Voorstel aan de raad
Openbare besluitenlijst 18 december 2007
Collegevergadering noraadsvoorstel 47 Datum raadsvergadering / Nummer 13 mei 2009
/ 77/2009
Fatale termijn: besluitvorming vóór:
Aanwezig: N.v.t.
Th. de Graaf P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, Verordening raadsenquêtes P. Lucassen, J. van der Meer Programma / ProgrammanummerP. Eringa Gemeentesecretaris Bestuur & Middelen / 9610 A. Kuil Communicatie M. Sofovic Verslag Portefeuillehouder Voorzitter Wethouders
Onderwerp
Th. de Graaf Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
12 mei 2009 Samenvatting
Aldus vastgesteld in de vergadering van: de Gemeentewet Om raadsenquêtes (zoals inzake Mensec) te kunnen uitvoeren is ingevolge eerst vaststelling van een verordening nodig. Bijgevoegde concept-verordening verschaft een juridisch kader voor raadsenquêtes. Voorstel om te besluiten
De Verordening raadsenquêtes vast te stellen conform het bijgevoegde concept.
De voorzitter,
De secretaris,
1
Opgesteld door, telefoonnummer, e-mail
Henk Meijer, 2455,
[email protected] raadsvoorstel verordening.doc
Voorstel aan de raad
Aan de Raad van de gemeente Nijmegen 1
Inleiding
Mede in verband met het te houden raadsonderzoek naar het collegebestuur inzake de NV Mensec is het noodzakelijk een verordening regelende dergelijke onderzoeken vast te stellen.
1.1 Wettelijk- of beleidskader
Krachtens de Gemeentewet (artikel 155a) stelt de raad, alvorens te besluiten tot een onderzoek als bedoeld in artikel 155a (raadsenquête) een verordening terzake vast.
1.2 Relatie met programma
De relatie met het programma Bestuur is de beschikbaarheid van de wettelijk vereiste verordening voor toekomstige raadsenquêtes. 2
Doelstelling
Voldoening aan wettelijke verplichting. Scheppen van een juridische kader voor het houden van raadsenquêtes.
3
Argumenten
1. Algemeen De verordening heeft twee kanten. Zij geeft op de eerste plaats regels betreffende het wettelijke enquêterecht van de raad. Het enquêterecht van de raad is een zwaar dwangmiddel. Bepaalde categorieën personen kunnen tot medewerking worden gedwongen, op straffe van sancties. De bepalingen in de Gemeentewet m.b.t. “onderzoeken door de raad naar door college of burgemeester gevoerd bestuur” (de formele wettelijke terminologie voor raadsenquêtes) vormen de grondslag voor de eventuele toepassing van deze sancties. Het gaat om de artikelen 155a t/m 155f van de Gemeentewet. Raadsenquêtes zijn gericht op bestuur door het college of de burgemeester. Dat brengt mee dat alleen de personen genoemd in artikel 8, eerste lid, van de verordening verplicht zijn tot het verlenen van medewerking. De verordening regelt op de tweede plaats activiteiten van de onderzoekscommissie die rechtstreeks samenhangen met enquêtes maar waaraan niet de wettelijke sancties verbonden zijn. Het gaat hier bijvoorbeeld om gesprekken met betrokken personen, die niet het karakter hebben van formele verhoren - mogelijk onder ede - van getuigen en deskundigen. 2. Opzet van de verordening De verordening bestaat uit de volgende elementen. De specifieke voorschriften uit de Gemeentewet aangaande raadsenquêtes zijn vrijwel integraal overgenomen, alsmede enkele algemene bepalingen omtrent geheimhouding. Dit is gebeurd voor de leesbaarheid van de voorschriften. De wettelijke bepalingen gelden uiteraard ook zonder overname in de verordening.
raadsvoorstel verordening.doc
Voorstel aan de raad
Vervolgvel
2
Deze bepalingen zijn aangevuld met bepalingen waarvan opneming om andere redenen dienstig lijkt. Dit mede naar aanleiding van de ervaringen opgedaan met de “Verordening onderzoek Novio” (2007), welk onderzoek dat zoals bekend geen raadsenquête ex artikel 155a was. 3. Artikelsgewijze toelichting Hierna volgt een toelichting op een aantal artikelen waarvoor dat dienstig lijkt. Artikel 2. Dit artikel komt vrijwel letterlijk overeen met artikel 155a Gemeentewet. Lid 4: De verwijzing naar artikel 22 Gemeentewet verwijst naar de strafrechtelijke en civielrechtelijke immuniteit van de commissieleden en andere personen die deelnemen aan de beraadslaging voor wat zij zeggen in de commissievergadering. Dit geldt voor degenen die formeel als getuigen of deskundigen worden gehoord. De verwijzing naar artikel 82, derde lid Gemeentewet verwijst naar het voorschrift om te zorgen voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de in de raad vertegenwoordigde groeperingen. Lid 5: De wet eist een quorum van ten minste drie leden voor de uitoefening van haar wettelijke bevoegdheden. In de verordening is dit aanvullend aangescherpt tot “meer dan de helft van het aantal leden”, naar het voorbeeld van de Novio-verordening. Dit omdat wet en verordening geen maximum stellen aan het aantal commissieleden; drie leden zouden theoretisch in een bepaald geval een relatief kleine minderheid kunnen vormen binnen de commissie. Artikel 3 Lid 1: de genoemde voorschriften zien op de openbare bekendmaking, de ter inzage legging en de verkrijgbaarheid van afschriften van de bedoelde besluiten. Artikel 5 Lid 2: De primaire ambtelijke bijstand aan de commissie wordt verleend vanuit de griffie. Ook op andere ambtenaren kan een beroep worden gedaan. Zie verder artikel 8. Artikel 6 Lid 2: Opstelling van een plan van aanpak voor het onderzoek ligt voor de hand. Het lijkt dienstig de onderwerpen in de, niet uitputtende, lijst naar keuze van de commissie meer of minder uitgebreid te regelen. Over de inschakeling van ambtenaren die onder zeggenschap van het college vallen ligt het voor de hand afspraken te laten maken met de gemeentesecretaris.
raadsvoorstel verordening.doc
Voorstel aan de raad
Vervolgvel
3
Artikel 7 Het kan gewenst zijn dat de commissie onderdelen van har onderzoek uitbesteedt aan externe deskundigen. Artikel 8 Dit artikel komt vrijwel letterlijk overeen met artikel 155b Gemeentewet. De opsomming in het eerste lid is aangepast aan de Nijmeegse situatie, omdat bepaalde bestuursorganen ontbreken, bijv. deelgemeenten. Lid 1: Dit artikellid heeft betrekking op de overlegging van bescheiden aan de commissie waartoe de genoemde categorieën van personen verplicht zijn. Omdat de uitoefening van het enquêterecht een zwaar dwangmiddel is, dat diep kan ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer is de verplichting tot deze vorm van medewerking beperkt tot (gewezen) bestuurders en ambtenaren die met het collegebeleid te maken hebben of te maken hebben gehad. Lid 3: De in dit artikellid genoemde plicht tot medewerking door ambtenaren is breder dan die in het eerste lid. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan het produceren van een overzicht van bij het onderwerp van onderzoek betrokken personen of inventarisatie van relevante wet- en regelgeving. Lid 4: Deze voorziening is opgenomen in aanvulling op het wettelijke enquêterecht. Wellicht beschikken ook anderen dan de in het eerste lid genoemde personen over relevante informatie die zij bereid zijn te verstrekken aan de commissie. Het gaat hier om personen die wettelijk niet verplicht zijn als getuigen of deskundigen voor de commissie te verschijnen. Hun medewerking is dus vrijwillig. Artikel 10 Dit artikel komt geheel overeen met artikel 155c Gemeentewet. Lid 1: Het niet voldoen aan de verplichting om als getuige of deskundige op te treden is strafbaar krachtens artikel 192 van het Wetboek van Strafrecht. Lid 9: De in het artikellid genoemde uitzondering (artikel 207, eerste lid Wetboek van Strafrecht) betreft de vaststelling van meineed. Artikel 11 Afgezien van het vierde lid komt dit artikel overeen met artikel 155e Gemeentewet.
raadsvoorstel verordening.doc
Voorstel aan de raad
Vervolgvel
4
Lid 3: Deze verwijzing naar de Algemene wet bestuursrecht (Awb) houdt in dat tegen een dergelijke oproep – anders dan gebruikelijk bij de Awb – geen bezwaarschrift kan worden ingediend. De belanghebbende kan rechtstreeks in beroep gaan bij de bestuursrechter. Artikel 14 Dit artikel overeen met artikel 155d Gemeentewet. Het beroep op het openbaar belang voor collegeleden en de burgemeester en (aan het college ondergeschikte) ambtenaren om informatie aan de commissie te weigeren sluit aan op artikel 169, derde lid Gemeentewet. Dit behelst de - enige - uitzondering op de gemeentelijke inlichtingenplicht van college(leden) en burgemeester jegens de raad. Artikel 15 Voor de openbare verhoren van getuigen en deskundigen geven artikel 10, zesde en zevende lid van de verordening (overeenkomend met artikel 155c Gemeentewet) een regeling inzake beslotenheid en geheimhouding. Artikel 15 van de verordening geeft een regeling voor de overige situaties waarin geheimhouding aan de orde kan komen. Deze artikelleden zijn ontleend aan de desbetreffende regeling voor commissies in het algemeen in artikel 86, eerste lid en 25, tweede, derde en vierde lid in de Gemeentewet. Artikel 16 Dit artikel betreft de openbaarheid van commissievergaderingen buiten de specifieke regeling omtrent verhoren van getuigen en deskundigen.
4
Klimaat
n.v.t. 5
Risico’s
geen 6
Financiën
n.v.t. 7
Communicatie
Bekendmaking van de verordening op de gebruikelijke wijze.
raadsvoorstel verordening.doc
Voorstel aan de raad
Vervolgvel
5
8
Uitvoering en evaluatie
Het is mogelijk dat de ervaringen met de raadsenquête inzake collegebestuur t.a.v. Mensec leiden tot aanpassing van de verordening.
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mr. Th.C. de Graaf
P. Eringa
Bijlage: Verordening
raadsvoorstel verordening.doc
De Raad van de gemeente Nijmegen, gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 mei 2009, raadsvoorstelnummer gelet op artikel 155a en 84 van de Gemeentewet; b e s l u i t: vast te stellen de Verordening regelende de samenstelling, taken en bevoegdheden van commissies van onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid van de Gemeentewet
Artikel 1 Algemeen. Begripsbepalingen 1. In deze verordening wordt verstaan onder: a. onderzoek: een onderzoek als bedoeld in artikel 155a, eerste lid, van de Gemeentewet; b. commissie: een commissie als bedoeld in artikel 155a, derde lid, van de Gemeentewet; 2. De Verordening burgerronde en raadskamers 2008 is op een commissie niet van toepassing.
Artikel 2 Instelling en samenstelling. 1. De raad kan op voorstel van een of meer van zijn leden een onderzoek naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur instellen. 2. Het besluit tot het instellen van een onderzoek omvat een omschrijving van het onderwerp van onderzoek, alsmede een toelichting. Deze omschrijving kan hangende het onderzoek door de raad worden gewijzigd. 3. Het onderzoek wordt uitgevoerd door een door de raad in te stellen commissie. De commissie heeft ten minste drie leden en bestaat uitsluitend uit leden van de raad. 4. De artikelen 22 en 82, derde lid van de Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing op de commissie. 5. De commissie kan haar bij de Gemeentewet toegekende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien ten minste drie van haar leden, meer dan de helft vormend van het aantal leden, aanwezig zijn. Tenzij in deze verordening anders bepaald geldt dit ook voor haar overige bevoegdheden. 6. De bevoegdheden en werkzaamheden van een commissie worden niet geschorst door het aftreden van de raad.
Artikel 3 Bekendmaking 1. Op het besluit tot instelling van een onderzoek en tot instelling van een commissie, alsmede het besluit tot wijziging van de omschrijving van het onderwerp van een onderzoek zijn de artikelen 139, tweede lid, 140 en 141 van de Gemeentewet van overeenkomstige toepassing. 2. De besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de commissie worden gelijktijdig bekend gemaakt en treden in werking een dag na bekendmaking.
Artikel 4 Lidmaatschap 1. De leden van de commissie worden benoemd voor de duur van het onderzoek en de behandeling van haar aanbevelingen in de raad, dit onverminderd het tweede lid.. 2. Het lidmaatschap van de commissie eindigt: a. door ontslag door de raad op een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van het commissielid; b. anderszins door ontslag van het commissielid door de raad in een met redenen omkleed besluit; c. door beëindiging door het commissielid van het lidmaatschap van de raad. 3. De raad voorziet zo spoedig mogelijk in de ontstane vacatures.
Artikel 5 Voorzitter en secretaris 1. De raad wijst de voorzitter van de commissie aan.
1
2. De commissie wijst uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter en een secretaris aan. 3. De griffier kan een of meer medewerkers van de griffie aanwijzen ter ondersteuning van de commissie. 4. De voorzitter en de secretaris tekenen de uitgaande stukken van de commissie. 5. De commissie kan de voorzitter en de secretaris toestaan de ondertekening op te dragen aan een medewerker als bedoeld in het derde lid.
Artikel 6. Plan van aanpak 1. Zo spoedig mogelijk na instelling van de commissie en vaststelling van de onderzoeksopdracht wordt een plan van aanpak vastgesteld. De voorzitter van de commissie stelt daartoe een concept-plan van aanpak op. Dit laatste gebeurt in overleg in overleg met de griffier. 2. In het plan van aanpak wordt in ieder geval aandacht besteed aan: a. de wijze van uitvoering van de onderzoeksopdracht; b. de planning van de uit te voeren taken; c. de taakverdeling, waaronder de taak en rol van de voorzitter; d. een protocol over de wijze van horen; e. de noodzaak van een informatieprotocol; f. de beveiliging van de informatie tijdens het onderzoek; g. de contacten met de pers; h. de inrichting van de ambtelijke ondersteuning. Over de inschakeling ambtenaren die onder verantwoordelijkheid van het college vallen vindt overleg plaats met de gemeentesecretaris. 3. Het plan van aanpak wordt vastgesteld door de commissie en ter kennis gebracht van de raad.
Artikel 7 Verantwoordelijkheid. Inschakeling van derden 1. De activiteiten van de leden en de aan de commissie toegevoegde medewerkers vallen onder de verantwoordelijkheid van de commissie. 2. De commissie kan voor onderdelen van het onderzoek derden inschakelen en aan hen opdrachten verstrekken of laten verstrekken, dit onverminderd de verantwoordelijkheid van de commissie voor de verwerking van de resultaten in haar rapportages.
Artikel 8 Medewerking aan het onderzoek 1. Met ingang van de inwerkingtreding van de besluiten tot instelling van een onderzoek en tot instelling van de commissie zijn leden en gewezen leden van de raad, de burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van de door de raad ingestelde rekenkamer, personen die de rekenkamerfunctie uitoefenen, leden en gewezen leden van een door de raad, het college of de burgemeester ingestelde andere commissie dan de onderzoekscommissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, verplicht te voldoen aan een vordering van de commissie tot het verschaffen van inzage in, het nemen van afschrift van of het anderszins laten kennisnemen van alle bescheiden waarover zij beschikken en waarvan naar het redelijk oordeel van de commissie inzage, afschrift of kennisneming anderszins voor het doen van het onderzoek nodig is. 2. Indien een vordering als bedoeld in het eerste lid betrekking heeft op bescheiden die afkomstig zijn van een instelling van de Europese Unie of van het Rijk en kennisneming van die bescheiden door de commissie het belang van de Europese Unie of de Staat kan schaden, wordt niet dan met toestemming van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de vordering voldaan. 3. Ambtenaren, door of vanwege het gemeentebestuur aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn gehouden om aan een onderzoek alle door de commissie gevorderde medewerking als bedoeld in het eerste lid te verlenen. 4. Een ieder die over informatie denkt te beschikken die van belang kan zijn voor het onderzoek, kan dat melden bij de voorzitter van de commissie. De commissie is bevoegd deze mogelijkheid openbaar bekend te maken. Indien zij een dergelijke melding ontvangt, besluit de commissie of zij termen aanwezig acht om de betrokken mondeling of schriftelijk te horen.
2
Artikel 9 Wijzen van horen 1. De in artikel 8, eerste lid bedoelde personen kunnen door de commissie worden uitgenodigd voor: a. interviews, b. gesprekken en c. verhoren als bedoeld in artikel 155c van de Gemeentewet waarbij zij als getuigen of deskundigen worden gehoord, mogelijk onder ede. 2. Interviews zijn verkennend en informatief van aard en kunnen worden gehouden door één lid van de commissie. 3. Gesprekken zijn, indien zij plaatsvinden met personen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, zijn gericht op het verdiepen van de kennis van de commissie omtrent feitelijke processen en gegevens. 4. Met andere personen dan bedoeld in artikel 8, eerste lid worden in beginsel interviews en gesprekken gehouden. Een betrokken persoon kan op eigen verzoek als getuige of deskundige in het openbaar gehoord worden. 5. Vergaderingen waarin interviews of gesprekken worden gehouden zijn niet openbaar, tenzij de commissie anders besluit.
Artikel 10 Verschijningsplicht 1. Personen als bedoeld in artikel 8, eerste lid zijn verplicht te voldoen aan een oproep van de commissie om als getuige of deskundige te worden gehoord. 2. Een getuige of deskundige die door de commissie wordt gehoord, is niet tevens lid van de commissie. 3. De getuigen zijn verplicht getuigenis af te leggen. 4. De deskundigen zijn verplicht hun diensten onpartijdig en naar beste weten als zodanig te verlenen. 5. De commissie kan besluiten dat getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. Zij leggen dan in de vergadering van de commissie, in handen van de voorzitter, de eed of belofte af dat zij de gehele waarheid en niets dan de waarheid zullen zeggen. 6. De getuigen en deskundigen worden in een openbare zitting van de commissie gehoord. Plaats en tijd van de openbare zitting worden door de voorzitter tijdig ter openbare kennis gebracht. 7. De commissie kan om gewichtige redenen besluiten een verhoor of een gedeelte daarvan niet in het openbaar af te nemen. De leden van de commissie en andere aanwezigen bewaren geheimhouding over hetgeen hun tijdens een besloten zitting ter kennis komt. 8. Een getuige is gerechtigd zich tijdens het verhoor te laten bijstaan. Om gewichtige redenen kan de commissie besluiten, dat een getuige zonder bijstand wordt gehoord. 9. Verklaringen die zijn afgelegd voor de commissie kunnen, behalve in het geval van artikel 207, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, niet als bewijs in rechte gelden. Artikel 11 Oproeping 1. Getuigen en deskundigen worden schriftelijk opgeroepen. De brief, houdende de oproep, wordt aangetekend verzonden of tegen gedagtekend ontvangstbewijs uitgereikt. 2. De commissie kan bevelen dat getuigen en deskundigen die, hoewel opgeroepen in overeenstemming met het eerste lid, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hen worden gebracht om aan hun verplichting te voldoen. De commissie stelt de getuige of deskundige hiervan schriftelijk in kennis op de wijze, bedoeld in het eerste lid. In de beschikking wordt een termijn gesteld waarbinnen de belanghebbende de tenuitvoerlegging kan voorkomen door alsnog aan zijn verplichting te voldoen. 3. Op een beschikking als bedoeld in het eerste en tweede lid is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 4. Personen die worden uitgenodigd voor interviews of gesprekken als bedoeld in artikel 9 worden schriftelijk uitgenodigd.
Artikel 12
Niet-verschijning
3
1. Indien de behoorlijk opgeroepen getuige of deskundige niet verschijnt, wordt daarvan een proces-verbaal opgemaakt, dat een nauwkeurige omschrijving van de oproeping behelst en door de aanwezige leden van de commissie wordt ondertekend. 2. Dit proces-verbaal wordt door de commissie, wanneer zij het nodig acht, in handen gesteld van het openbaar ministerie bij de rechtbank van het arrondissement waarin de in gebreke gebleven getuige of deskundige woont.
Artikel 13 Weigering eed of belofte. Wanneer een getuige of deskundige, hetzij vrijwillig, hetzij op de oproeping verschenen of door de openbare macht gebracht zijnde, weigert te antwoorden, of de eed of de belofte af te leggen, wordt daarvan proces-verbaal opgemaakt, dat de redenen van die weigering, zo die gegeven zijn, inhoudt, en door de aanwezige leden van de commissie wordt ondertekend.
Artikel 14 Verschoningsrecht 1. Niemand kan genoodzaakt worden aan de commissie geheimen te openbaren, voor zover daardoor onevenredige schade zou worden toegebracht aan het belang van de uitoefening van zijn beroep, dan wel aan het belang van zijn onderneming of de onderneming waarbij hij werkzaam is of geweest is. 2. Zij die uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking tot geheimhouding verplicht zijn, kunnen zich verschonen getuigenis af te leggen, doch uitsluitend met betrekking tot hetgeen waarvan de wetenschap aan hen als zodanig is toevertrouwd. Zij kunnen inzage, afschrift of kennisneming anderszins weigeren van bescheiden of gedeelten daarvan tot welke hun plicht tot geheimhouding zich uitstrekt. 3. De burgemeester en gewezen burgemeesters, wethouders en gewezen wethouders, leden en gewezen leden van een door het college of de burgemeester ingestelde commissie, ambtenaren en gewezen ambtenaren, door of vanwege het college aangesteld of daaraan ondergeschikt, zijn niet verplicht aan artikel 8, eerste en derde lid,en artikel 10, derde lid te voldoen, indien het verstrekken van de inlichtingen in strijd is met het openbaar belang. 4. De commissie kan verlangen dat een beroep als bedoeld in het derde lid op strijd met het openbaar belang wordt bevestigd door het college, of, voor zover de inlichtingen betrekking hebben op het door de burgemeester gevoerde bestuur, door de burgemeester.
Artikel 15 Geheimhouding 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, zesde en zevende lid, kan de commissie in een besloten vergadering, op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur, omtrent het in die vergadering met gesloten deuren behandelde en omtrent de inhoud van de stukken die aan de commissie worden overgelegd, geheimhouding opleggen. Geheimhouding omtrent het in een besloten vergadering behandelde wordt tijdens die vergadering opgelegd. De geheimhouding wordt door hen die bij de behandeling aanwezig waren en allen die van het behandelde of de stukken kennis dragen, in acht genomen totdat de commissie haar opheft. 2. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, zesde en zevende lid, kan de commissie op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur geheimhouding opleggen ten aanzien van stukken die zij aan het college overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 10, zesde en zevende lid kan de commissie kan op grond van een belang, genoemd in artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur geheimhouding opleggen ten aanzien van stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overlegt. Daarvan wordt op de stukken melding gemaakt. De verplichting tot geheimhouding met betrekking tot aan de raad overgelegde stukken vervalt indien de oplegging niet door de raad in zijn eerstvolgende vergadering die blijkens de presentielijst door meer dan de helft van het aantal zitting hebbenden leden is bezocht wordt bekrachtigd. 4. De krachtens het tweede lid van dit artikel opgelegde geheimhouding vervalt indien de commissie haar opheft. De krachtens het derde lid opgelegde geheimhouding vervalt indien de commissie, dan wel, indien de stukken aan de raad zijn voorgelegd, indien de raad haar opheft.
Artikel 16
Openbaarheid van vergaderingen
4
Onverminderd het bepaalde in artikel 10, zesde en zevende lid, zijn de vergaderingen van de commissie niet openbaar, tenzij de commissie anders besluit.
Artikel 17. Verslaglegging 1. Van het in de vergaderingen van de commissie behandelde en de genomen besluiten worden door de secretaris beknopte besluitenlijsten opgesteld. 2. Van openbare verhoren worden woordelijke verslagen gemaakt. Betrokkenen worden in de gelegenheid gesteld concept verslagen van commentaar te voorzien. Deze commentaren worden met de verslagen gearchiveerd. 3. Van interviews en gesprekken met uitgenodigde personen worden verslagen of beknopte aantekeningen gemaakt. Indien de betrokken persoon dit wenst wordt een woordelijk verslag gemaakt, met overeenkomstige toepassing van het tweede lid.
Artikel 18 Schadeloosstelling De getuigen en deskundigen ontvangen op hun verzoek een schadeloosstelling, door de commissie op vertoon van de schriftelijke oproeping te begroten overeenkomstig het bepaalde omtrent getuigen en deskundigen krachtens artikel 57 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken. Hetzelfde geldt voor personen als bedoeld in artikel 8, vierde lid die door de commissie mondeling zijn gehoord.
Artikel 19 Rapportage 1. De commissie legt haar bevindingen neer in een rapport. Dit rapport wordt besproken in de raad op een door de raad te bepalen tijdstip. 2. De commissie kan besluiten tussentijds in het openbaar verslag te doen van haar vorderingen en bevindingen.
Artikel 20 Archivering van bescheiden 1. Na de beëindiging van het onderzoek van een commissie besluit de raad, dat de processen-verbaal en de overige bescheiden van het onderzoek worden vernietigd dan wel gedurende een door hem te bepalen periode worden bewaard in het gemeentearchief. 2. Ten aanzien van bescheiden waarop ingevolge een besluit van de commissie geheimhouding rust bepaalt de commissie gedurende welke periode zij geheim moeten blijven.
Artikel 21 Citeertitel en inwerkingtreding Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening raadsenquêtes” en treedt in werking met ingang van de dag na die van haar bekendmaking.
Aldus vastgesteld in de vergadering van 13 mei 2009 De Griffier,
de Voorzitter,
drs. M. M. V. Mientjes
mr. Th. C. De Graaf
5