245
Vel 04.
l&ds VEIiGADERING. -
Tweede Kamer. 23 OCTÜBER 1903.
11. Nadere bepalingen betreffende de mynontginuing, niet wijziging der wet van 21 April 1810. van 10 October 1903 n". 2!) benoemd tot Ryksadvooaat te Rotterdam, die benoeming heb aangenomen en mitsdien heb opgehouden lid der Kamer te zijn. Met hoogachting heb ik de eer te zyn, Uwe Excellentie's dienstwillige dienaar, E.
15de VERGADERING.
Ingekomen: 1*. berichten van leden; 2 . brief van den heer van Raalte ; 3". wetsontwerpen ; 4°. verzoekschrift. — Behandeling van het wetsontwerp betreffende de mijnontginning, niet wijziging der wet van 21 April 1810 (Bulletin des Lois n". 28-3); aanneming van deartt. 9—15 ; aanneming van het wetsontwerp. — Stemming over het wetsontwerp tot wijziging van de Gemeentewet. — Regeling van werkzaamheden.
VAN RAAI.TE.
Deze brief, waarvan mededeeling zal worden gedaan aan den Minister van Hinneiiland-suhe Zaken , wordt voor keunisgeving aangenomen ;
VKKGADRRING VAX VRIJDAG 23 OCTOBER 1903. (aaOPKNl) TK 1 1 C1IEN.)
E.
,Aan Zijne Excellentie den Minister van Staal, l'norziller van de Tweede Kamer der Slate.n-Ueiteraal."'
3 . Koninklijke boodschappen, ten geleide vau de volgende ! wetsontwerpen : definitieve vaststelling van de koloniale huishoudelijke beI grooting van Suriname voor het dierstjaar 1904; bekrachtiging van provinciale belastingen; nadere aanvulling en verhooging van het VlIIste hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903 ; wijziging van het Ilde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1902; wijziging van het Vilde hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor liet dienstjaar 1902;
Voorzitter: de heer ilackay. Tegenwoordig, niet den Voorzitter, 69 leden, te weten de hoeren :
verhooging van het Vilde hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1903. Deze wetsontwerpen, met de daarbij behoorende stukken , zullen worden gedrukt en rondgedeeld; de wetsontwerpen zullen naar de afdeelingen worden verzonden; 4 . een adres van jhr. II. A. van Karnebeek, meester in de rechten en doctor in de Staatswetenschappen, adjunct-commies aan het Departement van Koloniën , te 's ü rarenhage, houdende verzoek hem te willen benoemen tot commies-griffier der Tweede Kamer.
Mutsaers, van Löben Sels, Arts, van Bylaudt, Helsdingen, Raymakers, Friesen , Troelstra, Talma, van Vliet, van Kol, Melchers. Cremer, van VVassenaer van Catwyck, Staalman, De naam van den sollicitant zal worden geplaatst op een Bolsius, Fruytier, ter Laan, van Veen, van Heemstra, de lijst van sollicitanten en het adres ter griffie nedergelegd. Ridder, van Idsinga , de Waal Mulefijt, van de Velde, Fock, Sluis, van Foreest, Passloors , Beckers , van der Vlugt, Schokking, Nolting, Urants, van Asch van Wijclc, van Wicheu , Aan de orde is de behandeling van hel wetsontwerp houdende Ferf, de Savornin Lohman, Noleus, Michiels van Verduynen , NAI'KRK BEPALINGEN BETREFFENDE D l UMNONTGINNlNii , M1!T WIJZIGING Travaglino, van Gijn, van Wijck, van der Kun, <»oekoop, DM WET VAN 21 APRII, 1810 (Bulletin des Lois u'. 285) (11). Poinpe van Meerdervoort, Brummelkainp , van den Berch van Heemstede, Köell, Krap, de Visser, Hubreeht, Ketelaar, Duik, De beraadslaging over art. 9 en het daarop voorgestelde amcnvan Limbus Stiruui, Goeman Borgesius, Drueker , de Stuers, deinent vau den heer van Kul e. s. wordt hervat.
Verhef, Pönacker Hordijk, Aalbene, Dnymaer van Twist,
de Vries, van Karnebeek, Marchaut, de Klerk, Lieftinck, De heer de Marez Oyens, Minister van Watentaai, Handelen Suiceuge en van .Styrum , i Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Na de schoone redevoering die wij gisteren van den heer Nolem hebben gehoord, betreffende en de heeren Ministers van Water.-taat, Handel en Nijver- het door den heer van Kol c. s. voorgestelde amendement, is heid en van Binnenlandsche Zaken. i het niet. gemakkelijk nog nieuwe gezichtspunten daaromtrent te openen. Ook is bet niet gemakkelijk een oordeel te vellen De notulen van het verhandelde in de vorige vergadering ! over een amendement dat volstrekt niet is toegelicht geworden. wolden gelezen en goedgekeurd. Wel hebben wij een rede mogen aanhooren vau den heer van Kol, maar in die rede worden argumenten die voor de aanneming van het amendement zouden pleiten, te vergeefs gezocht. De Voorzitter deelt mede dat zijn ingekomen : Immers kan aan dat amendement geen andere gedachte ten 1°. berichten van leden , die verhinderd worden de vergade- grondslag liggen dan deze, dat ten aanzien van alle punten ring bij te wonen: van de heeren Bos, Tydeman , Bnjevelden in art. 9 genoemd , niet uitzondering van de regeling van den Brummelkamp, de beide laatsten wegens ambtsbezigheden. arbeidsduur, onbeperkte delegatie aan de uitvoerende macht ware te verstrekken. Deze berichten worden voor kennisgeving aangenomen ; Nu is wel door dien geachten spreker in het midtlen gebracht, dat het zoo wenschelyk is dat die arbeidsduur niet te lang zy, 2". de volgende brief: maar ten aanzien — ik zou zeggen van alle punten in art. 9 Rotterdam 22 October 1903. genoemd — kunnen wenschen worden geformuleerd. Zoo is het Overeenkomstig art. 134 van het Reglement van Orde voor zeker ook in de hoogste mate wenschelyk maatregelen te nemen de Tweede Kamer der Staten-Geueraal, heb ik de eer LTwe ten behoeve van de veilige in- en uitvaart van de mijnwerkers Excellentie hiermede te berichten , dat ik, bij Koninklijk besluit en van de behoorlijke inrichting van de schacht; ook is het Handelingen der Staten-Generaal. — 1903—1904. — I I .
240 16dc VERGADERING. — 23 OCTOBBB 1906. 11. Nadere bepalingen betreffende de mijuontginning, niet wijziging der wet van 21 April 1810. zeker wenschelyk vooriieningeu te treffen tegen liet gevaar de arbeiders? Dit ia een zeer gewichtig punt, dat uit den aard van ontploffen, een gevaar in dd mijnen zoo imminent; ook der zaak invloed zal uitoefenen op den duur van den arbeid. zou bijv. gezegd kunnen worden , dat het zeer wenschelyk is In de domaniale niyn bedraagt de arbeidsduur tien uren, met te bepalen hoe groot de minimum hoeveelheid frissche lucht in iu- en uitvaart en negen uur exclusief de in- en uitvaart en dit de mijmm moet /.ijn , opdat aan de bepaling van die minimum is evenzeer het geval in de ()ranje-Nassau mijn , in de Willem hoeveelheid een wetenschappelijk cijfer ten grondslag kunne en Sophie en in de Neu-1'rick. Omtrent dit punt zegt het amendeworden gelegd. ment dus niets. En zoo zou ik de gansche lijst van art. 9 kunnen afloopen , De tweede vraag bly'ft evenzoo onbeantwoord, nl. deze: wordt doch de vraag is gewettigd wat er dan zoude overblijven van onder den arbeidsduur ook de pauze begrepen ? De mijn werkers de bepaling om aan de Koningin de bevoegdheid te geven de nemen, zonder uitzondering, na vier of vijf uren gewerkt te in bedoeld artikel genoemde punten bij algemeencn in latregel hebben , voor het gebruiken van hun boterham , ruim een half van bestuur te regelen. uur. De verdere rusttyden regelen zy eveneens zelf, naarmate Derhalve constateer ik, dat de geachte afgevaardigde uit de omstandigheden zich voordoen; by'v. na een schot, of na een Enschedé in gebreke ia gebleven aan te tooneu waarom op alle serie van schoten in de niyu , verwydert zich de arbeider van andere punten van art. 9 wèl, maar ten aanzien van uen arbeids- zijn werkplaats en wacht zoolang totdat de kruit- of dynamietduur geen onbeperkte bevoegdheid van regeliug aan de Koningin datnpen voldoende zyn weggetrokken. Gedurende dien tyd rust kan gegeven worden. Maar al ware het anders, en al ware dit wèl hy' en gebruikt dan doorgaans wat koffie en een stuk brood. aangetoond, dan zou zijn amendement toch geheel onaannemeVoorts eindigt de mynwerker steeds een kwartier of langer lyk zijn; want de regeling van den arbeidsduur is niet zulk vóór den vastgestelden tyd , met werken; dit hangt af van de een eenvoudige zaak als die geachte afgevaardigde schijnt te lengte van den weg dien hij moet afleggen om bij de opening meenen. van de schacht te komen. Ik heb reeds gisteren aan den heer Borgesius mededeeling Ook is het een gewoonte van de mijnwerkers om bij het gedaan van het Arrêté van 19 Juni 1901, waarbij de Minister afleggen van den afstand naar de schacht op bepaalde koele van Openbare Werken in Frankrijk een Staatscommissie inge- plaatsen, waar het overigens niet tocht, te gaan zitten. steld heeft van niet minder dan veertien leden om de vraag Zijn nu al die pauzen, naar de bedoeling van de voorstellers, betreffende den arbeidsduur in de mijnen aan een onder/.oek te onder den arbeidsduur begrepen ? onderwerpen, ofschoon in Fraukryk op liet gebied vandemn'nDe derde vraag is : hoe is er te handelen ten iianzien van de •exploitatie een ryke ervaring bestaat. jeugdige arbeiders > Ik weet wel, er staat in het amendement Een tweede bewijs hoe moeilijk de regeling van den arbeids- alleen een maximum van arbeidsduur, zoodut aan het uitvoerend duur i s , levert ook op hetgeen in ons vaderland op dit gebied gezag zal zyn vry'gelaten voor de jeugdige arbeiders dien duur gebeurd is. te beperken. Wanneer men nu op dit punt vertrouwen wil stellen Wij hebben reeds enkele regelingen, die niet alty'd de in de regeling door de uitvoerende macht op dit punt te treffen, sympathie van den geachten afgevaardigde uit Enschedé en zijn wat blijlt er dan over ten aanzien van de jeugdige arbeiders, waar vrienden konden verwerven en die door hen scherp geciitiseerd het zoo op aankomt, van de zekerheid die men bedoelt en zijn. En het loont waarlijk de moeite eens te zien, wat die wenscht te verkrygen ? heeren , als zij eens niet afbreken , maar opbouwen , voor den Ik geloof, dat op al de/.e gronden het amendement niet de minste dag brengen. kans van slagen heeft, en het zal rny niet verwonderen wanneer I >e twijfel, door den heer Borgesius uitgeproken , of wij wel ik straks verneem , dat het zal worden ingetrokken. Ik hoop te doen hadden met een ernstige poging van regeliug, ofwel dat de geachte afgevaardigden tot dit besluit zullen komen. eerder met de bekende sociaal-democratische motie van de., Ik wensch thans nog een woord in het midden te brengen arbeidsdag van acht uren, komt mij in hooge mate gewettigd voor. over eenige vragen van den geachten afgevaardigde uit Zutphen. Het heeft mij alleen bevreemd dat die geachte spreker sympathie Deze heeft gesproken over de draagkracht van dit ontwerp en met dit amendement kou uitspreken, üe heer Troelatra heeft , in het by zonder, in hoever art. 9 toepasselijk zoude wezen op deze week de meening verkondigd, dat deze Minister van Water- de Staatsmijnen. staat alles sympathiek vond; welnu, dan zal het hein genoegen Na hetgeen de geachten afgevaardigde uit Bodegraven te dien doen ook eens te vernemen wat mij antipathiek is ; dat i s : brod- aanzien gisteren heeft in het midden gebracht, kan ik/eer kort delwerk. zijn , daar ik tny volkomen bij zyn betoog aansluit. Ik zal niet, gelijk de heer Borgesius deed, spreken over de Art. 7 van de wet van 24 Juni 1901 (Staatsblad n". 170) uitzonderingen welke, werd het amendement aangenomen, hetwelk bepaalt dat, met uitzondering o a van de bepalingen zouden moeten worden toegelaten. In een mijn zyn soms \verk- betreffende de my'npolitie, de wet van 21 April 1810 (Bulletin zaamheden te verrichten, niet behoorende tot de eigenlijke des Lois n° 285) op de ontginning van steenkolenmijnen door den onderneming, als: reddingswerk by brand, waterdoorbraak Staat toepasselijk i s , kan hier geheel en al buiten beschouwing of algemeene instorting, in al welke gevallen met grooten blijven , aangezien wy hier nu niet voor ons hebben liggen de spoed door daarvoor bijzonder geschikt personeel gewerkt Mijnwet, maar een geheel nieuwe wet, die dus ook o:> de moet worden aan het herstellen van mijnschachten , het Staatsmijnen toepasselijk is ruimen van verlaten gedeelten of het repareeren van mechaIk hoop straks bij de behandeling van art. 14 alsnog in de nische installaties. Komt er nu een bepaling, dat niet gelegenheid te zyn enkele opmerkingen over de quaestie van meer dan acht uren daags mag gewerkt worden , dan ontstaat de draagkracht van art. 9 te kunnen maken. daardoor niet alleen belemmering, maar zelfs gevaar voor het De tweede vraag van den geachten afgevaardigde betrof de bedrijf. Het is onmogelyk het juiste punt aan te geven , waarop inrichting van de inspectie van de Staatsmijnen. spoedeischende werkzaamheden moeten beginnen of eindigen. Ik wensch op dit punt mijn gevoelen nog te reserveeren. Ik zal die uitzonderingen niet bespreken , want ik weet zeer Ik geloof dat het moeilyk zou zyn dienaangaande thans een wel, ik moet het althans verwachten, dat de sociaal-democra- beslissing te nemen , maar ik wil wel zeggen dat de ervaring tische afgevaardigden een regeling bedoelen natuurlijk zonder geleerd heeft, dat de inspectie van de mijnen zeer speciale ontheffingen of uitzonderingen. Zy hebben zich daar alty'd zoo technische kennis eischt en dagelyksche vertrouwdheid met den duidelyk over uitgesproken , dat ik niet mag aannemen, dat aard van het werk, die niet verwacht kan worden van de gezy uitzonderingen zouden willen maken op den regel dieu zij wone arbeids-inspeeteurs. Overigens heb ik gisteren reeds mijn eenmaal gestald hebben. sympathie betuigd met het denkbeeld, waaromtrent ik rny Maar laat ons nu de voorgedragen regeling eens onder de echter nader onderzoek moet voorbehouden, om by deze inspectie de arbeiders zelf te betrekken, en als dat geschiedt, oogen zien. Volgens het voorgesteld amendement zoude de arbeids luur niet zal het misschien onmogelyk zyn om aan de gewone arbeids* meer dan acht uur per etmaal mogen bedragen , en nu mag inspectie de controle op de naleving van den algemeenen maatik in de eerste plaats vragen : wat wordt er bedoeld met arbeids- regel van bestuur op te dragen. duur? Js daaronder al dan niet begrepen de in-en uitvaart van Intusscheu zeg ik den geachten afgevaardigde dank voor den
'W I5d« VEltUADKltlNG. - 2a1 OCTüUËIt 1903. il.
Nadere bepalingen betreffende de inynoiitginniug, met wqtigiog
wenk dien liij mij gisteren gut' en waarop bij de samenstelling
De reden voor die afwijking van onze gewoonte, moet gevonden worden in de wy'ze waiirop de Minister van Waterstaat worden. gisteren gemeend heeft den heer Viin Kol te moeten aanvallen ü e geachte afgevaardigde heeft my' ge/riiugd of liet geea wegens zijn mededeelingen omtrent deindrukken by zyn be/.oek aanbeveling zoude verdienen om de uitdrukking: „niet name", aan de mijnen opgedaan. te wy'zigen of althani daaraan iets toe te voegen. Hij vreesde Het misbaar, dut de Minister naar aanleiding daarvan hier nl. dat de een of ander, die niet heel sterk is in zyn llollaudsche heeft gemaakt, was naar myn meeniug te meer misplaatst, waar taal, die uitdrukking MM verwarren met: namelijk. toch de minder gunstige mededeelingen van den heer van Kol Ik moet erkennen dat ik aanstonds in die opmerking niet door den Minister zelf zyu bevestigd, en de heer van Kol ons kon deelen , daar ik niet gaarne wil gelooveu , dat het taai- in staat heeft gesteld , de waarde zyuer mededeelingen te begevoel by' de Nederlundsche magistratuur zoo zwak zou zyn , oordeelen, door te zeggen, op welke gegevens en onderzoekingen dat bedoeld woord tot verwarring zou kunnen aanleiding geven. zy' berustten. Daar ik evenwel niet wilde afgaan op myn eigen taalgevoel, De heer van Kol was blijkbaar bewogen door deze gedachte, heb ik den avond van gisteren benut om het oordeel in te dat hy' allerminst den indruk wilde maken van gedreven te winnen van een zeer bevoegden beoordeelaar ten deze, te worden door eenzijdigheid en partijdigheid bij zyn oordeel omweten van den hoogleeraar Venlam te Leiden en hem gevraagd trent de toestanden ouder de mijnarbeiders. Hy heeft bij dat of er gevaar kon bestaan dat ,met name'' en „uamelyk" zouden streven dezelfde ervaring opgedaan als ik in dit voorjaar, toen worden verward en of dit niet twee tegenovergestelde uitdruk- ook ik myn best deed, om hier eens extra kalm en objectief kingen waren. op te treden. Het schy'nt dat dit streven, in de pers gewoonlijk Prof Verdam heeft gemeend dat dit juist was en mij getnach- van ons verlangd , weinig gewaardeerd wordt door deze Regeering, dat zij ons liefst niet al te gematigd ziet. tigd dit hier uit te spreken. «Namelijk" is synoniem met „te weten'' en somt dus alles Ik wensch naar aanleiding daarvan hulde te brengen aan de op, terwy'1 .met name" beteekent wat met name genoemd wordt. belangstelling, den yver, de nauwgezetheid en de toewijding, Het onderscheid blijkt duidely'k hieruit. Men zal by'v. zeggen : ook by deze gelegenheid betoond door den heer vau Kol , die in ons land zyn vijf Universiteiten namelijk te Groningen, te reeds in 1884 by' de groote werkstaking in de Boriiuu/p de mijnUtrecht, te Leiden en te Amsterdam de vrije en de stedelijke, werkers in hun strijd om lotsverbeteriug met raad en daad ter doch daarentegen : er zyn in ons land Universiteiten mei iiiuiie zyde heeft gestaan , en die zich ook thans met eigen oogeu van in Leiden enz. Nainely'k is het Latijnsche nempe en het Duitsche den toestand der arbeiders, wier belang hier behandeld wordt, nameutlich , tervvyl met name is het Latijnsche nominatim , heeft willen overtuigen , in plaats van dat over te laten aan het Duitsche niiinlich. Het is niet onmogelijk dat door het lezen die leden van deze Kamer, die in de streek wonen waar de van vele Duitsche boeken de beide uitdrukkingen namelijk en my'nen gelegen zyn , terwy'1 het zeker niet aan hem te wijten met name door sommigen verward worden , doch aan die ver- is, nu de Mijnwet zoo plotseling op de agenda is gebracht, warring zoude voedsel gegeven worden, indien naar aanleiding dat hij daaraan niet meer tyd heeft kunnen besteden. Ik weet vau de gisteren gemaakte opmerking , de uitdrukking „met name " niet of de Minister, die niet zooveel aplomb over den toestand byv. door „onder meer" werd vervangen. in die mijnen sprak, ook zelf gewend is, door persoonlyk ik geloot dat, na hetgeen ik als het gevoelen van den hoog- bezoek zich op de hoogte te stellen; in elk geval heeft de leeraar Verdam hier heb aangehaald, daarvan geeu sprake mag sociaal" democratische spreker zich vau deze taak naar behooren zyn en dat ieder die dienaangaande eenigen twyfel mocht hebben gekweten. gehad , door de onderwijzing van dien hoogleeraar thans overIk wenseh thans enkele woorden te zeggen , naar aanleiding tuigd zal zy'.i, dat „met uatne" niet andere onderwerpen uitsluit, van de opmerkingen van den heer Noleus. De Minister zeide maar alleen op zeer speciale punten de aandacht vestigt. straks , dat ons voorstel door den heer vau Kol niet is toegelicht. Eindely'k heeft de geachte afgevaardigde gevraagd of er niet Ik zou haast zeggen , het is duidely'k gebleken uit de opmereen overgangsmaatregel zou moeten worden gemaakt om te waken kingen van de beide zyden vau deze Kamer gisteren gehoord , tegen het gevaar dat het wetsontwerp zou in werking treden dat een uitvoerige toelichting omtrent de wenschelykheid van op het tydstip, dat de algemeene maatregel van bestuur van de invoering van den 8-urei:dag voor de mijnarbeiders overbodig art. ü nog niet gereed was, hetgeen dus ten gevolge zou hebben geacht mag worden ; de beide sprekers hebben toch met de zaak dat de Arbeidswet en de Veiligheidswet buiten toepassing zouden zelf hun instemming betuigd. wor len verklaard voor de my'nen , zonder dat daarvoor een De heer Nolens heeft uitdrukkelijk verklaard, dat hij een andere regeling in de plaats trad. 8-urendag hoog genoeg achtte voor de mijnwerkers. De heer ik acht die overgangsbepaling ten eenenmale overbodig. Ik Minister heeft zich b'.y'kbaar ook vandaag ten doel gesteld , eens wil niet ontkennen , dat er wel eens abuizen plaats hebben , een goede afrekening met de sociaal democraten te houden, wat maar dit zou een zoo grof abuis zijn , vooral nadat de geachte altijd zeer door ons wordt op prys gesteld; wij houden niet van afgevaardigden uit Zutphen en Venlo op dit punt speciaal nog strijders die al maar ontwijken, en hebben het liever te doen de aandacht hebben gevestigd , dat ik niet geloot dat er ooit met hen die flink aanvallen, omdat wij dit ook doen, wat de eenig gevaar bestaat, dat zoo iets zoude gebeuren. Het tijdstip Minister ook nu en dan heeft kunnen bemerken en nog wel zal worden afgewacht, dat de algemeene maatregel van bestuur eens zal bemerken. geheel gereed zal zijn voor invoering en eerst dan /al der De Minister weet wel, dat hy' allerminst op ons vertrouwen Koningin een besluit ter teeker.ing worden voorgelegd, waarby' kan bogen ; want wat hij tot nu toe gedaau heeft beschouwen het tydstip wordt bepaald waarop deze wet in werking treedt. wy als een ramp voor de arbeiders, en daarom volgen wij zijn Door dat Koninklijk besluit zal tevens de Veiligheids" en Arbeids- voorbeeld en treden ook krachtig tegen hem op. Door den Minister wet voor de my'nen buiten toepassing geraken, doch te gelyker tijd is beweerd , dat ons amendement feitelyk moet beschouwd worden zal de algemeene maatregel van bestuur , bedoeld in art. 9 , door als de bekende motie ten gunste van deu 8-urendag. Maar zoo daarin te bepalen dat hy in werking zal treden op het oogenblik eenvoudig is de zaak toch niet; dit bleek reeds gisteren , toen de van het in werking treden der wet, van kracht kunnen worden. lieer Noleus motiveerde, waarom door hem in deze een 8-urendag Mijnheer de Voorzitter! Zooals ik reeds zeide reserveer ik my' wenschelyk wor.lt geacht, speciaal voor de mynarbeiders, wegens omtrent de draagkracht van art. 9 nog een woord te spreken, de by'zonder ongunstige arbeidsvoorwaarden waaronder zy verwanneer wij zullen genaderd zyn tot art. 13, ten eind» tusschen keeren. Maar wanneer wy zoo jaarlijks onze betooging houden ten de artikelen ) i en 14 een nieuw artikel voor te stellen. gunste vau den 8-urendag voor de loonarbeiders in het algemeen, dan berust dit op een ander beginsel, en moet dit hiermede De hetr Troelstra: My'nheer de Voorzitter! Het is onder niet worden verward. Dan worden wy' daarby' niet slechts gede sociaal-democratische leden dezer Kamer geen gewoonte om dreven door de zucht om arbeiders vau bepaalde categorieën elkander complimenten te maken. Toch gevoel ik mij thans alleen te beschermen tegen lichamelijke verminking en buitengeroepen om datgene wat ik te zeggen heb naar aanleiding gewoue uitputting, maar veeleer door den wensch om te vau het ingediende amendement, te beginnen met een woord maken, dat de lichamelijke arbeid, die voor de productie noodzakely'k i s , niet op een bepaald deel der bevolking gelegd van hulde aan den heer van Kol.
van
24s 15.1e VERGADERING. - 2S OOTOBRB 1003. II. wordt
Nadere bepalingen betreffende de my'nontginiiing, met wjjiiging «Ier wet van 21 April 181<>.
in dia mate, dit zy al liun krachten moeten be
koophandel in Briluii , is aangetoond, dat in Moravië, by dagen van l l ' / i uur vau 188(5 -18.S9 jaarlyks 150 en by een arbeidsduur van 9 uur 185 ton per man werd geproduceerd. Er is gisteren door den heer Goeman Borgesius gezegd: Al die hebben aangetoond) dat, /.al de menioh den lust en dage* 1 moest de productie er onder lyden , maar het stond vast, dat schiktheid behouden voor normale ontspanning, zoodat hij zich het voor de gezondheid en de arbeidskracht der arbeiders niet gedrongen gevoelt om abnormale op winding en ontepanning noodig was, een korteren arbeidsduur iu te voeren , dan mocht te toeken; zal bij kunnen leven voor /.yn gezin en zich kunnen dat geen bezwaar zyn om daartoe over te gaan. Ik hen dit op zich zelf' met den heer Goeman llorgesiuseens; ontwikkelt'!) voor zich zelf en zijn klasse, de lichamelijke maar daaruit volgt volstrekt niet, dat de vraag, of de productie arbeid per dag de aclit uren niet mag overschreden. Wij spreken dan ook niet vau een maximum arbeidsdag van ingekrompen zal worden, van geen belang zou zyn voor de acht uren , maar van een normalen arbeidsdag vau acht uren arbeiders. Zeker, het is te verwachten, eu de ondervinding heeft dat en de zaak waarmede wij nu bezig zijn , is een maximum arbeidsdag ipeeUal voor de mijnarbeiders. En nu doet het my genoegen, ook bewezen — dat verkorting van den arbeidsdag op den duur dat noch de heer Nolens, nocb de lieer Borgesius zich daartegen ', het weerstandsvermogen der arbeiders versterkt, hen sterker sterk hebben verzet: ik zeg sterk, want er zijn toch door den heer doet staan tegenover de werkgevers in den stryd om verbetering Nolens enkele bedenkingen gemaakt waarover ik een kort woord van hun arbeidsvoorwaarden. .Maar een direct gevolg vau productievermindering zou toch wil zeggen. De heer Nolens heeft de vraag gesteld, of niet de invoering ; zijn verlaging vau het loon , waar dit geregeld wor.lt naar de van den 8-urigen arbeidsdag in de mijnen zou kunnen afstuiten productie. Daarom is bet voor de arbeiders van belang te weten, dat de achtureudag de productie eer verhoogt dan verlaagt en op de beperking der productie. Wat de beperking der productie by een korteren arbeidsdag dat daarmede — dat leert ook de statistiek vau dr. Bauer — betreft, heeft de heer Borgesius reeds te recht opgemerkt, dat nog grooter styging der loouen gepaard gaat, zoodat door de in vele gevallen de ervaring reeds heeft geleerd, dat door die ; arbeiders, voor hun loon van de invoering van den achturigen verkorting van den arbeidstijd de productiviteit van den arbeid j arbeidsdag geeu gevaar te duchten is. niet beperkt, maar vergroot wordt. Wy vinden dezï opvatting De heer Nolens wees op de lijdensgeschiedenis van de wet o. a. in het bekende werk van den heer den Tex over de ver- i tot invoering van den achturigen dag voor de mynen in Engeland. korting van den arbeidsduur op blad/.. 51 nader uitgewerkt. Dit | Een keer of zeven is de wet daar behandeld, nu aangenomen, kunnen wij allen beoordeelen, dat landen waar de arbeidsdag dan verworpen; iu 19'J2 geschiedde de verwerping met 209 verkort is, uitstekend de concurrentie kunnen volhouden met tegen 208 stemmen, maar zy' pleit iu geen enkel opzicht tegen die waar een langere arbeidsdag bestaat. de wenschelijkheid van de door ons voorgestelde regeling. De vraag is nu evenwel, of hetgeen bij verschillende industrieën Wel deden zich daarby als sterke bestry'ders van de wet kennen wordt aangetroffen, ook voorkomt bij de mijnen. Nu heeft de de twee woordvoerders der mijnarbeiders in Durham en Northumheer Nolens gisteren trachten aan te toonen dat die verhooging berland, Wilson en Fenwick; maar welke reden voerden ze der productiviteit by de mijnen niet het geval is en bij beriep daarvoor aan? Dat de mijnwerkers mans genoeg zynhuneigeu zich op een mededeeliug van de Frausche Regeering by' de be- belangen te behartigen en als ze den achturigen dag wilden , handeling van bet wetsontwerp op den 8-urigen arbeid in de den Staat daarom niet behoefden te vragen. Een uiting dus mijnen. Wat daar is medegedeeld, moet ik in zijn waarde laten ; van het bewustzijn dat men daar ouder de mijnarbeiders heeft maar ik constateer, dat dit voor de Fransche Kamer geen reden een sterke vakorganisatie, die ook buiten de wetgeving om, is geweest, om den 8 urendag niet aan te nemen. Wil men wanneer ze wil, een achturigen werkdag zou kuunen doen zoeken naar uitlatingen waaruit zou biyken , dat wat in deze voor invoeren. vele industrieën gebit, niet geldt voor den mynarbeid, dan zou Overigens is het bekend, dat de tegenstand der mijnarbeiders men zieh ook kunneu beroepen op wat in La94 door een commissie in Durham en Northumherland tegen een achturigen arbeidsuit de Vereeuiging vau mijneigenaren in Engeland, toen daar voor dag hieruit voortkomt,' dat zij zelf reeds hebben een 7urigen de zooveelste keer de 8-nrige arbeid in de mijnen in behandeling arbeidsdag of nog minder, maar dat ze jongens 10 uren laten was , is gizegd tot den Priemier Lord Uoseberry. Er werd toen werken. Om nn hun eigen bevoorrechten toestand boven alle gewezen op Durham , waar de wekelyksche werktyd van 39,4 andere mijnarbeiders iu Engeland te kunnen handhaven, willen tot 33 was teruggebracht en de jaarlijksche productie van 431 zy vrij biy'ven, jeugdige personen langer dan 8 uur te laten op 401 ton per man was gedaald. werken. Het behoeft geen betoog, dat dit een motief is van Dit heeft evenwel niet verhinderd, dat toen de 8-uren wet in zoo weinig edelen aard, dat het niet kan gelden tegen ons de mijnen bij tweede lezing door het Lagerhuis is aangenomen. amendement. Dit wat de zaak zelf betreft. Than3 wil ik spreken over de Dit behoeft ons niet te verwonderen , daar vermindering van arbeidsduur, in verband met de productie, in het eene stadium excepties, ontleend aan buiten de zaak zelf gelegen omstandighedeu , die door den heer Nolens zyn opgeworpen. van anderen invloed is dan in het andere. Wanneer men de arbeidsduur vermindert van 11 op 9 of Het amendement zou voorbarig zyn, eu de heer Goeman van 8 op 7 uur zal men ten opzichte van de productie groote Borgesius sloot zich hierby aan, omdat wy niet achter den verschillen kunnen waarnemen en nu treft liet, dat de ver- rug hebben een onderzoek en dus op dit oogenblik in de stukken mindering van den mynarbeid in Durham geen vermindering j niet beschikken over de uoodige gegevens om een volledig was van 10 op 9 maar van beneden 8 tot 7 uren. oordeel te vellen over de werking vau den S-urendag, speciaal De ervaring daarby opgedaan , was een andere dan bijv. in ook in de Nederlandsche mynen. South Vorkshire, waar in 1859 de 8-urige werkdag in de Nu moet natuurlijk dezerzyds worden toegegeven, dat wy mijnen is ingevoerd. over dergelijke gegevens, over een dergelijk onderzoek niet beIu 1860 rapporteerde de secretaris vau de Vereeuiging vau schikkeu. Hoe komt dat 't De Minister heeft straks gezegd, dat mnnejgenaren , dat de productie bij sommige van de grootste uit het amendement der socaaal-democraten nu eens bleek, dat mynen in die streek veel grooter was dan bij een even groot getal het gemakkelijk is te critiseeren en moeilijk om op te bouwen. arbeiders vroeger. Sprekend is ook de ervaring in South Staf- J a , dat ia waar. Het is gemakkelijker af te breken dan op te fordsbire en Durham, vergeleken met die iu Glamorganshire. bouwen ; maar met name wordt het bouwen byzonder moeilijk. Iu eerstgenoemde districten , waar een arbeidsduur is van minder wanneer men bouwen moet op een slechten grond, eu de meeste dan 8 uur, werd iu 18V>1 431 tou per jaar geproduceerd, in der excepties die men tegen ons amendement heeft aangevoerd het laatste district, waar een 10 urige arbeidsdag geldt, slechts zyn, zooals ik nader zal aantoonen , bloot hiervau het gevolg , dat wy, gedreven door onze overtuiging dat dit punt niet 347 ton. Tegenover de opmerkingen en mededeelingen van den heer mocht worden overgelaten aan de willekeur der Kegeering, Nolens stel ik dus deze, en ik voeg er aau toe, dat indertijd verplicht waren ons amendement in te voegen, zoo kort mogelyk, door Dr. Stephan Baner, den statisticus van de Kamer van in het verband van art. 9 , waar niet een volledige regeling van steden MD dien arbeid. Wanneer wij strijden voor liet reduceeren van dien arbeid tut acht uren , dan kunnen wij ons beroepen <>> | verklaringen van deskundigen van allerlei aard ,
Vel 65.
241)
m Tweede
Kamer.
LM« VERGADERING. - 28 OCTOBEB 1003. il. Kadere bepalingen betreffende de uiyuontginning, met wyzigiug der wet van -l April 1810. de zaak wordt
gegeven , doch alleen de onderwerpen WCJIII'MI
genoemd die bij algemeeuen maatregel van bestuur zullen worden geregeld. Kr is in bet Voorloopig Ver-lag geklaagd, dat de Regeering
in baar oorspronkelijk voorstel de Brbeidiroorwaarden der mijnarbeiden bijna geheel ongeregeld lieten wanneer in het gewijzigd ontwerp althans een wettelijke regeling in het vooruitzicht il gesteld en de Regeeiiug de onderwerpen , hij algemeeuen maatregel in het belang der arbeiders vast te stellen , sterk beeft uitgebreid, dan is dit voor een zeer belangrijk deel te danken missehien niet aan den (>i>bowcentlen, maar toch zeker aan den eritisclu-ii arbeid der sociaal-democraten. De Minister doet dan ook niet goed met ons te verwijten, dat wy critiseeren. Mijne heeren, gy zit daar om op te b o u w e n , gy zyt daar als architecten niet door o u s , maar tegen onzen wil gesteld. Gij zijt nu eenmaal in s t a a t , alle mogelijke bouwstoffen te verzamelen ; gij hebt nw bnrean's en k u n t dus beter dan wy technische wetten maken. En desniettegenstaande gelukt u dat nog niet steeds. De Minister heeft straks met eruphase gezegd, dat hy een tegenstander is van broddelwerk. Ware dat slechts zoo, Mijnheer de Voorzitter, dan zou de h e e r T y d e m a n niet zulke gegronde aanmerkingen gemaakt hebben o p d e T e l e p h o o n w e t ; die i s , wat de hoofdzaak betreft, zoo door hem stukgeplozen , dat alle grond er aan ontnomen is. W a r e het zoo, | dan zou de a k e m e e n e maatregel van b e s t u u r , dien wy 7 April gekregen hebben , niet zooveel aanleiding hebben gegeven tot | allerlei bisbillcs. W a r e het z o o , dan zou bet ontwerp op de landbouwraden verder gevorderd zijn dan np dit oogenblik, nu er door de naaste vrienden van den Minister zooveel critiek op dat voorstel van hem is uitgeoefend. De Minister heeft een voorsprong boven o n s , omdat hy beschikt over alle mogelyke middelen, waarmede men wetten m a a k t ; maar als men met een dergelyken voorsprong, wat de techniek en de practijk van de voorstellen betreft, zich in zijn naaste omgeving zoo dikwijls aan rechtmatige critiek blootstelt, dan, zou ik zeggen, moet men tegen een fractie, die tracht op een door den Minister zelf voos gemaakten grond nog iets goeds tot stand te brengen, wanneer haar pogingen de sporen bly ven dragen van de ongunstige omstandigheden waarin men haar daarbij heeft g e b r a c h t , daarvan geen machine de guerre maken. De groote moeilijkheid ligt h i e r i n , dat men ons niet eens voorl e g t , hoe men de zaak wil regelen, maar eenvoudig z e g t : dat zal wel komen by algemeeuen maatregel van bestuur. W a n n e e r de Kamer de zaak niet kan beoordeelen, dan heeft de Minister daaraan niet de minste schuld , want — ik kan dat niet ontkennen — in de stukken vindt men geen gegevens ter beoordeeling van den arbeidsduur. Is dat onze schuld ? Uadden wy van heinde en verre alle mogelyke gegevens, die wy kouden krijgen, aan de Kamer voorgelegd , men zou gezegd hebben : gij legt ons die gegevens nu wel voor, maar kunnen wij daar nu wel op a a n ? Ieder lid der Kamer had de gegevens die wij kunnen verstrekken , zelf kunnen vinden , wanneer hy de ziaic wil Ie bestudeeren. Alleen wanneer de liegeeriug onieieele gegevens had v e r s t r e k t , zou men daarop ingaan. N u hebben wij onzen plicht gedaan door in de afdeeliugen aan te dringen op het vastleggen van den 8-urigen ar heidedag. Wij hebben daarmede te kennen g e g e v e n , d i t deze zaak zon ter sprake komen , zoodat alle leden van de K a m e r , die klaar •wilden zijn om aan de behandeling van dit wetsontwerp niet goed succes deel te nemen , een vingerwijzing hadden , dat zij n e b op de hoogte moesten stellen van de werking van den aehttirigen werkdag. Ik had gewild, dat de Minister — dat ware voor de zaak beter geweest — had medegedeeld , wat de hoofdtrekken ran den algemeeuen maatregel van bestuur /. MI leu zijn. Dat was in het algemeen van belang, m iar het was speciaal nu noodzakelijk, omdat het hier g^ldt een algeuieenen maatregel van b e s t u u r , die in de plaats lrer.lt van een teel. De Kamer heeft bij het maken der wet zelf gelegenhei l de zaak in orde te brengen ; maar waar van dn Kamer wordt gevraagd , haar macht in dezen aan de Regeering over te dragen, had deze de Kamer belmoren mede te doelen, welke de ho>fJlynen zyn van de r e g e l i n g , die zy . als wetgevend lichaam o p t r e d e n d e , van plan is tot stand te brengen. H a n d e l i n g e n der S t a t e n - G e n e r a a l . — 1903—1904. — I I .
In zooverre moet ik dus toegeven, dat er in de stukken omtrent de /.aak geen gegevens voorkomen . maar voeg er onmiddellijk b i j , dat ieder lid, dat zich op de hoogte had willen
stellen, daartoe de gelegenheid beeft gehad.
.Mijnheer de Voorzitter! De heer N o l e n i heeft bovendien ons amendement misplaatst, te laconiek en onmogelijk genoemd. Ik zal di • verschillende qualifieaties niet alle bespreken ; de heer van K o l , de eerste verdediger en onderteokenaar van het amend e m e n t , zal zeker nog genoeg pylen in deze op zijn boog hebben. Maar ik wensch toch een paar opmerkingen daarover te maken. Waarom is de zaak door ons niet goed geregeld ? Een van de genoemde redenen w a s : wij hebben geen rekening gehouden met de noodzakelijke uitzonderingen «Hoe stelt gy u den arbeidstijd v o o r ? ' ' U vorder gevraagd. . I s daaronder begrepen de iu- en uitvaart? Hoe denkt gy over byzondere g e v a l l e n , wanneer het eens onmogelijk is het werk binnen 8 uur af te maken ? Hoe denkt gy over overgangsbepalingeu ? Ook uw Belgische partijgenooteu hebben bij de behandeling van deze zaak overgangsbepalingen voorgesteld." Hieromtrent eenvoudig dit. Wij hebben g e m e e n d , met het oog op de oeconomie van dit wetsontwerp, er niets anders dan een korte bepaling te kunnen invoegen. Reeds in het Voorloopig Verslag wordt de wenschelykheid uitgesproken de hoofdlijnen der arbeidsregeling by de wet te t r e k k e n ; w e l n u , wy hebben dit ten op/.ichte van den 8-uren dag trachten te doen. E n waarom deden wy dit ten opzichte van den arbeidsdag der volwassenen en niet ten opzichte van den werktijd van kinderen en jeugdige personen ? De reden daarvoor is , dat voor kinderen en jeugdige personen de arbeidstyd reeds nu geregeld is — of ze goed geregeld is laat ik daar — en wij ons dus niet kunnen voorstellen, dat ten opzichte van den mijnarbeid van jeugdige personen niet de uoodige bepalingen zullen worden gemaakt. Maar de arbeidstijd van volwassenen is tot heden niet by de wet geregeld en waar deze algemeene maatregel in de plaats komt van de Arbeidswet, 13 het dus niet zeker, of daarin ook een regeling voor volwassen arbeiders zal komen. Wel is er een nieuwe Arbeidswet in de m a a k , maar wat daarvan zal te recht k o m e n , is al heel onzeker. E n waar uu onder de mijnarbeiders zelf de wensch geuit wordt om van de „Ueberschichten " en dergelijke verlost te worden , waar de mijnarbeid bijzonder ongezond i s , en de georganiseerde mijnarbeiders op hun internationale congressen steeds aandringen o p e e n 8-nrigeii arbeidsdag, meenden wy voor deze zaak te moeten opkomen. De Minister zal ons wel willen toestaan , dat wy ons hier gevoelen als te zyn de vertegenwoordigers van de georganiseerde arbeiders, en dat wy zouden meeuen , onzen plicht te verzuimen, als wij niet de eerste de beste gelegenheid, die zich voordoet, a a n g r e p e n , om aan te dringen op voldoening aan de eischen, door de mijnarbeiders, op grond van de ondervinding, die zjj aan eigen lyf hebben opgedaau , op hun internationale congressen gesteld. Ziedaar de reden , waarom wij hier den S-urigen arbeidstyd willen vaststellen. E u wanneer gezegd w o r d t , dat wij dat beginsel niet voldoende hebben u i t g e w e r k t , dan ligt dit aan het verband waarin wy deze zaak moeten wegen. Of misschien iets meer door ons had kunnen worden voorgesteld? W e l , Mijnheer de Voorzitter, als het noodig is zullen wy gaarne ons amendement eenigszins uitvoeriger maken. Maar o verga ngsbepaliugen en dergelijke moeten geregeld worden bij den algemeenen maatregel van bestuur, die immers ook alle andere regelingen zal bevatten. W a n n e e r wij een wet badden voorgesteld, met een arbeidsduur van 8 uren , dan zou in het eerste artikel s t a a n : de 8-urige werkdag wordt ingevoerd voor de mijnen: in een ander artikel zouJen genoemd worden de verschillende buitengewone gevallen , waarin de werkdag zou kunnen worden verlengd en misschien in een slotartikel de overgangsbepalingen. Maar een dergelijk voorstel hebben wij niet kunnen in dienen. Wy hebben alleen getracht het beginsel vast te leggen in het ontwerp van de R e g e e r i n g . en wanneer dit stuit op moeilykh e d e n , ligt het eenvoudig aan den grond waarop wij nu eeumaal moeten bouwen. N u wordt gezegd , dat wij eigenlijk de zaak maar a i u de Regeering moeten overlaten. J a , Mijnheer de Voorzitter, dat is een lastig geval. W y zouden werkelyk geneigd zijn, dat te d o e n , maar dan moe3t van den kant der Regeering ook blijken,
2)0 lódo VERGADERING. - 28 OOTOBEB 1903. il.
Naden bepalingen betreffende de mvjnontginning, met wijziging der wet van 21 April 1810.
Troelstra heeft voorbeelden uit Engeland aangehaald; ik weneoh doet het mij leed dat de Minieter zioh dezen morgen blykbaar : mij daarom op Duitschland te beroepen. Een onderzoek dat daar
althans de w i l , om in onze richting werkzaam te zijn. Kn int voornamelijk
ten doel
heelt gesteld, om nu eens gebruik te , te landt.' heelt plaats gehad , heelt bewezen dat vermindering
maken van de eenigszins lastige omstandigheden, waarin wij i vau arbeidsduur binnen zekere grenzen geen vermindering geplaatst waren , om de wereld kond te doen welke slechte ' van productie behoeft ten gevolge te hebben.
lijj deu mijnarbeid in de galerijen, het houwerswerk, heeft wetgevers wij zyn ; dat de Minister gehouden heeft een aardig partyspeeehje i waar men eens glunder om lacht, maar dat on- j uien weinig rekening te houden met de machine, de productibillijk, zeer eenzijdig was en ongunstig afstak bh' de gematigde viteit hangt hier byna geheel at van persoonlijke krachtsiuspuur e d e , waarmede de hoer van Kol deze zaak heeft ingeleid. .Maar n i n g , die gedurende zekereu tyd voor uitzetting vatbaar is. Men heeft in Duitschland ook een proef genomen met verhet succes, dat de Minister gisteren bij zijn vrienden heeft gehad , omdat hy deu heer van Kol zoo flink op zijn nummer lenging van den arbeidsduur. En wat bleek d a a r u i t ? Dat geheeft gezet, is hem blijkbaar zoo goed bevallen, dat hij ook durende drie of vier weken er meer kolen te voorschyn gebracht t h a n s weer op datzelfde aambeeld beeft voortgeslagen. Maar I worden, maar dat na dien t y d , ten gevolge van den overmatigen arbeid die gevorderd werd, de productie daalde tot den n o r m , daarmede komen wy niet verder. Wanneer de Minister wil dat wy dit amendement intrekken die iu 8 uur verkregen werd. Troelstra heeft er ook al op gewezeti, dat de loonen door geloof ik dat hij verder zal komen met de manier van den heer Borgesius dan door misbruik te maken van de omstandigheden beperking van den arbeidsduur tot de grens die wy door ons en slechts aanmerkingen op den vorm te maken — aanmer- amendement willen vaststellen, niet behoeven te d a l e n ; ook die kingen die tot de zaak zelf niets afdeden — zich te vermeien zaak kan ik dus ter zjjde laten. De heer Nolens heeft enkele voorbeelden betreffende F r a u k r y k in technische bezwaren , opdat men later zou k u n n e n zeegen : die meuschen dienen maar voorstellen i n , maar die zijn zoo aangehaald, maar daartegenover staat hetgeen onderzoekingen treurig en o n g e l u k k i g , dat er niets van te recht komen kan. in andere landen hebben aangetoond. W a a r het moeilyk is te oordeelen naar enkele bepaalde g e H e t is natuurlijk, d a t , waar wij op die wjjze van de ltegeeringstafel behandeld worden, ons dit niet aanmoedigt den weg in vallen. ware het weuschelyk geweest dat de l e e r Nolens ons te s l a a n , ons door den heer liorgesius aangewezen. N e e n , er ingelicht had over de \ r a a g of de verminderde productie in dat is maar één middel om ons den weg te doen i n s l a a n , dien de geval ook te wijten kon zjjn aan andere oorzaken , by voorbeeld Minister het liefst door ons zou ingeslagen zien, dat i s : ons door het dieper maken van de schacht, het verlengen van de eenige zekerheid, althans eenig uitzicht te geven , dat de ltegee- gangen of lastige steenkoolbeddingen. r i n g , wat het beginsel betreft, zich niet at keerig betoont van Ik zal over dit alles echter uu maar heen stappen, en ik hetgeen wij wenschen. voeg mij volkomen bij hetgeen de heer Goeman Borgesius gezegd Dit nu heeft de Minister niet gedaan ; hjj heeft geen woord heeft: liever minder kolen , als deze moeten verkregen worden ten koste van de gezondheid , het geluk en de moraliteit van over de zaak zelf gezegd. Ik vraag of het afmaken der sociaal-democraten , alleen op de arbeiders grond van technische opmerkingen , dan zooveel belangrijker is De heer Nolens noemde het amendement .misplaatst"' dus dan de quaestie, of de mijnarbeiders in Nederland een arbeids- verkeerd. duur zullen verkrijgen , die ook volgens den heer Nolens voor Indien deze discussiê'n echter tot iets geleid h e b b e n , dan is hen zoo hoogst noodzakelyk is. het toch wel dit geweest — de heer Goeman Borgesius heeft Kon de Minister in uitzicht stellen, dat hjj in afwachting van ook dit p u n t aangeroerd — dat ten gevolge van het te berde de binnen 5 jaar te maken w e t , onzen weg op w i l , dan zouden brengen van dit vraagstuk door ons personen van verschillende wy kunnen overwegen, ons amendement iu te t r e k k e n , en het richtingen verklaard h e b b e n , dat naar hun overtuiging een voldoende a c h t e n , thans onzen plicht gedaan te hebhen met arbeidsduur van acht uren iu de mijnen meer dau lang genoeg moet worden geacht. Het was dus zeer ter plaatse „ad r e m " . de zaak ter sprake te brengen. Het amendement is door deu heer Nolens „al te e e n v o u d i g " In elk geval hebben wy de voldoening, van leden huiteu onze partij in deze Kamer te hebben vernomen . dat wy reeds genoemd. De reden daarvan is door Troelstra uitvoerig uiteendaardoor in het belang der mijnarbeiders zijn werkzaam geweest. gezet en ftond in verband met deu opzet van art. 'J in h e t wetsontwerp door deu Minster zei:. De heer van K o l : Mijnheer de Voorzitter! Na hetgeen mijn Onze taak was niet een nieuw wetsontwerp in te dieneu, maar vriend Troelstra gezegd heeft, kan ik vry kort z i j n ; w a n t het om een onderdeel van een eukel artikel in onzen geest aau te zou weinig edelmoedig zyn nog meer pijlen op den Minister vullen. Daarom moest ons amendement kort zyn; men heeft daar te r i c h t e n , die reeds de volle laag ontvangen heeft Ik zal mij snel gebruik van gemaakt om daaruit een strijdmiddel te smeden, meer bepalen tot het tegenspreken van sommige beweringen hetgeen geenszins billijk kan worden geacht. van den heer N o l e n s , die gemeend heeft mjjn amendement De heer Nolens noemde het amendement „draconisch"; hij scherper te moeten veroordeelen dan het dit inderdaad verdient. zeide dat op geen uitzonderingen was gewezen. Ik heb duidelijk De waarschuwing van den heer N o l e n s , dat hij vreesde my in mijn eerste redevoering mei name de buitengewone omstandigheden g e n o e m d , waarin eenige afwijking absoluut noodte zullen teleurstellen, was een overtolligheid. W a n n e e r men de onderteekeuaars van het Voorloopig Verslag zakelijk is. ziet, waarvan de meerderheid tot de de reactionnaire richting De beer Nolen3 heeft nog uitzonderingen van meer onderb e h o o r t ; wanneer wij weten dat die geachte afgevaardigde geschikteu aard genoemd , doch bij erkende zelf dat dergelijke tot de Roomsch-Katholieke partij behoort, die altijd de remschoen détailzaken in den maatregel van bestuur moeien worden begeweest is van sociale hervormingen , zal nieu begrijpen d a t handeld en niet in het amendement, d.it slechts als richtsnoer teleurstelling in deze niet licht mijn deel kon zijn. Maar wat moet dienen voor den Minister. my wel verwonderd h e e l t , i s , dat de heer N o l e n s , die toch Iu gewone omstandigheden echter behoeft men geen scheiding yverig sociale studiën maakte, hier argumenten heelt aiugevoerd , te maken tusschen de werklieden outlcr den g r o n d , wat den die alle beperking v a n d e n arbeidsduur iu b ^ n a alle industrieën arbeidsduur betreft. zouden onmogelijk maken. Zeer zeker, er zijn verschillende categorieën van arbeiders in Geeft de vrees dat de productie zal verminderen, deu doorslag , de n i y n e n ; behalve de eigenlijke mijnwerkers of steenkoolhoudan kan men Op dit terrein wel afzien van sociale hervorming, weis vindt men er die de stellages bouwen en o n d e r h o u d e n , want bij alle industrie zal in bet begin, althans tijdelijk, de o p - de h o o r d e r s , de karrevoerders, de wachters by de schachten brengst van den arbeid dalen door verkortiug van den arbeidstijd. enz., maar wij kunnen gerust z e g g e n , dat zelfs het houden Maar j u i s t bet bedrijf waar deze afname der productie nog het van toezicht ouder deu grond gedurende 8 uur, dus geheel verstoken vau het zonlicht, alleen met de doode steeuen , inderdaad minst zal beteekeuen is de mijnarbeid. De heer Nolens heeft van Troelstra kunnen vernemen dat lang genoeg is. Zelfs al zat men zoolang op een stoel, zou m e n , vooral waar het my natheid betreft, gerust kan zeggen dat die tyd ruimschoots lang genoeg zyu voor zulken vervelenden by normuien a r b e i d , iu 8 u u r het maximum product zal ver- arbeid in een ongezonde atmosfeer vol fijne stofdeeltjes. W y meenen dan ook dat de achturige arbeidsdag voor allen arbeid k r e g e n worden.
251 15de VERGADERING. - 23 OOTOBER 1903. il. Nadere bepalingen betreffende «Ie mjjnontginning, met wijziging <••' "et van 21 April lslO. in de ingewanden der aarde ale maximum moet worden aan* genomen. Om echter de grief van den beer Nolens, wat betreft die buitengewone omstandigheden waarvoor aitzonderingen noodig zijn , weg te nemen, zullen wy een wjjliging brengen in ons
amendement Strikt noodig is dit niet, want door de sociaal-democratische leden van verschillende Parlementen /.yn te dezer zake wetsvoor* stellen ingediend, waarin van buitengewone omstandigheden geen sprake is. doch dit aan de Miuisterieele Decreten wordt oveigelaten. In het Belgische ontwerp van Februari 1903 wordt ook alleen gesproken van ,1a jouraée normale du travail", maar om zoo duidelyk mogelyk te Eyn, wordt in het amendeuient achter het v/oord .betreffende", door ons ingevoegd: .gerekend van daglicht tot daglicht, behoudens buitengewone omstandigheden nader by den in dit artikel bedoelden algemeenen maatregel van bestuur te bepalen". De buitengewone omstandigheden zy'n nu met naius genoemd. Een overgangsbepaling achten wy voor de Nelerlandsche myuen niet noodzakelijk niet alleen, maar, waar in Limburg practisch reeds een arbeidsduur in de niyuen beslaat, die weinig afwy'kt van de 8 uur, ook overbodig. De heer Nolens achtte on9 amendement „niet ruogelyk". Dit heeft uiy bevreemd; waar in de internationale conferentie te Berlyn reeds op de noodzakelijkheid van een achturigen arbeidsdag is gewezen; waar in Christelijke kringen, o. a. in de vakvereenigingen van Christelijke arbeiders in Sile/.ië, bn den Rijksdag herhaaldelijk oin den achturigen arbeidsdag is gevraagd; waar geen van de talrijke tmjnwerkerscongressen heeft plaats gehad, waar niet om den achturigen arbeidsdag is gevraagd , hebbeu die allen toch niet het .onmogelijke" geëischt? Trouwens de argumenten dat in Engeland sommige mijnarbeiders zelf zich hebben verzet tegen een korter werkdag, zjjn reeds door Troelstra wederlegd. Het gold daar het feit, dat arbeiders in Durham en Northumberland, door een betreurenswaardig egoïsme gedreven, eenvoudig om bun korteren arbeidsduur te handhaven, dien van kinderen in de mijn wilden verlengen. De Minister zynerzijds bewoog zich in een andere richting; hy was zeer veeleisidieud. Hy- heeft ons uitgenoodigd niet te komen niet een amendement op één onderdeel van art. 9 , maar op alle zestien onderdeeleu van dat artikel. Als wij dat gedaan hadden, zou men eens wat gehoord hebbeu ! Wy hebben het amendement slechts op een der onderdeeleu van het artikel ingediend , omdat het hier geldt een zaak van overwegend belang voor de arbeiders, en vooral omdat het een zaak is waarbij wy het minst gerust zijn over de houding van dezen Minister. De Minister meende zelfs, dat. zooals in Frankrijk ook is geschiedt, eerst een commissie noodig zou zyn. Dan, Mijnheer de Voorzitter , zouden wy dit op al de zestien onderdeeleu van art. 0 hebben kunnen toepassen , en door al dien omslag ware de zaak voor langen t.jd van de baan geschoven. Ik moet bovendien beslist ontkeunen, dat de commissie in Frankrijk werd benoemd om den maximum arbeidsduur vast te stellen , die was daar in principe reeds vrij wel beslist. Onder den Minister Millerand is Frankrijk reeds het verst van alle landen gekomen op het gebied van beperking van den arbeidsduur in het algemeen: en voor de mijnen geldt het in hoofdzaak het vaststellen van détails, in verband met wellicht uiteenloopende omstandigheden in verschillende mijnen. Hier echter zou door het weinige verschil dat er bestaat tusschen den werkelijkcn arbeidsduur en dien welke:) wy wenschen een dergelijke commissie geheel overtollig zyn. De Minister meende verder zijn antipathie te moeten uiten tegenover het .broddelwerk'' dat wij zouden hebben geleverd. Maar vau .broddelwerk" gesproken heeft Troelstra al duidelijk aangetoond , dat de Minister zyn goed humeur moet verliezen als hy zoo afkeerig is van broddelwerk, dat hy in zyn onmiddellyke ïiabyheid van alle kanten kan aanschouwen. Maar, Mijnheer de Voorzitter, om iets tot brokkelwerk te kunnen verklaren is het niet billyk , dat men ons onjuiste bedoelingen toedicht. Wat de Minister ziide is absoluut in stry'd met hetgeen vry' duidelyk door ruy is verklaard. De .sociaal-democraten willen van geen uitzonderingen weten"
verklaarde hij, en ik heb dadelijk verschillende omstandigheden met name genoemd waarin uitzonderingsbepalingen niet te ver-
mijden zijn.
,\Vat is arbeidsduur-', vraagt de Minister. Daarover ten slotte nog een enkel woord. Voor een goed verstaander ware dit «oord overtollig, maar hier kan het wellicht niet achterwege blyven. leder die met arbeiderstoestanden in de mijnen bekend is weet
wat onder arbeidertduur door de belanghebbenden wordt verstaan,
op meerdere congressen is dat medegedeeld. Eu dan beteekent dat de tyd die verloopt van dat de werkman in de kooi stapt om naar beneden te gaan , tot op het oogenblik dat hy de schacht verlaat. De arbeidsduur wordt ook in onze wetsvoorstellen steeds beschouwd als te zijn , vau daglicht tot daglicht'. In de Limburgsch* mijnen, waar ik gedurende myn vry kort bez>ek heel w.it he) kunnen waarnemen, Mynheer de Minister, heb ik bemerkt dat men ook daar nog heel wat verliehtiug voor de arbeiders kan aanbrengen , by het in- ec uitgaan der niynen. Ik neem weder als voorbeeld de mijn OranjeNassau , waar ongeveer 000 arbeiders werken , in drie ploegen verdeeld. De grootste dier ploegen, van ongeveer 210 man, daalt's morgens af in kooien bestaande uit 4 afdecliugeu. In elke af'deeling zitten 4 personen, zoodat in eiken trein, als ik het zoo noemen mag, 1G arbeiders naar beneden gaan. Vijftien treinen worden aldus neergelaten, waarmede gemiddeld 2 minuten zyn gemoeid , zoodat men kan zeggen , dat de arbeiders die het laatst in den trein worden opgenomen, een halt uur noodeloos verliezen. Dit mag echter niet komen ten laste van de arbeiders, maar wel van de directie, die dit gebrek zeer gemakkelijk kan verbeteren, wanneer zij eenvoudig de arbeiders in 3 groepen verdeelt, zoodat iedereen weet of hy om 5 ' , , om 6 , of om 6'/* uur moet komen. Dan wordt het verlies tot een paar minuten beperkt. De Minister trouwens vroeg naarden bekenden weg. Troelstra heeft te recht opgemerkt, dat hy zich eenvoudig bepaald heeft tot een aanval up de personen der sociaal'democratische leden en op het streven dier party, maar dat geen zweem vau afkeuring over zijn lippen gekomen is over den harden arbeid , die aan de niynwerkers wordt opgelegd. Ieder, die in do mijnstreken geweest is, kan ze wel herkennen aan hun korte lichamen, hun dikke koppen, hun gegroefde gelaatstrekken, die meuscheu, die vroeg oud zyn en veelal ook vroeg dood gaan. Een maximum van 8 uren moet dan ook reeds hoog worden genoemd. De Minister neeft voortdurend gevraagd: wat wij willen, en bleef dan moedwillig doof by ons antwoord. Maar nu vraag ik hem: wal wilt
252 15de VERGADERING. - 28 OCTOBER 1908. II.
Nadere bepalingen betreffende de oiy'nontginning, mei wijziging
De heer Troelstra heeft krachtige argumenten aangevoerd voor De Voorzitter: Mag ik den geacbten afgevaardigde doen opmerken, dat «lit behandeld is bij deolgemeeueberaadslaging. een groote beperking van den arbeidsduur in de mijnen , maar niet
De lieer Goeman Borgesltu: .Mijnheer de Voorzitter! Zeker, maai waar
ter sangevalleu groote on lerneuiing, wel een enkel woord te niogen zeggen. Met i^ des te vreemder, Mijnheer de Voorzitter, dat de heer •van Kol van de mogelijkheid ran bedrog sprak, omdat die afgeraardigde in zy'n verdediging dat argument volstrekt niet noodig h a d , w a n t wat de Minister gisteren vertelde omtrent de krasse a a n m a n i n g , die de directie van de inyu vanwege den Minister heelt gekregen, dat was den heer van Kol hij zyn bezoek reeds b e k e n d , en daardoor valt juist op de zaak een geheel ander licht. Immers als eeu sociaal-democratisch afgevaardigde in de inyn komt en men aarzelt 'niet hem niet alleen alles te laten zien, maar hem ook te vertellen, wat er met betrekking tot de ventilatio tnssehen de autoriteiten en de directie van de mijn is voorgevallen en dut de Minister de directie heeft aangeschreven om met bedreiging van strafvervolging binnen zekeren termiju in den toestand verbetering te b r e n g e n , dan blijkt ten duidelijkste, dat de directie niets heeft willen verzwijgen en er prijs op stelde den toestand niet mooier voor te stellen dan ze werkelijk is. Vind ik het dus van den heer van Kol zeer verkeerd , dat h\j van de mogelijkheid van bedrog s p r a k , ook de houding door den Minister in deze aangenomen , kan ik niet goedkeuren E n waarom niet V Z e k e r , de verleiding was groot voor den Minister om aan den eenen k a n t zijn eigen activiteit te doen uitkomen en aan den andereu k a n t de oppervlakkigheid van den heer van Kol aan de kaak te stellen. De Y o o r z i t t e r : Mag ik den geachten spreker opmerken dat die zaak gisteren is behandeld en dat hy , indien hij daarover had willen s p r e k e n , dit by de algemeene beraadslaging had moeten doen ? De heer G o e m a n I J o r g e s i u s : Gij v e r g e e t , Mijnheer de Voorz i t t e r , dat de z a a k , thans door mij besproken , ook nog weder door andere sprekers behandeld is. Ik zal mij nu echter bepalen tot een kort p r o t e s t , tot een protest tegen de houding vau den M i u i s t e r , die op een oogenblik dat nog getracht wordt langs administratieven weg de zaak in orde te b r e n g e n , op een oogenblik dat aan de directie nog eeu zekere termijn is gelaten om in den toestand verbeteriug te b r e n g e n , om in de zaak te voorzien — en ik meen zeker te weten dat de noodige voorzieuingen reeds zijn aangebracht — dat de M i n i s t e r , zeg i k , hier in de Kamar een groote indnstrieele o n d e r n e m i n g . waarvan , zy- moge dan op dit punt nalatig geweest zyn . toch overig e n s , ook wat de verhouding tot het personeel betreft, veel goeds is te c o n s t a t e r e n , op de wijze als wy dat gisteren gelioord h e b b e n , aan de kaak stelt. Bij dit protest zal ik het laten. Ik heb uu gezegd wat ik op het hart had Thans nog een enkel woord over het amendement. De Miuister heeft heden — gelijk ik my reeds gisteren veroorloofde te doen — den voorstellers in overweging gegeveu h u n amendement iu te t r e k k e n , maar ook ik heb den indruk g e k r e g e n , d a t de Minisier juist niet zoo bijzonder gaarne zou zien dat aan zyn wenk werd gevolg g e g e v e u , want als men werkelijk de i n t r e k k i n g v a n e e n amendement w e n s c h t , dan spreekt men n i e t . zooals de Minister heden gesproken heeft, dan begint men niet met te zeggen : ik heb ook in beginsel niet de minste sympathie voor dit amendem e n t , want ik ben een vijand van alle broddelwerk. Dat i« niet de ware manier om iemand tot intrekken te bewegen. De geachte voorstellers hebben dan ook reeds met zoovele woorden ge/.egd : wy Konden wel bereid zijn ons amendement in te trekken , indien de Minister niet over ons en ons voorstel gesproken had o]) een wijze en op een toon die ons dat voorloopig onuiogvlyk maakt. Ik van mijn kant neem de vrijheid tot de voorstellers te z e g g e n : Als gij meent dat v.ei keiijk is aangetoond dat uw a m e n dement in den vorm waarin het is i n g e d i e n d , onhoudbaar i s , laat O dan niet weerhouden door den scherpen toon vau den Minister, doe wat gy meent dat uw plicht is en verleng het debat niet onnoodig door een amendement te handhaven dat ten slotte toch iugetrokkeu moet worden.
Speciaal voor dit amendement. Het eenige argument ten voordeele van het amendement bestaat hierin, dat er verschillende congressen zijn geweest in andere landen die zich met groote meerderheid voor de wenschelijkheid van een H-urigen arbeidsdag in de mijnen hebben verklaard, maar dit argument is toch geenszins afdoende. Vooreerst zijn er andere congressen geweest, die in tegenovergestelden zin een beslissing hebben genomen. Maar al hadden alle congressen zich in gelijken zin u i t g e s p r o k e n , dan zou dit toch niet pleiten voor aanneming van bet amendement. Hoogstens zou dit kunnen rechtvaardigen het voorstellen van een m o t i e , maar niet om voor ons land de zaak zoo terloops definitief bij een amendement te regelen. De wijziging, thans door de geachte voorstellers iu hun amendement gebracht is juist een bewy's te meer, dat hun amendement niet te handhaven is. De voorstellers zijn het zelfa onderling niet een*. De heer Troelstra wil ten minste een overgangsbepaling, de heer van Kol — ik heb het met verbazing gehoor 1 — acht zelfs een overgangsbepaling niet n o o d i g , maar heeft nu één van de methodes, door den heer Nolens aangegeven, in zijn amendement opgenomen, ui. de omschrijving: «daglicht tot daglicht". Hoe kunnen wij echter op dit oogenblik beoordeeleu of dit werkelijk het beste systeem is 'i Verder heeft hij er bijgevoegd, dat de arbeidsdag hoogstens acht uur mag zyn , behoudens „buitengewone omstandigheden", maar die bijvoeging van „buitengewone omstandigheden" raakt het intrinsieke van de zaak niet. De hoofdvraag is niet of er buitengewone omstandigheden, als brand enz., kunnen zijn, die het noodzakelijk kunnen maken voor een enkelen keer langer dan 8 uur door te werken. Neen , de hoofdvraag is of men alle soorten van arbeid onder den grond juniform kan regelen, of er niet zoodanige arbeid is waarvoor een langere arbeidsduur zonder bezwaar kan worden vastgesteld en weer andere arbeid, waarvoor zeis een arbeidsdag van acht uren n o g te lang is.
Het blijkt meer en m e e r , dat de Kamer alle quaesties die met dit vraagstuk samenhangen — hoe langer wy debatteeren des te meer quaesties zullen er oprijzen — onmogelijk zoo op eens door aanneming van een amendement tot beslissing kan brengen. Ik blijf dus van meening, dat het wenschelyk is dit amendement in te t r e k k e n , te meer daar de geachte voorstellers hebben gezegd daartoe bereid te zyn , wanneer de Minister slechts wil verklaren in beginsel wel eenige sympathie voor hun voorstel te hebben. De Minister nu zal straks verplicht zyn om bij de uitvoering van art. 0 dezer wet ook met betrekking tot den arbeid in de mijnen onder den grond voorschriften vast te stellen. Een gemakkelijke taak zal dat niet z y n , althans niet zoo eenvoudig als de heer van Kol c. 8, zich dat blykbaar voorstellen, maar ik ben overtaigd, dat hij de zaak erustig ter hand zal nemen eu dit hoop ik met de geachte voorstellers, dat de Minister by den te wachten maatregel van bestuur deu d u u r van den zwaren arbeid onder den grond belangrijk zal beperken en voor zoover het mogelijk blijkt direct tot een maximum van 8 aren zal gaan. N u moet ik den Minister nog dunk zeggen, Mijnheer de Voorz i t t e r , voor de i n l i c h t i n g e n , die hy niy gegeven heeft omtrent de punten, gisteren door my ter sprake gebracht. Op enkele punten heeft de Minister my niet goed begrepen. W a t de inspectie betreft, heeft de Minister verklaard , dat hij miju wenken ernstig in overweging zal n e m e n , maar, heeft
hij er bijgevoegd, de gewone arbeidsinspecteurs zullen niet altijd
technici zijn , volkomen op de hoogte van de mijnindustrie en van de bijzondere toestanden bij mijnontginning. Mijnheer de V o o r z i t t e r , uit die redeneering maak ik op , dat do Minister mij niet goed heeft begrepen. Ook ik ontken n i e t , dat niet het direct toezicht moeten worden belast opzichters enz., die geheel op de hoogte zyn van de mijntoestauden , maar wat ik wensch is d i t , dat die mannen , daarvoor aangewezen , zullen worden ondergeschikt aan den inspecteur in L i m b u r g , dat zij in het korps van de bestaande arbeidsinspectie zullen worden o p g e nomen en dat er niet weer opnieuw een geheel nieuwe, op zich zelf staande inspectie zal worden gecreëerd. W a t verder betreft de woorden : „met name", waarover ik my eeu opmerking heb veroorloofd , zoo heeft de Minister gezegd, dat hy door hetgeen ik iu het midden b r a c h t , al
Vel 00
253
Tweede Kamer,
15de VERGADERING. - 23 OCTOBER 1903. il.
Xu'li'ii' bepalingen betreffende de mtjnontginning, met wijziging «KT wit ren 21 April 1810.
De heer N o l e n s : Ik kan zeer kort zyn wat de zaak zelf een zeer min denkbeeld heeft gekregen van niyu kennis van onze Nederlundsche moedertaal. Dit neemt echter niet w e g , dat hy betreft. Immers tegen den hoofdinhoud van mijn betoog is zi-lf toch zoo «reinig zeker van zyn zaak en van zijn eigen weinig ingebracht. uitlegging van die woorden bleek te zijn, dat hy de hulp van Tegen mijn bewering dat het amendement voorbarig is wegens een a u t o r i t e i t , als professor Verdam heeft ingeroepen , om de gebrek aan voorbereiding, heeft geen der i p r e k e n iets aangevoerd. l u l q u a e e t i e tot klaarheid te brengen. E n nu houd ik v o l , dat I Met de reden waarom de voorbereiding achterwege gebleven i s , waar het een strafrechtelijke materie betreft, liet vefkieslyk is hebhen wy nu niets te maken. Ik heb ook niet beweerd dat woorden te gebruiken die voor geen tweeërlei uitlegging vat* die voorbereiding van de zijde der voorstellers had moeten komen baar zijn en geen woorden , waarvan het nog noodig is dat de of dat zij er had moeten zijn. juiste beteekenis door professorale uitspraak wordt verklaard. Tegen mijn bewering dat het amen dement misplaatst was en niet in deze wet behoorde, heb ik nietssakebjka hooren zeggen. Wat verder betreft mijn v n a g om met de voorschriften van In de derde plaats meende ik dat het amendement is te eenart. 1) óf grooten spoed te maken öf'als de voorbereiding van die voorschriften te groote vertraging mocht geven , alsnog een over- voudig , wegens het gemis van overgangsbepalingen . van nadere gangsbepaliiig in de wet op te nemen , waardoor voorkomen wordt aanduiding van de berekening van de acht uren en van uitzon* dat de Veiligheids^ en de Arbeidswet voor do m y n o n t g i n n i n g deringsbepalingen. by het in werking treden dezer wet onmiddellijk komen te Dat hierin waarheid l a g , blykt uit de in het amendement vervallen — ook op dit p u n t heeft de Minister mij niet goed be- aangebrachte wijzigingen. Het besj>reken van deze wijzigingen grepen. De Minister heelt gezegd: er wordt wel eens een abuis zal ik thans n a l a t e n , maar de heer Goeman Borgesius heeft gepleegd aan een D e p a r t e m e n t , maar een zoo groot abuis reeds aangetoond dat ook daarmede de zaak niet in orde is. dat deze nieuwe Mijnwet zou worden ingevoerd zouder dat Ik heb vooral het woord gevraagd om fegen een misverstand, te gelyker tod de voorschriften van art. 9 gereed zijn en in werking dat schijnt te heersenen en is uitgegaan van den heer Goeman k u n n e n treden — zulk een abuis is van mijn Departement niet Borgesius , op te komen. te verwachten. Dat geloof ik g a a r n e , Mijnheer de Voorzitter, Deze heeft gisteren by het motiveeren van zyn gevoelen over maar d a t u de quaestie niet. W a t is het geval? Ik meen grond het a m e n d e m e n t , gezegd : „ bij mij bestaat niet die g r o n d , welken te hebben om te vermoeden, dat de Minister het van over- de heer Nolens a a n v o e r t , dat daardoor de productie zou verwegend belang acht dat althans de eerste a r t i k e l s , die op minderen ". concessiën betrekking hebben , reeds zeer spoedig in werking De heer Troelstra ia daarop teruggekomen en heeft onder kunnen k o m e n , en nu redeneerde ik a l d u s : De uitvoering van meer gezegd : „ de heer Nolens heeft trachten aan te toonen dat art. 9 zal nog veel studie kosten, en het kan daarom wenschelijk door verkorting van den arbeidsduur de productie zou verininzijn , dat de eerste artikels van deze wet in werking komen d e r e n " , terwijl de heer van Kol er ook op zijn wyze tegen losvoordat nog de voorschriften van art. 9 geheel gereed zijn. Zonder getrokken is. overgangsbepaling zal dat echter niet mogelijk wezen , en daarom Daarvan is geeu quaestie. Ik heb niets van dat alles trachten vroeg ik of het niet goed zou zyn alsnog een zoodanige overaan te toonen. Ik wees eenvoudig op het verschil van gevoelen gaugshepaling op te nemen. dat over die quaestie bestaat en toen betoogde ik d a t , alvorens Ik hoop dat de Minister thans beter zal hebben begrepen wat men daarover een beslissing n e e m t , het noodig is dienaaugaande ik bedoel. Meent echter de Minister dat de voorbereiding van een onderzoek in te stellen. de voorschriften van art. 9 niet zooveel tijd behoeft te vorderen Om dat met alle zekerheid vast te stellen lees ik hier het en dat dus daarop de geheele invoering der wet wel kan wachten , niet gewyzigd stenographisch xerslag voor. dan ben ik ook volkomen voldaan. „Nu is de v r a a g , of door de beperking van den arbeidsduur Ten slotte wee3 ik gisteren op art. 7 van de wet van 27 J u n i de productie zal verminderen. Daarop kan men verschillend 1901 (wet op de Staatsexploitatie van mijnen in Limburg), welk antwoorden, maar in elk geval is aan die beperking een g r e n s artikel i n h o u d t , dat alle bepalingen van de Mijnwet van 1810 — ik kom daar aanstonds op terug — „en blijft het de vraag wanook op de mijnontginningen van den Staat toepasselijk zullen neer die grens bereikt is. Ik zeg n i e t , dat die grens door den z y n , br/talre de bepalingen np dê inijiipolitic, en op grond van achturigen arbeidsdag zal bereikt zyn ; ik wys slechts op het dat a r t i k e l , hetwelk by deze wet niet ingetrokken of geonzekere, dat nader te onderzoekeu is " En verder zeide ik op wyzigd wordt, heb ik den Minister gevraagd: is het niet weuschehet ein 1 van mijn betoog : lyk art. 0 , dat wij thans behandelen en regelen omtrent, mijn„Ik laat die zaken nu voor wat zij zijn ; alleen wil ik wijzen politie bevat, zoo te redigeeren dat het volkomen duidely'k blijkt, dat dit artikel ook op de mijnen van den Staat van op de moeilijkheid, om te beoordeelen welken invloed in een toepassing is? Anders toch — zoo ongeveer liet ik mjj uit — dergelyk bedryf de vermindering van arbeidsduur of liever de krijgt men den zonderlingen toestand, dat in de ééne wet staat vaststelling van den arbeidsduur op een bepaald getal uren kan dat de bepalingen van de rnynpolitie niet van toepassing hebben. Dit is natuurlijk voor my een reden om voorzichtig te zyn op Staatsmijnen en dat in een andere wet bepalingen van zijn, met het oog op de toekomst." rnynpolitie worden opgenomen, die men stilzwijgend ook op De bewering d u s , dat ik hier zou hebben trachten aan te de Staatsmanen wil toepassen, zonder die toepasselijkheid uit- toonen , dat vermindering van arbeidsduur in dit speciale geval drukkelyk in de wet aan te duiden. voor het vuynbedryf vermindering van productie ten gevolge De Minister en ook de heer van Idsinga vinden echter ver- zou hebben , mist allen grond , en derhalve is de stryd van de duidelyking van redactie o n n o o d i g , omdat art. 7 der wet van drie heeren eigenlyk een stryd tegen wiudmolens. Ik had het 24 J u n i 1901 wel zegt, dat de bepalingen omtrent de mnnpolitie voor mijn betoog niet n o o d i g , en ik ben niet gewend zaken van de wet van 1810 niet van toepassing zyn op Staatsmijnen, er by te halen die er niet bij behooren. Het was voldoende maar dat dit hier niet ter zake d o e t . omdat de wettelijke be- aan te toonen , dat die onzekerheid bestond , dat die zaken niet palingen omtrent rnynpolitie, die wij thans zullen vaststellen, met een enkel woord zijn uit te maken. Ik ben ook niet gewend niet worden ingelascht in de wet van 1810, maar een afzon- zooveel gewicht toe te kennen aan gegevens. waar ik de herderlyke wet zullen uitmaken. N u moge het streng juridisch komst en de juistheid niet met alle zekerheid kan constateeren. j u i s t zijn, Mijnheer de V o o r z i t t e r , te ontkennen is het toch W a t de zaak zelf betreft, ik geloof d a t , vooral met het oog n i e t , dat wij hier feitely'k bezig zijn aan een wijziging en aan- op den t y d , het niet wenschelijk zou wezen een oeconomisch debat vulling van de Mijnwet van 1910, en daarom blyf ik volhouden, te gaan voeren over den invloed van de verkorting van den dat het beter ware geweest in art. 9 uitdrukkelijk te bepalen , arbeidsduur op de productie. Maar ik moet wel nog eens verdat de voorschriften van dat artikel ook op Staatsmijnen toe- klaren wat ik gisteren te dien opzichte beweerd heb , dat er passelijk zijn, en te meer, omdat de eerste artikels van deze wet een grens is aan die vermindering. Indien ik spreek van vermet de mijnontginningen van den Staat niets te maken hebben. mindering van productie en verkorting van arbeidsduur, wil dat Met den Minister ben ik het echter eens, dat het na deze debatten natuurlijk altyd zeggen: met behoud van dezelfde loonen, behoud wel vaststaat, dat de voorschriften van art. 9 ook van toepassing van dezelfde productie en met hetzelfde getal arbeidskrachten. zullen zyn op mynontginningen van Staatswege, en myn be- N u komt het mij voor, dat niemand kan o n t k e n n e n , dat er een d o e l i i g om dienaangaande zekerheid te verkrijgen, is dus bereikt. grens aan moet zyn. Waarom zou anders de arbeidsduur niet H a n d e l i n g e n der S t a t e n - G e n e r a a l . — 1903—1904. — I I .
254 15de VERGADERING. — 23 OOTOBER 1008. il.
Naden bepalingen betreffende de mjjnontginniag( niet wijziging
kannen teruggebraebt worden tot 6. tot 5, tot 4 uur? Dat is de kern van J e u qnaeetie; meer heb ik niet daarover beweerd. Nu zegt de lieer Borgesius, die al buitengewoon ai keurig schijnt van liet wijzen op de moeilijkheden: als er sprake is van de gezondheid der arbeiden enz., mag daar geen rekening mee gehouden worden De heer Goeman BoiireMiis: Ik heb ongeveer gezegd: de schade aan de gezondheid van de arbeiders kan zóó groot/.yn, dat men zich zelfs een vermindering van productie moet laten welgevallen. De heer Noleus: Indien de heer Borgesius zich uitgesproken heeft zooals hij thans doet, ben ik het in zoover met hem eens. Zeker, de schade aan de gezondheid der arbeiders kan zoo groot zijn, dat men zich vermindering der productie moet laten weigevallen , ik zal de laatste zyn om dit te ontkennen, maar de productie kan er ook zoozeer onder lyden , dat dat lijden ten slotte in een sterven moet overgaan. All er dus werkelijk sprake is van zóó groote schade voor de gezondheid enz. der arbeiders, hetgeen in dit geval betwijfeld mag worden , ja dan moet hij verminderd worden . maar tevens naar middelen gcocht om den ondergang van het bedrijf te voorkomen. Nu zegt de heer Goeman Borgesius verder: dan zal men meer groepen , meer schachten moeten laten werken Ja , maar hoe heb ik het nu P Er wordt altijd verondersteld , dat het getal arbeider hetzelfde blyft, want is dat niet het geval, dan worden daardoor de productiekosten verhoogd. Hoe meer | arbeiders men uoodig heeft, hoe hooger de productiekosten worden. Men moet het dan öf in het een öf in het ander zoeken en dikwijls in de loonen. Bij beperking van den arbeidsduur in verband met dezelfde productie moet altijd gelet worden op hetzelfde getal arbeiders en dezelfde loonen. Zou de heer Borgesius in de praktijk dat niet doen, dan zal hij vastraken. Ik ben geen man van zaken. maar indien ik het wilde worden, zou ik bezwaar hebben mij te associeeren met den heer Borgesius, indien hy zijn denkbeelden in toepassing wilde brengen, en geen rekening wilde houden met de mogelijke noodzakelijkheid vau uitbreiding van personeel wegens verkorting van arbeidsduur. De heer de Marez Oyens, Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid: Mijnheer de Voorzitter! Ik leid uit uw versclnkkiug der werkzaamheden duidelijk de bedoeling af om dit debat te bekorten en ik zal mij daarom zooveel mogelijk beperken. Ik ben verplicht een woord te spreken tot den heer Goeman Borgesius, naar aanleiding van hetgeen deze heeft gezegd over mijn houding vau gisteren. Het doet mij leed, dat hy" die houding heeft afgekeurd en ik kun dit ook niet verwachten, aangezieu zyn zeer vriendschappelijke verhouding met de sociaaldemocratische partij v a n n o 8 £ e e u v i e r e n twintig uren dateert. Het is volstrekt myu bedoeling niet geweest om hier in deze vergaderzaal een smet te werpen op een onderneming als de mijn Oranje-Nassau, die reeds zooveel voor het myu wezen in ons vaderland heeft gedaan, maar voor wien goed heeft geluisterd was het slot van mijn rede de hoofdzaak, namelijk de conclusie, wat men te verwachten heeft van iemand, die zoo oppervlakkig waarneemt als de geachte afgevaardigde uit Enschedé, welke waarde men te hechten heeft aan het oordeel van zoo iemand , niet zoozeer wanneer hij iets goedkeurt dat eigenlijk af te keuren is, maar veel meer, wanneer hij, zooals hij gisteren heeft gedaan, den staf breekt over een andere mynonderneming, waarover hy volstrekt niet kan oordeelen , omdat hij daarvan niets heeft gezien. Dat was de strekking van mijn rede en ik geloof, dat die volkomen gepast was. Ik kom nu tot het amendement. De heer Troelstra heeft tegen hetgeen ik in het midden heb gebracht, een m ander aangevoerd. Ik mag daarop niet ingaan. Ik heb wel het recht hier in deze Kamer te zeggen dat het amendement, dat hier aan de orde is gesteld , broddelwerk i s , maar ik betwist den geachten afgevaardigde het recht over myn werk op dezelfde wijze den staf te breken. Voor zoodanige qualificatie zou de tyd gekomen zyn, wanneer mijn voorstellen aan de orde waren. Wanneer de geachte afgevaardigde het ontwerp op de telegrafen en telephonen broddelwerk noemt, dan moet hy dat goed maken met den geachten afgevaardigde uit Tiel, want dan komt dat voor
rekeniiig van de commissie waarin die afgevaardigde zitting had, die mij zelf heeft toegevoegd, dat ik het ontwerp der Staats-
eommiarie in hoofdzaak heb overgenomen, weshalve hij het
niet goed vond , dat ik er den kop had afgesneden. Ik zal niet herhalen wat ik hedenmorgen heb gezegd; dat zou uoodig zyn, wanneer ik het betoog van den heer Troelstra wilde refuteeren. Ik bluf er by «lat het amendement volkomen onverstaanbare taal spreekt en eigenlijk gezegd heeft de geachte afgevaardigde dit toegegeven. Ujj heeft meer dan eens gezegd, dat dit amendement niets anders is dan een vingerwijzing en zelfs hal hy de beleefdheid zyn medeleden er op te wijzen dat de indiening er van geschiedde opdat zy aan het studeeren zouden gaan. Ik zal my over dat puut niet verder uitlaten ; andere leden moeten dat maar refuteeren. Maar wat ik wel wil zeggen is dit, dat het wonderlijk i s , als men een dergelijken last op zyn medeleden schuift, terwyl men zich zelf daaraan , zooveel inogelyk , onttrekt. Dit amendement draagt blijken van niet opgesteld te zyn in de studeerkamer, maar misschien in den spoorwagen, aan de een of andere halte. Eu zooals het amendement nu , na de daarin gebrachte aanvulling luidt, is het in geen enkel opzicht verbeterd. Er wordt nu in gesproken van buitengewone omstandigheden, die een uitzondering zouden kunnen vormen. Maar de hoofdzaak is, dat niet gezegd is wat arbeidsduur is. Men heeft niet nagelaten voortdurend critiek uit te oefenen op de bestaande regeling, ui. die betreffende de spoorwegen, die echter toch oneindig veel beter is. Daarin wordt althans gezegd , dat gedurende den diensttijd korte tydeu vau rust voor het gebruik der maaltijden moeteu worden toegestaan en als diensttyd wordt aangegeven de tijdsruimte, gelegen tusscheu het oogenblik waarop de arbeider aanwezig is en dat, waarop hij het werk kan verlaten. Dit alles blyft volkomen ongeregeld als men alleen spreekt vau arbeidsduur. Als men zich daartoe bepaalt, zegt men niets. Daarom gevoel ik ook niets voor het verzoek van den geachten afgevaardigde uit Zutphen en vind dat absolnut misplaatst. Hoe kan ik mij verklaren voor een achturigen arbeidsdag als ik niet weet wat daaronder verstaan wordt. Geldt de uitvaart en invaart ook daaronder, of niet ? Dan kan het misschien wel een tienurigen arbeidsdag worden. Hieruit blykt wel hoe weinig studie de heeren gemaakt hebben van de zaak die zy hier in deze Vergadering op het tapyt brengen. Dan zegt de geachte afgevaardigde, de heer Troelstra, dat de Regeering om een delegatie vraagt. J a , zeker, de Itegeering vraagt ook om een onbeperkte delegatie, maar zij kan zich niet voorstellen waarom die onbeperkte delegatie haar ten aanzien van arbeidsduur wordt geweigerd. Andere punten zouden daarvoor, als men eenmaal gaat beperken, meer in aanmerking komen, want het is niet bewezen, dat de tegenwoordige arbeidsduur buitensporig is. Intusschen spreekt het vanzelf, dat als dit ontwerp wet wordt, ik my ook aan de quaestie van den arbeidsduur zal hebben te wijden. Ik kan derhalve aan de vraag van den geachten afgevaardigde uit Zutphen niet voldoen. Ik meen hiermede myn bezwaren tegen het zoogenaamd geamendeerd amendement in het midden gebracht te hebhen. Ik wil alleen nog een woord zeggen over het door den geachten afgevaardigde uit Zutphen uitgesproken gevaar, dat deze wet in werking zou worden gesteld vóórdat de algemeene maatregel van bestuur er is. Hy achtte dat gevaar niet denkbeeldig, omdat, naar hy onderstelde, de Regeering hoe eer zoo liever de mogeIykheid wilde geopend zien, dat concessionarissen vervallen zouden kunnen worden verklaard van hun verleende concessiëu. Uit die opmerking van den geachten afgevaardigde uit Zutphen is my gebleken , dat hij dit wetsontwerp heel weinig heeft bestudeerd. Want dan moest hy begrijpen , dat er geen aanleiding is om dit wetsontwerp in werking te laten treden zoolang de algemeene maatregel van bestuur er niet is, omdat dan toch slechts de bepalingen betreffende de intrekking van concessiën in werking zouden kunnen treden , d. i. van niet bestaande en slechts toekomstige concessies, daar toch dit ontwerp niet op bestaande concessiën toepasselijk is. Derhalve is met de inwerkingstelling van deze wet geen haast, en die zal eerst dan geschieden zoodra de algemeene maatregel van bestuur gereed is, zoodat te gelyker tyd inwerkingtreding van dien algemeenen maatregel van bestuur en uiet toepasselijkheid van de wetten op de veiligheid en den arbeid plaats zullen hebben.
255 15de VERGADKIHNG. • - 23 OOTOBEB I90:s. 7.
Wijziging van de Gemeentewet.
bij zyn toelating voldoen moet aan twee eischen , namelyk dat hy ingezetene geweest zy op het oogenblik van zyn benoeming , en dit ook nog zy op het oogenblik van zyn toelating, kan De Voorzitter: Overeenkomstig liet gisteren genomen be- ik het verschil over de vraag of men lid van den raad wordt sluit wordt thans overgegaan tot de stemming over liet wets- door aanneming van zyn benoeming of eerst door toelating laten rusten. Ook in dit opzicht titaan de geleerde heeren lynontwerp tot wijziging van de Gemeentewet. (7) Door de Regeering is een Nota van voorgestelde wijzigingen recht tegenover elkander, ik vereenig my geheel niet het geingezonden; ik geef het woord aan den heer Miuister van Hin- voelen van professor Buys en zie niet in dat de argumenten door professor Oppenheim aangevoerd , zyn betoog omverwerpen. nenlandsche Zaken tot toelichting van die wijzigingen. De benoemde die de benoeming heeft aangenomen , is wel De heer Kliyper, Minister ran Jiinnenlnndsche Zaken: De raadslid, maar in einbryonistischen toestand, en hy wordt als wertoelichting tot de artt. 15 en 18 is, meen ik, schriftelijk vol- kely'k raadslid pas geboren door zyn optreden in den geineendoende gegeven. Alleen veroorloof ik ray op te merken dat teraad. En zulks wel omdat hier niet twee, maar drie partyen in art. 18 vóór het woordje „doch" een komma moet worden in aanmerking komen. ingevoegd. Niet alleen de kiezers en de gekozene hebben de zaak te Daarentegen is wel een kort woord van toelichting noodig beslissen, maar ook het college waarin de gekozene opgenomen zal worden. De gekozene is pas membrum completum wanneer op de nu voorgestelde lezing van de artt. 1 en 2. De artt. 17 en 19 van de Gemeentewet, evenals de artt 15 zijn opneming i:i den gemeenteraad heeft plaats gehad. en 17 van de Provinciale wet zijn gedurende meer dan een Daar alzoo de eisch van het ingezetenschap loopt over twee halve eeuw een crue MtrptMtUH geweest, en de beste kenners instantiën , ontstaat nu de vraag : hoe moet van het ingezetenvan ons gemeenterecht stonden ten deze lijnrecht tegenover schap blijken bij de eerste en hoe by de tweede instantie? elkander. Het kan daarom niet verwonderen, dat de woorden, Te dien aanzien geeft de wet tweeërlei middel aan. na een onvoorbereide en verwarde gedachtenwisseling verleden Het eene middel is de inlevering v.tn stukkeu , en het tweede week hier ingevoegd, ten einde door een andere redactie een het onderzoek dat de gemeenteraad zelf heeft in te stellen. Rest opgekomen bezwaar uit den weg te ruimen, niet aanstonds de i dus de vraag : waar ligt de grens tusschen datgene wat uit de juiste redactie gaven. Met name geldt dit van d<> invoeging I ingeleverde stukken moet blijken, en datgene wat door onderin art. 19 van de woorden: ,in art 17 bedoeld". Tegen deze zoek door den gemeenteraad zelf moet worden vastgesteld. En redactie is dan ook bij nadere overwegiug ernstige bedenking dan komt het my voor, dat die grens van zelf daar is aangegerezen. ' wezen , waar de raad voor het eerst van de zaak gesaissiseerd Er ontbreekt namelijk in de Gemeentewet een definitie van wordt. De raad wordt niet gesaissiseerd door een mededeeling het begrip ingezetene; en by' arrest van den Hoogen Raad d.d. van het stembureau , dat doet wel onverwijld mededeeling aan 22 Juni 1901 is nu aangenomen , dat het bepaalde by art. 19 ' den gekozene, maar niet aan den raad. Deze wordt het eerst niet enkel speciaal voor dit geval geldt, maar ook een meer officieel in de zaak gemengd als de geloofsbrief inkomt, met de algemeene strekking heeft. Deze nu zou het door het ingevoegde ; daarby behoorende stukken. geheel verliezen , en nu schy'nt het in hooge mate bedenkelijk Daarom acht ik dat alles wat aan dat moment voorafgaat om de kleine vastigheid die ten deze aanvankelijk verkregen ! moet worden gedekt door de inlevering van de stukken, en is, weer op losse schroeven te zetten, ook al meent men met \ dat eerst van dat oogenblik at het eigen zelfstandige onderprof. Oppenheim, dat het arrest van den Hoogen Raad den ! zoek van den raad begint. bal ten deele missloeg. Daarom wordt thans voorgesteld die in Alzoo oordeeleude, heb ik daarom gemeend, dat het goed art. 19 in geluchte woorden er weder uit te lichten. Maar daaruit ! zou zyn dat uit art. 19 werd uitgenomen de uitdrukking „geduvloeit dan tevens voort dat de moeilijkheid die gerezen was, l rende het laatste aan zyn verkiezing voorafgaande jaar", en dat thans moest ondervangen worden in art. 19. ! daarvoor in de plaats moest komen het begrip van ingezetene. Daarbij nu moet uien zich wel rekenschap geven van het stand- '' Juist de dubbele tijdsbepaling in de artt. 17 en 19 heeft tot punt waarop men zich plaatst; en dan neemt de Regeering dit allerlei verwarring aanleiding gegeven , terwijl de wetgever in standpunt in : dat de eigenschap van ingezetene in tiicc. instan- art. 17 toch niet anders kan bedoeld hebben dan het begrip van tiën aanwezig moet zijn: 1°. by de benoeming; en 2'. by de ingezetene door tijdsbepaling uit te drukken. Valt die er uit toelating. , en komt het begrip ingezetene er voor in de plaats, dan wyst Zy gaat op dit punt geheel mede niet mr. H. Vos, die in zyn art. 19 aan , in welken zin dat woord ingezetene moet worden werk Van Éniden's rechtspraak <>\> de. Gemeentewei dienaangaandeverstaan. Van dit ingezetenschap zal nu moeten blyken op het zegt: ' oogenblik zelf waarop het hoofdstembureau vastgesteld heeft „Men moet dus aannemen , dat om te worden toegelaten twee den uitslag van de verkiezing. vereischten behooren aanwezig te zyn : Er kon niet gezegd worden van zijn verkiezing, omdat er 1°. dat men gedurende het laatste jaar, aan zijn verkiezing dikwijls verkiezingen plaats hebben waarbij meerdere leden te gelyk gekozen worden. De uitdrukking is daarom gekozen: voorafgaande, in de gemeente gewoond beeft (art. 17 al. 3); 2°. dat men sedert dien tijd ingezeten gebleven is (art. 19 al. 3)." „de uitslag der verkiezing werd vastgesteld". In de tweede plaats ligt dan nog open de ty'd tusschen de De Regeering kan dit standpunt duarom niet loslaten, omdat èu art. 17 Gemeentewet én art. 193 Grondwet baars inziens mededeeling van de benoeming en de indiening van den geloofsbrief verloopeu. Daarom is er bijgevoegd dat hy ook moet geen andere uitlegging toelaten. Art. 17 zegt letterlijk „dat de gekozene gedurende het jaar overleggen een verklaring van den burgemeester, dat hy ook aan zijn verkiezing voorafgaande zijn woonplaats in de gemeente in die periode gebleven is ingezetene van de gemeente. En zyn moet bebbeu gehad ", wat, al staat het woord „ingezetene " er alzoo deze twee perioden door de stukken gedekt, dan komt er niet, toch zonder twijfel het ingezetenschap aanduidt. En in nog een derde periode, namelijk die verloopt na de indiening de tweede plaats wijs ik op art. 143 Grondwet, omdat daarin van den geloofsbrief tot op de toelating. Ook die periode kan de regeling der verkiezing van de gemeenteraadsleden gegeven twee of drie of meer weken duren. En daaromtrent nu moet de wordt; en uu staan de woorden: „Om lid van den raad te raad zelf zelfstandig onderzoeken en beoordeeleu of de gekozene kunnen zijn wordt vereischt dat men mannely'k Nederlanderen ook gedurende dien ty'd ingezetene gebleven is. ingezetene der gemeente zij" hier tusscheu twee bepalingen in , die Zal nu dit voorstel practische moeilijkheden opleveren? beide op de regeling van het kiesrecht betrekking hebben. Ik geloof in geenen deele. Da u-op heeft betrekking het 1ste, maar ook het 4de lid. Er staat niet dat de burgemeester moet verklaren , dat de Wanneer nu in een artikel, dat de verkiezingen van den ge- gekozeue tot op den dag van de indiening van den geloofsbrief meenteraad regelt, de Grondwet den eiscli van het ingezeten- ingezetene van de gemeente gebleven is; er wordt geen last schap tusschen twee bepalingen inzet, die beide bet kiesrecht aan den burgemeester opgelegd ; er staat alleen , dat de gekozene raken , wat is dan anders aan te nemen dan dat ook die eisch moet overleggen een stuk waaruit blijkt, dat wanneer hij byv. op 1 October is gekozen en op 1 November zyn geloofsbrief van het ingezetenschap op het passieve kiesrecht slaat ? My' plaatsende op het standpunt, dat het opkomend raadslid wensiht in te dienen , dat hy op 1 November nog ingezetene Ik meen hiermede de opmerking van den geaeliten spreker
uit Zutphcn te hebben beantwoord.
2M> 15de VERGADK
. — 23 OCTOBER 1903.
7. Wijziging v
de Gemeentewet.
is. Eu wanneer nu de gekozene tot den burgemeester bet verzoek rielit, om op I November te mogen ontvangen een verklaring i dut hy dien dag nog ingezetene is en hij gaat die op 1 November zelf halen, en neemt de overige stukken mede, dan behoeft hij er die verklaring ileebti byte voegen, om alles
art. 18 kan een ambtenaar van don burgerlijken stand altyd ontslagen worden. Hij wordt, wel ad vitam benoemd , doch kan altyd ontslagen worden. Er is dus volstrekt geen reden om de woorden : „doch uiterlijk tot 1 Januari 1005" er bij te voegen. Coneludeerende meen ik dus te moeten verklaren , dat ik zal stemmen tegen art 1, tenzij het alsnog door den Minister in den door my aangewezen zin wordt gewijzigd, en dat ik art. 18 overbodig acht.
saam ter secretarie te kunnen overleggen. Ten slotte /.y er nog op gewezen , dat de aanhalingsteskeni in art. 1 verkeerd staan, en dat het laatste moet geplaatst worden achter het woord „is". De heer de Mavoriiin Lohmaii: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil niet kouion in de discussie zooeven geopend door den Minister van Binnenlandsche Zaken, omdat, naar het injj voorkomt, wy die op dit oogeublik niet kunnen houden. Wij hebben uu alleen te doen met een wijziging door de Regeering voorgesteld bij wijze van amendement op het wetsontwerp dat wij hier in behandeling hebben gehad. Nu staat in art. 78 van het Reglement van Orde , dat bij de tweede lezing „alleen die voorstellen van nieuwe wijzigingen" zijn toegelaten , „welke door de aangenomen wijzigingen of de verwerping van artikelen noodzakelijk zijn gewoi-den". Daarom zou ik het eenigermate bedenkelijk vinden om nu weer een geheele discussie te openen over de zaak zelf, en geloof ik dat wy ons moeten houden aau hetgeen besloten is, behoudens de redactiewijzigingen noodig ter verduidelijking, waar de onduidelijkheid is ontstaan , doordat andere artikelen zijn gewijzigd. Datgene wat gezegd wordt onder art. 2 is een wijziging die kan worden toegelaten , en waartegen ik geen bezwaar heb. Er wordt nl. in art. 2 gezegd : „Onder ingezetenen worden verstaan zy , die gedurende de laatste twaalf maanden in art. 17 bedoeld huuue woonplaats binnen de gemeente hadden." Die woorden „in art. 17 bedoeld" passen kennelijk niet in het verband ; en dus mag dit gecorrigeerd worden. .Maar dat is, vind ik , niet het geval met art. 1. Ik beu niet in staat de portee geheel te begrijpen van het nieuwe stelsel dat nu wordt voorgesteld, om, in afwijking van hetgeen op het oogeublik in de Gemeentewet staat, hier bij te voegen, nl. dat de burgemeester een verklaring moet geven, dat de verkozene ingezetene was op den dag dat hij zrjn geloofsbrief inzendt. Dit is een stelsel, dat wjj vroeger niet behandeld hebben en hier nu niet kunnen inbrengen bij tweede lezing. Dit zou ik althans een gevaarlijk antecedent achten. Wy moeten zorgen, dat de tweede lezing beperkt blijve binnen zekere grenzen. Intusschen moet ik toegeven dat de redactie van het wetsontwerp eenige onduidelijkheid oplevert en dat het wenschelijk zou zijn om, blijvende in het stelsel van de behandelde artikelen, eenig ander woord te gebruiken. Er staat nu: „getuigende, dat hij, gedurende het laatste aan zjjne verkiezing voorafgaande jaar" enz. Nu wordt daartegen aangemerkt, dat de geloofsbrief geen bepaalde dagteekening heeft. Dit is een opmerking, die niet gemaakt is bij de invoeging van het artikel, en daaraan wordt te gemoet gekomen door hetgeen de Minister voorstelt. Ik geloof inderdaad dat dit door hem voorgestelde precies hetzelfde is, en tevens dat daarmede een onduidelijkheid vermeden wordt. Ik zon dus geen bezwaar hebben tegen art. 1 door de Regeering aldus geredigeerd , mits wegvallen de woorden : „en dit op den dag, waarop hy zijn geloofsbrief inzendt, nog is". Ik geloof dat wij voorzichtig zullen doen om bij deze gelegenbeid niet iet3 in de wet te brengen, wat niet in de wet staat, noch in het behandelde ontwerp van wet. Mocht de Minister bezwaar hebben om die woorden te doen vervallen , dan vind ik het veiliger om te biijveu bij hetgeen wy in de beraadslaging over het weteontwerp hebben vastgesteld. 'Tegen het voorgestelde art. 15 heb ik geen bezwaar, omdat het geheel valt binnen de; bedoeling van art. 78 vau het Reglement van Orde. Wat art. 18 betreft, zoo dit al een verbetering i s , komt het my voor een onnoodige verbetering te zijn , zoodat men gerust tegen dit nieuw art. 18 kan stemmen. Er staat: „doch uiterlijk tot 1 Januari 1005". De Ministor heeft dit toegelicht door te zeggen, dat iemand als ambtenaar van den burgerlijken stand bevoegd zou blijven, zoo de raad hem naliet te vervangen , teuzij hij ontslagen werd. Volgens het nieuwe
De heer Kuyj»or, Minister van Binnmlandtch* Maken\ Mynheer de Voorzitter! Ik ben het geheel eens met den heer de Sarornin Lohman , dat wij ons bij de tweede lezing moeten houden binnen de grenzen van hetgeen geoorloofd is. Do wijziging op art. 1 voorgesteld is dan ook geenszins een poging om iets nieuws in de wet te brengen , maar , nadat bleek dat de in art. 19 aangebrachte wijziging moest vervallen, moest het doel waarmede die woorden in art. 10 waren ingelasoht, thans langs anderen weg bereikt worden. Nu intusschen is opgemerkt dat die laatste toevoeging niet is een eevoudige wyzi.'ing van : redactie in den zin van verduidelijking, maar dat bet een I nieuw element in het debat brengt, en ik dit kwalijk kan ontkennen , daar tot dusverre aan den gekozene de verplichting om voor die korte periode van zijn embryonistisch bestaan bewijs j van ingezetenschap te leveren, niet was opgelegd, rest mij niet anders, dan den staart er af te kappen en mij te bepalen tot het I eerste gedeelte. De woorden: „ en dit op den dag, waarop hij ; zijn geloofsbrief' inzendt, nog i s " , laat ik derhalve valleu. Wat daarentegen art. 18 betreft, kan ik met den geachten afgevaardigde uit Goes niet akkoord gaan. Hier is wel degelijk ! de noodzakelijkheid aanwezig om een terminus ad f/uem aan i het artikel toe te voegen. De geachte afgevaardigde heeft volkomen gelijk . dat reeds \ uu het recht bestaat om iemand die bevoegd is , te ontslaan. ; Dit merkte ik zelf op in de schriftelijke toelichting. Maardaarj over gaat het hier niet. Dit is de zaak. Het gebeurt niet zelden ; dat men bij gemeenteraden stuit op een zekeren onwil om nieuwe | bepalingen van de wet uit te voeren. En wanneer men nu een gemeenteraad heeft, die niet overI gaat tot vervanging, en denkt: „die man is er nu eenmaal; ; zoolang hij leeft bly'ft hij bevoegd en dan hebben wy er geeu i moeite mede ", dan zou de bedoeling der wet verijdeld worden. • Dit nu is alleen af te snijden door het opnemen van een terniiiius ad tjiiem , zooals die wordt voorgesteld. Die termijn moest zeer ruim genomen worden , juist om de reden , die by de eerste beraadslaging is aangevoerd, dat er geen oogenblik mag zyn , waarop in de gemeente ontbreken zou een bevoegde om als ambtenaar van den burgerlijken stand op te treden, Deze toevoeging mag en moet dus gehandhaafd blijven, omdat i metterdaad reeds bij de eerste lezing de bedoeling voorzat te zorgen, dat er geen oogenblik ontstentenis was van een bevoegde om als ambtenaar van den burgerlijken stand op te treden, I maar ook anderzijds om te zorgen dat de wet werd uitgevoerd. De heer do Sarornin Lolunan: Mijnheer de Voorzitter! Na I de toelichting die de Minister heeft gegeven omtrent de bedoej ling van art. 18 zijn mijn bezwaren daartegen vervallen. De Voorzitter: Door de Regeering worden in de voorgestelde wijzigingen de volgende veranderingen gebracht: vooreerst om uit art. 1 te doen vervallen de laatste woorden: „en dit op den dag, waarop hy ziju geloofsbrief inzendt, nog i is,"', zoodat art. 1 thans zal luiden: „In artikel 17 der Gemecutewet wordt de zinsnede: „getuigende, dat hij, gedurende het laatste aan zyne verkiezing voorafgaande jaar zijne woonplaats binnen de gemeente gehad heeft" vervangen door de woorden: „getuigeude, dat hij op den dag, waarop de uitslag der verkiezing werd vastgesteld, ingezetene was'.; ten tweede moet in art. 18, vóór het woord „doch", een , komma worden geplaatst. ;
De opgegeven drukfeilen (zie stuk n'. 7) zullen in het ontwerp worden verbeterd.
Vol 67.
257 15de VERGADERING. 11.
Tweede Kamer. 23 OCTOBER 1903.
Nadere bepalingen betreffende de mynontginning , met wyziging der wet van 21 April 1810.
De heer van der Velde, voorzitter van de Commissie van Rapporteurs, het woord verkrogen hebbende om, namens deze, haar gevoelen over de wyzigingen mede te deelen, zegt: Mynheer de Voorzitter! De Commissie van Rapporteurs, voor zooverre aanwezig, heeft geen bezwaar tegen de door de Regeering voorgestelde wijzigingen. Zij acht die een verbetering te zijn en zy meent, dat het inderdaad goed is om de woorden in art. 1/ bedoeld, waarvan het behoud op zich zelf ook op deze plaats zeer wel te verdedigen zou zyn indien wij alleen met hetingezetenschap van de artt. 17 en 19 der Gemeentewet te maken hadden, te doen vervallen. Het komt ons echter absoluut noodig voor, dat in de Gemeentewet in art. 19 zonder eenige toevoeging een algemeene bepaling van hst ingezetenschap blijft voorkomen . hetgeen de Hooge Raad ook in 1901 aannam en wel in verband met andere bestaande wetten, byv. met het oog op art. 7 der Kieswet.
onpartijdig te beoordeelen , alleen 's lands belang te laten wegen en niet te vragen door welke partij of richting het wordt voorgesteld. Doch dit daargelaten — hedenmorgen heb ik toevallig schier niets anders gedaan dan de sociaal-democraten bestreden. Ik heb afgekeurd de houding van tien heer van Kol, waar deze by do directie van de myn Oranje-Nassau de mogelykheid van bedrog aannam ; ik heb bestreden het amendement der sociaal-democraten en ben daarbij zelfs zoover gegaan van in den breede aan te toonen, dat de wijzigingen , hedenmorgen in het amendement aangebracht, het voorstel nog in geen enkel opzicht hebben verbeterd, zoodat het nog altyd even onaannemelijk blijft. Wat zonde heb ik dan op myn geweten ? Die zonde schyut alleen hierin te bestaan, dat ik niet alleen de houding van de sociaal-democraten afkeur, maar ook die van den Minister heb afgekeurd. Maar was ik daartoe niet volkomen in myn recht, te meer, omdat ik ook de gronden meedeelde waarop die De gewijzigde artikelen 1, 2, 15 en 18 worden achtereenvolgens afkeuring steunde? Van zyn kant zou de Minister natuurlijk volkomen in zijn recht zijn als hy een betoog had geleverd, zonder hoofdelijke stemming aangenomen. dat de gronden door my aangevoerd onjuist waren en dat Het wetsontwerp wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. zyn houding volkomen correct was, — maar de Minister heeft zelfs niet beproefd mijjte weerleggen. Van alle argumenten heeft De vergadering wordt voor een kwartier uur geschorst, en Zyn Excellentie afgezien, maar in plaats daarvan heeft h y , om zich te dekken, eenvoudig verwyt op verwyt gestapeld op daarna hervat. den afgevaardigde , die het waagde zijn houding op een bepaald De beraadslaging over het wetsontwerp houdende nadere bepalingenpunt af te keuren. Dat nu is een wyze vau debatteeren, welke betreffende de mijnontginning en wel over art. 9 en het daarop nier in de Kamer onmogelyk instemming kan vinden. voorgestelde amendement wordt voortgezet. Ik geloof niet, dat het noodig is hier nog veel byte voegen, want ik moet aannemen, dat de Minister door hedenmorgen De heer Goeman Borgesius, voor de derde maal het woord zóó te spreken als hy gedaan heeft, meer zyn overprikkeld evraagd en verkregen hebbende, zegt: Mijnheer de Voorzitter! gevoel dan zyn verstand heeft laten werken. Deonvriendschapk begin met de Kamer mijn dank te betuigen voor het my pelyke houding, die de Minister tegenover den afgevaardigde verleende verlof. Is het mijn gewoonte niet over hetzelfde onder- uit Zutphen heeft aangenomen, dagteekent niet van vóór 24 uren, werp drie malen te spreken, nu ik door den Minister vi-y maar slechts van de allerlaatste uren, toen ik de vrijheid nam iets in persoonlijk ben aangevallen , meen ik toch nog een enkel woord zyn beleid te critiseeren. Van die critiek kan ik niets terugnemen. Ik meen, dat myn plicht medebrengt om, waar ik meen een te moeten zeggen. Niemand meer dan u , Mijnheer de Voorzitter, zal het hebben oordeel te moeten uitspreken, dit te doen zonder onderscheid verbaasd , dat de Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid des persoons, maar zal steeds trachten , evenals hedenmorgen, heeft durven zeggen dat ik getoond heb al heel weinig studie van daarbij de parlementaire vormen niet uit het oog te verliezen. dit wetsontwerp te hebben gemaakt door te beweren, dat er bijzon- Dit hoop ik echter, dat ik den Minister thans overtuigd heb, dere haast is bij het tot stand komen vau dit wetsontwerp en dat hij hedenmorgen verkeerd heeft gehandeld en is dit het meer in het bijzonder van de eerste artikelen van dit wetsvoorstel. geval, dan acht ik hem royaal genoeg om alsnog zijn woorden Zou dan de reden, meen ik te mogen vragen, waarom op het in te trekken. laatste oogenblik, terwijl het Kamermenu voor de openbare zitting reeds overladeu en er volgens uw eigen verklaring, De heer T r o e l s t r a : Mynheer de Voorzitter! Het zy my Mynheer de Voorzitter, zeer weinig tijd meer beschikbaar was, vergund, nog even terug te komen op een mededeeling, vóór dit wetsontwerp nog is tusschengeschoven en aan de orde gesteld, de pauze door den heer Goeman Borgesius gedaan en waarop juist hierin moeten worden gezocht, dat er by deze zaak niet door den Minister blijkbaar geen acht is geslagen. veel haast is? Ik meen dat ik deze vraag slechts behoef te stellen Die mededeeling was deze, dat de heer van Kol, zyn indruk om zoo duidelijk mogelijk aan te toonen hoe volkomen onbillijk weergevende van den toestand der ventilatie in de mijn Oranjedit verwijt van den Minister tegenover mij is. Nassau, volkomen de waarheid heeft gezegd; dat het onjuist is, De Minister heeft echter nog iets anders gezegd, dat iuy ge- wat de Minister gisteren met zooveel nadruk heeft trachten te troffen heeft. Hy is zyn rede begonnen met te zeggen : , de beweren, dat niet voldaan zou zyn aan de aanschrijving, voor vriendschappelijke verhouding tusschen den geachten afgevaar- geruimen tyd door den Minister aan de myn gericht. digde uit Zutphen en de sociaal-democraten dagteekent eerst Het is wel natuurlyk, waar de Minister gisteren zou boud van 24 uur". Die opmerking van den Minister aan myn adres den woordvoerder van onze fractie beschuldigde van onjuiste geeft my aanleiding te vragen: Is het nu reeds zoo ver gekomen, mededeelingen en daaraan heeft vastgeknoopt zyn tot de mededat de Minister zich niet meer kan voorstellen, dat een lid van deeling van den heer Goeman Borgesius volgehouden beschulde Kamer over een onderwerp, dat hier aan de orde is, zoo diging van oppervlakkigheid, dat ik mij thans geroepen acht, onpartijdig mogelijk zijn meening zegt en met vrijmoedigheid om den Minister de vraag te doen, of hy de mededeeling van zijn oordeel uitspreekt, zonder zich daarbij af te vragen of hij den heer Goeman Borgesius al dan niet accepteert. met hetgeen hy zegt, den een of den ander, de eene partij of Ik heb het bij de soberheid der mededeeling van den heer de andere party genoegen doet ? Indien de Minister werkelijk Goeman Borgesius, wenschelyk geacht, hem nadere inlichop dat standpunt staat, dan zou een ernstig debat met hem tingen te vragen, en toen is my door dien geachten afgevaarbyna onmogelijk worden. Ik vraag dus nog eens: wat heeft digde medegedeeld , dat hy hedenmorgen uit den mond van hetgeen ik over art. 9 en den arbeid in de mijnen in het midden den directeur der myn Oranje-Nassau zelf de pertinente bracht te maken met myn verhouding tot de sociaal-democratische verklaring heeft vernomen , dat wel voldaan is aan de aanpartij ? Wat de Minister opmerkte, was trouwens des te zonderlin- schrijviug van den Minister omtrent de ventilatie en dat eerstger, omdat ik in myn rede , die den Minister blijkbaar heeft geer- daags in deze Kamer een schriftelijke verklaring van dien gerd, juist de sociaal-democraten op byna alle punten heb bestreden. directeur is te verwachten, waaruit zal blykeu , dat de Minister Als het to pas komt — dit voeg ik er terstond bij — zal ik volkomen ten onrechte zijn beschuldiging, met de daaraan mij volstrekt niet door hatelijke opmerkingen van de Ministers- verbonden gevolgtrekkingen, tegen den heer van Kol heeft tafel laten weerhouden om het goede, ook als het van sociaal- gericht. democratischen kant komt, te waardeeren en zelfs toe te juichen. Ik meen, dat het myn plicht is elk voorstel, dat gedaan wordt, De heer van K o l : Wie was nu oppervlakkig?
f
Handelingen der Staten-Generaal. — 1903—1904. — I I .
258 15de VERGADERING. — 23 OCTOBEK 19Ö3. 11. Nadere bepalingen betreffende de mynontginning , met wijziging der wet vun 21 April 1810. De heer Trot'lstra: Die vraag mag zeker wel gedaan worden. Ik leer hier in het algemeen dit uit, dat, wanneer van dezen Minister met den meesten nadruk mededeelingen en uitdrukkingen worden gehoord , ook al worden zij voorgedragen met die beslistheid en autoriteit wiiarover men aan de Regeeringstafel beschikt, men steeds wèl zal doen , wil men geen gevaar loopen tot oppervlakkige conclusies te komen, zich eerst van de juistheid (lier mededeelingen te overtuigen. Waar daar straks de door ni\j bedoelde mededeeling van den heer Oorgesius zoo pertinent luidde, had mij as inziens de Minister niet mogen volstaan met in geraaktheid daarover onaangenaamheden te zeggen aan het adres van dien geachten spreker; maar hy had den zedelijken moed moeten hebben, op die mededeelingen in te gaan en als eerlijk man zyn beschuldiging van den heer van Kol moeten terugnemen. Ik koester de hoop, dat de Minister alsnog bereid zal worden bevonden datgene te doen, wat men ook in het gewone leven van elkander in dergelyke omstandigheden het recht heeft te verlangen. De heer Goeman Borgesius heeft de reden , waarom wij hedenïnorgen nog niet meenden te kunnen besluiten tot intrekking van ons amendement, niet geheel juist opgevat. Ik heb zeker gewezen op den scherpen toon van den Minister, die allerminst geschikt was om ons daartoe te bewegen ; maar ik geef volkomen toe, dat alleen een dergelijke scherpe toon niet voldoende mag zijn om te weigeren iets te doen dat men om andere redenen zou moeten en kunnen doen. Ik heb dan ook hedenmorgen de hoop uitgesproken, van de Regeeriugstafel nog een mededeeling te mogen ontvangen, waaruit zou blijken dat de regeling van den arbeidstijd der mijnwerkers aan deze Regeering, by algemeenen maatregel van bestuur, gerust kan worden overgelaten. De Minister had werkelijk niet veel behoeven te zeggen, om ons tot die daad te doen besluiten. Ik moet echter tot my n leedwezen constateeren, dat de Minister zelfs niet de geringste poging daartoe heeft aangewend. De Minister zei eenvoudig ten slotte: ik kan my daarover niet uitlaten ; waot wat verstaat ge onder een achturigen werkdag ? Wat komt het er voor dat doel op aan, wat wy daaronder verstaan , als wy maar van den Minister vernemen, welke opvatting hy van den achturendag heeft en of hy genegen i s , in de richting daarvan te werken. Dat is voor ons voldoende om te kunnen overwegen, of wy ook dat punt aan de Kegeering ter regeling zullen overlaten. Wanneer onzerzijds niet tot intrekking is besloten , wat wy om andere redenen gaarne zouden gedaan hebben , dan ligt dit dus aan de stilzwijgendheid van den Minister. Wat de heer Nolens nader in het midden heeft gebracht, was een bevestiging van hetgeen hy gisteren besprak. Hy heeft veel te weinig rekening gehouden met onze tegenspraak , maar ik meen dat het, met het oog op den vergevorderden tijd , geen zin meer heeft het debat tusscheu den heer Nolens en mij voort te zetten . vooral niet waar ten aanzien van het verband tusschen productie en verkorten arbeidsduur volgens den heer Nolens geen tegenspraak is in het midden gebracht tegen onze beschouwingen. Hy' heeft alleen willen constateeren, dat daaromtrent verschillend wordt gedacht, wat door my wordt toegegeven. Verder hoorden wij van dien geachten spreker dat wy niet gestreden hadden tegen Nolens maar tegen molens, speciaal tegen windmolens. Het was aardig gevonden , maar myn verweer van hedenmorgen is toch iets anders geweest dan een stryd tegen windmolens. Thans nog een enkel woord tot den Minister. Deze is teruggekomen op de qualificatie van „broddelwerk". Het was geen erg geschikte dag voor den Minister, om te spreken over het broddelwerk van anderen. Hij had Pech in dit opzicht. Nauwelyks toch hadden wij den Minister gehoord, of een zyner collega's kwam hier met een .nadere wijziging" van een gewijzigd ontwerp, welke nadere wyziging nog weer gewijzigd is moeten worden, terwijl de Minister er by stond, en dat, gevoegd by alle wijzigingen en terugneming van wijzigingen, die wij by' dat wetsontwerp hebben beleefd! Het was werkelyk geen
erg gelukkig oogenblik, dat juist moest volgen op het verwijt door den Minister ons ten opzichte van ons wetgevend talent toegevoegd. De Minister heeft ook getracht ten opzichte van zyn eigen wetsontwerp, dat hier in de Kamer «broddelwerk''is genoemd , een soort verdediging te geven. Die verdediging kwam hierop neer, dat het eigenlijk was een wetsontwerp van anderen ; maar de Minister had het hoofd eraf genomen. De vraag of een dergelijk onthoofd wetsontwerp al dan niet broddelwerk kan worden genoemd, laat ik gaarne ter beantwoording aan den Minister over. Eu als ware er een ny'dig noodlot, dat den Minister vandaag moet vervolgen, kwam daarna de Minister van Binuenlandsche Zaken, die nu genoodzaakt was, niet het hoold maar den staart van een zijner „nadere wijzigingen" af te nemen , zoodat wij hier zooveel verminkingen van wetten en voorstellen van den kant der Regeering hebben bijgewoond, dat ik my uit een soort van menschlievendheid niet geroepen acht, op deze broddelary verder in te gaan. De Minister heeft verder beweerd, dat het door ons ingediend amendement niet berustte op studie. Ook in dat opzicht was de Minister al weer vry ongelukkig. De heer Borgesius is zoo vrij op een ander punt met den Minister van gevoelen te verschillen. De Minister rijst van achter de tafel op en zegt: Geachte afgevaardigde uit Zutpheu! gij hebt geen studie van de wet gemaakt. Wij hebben een amendement ingediend betrekkelijk den achturendag. In hoever wy by de verdediging van dit amendement blyk hebben gegeven, dit onderwerp te hebben bestudeerd, laat ik gaarne ter beoordeeling aan anderen. De Minister gebruikt precies hetzelfde redmiddel tegen ons als tegen den heer Borgesius: Mijne Heeren ! gij hebt geen studie gemaakt van den achturendag. Wat blijkt daaruit V Dat deze Minister er eigenaardige manieren op nahoudt. Op zulke argumenten behoeven wy voortaan dus niet in te gaan ; dat is nu eenmaal de wyze waarop deze Minister zich keert tegen tegenstanders, wanneer hy geen deugdelijke argumenten te zijner beschikking heeft. Den Minister is pertinent van onzen kant gevraagd : verklaar u , wat zijn uw plannen ten opzichte van den arbeidsduur. En nu komt het my voor, dat de Minister toch, niet slechts tegenover ons , maar tegenover de geheele Kamer niet alleen verplicht was maar in staat geacht moest worden , om op die vraag antwoord te geven. Wij hebben in den loop van het debat van den Minister eenige malen kunnen hooren, dat de algemeene maatregel, in art. 9 genoemd, zeer spoedig na aanneming van deze wet zal verschynen. Welnu , als dat het geval is, moet de Minister ook reeds thans zijn gedachten hebben laten gaan over de punten , die by dien algemeenen maatregel zullen worden geregeld. Bovendien wist de Minister uit de stukken dat een achturige arbeidsdag voor mijnwerkers waarschijnlijk ter sprake zou komen. Wat is dan de reden, dat de Minister omtrent dit punt geen enkele verklaring aan de Kamer wenscht te geven ? De reden die hy er voor opnoemt, kan ik niet accepteeren. Dat de Minister, omdat de vraag van ons komt, uit een soort onwil weigerachtig zou zijn op die vraag antwoord te geven, mag ik vooralsnog ook niet aannemen. Maar dan blyft er niets anders over, dan dat de Minister zelf van de quaestie van den 8-urigeu arbeidsdag geen voldoende studie heeft gemaakt om zyn denkbeelden hier mede te deelen. Het verwijt door den Minister tot ons gericht, keert zich du3 tegen hem zelf. Ten slotte wil ik nog zeggen, dat de Minister van Waterstaat , Handel en Nijverheid zich ditmaal blijkbaar heeft ten doel gesteld , om hier te doen aan de algemeene politiek van het tegenwoordige Kabinet, die, zooals wij weten , voornamelijk tegen de sociaal-democraten is gericht. De Minister was op dat gebied tot nog toe niet zeer gelukkig. Ik geloof, dat deze Minister, die in waterstaatszaken en vooral in bureauzaken een zeer bekwaam man kan zijn , wel zal doen , in het vervolg de algemeene politiek aan meer bevoegde krachten in dit Kabinet over te laten. Wanneer de algemeene politiek . . . . De Voorzitter: Ik verzoek den spreker nu niet langer buiten de orde te gaan. De heer T r o e l s t r a : Ik ben byna uitgesproken. Wanneer een zoo groote zaak als de algemeene politiek met zoo kleine
259 15de VERGADERING. 11.
23 OCTOBER 1903.
Nadere bepalingen betreffende de niijnontgiuniug, met wijziging der wet van 21 April 1310.
middelen wordt gevoerd, valt de kleinheid dier middelen des te meer in het oog! De Voorzitter: Ik moet den spreker opmerken, dat wy het niet over de algerneene politiek hebben, muur over art. 9 van het wetsontwerp en het daarop voorgestelde amendement. De heer do Marez Oyens, Minister van Waterstaat, Hamlet ot Nijverheid: Ik moet nog epn enkel woord spreken ter beantwoording van de geachte afgevaardigden uit Amsterdam en uit Zutphen. De geachte afgevaardigde uit Amsterdam heeft nogmaals ter sprake gebracht het incident van gisteren en ik betreur dat de beide afgevaardigden mij noodzaken, na hetgeen ik toen daaromtrent heb medegedeeld , daarop terug te komen en derhalve hier telkens buiten de orde te gaan. Ik wil thans a l l e n zeggen na de mededeeling van den geachten afgevaardige uit Amsterdam , dat er een verklaring zal inkomen van den directeur der myn, dat ik die verklaring moet afwachten alvorens mü over die zaak verder uit te laten. Het amendement is thans aan de orde en ik kan, na al hetgeen gebeurd is, nog steeds geen poging outdekken van de geachte voorstellers om door nadere toelichting hun amendement voor m\j aannemelijk te maken. Op myn stelling, dat het onverstaanbaar is, heb ik geen enkele repliek vernomen. Ik heb nu wel van den geachten afgevaardigde uit Amsterdam gehoord, dat het er niet op aankomt, wat wij onder een achturigen arbeidsdag verstaan Nu, Mijnheer de Voorzitter, als dat zoo i s , dan kunnen wij misschien op dit moment den vrede sluiten en dan ben ik gaarne bereid om te verklaren , dat, als het er niet op aankomt wat men onder den achturigen arbeidsdag verstaat, ik mü niet tegen een arbeidsdag van ten hoogste acht uren zal verklaren. Ik zal ter zijde laten de aanvallen, door den geachten afgevaardigde uit Amsterdam tegen den Minister van Binnenlandsche Zaken gericht. Het is wederom een bewys voor den esprit d'escalier van den heer Troelstra, die gisteren, toen de zaak aan de orde was, niet tegen my'n beweringen is opgekomen en gezwegen heeft toen de Minister van Binnenlandsche Zaken hier zoo aanstonds in de gelegenheid werd gesteld zijn wetsontwerp te behandelen. Wat nu betreft het bezwaar van den geachten afgevaardigde uit Zutphen, deze heeft gemeend, dat ik hem had beschuldigd van te veel sympathie getoond te hebben voor zijn sociaal-democratische medeleden. Mijnheer de Voorzitter! Ik heb daarmede volstrekt geen beschuldiging bedoeld ; dat zou waarlijk niet heusch zyn geweest. Ik heb alleen gezegd, dat ik, toen ik de wapenen kruiste met den geachten afgevaardigde uit Enschedé, ik my niet kon voorstellen , dat de geachte afgevaardigde uit Zutphen zich dat zou aantrekken , en ik zie mij genoodzaakt hierbij te blyven. Overigens zal ik mij wel wachten tegen de sympathieën van den geachten afgevaardigde uit Zutphen op te komen. Hij is volkomen vrij die te plaatsen waar hy wil; ik heb altijd liever eendracht dan tweedracht, en zal niet wagen den geachten afgevaardigde op te zetten tegen zijn medeleden die tot de sociaal-democatische party behooren. Maar dit wil ik wel opmerken, dat de geachte afgevaardigde uit Zutphen gisteren het amendement heeft genoemd een sympathiek amendement, terwijl hy hedenmorgen er op heeft aangedrongen om toch maar een toezegging van den Minister te krygen , dat deze principieel tegen het amendement geen bedenkingen had, ten einde op de intrekking van het amendement te kunnen aandringen. Ten slotte nog een woord over de quaestie van de haastige behandeling van dit wetsontwerp. De Regeering i3 altyd zeer dankbaar, wanneer de wetsontwerpen die in staat van wyzen zyn , behandeld worden, en daarom meen ik ook myn dank te moeten betuigen , dat dit wetsontwerp nog vóór het reces in behandeling i3 gekomen. Ik herhaal evenwel, dat, aangezien de artt. 1—8 niet van toepassing zijn op de oude, maar alleen op de nieuwe uit te geven concessies en deze ,- als zij al komen , in het verschiet liggen, er geen bepaalde noodzakelijkheid bestaat, dat het ontwerp, mocht het tot wet worden verheven, spoedig in werking treedt. Ik geloof, dat de geachte afgevaardigde uit Z itphen het ten
slotte wel met my eens zal zyn en wel van my zal willen aannemen wat ik hedenmorgen omtrent die inwerkingtreding heb gezegd. De heer U n i e k e r : Mijnheer de Voorzitter! Vooral na de laatste redevoering van den heer Minister, waarin nauwelijks iets zakelyksl voorkomt over de gewichtige aangelegenheid die het hier geldt, gevoel ik my genoopt tot deze opmerking, dat een zaak, die van het hoogste belang is en allen in deze Kamer naar het mij voorkomt ter harte gaat, heden dreigt opgeofferd te worden aan allerlei quaesties van vorm. Waar dat het geval is, zou ik aan de geachte voorstellers van het amendement in overweging willen geven, heden af te zien van een poging om dit vraagstuk tot beslissing te brengen, maar het binnenkort, onder een anderen vorm, weer onder de aandacht van deze Vergadering te brengen. De heer van Kol: Mynheer de Voorzitter! Naar aanleiding van de woorden van den heer Drucker en in overleg met myn vrienden en partygenooten, kan ik mededeelen dat wy hebben besloten ons amendement in te trekken, doch in plaats daarvan de volgende motie voor te stellen: De Kamer, van oordeei, dat bij den arbeid in de mijnen onder den grond, behoudens noodzakelijke uitzonderingen, beperking van den arbeidstyd tot 8 uur gewenscht ia, gaat overAtó de orde van den dag. De V o o r z i t t e r : Daar het amendement van den heer van Kol c. s. is ingetrokken, maakt het verder geen onderwerp van beraadslaging meer uit. Door dezelfde heeren is nu de volgende motie voorgesteld: „De Kamer, van oordeel, dat bij den arbeid in de mynen onder den grond, behoudens noodzakelijke uitzonderingen, beperking van den arbeidsduur tot 8 uur wenschelyk is, gaat over tot de orde van den dag.'' Deze motie zal gedrukt en rondgedeeld en op een later te bepalen dag behandeld worden. De beraadslaging wordt gesloten en art. 9 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De ARTT. 10 tot en met 13 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De heer de Marez Oyens, Minister van Waterstaat, Handelen Nijverheid: Mynheer de Voorzitter! By het gewijzigde wetsontwerp is ingetrokken een bepaling, die in het oorspronkelijk ontwerp stond, luidende: „De bepalingen dezer wet zyn ook van toepassing op de voor hare inwerkingtreding, krachtens artikel 5 der wet van 21 April 1810 (Bulletin des Lois n°. 285), verleende concessiën." De vraag is ontstaan of door intrekking van deze bepaling de algerneene maatregel van bestuur in art. 9 bedoeld, wel toepasselijk kan geacht worden op de bestaande concessiën. Daar kan vóór en tegen gesproken worden, maar om allen twy'fel dienaangaande weg te nemen, acht de Reering het veilig een ander artikel in de plaats van het opgehevene hier in te voegen. Ik heb de eer dit op het bureau der Kamer neder te leggen. De Voorzitter: De Regeering stelt voor na art. 13 in te voegen een nieuw art. 14, luidende: „Deze wet is, met uitzondering van de artt. 1 tot en m e t 8 , ook van toepassing op de concessiën, vóór het in werking treden van deze wet verleend." De heer Nolens, voorzitter der Commissie van Rapporteurs, het woord bekomen hebbende om, namens deze, haar meening over het nieuwe artikel mede te deelen, zegt: Mynheer de Voorzitter ! Zooals de Minister reeds gezegd heeft, is het artikel misschien niet absoluut noodzakelijk, maar omdat het vorige art. 14 weggelaten i s , kan het goed zijn dit artikel er voor in de plaats
260 15.1e VERGADEKINU. — 23 OOTOBBR 1003. Regeling van werkzaamheden. te stellen, om alle misverstand en verkeerde interpretatie te voorkomen. De Oommissie acht de bijvoeging derhalve wenscheln'k.
ontwerpen gereed te komen. Daarbij bestaat de groote moeilijkheid om aanstaanden Dinsdag alleen voor het afdeelingsonderzoek weder byeen te komen. Ik ben dus genoodzaakt het voorstel van den geachten Het nieuwe AKT. 14 en ABT. 15 (oud 14), alsmede de BHWBEQ- afgevaardigde over te nemen en voor te stellen om, met wn'ziKBDEN, worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder ging van een vroeger besluit van de Centrale Afdeeling, hedenhoofdelijke stemming aangenomen. middag alleen het afdeelingsonderzoek te doen plaats hebbeu van de beide laatste nummers der agenda, de beide verhoogingen Het wetsontwerp wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. van hoofdstuk IX. Daartoe wordt besloten. üe Voorzitter: Ik geel het woord aan den heer van Karnebeek, die het gevraagd heeft. De Voorzitter: Ik deel aan de Kamer mede, dat het mijn voornemen is de Kamer weder by' elkander te roepen op De heer van Kamebeek: Mijnheer de Voorzitter! Ingevolge Dinsdag 10 November, des voormiddags te 11 uren. Ik stel nu de agenda van OHM ffflrlm—tllhftdwi zullen wij uih nu naar de voor alsdan aan de orde te stellen de wetsontwerpen tot wijziafdeelingen moeten begeven om daar verschillende wetsontwerpen ging der wet van 2 Mei 1897 (Staatsblad n". 124) tot herziening te onderzoeken. van de belastbare opbrengst der gebouwde eigendommen en het Het wil mij echter voorkomen, dat het besluit, om aldus te daarmede verband houdende wetsontwerp tot wijziging en verhandelen , genomen is toen een andere gang van zaken zich hooging van het Vilde hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor liet voorzien dan die welken w\j thans bijwonen. Ik geloof niet het dienstjaar 1903 (8). dat het mogelijk zal zyn om het gansche menu, dat voor de afdeelingen ontworpen is, nog hedenmiddag behoorlijk af te Daartoe wordt besloten. doen, zoodat het overschot zal moeten worden afgedaan op aanstaanden Dinsdag. Het wil mn ook voorkomen dat, wanneer Tevens heb ik de eer mede te deeleu , dat ik hoop dat daarna die weg gevolgd wordt, het afdeelingsonderzoek over de ver- in staat van wijzen zal zijn, zoodat het aan de orde zal kunnen schillende wetsontwerpen niet tot zyn recht zal komen. gesteld worden, het wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk IV Ik zou daarom aan de Kamer in overweging willen geven der Staatsbegrooting voor 1903 (56), waarbij gelden worden en ook aan u, Mijnheer de Voorzitter, om op de regeling van gevraagd voor de tuchtscholen. werkzaamheden , die heeft plaats gehad, in zoover terug te komen, dat hedenmiddag alleen door de afdeelingen zullen worden onderDe vergadering wordt gesloten. zocht, de beide verhoogingen van hoofdstuk IX. Ik maak een uitzondering ten opzichte van de twee verhoogingen van hoofdstuk IX , omdat, hoewel daarbij zeer belangrijke onderwerpen ter sprake zullen komen, de gedachtenVEEBETERINGEN. wisseling daarover waarschijnlijk niet van dien omvang zal zijn dat zij hedenmiddag niet wel kan afloopen. In de redevoering van den heer de Savornin Lolimait: bladz. De Voorzitter : Het doet nuj leed dat, ten gevolge van den 211, kol. 2 , reg. 9 v. o., staat: art. 232; lees: art. 254. loop dien de beraadslagingen genomen hebben, er weinig tijd In de redevoering van den heer Drurker: overblijft voor het afdeelingsonderzoek. Wanneer de beide wetsontwerpen , die de geachte afgevaardigde de heer van Karnebeek bladz. 209 , kol. 1, reg. 3 v. b . , staat: vragen: lees: vreezen ; noemde alleen onderzocht worden, zullen de overige wetsontwerpen voorloopig nog blijven liggen , terwijl er daarenboven bladz. 216, kol. 1 , reg. 10 v. b . , staat: dit zal zijn; lees: nog zoo vele wetsontwerpen op een onderzoek wachten. dit ooit zal zijn. Het i3 niet tegen te spreken dat het moeilijk zal vallen, dit Op bladz. 216, kol. 1, reg. 3} v. o., staat: de heer de Steurs; ben ik met den geachten afgevaardigde volkomen eens, om heden met het onderzoek van alle op de agenda staande wets- lees: de heer de Stuers.