Joodse scholen in Hilversum, januari - juli 1942 C.M. Abrahamse
I
n september 1941 werd joodse leerlingen de toegang tot de scholen geweigerd in opdracht van de bezetter. Dit met de bedoeling om ook in het onderwijs een volstrekte scheiding aan te brengen tussen joodse en andere Nederlanders. Voor deze leerlingen werden ook in Hilversum aparte scholen opgericht, die ten eerste door de laksheid van de plaatselijke overheid en uiteindelijk door de verdergaande vervolging, een zeer kort bestaan beschoren waren. In dit artikel wordt beschreven hoe deze scholen ontstonden en wordt vooral aan de korte geschiedenis van het Lyceum voor Leerlingen van Joodsen Bloede te Hilversum aandacht besteed.* “Niet voor publicatie in welken vorm ook bestemd” Onder deze aanhef richtte de secretaris-generaal van het departement van Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming, J. van Dam, zich op 16 augustus 1941 tot alle schoolbesturen en schoolhoofden met de mededeling dat de rijkscommissaris voor het bezette Nederlandse gebied bevolen had dat alle joodse schoolkinderen in afzonderlijke scholen ‘bijeengebracht’ moesten worden. Daarvoor moest eerst worden vastgesteld om hoeveel leerlingen het ging. De schoolhoofden kregen opdracht bij de gemeente opgave te doen van het aantal joodse leerlingen. Niet alleen het aantal maar ook de namen van de leerlingen moesten worden opgegeven om zo de controle door de gemeenten aan de hand van het bevolkingsregister te vereenvoudigen. Als joods moesten worden beschouwd leerlingen met drie of twee joodse grootouders. In het laatste geval moesten ze ook een joods-godsdienstige opvoeding genieten. In afwachting van de opgaven zou Van Dam nagaan in hoeverre er onderwijs voor de joodse leerlingen kon worden geregeld. De Hilversumse burgemeester en regeringscommissaris E. von Bönninghausen ontving op 18 augustus een circulaire waarin de opdracht tot controle van de
Eigen Perk 1997/2
gegevens werd gegeven. De afdeling bevolking alhier wachtte de gegevens van de scholen niet af en berekende zelf alvast, blijkens een kladbriefje gedateerd 22 augustus, dat er in de periode 1 oktober 1927 tot 1 oktober 1935 zeker 212 joodse kinderen geboren waren die in 1941 de schoolgaande leeftijd hadden. Na de aanschrijving van de secretaris-generaal ontving Von Bönninghausen de opgaven over de leerlingen in rap tempo. Veel schoolhoofden hadden de instructies wat ruim geïnterpreteerd of vertrouwden op de zorgvuldigheid van de controle door de ambtenaren. De afdeling bevolking moest na controle een aanzienlijk aantal namen doorhalen omdat ze niet aan de criteria betreffende de grootouders voldeden. Was de opgave correct dan werd vóór de naam van de leerling met rood potlood een ‘J’ gezet. De rooms-katholieke schoolbesturen deelden alle mee dat hen geen joodse leerlingen bekend waren. Een groot aantal scholen had al gereageerd toen de volgende circulaire van het departement bij de gemeente op de mat viel. Hierin werd meegedeeld dat de joodse leerlingen met ingang van 1 september van de scholen verwijderd moesten worden. Met nadruk wensch ik erop te wijzen, dat het in de bedoeling ligt om de Joodsche kinderen in staat te stellen, het onderwijs, dat zij thans genieten, te vervolgen, zij het dan in afzonderlijke onderwijsinrichtingen. Deze zullen zoo spoedig mogelijk worden opgericht, zoodat in het algemeen de betrokken Joodsche leerlingen niet langer dan vier weken zonder het hun passend onderwijs zullen zijn. Dit laatste zou, zeker in Hilversum, een vroom voornemen blijken te zijn. Gemeentesecretaris Pekelharing bracht de mededeling van de secretaris-generaal aan de schoolhoofden over met het verzoek de leerlingen en hun ouders ook op de hoogte stellen. Om een idee te krijgen van de omvang van de maatregel moge dienen dat zijn brief aan de hoofden van 19 openbare scholen en 28 bestu-
hht-ep 2006/4
313
Plattegrond van de villa Utrechtseweg 64, ingericht als joodse lagere school en ULO. (coll. SAGV)
ren van bijzondere scholen werd verzonden. De directeur van de gemeentelijke Handelsavondschool deed nog een poging zijn leerlingen op school te houden. Daar de oprichting van een Joodsche handelsavondschool voor zulk een gering aantal leerlingen [vijf, red.] vermoedelijk wel niet in de bedoeling ligt van de Duitsche en Nederlandsche autoriteiten, verzoek ik u mij te machtigen, deze leerlingen vooralsnog tot de school toe te laten, totdat ook voor de handelsavondscholen een nadere beslissing is genomen. De burgemeester deelde hem mede dat hij hiervoor geen toestemming kon verlenen. Andere schoolbesturen, bijvoorbeeld van de Hilversumsche Schoolvereeniging, moesten nog begin sep-
314
hht-ep 2006/4
tember gemaand worden hun opgaven te doen. Daar voldeden ze dan ook aan. Alleen de Gooische Huishoudschool bestond het om toen de volledige leerlingenlijst toe te sturen met het vriendelijke verzoek aan de afdeling bevolking om dan zèlf maar de eventueel aanwezige joodse leerlingen op te sporen. Na controle van de circa 290 namen bleek geen van hen joods te zijn. Een vorm van lijdelijk verzet? Ook nam de burgemeester contact op met omliggende gemeenten om de afkomst van in die gemeenten woonachtige maar in Hilversum schoolgaande kinderen vast te stellen. Naast alle punctuele, overcomplete en vertraagde opgaven gedaan door de schoolbesturen valt de houding
1981-2005
van de christelijke schoolbesturen extra op. Deze besturen van scholen voor lager onderwijs, U.L.O. en voorbereidend hoger onderwijs verzonden, na voorafgaand onderling overleg, allen een min of meer gelijkluidend schrijven aan de regeringscommissaris: ...Onze christelijke scholen stonden steeds open voor al die kinderen, voor wie, onverschillig tot welk ras zij behoorden, christelijk onderwijs begeerd werd. Deze houding van het christelijk onderwijs is het directe gevolg van zijn beginselen, welker handhaving ons bestuur zich tot zijn voornaamste taak rekent. U zult na het voorgaande begrijpen, dat het ons bestuur onmogelijk is, de door u gevraagde medewerking te verleenen. Het principiële van deze schoolbesturen bestond uit het zonder aanzien des persoons christelijk onderwijs geven. Voor ‘gelegenheids-christenen’ was geen plaats: Ten slotte deelen wij u nog mede, dat ons bestuur in de naaste toekomst voornemens is, alleen die Joodsche kinderen toe te laten, waarvan na onderzoek blijkt, dat zij op goede gronden christelijk onderwijs begeeren. Kinderen, die thans van niet christelijke scholen zouden willen overkomen, omdat zij daar verwijderd werden, zal ons bestuur niet toelaten. Het bestuur van het Christelijk Instituut Groen van Prinsterer voegde aan een dergelijk schrijven toch maar voor de veiligheid toe: Onder dit principieele voorbehoud kunnen wij u overigens wel mededeelen, dat voorzoover ons bestuur en het hoofd onzer school met stelligheid bekend is, momenteel geen enkel Joodsch kind onze school bezoekt. De burgemeester reageerde op de brieven van de christelijke schoolbesturen met de waarschuwing dat deze weigerachtigheid niet geduld kon worden en dat het departement onverwijld op de hoogte zou worden gesteld. Vanuit Den Haag is hierop, voor zover valt vast te stellen, echter nooit een reactie gekomen. Een uitvoerig en tijdrovend onderzoek had het departement al duidelijk gemaakt dat er buiten Amsterdam niet meer dan twintig hervormde joodse kinderen waren, waarvan zes behorend tot uit Duitsland gevluchte gezinnen. De kans dat deze juist op Hilversumse protestantse scholen schoolgingen was dan ook wel erg gering. Bovendien was al in een vroeg stadium de verantwoordelijkheid voor het verwijderen van de kinderen bij hun ouders gelegd. Deze zullen geïntimideerd als zij al waren wel aan de dreigementen van de bezetter gevolg hebben gegeven. En de medeleerlingen op de Hilversumse scholen, hoe reageerden die? Bij het gemeentelijk gymnasium kwam het tot een tamelijk breed gedragen schriftelijk
25 jaar Eigen Perk
protest aan de burgemeester. Toen het vorige jaar twee van onze leraren geschorst en daarna ontslagen werden, voelden wij dit allen als een groot onrecht. Nu wederom een niet minder onrechtvaardige maatregel wordt genomen, n.l. dat onze Joodse medeleerlingen van het Gymnasium worden verwijderd, kunnen wij niet langer zwijgen. Hierbij protesteren wij daarom ten sterkste tegen dit besluit. VIe en Ve klasse van het Stedelijk Gymnasium te Hilversum. Als gevolg hiervan werden de ondertekenaars, 33 leerlingen, tot 1 januari 1942 van school verwijderd. Om hen niet teveel achter te laten raken gaf directeur K.W. Rutgers van de naastgelegen HBS hen een soort nood-onderwijs. De stichting van de lagere school en U.L.O. Op 28 oktober, toen de joodse leerlingen al bijna twee maanden van onderwijs verstoken waren, liet het departement via een rondschrijven weten dat op basis van de tellingen 32 gemeenten in aanmerking kwamen voor een joodse lagere school. Een aantal hiervan zou dan, om voldoende leerlingen te krijgen, ook als regionale school dienen. Een andere reden voor de keuze van juist die plaatsen was dat er elders niet voldoende joodse leerkrachten waren. Het was natuurlijk volstrekt uitgesloten dat andere dan joodse onderwijzers en onderwijzeressen voor de klas zouden staan. Ook was het verboden een joodse school in de gebouwen van een niet-joodse instelling te huisvesten. Hilversum, Bussum en Laren waren in het Gooi de plaatsen met voldoende leerlingen (meer dan 50) voor de oprichting van een lagere school. In de circulaire werd meteen duidelijk gemaakt dat de joodse scholen achtergesteld zouden worden bij het openbaar en bijzonder onderwijs. De Lager Onderwijswet zou voor deze scholen niet gelden. Dit betekende dat de kosten van huisvesting, inrichting en personeel door de joodse gemeenschap zelf opgebracht moesten worden. Daarmee zou echter gewacht worden tot de scholen aan de Joodse Raad zouden worden overgedragen. In afwachting daarvan moesten de gemeentebesturen hen ondersteunen door voorschotten. Ook zouden de burgemeesters verantwoordelijk zijn voor de aanstelling van het personeel. Dit leverde enorme vertragingen op doordat het personeel voor de scholen moeilijk te vinden was. De situatie was zelfs zo nijpend dat personen die wel ettelijke jaren eerder een akte hadden behaald maar geen
hht-ep 2006/4
315
Bouwtekening van de villa Utrechtseweg 64, in 1919 gebouwd voor de beroemde tenor Jaques Urlus. (coll. SAGV)
enkele ervaring hadden of studenten van de kweekschool tot de kandidaten werden gerekend. De inspectie ging niet zomaar akkoord en raadde zelfs in bepaalde gevallen aanstelling af. De tijd verstreek ondertussen wel. De vertegenwoordiger van de Hilversumse afdeling van de Joodse Raad voor Amsterdam, S.S. Birnbaum, schreef daarom op 25 november (!) aan de burgemeester: In vrijwel alle gemeenten is het onderwijs voor de leerlingen hervat. In Hilversum is dat nog niet het geval en de indruk wordt gewekt, dat ook per 1 december a.s. de lagere school voor leerlingen van Joodschen bloede niet zal zijn geopend. De brief sorteerde weinig effect. Pas op 12 januari opende de lagere school gecombineerd met U.L.O., gehuisvest in de villa Utrechtseweg 64, haar deuren voor 141 leerlingen. Hoofd van de school werd M. Leefsma, die daarvoor zijn betrekking aan de joodse U.L.O. te Haarlem onder druk van de Amsterdamse ‘Centrale Commissie voor het Joodse Onderwijs’ had moeten verlaten. De overige leerkrachten waren de dames E.E. van Leeuwen-van Lier, M. Waterman en S.R.
316
hht-ep 2006/4
de Metz en de heren A.J. van Someren, S. de Vries en A. de Jong. Een maand eerder hadden de ouders van de kinderen een verklaring moeten invullen waarin zij toelating tot de school verzochten, alsof zij een alternatief hadden kunnen overwegen. Op de eerste schooldag die om tien uur ’s morgens begon moesten de kinderen het laatste rapport van hun vorige school meenemen. De ouders deden in een aantal gevallen nog een beroep op de burgemeester om hun kinderen hun oude school te laten bezoeken. Na ontvangst door Von Bönninghausen op het raadhuis kregen ze dan schriftelijk te horen dat hun verzoek op grond van sindsdien ontvangen inlichtingen werd afgewezen. Een vader, wonend aan de andere zijde van Hilversum, bij de Bussumergrintweg, informeerde welke vorm van vervoer er voor zijn kinderen geregeld zou worden om de school te kunnen bezoeken. De burgemeester liet weten dat daar geen sprake van was en dat wellicht van de bestaande autobusdiensten gebruik kon worden gemaakt. Het zou niet lang duren voor het ook deze
1981-2005
ouders duidelijk werd dat de bezetter nog verder zou gaan in zijn maatregelen en dat de burgemeester van Hilversum de regels stipt zou uitvoeren. “Lyceum voor leerlingen van Joodsen bloede” Ook voor de joodse leerlingen die waren verwijderd van de HBS-en en gymnasia zou een afzonderlijke school worden opgericht. Op 23 oktober 1941 zond de secretaris-generaal een brief aan de burgemeester van Hilversum met de mededeling dat de tellingen hadden uitgewezen dat zich in Hilversum en omgeving 104 leerlingen bevonden, afkomstig van gymnasia, lycea en hogere burgerscholen. Von Bönninghausen kreeg derhalve opdracht tot stichting van een joods lyceum over te gaan. Hij kreeg echter een onvoorzien probleem bij het verkrijgen van leerlingen voor het op te richten lyceum. De 104 leerlingen waar het departement melding van had gemaakt waren voor een groot deel (29) afkomstig uit de stad Utrecht, of hadden daar het gymnasium of de H.B.S. bezocht. Aangezien de gemeente een vergoeding in het vooruitzicht was gesteld per leerling, als tegemoetkoming in de te maken kosten, was de burgemeester er dus veel aan gelegen ook die leerlingen bij ‘zijn’ lyceum in te schrijven. Na langdurig corresponderen met Utrecht om de namen van de leerlingen te vernemen, waarop steeds ontwijkende antwoorden werden gegeven, verkreeg die stad in november toestemming zelf een joods lyceum op te richten. Dit betekende een forse financiële aderlating voor Hilversum. Ook nu weer bleek de benoeming van leerkrachten voor vertragingen te zorgen. De rector voor het lyceum was al snel gevonden in de persoon van Salomon Rodrigues Pereira. Deze was sinds 1920 leraar klassieke talen geweest aan het Hilversums gymnasium tot hij per 1 maart 1941 ontslagen was vanwege zijn joodse afkomst. (Zijn mededeling dat zijn familie al sinds 1590 in de Nederlanden verbleef, vormde hiervoor geen beletsel.) Nadat hij op 12 november geschreven had bereid te zijn de leiding van het lyceum op zich te nemen werd hij belast met het samenstellen van het docentenkorps. Dit bleek niet eenvoudig. Ook in elf andere gemeenten werden lycea (of combinaties van H.B.S. en gymnasium) opgericht en het aantal beschikbare, kundige docenten was te gering om aan de behoefte voldoen.
25 jaar Eigen Perk
Het pand Bergweg 10 in 1997. In deze villa was het Lyceum voor leerlingen van joodsen bloede gehuisvest. (foto A. vd Schuyt)
Toen Pereira een maand later dan ook zijn voordracht deed, voegde hij daaraan toe: Verzoeke deze benoemingen te doen geschieden, aangezien verschillende candidaten anders elders benoemd worden. De docent tekenen zou pas later worden aangesteld en bij gebrek aan ervaren krachten werd een student, die om zijn joodse afkomst van de Rietveldacademie was verwijderd, benoemd. Bij deze problemen speelde mee dat de scholen in andere plaatsen op het punt van openen stonden, terwijl de burgemeester van Hilversum meende dat 12 januari 1942 een mooie startdatum zou zijn als gelijkvallend met die van de lagere school. Mogelijk lagen aan deze late startdatum ook weer financiële redenen ten grondslag. De kosten van huisvesting waren ook al, meer dan verwacht, opgelopen. Oorspronkelijk was het de bedoeling geweest ook het joodse lyceum aan de Utrechtseweg 64 te huisvesten. Daar stonden bij de villa soldatenbarakken van de Wehrmacht die in eerste instantie beschikbaar leken te zijn. Bij nader inzien bleek dat niet het geval en voor de
hht-ep 2006/4
317
de docenten, die op dat moment nog niet benoemd waren, sprak Pereira de wensch uit, dat men de leerlingen zelfvertrouwen zou geven, steun, en, voor zoover mogelijk, vergoeding voor hetgeen zij in de laatste maanden gemist hebben. Op 12 januari begonnen dan de lessen aan het ‘Lyceum voor leerlingen van Joodsen bloede’. Op Bergweg 10 verzamelden zich 77 leerlingen voor de acht klassen H.B.S. en gymnasium. Wie het perceel heden ten dage bekijkt, ziet dat het een wat krappe behuizing was voor een dergelijk aantal scholieren. Tijdens de tweede en laatste docentenvergadering werd dan ook bezorgd gesproken over het ‘ordeprobleem’. Nu is dat een probleem van alle tijden. Destijds zullen echter zowel de benauwende omstandigheden bij de leerlingen thuis als de opeenhoping van mensen op school het probleem zwaarder hebben laten wegen.
Alle formulieren benodigd voor de schooladministratie werden voorzien van de naam van de school. Zelfs werd rekening gehouden met meer dan één cursusjaar. (coll. SAGV)
huisvesting van het lyceum moest toen nóg een particuliere villa, Bergweg 10, gehuurd worden voor het lieve bedrag van ƒ800 per jaar. Daarnaast moest voor verbouw en inrichting een bedrag van ƒ1.100 en voor meubilering nog eens ƒ1.300 worden neergeteld. En dit voor slechts circa 80 leerlingen waar oorspronkelijk op 104 gerekend was. Enkele ouders werd de vertraging te gortig en plaatsten hun kinderen op een joodse lyceum in Amsterdam, omdat het onderwijs daar al was gestart, en verzochten vergoeding van de reiskosten. Hetgeen vanzelfsprekend geweigerd werd. Opvallend is dat de rector en de docenten ook met ingang van 12 januari werden benoemd, de dag waarop de lessen zouden aanvangen. Pereira en zijn medewerkers hadden toen alle voorbereidende werkzaamheden al verricht, onbezoldigd dus. Het inrichten van de lokalen, het kiezen van het lesmateriaal en de leerboeken, het opstellen van een leerplan en de lesroosters. Bij de eerste vergadering op 23 december 1941 van
318
hht-ep 2006/4
“Uiterste zuinigheid” Dat het lyceum eindelijk van start ging betekende nog niet dat alles gereed was om de lessen goed te doen verlopen. De lesmaterialen voor de docenten natuuren scheikunde en biologie moesten nog worden geleverd en pas in april kon de tekenleraar zijn benodigdheden bij het centraal schoolmagazijn van de gemeente bestellen. De rector diende daartoe telkens lijstjes in bij de burgemeester die de spullen liet leveren door het magazijn of door de dienst Publieke Werken. Pereira liet bij elke bestelling weten dat slechts het hoogst noodzakelijke besteld werd en dat de aanvragen met uiterste zuinigheid zijn samengesteld. Hij stond hierbij onder grote druk van de gemeente, die alles in het werk bleef stellen om de kosten te drukken en om zoveel mogelijk bijdragen voor de leerlingen in de wacht te slepen. Vooral de correspondentie met gemeenten waar zogenaamde ‘buitenleerlingen’ woonden was intensief. Er werd een verordening vastgesteld waarin de hoogte van ouderbijdrage werd bepaald aan de hand van het inkomen. De gemeenten met buitenleerlingen moesten per leerling ƒ475 bijdragen. Ook voor het lyceum was afgesproken dat deze op enig moment aan de Joodse Raad zou worden overgedragen. De kosten zouden dan voor rekening van de joodse gemeenschap zijn. In afwachting daarvan moest Hilversum de kosten echter voorschieten, er werd geen rijksbijdrage verleend zoals voor het
1981-2005
reguliere openbare en bijzondere onderwijs. Rijkssubsidie was afhankelijk van erkenning van het lyceum als instelling voorbereidend op het wetenschappelijk onderwijs. Er ontstond met het ministerie een soort kipof-ei-discussie. Geen subsidie dan geen erkenning of geen erkenning dus geen subsidie? Dit was voor de gemeente reden om te proberen voor het gymnasium het jus promovendi (bevoegdheid tot afgifte van een getuigschrift dat toelating geeft tot universiteiten) te verkrijgen en voor de H.B.S. de bevoegdheid tot afgifte van een diploma na gedaan staatsexamen. Op 2 april verkregen alle joodse lycea voor een periode van zes (sic!) jaar beide bevoegdheden. Meteen werd een schrijven gestuurd naar het departement om subsidie te vragen. De ambtelijke molens maalden echter zo langzaam dat het antwoord, als het al ooit gearriveerd was, niet relevant meer zou zijn geweest. Werkplan voor het onderwijs Alle zaken die betrekking hadden op de inrichting van het onderwijs moesten worden voorgelegd aan de inspecteur der lycea te Den Haag. Daar zal men het druk gehad hebben, want over elk detail werd druk gecorrespondeerd. Zo moesten bijvoorbeeld alle boekenlijsten (en niet alleen die van het lyceum te Hilversum natuurlijk) gecontroleerd worden op verboden titels. Ook het lesrooster en het werkplan moesten goedgekeurd worden. De regels voor dit type onderwijs werden, met uitzondering van de bovenbeschreven financiën en toelating, net zo gehanteerd als op de reguliere scholen. Het onderwijswerkplan bevatte al die vakken die op gymnasia en hogere burgerscholen werden gedoceerd, aangevuld met Hebreeuws. Dit resulteerde in een pakket van 21 vakken, die natuurlijk niet in alle klassen werden onderwezen. Toch kunnen we niet anders dan vaststellen dat dit voor een docentenkorps van 19 personen (2 voor lichamelijke oefening), waarvan enkele ook nog aan joodse scholen in andere plaatsen lesgaven, een zware opgave was. De klassen waren vanzelfsprekend kleiner dan te doen gebruikelijk. (In bijgaand kader is een overzicht van de docenten en hun vakken opgenomen.) Bij de inhoud van de lessen valt niet veel bijzonders op. Wel zullen de lessen staatsinrichting, waarin hoofdstukken uit de Grondwet behandeld werden, de bijzondere interesse van deze leerlingen hebben gehad.
25 jaar Eigen Perk
Docenten aan het joodse lyceum Aan onderstaande lijst is te zien dat de docenten voornamelijk van buiten Hilversum afkomstig waren. Enkele waren echter eerder in dienst geweest bij het Hilversumse onderwijs. Hun benoeming aan het lyceum was ‘in tijdelijke dienst’. David van Arend uit Utrecht
staatsinrichting en staatshuishoudkunde Louis Coster uit Utrecht Engels Nathan Dasberg uit Hilversum Hebreeuws Elizabeth Heijmans uit Naarden Duits Helena Hiegentlich-Nol uit Amsterdam lichamelijke oefening Andries de Jong uit Hilversum lichamelijke oefening Daniël Klein uit Amsterdam wiskunde Berthold Knoller uit Amsterdam oude talen Mark Kolthoff uit Amsterdam tekenen Abraham de Lange uit Amsterdam handelswetenschappen Henri Lindeman uit Utrecht natuurkunde Meijer Pinkhof uit Amsterdam biologie Salomon Pregers uit Hilversum geschiedenis Salomon Rodrigues Pereira uit Hilversum rector en docent oude talen Henriette Louise Spanjaard uit Bloemendaal Frans Alfred Abraham Spitz uit Amsterdam mechanica en lijntekenen Raphaël Jesaias Spitz uit Bergen (N.-H.) Nederlands Eva Tas uit Amsterdam aardrijkskunde Jacques Weijl uit Utrecht scheikunde
En ook de lessen geschiedenis, waarin de Franse revolutie als eerste op het programma stond, zullen wellicht aanleiding geweest zijn voor enig commentaar. Bij de lessen lichamelijke oefening ontstond in de praktijk een probleem. In de villa was niet voldoende ruimte om een gymzaal in te richten. Daarvoor werd dus (op suggestie van de burgemeester) uitgeweken naar de Rüdelsheimstichting aan Verdilaan 10. Voor de lessen in de buitenlucht wilde het echter moeilijk lukken een oplossing te vinden. Een verzoek van de rector aan zijn collega (en vroegere baas) Makkink van het gemeentelijk gymnasium om de gymvelden aldaar ter beschikking te stellen werd door deze afgewezen. De terreinen aan de Schuttersweg, die toch behoorlijk van omvang waren, zouden doorlopend in gebruik zijn voor verschillende klassen aldaar. Waarschijnlijker lijkt het dat het de man ongewenst voorkwam om zijn leerlingen te confronteren met hun verwijderde klasgenoten.
hht-ep 2006/4
319
“Bijzondere omstandigheden” Aanvankelijk startte het lyceum met 77 leerlingen, dit aantal liep op tot 80 doordat enkele leerlingen uit andere plaatsen werden ingeschreven. Bij de tweede docentenvergadering op 12 mei 1942 deelde de rector mee dat dit aantal thans door bijzondere omstandigheden is achteruit gelopen tot 66. Die omstandigheden waarnaar hier zo bedekt werd verwezen, vormden de eerste aanwijzing dat de leerlingen ook nu niet met rust gelaten zouden worden. Al op 29 januari werden 137 personen, behorend tot 50 gezinnen van Duitse en statenloze joden, gesommeerd met achterlating van al hun bezittingen en onder politiebegeleiding te vertrekken naar Westerbork. Een paar maanden later volgden nog 240 mannen, vrouwen en kinderen afkomstig uit Duitsland en Polen. Dezen werden gedirigeerd naar Asterdorp, de wijk voor ‘a-socialen’ in Amsterdam-Noord. Hilversum was in de jaren voor de oorlog een vestigingsplaats geweest voor vele gevluchte buitenlandse joden. Hun aantal was zelfs zodanig groot dat men over Hilversum sprak als over het ‘nieuw Jeruzalem’. Aan deze voor de bezetter onaangename situatie werd door de deportaties efficiënt en effectief een einde gemaakt. Het gevolg was dat de achterblijvende leerlingen van het joods lyceum nu zelf moesten meemaken hoe het was om veertien van hun medeleerlingen te zien vertrekken om nooit meer terug te keren. Ondanks al deze ontwikkelingen, die toch weinig hoop voor de toekomst van het lyceum gaven, nam de rector al die maatregelen die rekening hielden met een ongestoord voortbestaan van de school. In dezelfde notulen van mei maakte hij gewag van het toelatingsexamen voor de cursus 1942/1943 waarvoor al 15 leerlingen zijn aangemeld. Ook werd de duur van zomervakantie besproken en de te maken kosten voor de nieuwe boekenlijsten. Het was duidelijk dat het systeem van de bezetter, waarin de dagelijkse terreur gepaard ging met maatregelen om alle paniek te vermijden, effect sorteerde. De bovengenoemde 6-jarige vergunning om het jus promovendi te voeren, de gedetailleerde regelgeving omtrent de lesroosters en werkplannen, de uitvoerige procedures voor de benoeming van leerkrachten etc., alles suggereerde een toekomst en daarvan ging ook, tegen alle andere signalen in, een rustgevende werking uit.
320
hht-ep 2006/4
Toch werd wel degelijk beseft dat de bijzondere omstandigheden bijvoorbeeld de leerresultaten ernstig beïnvloedde. Dit deed zich het meest voelen bij de jongste leerlingen. De hogere klassen beschikten blijkbaar al over zoveel gymnasiale- en HBS-ervaring dat zij het opbrachten om zich ondanks alles aan hun studie te wijden. Staatsexamen en evacuatie De enige leerling die ooit examen deed aan het lyceum was Louis Spier. Hij was in januari toegelaten tot de vijfde klas van de HBS-afdeling. Op 14 april 1942 deed hij zijn schriftelijk eindexamen in de lokalen van Bergweg 10 voor de vakken wiskunde, mechanica, natuurkunde, scheikunde, plant- en dierkunde, staatshuishoudkunde, aardrijkskunde, geschiedenis, Nederlands, Frans, Engels en ‘Hoogduits’. Na hiervoor geslaagd te zijn werd hem op 9 en 10 juli mondeling examen afgenomen op het joods gymnasium te Amsterdam. Het examen werd in Amsterdam afgenomen omdat het Hilversumse lyceum op dat moment al weer vier weken was gesloten nadat de nu ook de Nederlandse ‘voljoodse’ leerlingen, ouders, docenten en andere ingezetenen naar het Amsterdamse ghetto waren geëvacueerd. Op 2 juni 1942 was het bevel daartoe gekomen en tussen 15 en 19 juni moest men zich in Amsterdam melden. Hoe het hen verging is op andere plaatsen beschreven. Louis Spier slaagde voor zijn examen dat hem werd afgenomen door de gecommitteerden, de professoren D. van Dantzig uit Den Haag, D. Dresden uit Utrecht, J. Roos uit Doorn en J. van Praag uit Amsterdam. Nog geen jaar na zijn eindexamen stierf de achttienjarige op 2 april 1943 in Sobibor. Ontslag, een verlaat jubileum en schadevergoeding Hoewel de mensenrechten op alle manieren met voeten getreden werden, was de burgemeester na de evacuatie en dientengevolge de sluiting van de school nog zo ‘zorgvuldig’ om de rector en de geëvacueerde docenten hun ontslagbesluit na te zenden op hun nieuwe adres te Amsterdam. Het ontslag werd gegeven overwegende, dat in verband met het vertrek van het meerendeel der Joodsche gezinnen uit Hilversum en de omliggende gemeenten nagenoeg alle leerlingen het lyceum voor leerlingen van Joodschen bloede hebben verlaten. […] Hilversum, 30 juni 1942. de burgemeester E. von Bönninghausen. Met ingang
1981-2005
Doorslag van de opheffingsbrief van burgemeester Bönninghausen aan de rector van het joods lyceum. De leerlingen mochten de gratis boeken, voor zoover zij deze ook in Amsterdam kunnen gebruiken, behouden. (coll. SAGV, archief gemeente Hilversum 1940-1959)
van dezelfde datum werd de huur van de villa aan de Bergweg beëindigd. Pereira keerde in juli 1945 terug naar Hilversum. Na zijn evacuatie naar Amsterdam wist hij te vluchten naar Engeland en werd daar legerrabbijn bij de Prinses Irenebrigade. Direct na zijn terugkomst meldde hij zich bij de conrector met verzoek in zijn vroegere functie terug te keren. Op 4 september 1945 hervatte hij zijn werkzaamheden aan het gemeentelijk gymnasium. Een oplettende collega of ambtenaar maakte burgemeester en wethouders erop attent dat het op 1 februari van dat jaar 25 jaar geleden was geweest dat Pereira als leraar in functie was getreden. Aangezien op die datum de heer Pereira niet in gemeentedienst was werd hem op zijn eerste werkdag een bloemstuk van ƒ15 overhandigd namens het college. Pereira waardeerde dat, blijkens zijn dankbriefje, zeer. Hij bracht het uiteindelijk, ondanks een onwillig college van curatoren, dat hem niet geschikt achtte omdat hij de joodse feestdagen zou moeten verzuimen en dankzij een collegiale mede-docent die hem wel wilde vervangen op die dagen, tot conrector, wat hij tot aan zijn pensioen in 1953 zou blijven.
25 jaar Eigen Perk
Na de oorlog ondernam de Vereniging van Nederlandse Gemeenten pogingen bij het rijk om de kosten gemaakt voor het oprichten en instandhouden van de joodse scholen vergoed te krijgen. Deze kosten waren door de NSB-burgemeester Fijn in 1944 voor Hilversum al ‘nader’ becijferd op ƒ39,143,41. Voorzover bekend hebben deze pogingen geen succes gehad. Noten en literatuur * De gegevens voor dit artikel kwamen vrijwel uitsluitend uit enkele dossiers die zich bevinden in het archief van de gemeentelijke secretarie. Dit was geen keuze maar noodzaak, andere bronnen zijn niet of in zeer geringe mate voorhanden. Dat dit een beperkt beeld oplevert, vooral van de gevolgen van de hier beschreven gebeurtenissen voor de betrokken personen, moge duidelijk zijn. Hilversum, onderdrukking en verzet 1040-1945, p. 69-71. L. de Jong. Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Den Haag, 1969-1984. Deel 5, eerste helft, p. 525-530. J. Presser. Ondergang. De vervolging en verdelging van het Nederlandse jodendom 1940-1945. Den Haag, 1965. Deel I, p. 135-144, 205. ‘Het schoonst Gymnasium in ons eerbaar Nederlandje.’ Herinneringen aan 75 jaar Hilversums Gymnasium. Hilversum, 1988, p. 45-46.
hht-ep 2006/4
321
De Gooise editie van De Waarheid beschreef op 21 november 1945 de opvang van joodse oorlogspleegkinderen na de oorlog. (coll. SAGV)
Archiefbronnen Lijst van Hilversumse oorlogsslachtoffers, opgesteld en bijgehouden door de werkgroep ’40-’45. Ter inzage bij het Streekarchief voor het Gooi en de Vechtstreek te Hilversum (SAGV). SAGV. Archief secretarie gemeente Hilversum, 1940-1959. Dossiernummers: 211, 2458, 2459, 2960, 3320-3325, 3328-3332, 5950.
SAGV. Archief Lyceum voor leerlingen van Joodsen bloede, 1941-1942. (Dit archief bevat behalve de volledige leerlingenadministratie nog de notulen van twee docentenvergaderingen en de stukken betreffende het staatsexamen H.B.S. van Louis Spier.)