19 Mens en natuur 2 Deze tekst werd geactualiseerd tot september 2011
Leerdoelen De natuurgids: • ziet in dat de mens onlosmakelijk deel uitmaakt van de natuur maar tegelijk een heel bijzondere plaats inneemt in de natuur, die aanleiding geeft tot verantwoordelijkheid; • kan de belangrijkste strategieën voor natuurbehoud omschrijven; • ziet in dat deze strategieën complementair zijn en dat ze berusten op keuzen die door de mens worden gemaakt; • kent de krachtlijnen van het Vlaamse natuurbeleid en weet wie waarvoor instaat; • kan de toepassing van dit beleid linken aan de eigen omgeving en meer bepaald aan het terrein dat het voorwerp uitmaakt van de eigen terreinstudie.
Inhoud 1 Mens, natuur en milieu 2 Actuele strategieën van natuurbehoud 2.1 Klassieke natuurbeschermingsvisie: ‘rustig’ 2.2 Natuurontwikkelingsvisie: ‘ruig’ 2.3 Functionele natuurvisie: ‘rationeel’ 3 Natuurbeleid 3.1 Inleiding 3.2 Europese richtlijnen 3.3 Ruimtelijke ordening 3.4 Maatregelen van het Natuurdecreet 3.5 Ramsargebieden 3.6 Maatregelen van het Bosdecreet 3.7 Overige maatregelen 4 Wie doet wat? 4.1 Vlaamse Overheid 4.2 Provinciebesturen 4.3 Gemeentebesturen
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
1
1 Mens, natuur en milieu
Deze twee ‘eerste mensen’ hebben alleen maar bestaan in de verbeelding van wie het scheppingsverhaal letterlijk neemt.
De vraag naar zijn relatie tot de natuur houdt de mens al duizenden jaren bezig. Sommige opvattingen, zoals traditioneel religieuze visies maar heden ten dage ook nog het creationisme, beschouwen zowel de mens als de natuur als het resultaat van afzonderlijke scheppingsdaden van een goddelijk wezen. Mens en natuur hebben in die visie geen verwantschap met elkaar; het is zelfs eerder een morele plicht van de mens om zich tegen de natuur af te zetten. De wetenschappelijke visie beschouwt de mens als een product van natuurlijke evolutie. Daarom maakt de mens, ook nu nog, integraal deel uit van de natuur. De evolutie wordt evenwel gekenmerkt door een toenemende overgang van gebonden naar vrije energie. Zo vertonen een steen, een plant, een regenworm en een bonobo in die volgorde een groter geworden mate van ‘vrijheid’. Deze ontwikkeling vindt momenteel een hoogtepunt in de soort ‘mens’. De mens kan over zichzelf en al het andere nadenken en gebruikt daarbij een complex systeem van taal. Bovendien laat zijn technologisch-wetenschappelijke ontwikkeling een enorme impact op de natuur toe. De mens is daarom het enige organisme dat zich kan en móet afvragen: ‘doe ik het of doe ik het niet? Doe ik het zo of anders?’ M.a.w. de mens is door de natuurlijke evolutie ‘gedetermineerd tot vrijheid’. En die vrijheid verplicht de mens steeds meer tot het nemen van verantwoordelijkheid. Het is niet omdat iets kan, dat het ook mag. Maar het zijn wijzelf die dat moeten bepalen, door beroep te doen op morele waarden, die we al dan niet aan een godsdienst ontlenen.
Onze relatie met de overige natuur maakt deel uit van die onzekerheid. Verontreiniging van het fysisch milieu en uitputting van grondstoffen kunnen absolute grenzen aan menselijk handelen stellen. Maar op het niveau van behoud van landschappelijke kwaliteiten en van biodiversiteit zijn dergelijke limieten afwezig. Hier rijst eerder de vraag: ‘Wat is de natuur ons waard?’ Die vraag wordt in de samenleving door de individuele leden ervan en door groepen niet op dezelfde manier beantwoord. Ook doorheen de tijd veranderen de antwoorden. M.a.w. natuurbehoud staat maatschappelijk ter discussie. De positie die iemand inneemt t.o.v. natuur(behoud) hangt uiteraard samen met belangen. De industrieel of projectontwikkelaar op zoek naar een lap grond zal geneigd zijn weinig rekening te houden met eventueel aanwezige natuurwaarden –tenzij deze in zijn project passen en hem extra voordeel kunnen opleveren. Maar er spelen ook mentale constructies mee: natuurbeelden. Dit zijn voorstellingen van de natuur die mensen vanaf hun geboorte voor zichzelf construeren. Ze zijn gekleurd door voor- en afkeuren, gevoelens van welbehagen en angsten, traditie, religie, kennis en vaardigheden. Ons begrip van natuur is niet objectief wetenschappelijk ingevuld, maar subjectief en cultureel bepaald. Ecologen nemen als wetenschapper afstand van de natuur om ze te kunnen bestuderen; ze objectiveren de natuur. ‘Gewone’ mensen staan er midden in. Wie wordt opgevoed met het beeld dat de natuur lieflijk en mooi is, zal er als volwassene anders tegenover staan dan wie wordt opgevoed met het beeld dat de natuur een bedreiging is en dat wilde gewassen enkel een lastig onkruid zijn. Natuur ‘voelt’ niet voor iedereen even waardevol. De houding die mensen tegenover de natuur hebben aangeleerd is soms heel moeilijk te veranderen. Daar moeten we als natuurgidsen terdege rekening mee houden! In het Westen worden sinds de zestiende eeuw twee belangrijke culturele tradities in onze houding naar de natuur onderscheiden. De eerste gaat uit van de natuur als hulpbron. Ze wordt ontwikkeld vanaf het ontstaan van de moderne wetenschap in de zeventiende eeuw en krijgt een grote dynamiek vanaf de industriële revolutie. Doel is technologische beheersing van de natuur als bron hulpbron voor materiële vooruitgang. Natuur wordt instrumenteel, d.w.z. instrument ten dienste van menselijk geluk. Deze houding is dominant in de economische, publieke sfeer. Ze was steeds aanwezig binnen de landbouw maar heeft een hoge vlucht genomen met de moderne intensieve landbouw gebaseerd op technische en chemische hulpmiddelen. De tweede traditie ontstaat als een reactie op de eerste en gaat uit van de zgn. ‘Arcadische, romantische natuur’. Ze komt naar voor op het einde van de achttiende eeuw, met de romantiek. Er ontstaat waardering voor de natuur op basis van culturele, esthetische en morele waarden. Natuur wordt 2
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
intrinsiek waardevol geacht, d.w.z. los van het gebruik dat de mens er van maakt. Hoewel bedoeld als reactie op de eerste traditie, is ze toch niet geëvolueerd tot een tegenbeweging. Ze heeft zich gemanifesteerd in de privésfeer van kunst, religie en vrijetijdscultuur. Zo kunnen bijvoorbeeld ingenieurs of zakenlieden die tijdens de week heel technisch of economisch met natuurlijke hulpbronnen bezig zijn, in het weekend de rust van de ongerepte natuur opzoeken. De ‘Arcadische natuur’-traditie is het product van een stedelijke cultuur en kijkt naar de traditionele landbouw als een verloren gegane harmonie tussen mens en natuur. Hierin ligt een spanningsveld besloten tussen de houding binnen de moderne landbouw zelf (schaalvergroting, natuur als hulpbron) en het romantische beeld van de landbouw vanuit de traditie van Arcadische natuur dat veel stedelingen erop na houden (kleinschalige ‘Bokrijk’-natuur, zie hieronder 2.1). Bij wat hiervoor geschreven staat, sluit een definitie van natuur aan. Aangezien de mens het product van natuurlijke evolutie is, is de mens zelf ook natuur. Al wat door de mens gecreëerd wordt, zoals bijvoorbeeld kleding, huizen en computers, is dan in feite ook natuur. Dergelijke definitie van natuur als ‘alles wat is’ is correct maar onwerkbaar. Want ook vervuiling en verlies aan biodiversiteit zijn dan ‘natuur’. Om die reden wordt voor natuur meestal een mens-exclusieve definitie gehanteerd: natuur is alles wat uit zichzelf ontstaat, zichzelf ordent en handhaaft, al dan niet in aansluiting op menselijk handelen. Huizen en computers kunnen zichzelf niet in stand houden en zijn dus geen natuur, wilde planten en dieren zijn dat wel. Huisdieren, kamerplanten en productiegewassen bevinden zich op het snijvlak: zijn zij natuur, kunnen ze zichzelf handhaven zonder tussenkomst van de mens? Maar geldt deze laatste opmerking in feite niet voor onze meeste natuurgebieden? Zonder natuurbeheerders gaat een groot deel van onze inheemse natuur teloor… Als we de mens niet opnemen in de Kindertekeningen gaan dikwijls uit van een negatieve definitie van natuur, dan blijft natuurlijk wel de vraag wat de rol van benadering van ‘milieu’. de mens in de natuur is. In ons dagelijkse taalgebruik nemen de begrippen ‘natuur’ en ‘milieu’ heel specifieke plaatsen in. Natuur en milieu worden heel vaak als tegenpolen beschouwd: natuur als iets positiefs en milieu als iets negatiefs. Dergelijk onderscheid is een gevolg van het in de romantiek (einde 18de eeuw) ontwikkelde scheidingsdenken tussen mens en natuur: ‘pure natuur’ is de norm en de ‘ontwortelde’ mens is daar de bedreiging van. Het gaat voorbij aan het feit dat natuur, hoewel ze de bestaansgrond voor de mens is, ook heel wat bedreigingen inhoudt voor de mens: natuurrampen, ziekten, dood,… Anderzijds is milieu dat deel van de natuur dat een organisme nodig heeft om te overleven, zijn leefmilieu. Het is juist dat de mens in zijn leefmilieu de laatste tijd lelijk huis gehouden heeft, maar in wezen is milieu een heel positief gegeven. Onze houding tegenover de rest van de natuur is stapsgewijs ontwikkeld. Eerst moesten discriminaties binnen de mensensoort aangepakt worden: in het Westen eerst tussen mannen en vrouwen en nadien tussen de blanken en mensen van andere origine. Een volgende fundamentele stap was het beschermen van andere levensvormen dan de mens: te beginnen met dieren die rechtstreeks onder de hoede van de mens geplaatst zijn (dierenbescherming); later ook wilde dieren en planten (natuurbescherming). Natuurbescherming is het gevolg van een toenemend ecologisch bewustzijn dat de samenhang van alle levensvormen benadrukt. Recente stromingen in de milieufilosofie gaan uit van het planetaire: de positie van de mens wordt geminimaliseerd, de mens is een stofje op een stofje in het heelal. Hoewel er een zekere chronologie tussen deze stappen bestaat, is het niet zo dat de ene stap voltooid moet zijn vooraleer aan de volgende kan worden gewerkt. De realiteit van elke dag leert ons dat geen enkele stap al als volledig afgewerkt kan worden beschouwd. Merk ook op dat deze evolutie zich in de derde wereld veel sneller dient af te spelen dan in de Westerse wereld. Wij hebben er honderden jaren over gedaan om van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen tot natuurbescherming te komen. In de derde wereld moet deze evolutie echter noodgedwongen veel sneller gegaan als we willen voorkomen dat de toenemende industrialisatie daar alle natuurwaarden vernietigt. Via het stimuleren van ‘duurzame ontwikkeling’ trachten we overal ter wereld tot een harmonisch evenwicht tussen het ecologische, het economische en het sociale te komen (zie het hoofdstuk ‘Mens en natuur 1’).
2 Actuele strategieën van natuurbehoud In punt 1 werd kort ingegaan op verschillende houdingen die mensen innemen tegenover de (andere) natuur. Het natuurbehoud zelf maakt hier geen uitzondering op, ook hier hadden en hebben verschillende wetenschappers en © Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
3
natuurbeschermers verschillende visies. In de loop der jaren hebben verschillende strategieën van natuurbehoud het licht gezien. Ze bestaan momenteel naast elkaar en vullen elkaar aan. Achtereenvolgens komen aan bod: • de klassieke natuurbeschermingsvisie (gericht op behouden), • de natuurontwikkelingsvisie (gericht op ontwikkelen) en • de functionele natuurvisie (gericht op verweven). 2.1 Klassieke natuurbeschermingsvisie: ‘rustig’
De ‘klassieke’ natuurbeschermingsvisie wordt zo genoemd omdat ze chronologisch eerst is ontstaan. Ze sluit aan bij het wetenschappelijk argument voor natuurbehoud (zie hoofdstuk ‘Mens en natuur 1’). Deze visie is gericht op het behoud van het oude cultuurlandschap, als samenspel van natuur en mens. Doorheen de eeuwen is door de mens immers een grote landschappelijke diversiteit gecreëerd met als gevolg een grote biodiversiteit, hoewel sommige soorten zich na het verdwijnen van het oorspronkelijke natuurlijke De Kempische boerenbloementuin bij het Bezoekerscentrum Zoerselbos (provincie landschap niet hebben kunnen Antwerpen) toont Arcadische natuur (Paul Stryckers). handhaven. Daarnaast straalt dit oude cultuurlandschap een zekere rust uit. Het biedt een vorm van vertrouwdheid waardoor het hoog scoort bij recreanten. Het sluit dus ook aan bij de ‘Arcadische natuur’-traditie waarvan sprake in punt 1. In dit verband wordt wel eens gesproken van ‘Bokrijk-natuur’, naar het bekende openluchtmuseum in Limburg. De klassieke natuurbeschermingsvisie is gericht op kleinschaligheid. Wegens de beperkte ruimtelijke context (versnippering) is ze daarom in de meeste reservaten in Vlaanderen nog de dominante strategie. Extreem toegepast, vertoont ze een raakvlak met ‘heemtuinieren’. De relatie mens – natuur in deze visie is als volgt. De traditionele grondgebruikers leefden ‘in harmonie’ met de natuur. (In feite ontbraken hen de middelen om de natuur volledig naar hun hand te zetten, de zgn. harmonie was dus in feite niet het resultaat van een bewuste keuze!) De moderne mens is dat harmonisch samenlevingsmodel kwijt. Via natuurbeheer probeert die moderne mens de draad met vroeger weer op te nemen. 2.2 Natuurontwikkelingsvisie: ‘ruig’
In de natuurontwikkelingsvisie staan mens en natuur tegenover elkaar. Natuur is pas écht als de mens zich er niet mee bemoeit, al wordt van die mens soms wel verwacht dat hij de natuur eerst een zetje geeft vooraleer haar aan haar lot over te laten… De natuurontwikkelingsvisie is bij ons vooral vanuit Nederland geïntroduceerd, vanaf het einde van de jaren zeventig van vorige eeuw. Rond 1975 wordt door de bioloog Harm van de Veen en groeperingen zoals de Stichting Kritisch Bosbeheer en Stichting Kritisch Faunabeheer actie gevoerd voor het herinvoeren van de wolf in de Hoge Veluwe. Het tot dan toe gevoerde jachtbeheer zou niet leiden tot een natuurlijke populatie edelherten. Daarvoor moesten wel alle barrières in het gebied opgeheven worden. Voor de wolf bleek uiteindelijk ook het totale gebied te klein; wel werden er enkele grote ecoducten aangelegd om de Hoge Veluwe te ‘ontsnipperen’. Na de gedeeltelijke drooglegging van de Zuiderzee ontstond in de Flevopolder een uitgestrekt moerasgebied: de Oostvaardersplassen. Zonder dat hiervoor door de mens bijkomende inspanningen geleverd moesten worden, ontwikkelde zich hier een ‘oernatuurlijk’ landschap met bijzondere natuurwaarden. Dit inspireerde o.a. de bioloog Frans Vera om een lans te breken voor 4
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
natuurontwikkeling: door eenmalige ingrepen in de abiotiek of de biotiek de natuur opnieuw op weg zetten en spontaan verder laten evolueren. Dit gebeurt nu in de Oostvaardersplassen en op heel wat andere plaatsen in Nederland, o.m. in het gebied van de grote rivieren (‘Plan Ooievaar’). Natuurontwikkeling is wetenschappelijk gemotiveerd maar tevens duidelijk romantisch geïnspireerd. De pleitbezorgers vertonen een hang naar het oernatuurlijk landschap, door hun pleidooi voor ‘nieuwe wildernis’. Het gaat om een ruig landschap waarvan een zekere vreemdheid uitgaat. Het is ‘spannende natuur’ die ons aantrekt op de manier zoals wij naar thrillers kijken. Voor natuurontwikkeling geldt één belangrijke randvoorwaarde: ruimte. ‘Complete’ ecosystemen vergen een groot Natuurontwikkeling net over de grens, in Duitsland: beverdam ontstaan na het aaneengesloten gebied. Dat is met name in opnieuw uitzetten van bevers (Paul Stryckers). Vlaanderen weinig voorhanden. De strategie is bij ons slechts beperkt tot enkele kleinere gebieden aan de kust, in de Benedenschelde en de Grensmaas. 2.3 Functionele natuurvisie: ‘rationeel’
De derde strategie voor natuurbehoud gaat ervan uit dat natuur overal is en voorwerp van ieders zorg. In die zin kan ze een voorloper van duurzame ontwikkeling genoemd worden. Mens en natuur staan niet tegenover elkaar maar vallen in tegendeel samen. De functionele natuurvisie is gericht op functionele natuur ten dienste van de moderne mens. Ook deze is in Nederland ontstaan in de jaren zeventig van vorige eeuw, in kringen van de Landbouwuniversiteit te Wageningen. In diezelfde periode komt in hetzelfde land de eerste subsidieregeling voor landbouwers tot stand, vooral gericht op weidevogelbeheer. In Vlaanderen verzetten de boerenorganisaties zich tegen dergelijke regelingen en is het wachten tot 1999 vooraleer het eerste Vlaamse uitvoeringsbesluit verschijnt, onder druk van Europa. In tegenstelling met de landbouwsector, is in de bosbouw de functionele natuurvisie al jaren in opmars. In 1990 kwam het Vlaamse Bosdecreet tot stand, dat gericht is op multifunctioneel bosbeheer, in 1999 uitgebreid met de doelstelling van duurzaam bosbeheer. Het in Petra Haesen 1985 verschenen Bermbesluit koppelt de eisen van verkeersveiligheid aan de zorg voor natuur, via het laten ontwikkelen van bloemrijke bermvegetaties. Na een lange inloopperiode getuigen nu op heel wat plaatsen in Vlaanderen onze wegbermen van deze nieuwe visie. De Regionale Landschappen hebben o.m. als opdracht om via zachte natuurrecreatie meer draagvlak voor natuurbehoud te vormen. In dit kader werden, eerst in Limburg en later ook in de andere provincies, de bekende fietsknooppuntennetwerken gelanceerd. Ze betekenden een belangrijke stimulans voor het recreatief fietsen in natuurgebieden. De functionele natuurvisie creëert een rationeel landschap dat veiligheid biedt aan zijn gebruikers.
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
5
rivierdalen laagveen
hoogveen bos
natuurverrijking (?) weiland hooiland
(ofwel tot 6000 jaar geleden): oernatuur rond 1875: maximale differentiatie van het landschap onder invloed van kleinschalige landbouw
heide akker
natuurverarming
patroon
laatste tussenijstijd
vanaf 1950: natuur zeer sterk onder druk door verstedelijking
proces
integratie landbouw bosbouw infrastructuur recreatie
KLAS. NATUURBEHEER KLAS. NATUURBEHEER
• diversiteit • kleinschaligheid • behoud en herstel van halfnatuurlijke landschappen
NATUURONTWIKKELING NATUURONTWIKKELING
• zelfregulering • compleetheid • grote oppervlakten met ‘spontane’ natuur
FUNCT . NATUURVISIE FUNCT. NATUURVISIE
FUNCT. NATUURVISIE
• ‘natuur is overal’ • integratie natuurbelangen met andere belangen
3 Natuurbeleid 3.1 Inleiding
Het natuurbeleid is een onderdeel van het milieubeleid, samen met het milieubeheer (beheer van grondstoffen) en de milieuhygiëne (voorkomen en saneren van verontreiniging en hinder). In de praktijk zijn deze drie onderdelen nauw verweven. Verontreiniging van het water heeft invloed op de biodiversiteit van het watersysteem; de manier waarop wij met grondstoffen omgaan, heeft invloed op klimaatverandering; enz. Binnen het bestek van deze cursus wordt de focus gericht op het eigenlijke natuurbeleid. Het natuurbeleid is ook sterk verweven met de ruimtelijke ordening. Ecosystemen vragen een zekere ruimte. Hoe vollediger het ecosysteem, hoe meer ruimte er nodig is. In Vlaanderen is de open ruimte sterk versnipperd. De ruimtelijke ordening is er eerder op gericht de restruimten voor natuur te vrijwaren en te bufferen van negatieve invloeden van daarbuiten. In deze cursus gaan we in op de relaties tussen natuurbeleid en ruimtelijke ordening. Die laatste heeft evenwel veel ruimere doelstellingen dan het natuurbeleid en is ook gericht op industrie, landbouw, bosbouw, huisvesting, mobiliteit, recreatie, enz. Het natuurbeleid in België is toevertrouwd aan de verschillende gewesten. We gaan hier enkel in op het beleid vanuit het Vlaamse Gewest. Maar het natuurbeleid binnen de Europese Unie wordt steeds meer op gang getrokken en geharmoniseerd via Europese richtlijnen. Vandaar dat we eerst aandacht besteden aan de twee belangrijkste richtlijnen: de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. 3.2 Europese richtlijnen
De Vogelrichtlijn van 1979 heeft alle binnen het grondgebied van de Europese Unie inheemse vogelsoorten in principe volledig beschermd verklaard. Uitzondering wordt gemaakt voor vogelsoorten die behoren tot het jachtwild, enkele bijzonder schadelijke soorten en voor in gevangenschap gekweekte vogels. Voor een aantal kwetsbare vogelsoorten –94 soorten in het Vlaamse Gewest– moet elke lidstaat speciale beschermingszones aanduiden. Binnen deze zones (afgekort SBZ-V of Speciale Beschermingszones – Vogelrichtlijn) 6
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
neemt de lidstaat de nodige beschermings-maatregelen om deze soorten in stand te houden. In het Vlaamse Gewest werden in 1988 23 dergelijke beschermingszones afgebakend, gevolgd door drie zones in het Belgische deel van de Noordzee. (Zie het kaartje in ‘Mens en natuur 1’.) De Habitatrichtlijn van 1992 is ruimer van toepassing dan de naam suggereert. Behalve de instandhouding van een hele reeks habitats, is ze ook gericht op de instandhouding van een aantal diersoorten, andere dan vogels. In 1996 en 2001 werden 38 speciale beschermingszones (afgekort SBZ-H of Speciale Beschermingszones – Habitatrichtlijn) aangeduid; 2 beschermingszones werden aangeduid in het Belgische deel van de Noordzee. (Zie het kaartje in ‘Mens en natuur 1’.) De gebieden zijn gekozen omdat er specifieke habitattypen, planten en dieren aanwezig zijn, die door Europa van ‘communautair’ belang worden geacht. Onze kustduinen zijn een Europees beschermde habitat (Paul Stryckers). Elke lidstaat moet ervoor zorgen dat de speciale beschermingszones duurzaam behouden blijven of desnoods hersteld worden zodat een ‘gunstige staat van instandhouding’ bereikt wordt. Dit is een verantwoordelijkheid van alle bestuursniveaus, elk voor hun bevoegdheid. Via deze Europese richtlijnen geniet daar bovenop nog een hele reeks dier- en plantensoorten een strikte wettelijke bescherming in het hele grondgebied van Vlaanderen en het Belgische deel van de Noordzee, zonder dat hiervoor Speciale Beschermingszones moeten worden aangewezen. Een bekend voorbeeld van dergelijke soorten zijn de vleermuizen. Menselijk gebruik van het gebied dient niet noodzakelijk verboden of beperkt, zo lang dit gebruik verzoenbaar is met een ‘gunstige staat van instandhouding’. Om dit laatste vast te stellen, is elke ingreep waarvoor een vergunning, toestemming of machtiging vanwege de overheid nodig is, onderworpen aan een advies vanwege het Agentschap voor Natuur en Bos. Als ANB oordeelt dat de ingreep een mogelijke aantasting meebrengt van de natuurwaarden waarvoor de speciale beschermingszone is ingesteld, dan dient een ‘passende beoordeling’ te worden uitgevoerd. Is de beoordeling negatief, dan mag de ingreep niet doorgaan tenzij dwingende redenen van groot openbaar belang kunnen worden ingeroepen. Hierover wordt geoordeeld door de Vlaamse Regering.
De SBZ-V en de SBZ-H vormen samen het ‘Natura 2000’-netwerk. 24 SBZ-V in Vlaanderen: 98.243 ha 38 SBZ-H in Vlaanderen: 101.891 ha 3 SBZ-V in de Noordzee: 30.576 ha 2 SBZ-H in de Noordzee: 20.017 ha Totale oppervlakte Natura 2000-netwerk Vlaanderen en Noordzee: 205.590 ha (enkel Vlaanderen: 163.499 ha of 12 % van Vlaanderen)
Uit recente analyses van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO), in functie van de verplichte rapportering naar Europa, blijkt dat de meeste habitattypen en soorten die in Vlaanderen door de Europese regelgeving beschermd zijn, zich in een ongunstige staat van instandhouding bevinden. Het INBO wijst het beleid er op dat maatregelen nodig zijn om aan deze ongunstige toestand te verhelpen. Deze maatregelen hebben vooral betrekking op het ruimtelijke ordeningsbeleid, het aankoopbeleid en de inrichting en het beheer van onze natuurgebieden in afstemming met eventuele andere gebruiksfuncties. Daarnaast is responsabilisering en sensibilisatie nodig van personen en instanties die voor het beheer van de verschillende speciale beschermingszones verantwoordelijkheid dragen. 4.3 Ruimtelijke ordening
Ruimtelijke ordening kun je omschrijven als de ‘economie van de grond’. De grond waarop wij leven is een schaars goed dat in aanmerking komt voor heel uiteenlopende aanwendingen. Hierover moeten maatschappelijke keuzen worden gemaakt. Dit verloopt in verschillende stappen. © Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
7
In de ruimtelijke structuurplannen (RSP) worden algemene beleidsopties vastgelegd. Een aantal ervan zijn beschreven als bindende of richtinggevende bepalingen. Ze gelden voor het bestuursniveau dat het structuurplan heeft opgesteld alsmede voor de lagere bestuursniveaus. Zo moet bijvoorbeeld het gemeentelijke ruimtelijke structuurplan in overeenstemming zijn met het provinciale ruimtelijke structuurplan. Ruimtelijke structuurplannen komen tot stand op gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau.
Een ruimtelijk structuurplan (hier: Provinciaal RSP Antwerpen) bindt de overheid. Voor individuele burgers is het te abstract om er rechtstreeks rechten en plichten aan te ontlenen.
De beleidsopties van de ruimtelijke structuurplannen worden geconcretiseerd in de ruimtelijke uitvoeringsplannen (RUP). Die omvatten een gedetailleerd plan dat de verschillende bestemmingen weergeeft met bijhorende stedenbouwkundige voorschriften en zijn bindend voor alle bestuursniveaus en voor de burgers. Ook de ruimtelijke structuurplannen worden gemaakt op gewestelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Het volstaat niet te weten of je op een bepaald perceel mag bouwen en wat je eventueel mag bouwen. Er zijn aanvullende, meer technische voorschriften nodig: waar liggen de bouwlijnen? Hoe hoog mag gebouwd worden? Met welke materialen? … Dergelijke voorschriften worden opgenomen in stedenbouwkundige verordeningen. Ze komen eveneens op drie bestuursniveaus tot stand. Tenslotte wil de overheid een vinger aan de pols houden bij het realiseren van de bestemmingen op de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Daarom is decretaal bepaald dat voor een aantal werkzaamheden een stedenbouwkundige vergunning moet worden verleend door het college van burgemeester en schepenen. Voor natuurbeleid zijn vooral van belang: • Bouwen, verbouwen of slopen van constructies: ‘bouwen’ is ook het plaatsen op of in de grond van een constructie; bedoeling is dat ze bestemd is om ter plaatse te blijven staan; (bijvoorbeeld een stal of een stacaravan); • Aanmerkelijke reliëfwijziging: een reliëfwijziging die de aard of de functie van het terrein wijzigt; (bijvoorbeeld een zwembad of een vijver); • Kappen van alleenstaande hoogstammige bomen: bomen die niet behoren tot bos en die op één meter hoogte minstens één meter stamomtrek hebben; • Ontbossing: het verwijderen van een bosbestand om nadien iets anders te doen met het stuk grond; dit is nog slechts toegelaten in woon- en industriegebieden, voor het afwerken van verkavelingen, voor werken van algemeen belang en in functie van de instandhoudingsdoelstellingen voor de speciale beschermingszones (zie 4.2). 8
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
Gewestplannen behoren tot de planningsinstrumenten van de oude wet van 1962. Ze zijn nu nog van groot belang maar zullen op termijn vervangen worden door de ruimtelijke uitvoeringsplannen. Uittreksel uit het gewestplan Sint-Niklaas.
Opgelet: op deze principieel vergunningsplichtige activiteiten bestaat een lange lijst met vrijgestelde ‘kleine werken’. De wetgeving inzake ruimtelijke ordening is in volle overgangsfase. Gewestplannen en bijzondere gemeentelijke plannen van aanleg (BPA’s) zijn uitvoeringsplannen die tot stand kwamen onder de oude wet van 1962 en blijven geldig tot ze expliciet worden vervangen. Het Vlaamse Decreet ruimtelijke ordening van 1999 werd in 2009 omgevormd tot een Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Voorbeeld van een gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (gem. Zoersel). Het regelt soms heel gedetailleerde kwesties. 3.4 Maatregelen van het Natuurdecreet
Het Natuurdecreet van 1997 omvat volgende krachtlijnen: • ‘Horizontale maatregelen’ voor natuurbehoud die overal van toepassing zijn; • Gebiedsgericht natuurbeleid; • Soortgericht natuurbeleid; • Draagvlak voor natuurbehoud. De horizontale maatregelen omvatten de zorgplicht naar natuur en het integratiebeginsel. De zorgplicht is beschreven in art. 14 van het decreet. Ze is van toepassing op iedereen die iets wil (laten) uitvoeren in de natuur. Ze legt op om alle redelijke maatregelen te nemen die nodig zijn om dreigende vernietiging van of schade aan natuurwaarden te voorkomen, te beperken of te herstellen. Het is een artikel met een erg brede werking dat daarom © Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
9
in de praktijk de nodige bewijsproblemen oplevert. Het integratiebeginsel is terug te vinden in art. 16 van het decreet. Het schrijft een ‘natuurtoets’ voor bij een vergunning, machtiging of toestemming vanwege een overheid. Die laatste moet ervoor zorgen dat geen vermijdbare schade aan de natuur kan worden aangericht, door steeds het minst schadelijke alternatief te kiezen. Dit moet gebeuren door voorwaarden op te leggen of, indien het niet anders kan, de activiteit te verbieden. Een bijzonder soort ‘natuurtoets’ is het milieueffectenrapport (MER). In geval van grote, infrastructurele werken dient via een MER te worden nagegaan wat de impact van de werken op natuur en milieu is. De resultaten van dit onderzoek dienen in de uiteindelijke beslissing tot goedkeuring in overweging te worden genomen. Het gebiedsgericht natuurbeleid omvat het Vlaams Ecologisch Netwerk, de hierboven beschreven speciale beschermingszones (zie 4.2) en de natuurreservaten. Daarnaast bestaat in een aantal gevallen een natuurvergunningsplicht. Ook het al oudere Bermbesluit past binnen dit kader. Het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) steunt op de zgn. ‘eilandtheorie’ (zie hoofdstuk ‘Natuur en mens 1’, 1.5). Het Natuurdecreet van 1997 schrijft voor dat binnen vijf jaar 125 000 ha natuurgebied binnen het VEN moesten worden aangeduid. In 2009 stond de teller nog maar op 88 650 ha. In werkelijkheid werden alleen gebieden opgenomen die al een ‘groen’ statuut hebben. Om de uiteindelijke doelstelling te halen moeten gebieden van planologische bestemming veranderen. Hiervoor bestaat weinig politiek draagvlak. Zo ligt bijvoorbeeld de overheveling van landbouwgebied naar natuurgebied nog erg moeilijk. In de gebieden van het VEN zijn wel enkele bijkomende beschermingsmaatregelen van toepassing. Zo is vegetatiewijziging er in principe verboden. Er is bovendien een belangrijke overlap met de speciale beschermingszones, wat de juridische duidelijkheid voor de grondgebruikers niet bepaald ten goede komt…
Het Vlaams Ecologisch Netwerk
De natuurreservaten worden onderverdeeld in de Vlaamse natuurreservaten en de erkende natuurreservaten. De Vlaamse natuurreservaten zijn eigendom van of worden gehuurd door het Vlaamse Gewest en worden door de Vlaamse Regering aangewezen. Ze worden meestal beheerd door het Vlaamse Agentschap voor Natuur en Bos. De erkende natuurreservaten worden erkend door de Vlaamse Regering op vraag van de eigenaar of van de beheerder. Die laatste is meestal een terreinbeherende natuurvereniging. Doelstelling van de natuurreservaten is via een aangepast beheer een bepaald natuurstreefbeeld te behouden of te ontwikkelen. Hoe dit in zijn werk gaat, wordt beschreven in het natuurbeheerplan van het reservaat. In de natuurreservaten is een aantal verbodsbepalingen van kracht (bijvoorbeeld het verbod om gemotoriseerde voertuigen te gebruiken, planten te beschadigen, vuur te maken, …). Een natuurvergunning van het college van burgemeester en schepenen is vereist voor wijziging van vegetatie in de gebieden met gehele of gedeeltelijke natuurbestemming (op het gewestplan of de ruimtelijke uitvoeringsplannen, zie 4.3). Voor de wijziging van kleine landschapselementen is, behalve in de gebieden met gehele of gedeeltelijke natuurbestemming, ook in de agrarische gebieden een natuurvergunning nodig. ‘Normale onderhoudswerken’ zoals beschreven in de Code van Goede Natuurpraktijk die werd uitgevaardigd door de Vlaamse Regering zijn vrijgesteld van natuurvergunning. Het Bermbesluit regelt het beheer van de openbare wegbermen en het gebruik van bestrijdingsmiddelen hierbij. De algemene regel hier is dat niet gemaaid mag worden voor 15 juni (eerste maaibeurt) en 15 september (eventuele tweede maaibeurt), zodat planten de kans hebben hun zaden te verspreiden. Er gelden uitzonderingen voor plaatsen waar de verminderde zichtbaarheid de verkeersveiligheid in het gedrang brengt. Wat betreft bestrijdingsmiddelen 10
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
mogen momenteel door de overheden geen giftige producten meer worden gebruikt. Het soortgericht natuurbeleid is gericht op het beschermen van soorten (1) die bijzonder bedreigd worden door menselijk handelen of (2) die niet strikt gebonden zijn aan natuurgebieden. Voorbeelden van de eerste groep zijn vogels die gevangen worden als kooivogel of om aan wedstrijden deel te nemen, wilde orchideeën die uitgegraven worden, enz. Tot de tweede groep behoren soorten als gierzwaluw, huis- en boerenzwaluw. Ze zijn voor hun broedgelegenheid sterk afhankelijk van de mens. De soortenbescherming werd geregeld door verschillende uitvoeringsbesluiten voor vogels, andere dieren en voor planten. In 2009 werden ze vervangen door één Soortenbesluit. Maar ook het Jachtdecreet en de Wet op de riviervisserij en hun uitvoeringsbesluiten bevatten soortbeschermende maatregelen. Het belangrijkste instrument op het vlak van draagvlak voor natuurbehoud zijn de Regionale Landschappen. Het gaat om duurzame samenwerkingsverbanden tussen een provincie, drie of meer gemeenten en een aantal privépartners zoals natuurbehoudsverenigingen. Ze werken op basis van overleg en samenwerking tussen de betrokken doelgroepen. Hun opdracht omvat het bevorderen van het streekeigen karakter, van natuurrecreatie en natuureducatie, van recreatief medegebruik, van natuurbehoud en van het beheer, het herstel, de aanleg en de ontwikkeling van De Regionale Landschappen in Vlaanderen. kleine landschapselementen. 3.5 Ramsargebieden
In 1979 werd een internationale overeenkomst afgesloten inzake watergebieden (wetlands) die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels. Naar de plaats waar ze werd afgesloten, Ramsar in Iran, wordt ze kortweg de ‘Ramsarconventie’ genoemd. Het is dus geen Europese, maar wel een internationale overeenkomst. Elk land dat de overeenkomst heeft ondertekend, duidt op zijn grondgebied dergelijke wetlands aan: de zgn. ‘Ramsargebieden’. In België werden in 1984, binnen de grenzen van het Vlaamse Gewest, aangeduid: het Zwinreservaat te Knokke; De Blankaart te Woumen; de schorren te Doel, het Galgenschoor te Lillo en het Groot Buitenschoor te Zandvliet; de Kalmthoutse Heide. De Vlaamse Banken in de kustwateren voor de Westkust vallen onder federale bevoegdheid. Er is geen apart beschermingsinstrument gecreëerd en er is geen instantie die dwingend optreedt bij overtredingen van de overeenkomst; de bescherming gebeurt vanuit een hele reeks bestaande wetten en reglementen. 3.6 Maatregelen van het Bosdecreet
Een belangrijke krachtlijn van het Bosdecreet van 1990 is het multifunctioneel bosbeheer. Elk bos vervult steeds meerdere functies tegelijk. Hiervan wordt gebruik gemaakt door het bosbeheer, aangezien de bosoppervlakte in Vlaanderen erg beperkt is. Met 8 % bengelt het Vlaamse Gewest helemaal aan de staart binnen de Europese Unie. België als geheel doet het wel veel beter, met ruim 21 %. • De sociale functie is in het verstedelijkte Vlaamse Gewest wellicht de belangrijkste functie geworden. Voetgangers hebben steeds toegang tot de boswegen; fietsers en ruiters mogen zich uitsluitend op de hun voorbehouden paden begeven. Gemotoriseerd verkeer is verboden. Boswegen kunnen tijdelijk of permanent afgesloten worden, o.a. om redenen van natuurbehoud. • De economische functie omvat de houtproductie maar ook de jacht. Kappen van bomen is onderworpen aan een machtiging van het Agentschap voor Natuur en Bos, tenzij de kapping past in een door ANB goedgekeurd bosbeheerplan. • De ecologische functie wordt o.a. nagestreefd door het instellen van bosreservaten. Dit neemt niet weg dat in bossen ook natuurreservaten kunnen worden aangewezen of erkend. Het verschil tussen beide statuten is klein. • De milieubeschermende functie is b.v. gericht op het tegengaan van erosie. In 1999 werd duurzaam bosbeheer als krachtlijn aan het Bosdecreet toegevoegd. De door de Vlaamse Regering © Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
11
vastgelegde criteria voor duurzaam bosbeheer betekenen een concretisering en verfijning van de verschillende functies, in het teken van duurzaamheid. De criteria zijn verplicht van toepassing in alle openbare bossen (Vlaamse Gewest, provincies, gemeenten, OCMW’s,…) en in de privébossen die binnen het Vlaams Ecologisch Netwerk Heel Vlaanderen wordt bestreken door 19 bosgroepen. (zie 4.4) liggen. Een belangrijk instrument voor duurzaam bosbeheer zijn de bosgroepen. Dit zijn samenwerkingsverbanden tussen overheid en particuliere bosbeheerders. Doordat de vele kleine, particuliere eigenaars een gemeenschappelijk beheer van hun bossen nastreven kunnen ze o.a. efficiënter beheerwerken laten uitvoeren en een betere prijs krijgen voor hun hout. Meer over duurzaam bosbeheer in hoofdstuk ‘Bos’. 3.7 Overige regelingen
Het natuurbeleid is ruimer dan de hierboven besproken regelingen. We vermelden hier nog kort: Duinendecreet 1993: een soort van ‘nooddecreet’ dat een bouwverbod heeft ingevoerd in de laatste overgebleven duingebieden van onze kust. Voor de beschermde duingebieden is het bouwverbod absoluut; in de voor het duingebied belangrijke landbouwgebieden kunnen bestaande landbouwbedrijven nog (ver)bouwen. De getroffen eigenaars maken aanspraak op een schadevergoeding. Jachtdecreet 1991: is gericht op het ‘verstandig gebruik’ van wildsoorten en hun leefgebieden. Het decreet regelt de eigenlijke jachtsport. Het wordt aangevuld door het Jachtvoorwaardenbesluit van 2008. Vijfjaarlijks wordt een Jachtopeningsbesluit genomen (het laatste in 2008). Jagen is slechts toegestaan wanneer de jacht op een soort geopend is. Soorten waarop de jacht niet is geopend mogen niet bejaagd worden. Sommige zeer algemene wildsoorten die schade kunnen berokkenen aan teelten mogen ruimer bejaagd worden. Dieren behorende tot het jachtwild die schade berokkenen en die op geen enkele andere wijze kunnen worden teruggedreven, mogen onder bepaalde voorwaarden bestreden worden. Vele jagers zijn op het terrein verenigd in erkende wildbeheereenheden. Riviervisserijwet 1954: analoge doelstellingen als het Jachtdecreet maar voor de vangst van zoetwatervissen en – kreeften. Vissen is steeds toegelaten behalve tijdens gesloten vistijd. Voor 18 vissoorten geldt een totaal vangstverbod. Landschapszorgdecreet 1996: een landschap dat van algemeen belang is wegens zijn natuurwetenschappelijke, historische, esthetische of sociaal-culturele waarde kan beschermd worden. Er gelden dan algemene en specifieke beschermingsvoorschriften. De bestaande beschermde landschappen worden behouden maar de beschermingsregeling is vervangen door die van de ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. Ankerplaatsen binden alleen de overheden. Als een ankerplaats geïntegreerd wordt in de ruimtelijke ordening kan met een ruimtelijk uitvoeringsplan overgegaan worden tot het instellen van een erfgoedlandschap. De bescherming daarvan is bindend voor iedereen, zoals met de beschermde landschappen.
4 Wie doet wat? 4.1 Vlaamse Overheid
Het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) staat in voor het natuur- en bosbeleid, de jacht en de riviervisserij. De centrale diensten bevinden zich in Brussel; in elke provincie is er een provinciale afdeling. ANB beheert ook een aantal bosmusea en bezoekerscentra bij natuurgebieden. Het agentschap is ingedeeld volgens de verschillende opdrachten: • Beheer: gericht op de eigen domeinen en de gebieden waar ANB een wettelijke opdracht vervult (o.a. gemeentebossen); in dit kader zijn boswachters actief; • Beleid: gericht op externe domeinen (verlenen van kapmachtigingen aan particuliere bosbeheerders; vergunningen voor het opzetten van vogels; enz.); in dit kader vind je beleidsadviseurs terug; • Handhaving: dit gebeurt door de boswachters (voor kleine inbreuken) of door een aparte dienst van natuurinspecteurs. Zie www.natuurenbos.be voor de contactgegevens. 12
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
De Dienst doelgroepenbeleid en NME (natuuren milieueducatie) maakt deel uit van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. De dienst beheert enkele grotere NME-centra en staat in voor de coördinatie van het NMEbeleid in Vlaanderen. Hiervoor beschikt de dienst over een uitgebreide inventaris van alle NME-initiatieven in het gewest. Een belangrijk onderdeel van de werking (in samenwerking met de provincies) is het project Milieuzorg op School (MOS). Zie www.milieueducatie.be voor de contactgegevens. Je vindt er ook leuk educatief Bezoekerscentrum De Nachtegaal in De Panne. materiaal. Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) staat als wetenschappelijke instelling o.a. in voor de redactie van het tweejaarlijkse Natuurrapport, een verplicht wetenschappelijk beleidsrapport. Het verricht allerlei toegepast wetenschappelijk onderzoek en treedt op als kenniscentrum. Zie www.inbo.be voor de contactgegevens. 4.2 Provinciebesturen
De vijf provinciebesturen zijn wat betreft natuurbescherming vooral actief op het vlak van natuur- en milieueducatie. De meeste beheren eigen NME-centra of bezoekerscentra bij natuurgebieden; West-Vlaanderen werkt met NME-streeksteunpunten. Ze lenen ook educatief materiaal uit. Bij het beheer van de provinciale domeinen wordt steeds meer rekening gehouden met natuurbehoud. In enkele provincies bestaan provinciale koepels voor natuurstudie (Ankona, Brakona en Likona), provinciale NME-platformen of –netwerken. De provinciebesturen zijn mee de drijvende krachten achter de Regionale Provinciaal Instituut voor Milieueducatie te Lier. Landschappen (zie 4.4). 4.3 Gemeentebesturen
Een beperkt aantal gemeenten en steden beschikt zelf over een natuur- of milieueducatief centrum. Hun werking richt zich vooral tot de scholen van de eigen gemeente en wordt vaak gedeeltelijk of geheel door vrijwilligers gedragen. De meeste gemeenten beschikken over een milieu(advies)raad. Hierin kunnen inwoners van de gemeente aan de gemeenteraad advies geven over natuur- en milieuthema’s. Je kunt je kandidatuur stellen als individuele burger en/of via een vereniging. In een milieuraad kun je mee nadenken over maatregelen die de gemeente kan nemen om de zorg voor natuur en milieu te stimuleren, je kunt ook advies geven over beslissingen die de gemeente wil nemen. Soms zijn er ook ‘open adviesraden’ waarop alle burgers welkom zijn. Elke (grotere) gemeente beschikt over een Gecoro, dat is de gemeentelijke commissie voor ruimtelijke ordening, waarin adviezen over ruimtelijke ordening in de gemeente worden gegeven. Sommige gemeenten hebben daarnaast ook nog een derdewereldraad of een duurzaamheidsadviesraad. De milieuambtenaar en/of de duurzaamheidsambtenaar van de gemeente volgt deze adviesraden mee op en kan je er informatie over geven. Gemeentebesturen kunnen ook subsidies toekennen aan interessante natuurprojecten op gemeentelijk niveau.
© Cursus Natuurgids CVN - Hoofdstuk 19: Mens en natuur 2
13