Voorstel aan de Raad
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47 Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel
16 september 2009 / 152/2009 Fatale termijn: besluitvorming vóór: Aanwezig:
Th. de Graaf P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, P. Lucassen, J. van der Meer Vaststelling bestemmingsplan "Panovenlaan 1986-4, GGz" P. Eringa Gemeentesecretaris Programma / Programmanummer A. Kuil Communicatie Ruimte & Bouwen / 9210 M. Sofovic Verslag Voorzitter Wethouders Onderwerp N.v.t.
Portefeuillehouder
P. Depla Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
1 september 2009 Samenvatting
GGz Nijmegen is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regiovan: Nijmegen. Het Aldus vastgesteld in de vergadering terrein wordt begrensd door de Panovenlaan, de Nijmeegsebaan en de Sionsweg. Omdat anno 2009 een aantal (woon)gebouwen op het terrein niet meer aan de zorgeisen voldoet en de gebouwen niet meer te renoveren zijn, is gekozen voor vervangende nieuwbouw. Om deze nieuwbouwplannen planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Met ingang van 21 mei 2009 heeft het bestemmingsplan “Panovenlaan 1986-4, GGz” in ontwerp De Tegen voorzitter, De secretaris, gedurende 6 weken ter visie gelegen. het ontwerpplan zijn geen zienswijzen ingekomen.
Voorstel om te besluiten
1. Het bestemmingsplan “Panovenlaan 1986-4, GGz” vast te stellen conform de gewaarmerkte plankaart met nummer 309341 en de daarbij behorende bestemmingsregels en toelichting.
Opgesteld door, telefoonnummer, e-mail
Bas Crebolder, 9324,
[email protected] Raadsvoorstel vaststelling GGz.doc
Voorstel aan de Raad
Aan de Raad van de gemeente Nijmegen 1
Inleiding
GGz Nijmegen is een instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regio Nijmegen. Het terrein wordt begrensd door de Panovenlaan, de Nijmeegsebaan en de Sionsweg. Omdat anno 2009 een aantal (woon)gebouwen op het terrein niet meer aan de zorgeisen voldoet en de gebouwen niet meer te renoveren zijn, is gekozen voor vervangende nieuwbouw. Om deze nieuwbouwplannen planologisch mogelijk te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld. Er bestaan geen stedenbouwkundige, planologische en/of andere ruimtelijk, relevante bezwaren tegen deze wijziging 1.1 Wettelijk- of beleidskader
De Wet ruimtelijke ordening en de Algemene wet bestuursrecht zijn van toepassing op dit bestemmingsplan. 1.2 Relatie met programma
GGz Nijmegen vervult een belangrijke maatschappelijke zorgfunctie. Dit bestemmingsplan maakt de vervangende nieuwbouw mogelijk die noodzakelijk is om te kunnen voldoen aan de huidige zorgeisen. 2
Doelstelling
Het opstellen van een bestemmingsplan voor het betreffende plangebied teneinde realisatie van de vervangende nieuwbouw op het GGz terrein mogelijk te maken. 3
Argumenten
Met ingang van 21 mei 2009 heeft het bestemmingsplan “Panovenlaan 1986-4, GGz” in ontwerp gedurende 6 weken ter visie gelegen. Tegen het ontwerpplan zijn geen zienswijzen ingekomen.
4
Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd. Het uitbreiden van het voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek tot een energiescan, waarbij zowel warmtevraag als koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden, zal de bijdrage van dit project aan deze doelstelling in beeld brengen. 5
Risico’s
n.v.t. 6
Financiën
Voor dit bestemmingsplan is een anterieure overeenkomst gesloten tussen GGz Nijmegen en gemeente Nijmegen. Met deze overeenkomst wordt de financiële haalbaarheid van het bestemmingsplan gegarandeerd.
Raadsvoorstel vaststelling GGz.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
2
7
Communicatie
De aanvrager wordt van het besluit van het college op de hoogte gesteld. Verder kan verwezen worden naar het gestelde onder punt 8. 8
Uitvoering en evaluatie
Na het besluit van de gemeenteraad tot vaststelling van het bestemmingsplan wordt het plan gedurende 6 weken ter visie gelegd. De termijn van ter visie legging wordt gepubliceerd in het weekblad “De Brug” en in de “Staatscourant”. Binnen deze termijn kan beroep worden ingesteld bij de Raad van State. Dit beroep kan gecombineerd worden met het verzoek tot een voorlopige voorziening. Als er geen verzoekt tot voorlopige voorziening wordt gedaan krijgt het bestemmingsplan na de beroepstermijn rechtskracht.
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mr. Th.C. de Graaf
P. Eringa
Bijlagen: Ter inzage:
Bestemmingsplan ‘Panovenlaan 1986-4, GGz’ Overzichtskaart PvA mitigerende en compenserende maatregelen GGz terrein, Nijmegen Bodemonderzoek Nijmeegsebaan-Panovenlaan Verkennend bodemonderzoek Nijmeegsebaan 61 Onderzoek boscompensatie Akoestisch onderzoek Rapportage vrijgeven milieukundige boorlocaties Onderzoek in het kader van de natuurwetgeving Luchtkwaliteitsonderzoek Planschaderisicoanalyse
Raadsvoorstel vaststelling GGz.doc
Bestemmingsplan
‘Panovenlaan 1986-4, GGz’
Toelichting Regels Verbeelding
Augustus 2009
Versie Concept:
Datum
Ontwerp: Vaststelling: Beslissing beroep: In werking: Onherroepelijk:
2
Inhoudsopgave
Toelichting
5
1.
Inleiding 1.1. Bestaande situatie 1.2. Ontwikkeling
6 6 7
2.
Bereikbaarheid & mobiliteit
10
3.
Natuur & Landschap
11
4.
Milieu 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5.
13 13 13 14 14 15
Externe veiligheid Klimaat Luchtkwaliteit Geluid Bodem
5.
Cultuurhistorie
16
6.
Archeologie
17
7.
Waterhuishouding
18
8.
Uitvoerbaarheid 8.1. Economische uitvoerbaarheid 8.2. Maatschappelijke uitvoerbaarheid
19 19 19
9.
Vooroverleg
20
Bijlage bij de toelichting 1: Archeologische beleidskaart
21
Regels
22
Hoofdstuk 1. Inleidende regels Artikel 1. Begrippen Artikel 2. Wijze van meten
23 23 33
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels Artikel 3. Bos Artikel 4. Maatschappelijk Artikel 5. Tuin
36 36 38 39
Hoofdstuk 3. Algemene regels Artikel 6. Anti-dubbeltelregel Artikel 7. Radarbescherming Artikel 8. Bouwen ten algemene nutte Artikel 9. Ondergronds bouwen Artikel 10. Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied Artikel 11. Parkeerregels Artikel 12. Algemene ontheffingsregels Artikel 13. Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening
41 41 42 43 44 45 46 47 48
Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels Artikel 14. Overgangsregels Artikel 15. Slotregel
49 49 50
Bijlage bij de regels 1: parkeernormen
52
3
4
Toelichting
5
1.
Inleiding
GGz Nijmegen is een gespecialiseerde instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de regio Nijmegen, gelegen aan de Nijmeegsebaan. Het terrein wordt begrensd door de Panovenlaan, de Nijmeegsebaan en de Sionsweg. Oorspronkelijk, vanaf de jaren '60 vorige eeuw was het complex een instituut voor blinde en slechtziende jongens. In 1980 is het blindeninstituut gefuseerd met De Wijnberg in Grave en kwam het terrein beschikbaar voor het Psychiatrisch Centrum Nijmegen (PCN). PCN is begin deze eeuw overgegaan in GGz Nijmegen. Omdat anno 2009 een aantal (woon)gebouwen op het terrein niet meer aan de zorgeisen voldoet en de gebouwen niet meer te renoveren zijn, is gekozen voor vervangende nieuwbouw. GGz Nijmegen heeft in 2007 een masterplan opgesteld waarin de ontwikkelingsrichting voor de vernieuwbouw op de locatie Nijmeegsebaan is aangegeven.
1.1.
Bestaande situatie
Landschappelijk Het GGz-terrein maakt deel uit van de zuidelijke aaneengesloten groenzone om Nijmegen en is gelegen in de zogenaamde 'groene lob Driehuizen'. Ten zuiden van het gebied ligt een fraai bosgebied (gemeente Groesbeek), waar het terrein een uitloper van is. Het gebied ligt op een stuwwalflank met redelijk veel reliëf. Op het terrein is een aanzienlijk hoogteverschil aanwezig (van oost naar west zo'n tien meter). Ten westen en ten noorden van het terrein treffen we een open groengebied aan met landbouwgrond en sportvelden met hieraan grenzend de stedelijke bebouwing van de Nijmeegse wijken Brakkenstein, Groenewoud en Heyendaal. Het terrein is aldus onderdeel van de overgang van boslandschap naar stedelijk gebied. Ruimtelijke opzet De ruimtelijke opzet van de bestaande situatie wordt in belangrijke mate bepaald door de langgerekte centrale open ruimte die door het gebied loopt (de Brink). Ter weerszijde van deze ruimte zijn de huidige gebouwen gesitueerd. Ten noorden en ten westen van de Brink staat de bebouwing in een open setting (bijv. het hoofdgebouw en het gebouw Maria Mackenzie), ten zuiden van de Brink liggen een zestal paviljoens verscholen in het groene bosgebied.
6
Figuur 1: Luchtfoto GGz Terrein.
Functie De bestaande gebouwen worden in hoofdzaak gebruikt door cliënten en behandelaren van verschillende onderdelen van de zorg. De woongebouwen zijn naar functie onderverdeeld in langdurende intensieve zorg, kortdurende intensieve zorg, woonzorg, resocialisatie en ouderenzorg. Naast woongebouwen voor cliënten bevinden zich op het terrein verschillende gebouwen voor dagbestedingactiviteiten, sportactiviteiten en ambulante zorg. Het hoofdgebouw herbergt naast de behandelfuncties vanzelfsprekend ook een aantal ondersteunende functies.
Infrastructuur Het terrein wordt ontsloten via drie ingangswegen vanaf de Panovenlaan. De interne ontsluitingsstructuur wordt gevormd door een weg langs de Brink. Van daaruit lopen de interne wegen richting de losse paviljoens. Er bevinden zich drie grotere parkeerterreinen; twee bij het hoofdgebouw en één bij het gebouw Maria Mackenzie. De overige parkeerplaatsen zijn direct bij de paviljoens over het terrein verspreid.
1.2.
Ontwikkeling
Planbeschrijving Uitgangspunt is voortzetting van de campusstructuur; vrijstaande gebouwen in een landschappelijke setting. Het plan betreft het bouwen van nieuwe woon- en behandelgebouwen rondom de Brink, de centrale open ruimte op het terrein. De nieuwbouw komt grotendeels op dezelfde locatie als de bestaande bebouwing. Doordat de bouwvolumes aan de zuidkant van de centrale open ruimte groter zijn dan de bestaande bebouwing wordt het bestaande aantal van zes gebouwen gereduceerd tot drie gebouwen. Er komen zodoende drie bouwkavels vrij die toegevoegd worden aan het bosgebied.
7
Het is wenselijk om een “natuurlijke” overgang tussen bos en bebouwing te realiseren, dus een geleidelijke opname van bebouwing in het bos. Het natuurlijk landschap moet daarbij beschouwd worden als onderlegger voor het plangebied waarbij hoogteverschillen benadrukt worden . Bij de nieuwbouw van de paviljoens is rekening gehouden met het handhaven van de transparantie naar het omliggende bos. De Brink wordt in het plan een centrale verblijfsruimte toegedicht. De programmatische indeling van de bebouwing (gezamenlijke ruimten georiënteerd aan de zijde van de Brink) sluit hierop aan. De oriëntatie van deze bebouwing ten opzichte van het reliëf van het terrein wordt gewijzigd. De gebouwen liggen straks loodrecht op de Brink. Dit zorgt namelijk voor een 'maximaal contact' tussen de gezamenlijke ruimten binnen en buiten. Bij de vormgeving van de bebouwing wordt ingegaan op het aanwezige hoogteverschil. De gebouwen variëren in hoogte van 2 tot 5 bouwlagen. De gebouwenreeks tussen de Brink en de Panovenlaan bestaat uit een viertal gebouwen in één rooilijn. Hierdoor is de gewenste transparantie richting open veld en stuwwal gegarandeerd. Tussen de vrijstaande gebouwen onderling komen op de tweede bouwlaag ranke verbindingsbruggen. De bouwhoogte van de gebouwen varieert van 3 tot 4 bouwlagen. Aan het bestaande hoofdgebouw aan de Panovenlaan verandert qua bouwmassa niets. Er wordt alleen intern verbouwd. Het gebouw aan de Nijmeegsebaan dat 3 bouwlagen telt wordt vervangen door een nieuw gebouw eveneens in 3 bouwlagen.
Figuur 2: Ruimtelijke uitgangspunten
8
Fasering De bouwplannen worden volgens de nu voorliggende planning gefaseerd uitgevoerd over een periode van 5 jaar, te beginnen in 2009 met het gebouw voor kortdurende klinische behandeling ten zuiden van het hoofdgebouw en aan de zuidzijde van het open veld. In dezelfde fase wordt het woongedeelte orthopsychiatrie aan de noordzijde van het open veld gebouwd. Vanaf 2011 wordt gestart met de nieuwbouw voor de afdelingen langdurende intensieve behandeling/verblijf en resocialisatie. Het gaat hier om twee gebouwen aan de zuidzijde van het open veld. Tegelijkertijd kan het kantoorgedeelte van Maria Mackenzie gerealiseerd worden. Vanaf 2012 wordt een start gemaakt met de nieuwbouw nabij het hoofdgebouw voor de poli- en deeltijdbehandeling orthopsychiatrie. Tevens wordt ten zuiden van het open veld het gebouw voor woonzorg, wonen plus en psychiatrie plus gerealiseerd. In 2013/2014 is de gewenste eindsituatie qua bebouwing bereikt. Aandacht gaat dan uit naar de inrichting van het gehele terrein.
9
2.
2.1
Bereikbaarheid & mobiliteit
Bereikbaarheid
Ontsluiting van het gemotoriseerd verkeer vindt plaats via de toegangswegen aan de Nijmeegsebaan en de Panovenlaan. Voor voetgangers en fietser is het plangebied ook vanaf de Nijmeegsebaan en de Panovenlaan bereikbaar. Voor gebruik van het openbaar vervoer is het plangebied aanwezen op de haltevoorzieningen aan de Nijmeegsebaan. Deze bevinden zich ter hoogte van de rotonde tegenover de NEBO.
2.2
Parkeren
Het aantal parkeerplaatsen wordt berekend aan de hand van de door Burgemeester en Wethouders vastgestelde parkeervisie en de hierin aangegeven parkeerkencijfers van het CROW publicatie 182 (bijlage 1). Het plangebied valt in de sterk stedelijke zone Rest bebouwde kom. Parkeren dient op eigen terrein te worden opgelost. Mocht er een te kort ontstaan bij het huidige ontwerp van het aantal parkeerplaatsen dan is realisatie van extra parkeerplaatsen op eigen terrein noodzakelijk. Om het parkeren goed te regelen heeft de GGz een inrichtingsplan opgesteld waarin aangegeven staat hoe aan de parkeerbehoefte voldaan wordt.
10
3. 3.1
Natuur & Landschap Groene Hoofdstructuur
Binnen het plangebied is groen uit de groene hoofdstructuur aanwezig. 3.2
Beschermd Stadsgezicht
Het betreffende groen valt niet onder het beschermd stadsgezicht. 3.3
Waardevolle bomen
Voor waardevolle bomen geldt dat de volledige boven- en ondergrondse groeiplaats gedurende de bouwactiviteiten beschermd moet worden. Dat betekent binnen deze zone: geen graafwerkzaamheden en bodembewerking, geen transport en opslag materialen, geen ophoging van maaiveld, geen omvorming van open maaiveld naar verharding en geen (tijdelijke) verlaging of verhoging van grondwaterniveau. 3.4
Waardevol groen
Binnen het plangebied is waardevol groen aanwezig. Het gebied heeft een natuurlijke setting en biedt kans voor natuurontwikkeling. Natuurbehoud en instandhouding van het groen is belangrijk. Daarnaast wordt het gebied omsloten door EHS natuur en EHS verweving. Het is daarom belangrijk dat het gebied zijn groene setting behoud. 3.5
Natuurbeschermingswet 1998
De gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op gebieden die zijn aangewezen op basis van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Dit zijn de Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Het plangebied ligt op enige honderden meters van het Vogelrichtlijngebied “Waal”. Bij ruimtelijke ingrepen dient er altijd te worden nagegaan of er een vergunning nodig is op grond van de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998. In het vergunningentraject speelt het voorzorgsbeginsel een belangrijke rol. Het voorzorgbeginsel houdt in dat alle aspecten die met een project samenhangen (zowel op zichzelf als in combinatie met andere projecten) en de instandhoudingsdoelstellingen in gevaar kan brengen, moeten worden onderzocht. Toestemming wordt alleen verleend als op basis van de beste wetenschappelijke kennis zekerheid kan worden verschaft dat het project de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengt. Bij twijfel wordt geen toestemming verleend. Als een project niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, kan het mogelijk toch schade aanbrengen aan een Natura 2000-gebied. Dit wordt ook wel de zogenaamde “externe werking” genoemd. Ook kan het project mogelijk schadelijke gevolgen hebben in combinatie met andere projecten. Dit worden “cumulatieve effecten” genoemd. 3.6
Flora en Fauna
De Flora- en faunawet is op 1 april 2002 in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van planten- en diersoorten. In de Flora- en faunawet zijn EU-richtlijnen voor de bescherming van soorten opgenomen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn) en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten. De doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is: 'Nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Van het verbod op schadelijke handelingen ('nee') kan onder voorwaarden ('tenzij') worden afgeweken. Daarnaast stelt de wet dat ook dieren die geen direct nut opleveren voor de mens van onvervangbare waarde 11
zijn (erkenning van de intrinsieke waarde). Zorgplicht en Verbodsbepalingen In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Deze zorgplicht houdt in dat menselijk handelen geen nadelige gevolgen voor flora en fauna mag hebben. De zorgplicht geldt voor alle planten en dieren, beschermd of niet. In het geval van beschermde planten of dieren geldt de zorgplicht ook als er een ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht voor dieren betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, met zo min mogelijk lijden gepaard gaat. De Flora- en faunawet bevat daarnaast een aantal verbodsbepalingen om ervoor te zorgen dat in het wild levende soorten zoveel mogelijk met rust worden gelaten. Deze verbodsbepalingen houden onder andere in dat (beschermde) planten niet geplukt mogen worden. Dieren (beschermd of niet) mogen niet gedood, verwond of gevangen worden. Ook de plaatsen waar dieren verblijven zijn beschermd. Het uitzetten van dieren of planten in de vrije natuur is niet toegestaan, net zomin als het kopen of verkopen van (beschermde) planten of dieren, of producten die van (beschermde) planten of dieren zijn gemaakt. In het uitgevoerde flora en fauna onderzoek (Inventarisatie GGz terrein, Waardenburg, 16 oktober 2006) worden aanbevelingen gedaan welke nageleefd dienen te worden. Als vervolg is in het kader van flora en fauna op 31 maart 2008 ontheffing verleend door DLG. Tevens is er een ecologische kalender opgesteld door Waardenburg. Uit de gevoerde onderzoeken en ontheffing blijkt dat aan de eisen van de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet voldaan wordt.
3.7
Compensatie
Ten behoeve van het masterplan is geïnventariseerd of en zo/ja welke bomen gekapt moeten worden. In verband daarmee is een compensatieplan opgesteld. Dit compensatieplan voorziet in een fysieke compensatie op eigen terrein alsook op een terrein van het Gelders Landschap (vastgelegd in een privaatrechtelijke overeenkomst tusen GGz en Gelders Landschap, november 2007). Voor meer informatie hierover wordt verwezen naar het onderzoek boscompensatie van SAB, 1 juni 2007.
12
4.
Milieu
4.1.
Externe veiligheid
Met betrekking tot externe veiligheid kunnen twee typen risico’s worden onderscheiden: •
externe veiligheid door inrichtingen c.q. bedrijven;
•
externe veiligheid door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen.
Voor wat betreft externe veiligheid door inrichtingen en bedrijven dient toepassing te worden gegeven aan het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI). Het besluit is van toepassing op risicovolle bedrijven, waaronder bijvoorbeeld LPG -tankstations en BRZObedrijven vallen. Een inrichting waarop het besluit van toepassing zou zijn, is binnen het plangebied niet aanwezig. Bovendien zijn er geen inrichtingen buiten het planbebied gelegen waarvan de invloedssfeer tot in het plangebied reikt. Voor wat betreft externe veiligheid door het vervoer van gevaarlijke stoffen over transportwegen kan geconstateerd worden dat de spoorlijn Nijmegen-Venlo in de dichte nabijheid van het plangebied is gelegen. Uit het rapport “Bouwstenen voor een inhaalslag” van 16 januari 2003 blijkt dat er geen knelpunten langs deze spoorlijn zijn voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Ook wordt voor wat betreft het groepsrisico de oriënterende waarde niet overschreden.
4.2.
Klimaat
De klimaatverandering noopt tot aanpassingen in ruimtelijke ontwikkelingen. De Gemeenteraad van Nijmegen heeft haar visie hierop in het actieplan klimaat 2008-2012 van de gemeente Nijmegen vastgelegd. Het uitbreiden van het voor het bouwplan noodzakelijke EPC-onderzoek tot een energiescan, waarbij zowel warmtevraag als koelingsbehoefte en de inzet van collectieve systemen onderzocht worden, kan de bijdrage van dit project aan deze doelstelling in beeld brengen.
13
4.3.
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet Milieubeheer uitgebreid met hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteiteisen. De regelgeving met betrekking tot luchtkwaliteitseisen is verder uitgewerkt in AMvB's en Ministeriele regelingen. Wat betreft de bijdrage van een plan aan de luchtkwaliteit is het Besluit Niet In Betekenende Mate Bijdragen (Luchtkwaliteitseisen) van belang, die gelijk met de wetswijziging van kracht is geworden. Daarnaast is de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) van belang, die aanwijzingen geeft welke concrete grens geldt voor woningbouw, kantoren, inrichtingen etc. voor wat betreft de grens tussen “niet in betekenende mate” en “in betekenende mate” bijdragen. Het plan "Bestemmingsplanherziening GGz" betreft de sloop van een aantal verouderde gebouwen, de bouw van nieuwe zorggebouwen en een herontwikkeling van het gehele terrein. Dit zorgt voor een netto toename van het aantal zorgeenheden met 124. Volgens CROW richtlijn verkeer (ASVV 2004) leidt het plan tot een netto toename van het aantal verkeersbewegingen met 521 per etmaal. Daarmee zal dit plan ruim binnen de grenzen van "niet in betekenende mate" vallen. Volgens artikel 4, lid 2 van de regeling Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) hoeft dit plan dan niet getoetst te worden aan de eisen in hoofdstuk 5 van de Wet Milieubeheer.
4.4.
Geluid
Het bestemmingsplangebied ligt in de geluidzone van de Nijmeegsebaan (wegverkeer), Sionsweg (wegverkeer) en de spoorlijn Nijmegen-Venlo (railverkeer). Het bestemmingsplan heeft betrekking op één of meer geluidgevoelige functies waardoor de Wet geluidhinder van toepassing is. Dit betekent dat de geluidbelasting ter plaatse van de geluidgevoelige functies getoetst moet worden aan de wettelijke normen van de Wet geluidhinder. Dit gebeurt op basis van een akoestisch onderzoek; een dergelijk onderzoek is door SAB uitgevoerd. Als belangrijkste geluidgevoelige functie in dit plan is opgenomen de functie “geestelijke gezondheidszorg”. Voor deze functie gelden specifieke geluidnormen. Railverkeer: De voorkeursgrenswaarde bedraagt 53 dB. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting voor railverkeer op de bebouwingsgrens maximaal 58 dB bedraagt. Wegverkeer: De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Uit het akoestisch onderzoek is gebleken dat de geluidbelasting op de bebouwingsgrens maximaal 51 dB bedraagt. Aangezien de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en 53 dB voor respectievelijk wegverkeer en railverkeer wordt overschreden is een B&W-besluit Hogere Waarde nodig. Het ontwerpbesluit Hogere Waarde heeft gelijktijdig met het ontwerpbestemmingsplan ter visie gelegen. Tegen het ontwerpbesluit zijn geen zienswijzen ingediend.
14
4.5.
Bodem
De bodemkwaliteit is beoordeeld op basis van het volgende rapport: Verkennend bodemonderzoek Nijmeegsebaan 61 (GGZ-terrein) te Nijmegen,juni 2007, DHV,ON-D 20070168. Uit het bodemonderzoek blijkt dat: 1. de grond plaatselijk licht verontreinigd is met minerale olie (0,0 m-mv– 0,5 m-mv); 2. het grondwater niet onderzocht is; 3. er visueel geen asbest gevonden is; Op basis van het onderzoek blijkt geen sprake te zijn van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij het realiseren van de gewijzigde bestemming verwachten we zodoende geen maatschappelijke en financiële belemmeringen ten gevolge van een bodemverontreiniging. Grondwater Het plangebied bevindt zich in het grondwaterbeschermingsgebied ”Heumensoord”. Voor dit gebied is de Provinciale Milieuverordening Gelderland (PMG) van toepassing. Volgens de PMG moeten alle activiteiten in een grondwaterbeschermings/wingebied voldoen aan het stand-still/step forward beginsel. De voorgenomen activiteiten zijn getoetst aan dit beginsel: Hieronder volgen de criteria om aan het stand-still/step forward beginsel te voldoen:
Waar mogelijk dient conform het convenant Duurzaam bouwen Gelderland '99 gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. Dit betreffen bouwmaterialen die geen verspreiding van zware metalen en of organische microverontreinigingen veroorzaken en hierdoor geen nadelige invloed hebben op de bodem en het grondwater. Dat betekent dat er in principe geen koper, brons en zink kan worden toegepast als dakbedekking. Lood moet worden geseald om run-off te voorkomen. Er mag geen locale verslechtering optreden van de bodemkwaliteit door infiltratie. De bodemkwaliteit is met uitzondering van een lokale verhoging voor minerale olie (kunnen humuszuren zijn) in de bovengrond, gelijk aan de Achtergrondwaarden 2000; Voor regenwater van daken geldt dat gebruik gemaakt kan worden van groene wanden/daken voor filtering/berging van regenwater en/of bodempassage; Voor regenwater afkomstig van parkeerplaatsen kan gebruik worden gemaakt van filtering door bodempassage in een groene wadi constructie; Het is niet toegestaan om ondergrondse voorraadtanks in het plangebied toe te passen. Er mogen geen potentieel bodembedreigende activiteiten plaats vinden.
Indien aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan in het plan wordt aan deze voorwaarden voldaan en daardoor is het zowel ondergronds als bovengronds toegestaan water te infiltreren.
15
5.
Cultuurhistorie
Het GGz-terrein ligt in de oostelijke hoek van het bestemmingsplan Brakkenstein ten oosten van de spoorlijn Nijmegen - Kleef. Het sterk geaccidenteerde terrein loopt op in zuidoostelijke richting. Op het hoogste punt ligt daar - buiten het GGz-terrein - het Neboklooster, dat een Rijksmonument is. Het GGz-terrein is géén van rijkswege beschermd Stadsgezicht en ook géén van gemeentewege beschermd Stadsbeeld. Op het terrein komen géén beschermde monumenten voor. In 2007 heeft de gemeente Nijmegen door bureau STOA een quickscan van naoorlogse woonwijken laten maken. Daarin is het hoofdgebouw van het voormalige Instituut voor Visueel Gehandicapte Kinderen, thans gebouw 1, opgenomen als van cultuurhistorische, architectonische en stedenbouwkundige waarde. In de plannen blijft dit gebouw bestaan. Van de overige gebouwen op het terrein zijn in de quickscan geen waarden opgenomen. Vervanging daarvan door nieuwbouw stuit naar verwachting niet op cultuurhistorische bezwaren. Eventuele nieuwe bebouwing op het GGz-terrein zal zodanig gesitueerd moeten worden dat de beleving van het geaccidenteerde terrein en de hoge ligging van het Nebo-klooster, gewaarborgd blijft. Dit uitgangspunt is in de ontwerp opdracht meegenomen. Bij de verdere uitwerking van de plannen wordt dat nog nader getoetst door de Commissie Beeldkwaliteit.
16
6.
Archeologie
Met de ondertekening van het Verdrag van Valletta (Malta) in 1992 is in Nederland de beleidsmatige zorg voor het archeologisch bodemarchief aanzienlijk toegenomen. In het verdrag staat: Archeologische waarden dienen als onvervangbaar onderdeel van het culturele erfgoed te worden meegenomen en te worden ontzien bij de ontwikkeling en besluitvorming van ruimtelijke plannen. Mocht bescherming onvoldoende mogelijk zijn dan dient, volgens dit verdrag, de informatie te worden onttrokken aan de bodem via archeologisch onderzoek. Uitgangspunt hierbij is dat de initiatiefnemer van de verstoring van het bodemarchief de kosten van het onderzoek dient te dragen. Inmiddels zijn de uitgangspunten van het Verdrag in de Nederlandse wetgeving geimplementeerd in de Monumentenwet 1988 via de wijzigingswet Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMz,1-9-2007). Het archeologiebeleid van de gemeente Nijmegen is, in overeenstemming met Malta en de Monumentenwet 1988, er op gericht om het bodemarchief zoveel mogelijk te ontzien. Indien dat niet mogelijk is, wordt voorafgaande aan de bodemverstoring archeologisch onderzoek verricht. De wijze van onderzoek wordt bepaald op basis van de vast te stellen archeologische waarden en de aard en omvang van de bodemingrepen. De archeologische (in bredere zin: cultuurhistorische) kennis die hierbij wordt vergaard, levert informatie op die ook als inspiratiebron kan dienen voor het ontwerp van een gebouw of bij het inrichten van de openbare ruimte. Zo kan het 'verhaal van de plek' ook door toekomstige generaties nog worden gelezen. Het zal duidelijk zijn dat een betere bescherming van het bodemarchief en vooral ook het tijdig meewegen van de archeologische belangen vraagt om een zo goed mogelijk inzicht in de verwachte ligging, verspreiding en aard van het bodemarchief. Om deze reden heeft Bureau Archeologie van de gemeente Nijmegen een archeologische beleidskaart (zie bijlage 1) ontwikkeld waarop de belangrijkste archeologische vindplaatsen en zones zijn aangegeven en zijn gewaardeerd. Op deze kaart kent het terrein de waardering : terrein met nader te onderzoeken belang. Om de archeologische verwachting in kaart te brengen, is door het archeologisch bureau Synthegra in 2007 een bureauondezoek uitgevoerd. De aanbeveling van dit rapport (archeologische begeleiding) is door de gemeente Nijmegen accoord bevonden. Geadviseerd wordt de grondwerkzaamheden archeologisch te begeleiden. Voor dit onderzoek is door het bevoegd gezag (gemeente Nijmegen) een Programma van Eisen opgesteld. De kosten van het archeologisch onderzoek (inclusief uitwerking en rapportage) zullen als gevolg van de implementatie van het Verdrag van Valletta ten laste komen van de verstoorder van het bodemarchief (verstoorder betaalt-principe). Informatieplicht Een persoon die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt, waarvan deze weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is (in roerende of onroerende zin), is verplicht hiervan binnen drie dagen aangifte te doen (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze aangifte dient te gebeuren bij Bureau Archeologie en Monumenten van de gemeente Nijmegen.
17
7.
Waterhuishouding
7.1
De Watertoets
Voor de ruimtelijke aspecten heeft het Nationaal Waterplan de status van structuurvisie. Hierin zijn water en ruimtelijke ontwikkelingen geïntegreerd, conform de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de Waterwet. Waterschap Rivierenland werkt met de Strategienota ‘Water op orde’ (Waterschap Rivierenland 17 febr. 2006) waar de watertoets in verankerd is. Voor deze watertoets (DHV , 4 juni 2007) heeft overleg plaatsgevonden met gemeente Nijmegen, Provincie Gelderland en Vitens op 18, 19 en 25 april 2007.
7.2
Algemeen
Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Groenewoud. Voor dit gebied is het “Waterplan Nijmegen” relevant. Er vinden geen wijzigingen plaats als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.
7.3
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
7.4
Grondwater
Het plangebied bevindt zich in een grondwaterbeschermingsgebied. In de bodemparagraaf zijn randvoorwaarden voor infiltreren (zowel boven als ondergronds) aangegeven. Bij infiltratie van hemelwater zal bij de Provincie ontheffing moeten worden aangevraagd.
7.5
Riolering
De riooltechnische ontsluiting van het plangebied bevindt zich aan de Panovenlaan. De riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het Knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN) 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. •
Voor plannen groter dan 300 m2 moet bij lozing op oppervlaktewater een waterhuishoudkundig plan bij het waterschap worden ingediend.
•
Bij infiltratie moet het waterhuishoudkundige bouwvergunning worden toegevoegd.
•
Het Waterschap geeft richtlijnen voor de inhoud van het waterhuishoudingsplan.
•
Aan infiltreren in een grondbeschermingsgebied worden aanvullende milieueisen gesteld vanuit de Provincie. In de milieuparagraaf wordt hier verder op ingegaan.
18
plan
als
bijlage
aan
de
8. 8.1.
Uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid
De betreffende locatie is particulier terrein. De eventueel te maken aanpassingen, kosten e.d., tengevolge van de realisatie van voorgestelde wijziging, in het openbaar gebied, zijn voor rekening van de ontwikkelaar. Conform het gestelde in artikel 6.12 Wro is er geen exploitatieplan opgesteld. Middels een overeenkomst worden de gemeentelijke kosten, ten gevolge van deze ontwikkeling, in rekening gebracht bij de ontwikkelaar. Tevens zijn de mogelijkheden van artikel 6.1.2 sub b en c Bro niet noodzakelijk. Derhalve kan gesteld worden, dat de bestemmingswijziging financieel-economisch uitvoerbaar is. 8.2.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpbestemmingsplan heeft gedurende 6 weken ter visie gelegen. De tervisielegging werd gepubliceerd in het weekblad “De Brug” en in de “Staatscourant”. Een ieder werd in de gelegenheid gesteld zienswijzen in te dienen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.
19
9.
Vooroverleg
Over het voorontwerp van het bestemmingsplan heeft vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro plaatsgevonden met: 1. VROM-inspectie regio Oost; 2. Waterschap Rivierenland; In de brief van 5 juni 2008 geeft Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland aan dat ze enkel die bestemmingsplannen die van provinciaal belang zijn voor vooroverleg wilt ontvangen. In de Wro agenda van de provincie Gelderland staat onder paragraaf 4.1.3 beschreven dat de provincie zich wil inzetten voor een goede sociaal culturele infrastructuur. Hieraan wordt echter geen instrumentarium verbonden. Uit de afwezigheid van dit instrumentarium kan afgeleid worden dat de provincie dit aspect niet van provinciaal belang acht.. Voor zaken die Provincie Gelderland niet van provinciaal belang acht wordt geen vooroverleg gepleegd. Hieronder is de inhoud van de reacties weergegeven en voorzover nodig de beantwoording ervan. VROM-inspectie regio Oost Inhoud reactie: In haar brief van 9 maart 2009 geeft de VROM-Inspectie van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan dat het onderhavige ontwerpbestemmingsplan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Beantwoording reactie: Gezien de reactie van de VROM-Inspectie zijn er geen vervolgacties ondernomen naar aanleiding van dit vooroverleg. Waterschap Rivierenland Inhoud reactie: In haar brief geeft Waterschap Rivierenland aan dat het onderhavige ontwerpbestemmingsplan conform de eisen en wensen vanuit haar beleid met betrekking tot de waterhuishouding is. Het waterschap verzoekt wel om te referen aan de door haar opgestelde strategienota ‘Water op orde’ (Waterschap Rivierenland 17 febr. 2006). Beantwoording reactie: De tekst in paragraaf 7.1 is aangepast naar aanleiding van het gevoerde vooroverleg.
20
Bijlage 1 Archeologische beleidskaart
21
Regels
22
Hoofdstuk 1. Inleidende regels
Artikel 1. 1.1
Begrippen
plan:
het bestemmingsplan “Panovenlaan 1986-4, GGz” van de gemeente Nijmegen. 1.2
bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand 309341 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen). 1.3
aanbouw
een aan een hoofdgebouw aangebouwd gebouw, dat op de grond staat, dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een aparte ruimte vormt die al dan niet vanuit het hoofdgebouw bereikbaar is. 1.4
aan huis verbonden beroepsactiviteiten
een dienstverlenend beroep, dat op kleine schaal in een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie. 1.5
aan huis verbonden bedrijfsactiviteiten
het verlenen van diensten, het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid (geheel of overwegend door middel van handwerk uit te oefenen), het voeren van de administratie van bedrijfsactiviteiten die (behoudens genoemde administratieve werkzaamheden) niet ter plaatse worden uitgeoefend, het verstrekken van logies en ontbijt (bed and breakfast) waarvan de aard, omvang en uitstraling zodanig zijn dat de activiteit in de woning met behoud van de woonfunctie ter plaatse kan worden uitgeoefend. 1.6
aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.7
aanduidingsgrens
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft. 1.8
archeologisch deskundige
de gemeentelijk (beleids)archeoloog of een andere door het college van Burgemeester en Wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie. 1.9
archeologisch onderzoek
23
onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of geofysisch onderzoek en/of graven en/of begeleiden) verricht door de gemeente Nijmegen of namens de gemeente Nijmegen door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het College voor de Archeologische Kwaliteit (CvAK/SIKB), beschikkend over een opgravingsvergunning ex artikel 39 MW en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie. 1.10
agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of houden van dieren. 1.11
bebouwing
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. 1.12
bed and breakfast
een activiteit waarbij het verstrekken van logies en ontbijt plaatsvindt in de woning en ondergeschikt is aan de woonfunctie. 1.13
bedrijf
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren en verhandelen van goederen dan wel op het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij eventueel detailhandel plaatsvindt uitsluitend als niet zelfstandig en ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen. 1.14
bedrijfswoning
een woning in of bij een gebouw of op of bij een terrein kennelijk slechts bedoeld voor de huisvesting van (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk moet worden geacht. 1.15
bedrijvigheid
het uitoefenen van een bedrijf, met aanverwante activiteiten als laden en lossen en parkeren. 1.16
beeldkwaliteitplan
een document met daarin regels voor het kwaliteitsbeheer van het ruimtelijk beeld en uitspraken over de gewenste stedenbouwkundige en architectonische vorm en structuur van (een gedeelte van) een stad of dorp. Met daarin ook regels over visuele kwaliteiten van de openbare ruimte en de architectuur, waarbij het behoud van of het bereiken van samenhang tussen architectuur en openbare ruimte essentieel is. 1.17
bestaand
a. bestaande bouwwerken: een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning; b. bestaand gebruik: het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
24
1.18
bestemmingsgrens
de grens van een bestemmingsvlak. 1.19
bestemmingsvlak
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.20
beurs
een activiteit waarbij bedrijfsmatig goederen/producten worden tentoongesteld of gepresenteerd aan personen en/of het geven van voorlichting/informatie over deze goederen/producten in een kraam, standplaats of vergelijkbaar middel met daarbij ondergeschikt gelegenheid tot kopen of ter verkoop aan te bieden. 1.21
bijgebouw
een vrijstaand, in functioneel en bouwkundig opzicht aan het hoofdgebouw ondergeschikt gebouw op hetzelfde bouwperceel dat op de grond staat en alleen bedoeld en ingericht ten behoeve van (huishoudelijke) berging, hobby- en/of stallingsruimte. 1.22
bouwen
het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats. 1.23
bouwhistorisch onderzoek
in een schriftelijke rapportage vastgelegd onderzoek naar de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis en bouwhistorische kwaliteit van een monument in de vorm van een bouwhistorische inventarisatie, -verkenning, -opname of -ontleding, uitgevoerd overeenkomstig de “Richtlijnen Bouwhistorisch Onderzoek” d.d. 25-04-2000. 1.24
bouwgrens
de grens van een bouwvlak. 1.25
bouwlaag
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
25
1.26
bouwmarkt
een geheel of gedeeltelijk overdekt detailhandelsbedrijf met een overdekt 2 verkoopvloeroppervlak van minimaal 1.000 m , waarop een volledig of nagenoeg volledig assortiment van bouw- en doe-het-zelf producten uit voorraad wordt aangeboden. 1.27
bouwperceel
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.28
bouwperceelsgrens
een grens van een bouwperceel. 1.29
bouwvlak
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.30
bouwvlakdiepte
de afstand gemeten tussen de naar de weg gekeerde grens en van de weg af gekeerde grens van het bouwvlak. 1.31
bouwwerk
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond. 1.32
centrale voorzieningen
ruimten, zoals entree, trap, toilet, badkamer en eventueel berging en andere opstelplaatsen en technische installaties, zoals nutsaansluitingen, verwarmingsinstallaties, kookapparatuur en dergelijke. 1.33
cultuurhistorische waarden
waarden die zijn gekoppeld aan de beschavingsgeschiedenis, ondergebracht als historisch (steden)bouwkundig erfgoed, historisch landschappelijk erfgoed of archeologisch erfgoed. 1.34
detailhandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die de goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, met uitzondering van het bieden van gelegenheid om gekochte etenswaren ter plaatse te nuttigen. Onder detailhandel wordt niet verstaan detailhandel in volumineuze goederen.
26
1.35
detailhandel in volumineuze goederen
detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals: verkoop van auto's, boten, caravans, tuininrichtingsartikelen, grove bouwmaterialen, keukens, meubels en woninginrichting en sanitair. 1.36
dienstverlenend bedrijf
een bedrijf met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copy-shops, videotheken, autorijscholen en dergelijke. 1.37
erf
de gronden van het bouwperceel, gelegen buiten het bouwvlak, behorende bij aangrenzende hoofdgebouw(en) die mogen worden bebouwd met aan- en uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, overeenkomstig dit bestemmingsplan. 1.38
escortbedrijf
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon, die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend (escortservices, bemiddelingsbureaus, overige). 1.39
evenement
evenement zoals bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Nijmegen (APV). 1.40
galerie
ruimte voor het exposeren en verkopen van (beeldende) kunstwerken. 1.41
garagebedrijf
een bedrijf dat uitsluitend of in hoofdzaak is bestemd voor verkoop, onderhoud en reparatie van motorvoertuigen, met dien verstande dat de verkoop van motorbrandstoffen is uitgezonderd. 1.42
gebouw
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
27
1.43
geluidsgevoelige functies
geluidsgevoelige functies als bedoeld in de Wet geluidhinder, te weten: woningen, basisscholen, scholen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, instellingen voor hoger beroepsonderwijs, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven en geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan algemene, categorale en academische ziekenhuizen, alsmede verpleeghuizen, voor zover deze bestemd zijn voor of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, of woonwagenstandplaatsen). 1.44
groothandel
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, dan wel aan instellingen of personen ter aanwending in een andere bedrijfsactiviteit. 1.45
historisch stedenbouwkundig erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van de gebouwde omgeving. 1.46
historisch landschappelijk erfgoed
fysieke verschijningsvorm en geschiedenis van landschap en geografie. 1.47
hoofdbebouwing
alle aaneengesloten en/of vrijstaande hoofdgebouwen met een gelijke bestemming en waarin het hoofdgebruik wordt of mag worden uitgeoefend. 1.48
hoofdgebouw(en)
gebouw of gebouwen, die op een bouwperceel door zijn/hun aard, constructie en/of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk(en) is/zijn aan te merken. 1.49
horecabedrijf
een bedrijf of instelling waar als hoofddoel bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, niet zijnde detailhandel en/of ondersteunende horeca of bed and breakfast. 1.50
hotel
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies (per nacht) met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse. 1.51
incidentele detailhandel
sporadische verkopen welke geen essentieel onderdeel uitmaken van het totale gebruik van het pand of accommodatie en welke geen invloed in distributief opzicht hebben op de verzorgingsstructuur.
28
1.52
kantoor
een ruimte welke door de aard en indeling kennelijk is bestemd om uitsluitend of in hoofdzaak dienstig te zijn tot het verrichten van administratieve en/of ontwerptechnische arbeid, al dan niet met een ondergeschikte baliefunctie. 1.53
landschappelijke waarden
waarden gebaseerd op aardkundige, cultuurhistorische en visueel-ruimtelijke aspecten, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang. 1.54
kiosk
een binnen een gebied met een functie voor verblijf gelegen gebouw van beperkte omvang dat bedoeld is om de verblijfsfunctie te veraangenamen door het ter plaatse aan passanten te koop aanbieden van producten zoals souvenirs, kranten, tijdschriften, bloemen en planten, vis, groenten, versnaperingen, niet-alcoholische en licht alcoholische dranken, rookwaren, e.d. al dan niet met een terras. 1.55
maatschappelijke voorzieningen
het openbaar bestuur, medische, sociale, educatieve en levensbeschouwelijke diensten, openbare orde en veiligheid en daarmee gelijk te stellen diensten (zoals bijvoorbeeld: huisarts, apotheek, school, kinderdagverblijf, wijkcentrum, kerkgebouw, verzorgingstehuis, onzelfstandige woonvormen, uitvaartcentrum, bibliotheek). 1.56
natuurlijke waarden
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige, ecologische en biologische elementen voorkomende in dat gebied. 1.57
ondergronds bouwwerk
c.
een (gedeelte van een) gebouw dat gelegen is onder het niveau van de begane grondvloer van dat gebouw, waarbij de hoogte van die begane grondvloer nergens hoger ligt dan 0,25 meter boven het aansluitende maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang; d. een zelfstandig voor mensen toegankelijk bouwwerk waarvan de bovenkant nergens hoger is dan het maaiveld van het bouwperceel ter plaatse van dat bouwwerk. 1.58
onderkomens
voor verblijf geschikte – al dan niet aan de bestemming onttrokken – voer-, vaar- en vliegtuigen, arken, caravans en stacaravans voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken, alsook tenten. 1.59
ondergeschikte detailhandel
detailhandel waarbij de detailhandelsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit.
29
1.60
ondersteunende horeca
horeca waarbij de horeca-activiteit ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit. 1.61
overkapping
een op de grond staand bouwwerk, bestaande uit ten minste een dak, niet zijnde een gebouw, zoals bijvoorbeeld een carport. 1.62
pension
een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken voor consumptie ter plaatse. 1.63
perceelsgrens
de grens van een bouwperceel. 1.64
permanente bewoning
bewoning van een ruimte als hoofdverblijf door dezelfde persoon. 1.65
prostitutie
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele diensten ten behoeve van een ander tegen vergoeding. 1.66
raamprostitutie
een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee/prostitué tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. 1.67
recreatieve voorzieningen
op verblijfs- en dagrecreatie gerichte voorzieningen, niet zijnde een sportvoorziening, zoals kampeerterrein, kampeerboerderij, recreatiewoning, strand en een volkstuin. 1.68
seksinrichting
een voor het publiek toegankelijk gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde dan wel onderkomen, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al of niet in combinatie met elkaar. 1.69
souterrain
een verblijfsruimte gelegen onder (het niveau van) de begane grond, niet zijnde een ondergronds bouwwerk.
30
1.70
sportvoorzieningen
gebouwde en niet-gebouwde voorzieningen gericht op sport met uitzondering van seksinrichtingen en horecabedrijven, zoals: fitnesscentrum, ijsbaan, manege, speelterrein, sporthal, sportveld, stadion, tennisbaan en zwembad. 1.71
stacaravan
een caravan, die, ook als deze niet bouwvergunningplichtig is, toch als gebouw valt aan te merken. 1.72
straatmeubilair
de op of bij de weg behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals: verkeerstekens, wegbebakeningen, bewegwijzeringen, verlichting, halteaanduidingen, parkeerregulerende constructies, road barriers, afvalinzamelsystemen, brandkranen, informatie- en reclameobjecten, rijwielstandaards, papieren plantenbakken, zitbanken, communicatievoorzieningen, beeldende kunst, gedenktekens, speelvoorzieningen, jongerenontmoetingsplaatsen, abri's en dergelijke. 1.73
straatprostitutie
het op straatdoor handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken. 1.74
supermarkt
een grootschalig detailhandelsbedrijf, veelal onderdeel van een supermarktketen, met een grote verscheidenheid aan levensmiddelen. 1.75
terras
een aangrenzend aan een hoofdgebouw gelegen gebied, waar zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken en/of etenswaren verstrekt. 1.76
terreinen met een archeologisch belang
terreinen met een hoge verwachtingswaarde op het aantreffen van archeologische resten in de bodem of waarvan bekend is dat er in beperkte mate waardevolle archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. 1.77
terreinen van zeer hoge archeologische waarde
terreinen waarvan bekend is dat er waardevolle archeologische resten aanwezig zijn. 1.78
tuin
de gronden behorende bij aangrenzende hoofdgebouw(en) die niet bebouwd mogen worden, behoudens de regels in dit bestemmingsplan.
31
1.79
uitbouw
een op de grond staand en aan een hoofdgebouw of de hoofdbebouwing aangebouwd gebouw dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting betreft van een in het gebouw gelegen ruimte. 1.80
veiling
een activiteit waarbij bedrijfsmatig of bij opbod of afslag openbare verkopingen van kunstvoorwerpen, antiek, inboedels en dergelijke worden gehouden met daarbij behorende tentoonstellingsdagen en opslag van de te veilen goederen en waarbij detailhandel is uitgesloten. 1.81
verbeelding
de tegelijk met deze regels vastgestelde tekening met bijbehorende verklaring, waarop de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangegeven, nummer 309341. 1.82
voorgevellijn
de voorgevel van het hoofdgebouw en het verlengde ervan. 1.83
wadi
voorziening voor de infiltratie van regenwater. Een wadi is een laagte waarin het regenwater zich kan verzamelen en in de bodem kan infiltreren. 1.84
werk
een werk, geen bouwwerk zijnde. 1.85
winkelcentrum
een cluster van winkels, al dan niet in combinatie met andere functies, die in ruimtelijkeconomisch opzicht als eenheid beschouwd moet worden. 1.86
wonen
het huisvesten van één of meerdere personen in een gebouw, niet zijnde een woonwagen of woonschip. 1.87
woning
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van een of meer personen. 1.88
woonwagen
een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst.
32
1.89
woonschip
elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als, of te beoordelen naar zijn constructie en/of inrichting of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één of meer personen. 1.90
zaalverhuur
een inrichting ten behoeve van het al dan niet bedrijfsmatig exploiteren van zaalaccommodatie, waarbij het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of het verstrekken van drank voor consumptie ter plaatse mogelijk is.
33
Artikel 2.
Wijze van meten
Bij de toepassing van het plan wordt als volgt gemeten: 1.
de afstanden tussen lijnen op de kaart
afstanden tussen lijnen op de kaart worden gemeten van het hart van de ene lijn tot het hart van de andere lijn. 2.
de afstand van een bouwwerk tot een zijdelingse perceelsgrens
de afstand gemeten vanaf het dichtst bij de perceelsgrens gelegen punt van het gebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens 3.
de bebouwde oppervlakte
de buitenwerks gemeten oppervlakte van de verticale projectie van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken, met uitzondering van ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals luifels en balkons. 4.
het bebouwingspercentage
het percentage van de oppervlakte van het bouwperceel binnen het bouwvlak dat maximaal mag worden bebouwd. Dit geldt zowel voor het gehele bouwperceel als voor elk aaneengesloten gebied met een gelijkluidende bestemming als voor elk afzonderlijk bouwperceel. 5.
de bedrijfsvloeroppervlakte
de totale oppervlakte, binnenwerks gemeten, van alle op een bouwperceel aanwezige bebouwing, boven en onder peil, ten dienste van één bepaalde binnen een bestemming toegestane activiteit/functie. 6.
de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Schoorstenen, lucht- en liftkokers en andere technische ruimten en/of constructies alsmede antennes, welke dienstbaar zijn aan het functioneren van het gebouw, vallen hier buiten. Indien zich aan enige zijde van een gebouw één of meer dakkapellen bevinden waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 50% van de gevelbreedte (op de achterzijde van een gebouw meer dan 70%), wordt de goot of boeibord van de dakkapel als goot- of boeibordhoogte aangemerkt. 7.
de inhoud van een bouwwerk
ussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.
34
8.
de bouwhoogte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 9.
het peil
e. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een (al dan niet openbare) weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang, tenzij bij het bouwvlak de aanduiding "Gevellijn" is aangegeven, dan is 'b' van toepassing; f. voor bouwwerken boven het maaiveld, waarvan de hoofdtoegang niet onmiddellijk aan de hiervoor bedoelde weg grenst: het midden van de op de plankaart aangeduide "Gevellijn", gemeten ter plaatse van de bouwblokgrens, g. in alle andere gevallen, de hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de hoofdtoegang; h. voor bouwwerken onder het maaiveld, het peil van het bijbehorende bovengrondse hoofdgebouw; i. in de andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld. 10.
de oppervlakte
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
35
Hoofdstuk 2. Bestemmingsregels Artikel 3. 3.1
Bos
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor bos, behoud en/of herstel van cultuurhistorische- en natuurwaarden, alsmede voor bij behorende voorzieningen, zoals schuilgelegenheden, fiets- en voetpaden en parkeervoorzieningen. 3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemene bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van schuilgelegenheden en/of opslag; b. bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde. 3.2.2
Specifieke bouwregels
De in artikel 3.2.1 genoemde bouwwerken zijn toegestaan voorzover voldaan wordt aan de volgende regels: a. de oppervlakte van gebouwen en/of overkappingen ten behoeve van schuilgelegenheden en/of opslag mag per locatie niet meer bedragen dan 20 m2. De bouwhoogte mag maximaal 5 meter en de goothoogte maximaal 3 meter bedragen; b. de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, de bouwhoogte van palen en (licht)masten niet meer dan 10 meter en de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen. 3.3
Aanlegvergunning
3.3.1
Aanlegvergunningsplicht
Het is verboden op of in de lid 3.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een vergunning van burgermeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: a. het aanleggen van wegen, paden, parkeervoorzieningen en andere 2 oppervlakteverhardingen met gezamenlijke oppervlakte van meer dan 25 m ; b. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodem verlagen, egaliseren, afgraven of ophogen; c. het kappen van bomen en andere beplanting; d. het aanleggen van waterpartijen of vergraven, verruimen of dempen van waterpartijen. 3.3.2
Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 3.3.3
Toelaatbaarheid
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover het bos hierdoor niet onevenredig wordt geschaad.
36
3.3.2.
Uitzonderingen
Het in lid 3.3.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer overeenkomstig deze bestemming; b. van ondergeschikte betekenis zijn en geen bedreiging vormen voor de winning en de kwaliteit van het grondwater; c. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 3.3.3.
Toelaatbaarheid
Aanlegvergunningen kunnen slechts worden verleend indien door het uitvoeren van de werkzaamheden dan wel door de directe of indirecte gevolgen de kwaliteit van het grondwater niet in gevaar komt. 3.3.4.
Adviesprocedure voor aanlegvergunningen
Alvorens te beslissen omtrent een vergunning als bedoeld in lid 3.3.1 wordt advies ingewonnen bij de beheerder van het grondwaterbeschermingsgebied.
37
Artikel 4.
4.1.
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen in de zin van een instelling voor geestelijke gezondheids alsmede de daarbij behorende voorzieningen zoals verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen en bestaande bedrijfswoningen. Op deze locatie zijn geen ziekenhuizen, verpleeghuizen, kinderdagverblijven of gebouwen voor onderwijs toegestaan.
4.2.
4.2.1.
Bouwregels
Algemene bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. gebouwen; b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 4.2.2.
Specifieke bouwregels
Voor het bouwen gelden de aanduidingen op de plankaart en de volgende bepalingen: a. gebouwen mogen uitsluitend worden opgericht binnen een op de kaart aangegeven bouwvlak b. het bouwperceel mag binnen het bouwvlak tot maximaal het op de kaart aangegeven maximaal bebouwingspercentage worden bebouwd; indien geen maximaal percentage bebouwde oppervlakte is aangegeven mag het bouwperceel binnen het bouwvlak geheel worden bebouwd; c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mogen niet meer bedragen dan op de kaart is aangegeven; d. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter. 4.2.3.
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van het in lid 4.2.1 onder 'a' bepaalde en onder gelijktijdige ontheffing van het in artikel 5 bepaalde voor het realiseren van loopbruggen boven het niveau van de eerste bouwlaag voor de koppeling van twee zelfstandige toegelaten gebouwen, mits: e. per open ruimte niet meer dan twee loopbruggen worden gerealiseerd; f. de openheid tussen de gebouwen niet onevenredig wordt aangetast; g. de constructie transparant wordt uitgevoerd.
38
Artikel 5. 5.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
tuinen; verhardingen, parkeer- en groenvoorzieningen behorend bij het op het bouwperceel gelegen hoofdgebouw(en).
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemene bouwregels
Op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd: a. b. c.
aan- en uitbouwen; bestaande bijgebouwen; erfafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde.
5.2.2
Specifieke bouwregels
De in artikel 5.2.1 genoemde bouwwerken zijn toegestaan voorzover voldaan wordt aan de volgende regels: a.
b. c.
aangrenzend aan de hoofdbebouwing mogen worden gebouwd: 1. aan- en uitbouwen met een maximale diepte van 1,5 meter. De goothoogte mag ten hoogste de hoogte van de beganegrondlaag van het hoofdgebouw bedragen en de bouwhoogte mag ten hoogste de hoogte van de direct daarboven gelegen bouwlaag bedragen. Voor zover de aan- of uitbouw vóór de voorgevellijn wordt gerealiseerd, geldt een maximale breedte van 60% van de betreffende gevelbreedte (voorgevel) van het hoofdgebouw. De aan- of uitbouw moet geheel binnen de betreffende gevelbreedte (voor- of zijgevel) van het hoofdgebouw worden opgericht. Als uitzondering hierop geldt dat een hoekovergang is toegestaan; 2. het is toegestaan, indien en voorzover er in de tuin recht vóór de voorgevel van het hoofdgebouw een legaal bijgebouw aanwezig is, de ruimte tussen het hoofdgebouw en dat bestaande bijgebouw te bebouwen mits: - aangesloten wordt bij de bouwhoogte van het bijgebouw tot maximaal de bouwhoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw; - het bestaande bijgebouw na gereedkoming van het bouwplan voldoet en blijft voldoen aan de definitie van bijgebouw, met uitzondering van de eis van vrijstaandheid en mits het bijgebouw niet toegankelijk is vanuit het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen; 3. ondergeschikte bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zoals luifels en balkons, met een maximale diepte van 1,5 meter; bestaande bijgebouwen mogen worden gehandhaafd; de bouwhoogte van erfafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen en de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen. Zwembaden, jacuzzi's en gebouwde vijvers, alsmede de daarvoor benodigde bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, zijn niet toegestaan.
39
5.3
Specifieke gebruiksregels
Het totale oppervlak van ongebouwde parkeervoorzieningen mag: a. b.
indien de aangrenzende gronden binnen het bouwperceel bestemd zijn tot Wonen, niet meer dan 50% van de tot “Tuin” bestemde gronden bedragen; in overige gevallen mag de tot "Tuin" bestemde gronden gebruikt worden ten behoeve van parkeren. Met dien verstande dat niet meer dan 500 parkeerplaatsen op maaiveld gerealiseerd worden.
40
Hoofdstuk 3. Algemene regels
Artikel 6.
Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
41
Artikel 7.
7.1
Radarbescherming
Bouwregels
In afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels van de afzonderlijke bestemmingen in Hoofdstuk 2 mag de bouwhoogte van bouwwerken niet meer bedragen dan 45 meter +NAP. Indien de bestaande bouwhoogte meer bedraagt dan 45 meter +NAP, dan betreft deze bestaande hoogte de maximale bouwhoogte. 7.2
Ontheffing van de bouwregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 1 mits een verklaring van geen bezwaar is ontvangen van de beheerder van de radar van vliegbasis Volkel en wordt voldaan aan de door de beheerder opgelegde randvoorwaarden.
42
Artikel 8
(Bouw)werken ten algemene nutte
Het oprichten van bouwwerken ten algemene nutte, zoals: transformatorhuisjes, schakelhuisjes, bemalingsinrichtingen, gasdrukregel- en meetstations, straatmeubilair, infiltratievoorzieningen, wachthuisjes voor verkeers- en parkeerdiensten en schuilgelegenheden, is binnen alle bestemmingen toegestaan, met dien verstande dat: a. de inhoud van elk gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³; b. de oppervlakte van elke overkapping niet meer mag bedragen dan 20 m²; c. de goothoogte van gebouwen niet meer dan 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 5 meter mag bedragen; d. de bouwhoogte van overkappingen niet meer dan 3 meter mag bedragen; e. voor de bouwhoogte van andere bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, de bouwregels van de geldende bestemming van toepassing zijn; f. de dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven.
43
Artikel 9.
Ondergronds bouwen
Bouwen onder peil ten behoeve van de bestemming is toegestaan, met dien verstande dat:
a. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak'. Bebouwing onder peil mag uitsluitend worden gebruikt ter ondersteuning van ingevolge deze regels op de begane grond toegestane functies; b. bouwen onder peil is toegestaan binnen de aanduiding 'bouwvlak' ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen; c.
bouwen onder peil binnen de bestemming Tuin is toegestaan, mits grenzend aan het hoofdgebouw met een maximale diepte van 1,5 meter danwel tot zover als de bestaande bovengrondse aan- of uitbouw reikt;
d. bouwen onder peil ten behoeve van bouwwerken ten algemene nutte zoals bedoeld in artikel 10 is toegestaan.
44
Artikel 10. 10.1
Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied
Bouwregels
Op gronden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' mogen, naast hetgeen overeenkomstig de geldende bestemmingen mag worden gebouwd, tevens bouwwerken, geen gebouwen of overkappingen zijnde, ten behoeve van het grondwaterbeschermingsgebied worden gebouwd, met dien verstande dat dubbelbestemmingen onverkort van toepassing blijven. 10.2
Aanlegvergunning
10.2.1 Aanlegvergunningplichtige werken Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied' op of in de grond zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning (aanlegvergunning) van Burgemeester en Wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren: a. werken, waaronder begrepen leidingen en installaties, met tot doel door middel daarvan het vervoeren door en/of het opslaan en/of storten van schadelijke stoffen op de bodem mogelijk te maken; b. kadavers op of in de bodem te brengen of te hebben, onverminderd het bepaalde in de Destructiewet; c. natuurlijke meststoffen of kunstmeststoffen, anders dan ten behoeve van de normale bodemstructuur, op te slaan; d. slib, afkomstig van rioolwaterzuiveringsinstallaties of rioolstelsels, al dan niet vermengd met andere stoffen, te verspreiden; e. diep infiltreren, niet zijnde oppervlakkige infiltratie. 10.2.2 Uitzonderingen Het in lid 10.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die: a. betrekking hebben op normaal onderhoud en beheer; b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan; c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning. 10.2.3 Toelaatbaarheid De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 10.2.1 zijn slechts toelaatbaar voor zover de kwaliteit van het grondwater hierdoor niet onevenredig wordt geschaad. 10.2.4 Adviesprocedure voor aanlegvergunningen Alvorens omtrent het verlenen van een aanlegvergunning te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de waterbeheerder(s) omtrent de vraag of door de uitvoering van de voorgenomen werken en werkzaamheden de kwaliteit van het grondwater niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.
45
Artikel 11. 11.1.
11.1.1.
Parkeerregels
Toepassingsregels
Bij een rechtstreekse bouwtitel
Indien in het kader van dit bestemmingsplan gebouwd kan worden dienen bij het verlenen van een daartoe benodigde bouwvergunning de normen in acht te worden genomen zoals deze zijn opgenomen in Verbroken kruisverwijzing naar 'Bijlage 1: Parkeernormen'. 11.1.2.
Bij een ontheffing
Indien Burgemeester en wethouders op basis van artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening ontheffing mogen verlenen ten behoeve van bouwen en/of gebruik dienen bij het verlenen van de ontheffing de normen in acht te worden genomen zoals deze zijn opgenomen in Verbroken kruisverwijzing naar 'Bijlage 1: Parkeernormen' .
11.2.
Ontheffing van de toepassingsregels
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het gestelde in lid 11.1 indien: a. er fysiek gezien geen ruimte is (te ontwerpen) om het vereiste aantal parkeerplaatsen te realiseren en het belang van het realiseren van het bouwwerk groter is dan het realiseren van het aantal parkeerplaatsen volgens de parkeernormen; b. het voldoen aan de parkeernormen zou leiden tot een onevenredige kostenverhoging, waardoor het bouwwerk niet meer exploitabel zou zijn; c. bij toepassing van deze ontheffingsbevoegdheid worden de "Ontheffingsregels van de parkeereis" uit 'Bijlage 1: Parkeernormen' toegepast.
46
Artikel 12.
Algemene ontheffingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van de regels van het plan, ten behoeve van: a. het een overschrijding van bouwvlak niet zijnde bestemmingsgrenzen betreft, voorzover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bouwwerken dan wel voorzover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen echter niet meer dan 1 meter bedragen; b. het per aanvraag toestaan van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), mits: 1. deze ontheffing vergezeld gaat van evenementenvergunning waarin de voorwaarden ten aanzien van duur, geluid, milieu, veiligheid, parkeren, enzovoort zijn vastgelegd; 2. zonodig en voorzover van toepassing ontheffing is verkregen op basis van andere voor het betrokken gebied van toepassing zijnde wet- en regelgeving, zoals Flora en faunawet. c. voor het oprichten van reclame-objecten met een maximale nokhoogte van 10 meter 2 en met een maximale oppervlakte van 1,0 m , mits deze behoort bij een aansluitend toegestane functie. Bij het verlenen van ontheffing nemen Burgemeester en wethouders de volgende regels in acht: a. het voornemen ontheffing te verlenen ligt met de daarop betrekking hebbende stukken gedurende 2 weken ter inzage; b. van de terinzagelegging wordt tevoren kennis gegeven in één of meer dag of nieuwsbladen die in de gemeente verspreid worden en voorts, op de gebruikelijke wijze; c. de kennisgeving houdt mededeling in van de bevoegdheid voor eenieder om binnen twee weken zienswijzen tegen het ontwerp-besluit naar voren te brengen; d. burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijze naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.
47
Artikel 13.
Uitsluiting aanvullende werking van de bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de volgende onderwerpen: a. de richtlijnen voor het verlenen van ontheffing van de stedenbouwkundige Gebruiksregels; b. de bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer; c. de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten; d. de laad- en losmogelijkheden; e. de ruimte tussen bouwwerken.
48
Hoofdstuk 4. Overgangs- en slotregels Artikel 14. 14.1
Overgangsregels
Overgangsrecht bouwwerken
14.1.1 Algemeen Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. b.
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.1.2 Ontheffingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van artikel 14.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 14.1.1 met maximaal 10%. 14.1.3 Uitzonderingen Artikel 14.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 14.2
Overgangsrecht gebruik
14.2.1 Algemeen Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 14.2.2 Strijdig gebruik a.
b.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 14.2.1, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.2.3 Uitzonderingen Artikel 14.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
49
Artikel 15.
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Panovenlaan 1986-4, GGz'.
50
Bijlagen
51
Bijlage 1: Parkeernormen Regels voor het bepalen van de parkeernormering bij bouwplannen Hoofddoel van deze parkeernormen is dat de aanvrager van een bouwvergunning er alles aan doet om de parkeereis op eigen terrein te realiseren. Basisdocument Voor het bepalen van de parkeereis wordt gebruik gemaakt van de CROW-norm Definities: 1. CROW-norm: publicatie 182 "Parkeerkencijfers - Basis voor parkeernormering" van het CROW, (3e gewijzigde druk, september 2008). 2. CROW-klasse: “sterk stedelijk”. 3. CROW-stedelijke zones: a. zone 1: centrumgebieden, b. zone 2: schil/overloopggebieden, c. zone 3: rest bebouwde kom. Ad 2a. Centrumgebieden (zone 1) Binnenstad; Brabantse Poort; Heijendaal; Winkelsteeg; Centrum Waalsprong-gebied De grenzen van de centrumgebieden zijn weergegeven op onderstaande kaarten. Wat betreft Winkelsteeg en Citadel Waalsprong dienen de grenzen nog vastgelegd te worden. Ad 2b. Schil/Overloopgebieden (zone 2) Iedere centrumzone heeft een overloopgebied. De grenzen van de overloopgebieden zijn weergegeven op ondeerstaande kaaretn Wat betreft Winkelsteeg en Citadel Waalsprong dienen de grenzen nog vastgelegd te worden.
52
53
Ad 2c. Rest bebouwde kom (zone 3) Dit zijn alle overige gebieden, niet zijnde zone 1 of zone 2 Wijze van toetsen en berekenen 1. Er wordt getoetst volgens het schema, zoals opgenomen achteraan deze Parkeernormen. 2. Er wordt een onderscheid gemaakt in vaste parkeerbehoefte (privé) en publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers; openbaar). De vormgeving en toegang van de parkeerplaatsen moet hierop aansluiten. 3. In het centrumgebied van de binnenstad wordt voor nieuwe functies alleen de vaste parkeerbehoefte (privé) berekend. De publieke parkeerbehoefte (aandeel bezoekers; openbaar) wordt in dit deel van de stad opgelost in de openbaar toegankelijke parkeergarages. In de overige gebieden wordt met beide behoeften gerekend. 4. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij een bouwplan met een enkele functie wordt uitgegaan van de “gemiddelde” parkeerbehoefte volgens de CROW-norm. 5. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij bouwplannen met meerdere/verschillende functies wordt voor het bepalen van de parkeereis een parkeerbalans opgesteld conform de in de CROW-norm voorgeschreven methode. 6. Voor het bepalen van het aantal parkeerplaatsen bij bouwplannen binnen een
54
bestemming waar meerdere functies zijn toegestaan en waarvan het gerbuik nog niet in het bouwplan is vastgeled, wordt de hoogste parkeereis op basis van de toegelaten functies toegepast. Ontheffingregels van de parkeereis Wanneer een aanvrager van een bouwvergunning met gegronde redenen kan aantonen dat realisering van de benodigde parkeerplaatsen op eigen terrein niet mogelijk is, kunnen Burgemeester en wethouders ontheffing van de parkeereis te verlenen. Hiertoe bestaan de volgende mogelijkheden: a. ontheffing van het gemiddelde, maar binnen de bandbreedte; b. ontheffing van realisering op eigen terrein, maar wel elders op privé-terrein; c. ontheffing van de bandbreedte en eigen/privé-terrein. Per functie/bestemming wordt in de CROW-norm een minimum en een maximum parkeerbehoefte aangegeven. Dit is de "bandbreedte" waarbinnen ontheffing kan worden verleend. Deze bandbreedte wordt gebruikt bij de beoordeling van ontheffingsaanvragen. Alleen in specifieke gevallen beargumenteerd ontheffing worden verleend van “het gemiddelde” en/of de "bandbreedte". Daarbij dienen de afwegingsregels en de indieningseisen toegepastte worden. Afwegingregels voor ontheffing Ontheffing kan worden verleend: 1. indien het voldoen aan de parkeereis door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit. a. Bij een aanvraag voor toepassing van de ontheffingsmogelijkheid wordt eerst beoordeeld of een aanpassing van het bouwplan kan leiden tot het wel voldoen aan de parkeereis. b. Indien slechts aanpassingen mogelijk zijn die onevenredig hoge kosten met zich meebrengen wordt het belang van de bereikbaarheid en leefbaarheid afgewogen ten opzichte van het belang van de realisatie van het bouwplan. Om bij twijfelgevallen te kunnen beoordelen of er sprake is van "onevenredig hoge kosten" dient de aanvrager van een bouwvergunning via een rendementsberekening aan te tonen dat het realiseren van (extra) parkeerplaatsen op eigen terrein of aanpassing van het bouwplan niet mogelijk is. 2. voor zover op andere wijze dan op eigen terrein in de parkeereis wordt voorzien. Dit is het geval wanneer: a. de benodigde parkeer- of stallingsruimte in een naburige parkeervoorziening (binnen een straal van 750 meter) wordt gecompenseerd; of b. er voldoende ruimte op de openbare weg aanwezig is om de parkeerdruk op te vangen. Voor de beoordeling van het opvangen van de parkeerdruk op de openbare weg wordt gebruik gemaakt van de methode 'parkeerbalans' uit de CROW-norm. Indieningseisen voor een verzoek tot ontheffing 1. Om voor de hiervoor genoemde ontheffingsmogelijkheden in aanmerking te komen dient de aanvrager van een bouwvergunning hiertoe een schriftelijk verzoek in te dienen bij Burgemeester en wethouders. 2. In het verzoek dient de aanvrager van een bouwvergunning te beargumenteren waarom de benodigde parkeerplaatsen niet op eigen terrein gerealiseerd kunnen worden. 3. Indien ontheffing wordt verleend conform lid 2a van de Afwegingsregels voor ontheffing dient aangegeven te worden hoe en waar dit gebeurt. Indien een aanvrager elders (binnen de gestelde normen) op privé-terrein parkeerplaatsen compenseert dient hiervan een privaatrechtelijke overeenkomst met bijbehorende situatieschets te worden overlegd. Aangetoond dient te worden dat deze parkeerplaatsen ten behoeve van het betreffende bouwplan waarvoor een bouwvergunning wordt aangevraagd, blijvend kunnen worden aangewend. Parkeerplaatsen die al eerder binnen een ontheffing zijn 55
toegewezen kunnen niet nogmaals worden ingebracht. (Artikel 23 van toepassing???). Parkeerbijdrageregeling 1. Indien Burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de parkeereis op grond van voorgaande ontheffingsregels, waarbij niet voldaan wordt aan de parkeereis, dient de aanvrager van een bouwvergunning een parkeerbijdrage te storten. 2. Het bedrag wordt gestort in het parkeerbijdrage-fonds en dient door de gemeente gebruikt te worden voor de aanleg van parkeerplaatsen. 3. Indien naar het oordeel van Burgemeester en wethouders het belang van de realisatie van het bouwplan voor de stad zwaarder weegt dan het voldoen aan de eis van de parkeerbijdrageregeling kunnen zij bij het verlenen van de ontheffing van de parkeereis gehele of gedeeltelijke ontheffing verlenen van storting van de parkeerbijdrage. Toepassingsgebied parkeerbijdrageregeling De parkeerbijdrage-regeling is van toepassing op het gehele grondgebied van gemeente Nijmegen. Hoogte parkeerbijdrage 1. De compenserende parkeerbijdrage voor zone 1 bedraagt: € 15.000,00 per parkeerplaats. 2. De compenserende parkeerbijdrage voor zone 2 bedraagt: € 12.000,00 per parkeerplaats. 3. De compenserende parkeerbijdrage voor zoen 3 bedraagt: € 2.500,00 per parkeerplaats. 4. Alle bedragen zijn inclusief BTW en prijspeil 1-1-2005. Genoemde bedragen worden jaarlijks verhoogd op basis van het gemeentelijke prijsindexcijfer. Uitsluitingsclausule 1. Aan het betalen van een parkeerbijdrage kan de aanvrager van een bouwvergunning geen rechten ontlenen aangaande het parkeren in de openbare ruimte en/of parkeervoorziening. 2. Het betalen van een parkeerbijdrage stelt de aanvrager van een bouwvergunning niet vrij van het zonodig betalen van: a. een jaarlijks abonnement, of b. het betalen van een jaarlijkse vergunning/ontheffing of c. het betalen bij een parkeermeter of een parkeerautomaat.
56
57
Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Korte Nieuwstraat 6 6511 PP Nijmegen
Ontwerpbesluit Hogere Waarde Wet Geluidhinder Bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz
Datum
Telefoon
(024) 329 91 11
Telefax
(024) 322 98 88
E-mail
[email protected]
Postadres Postbus 9105 6500 HG Nijmegen
Contactpersoon
G. Frederiks telnr. (024) 329 28 92 1. Inleiding In de Wet geluidhinder (Wgh) en het Besluit geluidhinder (Bgh) worden grenzen gesteld aan de toelaatbare geluidsbelasting van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Het gaat daarbij om de geluidsbelasting die wordt veroorzaakt door wegverkeer, railverkeer en industrieterreinen. Voor deze geluidsbronnen gelden verschillende voorkeurswaarden die alleen onder voorwaarden mogen worden overschreden. Geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarden moeten met een besluit Hogere Waarden worden vastgelegd. Gemeente Nijmegen heeft in de Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder vastgelegd onder welke voorwaarden zij geluidsbelastingen boven de voorkeurswaarden toestaan. Deze hogere waarden kunnen nooit hoger zijn dan de in de Wgh en het Bgh vastgelegde maximum. 2. Beschrijving van de situatie: • Korte omschrijving van het plan (waar en wat gaat er gebeuren): Gemeente Nijmegen werkt aan het bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein1 GGz. In dit plan wordt de bouw van gebouwen voor geestelijke gezondheidszorg mogelijk gemaakt. De geluidsbelasting, na het treffen van maatregelen, is hoger dan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai resp. railverkeerslawaai uit de Wet geluidhinder. In verband hiermee heeft de gemeente Nijmegen een ontwerpbesluit Hogere Waarde genomen. • Dit ontwerpbesluit hogere waarde(n) behoort bij: Vaststellen van het bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz. • Dit ontwerpbesluit hogere waarde(n) heeft betrekking op: Bouw van 4 nieuwe gebouwen op het terrein van de Stichting GGz, Nijmeegse Baan 61 (6525 DX) te Nijmegen.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
1 • Binnen dit plan wordt een ontwerpbesluit hogere waarde(n) genomen voor (daarbij ook aantallen noemen): - 4 gebouwen voor geestelijke gezondheidszorg • Gegevens akoestisch onderzoek (zie bijlage 2): - titel: “Akoestisch onderzoek Herontwikkeling en uitbreiding Zorgcentrum GGz-terrein” - datum: 22 april 2009 - projectnummer: 60794.01 - gemeentelijke registratienummer PRS 2008504 3. Resultaten akoestisch onderzoek: De resultaten van het akoestisch onderzoek worden per bron in tabelvorm weergegeven. Bij geen van de waarneempunten is er sprake van cumulatie of van een reconstructie van een weg / resp. wijziging van een spoorweg in de zin van de Wet geluidhinder. Bron: Nijmeegse Baan Soort
aantal
bouwvlak B08 gebouw voor
adres/locatie
wnp
hoogte
Geluids-
Aftrek
nr.
(m)
belasting
Art 110 Wgh
(dB)
(dB)
51
5
nog niet bekend 1
Kadastraal
553
geestelijke
Hatert02, sectie
gezondheidszorg
B, perceel 04626
4,5 t/m 10
Bron: Spoorlijn Nijmegen-Venlo Soort
aantal
bouwvlak B01 gebouw voor
adres/locatie
wnp
hoogte
Geluids-
Aftrek
nr.
(m)
belasting
Art 110 Wgh
(dB)
(dB)
1,5
56
n.v.t.
4,5
58
nog niet bekend Kadastraal
475
geestelijke
1
Hatert02, sectie
t/m
gezondheidszorg
B, perceel 04626
477
t/m 11 bouwvlak B02 gebouw voor
nog niet bekend; 1
Kadastraal
487
1,5
56
geestelijke
Hatert02, sectie
t/m
4,5
57
gezondheidszorg
B, perceel 04626
489 7,5
58
n.v.t.
t/m 11 bouwvlak B03 gebouw voor
nog niet bekend Kadastraal
500
geestelijke
1
Hatert02, sectie
t/m
gezondheidszorg
B, perceel 03408
501
1,5
55
4,5
57
n.v.t.
t/m 13
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
2 Toelichting bij tabel: Soort: geluidsgevoelige bestemming waarbij de voorkeurswaarde wordt overschreden(woning, school enz.) Aantal: aantal geluidsgevoelige bestemmingen per rekenpunt Adres/Locatie: het adres of een locatieaanduiding van de geluidsgevoelige bestemming Wnp: het nummer van het rekenpunt (waarneempunt) zoals gebruikt in het akoestisch onderzoek Hoogte: hoogteligging van het rekenpunt t.o.v. het maaiveld in meters Geluidsbelasting: De geluidsbelasting berekend volgen het Reken en meetvoorschrift geluidhinder 2006. Bij wegverkeer inclusief de aftrek art. 110g Wgh Aftrek: aftrek op basis van art 110g Wgh. Deze aftrek geldt alleen voor wegverkeerslawaai en bedraagt 5 dB bij een rijsnelheid tot 70 km/uur daarboven is de aftrek 2 dB Cumulatie: Het optreden van geluid van meerdere bronnen waarbij de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden. Gecumuleerde geluidsbelasting: Als er sprake is van cumulatie dan worden de verschillende geluidsbronnen bij elkaar opgeteld volgen het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006. In tegenstelling tot wat in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 staat, wordt bij wegverkeer wel rekening gehouden met de aftrek volgens art. 110g Wgh. Dat wat nu, m.b.t. de aftrek, in het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 staat betreft namelijk een fout.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
3 4. MAATREGELEN • Welke maatregelen worden er getroffen (inclusief toelichting)? - Bronmaatregelen Op de Nijmeegse Baan is al geluidarm asfalt aangebracht. Een verdergaan bronmaatregel zoals beperking van de maximum snelheid tot minder dan het huidige maximum van 50 km/uur) is gezien de belangrijke verkeersfunctie van deze weg niet mogelijk. Voor de spoorlijn Nijmegen-Venlo is het treffen van alleen een bronmaatregel zoals het aanbrengen van raildempers onvoldoende om te kunnen voldoen aan de voorkeursgrenswaarde; bovendien zijn hieraan hoge kosten verbonden. - Overdrachtsmaatregelen Het op een zinvolle manier verlagen van de geluidbelasting van de Nijmeegse Baan bij bouwvlak B08 is niet mogelijk. Het houden van meer afstand tot de weg is bezwaarlijk omdat voor het betreffende bouwvlak uitbreidingsmogelijkheden moeten worden geboden die juist aansluiten op de bestaande bebouwing. Het plaatsen van een geluidscherm is niet mogelijk. Voor de nabijgelegen in-/uitritten zullen openingen in de geluidschermen nodig zijn. Daardoor zal de geluidafschermende werking van een dergelijk geluidscherm gering zijn. Ook om redenen van verkeersveiligheid (uitzicht) zijn geluidschermen hier bezwaarljk; verder zijn er ook stedenbouwkundige bezwaren tegen een geluidscherm langs de Nijmeegse Baan. Het op een zinvolle manier verlagen van de geluidbelasting van de spoorlijn Nijmegen-Venlo bij bouwvlakken B01 t/m B03 is niet mogelijk. Het houden van meer afstand tot de spoorlijn is bezwaarlijk omdat voor het betreffende bouwvlak uitbreidingsmogelijkheden moeten worden geboden die juist aansluiten op respectievelijk gelegen zijn nabij de bestaande bebouwing. Bovendien zou de bebouwing dan belangrijk verder van het spoor af moeten worden geprojecteerd. Het plaatsen van een akoestisch zinvol geluidscherm is eveneens bezwaarlijk. Gezien de hoogte van de te projecteren bebouwing zal een geluidscherm 3 meter hoog (ten opzichte van bovenkant spoor) moeten zijn; hieraan zijn stedenbouwkundige/landschappelijke bezwaren verbonden. Bovendien zijn de kosten hiervan erg hoog. - Maatregelen bij de ontvanger (hier: gevelisolatiemaatregelen): Als bij de nieuw te realiseren gebouwen voor geestelijke gezondheidszorg de norm voor de binnenwaarden wordt overschreden dienen gevelisolatiemaatregelen te worden getroffen. De binnennorm bedraagt 28 dB op grond van het Besluit Geluidhinder, zowel voor wegverkeerslawaai as railverkeerslawaai. • Is er een (financiële) zekerstelling voor de uitvoering van de maatregelen? Zo ja, hoe is de (financiële) zekerstelling vast gelegd? Niet van toepassing.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
4 5. OVERWEGINGEN • Dit ontwerpbesluit hogere waarde(n) wordt genomen op basis van artikel 85 van de Wet geluidhinder, respectievelijk artikelen 3.2 en 4.11 van het Besluit geluidhinder en de Beleidsregels Hogere Waarden Wet Geluidhinder: In artikel 3.2 van het Besluit Geluidhinder (op grond van artikel 85 van de Wet geluidhinder) respectievelijk artikel 4.11 van het Besluit Geluidhinder staat dat bij een overschrijding van de grenswaarde een hogere waarde kan worden vastgesteld. Volgens artikel 110a lid 1 is het College van B&W het bevoegd gezag. • Waarom (motiveren) worden er geen maatregelen getroffen die een overschrijding van de hoogst toelaatbare geluidsbelasting kunnen voorkomen (artikel 110a, lid 5 van de Wet geluidhinder)? Geluidafschermende maatregelen dan wel (verdergaande) bronmaatregelen zijn hier niet mogelijk. • Als er sprake is van cumulatie, draagt deze dan bij aan een verhoging van de geluidsbelasting op de geluidsgevoelige bestemming? Er is geen sprake van cumulatie.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
5 6.
ONTWERPBESLUIT
Gelet op de Wet geluidhinder, het Besluit geluidhinder en de Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder, de Algemene wet bestuursrecht en het bovenstaande, besluiten wij tot het vaststellen van een Hogere Waarde voor: Bron: Nijmeegse Baan Soort
aantal
bouwvlak B08 gebouw voor
adres/locatie
wnp
hoogte
Geluids-
Aftrek
nr.
(m)
belasting
Art 110 Wgh
(dB)
(dB)
51
5
nog niet bekend 1
Kadastraal
553
geestelijke
Hatert02, sectie
gezondheidszorg
B, perceel 04626
4,5 t/m 10
Bron: Spoorlijn Nijmegen-Venlo Soort
aantal
bouwvlak B01 gebouw voor
adres/locatie
wnp
hoogte
Geluids-
Aftrek
nr.
(m)
belasting
Art 110 Wgh
(dB)
(dB)
1,5
56
n.v.t.
4,5
58
nog niet bekend Kadastraal
475
geestelijke
1
Hatert02, sectie
t/m
gezondheidszorg
B, perceel 04626
477
t/m 11 bouwvlak B02 gebouw voor
nog niet bekend; 1
Kadastraal
487
1,5
56
geestelijke
Hatert02, sectie
t/m
4,5
57
gezondheidszorg
B, perceel 04626
489 7,5
58
n.v.t.
t/m 11 bouwvlak B03 gebouw voor
nog niet bekend 1
Kadastraal
500
geestelijke
Hatert02, sectie
t/m
gezondheidszorg
B, perceel 03408
501
1,5
55
4,5
57
n.v.t.
t/m 13
Aan dit ontwerpbesluit zijn de volgende voorwaarden verbonden: 1. Maatregelen bij ontvanger De gevelgeluidisolatiemaatregelen voor de gebouwen voor geestelijke gezondheidszorg moeten zijn gebaseerd op een binnennorm van 28 dB. De volgende onderdelen maken onderdeel uit van dit ontwerpbesluit: - titel: “Akoestisch onderzoek Herontwikkeling en uitbreiding Zorgcentrum GGz-terrein”
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
6 - datum: 22 april 2009 - projectnummer: 60794.01 - gemeentelijke registratienummer PRS 2008504 College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Secretaris,
mr. Th.C. de Graaf
P. Eringa
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
7 Bijlage 1: Indienen van zienswijzen De voorbereiding van het ontwerpbesluit heeft plaatsgevonden conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht(Awb). Hieronder staat aangegeven hoe u een zienswijze kunt indienen. Inzagelegging Voordat het ontwerpbesluit omgezet kan worden naar een definitief besluit wordt belanghebbende(n) de wettelijke mogelijkheid geboden om zienswijzen in te dienen. Het ontwerpbesluit ligt vanaf donderdag 21 mei 2009 tot en met woensdag 1 juli 2009 ter inzage in de Stadswinkel bij het Gemeentelijk Informatiecentrum Open Huis, Mariënburg 75 in Nijmegen. Binnen deze periode kunt u de stukken komen inzien. De openingstijden van het Open Huis zijn: maandag, woensdag, vrijdag tussen 09.00 – 17.00 uur, dinsdag tussen 9.00-12.30 uur, donderdag tussen 9.00 – 20.00 uur. Mondelinge en schriftelijke zienswijzen Belanghebbende(n) hebben de gelegenheid om gedurende 6 weken vanaf de dag waarop het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd, dus vanaf donderdag 21 mei 2009 tot en met woensdag 1 juli 2009, zienswijzen in te dienen bij het college van Nijmegen. U kunt dit schriftelijk of mondeling doen. Uw brief kunt u richten aan Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, bureau Geluid en Lucht (G650), Postbus 9105, 6500 HG Nijmegen. In uw brief vermeldt u uw zienswijze waarbij u motiveert waarom u deze zienswijze heeft. U kunt uw zienswijze niet per e-mail indienen. Voor het indienen van een mondelinge zienswijze kunt u een afspraak maken. Hiervoor kunt u telefonisch contact opnemen met de heer G. Frederiks, telefoonnummer 024 - 329 28 92. Van uw mondelinge zienswijze wordt een verslag gemaakt. Definitief Hogere Waarde-besluit De ingekomen zienswijzen worden betrokken bij het nemen van een definitief besluit. De ingekomen schriftelijke zienswijzen en/of het verslag van de mondeling ingediende zienswijzen worden bij het definitieve besluit ter inzage gelegd. PS. Wanneer u het niet op prijs stelt dat uw persoonlijke gegevens bekend worden, kunt u dat aangeven.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Gemeente Nijmegen Directie Grondgebied Milieu Geluid & Lucht
Vervolgvel
8 Bijlage 2: Akoestisch onderzoek Het akoestisch onderzoek is apart bijgevoegd.
Bezoek ook onze website www.nijmegen.nl
ontwerpbesluit HW bestemmingsplan Nijmegen Brakkenstein-1 GGz ter inzage.doc
Inventarisatie GGz terrein, Nijmegen Onderzoek in het kader van de natuurwetgeving
G. Hoefsloot N. van Kessel A.D.G. Koopman
Inventarisatie GGz terrein, Nijmegen
Onderzoek in het kader van de natuurwetgeving
G. Hoefsloot N. van Kessel A.D.G. Koopman
opdrachtgever: Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen 16 oktober 2006 rapport nr. 06-193
Status uitgave:
conceptrapport
Rapport nr.:
06-193
Datum uitgave:
16 oktober 2006
Titel:
Inventarisatie beschermde soorten GGz-terrein, Nijmegen
Subtitel:
Onderzoek in het kader van de natuurwetgeving
Samenstellers:
Ir. G. Hoefsloot Drs. N. van Kessel Drs. A.D.G. Koopman
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
50
Project nr.:
06-198
Projectleider:
Drs. A.D.G. Koopman
Naam en adres opdrachtgever:
Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen Postbus 7049 6503 GM Nijmegen
Referentie opdrachtgever:
FZ/PV/jjk/06.34
Akkoord voor uitgave:
Directeur Bureau Waardenburg bv drs. A.J.M. Meijer
Paraaf: Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig BRL 9990:2001 / ISO 9001:2001.
2
Voorwoord en leeswijzer De Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen is voornemens om op het terrein aan de Panovenlaan grootschalige vernieuwing van de huisvesting te realiseren. Hierbij zal rekening gehouden moeten worden met het huidige voorkomen van soorten planten en dieren die beschermd zijn krachtens de Flora- en faunawet. De Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen heeft Bureau Waardenburg opdracht verstrekt om een quick scan en aanvullende inventarisaties naar beschermde soorten in het terrein aan de Panovenlaan uit te voeren. In dit rapport wordt verslag gedaan van de bevindingen. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: G. Hoefsloot N. van Kessel A.D.G. Koopman Bionet Zoogdieronderzoek (R. Janssen)
veldwerk, rapportage veldwerk, rapportage projectleiding, rapportage vleermuizeninventarisatie
Genoemde personen zijn door opleiding, werkervaring en zelfstudie gekwalificeerd voor de door hun uitgevoerde werkzaamheden. Het project is uitgevoerd volgens het Kwaliteitshandboek van Bureau Waardenburg. Het kwaliteitsmanagementsysteem is ISO gecertificeerd. Vanuit de Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen werd de opdracht begeleid door de heer P. Verheggen. De heer H. Eikholt (terreinbeheerder) wordt bedankt voor het verstrekken van gedetailleerde informatie betreft recente verspreidingsgegevens van beschermde soorten op het GGz-terrein.
3
4
Inhoud Voorwoord en leeswijzer...................................................................................................................3 Inhoud ................................................................................................................................................5 1
2
3
4
5
Inleiding.......................................................................................................................................7 1.1
Aanleiding en doel..........................................................................................................7
1.2
Aanpak onderzoek .........................................................................................................7
1.3
Het plangebied ...............................................................................................................8
1.4
Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten ............................................................10
1.5
Bronnenonderzoek .......................................................................................................12
Resultaten onderzoek en effectbeoordeling ...........................................................................13 2.1
Flora...............................................................................................................................13
2.2
Vissen ............................................................................................................................14
2.3
Amfibieën......................................................................................................................14
2.4
Reptielen .......................................................................................................................14
2.5
Grondgebonden zoogdieren .......................................................................................19
2.6
Vleermuizen ..................................................................................................................21
2.7
Vogels............................................................................................................................23
2.8
Beschermde soorten ongewervelden ..........................................................................24
2.9
Beschermde gebieden ..................................................................................................25
Conclusies en aanbevelingen...................................................................................................27 3.1
Conclusies .....................................................................................................................27
3.2
Ontheffingsaanvraag art. 75 Flora- en faunawet......................................................28
Project- en compensatieplan....................................................................................................31 4.1
Algemeen......................................................................................................................31
4.2
Hazelworm en zandhagedis........................................................................................31
4.3
Vleermuizen ..................................................................................................................32
4.4
Eekhoorn......................................................................................................................34
4.5
Steenmarter..................................................................................................................34
4.6
Vogels...........................................................................................................................34
4.7
Planten ..........................................................................................................................35
Literatuur...................................................................................................................................37
Bijlage 1
Wettelijk kader ..............................................................................................................39
Bijlage 2 Verspreiding vleermuizen .................................................................................................43 Bijlage 3 Verspreiding overige relevante soorten...........................................................................44
5
6
1 Inleiding 1.1
Aanleiding en doel Bij de uitvoering van de voorgenomen vernieuwing van de huisvesting van Stichting Geestelijke Gezondheidszorg Nijmegen (GGz Nijmegen) aan de Panovenlaan te Nijmegen zal rekening moeten worden gehouden met het huidige voorkomen van krachtens de Flora- en faunawet beschermde soorten planten en dieren. Als de voorgenomen ingreep naar verwachting leidt tot het overtreden van verbodsbepalingen betreffende beschermde soorten, zal moeten worden nagegaan of een vrijstelling geldt of dat ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet moet worden verkregen. Bovendien dient rekening te worden gehouden met eventuele effecten op beschermde natuurgebieden. De voorliggende rapportage beschrijft de resultaten van een quick scan en inventarisatie naar beschermde soorten. Deze rapportage geeft antwoord op de volgende vragen: Welke beschermde soorten zijn in het plangebied aanwezig en/of kunnen in het plangebied verwacht worden? Welke functie heeft het plangebied voor de aanwezige beschermde natuurwaarden? Welke effecten op beschermde natuurwaarden heeft de ingreep? Worden verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet overtreden? Zo ja , welke? Moet hiervoor ontheffing worden aangevraagd? Is nader onderzoek nodig? Zijn er mogelijkheden voor mitigatie (vermindering) en compensatie van schade aan beschermde natuurwaarden? Deze rapportage kan dienst doen bij de onderbouwing van de ontheffingsaanvraag ex artikel 75 in het kader van de Flora- en faunawet.
1.2
Aanpak onderzoek Ten behoeve van het onderzoek is een quick scan uitgevoerd. Op grond van de resultaten bleek een aanvullende inventarisatie naar enkele soort(groep)en noodzakelijk. Bronnenonderzoek Het bronnenonderzoek gaat uit van bestaande en beschikbare gegevens. Voor een actueel overzicht van beschermde soorten die in de regio voorkomen, is het Natuurloket op internet (www.natuurloket.nl) bezocht en zijn diverse verspreidingsatlassen van relevante soortgroepen en (jaar)verslagen van Particuliere Gegegevensbeherende Organisaties (PGO’s) geraadpleegd (zie literatuurlijst).
7
Aanpak quick scan De quick scan betreft een beoordeling van de huidige aanwezigheid van beschermde soorten planten en dieren in het plangebied, de functie van het plangebied en de directe omgeving voor deze soorten en de te verwachten effecten van de voorgenomen ingreep op beschermde soorten en gebieden. De quick scan vindt plaats op grond van: Bronnenonderzoek Terreinbezoek Expert judgement. Het terrein van de GGz is op 2 juni 2006 bezocht in het kader van de quick scan. Tijdens het terreinbezoek is zoveel mogelijk concrete informatie verzameld met betrekking tot de aan- of afwezigheid van beschermde soorten (zicht- en geluidswaarnemingen, sporenonderzoek naar de aanwezigheid van pootafdrukken, nesten, holen, uitwerpselen, haren, etc). Op basis van terreinkenmerken is beoordeeld of het terrein geschikt is voor de in de regio voorkomende beschermde soorten. Een quick scan is een momentopname en kan slechts in beperkte mate uitsluitsel geven over de afwezigheid van soorten. Een quick scan betreft geen veldinventarisatie. Een veldinventarisatie omvat verscheidene opnamerondes die seizoensgebonden zijn en volgens standaardmethoden worden uitgevoerd. Uit de quick scan van 2 juni 2006 is gebleken dat nadere inventarisaties noodzakelijk waren. Daarom is aansluitend een inventarisatie en biotoopkartering uitgevoerd naar reptielen (zandhagedis en hazelworm) en vleermuizen. Voor de overige soort(groep)en is expert judgement toegepast om de geschiktheid van het plangebied voor mogelijk voorkomende soorten te beoordelen. Aanpak inventarisaties / biotoopkarteringen Het plangebied is viermaal overdag bezocht om reptielen in het plangebied te inventariseren en de geschikte leefgebieden van reptielen in kaart te brengen. Deze bezoeken vonden plaats op 8, 14, 26 september en 15 oktober 2006. Voor vleermuizen hebben drie avondinventarisaties plaatsgevonden op 9 en 15 augustus 2006 en is op 15 oktober 2006 een boom met holte (solitair ten zuiden van het Hoofdgebouw) onderzocht op sporen van vleermuizen. De inventarisatie is uitgevoerd met een batdetector van het type D240x. Omdat de veldinventarisatie vanaf augustus heeft plaatsgevonden, is tijdens de bezoeken vooral gezocht naar baltsplaatsen in de te slopen gebouwen. De boom met holte is onderzocht met behulp van een boomcamera.
1.3
Het plangebied Het plangebied omvat het terrein gelegen tussen de Sionsweg, Panovenlaan en de Nijmeegsebaan (zie afbeelding 1.1). Het terrein maakt deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur en grenst aan het grote bosgebied Heumensoord. Aan de westzijde van het terrein loopt de spoorlijn Nijmegen-Venlo, waarachter een grote uitloper van het Heumensoord is gelegen. Ten oosten van het plangebied ligt de bebouwing van Heilig Landstichting en noordelijk ligt het stedelijk gebied van Nijmegen. De instelling is gesitueerd op een terrein met een zeer natuurlijke uitstraling. Het terrein is ongeveer 15,5 ha groot. Rondom de bebouwing zijn bloemrijke bermen en
8
graslanden, loofbos, naaldbos en gemengd bos aanwezig (zie afbeelding 1.1). De overgangen van de bloemrijke open delen met het bos zijn zeer structuurrijk. Op het terrein vindt een natuurvriendelijk beheer plaats, waardoor deze rijke structuur mede is ontstaan. Graslandjes worden begraasd door schapen waardoor een zekere mate van verschraling wordt bewerkstelligd. Dit natuurvriendelijke beheer voorziet eveneens in ruige overhoekjes, houtstapels en verzamelplaatsen van snoeiafval. Het loofbos bestaat vooral uit een eiken-berkenbos, een algemene verschijning op de stuwwallen rondom Nijmegen. Het naaldbos bestaat vrijwel geheel uit grove dennen. Langs de wegen op het terrein staan grote oude beuken. De beboste delen van het plangebied vertonen veel overeenkomsten met veel delen van het Heumensoord. Door de aanwezigheid van niet-natuurlijke elementen zoals bebouwing, gemaaide grasveldjes en houtstapels is een afwisselend structuur op het terrein aanwezig, waardoor extra niches voor flora en fauna zijn gecreëerd.
Afbeelding 1.1. De huidige inrichting op het terrein GGz Nijmegen. Rechtsboven zijn de contouren van het NEBO-klooster zichtbaar.
9
1.4
Voorgenomen ingreep en mogelijke effecten De effecten op beschermde soorten zijn beoordeeld op basis van de voorgenomen ingreep zoals beschreven in het rapport van RO groep “Integrale zorg-ruimtevisie GGz Nijmegen Locatie Nijmeegsebaan” (RO Groep, 2006). In afbeelding 1.2 is een inrichtingschets van het plangebied weergegeven. De belangrijkste onderdelen van de ingreep betreffen: -
Slopen van enkele gebouwen. Bebossen enkele (ontstane) open gedeelten. Kap van enkele delen bos ten behoeve van nieuwbouw. Realisatie nieuwbouw.
Deze ingreep kan omschreven worden als ingreep in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. De ingreep wordt niet uitgevoerd volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor het uitvoeren van de ingreep geldt een vrijstelling van soorten in tabel 1 (zie Bijlage 1 Wettelijk kader). De volgende mogelijke effecten worden in dit rapport beoordeeld: Verlies van areaal / biotoop. Verstoring door beweging, licht en geluid gedurende de werkzaamheden. Verstoring door beweging, licht en geluid in de gebruiksfase. Versnippering. In het voorliggende onderzoek worden de volgende (mogelijke) effecten buiten beschouwing gelaten: Trillingen. Hydrologische veranderingen. Wijzigingen van verkeersintensiteiten buiten het plangebied. Als er reden is te veronderstellen dat deze effecten kunnen leiden tot het overtreden van verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet dan wel van de Natuurbeschermingswet 1998, zal dat expliciet worden vermeld. In andere gevallen wordt aangenomen dat deze effecten zodanig beperkt zijn, dat ze voor de beoordeling het onderhavige plan of project niet van belang zijn.
10
Afbeelding 1.2. Inrichtingsschets op kaartlaag met bestaande situatie. De met een rode pijl aangegeven locaties worden aan de natuur teruggegeven. De blauwe pijl geeft het gebouw Maria McKenzie aan.
11
1.5
Bronnenonderzoek Het plangebied ‘GGz Nijmegen’ ligt in het kilometerhokken x:188 / y:424; x:188 / y:425; x:189 / y:424 en x:189 / y:425. Een eerste indruk van mogelijk aanwezige beschermde soorten geeft het Natuurloket (www.natuurloket.nl). Het plangebied beslaat met een oppervlak van 15,5 ha slechts 4% de kilometerhokken waarvan brongegevens beschikbaar zijn. Toch zijn de gegevens van het Natuurloket voor het GGz-terrein voldoende representatief. Het plangebied vormt namelijk een uitloopgebied van soorten afkomstig uit het aangrenzende natuurgebied Heumensoord. De gedetailleerde gegevens van het Natuurloket zijn niet aangevraagd, aangezien bekend is welke soorten in de regio voorkomen (Koopman et al., 2005). Van belang is te onderzoeken waar de soorten binnen het plangebied voorkomen. Naast de informatie van het Natuurloket is gebruik gemaakt van openbaar toegankelijke en betrouwbare bronnen, waaronder verspreidingsatlassen, recente artikelen en internetsites (zie literatuurlijst).
12
2 Resultaten onderzoek en effectbeoordeling 2.1
Flora Voorkomen en functie Uit de gegevens van het Natuurloket blijkt dat meerdere vaatplanten van tabel 1 en 2 van de Flora- en faunawet en van de Rode Lijst uit de vier kilometerhokken bekend zijn waarbinnen het plangebied ligt. Uit kilometerhok x:188 / y:425 zijn twee soorten van tabel 1 en twee soorten van tabel 2 van de Flora- en faunawet bekend. In dit kilometerhok bevindt zich een botanische tuin waarin deels een natuurlijke vegetatie is ontstaan waarin meerdere beschermde soorten voorkomen waaronder daslook en rietorchis (beide tabel 2; http://www.hortus-arcadie.nl/botanische_tuin.html). Verder wordt het voorkomen van brede wespenorchis en gewone vogelmelk (beide tabel 1) verwacht. Uit de andere kilometerhokken zijn alleen soorten van tabel 1 bekend, in kilometerhok x:189 / y:425 zijn drie soorten geregistreerd, in de andere kilometerhokken een. Voorkomende soorten in deze drie kilometerhokken zijn brede wespenorchis, grote kaardebol en gewone vogelmelk. Verwacht wordt dat deze soorten ook in het plangebied voor kunnen komen. Verder kunnen in de tuinen rondom de gebouwen beschermde planten voorkomen die zijn aangeplant, zoals wilde marjolein. Deze planten zijn vanwege hun niet-natuurlijke herkomst niet beschermd middels de Flora- en faunawet. Er zijn tijdens het veldbezoek geen soorten van de Rode Lijst aangetroffen. Groeiplaatsen van dergelijke soorten kunnen aanwezig zijn in structuurrijke bosranden en op schrale graslandjes. Aangezien het beheer in het plangebied gericht is op de instandhouding en ontwikkeling van dergelijke habitat zullen mogelijk aanwezige soorten in het plangebied behouden blijven. Effecten en ontheffing In het plangebied kunnen verschillende planten van tabel 1 van de Flora- en faunawet voorkomen: brede wespenorchis, grote kaardebol en gewone vogelmelk. Groeiplaatsen van deze planten kunnen door de ingreep verdwijnen. Aangezien het natuurlijke karakter van het GGz-terrein behouden blijft en geschikt habitat voor deze soorten naar verwachting in voldoende mate behouden blijft, zal de gunstige staat van instandhouding van de genoemde soorten niet in het geding komen. In hoofdstuk 4 worden aanbevelingen gedaan om aanwezige schrale graslanden op het GGz-terrein zoveel mogelijk te behouden aangezien deze voor flora (en fauna) potenties bieden. Voor de soorten brede wespenorchis, grote kaardebol en gewone vogelmelk geldt voor het onderhavige ruimtelijke ontwikkelingsproject een vrijstelling van de verbodsbepalingen zoals genoemd in de Flora- en faunawet. Een ontheffingsaanvraag voor vaatplanten is daarom niet aan de orde.
13
2.2
Vissen Voorkomen en functie plangebied In de regio van het plangebied komen meerdere beschermde vissoorten voor. Deze soortgroep kan in dit rapport buiten beschouwing worden gelaten aangezien in het plangebied geen permanente wateren aanwezig.
2.3
Amfibieën Voorkomen en functie plangebied Uit de gegevens van Het Natuurloket blijkt dat het aantal soorten waargenomen amfibieën zeer gering is. Waarnemingen betreffen (voor alle vier kilometerhokken waarbinnen het plangebied ligt) soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet. Dit betreft waarschijnlijk bruine kikker of gewone pad. In kilometerhok x:189 / y 425 is een waarneming van een soort van tabel 2 of tabel 3 bekend. Op basis van bekende verspreidingsgegevens betreft het hier mogelijk de alpenwatersalamander (Creemers, 1998). Er komen in de regio meerdere soorten amfibieën voor, echter er is voor deze soorten geen geschikt voortplantingswater in het plangebied aanwezig. Het is mogelijk dat de alpenwatersalamander vanuit de omgeving incidenteel het gebied intrekt en het gebied gebruikt als landhabitat en/of winterhabitat. Er bevinden zich in het plangebied namelijk voldoende geschikte overwinteringslocaties in de vorm van houtstapels en hopen snoeiafval. Echter, de kans dat er een exemplaar zich bevindt in het gebied waar de ingreep daadwerkelijk plaatsvindt, is zeer klein aangezien er zich in de directe omgeving en in het plangebied geen geschikte voortplantingswateren bevinden. Tijdens de veldbezoeken zijn géén amfibieën aangetroffen. Effecten en ontheffing De ingreep kan leiden tot een zeer beperkt verlies van potentieel landhabitat en/of winterhabitat van alpenwatersalamander. Dit heeft geen negatieve invloed op de gunstige staat van instandhouding van de alpenwatersalamander. Er zijn geen dieren binnen het plangebied in 2006 aangetroffen en gebruik van het plangebied zal hooguit een incidenteel exemplaar betreffen. Er bevindt zich geen voortplantingswater binnen het plangebied en er blijft voldoende (potentieel) overwinteringhabitat in stand. Een ontheffingsaanvraag voor amfibieën is daarom niet aan de orde.
2.4
Reptielen Voorkomen en functie plangebied Uit de gegevens van Het Natuurloket blijkt dat in de vier kilometerhokken waarbinnen het plangebied ligt waarnemingen van twee soorten reptielen bekend zijn. Uit verspreidingsgegevens is bekend dat de hazelworm en zandhagedis in de regio voorkomen (Koopman et al., 2005; Creemers. 1998). Verder heeft de heer Eikholt (terreinbeheerder) gedetailleerde informatie verstrekt over het voorkomen van zandhagedissen en hazelwormen in het plangebied (zie Bijlage 3). Tijdens de veldbezoeken
14
zijn echter géén soorten waargenomen. Dit is te verklaren door het feit dat de weersomstandigheden op het moment van de veldbezoeken niet geschikt (meer) waren om activiteit van reptielen te kunnen waarnemen. Als gevolg van het huidige natuurvriendelijke beheer dat plaatsvindt op het terrein van de GGz is het voor hazelworm mogelijk geworden het plangebied als leefgebied te gebruiken. Rommelhoekjes bestaande uit groenafval en houtstapels bieden geschikte overwinteringslocaties. Als gevolg van het creëren van structuurrijke bosranden en het aanbrengen van snoeiafval en houtstapels is voorheen matig geschikt leefgebied geoptimaliseerd en is in de loop der tijd plaatselijk geschikt leefgebied ontstaan voor de hazelworm. Binnen het plangebied betreft dit vrijwel alle bosranden met een structuurrijke, zonbeschenen ondergroei. Binnen het plangebied zijn deze vegetaties met name in de oostelijke helft van het terrein aanwezig. Op basis van de aanwezigheid van geschikt leefgebied, de aanwezigheid van hazelworm in de omgeving en de waarnemingen van de terreinbeheerder (zie bijlage 3) kan worden geconcludeerd dat het plangebied fungeert als leefgebied voor deze soorten.
Afbeelding 2.1. Hazelworm (foto: G.J. Brandjes, Bureau Waardenburg)
15
Ook zandhagedis bevindt zich binnen het plangebied. Als gevolg van het (verschralings)beheer op de graslanden en de ter plaatse aanwezige zandige en droge omstandigheden heeft een klein aantal zandhagedissen een geschikt leefgebied gevonden. De zandhagedissen bevinden zich onder andere in het zuidoostelijke deel van het terrein, waar zich plaatselijk ook een kleine oppervlakte heidevegetatie bevindt in het schrale grasland langs de bosrand. Ten noordoosten van het gebouw Maria McKenzie bevindt zich een zandig talud waar enkele zandhagedissen leven (zie bijlage 3). Ook aan de randen van bebouwing waar zonrijke zandige locaties aanwezig zijn worden af en toe exemplaren van de zandhagedis waargenomen. Voor soorten zoals de zandhagedis en de hazelworm fungeert het plangebied met name als overloopgebied vanuit het natuurgebied Heumensoord. In het bosrijke Heumensoord, waarin tevens grote oppervlakten heidevegetaties aanwezig zijn, leven grote populaties zandhagedissen en hazelwormen. De zandhagedis komt ook langs het spoor ter hoogte van de Panovenlaan voor (Koopman et al., 2005). Andere soorten reptielen worden niet in het plangebied verwacht. De gladde slang is volgens informatie van de heer Eikholt 25 jaar geleden slechts eenmaal aangetroffen in het plangebied. Van de gladde slang komt één van de vier in Gelderland aanwezige metapopulaties voor in Heumensoord (Creemers, 1998). Het habitat van de soort komt veel overeen met dat van de zandhagedis. De soort is echter zeldzamer en wordt bijna nooit aangetroffen buiten de EHS en natuurgebieden. De levendbarende hagedis komt alleen voor op de rivierduinen van de Overasseltse en Hatertse Vennen (Creemers, 1998). De A73 en het Maas-Waal kanaal vormen voor de soort een grote barrière. Het plangebied heeft geen betekenis voor deze soorten.
Afbeelding 2.2. Zandhagedis (foto: G.F.J. Smit, Bureau Waardenburg)
16
Afbeelding 2.3. Houtstapels in het plangebied geschikt als schuilplaats voor hazelworm.
Effecten en ontheffing De herinrichting van het terrein omvat het verwijderen van structuurrijke bosranden rond de te slopen gebouwen, en het bebouwen van de grote structuurrijke open plek aan de oostzijde van het terrein (globaal ten zuiden van het hoofdgebouw). Ook is gepland dat de brede grasrijke strook tussen het hoofdgebouw tot aan het gebouw Maria McKenzie met meer bomen wordt ingeplant (realisatie ‘brink’). Direct ten oosten van het gebouw Maria McKenzie is nieuwbouw voorzien (zie afbeelding 1.2). Het effect hiervan is drieledig: 1. doordat de structuurrijke bosranden worden verwijderd, vermindert het oppervlak aan geschikt leefgebied voor hazelworm; 2. door beplanting van de grasrijke strook (‘brink’) raakt mogelijk het leefgebied van zandhagedis binnen het GGz-terrein ongeschikt door teveel beschaduwing; 3. door nieuwbouw direct naast het Maria McKenzie gebouw verdwijnt een talud wat deel uitmaakt van het leefgebied van enkele zandhagedissen. De ingreep zal naar verwachting leiden tot vernietiging van een deel van het lokale leefgebied met vaste rust- en verblijfplaatsen voor de hazelworm. Mogelijk leidt de herinrichting tot aantasting en/of vernietiging van een groot deel van het lokale leefgebied met vaste rust- en verblijfplaatsen van de zandhagedis op het terrein van de GGz. Om de populatie van deze soorten binnen het plangebied te waarborgen is het van belang dat compensatie van het te vernietigen leefgebied wordt gerealiseerd. De
17
gunstige staat van instandhouding is voor hazelworm en zandhagedis niet in het geding, de op het GGz-terrein aanwezige dieren maken een beperkt deel uit van de grote populatie in het Heumensoord. Tegenover de aantasting van de bosranden rondom de te slopen panden wordt gesteld dat twee van de zes oostelijke locaties worden teruggegeven aan de natuur (zie afbeelding 1.2). Met betrekking tot de inrichting en het inpassen van de nieuwe bouwvolumes in de bosranden geeft de voorliggende rapportage enkele concrete aanbevelingen (zie Hoofdstuk 4). Wanneer deze aanbevelingen in voldoende mate worden opgevolgd zal dit het effect voor hazelworm en zandhagedis mitigeren en compenseren. Omdat de ingreep feitelijk zal leiden tot het overtreden van verbodsbepalingen, is voor de uitvoering van het project een ontheffing van artikel 11 van de Flora- en faunawet vereist. Het betreft het vernietigen van vaste rust- en verblijfsplaatsen van hazelworm en zandhagedis. Daarnaast wordt aanbevolen om ontheffing aan te vragen voor het vangen en verplaatsen van deze soorten. Het is namelijk niet uit te sluiten dat exemplaren tijdens werkzaamheden worden aangetroffen. In hoofdstuk 4 zijn richtlijnen opgenomen voor de uitvoering van de werkzaamheden. Hierin wordt beschreven hoe voorkomen kan worden dat exemplaren tijdens de werkzaamheden worden geschaad en dat vernietigd leefgebied wordt teruggebracht (hazelworm) of gehandhaafd (zandhagedis). Tabel 2.4 Voorkomen van beschermde soorten reptielen en te verwachten effecten. Soort Voorkomen Effecten
18
Hazelworm (Anguis fragilis)
zeker
vernietiging leefgebied
Zandhagedis (Lacerta agilis)
zeker
vernietiging leefgebied
Welke onderdelen van verbodsbepalingen overtreden? artikel 9, 11, 13 vernietigen leefgebied, vangen en verplaatsen artikel 9, 11, 13 vernietigen leefgebied, vangen en verplaatsen
Afbeelding 2.4. Structuurrijke bosrand (rechts) langs grasland waar regelmatig hazelwormen worden aangetroffen.
2.5
Grondgebonden zoogdieren Voorkomen en functie plangebied Uit de gegevens van het Natuurloket blijkt dat uit de kilometerhokken waarbinnen het plangebied ligt waarnemingen van twee zoogdiersoorten van tabel 2 of 3 van de Floraen faunawet zijn geregistreerd. Deze waarnemingen hebben waarschijnlijk betrekking op de soorten steenmarter, das of eekhoorn of verschillende soorten vleermuizen welke uit de omgeving van het plangebied bekend zijn (Koopman et al., 2005). Volgens informatie van de heer Eikholt huist een steenmarter in het gebouw in het zuidoosten van het plangebied (zie bijlage 3). Dit gebouw is ongeveer 10 jaar oud. Door de bewoners wordt de steenmarter regelmatig waargenomen. Dit gebouw zal niet worden afgebroken. Het is mogelijk dat zich meer verblijfplaatsen van steenmarter binnen het GGz-terrein bevinden, steenmarters kunnen binnen hun territorium vaak meerdere verblijfplaatsen gebruiken. In het plangebied zijn tijdens de veldbezoeken geen eekhoorns aangetroffen. Het is zeer waarschijnlijk dat deze dieren wel in het plangebied aanwezig zijn. De aanwezigheid van grotere oppervlakten met gemengd oud bos biedt voor de eekhoorn zowel geschikte nestbomen en foerageergebied. Volgens informatie van de heer Eikholt worden eekhoorns binnen het plangebied regelmatig waargenomen. In Heumensoord en Heumensbos is het voorkomen van de das bekend (Koopman et al., 2005). Hier bevinden zich meerdere bewoonde en onbewoonde burchten.
19
In het plangebied zelf zijn geen burchten aanwezig, wel is het mogelijk dat dassen incidenteel in het gebied terechtkomen tijdens nachtelijke foerageertochten. Vaste rusten verblijfsplaatsen van de das zijn in het plangebied niet aanwezig. Effecten en ontheffing Voor de bekende verblijfsplaats van de steenmarter zal de ingreep geen negatieve effecten ten gevolge hebben. Het is niet uit te sluiten dat er andere verblijfsplaatsen van de steenmarter aanwezig zijn in de te slopen gebouwen. Aangezien er geen sporen van steenmarters en klachten van geluidsoverlast of stankoverlast uit de te slopen gebouwen bekend zijn, is de kans op de aanwezigheid van verblijfsplaatsen in deze gebouwen klein. Indien in de toekomst onverhoopt verblijfplaatsen in de te slopen gebouwen worden vastgesteld, dient alsnog ontheffing te worden aangevraagd van de Flora- en faunawet voor zover betreft het vernietigen van een vaste rust- en verblijfsplaats van de steenmarter. In hoofdstuk 4 worden richtlijnen gegeven hoe voorkomen kan worden dat een dergelijke ingreep negatieve effecten heeft op de betreffende exemplaren die van de verblijfsplaats gebruik maken. De gunstige staat van instandhouding van de steenmarter in het plangebied en omgeving zal door de ingreep niet in het geding komen. Het oppervlakte aan foerageergebied en geschikte verblijfsplaatsen zal door de ingreep niet kleiner worden. Als er door de ingreep bomen worden gekapt, verdwijnt er mogelijk leefgebied van de eekhoorn. Aangezien er geen grootschalige kap zal plaatsvinden omdat de nieuwe gebouwen zoveel mogelijk op open terrein zijn gepland, zal er geen groot oppervlakte aan geschikt leefgebied verdwijnen. De gunstige staat van instandhouding van de eekhoorn in het plangebied zal door de ingreep dus niet in het geding komen. Van belang is dat negatieve effecten voor de eekhoorn zoveel mogelijk worden voorkomen. Als er bomen gekapt gaan worden waarin zich nesten van eekhoorns bevinden, dient ontheffing aangevraagd te worden van de Flora- en faunawet voorzover betreft het vernietigen van vaste rust- en verblijfsplaatsen. De aanwezigheid van nesten in de te kappen bomen dient dus (ruim) voor de kap te worden vastgesteld door een ter zake deskundige. In hoofdstuk 4 zijn richtlijnen opgenomen voor de uitvoering van het project waarmee ten opzichte van de eekhoorn invulling gegeven kan worden aan zorgvuldig handelen. Voor de dassen die mogelijk incidenteel het plangebied passeren tijdens foerageertochten, worden geen negatieve effecten verwacht.
Tabel 2.5 Voorkomen van grondgebonden zoogdieren en te verwachten effecten. Soort Voorkomen Effecten
20
Eekhoorn (Sciurus vulgaris)
zeker
mogelijk leefgebied
verlies
Steenmarter (Martes foina)
zeker
mogelijk vernietigen verblijfplaats
Welke onderdelen van verbodsbepalingen overtreden? artikel 11 vernietiging vaste rusten verblijfsplaats artikel 11 vernietiging vaste rusten verblijfsplaats
2.6
Vleermuizen Voorkomen en functie plangebied Het onderzoeksgebied ligt in een regio waar een hoog potentieel aan (zeldzame) vleermuissoorten voorkomt (Dijkstra et al. 1999; Koopman et al. 2005). Door een gering aandeel aan bomen met geschikte verblijfsplaatsen is het plangebied voor boombewonende soorten echter minder geschikt. Het plangebied biedt voor gebouwbewonende soorten wel veel potentiële verblijfsplaatsen, zoals in spouwmuren en onder het dakbeschot van de aanwezige bebouwing. De aanwezigheid van zeer geschikt foerageergebied in het plangebied maakt deze verblijfsmogelijkheden voor vleermuizen extra interessant. Omdat de inventarisatie vanaf begin augustus heeft plaatsgevonden, was het niet meer mogelijk om de aanwezigheid van kraamkolonies van vleermuizen vast te stellen. Kraamkolonies kunnen vanaf half mei tot en met juni optimaal worden geïnventariseerd. De kraamkolonies zijn plaatsgetrouw aangezien de jongen in juni vaak permanent in deze kolonies verblijven. Door deze plaatsgebondenheid van de kolonies, kan er een goed beeld verkregen worden van het gebruik van het landschap en de gebouwen die door vleermuizen worden bewoond. In de uitgevoerde inventarisatie is dit onderdeel niet volledig. Er is met name geïnventariseerd op het najaarsgebruik van het terrein en de te slopen gebouwen door vleermuizen. Bij de te slopen gebouwen is intensief gezocht naar de aanwezigheid van (traditionele) baltsplaatsen. Vanuit deze baltsplaatsen roepen de mannetjes met het doel vrouwtjes te lokken om mee te kunnen paren. Deze traditionele baltsplaatsen zijn jaarlijks bezet en geven vaak een goede indicatie dat daar in de zomer ook kraamkolonies aanwezig zijn. Uit interviews met medewerkers van de GGz bleek dat er in de te slopen gebouwen in de zomermaanden jaarlijks vleermuizen verblijven die door bewoners geteld worden. Uit deze gesprekken bleek dat vooral de gestapelde woningen in het zuidoosten van het plangebied gebruikt worden door vleermuizen. Bij deze gebouwen zijn tijdens de inventarisatierondes verschillende werfroepen (social calls) van gewone dwergvleermuizen gehoord. Dit geeft een indicatie dat in deze gebouwen baltsplaatsen van deze soort aanwezig kunnen zijn. Verder zijn tijdens de inventarisatie op het terrein verschillende jagende laatvliegers, enkele rosse vleermuizen en vooral veel gewone dwergvleermuizen waargenomen langs bebouwing en bosranden (zie bijlage 2). Vaste vliegroutes zijn tijdens het onderzoek niet aangetoond. Op 15 oktober is één boom met holte onderzocht op gebruik door vleermuizen. Met behulp van een boomcamera is vastgesteld dat deze boom gebruikt wordt als (zomer)verblijfplaats. De aanwezigheid van mest bevestigt het gebruik ervan door vleermuizen in het seizoen 2006. Het is niet duidelijk welke soort(en) van deze boom gebruik maken. Het is ook niet duidelijk of deze boom op het moment van onderzoek nog in gebruik is geweest als verblijfplaats. Dhr. Eikholt (terreinbeheerder) bevestigt het gebruik van de boom als zomerverblijfplaats. Tot slot zijn de gebouwen ook geschikt als winterverblijfplaats voor gebouwbewonende vleermuissoorten, zoals gewone dwergvleermuis. Het aantonen van vleermuizen in een pand gedurende de winter is echter zeer moeilijk. Aanbevolen wordt dan ook de sloop alleen gedurende de winter te laten plaatsvinden als het gebouw voorafgaand aan de winter ongeschikt is gemaakt voor overwintering.
21
Effecten en ontheffing Rond de te slopen gebouwen zijn meerdere baltsende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Hieruit kan worden geconcludeerd dat zich in deze gebouwen baltsplaatsen van gewone dwergvleermuizen bevinden. Uit informatie van de terreinbeheerder blijkt dat de te slopen gebouwen ook in de zomer worden gebruikt als verblijfsplaatsen. De kans op aanwezigheid op kraamverblijven in de te slopen gebouwen is daarom meer dan aannemelijk. Het is echter niet bekend om hoeveel (kraam)kolonies het gaat en hoeveel dieren het betreft. De andere gebouwen binnen het GGz-terrein vormen nauwelijks tot geen geschikte alternatieve verblijfsplaatsen. Het voorgenomen gefaseerd slopen kan mogelijk het zoeken door vleermuizen stimuleren naar alternatieve locaties in de nabije omgeving; ook kunnen de dieren gestimuleerd worden de aanbevolen voorzieningen in/aan de nieuwe gebouwen te ontdekken en in gebruik te nemen. Een andere mogelijkheid is dat de binnen het GGz-terrein aanwezige gewone dwergvleermuizen zullen verdwijnen naar geschikte locaties elders in de omgeving. De gewone vleermuizen op het GGz-terrein maken deel uit van de regionale populatie binnen en rond Nijmegen. De gunstige staat van instandhouding zal voor gewone dwergvleermuis echter niet in het geding komen. Deze soort is (zeer) algemeen in de regio Nijmegen. Met inachtneming van het bovenstaande is het van belang dat compenserende en mitigerende maatregelen in acht worden genomen. Deze maatregelen zijn noodzakelijk om te zorgen dat de binnen GGz-terrein aanwezige vleermuizen kunnen blijven of terugkeren na herbouw van de gebouwen. In Hoofdstuk 4 worden de details van deze maatregelen besproken. Met betrekking tot de boom met holte (ten zuiden van het Hoofdgebouw) wordt geadviseerd deze in het inrichtingsplan in te passen. Binnen het plangebied van GGz bevinden zich nagenoeg geen geschikte bomen met holten die voor vleermuizen als verblijfplaats kunnen fungeren. Het belang van deze boom op lokaal niveau is dus groot. Het verwijderen van deze boom leidt dan ook tot het verdwijnen van een vaste verblijfplaats een boombewonende vleermuissoort op het plangebied. Op regionaal niveau is het effect van het verwijderen van deze boom echter nihil, aangezien direct aangrenzend aan het GGz-terrein vele hectaren bos aanwezig zijn met veel mogelijkheden voor verblijfplaatsen. De gunstige staat van instandhouding van deze onbekende soort is naar verwachting niet in het geding, maar kan zonder nader onderzoek niet definitief worden vastgesteld. Een ontheffing van de Flora- en faunawet zal alleen noodzakelijk zijn indien de betreffende boom wordt verwijderd. Er zal in dat geval in 2007 nader moeten worden vastgesteld welke soort(en) van deze boom gebruik maken. In het plangebied foerageren verschillende soorten vleermuizen (gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis). De oppervlakte aan bosranden en bebouwing zal binnen het plangebied niet afnemen. Aangezien het oppervlakte aan geschikt foerageergebied dus niet kleiner wordt, zal de ingreep geen negatieve effecten hebben op de foerageermogelijkheden voor vleermuizen. Vaste vliegroutes zijn tijdens het onderzoek niet aangetoond.
22
De ingreep zal tot gevolg hebben dat vaste rust- en verblijfsplaatsen van gewone dwergvleermuizen worden vernietigd. Daarom dient ontheffing van artikel 11 van de Flora- en faunawet worden aangevraagd voor zover betreft het vernietigen van vaste rust- en verblijfsplaatsen.
Tabel 2.6 Voorkomen van vleermuizen en te verwachten effecten Soort Voorkomen Effecten
Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
2.7
zeker
Vernietigen vaste rusten verblijfplaatsen
Welke onderdelen van verbodsbepalingen overtreden? artikel 11
Vogels Voorkomen en functie Het plangebied biedt voor veel verschillende vogels potentieel broedhabitat in de vorm van naald- en loofbos, dicht struweel en gebouwen. Tijdens het veldbezoek zijn holen van de grote bonte specht gevonden. In het plangebied hangt een bosuilenkast. In 2006 hebben hierin geen bosuilen gebroed. Tijdens de veldbezoeken zijn in het plangebied algemene vogels van bosrijke terreinen en parken waargenomen zoals goudhaantje, zwarte mees, koolmees, roodborst, merel, zanglijster, ekster, zwarte kraai, houtduif. Volgens de heer Eikholt foerageert de zwarte specht (Rode lijst) soms in het plangebied, voor deze soort zijn geen geschikte nestbomen in het plangebied aanwezig. Ook de groene specht (Rode Lijst) foerageert op de schrale graslanden in het plangebied op mieren. Deze soort kan in de bossen van het plangebied broeden, dit is echter niet bekend. De aanwezigheid van horsten van de sperwer en de havik is mogelijk, de bossen binnen plangebied bieden hier geschikt habitat voor. Aangezien er ten behoeve van de ingreep alleen vegetatie aan de randen van het bos gekapt gaat worden (zie afbeelding 1.2 in paragraaf 1.4) zal er voor deze roofvogels geen geschikt broedhabitat verdwijnen. Horsten van havik en sperwer bevinden zich namelijk meestal in aangesloten bosgebieden. Het plangebied vormt de grenszone tussen het aaneengesloten bosterrein ten zuiden van Nijmegen (uitlopers Heumensoord) en de stad Nijmegen. Voor andere bosvogels heeft de aantasting van de huidige bosranden rond de sloop- en nieuwbouwlocaties geen speciale betekenis, in de omgeving is alternatief leefgebied in ruime mate voorhanden. Voor vogels van halfopen landschappen en parken gaat een beperkte oppervlakte leefgebied tijdelijk verloren. Alternatieve broedlocaties zijn binnen het GGz-terrein en in mindere mate in de omgeving beschikbaar. Op termijn zullen de bosranden weer geschikte broedlocaties vormen.
23
Effecten, mitigatie, ontheffing In het plangebied zal ten behoeve van de realisatie van de nieuwbouw een zeer klein deel geschikt habitat voor vogels verdwijnen. Aangezien dit een zeer klein percentage van het lokale aandeel broedbiotoop is, zal voor geen van de algemene vogelsoorten van bossen en parken de gunstige staat van instandhouding in het geding komen. Aanbevolen wordt om nestbomen (met of zonder gehakte holten) welke geschikt zijn voor de groene specht en de grote bonte specht te sparen en deze op te nemen in het inrichtingsplan. Echter, aangezien in het plangebied meerdere geschikte nestbomen voorkomen, hoeft in principe voor het omhakken van een boom waar zich een nestholte in bevindt, geen ontheffing aangevraagd te worden van de Flora- en faunawet. Voorwaarde is uiteraard wel dat kap buiten het broedseizoen plaatsvindt (dat de holte niet in gebruik is door vogels of vleermuizen). De boom ten zuiden van het hoofdgebouw waaraan de uilenkast hangt, wordt in het kader van de ingreep waarschijnlijk gekapt. Deze kast kan buiten het broedseizoen worden verplaatst naar een andere geschikte boom elders binnen het plangebied.
2.8
Beschermde soorten ongewervelden Voorkomen en functie plangebied Het vliegend hert komt voor in Heumensoord (Koopman et al., 2005). Ook in het plangebied is enkele malen het vliegend hert waargenomen door de heer Eikholt. Binnen het plangebied is het aannemelijk dat het zwervende exemplaren betreft die waarschijnlijk afkomstig zijn uit de bossen van het Heumensoord. De kans is klein dat binnen het plangebied eieren afgezet worden aangezien geschikt dood hout grotendeels ontbreekt. Het voorkomen van de beschermde rode bosmier binnen het GGz-terrein is bekend. Deze soort heeft er enkele vaste verblijfplaatsen. Bosmieren zijn beschermd conform Tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor ingrepen in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen is het niet noodzakelijk dat ontheffing wordt verkregen, slechts zorgplicht dient in acht te worden genomen. Het voorkomen van andere beschermde soorten ongewervelden in de omgeving is niet bekend en wordt ook niet verwacht. Effecten en ontheffing Aangezien er geen geschikte voortplantingsplaatsen voor het vliegend hert aanwezig zijn, zal de ingreep geen negatieve effecten hebben op deze soort. Een ontheffingsaanvraag voor deze soort is daarom niet aan de orde.
24
2.9
Beschermde gebieden Het plangebied ‘GGz-terrein’ maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied of beschermd natuurmonument. In de directe omgeving (direct buiten het plangebied ten oosten, zuiden en westen) bevindt zich de Ecologische Hoofdstructuur (Heilig Land Stichting, Heumensoord). Op grond van de aard van de ingreep worden geen effecten op naburige beschermde natuurgebieden verwacht.
25
26
3 Conclusies en aanbevelingen 3.1
Conclusies Beschermde soorten In de onderstaande tabel zijn de zeker of mogelijk in het plangebied voorkomende beschermde soorten opgenomen, met een korte aanduiding van de effecten van de voorgenomen ingreep, en de eventuele noodzaak voor ontheffingsaanvraag. Voor nietgenoemde soorten worden naar verwachting geen verbodsbepalingen overtreden.
Tabel 3.1 Voorkomen van beschermde soorten, te verwachten effecten op deze soorten en overtredingen verbodsbepalingen Flora- en faunawet Soort Voorkomen Effecten Welke Ontheffing verbodsbenodig? palingen overtreden? Hazelworm zeker vernietiging artikel 9, 11, Ja (Anguis fragilis) leefgebied 13 vernietigen leefgebied, vangen en verplaatsen Zandhagedis zeker vernietiging artikel 9, 11, Ja (Lacerta agilis) leefgebied 13 vernietigen leefgebied, vangen en verplaatsen Eekhoorn zeker mogelijk artikel 11 Alleen als (Sciurus vulgaris) verlies vernietiging bomen worden leefgebied vaste rust- en gekapt met verblijfplaats nesten Steenmarter zeker mogelijk artikel 11 Alleen als (Martes foina) vernietigen vernietiging gebouwen met verblijfplaats vaste rust- en verblijfplaatsen verblijfplaats worden gesloopt Gewone zeker Vernietigen artikel 11 Ja dwergvleermuis vaste rust- en (Pipistrellus verblijfplaatse pipistrellus) n
27
Gunstige staat van instandhouding Voor gewone dwergvleermuis is naar verwachting de gunstige staat van instandhouding niet in het geding. Echter, omdat zonder nader onderzoek niet duidelijk is om hoeveel dieren het in werkelijkheid gaat, wordt aanbevolen compenserende voorzieningen en/of aanpassingen aan te brengen in/aan de nieuwe gebouwen (zie Hoofdstuk 4). Voor de vleermuissoort(en) die gebruik maakt van de boom met holte (ten zuiden van het Hoofdgebouw) is alleen ontheffing nodig als de boom gekapt gaat worden. De gunstige staat van instandhouding zal naar verwachting op regionaal niveau niet in het geding komen als deze boom gekapt wordt. Nader onderzoek zal bij voorgenomen kap van de boom moeten uitwijzen om welke soort het gaat, en welke aantallen dieren gebruik maken van de boom. Nogmaals wordt aanbevolen de boom te sparen aangezien geschikte holten voor vleermuizen in het plangebied zeldzaam zijn. Met betrekking tot hazelworm en zandhagedis zijn geen effecten op de gunstige staat van instandhouding van deze soorten te verwachten. Het uitvoeren van de aanbevolen mitigerende en compenserende maatregelen kan het effect op lokaal niveau voor hazelworm en zandhagedis minimaliseren. Voor eekhoorn en steenmarter is de gunstige staat van instandhouding niet in het geding als gevolg van de ingreep. Ontheffing is alleen nodig als vaste rust- en verblijfsplaatsen (boomnesten voor de eekhoorn en voor de steenmarter verblijfplaatsen in gebouwen). In Hoofdstuk 4 zijn aanbevelingen opgenomen om schade aan genoemde beschermde soorten te voorkomen of te compenseren. Nader onderzoek Indien de boom met holte (ten zuiden van het Hoofdgebouw) wordt gekapt, zal nader onderzoek moeten worden uitgevoerd om vast te stellen welke vleermuissoort(en) gebruik maken van de betreffende boom. Afhankelijk van de uitkomsten van dit onderzoek kan het nodig zijn dat er voor deze soort(en) naast de benodigde ontheffing ook aanvullende mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen. Voor andere soorten wordt geen aanvullende inventarisatie noodzakelijk geacht. Het uitvoeren van controles voorafgaand aan kap en/of sloop op de aanwezigheid van nesten van eekhoorn, steenmarter en kraamkolonies van vleermuizen wordt aanbevolen. Beschermde natuurgebieden Er worden geen negatieve effecten verwacht op de aangrenzende Ecologische Hoofdstructuur als gevolg van de geplande herinrichting van het GGz-terrein.
3.2
Ontheffingsaanvraag art. 75 Flora- en faunawet Ontheffing moet worden aangevraagd voor: hazelworm, zandhagedis en gewone dwergvleermuis. Mogelijk is een ontheffingsaanvraag noodzakelijk voor eekhoorn, steenmarter en de vleermuissoort(en) die gebruik van de boomholte. Dit hangt af van de definitieve ingrepen. Uitgegaan wordt van een ontheffingsaanvraag voor alleen hazelworm, zandhagedis en gewone dwergvleermuis.
28
De informatie die benodigd is voor de onderbouwing van de aanvraag voor ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet, kan op de volgende plaatsen in dit rapport worden gevonden: A. De verwachte effecten van de ingreep op deze soorten: § 2.4 en 2.6. B. De gevolgen voor de staat van instandhouding van deze soorten (populatieniveau): § 2.4 en 2.6. C. De onderzoeksmethodiek: § 1.2. D. De bij dit project betrokken onderzoekers staan in het voorwoord vermeld. Bureau Waardenburg heeft een kwaliteitsborgingssysteem en is ISO-gecertificeerd. Bureau Waardenburg garandeert de kwaliteit van het onderzoek. E. De resultaten van het veldonderzoek: § 2.4 en 2.6. De datum van het veldbezoek is vermeld in § 1.2. F. De functie van het plangebied voor de soorten waarvoor ontheffing wordt aangevraagd: zie onder A. hierboven. G. De mate waarin de soorten waarvoor ontheffing wordt aangevraagd in het verleden in het plangebied voorkwamen: zie onder A. hierboven. De bij ons bekende bronnen zijn vermeld in § 1.5. H. De (tijdelijke en blijvende) gevolgen van de voorgenomen activiteiten op de habitats van de relevante soorten: zie onder A. hierboven. I. Mitigerende maatregelen: hoofdstuk 4. J. Compenserende maatregelen: zijn beschreven in hoofdstuk 4 en het projectplan. K. Waar en wanneer de compenserende maatregelen worden uitgevoerd: zie hoofdstuk 4 en het projectplan. Voorzover van toepassing voor soorten van tabel 3 en vogels: L. Beschrijving van het alternatievenonderzoek is niet in dit rapport opgenomen. M. De maatregelen om te garanderen dat zorgvuldig wordt gehandeld, zodat schade aan individuen van de soorten wordt voorkomen worden beschreven in hoofdstuk 4. N. Compenserende maatregelen om niet te voorkomen schade aan individuen te compenseren staan beschreven in hoofdstuk 4. O. De dwingende reden van groot openbaar belang is niet in dit rapport opgenomen. P. De reden waarom zorgvuldig handelen niet mogelijk is: er kan en zal zorgvuldig worden gehandeld. In hoofdstuk 4 wordt aangegeven hoe mitigatie en compensatie plaats vindt.
29
30
4 Project- en compensatieplan 4.1
Algemeen In dit hoofdstuk worden maatregelen besproken die schade aan beschermde soorten kunnen helpen voorkomen, verminderen en/of compenseren. Daarmee wordt tevens invulling gegeven aan de zorgplicht, die altijd van kracht blijft. Werkzaamheden vinden in beginsel plaats in de minst kwetsbare periode van beschermde soorten. Omdat op basis van het uitgevoerde onderzoek in 2006 bekend is dat strikt(er) beschermde soorten in het plangebied of werkgebied voorkomen, zullen afhankelijk van de aangetroffen soorten en aantallen aanvullend mitigerende en/of compenserende maatregelen nodig zijn.
4.2
Hazelworm en zandhagedis Hazelworm De hazelworm vindt met name in de oostelijke helft van het plangebied geschikte verblijfplaatsen. Bij het slopen en herinrichten van de verschillende locaties binnen het GGz-terrein gaan naar verwachting veel bosranden en overgangen verloren of worden deze aangetast. Om te voorkomen dat individuen onbedoeld worden gedood of beschadigd, worden de volgende maatregelen aanbevolen: - voorafgaand aan grootschalig verwijderen van (zonbeschenen) struwelen, randen en zomen wegvangen van hazelwormen. Dit kan plaatsvinden door op geschikte locaties plankjes uit te leggen waar de dieren onder kunnen schuilen. - Het verplaatsen van de betreffende hazelwormen naar geschikte locaties elders binnen het GGz-terrein, die niet worden aangetast. - Het afzetten van de betreffende locaties met paddenschermen, om te voorkomen dat hazelwormen de locatie (weer) binnentrekken - Indien tijdens werkzaamheden hazelwormen worden aangetroffen, kunnen deze alsnog worden gevangen en verplaatst. Om het verlies aan biotoop voor de op het GGz-terrein aanwezige hazelwormen terug te brengen, wordt geadviseerd compenserende maatregelen te treffen in de kwalitatieve sfeer: - De nieuwe gebouwen zodanig inpassen dat voldoende oppervlakte zonbeschenen bosranden, struwelen en zomen kunnen ontstaan. - De nieuwe bosranden rond de nieuwe gebouwen zodanig in te richten dat deze weer geschikt worden voor vestiging van hazelworm. Voortzetting van het huidige beheer kan hier een goede impuls aan geven. - Indien noodzakelijk de nieuwe bosranden plaatselijk dunnen (bijvoorbeeld door uitheemse boomsoorten en naaldhout te verwijderen), zodat voldoende zoninval op de bosbodem wordt gegarandeerd.
31
-
De twee oostelijke locaties die aan de natuur worden teruggegeven niet herbebossen, maar inrichten met een gevarieerd biotoop dat geschikt is voor hazelworm (en zandhagedis). Hiertoe zijn tenminste zonbeschenen (heide)struwelen en overgangen naar de bosranden wenselijk.
Zandhagedis De realisatie van de nieuwbouw ten oosten van het gebouw Maria McKenzie zal leiden tot vernietiging van een deel van het leefgebied van de zandhagedis. Het grootste deel van het leefgebied zal niet worden aangetast. Echter, de voorgenomen herinrichting van de centrale weilanden (in noord-zuidelijke richting over het GGz-terrein) betekent de omzetting naar boomrijke ‘brink’. Op de tekeningen is zichtbaar dat de locatie waar zandhagedissen voornamelijk verblijven ook nieuwe bomen komen. Dit gaat ten koste van de kwaliteit van het lokale leefgebied van zandhagedis. Om te voorkomen dat de zandhagedis verdwijnt van het GGz-terrein wordt aanbevolen het zuidelijke deel van de ‘brink’ in de huidige staat te behouden en dus geen bomen te planten. Om te voorkomen dat individuen elders bij de slooplocaties onbedoeld worden gedood of beschadigd, worden de volgende maatregelen aanbevolen: - Het afzetten van de betreffende locaties met paddenschermen, om te voorkomen dat zandhagedissen de locatie (weer) binnentrekken - Voorafgaand aan grootschalig verwijderen van zandige, zonbeschenen randen en zomen wegvangen van zandhagedis. Dit kan plaatsvinden door emmers in te graven (en deze dagelijks te legen) of ze handmatig te vangen. - Het verplaatsen van de betreffende zandhagedissen naar geschikte locaties elders binnen het GGz-terrein, die niet worden aangetast. Bij voorkeur verplaatsen naar de locatie waar zich het zwaartepunt bevindt van de aanwezige zandhagedissen binnen het GGz-terrein (nabij Maria McKenzie). Versterken populatie zandhagedissen Om het vrij kleine aantal zandhagedissen te versterken wordt aanbevolen onderstaande relatief eenvoudig maatregelen uit te voeren: - Op meer locaties binnen het GGz-terrein zonbeschenen, zandige schrale vegetaties laten ontstaan en deze hagedis-vriendelijk te beheren. Bijvoorbeeld op de twee ‘terug te geven’ locaties in het bos. - De huidige geschikte vegetaties nabij Maria McKenzie uitbreiden.
4.3
Vleermuizen Slopen gebouwen met vleermuizen Voordat de voorgenomen sloopwerkzaamheden kunnen plaatsvinden dient duidelijk te zijn of vleermuizen de bouwwerken als verblijfplaats gebruiken, en zo ja wat het feitelijk gebruik van een bouwwerk door vleermuizen is (kraamverblijf, paarverblijf, winterverblijf). Met betrekking tot het GGz-terrein en de te slopen panden is duidelijk dat deze voor alle gebruiksvormen door gewone dwergvleermuis in gebruik zijn.
32
In alle gevallen geldt dat werkzaamheden pas kunnen worden uitgevoerd op het moment dat vleermuizen niet aanwezig zijn in het te slopen gebouw. Het uitvoeren van één of meerdere controles voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden is dan ook noodzakelijk. Oftewel, alleen indien door middel van onderzoek uitgesloten kan worden dat bouwwerken in een bepaalde periode van het jaar door vleermuizen worden gebruikt, kunnen de betreffende bouwwerken in de betreffende periode worden gesloopt. Het vangen en verplaatsen van vleermuizen is in geen enkel geval toegestaan (bij het onverhoopt aantreffen van zieke of gewonde vleermuizen wordt aangeraden direct contact op te nemen met de Nijmeegse afdeling van de vleermuiswerkgroep VLEGEL of de gemeente). Veel vleermuisverblijven zijn niet permanent bewoond, maar worden wel verspreid over het jaar gebruikt en zijn daarom vaste rust- en verblijfplaatsen. Indien in te slopen gebouwen een vaste rust- en verblijfplaats aanwezig is, dient het slopen te gebeuren in de periodes dat vleermuizen niet aanwezig zijn. Op het GGz-terrein is de verwachting dat de lokale populatie in enkele kolonies verdeeld over de te slopen gebouwen verblijft, maar dat niet alle zes gebouwen tegelijkertijd als kraamverblijf in gebruik zullen zijn. Het is daarom van belang de fasering van de sloop te laten aansluiten op de levenscyclus van vleermuizen, zodat deze elkaar zo min mogelijk hoeven te belemmeren. Wanneer een te slopen gebouw permanent bewoond is door vleermuizen, dient het slopen te gebeuren in de periode dat de vleermuizen het minst kwetsbaar zijn. Dit zijn de periodes buiten winterrust en kraamtijd van de vleermuizen. De minst kwetsbare perioden verschillen per soort maar globaal kunnen de periode van half maart tot mei en de periode van augustus tot en met september worden aangehouden. Wanneer er na onderzoek blijkt dat er geen vleermuizen aanwezig zijn, kunnen de gebouwen direct worden gesloopt, of voorafgaand aan de werkzaamheden ongeschikt worden gemaakt voor vleermuizen. Dit kan plaatsvinden door bijvoorbeeld gaten aan te brengen in voor vleermuizen geschikte ruimtes (waardoor tocht wordt gecreëerd) of de dakbedekking te verwijderen. Tussentijdse vestiging wordt hiermee uitgesloten, omdat de dieren naar een andere verblijfplaats elders zullen zoeken. Op deze wijze kan er met zekerheid vanuit worden gegaan dat er bij de start van de werkzaamheden binnen de bovenstaande perioden geen vleermuizen afwezig zijn. Compensatie Aangezien binnen het GGz-terrein in de huidige situatie zeer geschikt is als verblijfplaats en er kolonies uit het recente verleden bekend zijn, is de kans op het in gebruik nemen van de nieuw te bouwen panden aannemelijk. Het is dan overigens wel van belang dat deze gebouwen voorzien zijn van toegankelijke spouwmuren e.d. Ook andere vleermuisvoorzieningen kunnen worden aangelegd, zoals toegankelijke zolders, vleermuiskasten, vleermuisstenen of winterverblijfplaatsen.
33
Versterking foerageergebied Ter versterking van de kwaliteit van het aanwezige foerageergebied wordt aangeraden de huidige centrale graslanden (in noord-zuid richting gesitueerd binnen het terrein) verder te verschralen tot bloemrijke heischrale vegetaties. Tezamen met het laten ontstaan van structuurrijke bosranden en zomen van inheemse plantensoorten langs deze graslanden, zullen bloemrijke schrale graslanden een insectenaantrekkende werking hebben.
4.4
Eekhoorn Vellen bomen met eekhoornnesten Bomen met nesten van eekhoorns worden bij voorkeur in het najaar geveld, dit is buiten de voortplantingsperiode (februari tot augustus) en de periode waarin nesten gemeenschappelijk worden gebruikt (lente en winter). Eekhoorns vertonen vluchtgedrag. Indien bewoonde (bij)nesten worden aangetroffen, dienen aanwezige eekhoorns de kans gegeven te worden om te vluchten, zodat ze zich elders in de omgeving opnieuw kunnen vestigen. Bij voorkeur wordt gewacht totdat het betreffende nest niet in gebruik is. Indien het nest een hoofdnest betreft waarin jongen aanwezig zijn, mag het nest niet worden verstoord totdat de jongen het nest verlaten hebben.
4.5
Steenmarter Op grond van de beschikbare gegevens is geen vaste verblijfplaats in de te slopen panden aanwezig. Aangezien er geen sporen van steenmarters en klachten van geluidsoverlast of stankoverlast uit de te slopen gebouwen bekend zijn, is de kans op de aanwezigheid van verblijfsplaatsen in deze gebouwen klein, maar niet geheel uit te sluiten. Indien in de toekomst onverhoopt verblijfplaatsen in de te slopen gebouwen worden vastgesteld kunnen de volgende maatregelen worden getroffen. Steenmarters vinden geschikte verblijfplaatsen op zolders, in kruipruimtes, spouwmuren en in ruimtes onder daken. Indien steenmarters met jongen in de te slopen gebouwen aanwezig zijn, zal gewacht moeten worden totdat ze vertrokken zijn. Door de gebouwen ontoegankelijk te maken voor steenmarters voorafgaand aan het voortplantingsseizoen kan voorkomen worden dat zij hier hun jongen werpen. Daarbij moet men er zeker van zijn dat er op dat moment geen steenmarters aanwezig zijn. Ditzelfde geldt voor sloopwerkzaamheden buiten het voortplantingsseizoen. Steenmarters kunnen verjaagd worden doormiddel van regelmatige verstoring of geurstoffen (bijvoorbeeld anti-marterspray, doek met ammoniak, toiletblokjes met citroengeur).
4.6
Vogels Het verstoren van (broed)vogels en het vernietigen van hun verblijfplaatsen (nesten) en eieren dient voorkomen te worden. Indien vogels tijdens het broedseizoen in gebouwen
34
nestelen, zullen renovatie-, verbouwings- en sloopwerkzaamheden buiten het broedseizoen plaats moeten vinden. Het broedseizoen van gebouwbewonende vogels verschilt per soort maar globaal kan de periode van maart tot september worden aangehouden. Werkzaamheden kunnen afhankelijk van de aanwezige broedvogelsoorten later in het voorjaar of eerder in de zomer plaatsvinden. Onderzoek door een deskundige kan uitwijzen of broedvogels (nog) aanwezig zijn. In 2006 zijn geen zwaluwnesten aan de gevels van de te slopen panden aangetroffen. Aanbevolen wordt om nestbomen (met of zonder gehakte holten) welke geschikt zijn voor de groene specht en de grote bonte specht te sparen en deze op te nemen in het inrichtingsplan. De boom ten zuiden van het hoofdgebouw waaraan de uilenkast hangt, wordt in het kader van de ingreep waarschijnlijk gekapt. Deze kast kan buiten het broedseizoen worden verplaatst naar een andere geschikte boom elders binnen het plangebied.
4.7
Planten Ter versterking van de kwaliteit van het aanwezige graslanden wordt aangeraden de huidige centrale graslanden (in noord-zuid richting gesitueerd binnen het terrein) verder te verschralen tot bloemrijke heischrale vegetaties. Ook het laten ontstaan van structuurrijke randen en zomen met inheemse plantensoorten langs deze graslanden naar de bospercelen wordt aangeraden. De bloemrijke heischrale vegetaties, zomen en mantels kunnen verschillende (bedreigde) plantensoorten in areaal uitbreiden of zich vestigen.
35
36
5 Literatuur Backes,
C.W., P.J.J. van Buuren & A.A. Freriks natuurbeschermingsrecht. Sdu Uitgevers, Den Haag.
(2004).
Hoofdlijnen
Bergmans, W. & A. Zuiderwijk, 1986. Atlas van Nederlandse amfibieën en reptielen en hun bedreiging. Vijfde herpetogeografische verslag. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Bouwman, J., 2005. Vlinders (Lepidoptera) in de periode 2000-2004. In: Waarnemingenverslag ongewervelden 2005. EIS-Nederland, de Vlinderstichting en Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Leiden. Broekhuizen, S., Hoekstra, B., V. van Laar, C. Smeenk, & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Creemers, R.C.M., 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode lijst, IKC, Wageningen. Creemers, R.C.M., 1998. Prioritaire reptielen en amfibieën in Gelderland. Stichting RAVON en bureau Natuurbalans- Limes Divergens, Nijmegen. Dijkstra, V.A.A., L.S.M.G. Verheggen, H.J.G.A. Limpens, E.A. Jansen & N. Hoogeveen. 1999. Vleermuizen in Gelderland; naar een actieplan voor aandachtsoorten.provincie Gelderland, Arnhem / Stichting Vleermuisbureau Geleen. Huijbregts, H., 2003. Beschermde kevers in Nederland. Nederlandse Faunistische Mededelingen 19-2003, pag. 1-27. Huijbregts, H., 2004a. Juchtleerkever Osmoderma eremita (Scopoli, 1763). EISNederland, www.naturalis.nl/eis. Huijbregts, H., 2004b. Heldenbok Cerambyx cerdo (Linnaeus, 1758). EIS-Nederland, www.naturalis.nl/eis. Huijbregts, H., 2004d. Vliegend hert Lucanus cervus (Linneaus, 1758). EIS-Nederland, www.naturalis.nl/eis. Janssen, J.A.M. & J.H.J. Schaminée, 2004. Europese Natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. KNNV Uitgeverij, Utrecht. Janssen,
S., 2003. Dagvlinders (lepidoptera) in de periode 2000-2002. In: Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen 2003. EISNederland, de Vlinderstichting en Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Leiden.
Kalkman, V., R. Ketelaar & M. van der Weide, 2003. Libellen (Odonata) in de periode 2000-2002. In: Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen 2003. EIS-Nederland, de Vlinderstichting en Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Leiden. Kapteyn, K., 1995. Vleermuizen in het landschap. Over hun ecologie, gedrag en verspreiding. Schuyt & Co Uitgevers en Importeurs bv, Haarlem / Provincie Noord-Holland, Haarlem. Kleukers,
R., 2003. Sprinkhanen en krekels in de periode 1996-2002. In: Waarnemingenverslag dagvlinders, libellen en sprinkhanen 2003. EISNederland, de Vlinderstichting en Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, Leiden.
Kleukers, R., E. van Nieukerken, B. Odé, L. Willemse & W. van Wingerden, 1997. De Sprinkhanen en krekels van Nederland (Orthoptera). Nederlandse Fauna 1. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EISNederland, Leiden. Koopman, A.D.G., Reitsma, J.M., Anema, L.S.A., 2005. Beschermde Natuurwaardenkaart Nijmegen; Toelichting. Bureau Waardenburg, Culemborg. Rapp. nr. 05-065.
37
Limpens, H., K. Mosterd & W. Bongers, 1997. Atlas van de Nederlandse vleermuizen. Onderzoek naar verspreiding en ecologie. Uitgeverij KNNV, Utrecht. LNV, 1993. Structuurschema Groene Ruimte: het landelijk gebied de moeite waard. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2004. Besluit Rode lijsten flora en fauna. Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005a. Buiten aan het werk? Houd tijdig rekening met beschermde dieren en planten! Ministerie van LNV, Den Haag. LNV, 2005b. Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. Ministerie van LNV, Den Haag. Mennema, J., A.J. Quené-Boterenbrood & C.L. Plate, 1985. Atlas van de Nederlandse Flora. Deel 2. Zeldzame en vrij zeldzame planten. Uitgeverij Kosmos, Amsterdam. Meijden, R. van der, 1998. Interactieve Heukels’ Flora van Nederland. CD-ROM. Wolters-Noordhoff, Groningen. Meijden, R. van der, B. Odé, C.L.G. Groen, J.-P.M. Witte & D. Bal, 2000. Bedreigde en kwetsbare vaatplanten in Nederland. Basisrapport met voorstel voor de Rode Lijst. Gorteria 26-4: 85-208. MTD Landschapsarchitecten, SBH. 2006. GGz Nijmegen. Landschappelijke inpassing bouwkavels. Werkstuk 21-9-2006, Voorlopig. 2276/20.09.06. Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nederlands Natuurhistorisch Museum, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden. Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber, A.J. van Loon, A.A. Mabelis. H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit & H.H.W. Velthuis, 2004. De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata). Nederlandse Fauna 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht. RAVON, 2004. Jaarverslag 2002. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 17. Jaargang 6, nr. 2, pag. 32-48. RAVON, 2005. Waarnemingenoverzicht 2003 & 2004. Reptielen, amfibieën en vissen, nr. 20. Jaargang 7, nr. 2, pag. 46-64. RO groep, 2006. Integrale zorg-ruimtevisie GGz Nijmegen Locatie Nijmeegsebaan. Project 1960, 19.01/2006. SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels. Nederlands Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij en EIS-Nederland, Leiden. Tax, M.H., 1989. Atlas van de Nederlandse dagvlinders. Vlinderstichting, Wageningen. Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1994. Nederlandse oecologische flora: wilde planten en hun relaties 1 t/m 5. KNNV Uitgeverij / IVN, Utrecht. Woldendorp. H.E., 2005. Wetgeving natuurbescherming. teksten en toelichting. Editie 2005. Sdu Uitgevers. Den Haag. Zuiderwijk, A. & G. Smit, 1990. De Nederlandse slangen in de jaren tachtig. Analyse van waarnemingen en beschrijving van landelijke verspreidingspatronen. Lacerta 49 (2). Zuiderwijk, A., G. Smit & B. Kruyntjens, 1992. De Nederlandse hagedissen in de jaren tachtig. Analyse van waarnemingen en beschrijving van landelijke verspreidingspatronen. Reptielen Natuurbeleidsplan. Lacerta 51 (1). HYPERLINK "http://www.hortus-arcadie.nl/botanische_tuin.htm" http://www.hortus-arcadie.nl/botanische_tuin.htm
38
Bijlage 1 Wettelijk kader B1.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden in het kort het wettelijk kader en de toepassing op ruimtelijke ingrepen en beheer beschreven. Het geeft weer hoe de wettelijke toetsingskaders door Bureau Waardenburg worden gehanteerd bij het opstellen van ecologische beoordelingen. De bescherming van natuur in Nederland is vastgelegd in Europese en nationale wet- en regelgeving, waarin een onderscheid wordt gemaakt tussen soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is in Nederland verankerd in de Flora- en faunawet (§ 2.2), de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998 (§ 2.3). Tevens wordt kort ingegaan op de betekenis van Rode lijsten (§ 2.4) en de Ecologische Hoofdstructuur (§ 2.5) bij ecologische toetsingen.
B1.2
Flora- en faunawet Het doel van de Flora- en faunawet is het instandhouden en beschermen van in het wild voorkomende planten- en diersoorten. De Flora- en faunawet kent zowel een zorgplicht als verbodsbepalingen. De zorgplicht geldt te allen tijde voor alle in het wild levende dieren en planten en hun leefomgeving, voor iedereen en in alle gevallen. De verbodsbepalingen zijn gebaseerd op het ‘nee, tenzij’ principe. Dat betekent dat alle schadelijke handelingen ten aanzien van beschermde planten- en diersoorten in principe verboden zijn (zie kader). Verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet (verkort) Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op een andere manier van de groeiplaats verwijderen van beschermde planten.
Artikel 9:
Het doden, verwonden, vangen of bemachtigen of met het oog daarop opsporen van beschermde dieren.
Artikel 10: Het opzettelijk verontrusten van beschermde dieren. Artikel 11: Het beschadigen, vernielen, uithalen, wegnemen of verstoren van nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfsplaatsen van beschermde dieren. Artikel 12: Het zoeken, beschadigen of uit het nest halen van eieren van beschermde dieren. Artikel 13: Het vervoeren en onder zich hebben (in verband met verplaatsen) van beschermde planten en dieren.
Artikel 75 bepaalt dat vrijstellingen en ontheffingen van deze verbodsbepalingen kunnen worden verleend. Het toetsingskader is begin 2005 gewijzigd door middel van een Algemene Maatregel van Bestuur, doorgaans aangeduid als de AMvB artikel 75. Er gelden verschillende regels voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ingrepen en die in het kader van bestendig gebruik en beheer.
Deze paragraaf is in belangrijke mate gestoeld op de brochure ‘Buiten aan het werk?’ (LNV, 2005a).
39
Er bestaan drie beschermingsregimes corresponderend met drie verschillende groepen beschermde soorten, opgenomen in drie bijbehorende tabellen in de LNV- brochure. Tabel 1. De algemene beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor ruimtelijke ingrepen en bestendig gebruik en beheer. Ontheffing ten behoeve van andere activiteiten kan worden verleend, mits de gunstige staat van instandhouding niet in het geding is (‘lichte toetsing’). Tabel 2. De overige beschermde soorten Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en van bestendig gebruik en beheer, als op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Anders is ontheffing noodzakelijk, na lichte toetsing. Tabel 3. De strikt beschermde soorten Dit zijn alle vogelsoorten en de planten- en diersoorten vermeld in Bijlage 4 van de Habitatrichtlijn of in Bijlage 1 van de AMvB artikel 75. Voor bestendig gebruik en beheer geldt ook voor deze soorten een vrijstelling, mits men werkt op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor verstoring (met wezenlijke invloed) van deze soorten kan geen vrijstelling of ontheffing worden verkregen. Voor ruimtelijke ingrepen is altijd een ontheffing op grond van artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. Deze kan worden verleend na een uitgebreide toetsing. De uitgebreide toetsing houdt in dat ontheffing alleen kan worden verleend als: 1. Er geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort; 2. Er geen andere bevredigende oplossing voorhanden is; 3. Er sprake is van een in de wet genoemde reden van openbaar belang; 4. Er zorgvuldig wordt gehandeld. Bestendig gebruik, bestendig beheer en onderhoud in de bosbouw en landbouw en uitvoering in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling worden genoemd als openbaar belang. Zorgvuldig handelen betekent het actief optreden om alle mogelijke schade aan een soort te voorkomen, zodanig dat geen wezenlijke negatieve invloed op de relevante populatie van de soort optreedt. Mitigatie (het vermijden of verzachten van negatieve effecten) en compensatie (het aanbieden van vervangend leefgebied) kunnen deel uitmaken van het zorgvuldig handelen. Samenvatting toetsingskader Flora- en faunawet Het toetsingskader van de Flora- en faunawet voor werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting en bestendig gebruik en beheer luidt dus: 1. Komen er soorten uit Tabel 1 voor? Hiervoor geldt een vrijstelling. Alleen de zorgplicht is van toepassing. 2. Komen er soorten uit Tabel 2 voor? Dan geldt een vrijstelling (mits gedragscode) of moet ontheffing worden aangevraagd (lichte toetsing). 3. Komen er soorten uit Tabel 3 voor? Er geldt een vrijstelling voor bestendig gebruik en beheer (mits gedragscode; niet voor art. 10). In overige gevallen is altijd ontheffing nodig (uitgebreide toetsing).
40
B1.3
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft als doel het beschermen en instandhouden van bijzondere gebieden in Nederland. In de wet zijn vier categorieën beschermde gebieden te onderscheiden. De belangrijkste zijn de Natura 2000-gebieden (oftewel Vogel- en Habitatrichtlijngebieden oftewel Speciale Beschermingszones) en de beschermde natuurmonumenten. Projecten en handelingen, die negatieve effecten op Natura 2000-gebieden kunnen hebben en die niet nodig zijn voor of verband houden met het beheer, zijn verboden. Hiervoor kan door Gedeputeerde Staten vergunning worden verleend. Voor plannen (bij voorbeeld bestemmingsplannen, streekplannen, waterhuishoudingsplannen) geldt dat goedkeuring van het bevoegd gezag nodig is. Ook activiteiten buiten het Natura 2000gebied kunnen vergunningplichtig zijn als er negatieve effecten door ‘externe werking’ kunnen optreden. Zorgplicht De Natuurbeschermingswet 1998 legt aan een ieder een zorgplicht voor beschermde natuurgebieden op. Deze zorg houdt in ieder geval in dat ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat een handeling nadelige gevolgen heeft, verplicht is die handeling achterwege te laten of, als dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd, eventuele gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken. De nadelige handelingen hebben betrekking op de instandhoudingsdoelen in het geval van een Natura 2000gebied en op de wezenlijke kenmerken in het geval van een beschermd natuurmonument.
B1.4
Rode lijsten Rode lijsten zijn geen wettelijke instrumenten, maar zijn sturend voor beleid. Zij dienen om prioriteiten in middelen en maatregelen te kunnen bepalen. Bij het beoordelen van maatregelen en ingrepen kunnen de Rode lijsten echter wel een belangrijke rol spelen. Er zijn nu landelijke Rode lijsten vastgesteld voor paddestoelen, korstmossen, mossen, vaatplanten, platwormen, land- en zoetwaterweekdieren, bijen, dagvlinders, haften, kokerjuffers, libellen, sprinkhanen en krekels, steenvliegen, vissen, amfibieën, reptielen, zoogdieren en vogels (LNV 2004). Een aantal provincies heeft aanvullende provinciale Rode lijsten opgesteld. Van soorten op de Rode lijst moet worden aangenomen dat negatieve effecten van ingrepen de gunstige staat van instandhouding relatief gemakkelijk in gevaar brengen. Waar het beschermde soorten betreft zal er dus extra aandacht aan mitigatie en compensatie moeten worden besteed. Bij niet-beschermde soorten of soortgroepen kunnen op grond van de zorgplicht extra maatregelen worden gevergd. Bij een aantal soortgroepen gaat het echter om tientallen of honderden moeilijk vast te stellen soorten, waardoor de waarde voor praktische toepassingen vaak beperkt is.
Hierbij is in belangrijke mate gebruik gemaakt van de brochure ‘Algemene handreiking natuurbeschermingswet 1998’ (LNV, 2005b)
41
B1.5
Ecologische Hoofdstructuur De Planologische Kernbeslissing (PKB) Structuurschema Groene Ruimte (LNV, 1993) bevat de doelstellingen, de hoofdlijnen en de belangrijkste maatregelen van het nationaal ruimtelijk beleid voor o.m. natuur en landschap. Onderdeel hiervan is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), die bestaat uit een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden verbonden door verbindingszones. De begrenzing van de EHS is een provinciale taak. De Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS) worden in provinciale streekplannen uitgewerkt; ruimtelijke plannen van gemeenten moeten hieraan worden getoetst. De PEHS is de afgelopen jaren in gebiedsplannen nader begrensd (vaak op perceelsniveau), waarbij per begrensde eenheid natuurdoeltypen zijn aangewezen. In of in de nabijheid van beschermde natuurgebieden geldt het ‘nee, tenzij’-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten. Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In dat geval moet de initiatiefnemer maatregelen treffen om de nadelige effecten weg te nemen of te ondervangen, en waar dat niet volstaat te compenseren door het realiseren van gelijkwaardige gebieden, liefst in of nabij het aangetaste gebied. Ook financiële compensatie is mogelijk.
42
Bijlage 2 Verspreiding vleermuizen
43
Bijlage 3 Verspreiding overige relevante soorten
44
DHV B.V.
Logo
MEMO Aan Van Dossier Project Betreft
: : : : :
Annemarie Jager (SAB) Evert de Lange (DHV) A9440-01-001 Onderzoeken GGz, SAB Watertoets voor het bestemmingsplan van het Masterplan GGz Nijmegen
Ons kenmerk Datum
: ON-D20070099 : 4 juni 2007
Inleiding De onderzoekslocatie betreft het terrein van GGz Nijmegen aan de Nijmeegsebaan 61 te Nijmegen. Op het terrein zijn momenteel diverse afzonderlijke gebouwen aanwezig. Een gedeelte van de gebouwen wordt vervangen door grotere gebouwen en een gedeelte van de bestaande bebouwing wordt gesloopt. Voor deze plannen dient het bestemmingsplan gewijzigd te worden. In het kader van de watertoets en ten behoeve van de waterparagraaf van het bestemmingsplan dient afstemming plaats te vinden met de waterbeheerders. In deze memo wordt het wateronderzoek en de afstemming met de waterbeheerders gerapporteerd. Deze informatie is gebruikt om de waterparagraaf op te stellen. De waterparagraaf is opgenomen in bijlage 1. Gemeente Nijmegen, Provincie Gelderland en Vitens hebben gereageerd op de conceptversie van deze memo. De opmerkingen zijn verwerkt in deze definitieve versie. De situatie en het plan In de nabijheid van de onderzoekslocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Het freatisch grondwater staat meer dan 15 meter beneden maaiveld. De bodem is goed doorlatend voor hemelwater. Tijdens het verkennende bodemonderzoek is de doorlatendheid van de bodem ingeschat op basis van geomorfe kenmerken, zie bijlage 3 voor de boorprofielen. De bovenste laag van de bodem van circa 0,5 a 1,0 meter heeft een matige doorlatendheid van 0,3 a 1,5 m/dag. Daaronder is de bodemdoorlatendheid goed, circa 10 m/dag. Deze bodemlaag is zeer geschikt om hemelwater te infiltreren in de bodem. De bestaande riolering op het GGz-terrein is aangelegd in de jaren 60. GGz is van plan inspecties uit te voeren voordat de uitbreiding plaats vindt. Eventueel kan lekke riolering dan gelijktijdig vervangen worden. Het gevolg van de ontwikkeling is dat de verharde oppervlakken op het GGz-terrein wijzigen. In tabel 1 zijn de huidige en toekomstige oppervlakken weergegeven.
Bebouwd oppervlak Terreinverharding
Huidig [m2] 14.720 19.622
Visie 2017 [m2] 22.557 13.956
Totaal 34.342 36.513 Tabel 1: huidige en toekomstige oppervlakken GGz-terrein
Verschil [m2] +7.837 - 5.666 +2.171
DHV B.V. is onderdeel van de DHV Groep, een advies- en ingenieursbureau dat wereldwijd actief is en kantoren heeft in Europa, Afrika, Azië en Noord-Amerika. Het hoofdkantoor is gevestigd in Nederland. Handelsregister Amersfoort nr. 31034767. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
DHV B.V.
De netto toename van het verhard oppervlak is 2.171 m2. Het bebouwde oppervlak neemt behoorlijk toe, de terreinverharding neemt af. De hoofdrijbanen worden uitgevoerd in asfalt. De parkeerplaatsen worden verhard. Enkele tussenpaden worden uitgevoerd in halfverharding. Deze zijn voornamelijk bedoeld voor niet gemotoriseerd intern verkeer zo als bijvoorbeeld fietsers, voetgangers, rolstoelen, etc. Het plan is om de daken af te koppelen van de riolering en dit water te infiltreren in de bodem. Hiermee wordt de toename aan verhard oppervlak kwantitatief gecompenseerd en wordt kwantitatief voldaan aan het standstil / step forward beginsel. Het GGz terrein ligt binnen het grondwaterbeschermingsgebied van drinkwaterwinning Heumensoord, zie figuur 1.
Figuur 1: grondwaterbeschermingsgebied Heumensoord Overleg met Provincie, gemeente en Vitens Op 11 april 2007 heeft overleg plaats gevonden met als doel af te stemmen over water in de bestemmingsplanprocedure van de ontwikkelingen op het GGz-terrein. Tijdens het overleg waren gemeente Nijmegen, Provincie Gelderland, Vitens, SAB, SBH en DHV vertegenwoordigt. Van het overleg is een verslag gemaakt, zie bijlage 2. Het verslag en de opmerkingen op het verslag zijn verwerkt in deze memo. Verantwoordelijkheden De Provincie is bevoegd gezag ten aanzien van de onttrekking van grondwater en verleent de ontheffingen/vergunningen. Vitens is onttrekker van grondwater en is belanghebbend ten aanzien van de bescherming van het grondwater. De gemeente is verantwoordelijk voor het rioolstelsel en een goede afvoer van het afvalwater. De gemeente kan vanuit die verantwoordelijkheid eisen stellen aan de hoeveelheid aan te bieden afvalwater (waaronder hemelwater). Waterschap Rivierenland is verantwoordelijk voor het oppervlaktewater. Aangezien in de nabijheid van het GGzterrein geen oppervlaktewater aanwezig is, heeft het waterschap geen verantwoordelijkheden ten aanzien van de waterhuishouding op het GGz-terrein. Randvoorwaarden voor verder uitwerking Uitgangspunt van Provincie Gelderland is dat de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater minimaal op hetzelfde niveau moeten blijven. Een toename van verhard oppervlak met als gevolg minder infiltrerend hemelwater is niet gewenst. Vervuiling van het grondwater door infiltratie van vervuild afstromend regenwater van wegen moet voorkomen worden.
ON-D20070099
4 juni 2007 -2-
DHV B.V.
Gemeente Nijmegen heeft in 2001 een waterplan vastgesteld. Daarin zijn afkoppeldoelstellingen vastgelegd. Daar waar de omstandigheden voor afkoppelen geschikt zijn wordt afkoppelen in de bouwvergunning via de Algemene Plaatselijke Verordening afgedwongen. Gemeente Nijmegen heeft uitvoeringsbeleid ten aanzien van afkoppelen dat in gaat op de dimensionering van de voorziening. Het doel van dit beleid is om duurzame systemen aan te leggen en om wateroverlast te voorkomen. Gemeente Nijmegen heeft een afkoppelsubsidie voor het afkoppelen van bestaand verhard oppervlak. Voor herbouw/sloop/nieuwbouw geldt een afkoppelverplichting. De afkoppelsubsidieregeling maakt onderscheid in ondergronds en bovengronds afkoppelen, waarbij voor bovengronds afkoppelen de subsidie hoger is. In het overleg zijn de randvoorwaarden van de provincie besproken en geconcretiseerd voor het GGz-terrein, namelijk: Kwantitatief De provincie is kwantitatief akkoord met het plan indien de daken inderdaad afgekoppeld worden van het riool en dat dit water geïnfiltreerd wordt in de bodem. Als suggestie is meegegeven om vegetatiedaken toe te passen. Deze daken kunnen bijdragen aan het vast houden van water en passen wellicht goed binnen de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan. Het gemeentelijk afkoppelbeleid in het gebied waar de GGz in ligt is om zo veel mogelijk verhard oppervlak af te koppelen van de gemengde riolering. Een aandachtspunt in het rioolontwerp van de herinrichting is om dichtslibbing van het vuilwaterriool na afkoppeling van het hemelwater te voorkomen. Kwalitatief Het risico op verontreinigingen in het afstromende hemelwater afkomstig van de daken is klein. De bouwers dienen rekening te houden met het niet toepassen van uitlogende bouwmaterialen. Het water van daken mag daarom geïnfiltreerd worden in de bodem. De infiltratievoorzieningen dienen zodanig ontworpen te worden, dat de infiltratie in dit beschermde gebied altijd gecontroleerd kan worden. Het risico op verontreinigingen in het afstromende hemelwater afkomstig van de terreinverharding is ook klein. Het aantal voertuigbewegingen per dag en het risico op calamiteiten (ongelukken e.d.) is relatief klein. Volgens de standaard beslisboom van provincie Gelderland zou het hemelwater afkomstig van terreinverharding geïnfiltreerd mogen worden in de bodem mits gebruik wordt gemaakt van een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage en zonodig olie- en vetafscheiders. Lekke riolering dient tijdens de uitbreiding vervangen te worden. Dit om verontreiniging van bodem en grondwater door rioolwater te voorkomen. In de bouwfase dienen adequate maatregelen genomen te worden om verontreiniging van de bodem en indirect het grondwater te voorkomen.
ON-D20070099
4 juni 2007 -3-
DHV B.V.
BIJLAGE 1
WATERPARAGRAAF
De watertoets In het kader van de watertoets heeft afstemming plaats gevonden met Waterschap Rivierenland, Provincie Gelderland en Vitens. Gezien de afwezigheid van oppervlaktewater heeft Waterschap Rivierenland aangegeven geen partij te zijn in deze ontwikkeling. Gemeente, Provincie, Vitens en initiatiefnemer hebben overleg gevoerd en gezamenlijk de volgende inhoud voor de waterparagraaf vastgesteld. Algemeen Het plangebied maakt deel uit van de bestaande waterhuishoudkundige inrichting van het gebied Brakkenstein. Voor dit gebied is het “Waterplan Nijmegen” relevant. Oppervlaktewater Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Grondwater Het plangebied bevindt zich in het grondwaterbeschermingsgebied van drinkwaterwinning Heumensoord. De voorgenomen activiteiten worden getoetst aan de criteria volgens het standstil / step forward beginsel. De geohydrologische situatie is geschikt om hemelwater te infiltreren. Infiltratie van hemelwater is toegestaan in een grondwaterbeschermingsgebied mits een zuiverende voorziening wordt toegepast, zoals een bodempassage. Bij infiltratie van hemelwater zal bij de provincie ontheffing moeten worden aangevraagd. Riolering Op het terrein ligt een bestaand vrij verval riool uit de jaren 60. Deze riolering is uitgevoerd als gemengd stelsel en sluit aan op het gemeentelijke stelsel. De uitbreiding zal aansluiten op het bestaande stelsel. In het kader van het bevorderen van het duurzaam omgaan met water geldt als gemeentelijk beleid, om schoon hemelwater af te koppelen van het gemengde rioolstelsel. Schoon hemelwater dient in de bodem te worden geïnfiltreerd. Bij infiltratie van hemelwater dient waar mogelijk conform convenant Duurzaam bouwen in het KAN 2000, gebruik te worden gemaakt van duurzame bouwmaterialen. In de bouwfase dienen adequate maatregelen genomen te worden om verontreiniging van de bodem en indirect het grondwater te voorkomen. 2
Voor plannen groter dan 300 m moet bij infiltratie van hemelwater een waterhuishoudkundig plan bij de gemeente worden ingediend als bijlage aan de bouwvergunning. Het plan wordt door de gemeente getoetst op de ontwerpeisen van de Afkoppelnota. Bij een gefaseerde bouw is het voorzien in voldoende waterberging per bouwfase een aandachtspunt.
ON-D20070099
4 juni 2007 -4-
DHV B.V.
BIJLAGE 2
VERSLAG AFSTEMMINGSOVERLEG
VERSLAG DHV B.V. Vergadering Datum vergadering Plaats Opdrachtgever Project Dossier
: : : : : :
Ons kenmerk Datum
: ON-A 20070287 : 17 april 2007
Aanwezig
: Kees Ortelee (gemeente Nijmegen) Annemarie Jager (SAB), Thomas Dill (SBH), Marion van Delst (provincie Gelderland), Jolijn van Engelenburg en Erna Arends (Vitens)
Bespreking water uitgangspunten GGz-terrein Nijmegen 11-04-2007 Nijmegen SAB Onderzoeken GGz, SAB A9440-01-001
DHV B.V.: Evert de Lange Afwezig
: Antal Zuurman (gemeente Nijmegen)
Doel van het overleg: afstemmingsoverleg over water in de bestemmingsplanprocedure van de ontwikkelingen op het GGz-terrein. Thomas deelt een memo uit, “Visie 2017 GGz Nijmegen locatie Nijmeegsebaan” met daarin een onderbouwing van de wijziging in de verharde oppervlakken en geeft daarbij een toelichting. Samengevat in tabelvorm:
Bebouwd oppervlak Terreinverharding
Huidig [m2] 14.720 19.622
Visie 2017 [m2] 22.557 13.956
Totaal 34.342 36.513 Tabel 1: huidige en toekomstige oppervlakken GGz-terrein
Verschil [m2] +7.837 - 5.666 +2.171
2
Conclusie wijziging verhard oppervlak: netto is de toename 2.171 m . Het bebouwde oppervlak neemt behoorlijk toe, de terreinverharding neemt af. De hoofdrijbanen worden uitgevoerd in asfalt. De parkeerplaatsen worden verhard. Enkele tussenpaden worden uitgevoerd in halfverharding. Hier zullen alleen electrokarren over rijden en geen auto’s. Het plan is om de daken af te koppelen van de riolering en dit water te infiltreren in de bodem. Hiermee wordt de toename aan verhard oppervlak kwantitatief gecompenseerd.
ON-D20070099
4 juni 2007 -5-
DHV B.V. is onderdeel van de DHV Groep, een advies- en ingenieursbureau dat wereldwijd actief is en kantoren heeft in Europa, Afrika, Azië en Noord-Amerika. Het hoofdkantoor is gevestigd in Nederland. Handelsregister Amersfoort nr. 31034767. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
DHV B.V.
Het GGz terrein ligt binnen een grondwaterbeschermingsgebied. De Provincie is bevoegd gezag voor wat betreft de grondwateronttrekking en verleent de onttrekkingsvergunning. Vitens is belanghebbend, zij zijn de onttrekker.
Figuur 1: grondwaterbeschermingsgebied Heumensoord Uitgangspunt van Provincie is dat de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater minimaal op hetzelfde niveau moeten blijven. Een toename van verhard oppervlak met als gevolg minder infiltrerend hemelwater is niet gewenst. Vervuiling van het grondwater door infiltratie van vervuild afstromend regenwater van wegen moet voorkomen worden. In het overleg zijn de randvoorwaarden van de provincie besproken en geconcretiseerd voor het GGz-terrein, namelijk: Kwantitatief De provincie is kwantitatief akkoord met het plan indien de daken inderdaad afgekoppeld worden van het riool en het afgekoppelde water geïnfiltreerd wordt in de bodem. Als suggestie is meegegeven om vegetatiedaken toe te passen. Deze daken kunnen bijdragen aan het vast houden van water en passen wellicht goed binnen de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan. Kwalitatief Het risico op verontreinigingen in het afstromende hemelwater afkomstig van de daken is klein. De bouwers dienen rekening te houden met het niet toepassen van uitlogende bouwmaterialen. Het water van daken mag daarom geïnfiltreerd worden in de bodem. Het water wordt bij voorkeur centraal op 1 locatie geïnfiltreerd via een bodempassage, zodat de infiltratie in dit beschermde gebied altijd gecontroleerd kan worden. Het risico op verontreinigingen in het afstromende hemelwater afkomstig van de terreinverharding is ook klein. Het aantal voertuigbewegingen per dag en het risico op calamiteiten (ongelukken e.d.) is relatief klein. Volgens de standaard beslisboom van provincie Gelderland zou het hemelwater afkomstig van terreinverharding geïnfiltreerd mogen worden in de bodem indien gebruik wordt gemaakt van een zuiverende voorziening, zoals een bodempassage. De provincie wil binnen de grondwaterbeschermingsgebieden hier echter van afwijken en daar het infiltreren van hemelwater afkomstig van terreinverharding niet toestaan. PM Een besluit hierover wordt nog genomen. Marion geeft aan wat aan te houden. Lekke riolering dient tijdens de uitbreiding vervangen te worden. Dit om verontreiniging door rioolwater te voorkomen. GGz zoekt uit wat voor soort rioolbuizen er nu liggen.
ON-D20070099
4 juni 2007 -6-
DHV B.V.
In de bouwfase dienen adequate maatregelen genomen te worden om verontreiniging van de bodem en indirect het grondwater te voorkomen. De gemeente is verantwoordelijk voor het rioolstelsel en een goede afvoer van het afvalwater. De gemeente kan vanuit die verantwoordelijkheid eisen stellen aan de hoeveelheid aan te bieden afvalwater (waaronder regenwater). PM Annemarie vraagt Antal Zuurman om de uitgangspunten voor het GGz-terrein.
Reacties op verslag: Marjon van Delst, Provincie Gelderland, 18/04/2007: Het infiltreren van oppervlakteverharding afkomstig hemelwater heeft inderdaad niet mijn voorkeur vanwege het verontreinigingsrisico. Maar, mocht er geen goed alternatief zijn dan is het wel mogelijk. Het is dan belangrijk dat er goede voorzieningen worden gemaakt. Bijvoorbeeld een olie-en vetafscheider, een goede humuslaag op de bodem van het infiltratieveld die periodiek wordt vervangen, monitoring e.d. Jolijn van Engelenburg, Vitens, 19/04/2007 ik heb geen opmerkingen. Erna Arends, Vitens, 25/04/2007: Hierbij mijn opmerking naar aanleiding van het verslag. Pag. 1 onderaan: De Provincie is bevoegd gezag en verleent ontheffingen in het kader van de Provinciale milieuverordening Gelderland. Vitens is wettelijk adviseur.
ON-D20070099
4 juni 2007 -7-
DHV B.V.
BIJLAGE 3
ON-D20070099
BOORPROFIELEN VERKENNEND BODEMONDERZOEK GGZ NIJMEGEN
4 juni 2007 -8-
Boring:
01
Boring:
0
0 1
gras Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,9, bruin, vp
-50
-50
02
0
0 1
gras Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, resten grind, resten puin, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,8, lichtbruin, vp
-50 2 -80
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beige, op
-100 3 -150 4 -200
-200
Boring:
03
Boring:
0
0 1 -50
gras Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,8, bruin, vp
-50
04
0
0 1 -50
gras Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,8, bruin, vp
-50
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
05
Boring:
0
0 1
groenstrook Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water reactie, K-waarde: 1, lichtbruin, vp
-50
06
0
0 1
gras Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,8, bruin, vp
-50
-50 2
-100
-110
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beigegeel, op
3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beige, op
4 -200
-200
Boring:
07
Boring:
0
0 1 -50
tuin Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,9, bruin, vp
-50
08
0
0 1 -50
bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,6, bruin, vp
-50
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
09
Boring:
0
0 1
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
-50
-50
10
0
0 1
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water reactie, K-waarde: 1,2, lichtbruin, vp
-50
-50
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beigegeel, op
2 -100 3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, grijsbeige, op
4 -200
-200
Boring:
11
Boring:
0
0 1 -50
tuin Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
-50
12
0
0 1 -50
gras Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, bruin, vp
-50
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
13
Boring:
0
0 1
tuin Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, resten grind, resten wortels, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,4, bruin, vp
-50
-50
14
0
0 1
bosgrond Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 1,5, lichtbruin, vp
-50 2 -90
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beigegeel, op
-100 3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beige, op
4 -200
-200
Boring:
15
Boring:
0
0 1 -50
bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
-50
16
0
0 1 -50
bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, resten wortels, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
-50
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
17
Boring:
0
0 1
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
-50
-50
18
0
0 1
-30
-50
bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water reactie, K-waarde: 1,2, lichtbruin, vp Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 8, beigegeel, op
2
-100 3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, grijsbeige, op
4 -200
-200
Boring:
19
Boring:
0
0 1 -50
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
-50
20
0
0 1
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water reactie, K-waarde: 1,5, lichtbruin, vp
-50
-50
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 8, beigegeel, op
2 -100 3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, grijsbeige, op
4 -200
-200
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
21
Boring:
0
0 1
-50
-50
Boring:
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,5, bruin, vp
22
1
Boring:
0
1
braak Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 1, bruin, vp
-50
-50
Zand, matig grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 6, beige, op
2
bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,8, bruin, vp
-50
-50
23
0
0
0
24
0
0
Zand, zeer fijn, matig siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,3, bruin, vp
1 -50
-50
-100
-100
Zand, matig grof, geen olie-water reactie, K-waarde: 8, grijsbeige, op 3
-150 4
-170 -171
Obstructie
Boring:
25
Boring:
0
0 1 -50
braak Zand, zeer fijn, matig siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,4, bruin, vp
-50
26
0
0
tuin Zand, matig fijn, geen olie-water reactie, K-waarde: 1, bruin, vp
1 -50
-50
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
27
Boring:
0
0 1
gras Zand, matig grof, matig roesthoudend, geen olie-water reactie, K-waarde: 5, bruingeel, vp
-50
-50
28
0
0 1
gras Zand, matig grof, zwak humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 4, lichtbruin, vp
-50 2 -100
-100
Zand, zeer grof, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, geelbeige, op 3
-150 4 -200
-200
Boring:
29
Boring:
0
0 1 -50
gras Zand, matig fijn, matig siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 1, bruin, vp
-50
30
0
0 1 -50
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, resten grind, geen olie-water reactie, bruin, vp
-50
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
31
Boring:
0
0 1
bosgrond Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,9, bruin, vp
-50
-50
Zand, matig grof, resten roest, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 5, bruingeel, vp
2
32
0
0 1
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 1,5, bruin, vp
-50
-50
-100
-100
Zand, matig grof, geen olie-water reactie, K-waarde: 5, grijsbeige, op 3
-150 4 -200
-200
Boring:
33
Boring:
0
0 1 -50
gazon Zand, matig fijn, zwak siltig, zwak humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,9, lichtbruin, vp
-50
34
0
0 1
gras Zand, matig fijn, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,9, bruin, vp
-50
-50
Zand, matig grof, zwak roesthoudend, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 4, geelbruin, op
2 -100 3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 8, geelbruin, op
4 -200
-200
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
Boring:
35
Boring:
0
0 1 -50
gras Zand, matig grof, zwak siltig, matig humeus, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 0,9, bruin, vp
-50
36
0
0 1
tuin Zand, matig grof, zwak siltig, zwak humeus, geen olie-water reactie, K-waarde: 1,5, lichtbruin, vp
-50
-50
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beigegeel, op
2 -100 3 -150
-150
Zand, zeer grof, resten grind, geen olie-water reactie, K-waarde: 10, beige, op
4 -200
-200
Opdrachtgever: SAB Projectnaam: Verkennend bodemonderzoek GGz Nijmegen Projectcode: A9440-01-001 getekend volgens NEN 5104
luchtkwaliteitsonderzoek
herontwikkeling en uitbreiding zorgcentrum GGz-terrein gemeente Nijmegen
2 mei 2007 projectnummer 60794.01
INHOUD 1
1.2
DOEL VAN HET ONDERZOEK
1
2
WETTELIJK KADER
2.1
BESLUIT LUCHTKWALITEIT
2.2
(WET OP) DE RUIMTELIJKE ORDENING
3
3
ONDERZOEKSGEGEVENS
4
3.1
HET PLANGEBIED MET BIJBEHOREND INITIATIEF
4
3.2
HET STUDIEGEBIED
5
4
UITGANGSPUNTEN EN METHODE VAN ONDERZOEK
4.1
CONCENTRATIES LOOD, ZWAVELDIOXIDE, KOOLMONOXIDE EN BENZEEN
6
4.2
ONDERZOEKSMOMENTEN
6
4.3
ONDERZOEKSMODELLEN
6
4.4
CRITERIA TER BEPALING VAN DE CONCENTRATIES STIKSTOFDIOXIDE EN FIJN STOF
7
5
CONCENTRATIEBEREKENINGEN
5.1
DE LUCHTKWALITEIT IN HET STUDIEGEBIED
6
CONCLUSIES
2005
BIJLAGEN − bijlage a: verkeersgegevens − bijlage b: berekening van de luchtkwaliteit in het studiegebied − bijlage c: concentraties lood, zwaveldioxide, koolmonoxide en benzeen
2 2
6
8 8
10
I |
1
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
SITUATIESCHETS
|
INLEIDING
1.1
SAB•ARNHEM
1
1
1.1
INLEIDING
SITUATIESCHETS
gaat uit naar de locatie ‘Nijmeegsebaan’. De onderzoekslocatie wordt omringd door de Nijmeegsebaan, Sionsweg en Panovenlaan.
figuur 1: locatie GGz-terrein, Nijmegen
figuur 2: ontwerp
SBH Architecten heeft in samenwerking met MTD landschapsarchitecten een masterplan en een visiedocument opgesteld. Het plan gaat uit van de ontwikkeling van 324 zorgeen-
Aangezien het voorgenomen initiatief niet past binnen het geldende bestemmingsplan wordt een bestemmingsplanherziening voorbereid om realisatie mogelijk te maken.
1.2
DOEL VAN HET ONDERZOEK Het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk2005) koppelt de Europese normen voor luchtkwaliteit aan de ruimtelijke ordening in Nederland. Initiatieven voor ruimtelijke ontwikkelingen moeten bij de vaststelling van het ruimtelijk plan dat de ontwikkeling planologisch toestaat, worden getoetst aan de normen uit het Blk2005. De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) schrijft verder voor dat bij een vaststelling, herziening of vrijstelling van het vigerende bestemmingsplan er sprake moet zijn van ‘een goede ruimtelijke ordening’. De luchtkwaliteit op de ontwikkelingslocatie en de invloed van het initiatief op de luchtkwaliteit moeten worden betrokken in deze afweging. Onderhavig onderzoek heeft tot doel inzicht te geven in de gevolgen voor de luchtkwaliteit door het beoogde initiatief en de kwaliteit van de buitenlucht ter plaatse.
SAB•ARNHEM
|
heden. Deze komen gedeeltelijk ter vervanging van de 200 huidige zorgeenheden.
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
regio Nijmegen, onderzoekt de mogelijkheden van (her)huisvesting. Hun voorkeur
|
1 De GGz Nijmegen, een gespecialiseerde instelling voor geestelijke gezondheidszorg in de
2
2.1
BESLUIT LUCHTKWALITEIT 2005
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
2
W E TT E L I J K K A D E R
De Europese Unie heeft luchtkwaliteitsnormen vastgesteld die het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging tot doel hebben. Deze normen zijn minimumvoorschriften: lidstaten kunnen strengere normen hanteren, bijvoorbeeld ter bescherming van de gezondheid van bijzonder kwetsbare bevolkingscategorieën, zoals kinderen, ouderen en ziekenhuispatiënten1. Ook Nederland heeft deze luchtkwaliteitsnormen opgenomen in nationale wetgeving. Op 5 augustus 2005 is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk2005) in werking getreden. Het Blk2005 is primair gericht op het voorkomen van negatieve effecten op de gezondheid van de mens. Het besluit kent grenswaarden voor de stoffen stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO). Deze grenswaarden geven het kwaliteitsniveau van de buitenlucht aan dat, binnen een bepaalde termijn, in acht moet worden genomen. Tot en met 2009 zijn plandrempels gedefinieerd voor stikstofdioxide en benzeen. Een overschrijding van de grenswaarde wordt getolereerd mits wordt voldaan aan de plandrempel. Jaarlijks neemt de toegestane overschrijdingsmarge af zodat de grenswaarde op 1 januari 2010 wordt bereikt. Artikel 7, lid 2 van het Blk2005 schrijft voor dat een bestuursorgaan in ieder geval de normen van het Besluit in acht dient te nemen bij gebruik van bevoegdheden en toepassingen van wettelijke voorschriften als initiatieven tot ruimtelijke plannen, verkeersbesluiten, veranderingen bij Wm-inrichtingen en milieuplannen. Het milieuthema luchtkwaliteit krijgt hiermee tevens een duidelijke plaats in het ruimtelijke planproces. Dit houdt in dat de luchtkwaliteit - ook na realisatie van het initiatief - moet voldoen aan de grenswaarden voor de stoffen genoemd in het Blk2005. Als de luchtkwaliteit niet voldoet aan deze grenswaarden c.q. plandrempels, biedt artikel 7 lid 3 van het Blk2005 een mogelijkheid om alsnog aan het besluit te kunnen voldoen. Dit geldt voor een initiatief waarvan kan worden aangetoond dat: •
per saldo de concentratie van de desbetreffende stof in de buitenlucht niet verslechtert of mogelijk zelfs verbetert. De regeling Saldering luchtkwaliteit 2005 geeft aan dat in zo’n geval kan worden volstaan worden met een beschrijving in kwalitatieve zin van de gevolgen van het initiatief voor de luchtkwaliteit.
•
het weliswaar leidt tot een toename van de desbetreffende stof, maar door een optredend (neven)effect of samenhangende maatregel leidt tot - per saldo - een continuering of verbetering van de concentratie van die stof in de buitenlucht. Er moet dan sprake zijn van een geografische of functionele samenhang tussen het plangebied en het salderingsgebied. In het luchtkwaliteitsonderzoek dienen de gevolgen van zowel de toename als de afname van de concentraties kwalitatief omschreven te worden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met het aantal mensen dat wordt blootgesteld aan deze concentraties.
Het Blk2005 maakt onderscheid tussen ‘plangebied’ en ‘studie gebied’. Onder ‘plangebied’ wordt het gebied verstaan waarover een besluit wordt genomen. 1
Eerste dochterrichtlijn luchtkwaliteit EU, Richtlijn 1999/30/EG betreffende grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht, april 1999.
Uit de jurisprudentie (200508299/2 Edam-Volendam) blijkt dat bij luchtkwaliteitsonderzoek het studiegebied groter is dan het plangebied waarop het initiatief betrekking heeft: •
enerzijds kunnen ontwikkelingen en inrichtingen buiten het plangebied van invloed zijn op de luchtkwaliteit in het plangebied. Deze dienen ook betrokken te worden bij
weergegeven. Het betreft afstanden tot het emissiepunt (of de wegas). activiteit
aandachtsgebied
wegverkeer *
hoofd(ontsluitings)wegen
*
overige wegen
300 meter 30 meter
railverkeer, traject met dieselverkeer
100 meter
vaarroute, meer dan 25 vrachtschepen per etmaal
100 meter
agrarische bedrijven
50 meter
bedrijven (niet agrarisch) *
gasgestookt, vermogen > 0,9 MW
500 meter
*
omzetprocessen in olie, zoals raffinaderijen
500 meter
*
provincie bevoegd gezag inzake luchtkwaliteit
500 meter
tabel 1. activiteitenindeling met bijbehorende aandachtsgebieden voor luchtkwaliteit
•
anderzijds heeft een initiatief een zekere uitstraling buiten het plangebied. De regeling Saldering luchtkwaliteit 2005 stelt verder dat het studiegebied het gebied is waar het initiatief mogelijke consequenties heeft voor de luchtkwaliteit. Daarbij verdient het verkeer van en naar de inrichting aandacht tot het is opgenomen in het heersende verkeersbeeld.
Artikel 10 van de WRO stelt dat er bij een nieuw planologisch regime sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening. Luchtkwaliteit is één van de aspecten die bij deze afweging van belang kan zijn. Eén van de pijlers waarop het Blk2005 steunt, is de normering gerelateerd aan de schadelijke gevolgen voor de gezondheid van de mens. Als de concentratie van een of meerdere stoffen in de lucht hoger is dan de grenswaarde, wordt ervan uitgegaan dat schade kan optreden aan de gezondheid van mens. Om onderscheid te kunnen maken tussen bestemmingen of functies die wel en niet verantwoord zijn in gebieden waarin sprake is van een matige of slechte luchtkwaliteit, is door de GGD het begrip `gevoelige functie’ geïntroduceerd. Als een functie onder één of meerdere van onderstaande categorieën valt, wordt deze als gevoelig beschouwd: •
algemene verblijfsgebieden: aanwezigheid van mensen in een permanente verblijfsbestemming (indicatie: minimaal 12 uur per dag), vooral de woonfunctie.
•
verblijfsgebieden kwetsbare groepen: de aanwezigheid van kwetsbare groepen, bijvoorbeeld zieken, kinderen of ouderen (o.a. scholen en bejaardentehuizen).
•
verblijfsgebieden intensieve recreatie: het verrichten van bovengemiddelde fysieke inspanning in de buitenlucht, bijvoorbeeld sportvelden.
Het begrip ‘gevoelige functie’ wordt in toenemende mate door (provinciale) overheden gebruikt. Als een ‘gevoelige functie’ planologisch moet worden ingepast, maar in het plangebied sprake is van een overschrijding van grenswaarden dient het aspect luchtkwaliteit serieus te worden meegenomen bij de afweging of hier sprake is van een goede ruimtelijke ordening in het kader van de WRO.
SAB•ARNHEM
|
2.2 (WET OP) DE RUIMTELIJKE ORDENING
3 |
relevante onderzoeken en aanverwante wet- en regelgeving aandachtsgebieden
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
het luchtkwaliteitsonderzoek. In de onderstaande tabel zijn op basis van ervaringen,
3
3.1
HET PLANGEBIED MET BIJBEHOREND INITIATIEF
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
4
ONDERZOEKSGEGEVENS
Een nieuw initiatief kan gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit. Om te kunnen beoordelen of het initiatief mogelijke gevolgen heeft voor de luchtkwaliteit, wordt een vergelijking gemaakt tussen de feitelijke situatie zonder het initiatief en de maximale situatie die planologisch mogelijk wordt gemaakt. In het onderhavige onderzoek gaat het om een bestemmingsplan. Hierbij kunnen zowel luchtvervuilende activiteiten en/of inrichtingen in het plangebied als de verkeersaantrekkende werking van het plangebied van belang zijn.
3.1.1
het initiatief Het initiatief betreft de realisatie van zorgeenheden en appartementen. Het initiatief leidt niet tot een uitstoot van luchtvervuilende stoffen anders dan wegverkeer van en naar het plangebied.
3.1.2
verkeersaantrekkende werking van het initiatief Het voorgenomen initiatief heeft mogelijk consequenties voor de verkeersaantrekkende werking van het plangebied. Het verschil tussen de verkeersaantrekkende werking van de toekomstige situatie en die van de huidige situatie geeft de planbijdrage aan. De verkeersaantrekkende werking in de huidige situatie maakt onderdeel uit van de huidige verkeersintensiteiten. De planbijdrage wordt bepaald door met behulp van indicatieve mobiliteitsprofielen de verkeersaantrekkende werking van het initiatief aan te geven. Het is niet bekend hoeveel verkeer de nieuwe ontwikkeling exact zal genereren. Om die reden is een inschatting gemaakt van de verkeersaantrekkende werking van de extra geplande zorgeenheden. De herontwikkeling leidt tot een toename van 124 zorgeenheden. Er is een indicatie van het aantal verkeersbewegingen gemaakt op basis van kengetallen uit de CROW Richtlijn verkeer (ASVV 2004) en een aanname van het aantal verkeersbewegingen per parkeerplaats.
nieuwe zorgeenheden
aantal
parkeerplaatsen
bewegingen per
verkeers-
eenheden
per eenheid
parkeerplaats
bewegingen
124
0,7
6
521
tabel 2. mobiliteitsprofiel nieuwe ontwikkeling De planbijdrage inclusief de uitbreidingsopties die op termijn gerealiseerd worden bedraagt 521 verkeersbewegingen. Er wordt uitgegaan van 509,0 lichte voertuigen (97,7%), 7,3 middelzware voertuigen (1,4%) en 4,7 zware voertuigen2 (0,9%).
2
Voertuigverdeling voor een ‘bibeko gemengd verkeer’ volgens VROM-brochure VI-lucht, een instrument voor het ramen van verkeersintensiteiten ten behoeve van luchtkwaliteitberekeningen, juni 2006
3.2
HET STUDIEGEBIED De regeling Saldering luchtkwaliteit 2005 geeft aan dat het studiegebied het gebied is waar het initiatief mogelijk consequenties heeft voor de luchtkwaliteit. Daarbij verdient
3.2.1
afbakening van het studiegebied Het plangebied wordt ontsloten op de Panovenlaan. Het verkeer zal zich splitsen als het op de Sionsweg of Nijmeegsebaan komt. Naar verwachting wordt het verkeer als gevolg van het initiatief opgenomen in het heersende verkeersbeeld als het op één van deze twee wegen rijdt. De verkeersintensiteiten van deze wegen zijn in bijlage A weergegeven.
3.2.2
toename van de verkeersintensiteit ten gevolge van het initiatief binnen het studiegebied Panovenlaan: Het plangebied wordt ontsloten op de Panovenlaan. De extra voertuigen als gevolg van het initiatief rijden allemaal via de Panovenlaan. Dit leidt tot een toename van maximaal 521 voertuigbewegingen per dag.
Sionsweg: Verkeer vanaf het plangebied dat zich in zuidelijke richting begeeft, komt aan de zuidkant van het plangebied op de splitsing met de Sionsweg. Het verkeer ten gevolge van het initiatief zal zich hier splitsen. Er is uitgegaan dat 50% in oostelijke en 50% in westelijke richting rijdt. Dit leidt tot een toename van 261 voertuigbewegingen per dag.
Nijmeegsebaan: Verkeer vanaf het plangebied dat zich in noordelijke richting begeeft en verkeer dat via de Sionsweg in noordelijke richting rijdt, komt aan de noordkant van het plangebied op de splitsing met de Nijmeegsebaan. Hier zal het verkeer zich splitsen. Naar verwachting zal maximaal 50% van het verkeer zich in één rijrichting bewegen. Dit leidt tot een toename van 261 voertuigbewegingen per dag.
| LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
tief niet in verhouding staat tot de autonome groei voor de desbetreffende weg.
5
|
verkeersbeeld. Hier is sprake van als de toename door verkeer gerelateerd aan het initia-
SAB•ARNHEM
het verkeer van en naar de inrichting aandacht tot het is opgenomen in het heersende
4
UITGANGSPUNTEN EN METH ODE VAN ONDER ZOEK Het Besluit luchtkwaliteit 2005 schrijft voor dat de luchtkwaliteit - ook na realisatie van stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), lood (Pb) en koolmonoxide (CO).
4.1
CONCENTRATIES LOOD, ZWAVELDIOXIDE, KOOLMONOXIDE EN BENZEEN VROM geeft aan dat het in acht nemen van de grenswaarden bij de uitoefening van relevante bevoegdheden niet betekent dat bij iedere uitoefening de luchtkwaliteit van lood, zwaveldioxide, koolmonoxide en benzeen in kaart hoeft te worden gebracht. Voor wat betreft SO2, CO, benzeen en lood zijn de concentraties in de lucht zodanig dat nu en in de toekomst geen overschrijdingen zijn te verwachten, tenzij er sprake is van specifieke industrieën/bronnen die deze stoffen uitstoten. In bijlage C wordt nader ingegaan op deze stoffen en de referenties die bovenstaande conclusies onderbouwen.
4.2
ONDERZOEKSMOMENTEN Het Blk2005 geeft aan dat de concentraties geprognosticeerd moeten worden voor het realisatiejaar van het initiatief, voor het jaar dat de (strengere) grenswaarden van kracht zijn en 10 jaar nadat het initiatief is gerealiseerd. 2007 het nieuwe planologisch regime dat het initiatief mogelijk maakt, zal mogelijk in 2007 kunnen worden vastgesteld. Vanaf dat moment kan het plan gerealiseerd worden. 2010 1 januari 2010 is het tijdstip dat voor alle in het Blk2005 genoemde stoffen de (aangescherpte) grenswaarden van kracht worden. Hieraan wordt getoetst. 2017 10 jaar nadat het initiatief gerealiseerd is (of kan zijn).
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
6 |
het initiatief - moet voldoen aan de grenswaarden c.q. plandrempels voor de stoffen
4.3
ONDERZOEKSMODELLEN Conform het Meet- en rekenvoorschrift bevoegdheden luchtkwaliteit (Mrv 2006) van 23 oktober 2006 worden de concentratieberekeningen voor situaties met bebouwing langs een weg op maximaal 30 meter van de wegas uitgevoerd aan de hand van een Standaardrekenmethode I. Het gebruikte model is CAR II (Calculation of Air pollution from Road-traffic). Dit model is een implementatie van de Standaardrekenmethode I en is ontwikkeld door het Ministerie van VROM. Het CAR model is afgeleid van de Referentieraming Uitvoeringsnotitie (UNRR) en werkt met de meest recente gegevens over de ontwikkeling van emissiefactoren en achtergrondconcentraties. Met het model is de invloed van wegverkeer op een door de gebruiker gedefinieerde plaats te berekenen. Omdat het model de invloed voor verschillende jaren kan berekenen, is uitgegaan van een meerjarige meteorologie en neutrale schalingsfactoren. De meest actuele versie van het CAR II model is versie 5.1 (november 2006). In bijlage A zijn bij de onderzochte wegen prognoses gegeven voor de te onderzoeken jaren. Het CAR II-model kent geen scenario voor 2017. Voor 2017 is gerekend met de emissiefactoren en achtergrondwaarden voor 2015. Dit is een worstcase-scenario: In werkelijkheid zullen de achtergrondconcentraties en de emissies van voertuigen gunstiger zijn.
4.4
CRITERIA TER BEPALING VAN DE CONCENTRATIES STIKSTOFDIOXIDE EN FIJN STOF Het Mrv 2006 bevat diverse bepalingen over het berekenen en meten van de concentra-
4.4.1
het meten van concentratie langs een weg Het Mrv 2006 noemt in artikel 8 lid 1 afstanden tot de wegrand voor die gehanteerd moeten worden bij de bepaling van de concentratie stikstofdioxide en fijn stof langs een weg. Stikstofdioxide:
voor het bepalen van de concentratie van stikstofdioxide geldt een afstand van maximaal 5 meter vanaf de wegrand.
Fijn stof:
voor het bepalen van de concentratie van fijn stof geldt een afstand van maximaal 10 meter vanaf de wegrand.
Op een grotere afstand van de wegrand meten is toegestaan indien daarmee een representatiever beeld wordt verkregen (bijvoorbeeld: bij de aanwezigheid van een geluidsscherm mag worden gemeten achter het scherm). Het Mrv 2006 geeft een nauwkeurige definitie van een weg: een voor motorvoertuigen bestemde weg inclusief een mogelijke vluchtstrook, brom- of fietspad indien deze onderdeel uitmaakt van de weg. Het maakt hierbij niet uit of de markering heeft plaatsgevonden door een doorgetrokken of onderbroken streep. Parkeerstroken, parkeerhavens en vrijliggende (brom/fietspaden) behoren niet bij de weg. Omwille van de eenvoud voor dit luchtkwaliteitsonderzoek wordt voor de wegbreedte uitgegaan van een minimale breedte van 4 meter. De concentraties worden dus berekend op een afstand van respectievelijk 7 en 12 meter uit de wegas voor stiksfofdioxide en fijn stof.
4.4.2
zeezoutcorrectie Ingevolge artikel 5 van het Blk2005 worden concentraties die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de volksgezondheid van de mens, bij het beoordelen van de luchtkwaliteit voor fijn stof buiten beschouwing gelaten. In artikel 12, lid 6 van de Meetregeling luchtkwaliteit 2005 wordt een correctie voor zeezout beschreven. Er worden twee typen correcties onderscheiden: de ene heeft betrekking op de jaargemiddelde concentratie, is plaatsafhankelijk en varieert tussen een aftrek van 3-7 µg/m3. Voor de gemeente Nijmegen is deze correctie vastgesteld op 4 µg/m3. Verder moet een standaardaftrek van 6 overschrijdingsdagen per kalenderjaar worden toegepast op de etmaalwaarde. Deze is voor heel Nederland van toepassing.
| LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
concentraties. Voor het onderhavige onderzoek worden ze als volgt toegepast.
7
|
trekking op het meten van de concentraties nabij een weg en correcties voor de gemeten
SAB•ARNHEM
ties stikstofdioxide en fijn stof in de buitenlucht. Deze regels hebben onder andere be-
5
C O N C E N T R AT I E B E R E K E N I N G E N Er is onderzoek gedaan naar de plek in het studiegebied waar de kwaliteit van de buitenlende bronnen. Indien de luchtkwaliteit op deze locatie voldoet aan de normen uit het Blk2005, voldoet de luchtkwaliteit overal in het studiegebied, inclusief het plangebied. Indien voor één van de stoffen niet wordt voldaan aan de normen uit het Blk2005, worden aanvullende concentratieberekeningen uitgevoerd om de invloed van het initiatief op de luchtkwaliteit en de luchtkwaliteit op de ontwikkelingslocatie inzichtelijk te maken.
5.1
DE LUCHTKWALITEIT IN HET STUDIEGEBIED De luchtkwaliteit in het studiegebied wordt hoofdzakelijk beïnvloed door wegverkeer. De invloed van luchtvervuilende I
bronnen is het grootst nabij de kruising Panovenlaan - Nijmeegsebaan. Het punt waarvoor de concentratieberekeningen zijn uitgevoerd ligt binnen de invloedssfeer van beide wegen. Het studiegebied ligt weliswaar binnen het aandachtsgebied van de spoorweg Nijmegen - Roermond, echter ligt het onderzoekspunt zodanig ver van deze spoorlijn dat hier de luchtkwaliteit niet significant beïnvloed wordt door bovenstaande bron.
figuur 3, hoogste concentratie luchtvervuilende stoffen in het studiegebied
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
8 |
lucht het meest wordt beïnvloed door het wegverkeer en eventueel andere luchtvervui-
Met behulp van het CAR II-model, versie 5.1 is, conform het Mrv 2006 (zie hoofdstuk 4), onderzoek verricht naar de concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) voor de situatie na realisatie van het initiatief. Bij deze berekeningen zijn de volgende uitgangspunten en parameters gehanteerd: coördinaten
straatnaam
afstand
afstand tot
afstand tot
wegas
de wegrand
de wegas
wegrand X = 189.150; Y= 425.400
(NO2)
(PM10)
(NO2)
(PM10)
Panovenlaan
2m
5m
10m
7m
12m
Nijmeegsebaan
2m
5m
10m
7m
12m
tabel 3. uitgangspunten ten behoeve van berekeningen met het CAR II-model, versie 5.1
De berekeningen zijn uitgevoerd met de intensiteiten inclusief de verkeersaantrekkende werking gerelateerd aan het initiatief (zie paragraaf 3.2.2 en bijlage A). De classificaties die zijn gebruikt ten behoeve van de berekeningen met het CAR IImodel, alsmede de rekenresultaten van zowel de cumulatie als die van de afzonderlijke wegen zijn weergegeven in bijlage A. Bij de gecumuleerde situatie is aangegeven of de luchtkwaliteit in het studiegebied voldoet aan de grenswaarden van de onderzochte stoffen.
toetsing van studiegebied aan grenswaarden Blk2005 (incl. initiatief)
stikstofdioxide, overschrijdingen uurgem. van 200 µg/m3
voldoet
voldoet
voldoet
fijn stof, jaargemiddelde concentratie
voldoet
voldoet
voldoet
fijn stof, overschrijdingen 24h-gem. van 50 µg/m3
voldoet
voldoet
voldoet
benzeen, jaargemiddelde concentratie
voldoet
voldoet
voldoet
tabel 4. luchtkwaliteit in het studiegebied
9 |
voldoet
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
2017
voldoet
|
2010
voldoet
SAB•ARNHEM
2007 stikstofdioxide, jaargemiddelde concentratie
6
CONCLUSIES GGz Nijmegen is voornemens aan de Panovenlaan nieuwe zorgeenheden en appartementen te realiseren. Dit initiatief leidt tot een verandering van het verkeersbeeld van de Panovenlaan, Sionsweg en Nijmeegsebaan nabij het plangebied.
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
10
Er zijn concentratieberekeningen uitgevoerd naar de luchtkwaliteit ter plaatse. Er kan worden geconstateerd dat in 2007, 2010 en 2017 wordt voldaan aan alle grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10), benzeen (C6H6), zwaveldioxide (SO2), koolmonoxide (CO) en lood (Pb). Geconcludeerd kan worden dat het voorgenomen initiatief voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit luchtkwaliteit 2005. Aangezien de luchtkwaliteit op de ontwikkelingslocatie voldoet aan de gestelde grenswaarden, kan tevens worden geconcludeerd dat het aspect ‘luchtkwaliteit’ in deze situatie geen belemmering vormt voor een goede ruimtelijke ordening in het kader van de WRO.
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
BIJLAGE A
VERKEERSGEGEVENS 1
verkeersgegevens Nijmeegsebaan De verkeersgegevens van de Nijmeegsebaan (N842) zijn afkomstig uit het verkeersmilieumodel van de gemeente Nijmegen, gebaseerd op prognoses voor 2005 en 2020. Om tot prognoses voor 2007, 2010 en 2017 te komen is aan de hand van de verwachte verandering van de etmaalintensiteit tussen 2005 en 2020 de verwachte gemiddelde
1
Aangezien de Panovenlaan direct (en indirect via de Sionsweg) aansluit op de Nijmeegsebaan, leidt de herontwikkeling van het plangebied tot een verhoging van de verkeersintensiteit op deze weg (50% van de planbijdrage). De voertuigverdeling is gecorrigeerd met de intensiteit en voertuigverdeling van de planbijdrage. Nijmeegsebaan etmaalintensiteit zonder planbijdrage etmaalintensiteit met planbijdrage
Basis=2005
2007
2010
2017
Basis=2020
10.100
10.277
10.547
11.206
11.467
mvt/etm
n.v.t.
10.537
10.808
11.467
n.v.t.
mvt/etm
autonome groei ≈ 0,87 % per jaar voertuigverdeling
zonder plan met plan voor het desbetreffende jaar
lmv (I + II)
95,6
95,6
95,6
95,6
%
mzmv (III)
2,5
2,5
2,5
2,5
%
zmv (IV)
1,9
1,9
1,9
1,9
%
100,0
100,0
100,0
100,0
%
totaal
tabel 5. verkeersgegevens Nijmeegsebaan
verkeersgegevens Sionsweg De verkeersgegevens van de Sionsweg zijn afkomstig uit het verkeersmilieumodel van de gemeente Nijmegen, gebaseerd op prognoses voor 2005 en 2020. Om tot prognoses voor 2007, 2010 en 2017 te komen is aan de hand van de verwachte
SAB•ARNHEM
|
verandering van de etmaalintensiteit tussen 2005 en 2020 de verwachte gemiddelde groei per jaar berekend (0,52%). Aangezien de Panovenlaan direct aansluit op de Sionsweg, leidt de herontwikkeling van het plangebied tot een verhoging van de verkeersintensiteit op deze weg (maximaal 50% van de planbijdrage). De voertuigverdeling is gecorrigeerd met de intensiteit en voertuigverdeling van de planbijdrage. Sionsweg etmaalintensiteit zonder planbijdrage etmaalintensiteit met planbijdrage
Basis=2005
2007
2010
2017
Basis=2020
8.600
8.690
8.826
9.152
9.413
mvt/etm
n.v.t.
8.950
9.086
9.413
n.v.t.
mvt/etm
autonome groei ≈ 0,52 % per jaar voertuigverdeling
zonder plan met plan voor het desbetreffende jaar
lmv (I + II)
95,6
95,7
95,7
95,7
%
mzmv (III)
2,5
2,4
2,4
2,4
%
zmv (IV) totaal
1,9
1,9
1,9
1,9
%
100,0
100,0
100,0
100,0
%
tabel 6. verkeersgegevens Sionsweg
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
groei per jaar berekend (0,87%).
verkeersgegevens Panovenlaan Van de Panovenlaan zijn geen verkeersgegevens bekend. Voor dit onderzoek wordt uitgegaan van het worstcase-scenario dat op deze weg evenveel verkeer rijdt als op de
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
Sionsweg. Aangezien het plangebied wordt ontsloten op de Panovenlaan, leidt de herontwikkeling van het plangebied tot een verhoging van de verkeersintensiteit op deze weg. De voertuigverdeling is gecorrigeerd met de intensiteit en voertuigverdeling van de planbijdrage. Panovenlaan etmaalintensiteit zonder planbijdrage etmaalintensiteit met planbijdrage
Basis=2005
2007
2010
2017
Basis=2020
8.600
8.690
8.826
9.152
9.413
mvt/etm
n.v.t.
9.211
9.347
9.673
n.v.t.
mvt/etm
autonome groei ≈ 0,52 % per jaar voertuigverdeling
zonder plan met plan voor het desbetreffende jaar
lmv (I + II)
95,6
95,7
95,7
95,7
%
mzmv (III)
2,5
2,4
2,4
2,4
%
zmv (IV) totaal
1,9
1,9
1,9
1,9
%
100,0
100,0
100,0
100,0
%
tabel 7. verkeersgegevens Panovenlaan
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
BIJLAGE B
BEREKENING VAN DE LUCHTKWALITEIT IN HET STUDIEGEBIED 1
De luchtkwaliteit
2007 - 2010 - 2017
op de ontwikkelingslocatie
CAR II-model, versie 5.1
projectnummer: 60794.01 datum:
10 april 2007
rekenresultaten wegverkeer Nijmeegsebaan (inclusief planbijdrage), type norm
NO2
jaargemiddelde achtergrond
25
23
20 µg/m3
(stikstof-
jaargemiddelde toename door wegen
15
14
12 µg/m3
dioxide)
jaargemiddelde totaal
40
37
32 µg/m3
grenswaarde (jaargemiddelde)
40
40
40 µg/m3
0
0
18
18
18 keer
23
22
21 µg/m3
5
3
6 µg/m3
jaargemiddelde totaal*
27
25
27 µg/m3
grenswaarde (jaargemiddelde)
40
40
40 µg/m3
aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar**
30
24
30 keer
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen
35
35
35 keer
aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen
2007
2010
2017
0 keer
oordeel
voldoet
voldoet
per jaar v/h uurgemiddelde van 200 µg/m3) PM10
jaargemiddelde achtergrond*
(fijn stof)
jaargemiddelde toename door wegen
voldoet
voldoet
per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 µg/m3) tabel 8. rekenresultaten luchtkwaliteit studiegebied
*
Op basis van de meetregeling luchtkwaliteit 2005 dient het jaargemiddelde van de concentratie fijn stof gecorrigeerd te worden met het aandeel zeezout. Voor de gemeente Nijmegen is deze correctie vastgesteld op 4 µg/m3. De berekende waarde is hiermee gecorrigeerd.
**
De meetregeling luchtkwaliteit 2005 kent verder een zeezoutcorrectie voor het aantal overschrijdingen van de
dingen van het 24-uurgemiddelde per jaar. Conform de afrondingsregels uit artikel 6 van het Mrv2006 voor het meten en toetsen van concentraties in de buitenlucht is de berekende concentratie afgerond op hele eenheden alvorens deze is getoetst aan de grenswaarden.
SAB•ARNHEM
|
24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3. De correctie van 6 dagen is toegepast op het berekende aantal overschrij-
1 |
stof
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
inclusief bronbijdragen Panovenweg (inclusief planbijdrage)
De luchtkwaliteit
2007 - 2010 - 2017
op de ontwikkelingslocatie
CAR II-model, versie 5.1
projectnummer: 60794.01 datum:
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
2
10 april 2007
rekenresultaten wegverkeer Nijmeegsebaan stof
type norm
NO2
jaargemiddelde achtergrond
(stikstof-
jaargemiddelde toename door wegen
dioxide)
jaargemiddelde totaal
2007
2010
2017
25,4
23,4
20,4
µg/m3
8,2
7,6
6,4
µg/m3
33,6
31,0
26,8
µg/m3
40
40
40
0
0
0
18
18
18
22,9
22,0
21,1
µg/m3
2,1
1,6
1,1
µg/m3
25,0
23,6
22,2
µg/m3
grenswaarde (jaargemiddelde)
40
40
40
µg/m3
aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar**
23
19
16
keer
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen
35
35
35
keer
grenswaarde (jaargemiddelde) aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen
µg/m3 keer
keer
per jaar v/h uurgemiddelde van 200 µg/m3) PM10
jaargemiddelde achtergrond*
(fijn stof)
jaargemiddelde toename door wegen jaargemiddelde totaal*
3
per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 µg/m ) tabel 9. rekenresultaten de Panovenlaan
*
Op basis van de meetregeling luchtkwaliteit 2005 dient het jaargemiddelde van de concentratie fijn stof gecorrigeerd te worden met het aandeel zeezout. Voor de gemeente Nijmegen is deze correctie vastgesteld op 4 µg/m3. De berekende waarde is hiermee gecorrigeerd.
**
De meetregeling luchtkwaliteit 2005 kent verder een zeezoutcorrectie voor het aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3. De correctie van 6 dagen is toegepast op het berekende aantal overschrijdingen van het 24-uurgemiddelde per jaar.
uitgangspunten voor de Nijmeegsebaan snelheidstypering: Er is uitgegaan van doorstromend stadsverkeer wegtype: Er is uitgegaan van een basistype weg (wegtype 2). bomenfactor: Er is uitgegaan van bomenrijen waarvan de kronen elkaar niet raken (factor 1,25)
parkeerbewegingen: Parkeerbewegingen hebben alleen invloed op de concentratie benzeen. Deze stof wordt in dit onderzoek niet nader onderzocht, omdat overal in Nederland aan de gestelde normen voor benzeen wordt voldaan. Het aantal parkeerbewegingen wordt daarom niet meegenomen in dit onderzoek.
De luchtkwaliteit
2007 - 2010 - 2017
op de ontwikkelingslocatie
CAR II-model, versie 5.1
datum:
10 april 2007
rekenresultaten wegverkeer Panovenlaan type norm
NO2
jaargemiddelde achtergrond
(stikstof-
jaargemiddelde toename door wegen
dioxide)
jaargemiddelde totaal
2007
2010
3
2017
|
stof
25,4
23,4
20,4
µg/m3
9,1
8,4
6,9
µg/m3
34,5
31,8
27,3
µg/m3
40
40
40
0
0
0
18
18
18
22,9
22,0
21,1
µg/m3
2,4
1,8
1,2
µg/m3
25,3
23,8
22,3
µg/m3
grenswaarde (jaargemiddelde)
40
40
40
µg/m3
aantal overschrijdingen 24-uurgemiddelde per jaar**
23
20
16
keer
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen
35
35
35
keer
grenswaarde (jaargemiddelde) aantal overschrijdingen uurgemiddelde per jaar
grenswaarde (max. aantal overschrijdingen
µg/m3 keer
keer
per jaar v/h uurgemiddelde van 200 µg/m3) PM10
jaargemiddelde achtergrond*
(fijn stof)
jaargemiddelde toename door wegen jaargemiddelde totaal*
3
per jaar v/h 24-uurgemiddelde van 50 µg/m ) tabel 10. rekenresultaten de Nijmeegsebaan Op basis van de meetregeling luchtkwaliteit 2005 dient het jaargemiddelde van de concentratie fijn stof gecorrigeerd te worden met het aandeel zeezout. Voor de gemeente Nijmegen is deze correctie vastgesteld op 4 µg/m3. De berekende waarde is hiermee gecorrigeerd. De meetregeling luchtkwaliteit 2005 kent verder een zeezoutcorrectie voor het aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde concentratie van 50 µg/m3. De correctie van 6 dagen is toegepast op het berekende aantal overschrij-
|
**
dingen van het 24-uurgemiddelde per jaar.
uitgangspunten voor de Panovenlaan snelheidstypering: Er is uitgegaan van normaal stadsverkeer. wegtype: Er is uitgegaan van een basistype weg (wegtype 2). bomenfactor: Er is uitgegaan van bomenrijen waarvan de kronen elkaar raken en minstens eenderde van de straatbreedte overspannen (factor 1,5).
parkeerbewegingen: Parkeerbewegingen hebben alleen invloed op de concentratie benzeen. Deze stof wordt in dit onderzoek niet nader onderzocht, omdat overal in Nederland aan de gestelde normen voor benzeen wordt voldaan. Het aantal parkeerbewegingen wordt daarom niet meegenomen in dit onderzoek.
SAB•ARNHEM
*
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
projectnummer: 60794.01
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
|
BIJLAGE C
CONCENTRATIES LOOD, ZWAVELDIOXIDE, KOOLMONOXIDE EN BENZEEN 1
lood (Pb) Al in het Besluit luchtkwaliteit 2001 werd gesteld dat voor lood (Pb) in Nederland reeds aan de in de dochterrichtlijn gestelde grenswaarde werd voldaan.
lood door het verkeer. De norm voor deze stof wordt niet overschreden . Er kan worden geconcludeerd dat in het studiegebied in 2007, 2010 en 2017 de concentratie lood (Pb) zich (ruim) onder de grenswaarde van 0,5 µg/m3 bevindt.
zwaveldioxide (SO2) De concentratie van zwaveldioxide (SO2) in Nederland is de afgelopen decennia sterk gedaald. Vanaf 2000 zet de daling van de jaargemiddelde concentraties voort, maar minder sterk dan in de voorafgaande periode. De EU-grenswaarde voor zwaveldioxideconcentratie ter bescherming van ecosystemen (20 µg/m3) is sinds 1998 nergens in Nederland meer overschreden. De dag- en uurgemiddeldeconcentraties liggen respectievelijk sinds 1994 en 1990 onder de norm. De luchtkwaliteit is zodanig dat nu en in de toekomst geen overschrijdingen voor zwaveldioxide wordt verwacht 4. Er kan worden geconcludeerd dat in het studiegebied in 2007, 2010 en 2017 de concentratie zwaveldioxide (SO2) zich (ruim) onder de grenswaarden bevindt.
koolmonoxide (CO) Nederland moet verder voor koolmonoxide per 1 januari 2005 voldoen aan de grenswaarde van 10.000 µg/m3, vastgelegd in de Europese richtlijn. De Nederlandse norm voor de piekconcentratie van koolmonoxide is 6.000 µg/m3 als 98-percentiel van het 8-uursgemiddelde. De grenswaarde voor CO wordt al sinds 2000 niet meer overschreden. De concentraties van koolmonoxide vertonen een dalende trend ten gevolge van aangescherpte emissieeisen voor het verkeer en emissiereducerende maatregelen in de industrie. Ook op basis van berekeningen van het RIVM5/6 wordt verwacht dat de grenswaarden in Nederland in de toekomst niet overschreden zullen worden. Er kan worden geconcludeerd dat in het studiegebied in 2007, 2010 en 2017 de concentratie koolmonoxide (CO) zich (ruim) onder de grenswaarden bevindt.
benzeen (C6H6) De jaargemiddelde benzeenconcentratie is sterk afgenomen sinds 1996 en lijkt vanaf 2000 te stabiliseren7. De daling sinds 1996 is vooral het gevolg van de invoering van de geregelde driewegkatalysator, technische verbeteringen aan personenwagens en de verlaging van het benzeengehalte in benzine. De Europese 2010-grenswaarde van 5 µg/m3 voor de jaargemiddelde benzeenconcentratie wordt in Nederland al een aantal jaren niet meer overschreden.
3
RIVM, milieucompendium, milieu in cijfers - lood www.mnp.nl/mnc/i-nl-0486.html
4
RIVM, milieucompendium, milieu in cijfers - zwaveldioxide www.mnp.nl/mnc/i-nl-0441.html
5
RIVM, preliminary assessment of air quality for CO/benzene in the Netherlands, nr. 725601007, 2002
6
RIVM, milieucompendium, milieu in cijfers - koolmonoxide www.mnp.nl/mnc/i-nl-0465.html
7
RIVM, milieucompendium, milieu in cijfers - benzeen www.mnp.nl/mnc/i-nl-0457.html
|
1 LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
3
|
De afname van de afgelopen decennia is te danken aan de afname van de emissie van
SAB•ARNHEM
De jaargemiddelde concentraties in de lucht voor lood zijn de laatste jaren gestabiliseerd.
Puntbronnen als grote parkeergarages en grote overslagbedrijven van brandstof verdienen wel extra aandacht: recent onderzoek naar de luchtkwaliteit rond parkeergarages in Nijmegen door Primair Air Consultancy toonde aan dat de benzeenconcentraties rond voor 2010. Ook het RIVM verwacht dat de benzeenconcentraties rond parkeergarages onder de
SAB•ARNHEM
|
LUCHTKWALITEITSONDERZOEK HERONTWIKKELING EN UITBREIDING ZORGCENTRUM GGZ-TERREIN
2 |
parkeergarages varieerden tussen de 0,6 en 2,0 microgram/m3; ruim onder grenswaarde
grenswaarde zullen blijven. Uitgangspunt hierbij is echter wel dat de parkeergarage wordt ontworpen en uitgevoerd conform NEN 2443 “Parkeren en stallen van personen-
auto's op terreinen en in garages” en wordt voldaan aan de maatregelen voor parkeergarages zoals genoemd in onder andere het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer. Het gaat hier dan om de locatie van de aanzuigopening, de locatie en hoogte van de uitblaasopening en de snelheid van de uitgeblazen lucht. Met uitzondering van de directe omgeving van grote overslagbedrijven van brandstof is in de toekomst geen overschrijding van de grenswaarden te verwachten. Er kan worden geconcludeerd dat in het studiegebied in 2007, 2010 en 2017 de concentratie benzeen (C6H6) zich (ruim) onder de grenswaarden bevindt.