De Triangel
Zorgplan September 2012
Zorgplan Basisschool De Triangel
1
Inleiding............................................................................................................................... 3 1.
Visie op zorg .............................................................................................................. 3
1.1. De cirkel van handelingsgericht werken (Ondersteuningsniveau 1-2) ................................ 4 1.2. De fasen van ondersteuningsniveau .............................................................................. 6 1.3. Groepsbesprekingen (ondersteuningsniveau 2) .............................................................. 8 1.4. Het groepsbezoek....................................................................................................... 8 1.5. De kindbespreking (Ondersteuningsniveau 3) ................................................................ 8 1.6. Het Zorg AdviesTeam ZAT. (Ondersteuningsniveau 4)..................................................... 9 1.7. Individueel ondersteuningsplan (ondersteuningsniveau 4) ............................................... 9 1.8. Individuele leerlijn (leerrendement / uitstroomperspectief) het Ontwikkelingsperspectief (ondersteuningsniveau 4) .................................................................................................... 9 1.9. Verwijzing (ondersteuningsniveau 5) ............................................................................ 9 2.
Het volgen van de ontwikkeling van de kinderen ..................................................... 10
2.1. Toetsen................................................................................................................... 10 2.2. Dossier ................................................................................................................... 10 2.3. Overdracht .............................................................................................................. 10 3.
Communicatie .......................................................................................................... 10
3.1. Interne communicatie ............................................................................................... 10 3.2. Externe communicatie .............................................................................................. 11 3.3. Communicatie rond verantwoording en ontwikkeling zorgplan ........................................ 11 4.
De rol van de leerkracht, de kwaliteitsondersteuner, de directeur, de ouder. .......... 11
4.1. de leerkracht, de kwaliteitsondersteuner en de directeur ............................................... 11 4.2. de ouder(s) / verzorger(s) ......................................................................................... 12 5.
Schoolspecifieke invulling ........................................................................................ 13
5.1. De zorgroute ........................................................................................................... 13 5.2. Toetskalender .......................................................................................................... 15 5.3. Aanvullende school specifieke informatie ..................................................................... 15 5.4. Dyslexieprotocol....................................................................................................... 15 5.5. Beleid t.a.v. begaafde kinderen .................................................................................. 15 5.6. In en doorstroombeleid ............................................................................................. 15 5.7. Veiligheidsprotocol ................................................................................................... 19 5.8. Pestprotocol ............................................................................................................ 20 5.9. Protocol Kindermishandeling ...................................................................................... 20 6.
Bijlagen:................................................................................................................... 21
Bijlage A:
Checklist voorbereiding groepsbespreking ........................................................... 21
Bijlage B
Checklist voorbereiding kindbespreking ................................................................ 22
Bijlage C HGW in schema ................................................................................................. 27
Zorgplan Basisschool De Triangel
2
Inleiding In de wet Primair onderwijs is opgenomen dat een zorgplan een verplicht document is. Dit document vormt de kaders voor de SKOzoK scholen waarbinnen men de zorg voor alle kinderen organiseert. De scholen zorgen voor een specifieke invulling. Het plan sluit aan bij het zorgbeleidsplan van SWV-Valkenswaard. In dit zorgplan worden de volgende zaken beschreven: - De zorgvoorzieningen: o Op de basisscholen o Op de speciaal school voor basisonderwijs o De bovenschoolse zorg Zorg Advies Team (ZAT) Centrum Jeugd en Gezin Integrale (ambulante) begeleiding Integrale begeleiding op Haagstraatplein Permanente Commissie Kinderenzorg - Jaarverslag en begroting - Planning Hierbij dient opgemerkt te worden dat het Samenwerkingsverband in 2012 opgaat in een groter samenwerkingsverband.
1.
Visie op zorg
Ieder kind op onze scholen verdient onze zorg. Vanuit Het traject afstemming werken de scholen aan deze zorg. Het handelingsgericht werken (HGW) is het kader van waaruit we de kindbegeleiding gestalte geven. Met HGW beogen wij de kwaliteit van ons onderwijs en de begeleiding van al onze kinderen te verbeteren. HGW maakt adaptief onderwijs en doeltreffende kindbegeleiding concreet, zodat ons team effectief kan omgaan met verschillen tussen kinderen. HGW is een planmatige en cyclische werkwijze waarbij we de volgende zeven uitgangspunten toepassen. 1. De onderwijsbehoeften van kinderen staan centraal: wat heeft een kind nodig om onderwijsdoelen te behalen? 2. Het gaat om afstemming en wisselwerking: het gaat niet alleen om het kind(eren) keer wordt gesproken van kind, de andere keer wordt gesproken van kind) maar om het kind en de wisselwerking met zijn omgeving. Het gaat om de kind in deze groep, bij deze leerkracht, op deze school en van deze ouders. 3. De leerkracht doet ertoe: de leerkracht realiseert passend onderwijs en levert daarmee een cruciale bijdrage aan een positieve ontwikkeling van de kinderen. 4. Positieve aspecten zijn van groot belang: van zowel kind, leerkracht, school, de groep en ouders. Positieve factoren bieden aanknopingspunten voor het stellen van ambitieuze doelen en om een succesvol plan van aanpak te kunnen uitvoeren. 5. We werken constructief samen: samenwerking tussen leerkracht, kind, ouders interne en externe begeleiders is noodzakelijk om een effectieve aanpak te realiseren. 6. Ons handelen is doelgericht: het team formuleert korte- en lange termijndoelen voor het leren, de werkhouding en het sociaal-emotioneel functioneren van alle kinderen en evalueert deze in een cyclus van planmatig handelen. 7. De werkwijze is systematisch, in stappen en transparant: het is voor betrokkenen duidelijk hoe de school wil werken en waarom.
Zorgplan Basisschool De Triangel
3
De zeven uitgangspunten bieden een kader. We streven ernaar alle uitganspunten tot hun recht te laten komen binnen een cyclisch proces. Het werken volgens de zeven uitgangspunten kunnen een omslag in denken betekenen, zoals: - Van wat een kind heeft (het probleem) naar wat een kind nodig heeft van de leerkracht: - Van probleem gericht naar oplossingsgericht denken en handelen: - Van een school die ouders informeert naar een school die tevens de ervaringsdeskundigheid van ouders benut in haar onderwijs. Onze scholen zitten ten tijde van het schrijven van dit plan in een implementatieproces. HGW wordt middels trainingen op onze scholen ingevoerd.
1.1.
De cirkel van handelingsgericht werken (Ondersteuningsniveau 1-2)
Realiseren
Waarnemen
Plannen
Begrijpen
In het schooljaar 2011-2012 zijn wij gestart met de implementatie van HGW op teamniveau. Hierbij is het uitgangspunt de cirkel van HGW. We onderscheiden vier verschillende fases met in totaal zeven stappen. Deze fases worden de komende jaren geïmplementeerd op onze school. - Fase 1. Waarnemen/signaleren Stap 1: verzamelen van kind gegevens in een groepsoverzicht Stap 2: signaleren van kinderen die extra begeleiding nodig hebben Stap 2a: bepalen van de doelen voor de komende periode - Fase 2. Begrijpen/analyseren Stap 3: benoemen van de onderwijsbehoeften van alle kinderen - Fase 3. Plannen Stap 4: clusteren van kinderen met vergelijkbare onderwijsbehoeften Stap 5: opstellen van een groepsplan - Fase 4. Realiseren Stap 6: uitvoeren van het groepsplan De stappen 1, 2 en 3 staan in het groepsoverzicht. Dit geeft per kind een overzicht van de gegevens uit de toetsen, observaties en gesprekken en tevens de onderwijsbehoeften. De stappen 4 en 5 verwerken we in een groepsplan. Daarin staat het basisaanbod voor de hele groep en het specifieke onderwijsaanbod voor enkele sub groepjes. Het groepsoverzicht en het groepsplan zijn de kerndocumenten waarmee we de ontwikkeling van kinderen in relatie tot de gestelde doelen en het onderwijsaanbod plannen, volgen en evalueren. We streven naar een preventieve aanpak. We kijken vooruit: wat zijn de doelen voor de komende periode en wat hebben onze kinderen nodig om die doelen te bereiken? Zie ook bijlage 01.
Zorgplan Basisschool De Triangel
4
1.1.1 Fase 1: Waarnemen Stap 1: Verzamelen van kind gegevens in het groepsoverzicht Gedegen informatie verzamelen vraagt om een open en onbevooroordeelde manier van kijken en luisteren. We stellen ons hierbij eerlijk en nieuwsgierig op. In de fase van het waarnemen verzamelt en ordent de leerkracht gegevens over alle kinderen en over de resultaten van het aanbod. Het gaat om gegevens uit observaties, analyses van het werk, gesprekken met kinderen en ouders, de resultaten op methodeonafhankelijke en methode gebonden toetsen en via de overdracht van vorige leerkracht. Stap 2 en 2a: Signaleren van kinderen die iets extra’s nodig hebben In deze stap bepalen we welke doelen we voor de komende periode met de hele groep willen bereiken. Deze doelen betreffen de speel/leerontwikkeling, de werkhouding en de sociaal emotioneel functioneren. Welke kinderen hebben extra begeleiding nodig om deze doelen te behalen? Leerkrachten signaleren deze kinderen bewust en op basis van duidelijke criteria. Bij het signaleren gaat het om alle kinderen die meer nodig hebben dan het regulier basisaanbod. We signaleren niet alleen kinderen met een D of E niveau maar ook de kinderen met een leer-of ontwikkelingsvoorsprong. Daarnaast signaleren we ook de kinderen met een opvallende werkhouding, een specifieke leerstijl of die specifieke sociaal-emotionele vaardigheden missen of juist bezitten. 1.1.2. Fase 2: Begrijpen Op basis van de eerste twee stappen zetten we stap 3 in. 3: benoemen van de onderwijsbehoeften van kinderen We formuleren doelen voor de hele groep en benoemen de onderwijsbehoefte van elke kind. We vragen ons voortdurend af “wat vraagt deze kind van ons?”. We maken hierbij gebruik van de gegevens uit ons groepsoverzicht. We gebruiken hierbij de volgende terminologieën: matchen en stretchen. Met matchen bedoelen we: deze kind leert het beste wanneer/met/door…. Voor alle kinderen beschrijven we de zgn. algemene onderwijsbehoefte. Het matchen. Er zijn kinderen die te weinig hebben aan het reguliere basisaanbod. Zij hebben extra begeleiding nodig om bepaalde vaardigheden te leren. Voor deze kinderen formuleren we – voor die gebieden waarbij ze begeleiding nodig hebben- extra onderwijsbehoeften. Het stretchen. Met stretchen bedoelen we: een specifiek aanbod wat er voor moet zorgen dat een kind de beschreven doelen kan behalen. 1. Vanuit wat een kind al kan (de beginsituatie) formuleren we een of meer doelen: wat willen we bereiken? 2. Wat heeft dit kind extra nodig om dit doel te bereiken? 1.1.3.
Fase 3: Plannen
Na het in kaart brengen van de onderwijsbehoeften van de kinderen die extra begeleiding nodig hebben, zetten we de stappen 4 en 5 in de fase van plannen: Stap 4: Clusteren van kinderen met vergelijkbare onderwijsbehoeften Nu we onze groep goed in beeld hebben gaan we kijken hoe we op een haalbare manier kunnen differentiëren. We doen dit door een aantal kinderen die hetzelfde nodig hebben samen te voegen in een of meer cluster van enkele kinderen. Stap 5: Opstellen van het groepsplan Nadat de kinderen met vergelijkbare onderwijsbehoeften geclusterd zijn, beschrijven we het onderwijsaanbod voor de komende periode. We doen dit voor de hele groep, de subgroepen en Zorgplan Basisschool De Triangel
5
enkele individuele kinderen. Het werken en opstellen van groepsplannen is op dit moment in ontwikkeling. Het team werkt hier aan middels een intensieve training. Een groepsplan bevat schriftelijke richtlijnen voor het onderwijs aan alle kinderen in de groep. Het bevat de didactische en pedagogische doelen voor de komende periode (8 tot 12 weken) en wat de kinderen daarvoor nodig hebben. 1.1.4.
Fase 4: Realiseren Stap 6: Om het groepsplan zo soepel mogelijk te laten verlopen is een goed klassenmanagement voorwaardelijk. Het groepsplan is samen met het groepsoverzicht beschikbaar in de klassenmap. Op basis van het groepsplan maken we een week- en dag planning.
1.2.
De fasen van ondersteuningsniveau
De glijdende schaal van zorg/ondersteuning in relatie tot HGW kan op de volgende manier weergegeven worden. Zorgniveau 1 en 2 Basis en extra ondersteuning door de leerkracht binnen de groep. De kind wordt gevolgd in de groep. De leerkracht is verantwoordelijk voor leerstofaanbod en begeleiding, waarbij het groepsoverzicht en groepsplan het uitgangspunt vormt. De kwaliteitsondersteuner fungeert als klankbord voor de leraar en heeft een stimulerende en bewakende taakstelling t.a.v. de groep en de individuele kinderen. Wanneer de leerkracht signaleert dat de ontwikkeling van een kind op één of meerdere ontwikkelingsgebieden stagneert, stemt de leerkracht zijn onderwijsaanbod af op de specifieke onderwijsbehoeften van de kind. De specifieke onderwijsbehoeften van de kind worden beschreven in het groepsoverzicht. In het groepsplan beschrijft de leerkracht concreet op welke wijze (doelen, aanpak, richtinggevers voor weekplanning) het onderwijsaanbod vorm wordt gegeven. Zorgniveau 3 Extra ondersteuning in samenspraak met intern begeleider/ kwaliteitsondersteuner Wanneer een kind, na de evaluatie in het cyclisch proces, de doelen onvoldoende bereikt heeft en onduidelijk is wat de kind nodig heeft, wordt de kind besproken tijdens de groepsbespreking met de kwaliteitsondersteuner. Mocht tijdens de groepsbespreking blijken dat er meer tijd nodig is om goed in te kunnen zoomen op de onderwijsbehoeften van een kind dan wordt een afspraak gepland voor een interne kindbespreking. Er wordt afgestemd wie bij deze vervolgbespreking aanwezig zijn (denk ook aan ouders). De leerkracht bereidt deze bespreking voor middels de checklist. De bespreking onderscheidt drie fasen: overzicht, inzicht en uitzicht. De leerkracht krijgt handelingsgerichte adviezen die verwerkt worden in het groepsplan of evt. ontwikkelingsperspectief (OPP).
Zorgplan Basisschool De Triangel
6
Zorgniveau 4 Extra ondersteuning in samenspraak met externen Wanneer de kind bespreking niet leidt tot overzicht, inzicht en uitzicht en er sprake blijft van handelingsverlegenheid, wordt de kind besproken bij het externe ZAT met als doel inzicht te krijgen in de onderwijsbehoeften van de kind. Het ZAT kent geen vaste samenstelling. Er is een ZAT op maat dus afgestemd op de ondersteuningsbehoefte van de leerkracht/school/ouders. Ouders worden nadrukkelijk betrokken bij het externe ZAT. De leerkracht is samen met de kwaliteitsondersteuner verantwoordelijk voor het in- en/of aanvullen van het onderwijskundig rapport De kwaliteitsondersteuner is verantwoordelijk voor het arrangeren het externe ZAT.
Zorgniveau 5 Plaatsing op een andere voorziening die past bij de ondersteuningsbehoeften van de kind De school kan geen passend onderwijsaanbod voor een kind realiseren. Er is sprake van handelingsverlegenheid van de school. De kind heeft een andere voorziening nodig die beter aansluit bij de onderwijsbehoeften van de kind. Denk aan: andere basisschool, SBO, REC 1 - 4. Voor plaatsing op het SBO beschikt de PCL, voor plaatsing binnen een RECschool de CvI. Ouders melden aan en hebben de keuzevrijheid voor plaatsing. Leerkracht en kwaliteitsondersteuner zijn samen verantwoordelijk voor het invullen van het onderwijskundig rapport. Het is de verantwoordelijkheid van de school om in eerste instantie zelf duidelijk zicht te krijgen op de factoren die invloed hebben op de mate van ontwikkeling van de kinderen op school. Daarom gaan we er van uit, dat elke school voor elke kind een dossier opbouwt met: groepsoverzichten, groepsplannen, kindplannen (ontwikkelingsperspectieven), historisch overzicht met afspraken, uitslagen van onderzoeken etc. volgens een door de school of het bestuur vastgestelde standaard; de gegevens van het Cito-kindvolgsysteem met de gezamenlijk afgesproken toetsen waarbij op groepsniveau gebruik gemaakt wordt van dwarsdoorsnede en trendanalyse en op schoolniveau de aan dit systeem gekoppelde schoolzelfevaluatie; de gegevens van gestandaardiseerd onderzoek naar de sociaal-emotionele ontwikkeling; rapportage van onderzoek door externe deskundigen, die betrokken zijn bij de schoolse ontwikkeling van een kind. De kwaliteitsondersteuner heeft hierbij een belangrijke taak. Om die taak goed uit te kunnen voeren moet er voldoende tijd beschikbaar zijn en zijn er duidelijke afspraken m.b.t. de taak en verantwoordelijkheden. Begeleiding van een externe ondersteuner is niet gericht op incidentele en fragmentarische begeleiding, maar op een gemeenschappelijke teamaanpak, welke de gehele schoolloopbaan van de kind omvat. Externe ondersteuning kan verleend worden door de voorzieningen van het SWV: PCL, ambulante begeleiding, netwerken, expertisegroepen, uitwisselingsbijeenkomsten, facilitering van de coaching van nieuwe coördinatoren, scholing van Kwaliteitsondersteuner en 1Loket. Externe begeleiding kan ook verzorgd worden vanuit SO of zorginstellingen. Wie de externe ondersteuning gaat verlenen is afhankelijk van de begeleidingsvraag van de leerkracht.
Zorgplan Basisschool De Triangel
7
1.3.
Groepsbesprekingen (ondersteuningsniveau 2)
De groepsbespreking van de leerkracht met de Kwaliteitsondersteuner heeft een centrale plaats in de HGW cyclus. Deze besprekingen zijn in de jaarplanning opgenomen. Met het bijwerken van het groepsoverzicht en het evalueren van het groepsplan, ronden we de cyclus af. Tegelijkertijd starten we de nieuwe cyclus, waarin we een nieuw groepsplan opstellen. Voorbereiding van de groepsbespreking Een grondige voorbereiding is voorwaardelijk voor het welslagen van de groepsbespreking. KO en leerkracht bereiden zich beiden voor. Voorbereiding leerkracht: - Evalueer het vorige groepsplan - Het evalueren van de opbrengsten; zijn de doelen bereikt? - Welke kinderen zullen de komende periode extra begeleiding nodig hebben? - Stel doelen en onderwijsbehoeften bij. - Cluster kinderen met vergelijkbare onderwijsbehoeften en beschrijf de nieuwe aanpak. - Zet de bespreekpunten op een rij. - De checklist voorbereiding groepsbespreking wordt hierbij gebruikt. Zie bijlage A Voorbereiding KwaliteitsOndersteuner: De Kwaliteitsondersteuner bestudeert ter voorbereiding op de bespreking het groepsoverzicht en groepsplan.(checklist) Uitvoering van de groepsbespreking De reflectie van de leerkracht op het eigen handelen in relatie tot het groepsplan staat centraal. Het is van groot belang dat de leerkracht daarom ook aangeeft welke punten zij/hij wil bespreken. De groepsbespreking kent echter wel een aantal vaste agendapunten: - Bespreekpunten en vragen van de leerkracht en de kwaliteitsondersteuner - Evaluatie vorig groepsplan: zijn de doelen behaald? - Aandachtspunten voor de hele groep: hoe is bv. het werkklimaat? - Inzoomen op bepaalde kinderen: bij welke kind(en) heb je vragen? - Realiseren van het groepsplan: heeft de leerkracht bij de uitvoering ondersteuningsbehoeften? - Motivatie, zelfvertrouwen en competentie: waar heeft de leerkracht begeleidingsbehoeften? - Groepsbezoek: welke observatievragen heeft de leerkracht voor de kwaliteitsondersteuner - Aanmelding voor één of meerdere kinderen voor het leerlingbespreking: het betreft hier die kinderen die we diepgaander willen bespreken. De leerkracht is “eigenaar” van het groepsplan. De kwaliteitsondersteuner coacht en ondersteunt. De kwaliteitsondersteuner verwerkt de afspraken in een digitaal verslag, dit wordt in Parnassys vastgelegd Ook wordt vastgelegd wie verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de acties. Een belangrijke actie is het verwerken van de kind-specifieke gegevens in het groepsplan door de groepsleerkracht. Alle handelingen m.b.t. de zorg aan kinderen worden vastgelegd. Het groepsplan vormt een richtlijn gedurende een vooraf vastgestelde periode voor de leerkracht zelf, maar is ook belangrijk in de overgang naar de volgende groep.
1.4.
Het groepsbezoek
1.5.
De kindbespreking (Ondersteuningsniveau 3)
Een groepsbezoek is altijd goed voorbereid. De leerkracht geeft aan wat haar/zijn hulpvraag is van de observatie, welke vragen zij/hij heeft, wanneer er geobserveerd wordt en waar de observatie zich precies op richt. Het groepsbezoek kan worden gedaan door KO, externen en leidinggevenden.
We doorlopen nu de HGW-cyclus op individueel niveau: Dit betekent intern overleg leerkracht-KO en eventueel ouders. Ter voorbereiding op de kindbespreking vult de groepsleerkracht de checklist kindbespreking in (bijlage B) Ouders dienen altijd geïnformeerd te worden. (beter nog ouders voor het overleg uit te nodigen) De kindbespreking kent drie stappen: 1. Overzicht: wat gaat er goed en wat moeilijk? 2. Inzicht: hoe zou het kunnen komen dat de situatie nu zo is? Zorgplan Basisschool De Triangel
8
3. Uitzicht: wat betekent de analyse voor de aanpak? Van iedere bespreking worden de noodzakelijke gegevens vastgelegd.
1.6.
Het Zorg AdviesTeam ZAT. (Ondersteuningsniveau 4)
1.7.
Individueel ondersteuningsplan (ondersteuningsniveau 4)
Een zorgteamoverleg is een gepland overleg tussen leerkracht en KO en andere externe deskundigen. Het is gericht op een individuele kind, met als doel het verkennen van, meer inzicht krijgen in en het beantwoorden van de ondersteuningsbehoefte van de kind, de leerkracht of ouders. Van dit overleg wordt een verslag gemaakt. Ook dit overleg kent de drie stappen beschreven bij de kindbespreking. Ouders worden vooraf geïnformeerd en indien mogelijk ook uitgenodigd voor dit overleg.
Ons uitgangspunt is dat waar mogelijk in het groepsplan aan de specifieke Onderwijsbehoeften van de kinderen tegemoet gekomen wordt. Het werken met een veelheid aan individuele ondersteuningsplannen bleek immers in de praktijk niet haalbaar. Op onze scholen wordt incidenteel een individueel ondersteuningsplan opgesteld. Het besluit om een individueel ondersteuningsplan op te stellen wordt in het zorgteamoverleg genomen, bijvoorbeeld als de bijzondere aanpak van een kind onvoldoende gespecificeerd kan worden in een groepsplan. De individuele school bepaalt (in de overgangsfase naar volledig HGW werken) wanneer een individueel ondersteuningsplan wordt opgesteld. Voor kinderen met Dyslexie en LGF, of in de weg naar aanvraag LGF of Dyslexieverklaring, wordt altijd een individueel ondersteuningsplan gemaakt en geëvalueerd. In een individueel ondersteuningsplan staat aangegeven hoe de komende periode aan de specifieke onderwijsbehoeften van een kind tegemoet gekomen gaat worden. Het ondersteuningsplan is een bijlage bij het groepsplan en is erop gericht dat de kind weer gaat profiteren van het groepsplan. Het ondersteuningsplan is van tijdelijke aard en is voor dezelfde periode als het groepsplan. Het ondersteuningsplan wordt door de groepsleerkracht geëvalueerd. Bij onvoldoende resultaat of voortgang wordt de kind opnieuw besproken in de bespreking of ZAT.
1.8.
Individuele leerlijn (leerrendement / uitstroomperspectief) het Ontwikkelingsperspectief (ondersteuningsniveau 4)
Soms kan het zo zijn dat een kind na intensief begeleiden te weinig vooruitgang boekt en een groepsplan / individueel ondersteuningsplan niet meer volstaat. In het kader van passend Onderwijs treffen wij dan in samenspraak met ouders voor kinderen met specifieke onderwijsbehoeften aparte voorzieningen en bieden wij planmatige zorg: een eigen leerlijn voor één of meerdere vakken. Bij voorkeur start een eigen leerlijn vanaf groep 6. Daarvoor wordt geprobeerd met extra hulp de kind zo lang mogelijk bij de groep te houden middels drijfvermogen. De eigen leerlijn wordt beschreven in het opgestelde ontwikkelingsperspectief. Bij de beslissing om over te gaan tot een eigen leerlijn is er altijd overleg met Kwaliteitsondersteuner, de leerkracht(en) en ouders, aangevuld met andere deskundigen. (zie hiervoor het OP en handleiding OP (Zie skozokportal of klik hier.)
1.9.
Verwijzing (ondersteuningsniveau 5)
Als de voorgaande stappen van de route, waaronder begeleiding door het ZAT, onvoldoende effect hebben, kan het nodig zijn de kind te verwijzen. Het kan hierbij gaan om: - Een schoolwisseling: is er een andere (speciale)basisschool nodig? - Ambulante begeleiding - Het aanvragen van LGF bij een REC - Externe hulp, zoals begeleiding vanuit Jeugdzorg of GGZ: is behandeling van het kind en/of begeleiding van de ouders nodig?
Zorgplan Basisschool De Triangel
9
2. Het volgen van de ontwikkeling van de kinderen Hoe gaat het met het kind… welke ontwikkelingen maakt het door? Willen we samen verantwoordelijk zijn, gericht aanbod hebben, dan dienen we het kind goed in beeld te hebben en ook te houden. Daartoe maken we gebruik van diverse instrumenten en overlegsituaties.
2.1.
Toetsen
2.2.
Dossier
2.3.
Overdracht
Alle scholen volgen de kinderen d.m.v. LOVS toetsen van cito. Dit conform de toetskalender die centraal vastgesteld wordt (zie de Skozokportal) Naast deze toetsen gebruiken we ook methodetoetsen, en observaties.
Alles wordt vastgelegd in het digitaal dossier van het kind. Binnen SKOzoK gebruiken we daarvoor Parnassys. Parnassys is het administratie- en kindvolgsysteem. Hierin zijn, in ieder geval, de volgende gegevens opgenomen: o Historisch overzicht: Notities in Parnassys o Verslagen van gesprekken met ouders o Verslagen van gesprekken intern en met externe instanties o Individuele plannen en de evaluaties hiervan o Interne verslagen zoals kindbespreking, diagnostisch onderzoek, verslag van een observatie, enz. o De resultaten van de LOVS toetsen en ZIEN Naast het digitaal dossier worden gegevens van kinderen die niet digitaal kunnen worden aangeleverd, in het papieren dossier bewaard. Ouders hebben te allen tijde recht op inzage in het dossier van hun kind. Er vinden op diverse momenten overdrachten plaats. Ouders dienen hiervan minstens op de hoogte te zijn: - Peuterspeelzaal/Kinderdagverblijf Korein - Jaarovergang m.b.v. groepsoverzicht door leerkrachten onderling - Collegiaal overleg (duopartner / clustercollega´s) - Bij wisseling van basisschool - Overgang PO/VO Op schoolniveau zijn deze overdrachtsvormen beschreven. Nadrukkelijk dienen dit soort momenten goed vastgelegd te worden in Parnassys.
3. Communicatie Communicatie is een belangrijk instrument. We gaan ervan uit dat ouders, school en eventueel derden, partners zijn in het begeleiden van de ontwikkeling van kinderen. De leerkracht is altijd eerste aanspreekpunt. De leerkracht is verantwoordelijk voor zijn/haar groep en de toegewezen kinderen. Vanuit deze verantwoordelijkheid neemt de leerkracht vervolgstappen richting KO of directie.
3.1.
Interne communicatie
Dit betreft de communicatie binnen de school om de kwaliteit van onderwijs, en dus voor de zorg van alle kinderen, te verhogen. De volgende geplande situaties kennen we: - De gesprekkencyclus - Collegiaal overleg, Teamvergaderingen - Diverse besprekingen passend binnen HGW, zoals groepsbesprekingen - De jaaroverdrachten (gekoppeld aan het groepsoverzicht) - Evaluatiegesprekken m.b.t. de resultaten van ons onderwijs - Besprekingen in het Zorgadviesteam Ook de communicatie d.m.v. het maken van notities in Parnassys, kinderdagboeken etc. vallen hieronder. Zorgplan Basisschool De Triangel
10
3.1.1. Communicatie met ouders: -
Informatie en intake gesprek rond aanmelding van het kind Rapportgesprekken Informatieavond Overleg gekoppeld aan specifieke ondersteuningsbehoefte rond een kind Gesprekken die minder gepland zijn maar wel regelmatig plaats vinden op initiatief van ouders en/of school Informatieverstrekking (website, nieuwsbrief ‘De Triangelklanken’, heen-weer schriftje etc.)
3.1.2. Communicatie met kinderen -
Het ontwikkelingsgesprek aan de hand van het rapport Het leergesprek waarin je met het kind de onderwijsbehoefte verkent. Evaluatiegesprekken met kinderen
3.2.
Externe communicatie
3.3.
Communicatie rond verantwoording en ontwikkeling zorgplan
Bij communicatie met derden denken we aan Het samenwerkingsverband, Centrum Jeugd en Gezin, ZAT,1 loket van het SWV, Onderzoekers en behandelaars (bijv. logopedie). Het met derden in contact treden over een kind kan en mag alleen met nadrukkelijke toestemming van de ouders/verzorgers. Het zorgplan dient regelmatig geëvalueerd te worden op zowel stichting- als schoolniveau. Ook de opbrengsten van ons onderwijs vallen hieronder. Gesprekspartners in deze zijn de (Gemeenschappelijke) Medezeggenschapsraad, de inspectie van onderwijs, College van Bestuur, Samenwerkingsverband.
4. De rol van de leerkracht, de kwaliteitsondersteuner, de directeur, de ouder. 4.1.
de leerkracht, de kwaliteitsondersteuner en de directeur
In het beleidsplan “Kwaliteitsondersteuning 2011” worden de volgende taken omtrent zorg beschreven vanuit de functies leerkracht, directeur en kwaliteitsondersteuner en het SWVValkenswaard voor wat betreft: - de zorg in de klas/groep - de zorg in de school - de zorg op gemeenschappelijk niveau De zorg in de klas/groep Leerkracht Registreert en evalueert ontwikkelings- en leerprocessen van kinderen en stelt op basis daarvan groepsplannen op Signaleert (sociaal) pedagogische onderwijsbehoeften bij kinderen Begeleidt individuele kinderen aan de hand van groepsplannen Coördineert de kinderenzorg voor de eigen groep Begeleidt kinderen op basis van zorgplan van de school Bespreekt kinderen die specifieke ondersteuning en/of begeleiding nodig hebben met seniorleraar/kwaliteitsondersteuner/directeur Directeur Verantwoordelijk voor het initiëren en het vormgeven van HandelingsGericht Werken (HGW) op school
Zorgplan Basisschool De Triangel
11
Kwaliteitsondersteuner Begeleiden/coachen van leerkrachten bij het realiseren van algemeen en specifiek onderwijsaanbod voor alle kinderen Begeleiden/coachen van leerkrachten bij het signaleren van ontwikkelings- of gedragsstoornissen, aan de hand van belemmerende en stimulerende factoren en vaststellen van de benodigde extra zorg Ondersteuning in de groep d.m.v. groepsbezoeken, aanvullende observaties en dataanalyses. Voorzien in ondersteuningsbehoefte van leerkrachten bij HGW. SWV Legt verbinding tussen de huidige praktijk met HandelingsGericht Werken (HGW) middels het traject Afstemming (training en borging) Vraag gestuurde ondersteuning van leerkrachten in afstemming met kwaliteitsondersteuners De zorg in de school Directeur Verantwoordelijk voor de aansturing van HGW in school Stelt in overleg met kwaliteitsondersteuner(s) jaarlijks een werkplan op met daarin wederzijdse resultaatverplichtingen De directeur blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de schoolontwikkeling Kwaliteitsondersteuner Levert een essentiële bijdrage aan de realisatie van de onderwijsbehoefte van kinderen Levert een essentiële bijdrage op het gebied van informatie, scholing, deskundigheidsbevordering van teamleden Levert een essentiële bijdrage aan het vormgeven van HGW op school Coördineren van het “zorgteam” (team) op school Ondersteuning bieden bij data-analyse op schoolniveau en het leveren van een bijdrage aan de vertaalslag naar benodigde interventies Voorbereiden van aanmeldingen bij zorg- adviesteam/PCL Deelnemen aan de bespreking of de intake van het zorg- adviesteam/PCL Zorg dragen voor terugkoppeling van adviezen uit zorg- en adviesteam/PCL Zorg dragen voor de verwijzing naar SBO of REC’s SWV Ondersteuning bij borging schoolafspraken in het kader van HGW Begeleiding bij veranderingsproces (van reparatief naar proactief werken) Ondersteuning bij opstellen en onderhoud zorgprofiel Initiëren Zorg Adviesteams op schoolniveau of op niveau van groepen scholen De zorg op gemeenschappelijk niveau Directeuren Entameren van beleidsontwikkeling op stichtingsniveau met betrekking tot zorgbeleid Kwaliteitsondersteuners Analyseren van relevante gegevens waarmee het zorgbeleid kan worden verbeterd/ontwikkeld Ontwikkelen en coördineren van zorgbeleid Deelnemen aan relevante (interne en externe) netwerken Zorg dragen voor communicatie over handelingsgericht werken en onderwijskundige ontwikkelingen (intern en extern) SWV Beleid warme overdracht PO/VO Borging HGW op gemeenschappelijk niveau Formering en coördinatie Zorg Adviesteams op gemeentelijk niveau
4.2.
de ouder(s) / verzorger(s)
De ouders/verzorgers zijn degene die hun kind het beste kennen. Zij vertrouwen hun kind toe aan de school. Zij zijn ook degene die de eerste zorg voor hun kind hebben. In alle ontwikkelingen op school dienen ouders nadrukkelijk vroegtijdig betrokken te worden bij ontwikkelingen rond hun kind. In gezamenlijkheid de goede dingen doen zodat het kind zich goed kan ontwikkelen op alle gebied is daarbij uitgangspunt. Zorgplan Basisschool De Triangel
12
5. Schoolspecifieke invulling 5.1.
De zorgroute
Zorgroute in schema: wie doet wat en wanneer Wat vindt plaats?
Welk moment?
1. Groepsbezoek en Groepsbespreking
3x per jaar
2. Gesprekken met ouders en/of kind Gesprekken met collega’s 3. Leerlingbespreking Het individuele kind
Wie neemt deel? Leerkracht KO
- augustus/sept. facultatief - februari/maart - juni/juli groepsoverdracht Vooraf geplande gesprekken m.b.t. groepsplan Overdracht groepsoverzicht en groepsplan Vaste momenten - Na iedere groepsbespreking op aanvraag van lkr, KO, AB - Groot Overleg voor rugzaklln.
Voorbereiding Formulier: Checklist voorbereiding groepsbespreking door leerkracht Geactualiseerd Groepsoverzicht Groepsplan
Leerkracht, ouder Soms KO
Leerkracht(en) -KO -soms ouder Eventueel: - AB - Trainer SOVA - SMW - GGD -andere specialist
Formulier: Aanmelding lln.-bespreking door lkr
Zorgplan Basisschool De Triangel
Wat wordt besproken? Aanpak hele groep Hoe lukt het de leerkracht om af te stemmen op de verschillende onderwijsbehoeften in zijn/haar groep.
Vastlegging
Wie legt vast?
Groepsnotitie in Parnassys
Zorgen worden gedeeld (afstemming) mogelijkheden worden verkend en afspraken worden gemaakt.
Individuele notitie in Parnassys
KO legt verslag van groepsbespreking vast in Parnassys. Groepsoverzicht en groepsplan wordt door de leerkracht vastgelegd Leerkracht
Het beantwoorden van de hulpvraag van de leerkracht. Doel stellen voorafgaand aan de ll.-bespreking. Bespreking a.d.h.v. 3 stappen (*Zie hieronder) Korte samenvatting: *overzicht *inzicht *uitzicht
Opstellen HP Er hoeft niet altijd een HP gemaakt te worden, kunnen ook afspraken zijn m.b.t. onderzoek, observatie….
13
HP voor leerkracht
4. Gesprekken met ouders en/of kind
Wanneer nodig. Niet altijd vooraf geplande gesprekken.
Leerkracht Soms KO
Zorgen worden gedeeld (afstemming) mogelijkheden worden verkend en afspraken worden gemaakt.
Individuele notitie in Parnassys
Leerkracht
5. Aanmelding indien nodig bij: ZAT of PCL Andere instanties
Na kindbespreking binnen zorgteam en gesprek met ouders.
KO
Externe onderwijsbehoeften. Verwijzing s(b)o?
Individuele notitie in ParnasSys
KO zorgt voor terugkoppeling
*Kindbespreking a.d.h.v. 3 stappen: 1. Overzicht: wat gaat goed en wat moeilijk? 2. Inzicht: hoe zou het komen dat de situatie nu zo is? 3. Uitzicht: wat betekent de analyse voor de aanpak? *Ten slotte een afronding met een terugblik op de bespreking
Zorgplan Basisschool De Triangel
14
5.2.
Toetskalender
5.3.
Aanvullende school specifieke informatie
5.4.
Dyslexieprotocol
5.5.
Beleid t.a.v. begaafde kinderen
5.6.
In en doorstroombeleid
De toetskalender wordt jaarlijks, aan de hand van beschikbare richtlijnen, en in samenspraak met het Samenwerkingsverband opgemaakt en besproken in de werkgroep onderwijs en kwaliteit en de KO-expertisegroep. Het voorstel wordt dan voorgedragen aan het CvB dat deze kalender vaststelt. Na vaststelling wordt de toetskalender op de portal van SKOzoK geplaatst. Zie bijlage D
Op onze school vindt onder schooltijd hulpverlening plaats op de gebieden van dyslexie, logopedie. Wanneer hulpverlening door externen onder schooltijd plaats vindt, gelden een aantal afspraken: • Hulpverlening onder schooltijd kan alleen wanneer de inhoud van de hulpverlening gericht is op een hulpvraag van zowel ouders als school. • We moeten op de hoogte zijn van de inhoud van de hulpverlening. Daarom ontvangt de school een handelingsplan van de hulpverlener. Omdat school eindverantwoordelijk blijft voor het onderwijs moeten we achter de inhoud van het begeleidingsplan staan en bepaalt de school in samenspraak met de hulpverlener de inhoud van de activiteiten die tijdens schooltijd plaats vinden. • Afstemming tussen hulpverlener en school is van groot belang. Daarom is er drie keer per jaar overleg met de hulpverlener, KO en zo mogelijk met ouders en leerkracht. Wanneer de hulpverlening op school plaats vindt kan dit overleg mondeling plaats vinden. Wanneer hulpverlening buiten school plaats vindt en mondeling overleg niet mogelijk is, worden we schriftelijk op de hoogte gehouden van de vorderingen. • hulpverlening op school is alleen mogelijk wanneer er een ruimte beschikbaar is. • Het tijdstip van de hulpverlening moet in overleg met hulpverlener, school en ouders gekozen worden. • De financiering van de hulpverlening is voor rekening van de ouders.
Binnen de KO groep zal hier een eenduidig protocol op ontwikkeld worden. Schoolspecifieke aanvullingen kunnen hier beschreven worden.
Wij willen dat elk kind zich naar vermogen kan ontwikkelen en kan opgroeien in onze veranderende maatschappij. Daarbij gaan wij uit van het eigene van een kind, een gevarieerd aanbod in het lesgeven en de school als veilige werkplaats voor het kind. Er zijn grote verschillen in begaafdheid, tempo en belangstelling bij kinderen. Daarom is onderwijs op maat noodzakelijk en moet er ook specifieke aandacht zijn voor de meerbegaafde leerling. Binnen ons onderwijs ligt de zorg nu nog te veel op de leerling die extra zorg nodig heeft om het gewone basisprogramma te kunnen volgen. Binnen het project afstemming zal de aandacht beter verdeeld worden. Kinderen die meer dan gemiddeld begaafd zijn, worden dan ook geclusterd en krijgen dan een beter afgestemd aanbod. In het schooljaar 2013-2014 wordt gewerkt aan een specifiekere invulling.
Aanmelding van nieuwe leerlingen Aanmeldingstijden voor het inschrijven van nieuwe vierjarige leerlingen worden elk voorjaar bekend gemaakt via “De Parel van Brabant” en via een flyer die verstrekt wordt via de Peuterspeelzaal en de gemeente. Ongeveer 8 weken voor de vierde verjaardag krijgt de nieuwe leerling bericht dat hij een aantal ochtenden mee kan lopen. De ouders nemen contact op met de betreffende leerkracht om de data hiervoor af te spreken. Als het kind 4 jaar is mag het elke dag naar school. Is het kind
Zorgplan Basisschool De Triangel
15
jarig na het begin van een nieuw schooljaar, maar vóór 1 oktober, dan mag het meteen vanaf het begin van dat schooljaar naar school. Nieuwe leerlingen uit andere leerjaren kunnen na overleg met de directie altijd even komen kennismaken met hun nieuwe groep. Zij worden dan opgevangen door de groepsleerkracht. In de eerste weken van elk schooljaar wordt een informatie-avond voor alle ouders georganiseerd. Op deze avond komen een aantal zaken aan de orde zoals de manier van werken en wat er in het betreffende jaar aan de orde komt. Beleid voor de aanname van nieuwe leerlingen met een speciale zorgbehoefte. Ons uitgangspunt is dat we ons best willen doen om alle kinderen die bij ons aangemeld worden een leerrijke en veilige plek te bieden op onze school. In principe kan aanname plaats vinden als we een juiste afstemming kunnen vinden tussen wat een kind van ons vraagt en wat wij als school kunnen bieden. Plaatsing is altijd voor de tijd van een schooljaar. Evaluatie moet duidelijk maken of het verantwoord is voor de betreffende leerling, voor de medeleerlingen en voor de school om in het daarop volgende jaar door te gaan. De procedure Bij de aanvraag voor plaatsing van een leerling met een extra zorgbehoefte op onze school, informeert de directeur van de school de ouders over de geldende toelatingsprocedure. De ouders geven aan waarom ze voor deze aanmelding kiezen en wat hun verwachtingen zijn. Aan de ouders wordt gevraagd onderzoeksgegevens beschikbaar te stellen. Na de aanvraag gaat een onderzoekscommissie bestaande uit de directeur, de IB-er en de betreffende groepsleerkracht de mogelijkheid tot plaatsing onderzoeken. Nagegaan wordt welke extra zorg en aandacht het kind nodig heeft. De commissie maakt gebruik van beschikbare rapporten van onderzoeksinstanties. Deze rapportage wordt ook besproken met de ambulant begeleider van een REC, of een AB-er van het SBO, in het geval dat plaatsing vanuit het SBO plaats vindt. Er vindt een nader gesprek met de ouders plaats om hun verwachtingen duidelijk in kaart te brengen. De onderzoekscommissie kan besluiten dat er nog nader onderzoek moet plaats vinden. De commissie toetst of de leerling past binnen de criteria die geformuleerd zijn in het aannamebeleid van de school. De commissie legt de onderzoeksresultaten vast in een verslag en komt tot de conclusie om wel of niet tot aanname over te gaan. De commissie deelt haar bevindingen en conclusie mee aan het team en daarna aan de ouders. Van het gesprek met de ouders wordt een verslag gemaakt dat door de ouders en de directeur (of een ander lid van de commissie) ondertekend wordt. (De school heeft maximaal drie maanden de tijd tussen de aanmelding en de beslissing tot toelating.) Als tot plaatsing overgegaan wordt, wordt contact opgenomen met de AB-er van een Rec of van het SBO. De school kwaliteitsondersteuner en zo mogelijk de leerkracht bij wie het kind in de groep zal komen) maakt met de ouders afspraken over het onderwijs dat de leerling zal krijgen. Deze afspraken worden vastgelegd in het handelingsplan. De ambulant begeleider wordt gevraagd ondersteuning te bieden bij het maken van het handelingsplan. Een handelingsplan is wettelijk verplicht en moet in samenspraak met de ouders worden opgesteld. Als daadwerkelijk tot plaatsing is overgegaan, worden de ontwikkelingen periodiek geëvalueerd, volgens de afspraken in het handelingsplan. Jaarlijks wordt geevalueerd of het verantwoord is het kind een volgend schooljaar door te laten gaan op school. Er dient ook jaarlijks een nieuw handelingsplan opgesteld te worden. Voorwaarden die wij stellen aan de plaatsing van een leerling met een specifieke zorgbehoefte. De toelatingsprocedure, zoals eerder beschreven is op de juiste manier doorlopen. De school moet gebruik kunnen maken van ambulante begeleiding. Het kind moet leerbaar zijn. We willen het kind in zijn/haar ontwikkeling kunnen begeleiden, alleen opvang bieden is niet passend voor de school. Zorgplan Basisschool De Triangel
16
Het kind moet zindelijk zijn, dan wel er is een oplossing voor handen, waardoor dit geen probleem vormt voor de school. Het kind moet zich prettig kunnen voelen in onze schoolsituatie en zich aan kunnen passen aan de klassensituatie. De afstemming tussen wat het kind nodig heeft en wat de school kan bieden kan worden gevonden. De ouders kunnen zich vinden in het handelingsplan dat in samenspraak met hen is opgesteld. Beleid ten aanzien van OND-kinderen. 1.
Niet de leeftijd, maar het ontwikkelingsniveau en het ontwikkelingsverloop bepalen de schoolloopbaan van een kind. • De inspectie verwacht een duidelijke beargumentering en onderbouwing van de school bij kleuterverlenging. Dit geldt uiteraard ook voor een versnelde doorstroming • Zorg dat de school beschikt over een goed kleutervolgsysteem. 2. Niet de sociaal-emotionele ontwikkeling is doorslaggevend, maar het totaalbeeld van een kind. • Sociaal-emotionele aspecten alléén zijn onvoldoende aanleiding om een verlenging te onderbouwen. 3. Niet het doubleren is zinvol, maar de functionele leertijdverlenging. • Als je de beginsituatie van het kind hebt beschreven moet je aan de hand van de leerlijnen een passend aanbod voor een kind uitzetten. Als je het kind “gewoon” mee laat doen met de groep, verspil je ontwikkelingstijd. 4. Bij aanmelding informeert de directie de ouders van OND/herfstkinderen over het beleid. • Maak inzichtelijk naar ouders hoe de schoolloopbaan van een kind kán verlopen, dat verlengen van de kleuterperiode dus tot de mogelijkheden behoort, maar eerder uitzondering moet zijn dan regel. • Het advies van de school is bindend. Streef wel naar een goede verstandhouding met ouders. • Geef bij een verlenging duidelijk aan hoe de school de ontwikkeling van het kind verder gaat stimuleren. 5. Alle OND-kinderen in groep 2 worden in februari, na de Cito M2, expliciet door de leerkracht samen met de KO-er, bekeken op hun totale ontwikkeling. 6. Herfstkinderen die regulier doorstromen vragen extra aandacht. Ze moeten immers in minder dan twee leerjaren voldoende ontwikkeling doormaken om de leerlijnen te kunnen volgen. Criteria die een rol spelen bij doorstroming van OND-kinderen naar groep 3: a)De elementaire lees- en rekenvoorwaarden dienen aanwezig te zijn. b)Het kind dient voldoende in staat te zijn tot zelfstandig werken en kunnen omgaan met uitgestelde aandacht. c)Het kind moet zich sociaal-emotioneel voldoende hebben ontwikkeld. d)De motorisch vaardigheden dienen voldoende ontwikkeld te zijn. Om bovenstaande punten goed in beeld te krijgen is het dus belangrijk om een kleutervolgsysteem te gebruiken in de groepen 1 en 2. (Oriëntatie op een kleutervolgsysteem vindt plaats schooljaar 2012-2013).Daarnaast worden de kleutertoetsen afgenomen voor het objectief meten van de cognitieve ontwikkeling. De sociaal-emotionele ontwikkeling wordt (ook) in kaart gebracht via “Zien”. (Start schooljaar 2012-2013). Twijfel over doorstroming van een OND-kind naar groep 3 en wat te doen? Door het goed inzetten van het kleutervolgsysteem is vanaf binnenkomst in groep 1 al de ontwikkeling van een kind te volgen en vast te leggen. Signalen over die ontwikkeling, of het achterblijven daarvan, zijn daarom al in een vroeg stadium zichtbaar en dienen dan ook te allen tijde met de ouders besproken te worden. “Harde”, dus meetbare gegevens, die twijfel over doorstroming naar groep 3 nader onderbouwen, vinden we in de kleutertoetsen. Wanneer een kind bij de M2-toetsen een C, D, of E-score behaalt, dan dient het aanbod en de begeleiding te worden aangepast. Het doel hiervan is om het kind zoveel mogelijk te ondersteunen bij het behalen van de doelen van groep 2. Deze stap wordt gezet in overleg Zorgplan Basisschool De Triangel
17
tussen de leerkracht en de KO’er. De ouders worden hierover geïnformeerd. Blijkt bij de E2toetsen dat deze extra inzet onvoldoende resultaat heeft opgeleverd, dan wordt in overleg met KO’er en ouders een beslissing genomen, over het al dan niet verlengen van de kleutertijd. Doorstroming en verlenging binnen groep 1 – 2 en naar groep 3: De grens van 1 oktober voor instroom en doorstroom bij de kleuters en van kleuters naar groep 3 is niet langer een wettelijk gegeven. Op onze school houden we dan ook de grens van 1 januari aan. Kinderen die instromen ná 1 januari, worden na dat eerste half jaar weer geplaatst in groep 1. Op die manier hebben die kinderen, ná die eerste 6 maanden toch nog recht op twee volledige leerjaren in de groep 1-2. Kinderen jarig in de periode oktober tot januari vergen in dit opzicht echter wel extra aandacht. Zij moeten immers in minder dan 2 leerjaren, toch voldoende ontwikkeling doorlopen om de leerlijnen te kunnen blijven volgen. Zij worden daarom in principe allemaal in februari na de cito M2, na (ruim) een jaar onderwijs, expliciet door de desbetreffende kleuterleerkrachten samen met de K.O-er, bekeken op hun totale ontwikkeling. Deze kinderen nemen net als de andere groep 2 leerlingen, deel aan de M2 toetsen Taal en Rekenen voor kleuters. Mocht die ontwikkeling (nog) niet het verwachte beeld vertonen, wordt dit ook besproken met de ouders. In die overlegmomenten wordt gekeken wat mogelijk is in aanpassing van aanbod en begeleiding om de gewenste ontwikkeling alsnog te kunnen realiseren. Omdat de ontwikkelingssnelheid, zeker bij deze jonge kinderen, enorm kan fluctueren, kijken wij tussentijds naar ieder individueel kind, of er eventueel aanleiding zou zijn om aan vervroegde doorstroming te denken of in het andere geval te komen tot verlenging van de periode in groep 1-2. Ook dit wordt uiteraard met de ouders besproken. Indien nodig wordt ook de directie bij zo’n gesprek betrokken. Vervroegde doorstroming naar groep 3 kan in principe, maar dan moet het kind dat wel aankunnen. Uit ervaring is gebleken, dat een kind alleen dan met succes vervroegd kan doorstromen, als voldoende voorwaarden vervuld zijn, die daarvoor nodig zijn. Voorwaarden, die daarbij een rol spelen, zijn: • Het kind moet er sociaal-emotioneel aan toe zijn. • De elementaire lees- en rekenvoorwaarden dienen aanwezig te zijn. • Het kind dient voldoende tot zelfstandig werken in staat te zijn. • De motorische vaardigheden van het kind moeten voldoende zijn ontwikkeld Voor de verstandelijke ontwikkeling maken wij gebruik van de reken- en taal- vaardigheden toetsen van het Cito-LOVS. Deze ontwikkeling is dus objectief te meten. Voor de sociaal-emotionele ontwikkeling maken wij gebruik van Zien (Parnassys), waarbij men door gerichte observatie een goed beeld kan krijgen. Bij twijfels over de bereikte ontwikkeling, kan verder gekeken worden naar de resultaten van: • Een screening door de logopedist. • Een screening van mogelijke leesproblemen en dyslexie. • Een onderzoek door een externe instantie. Als regel geldt, dat wij bij alle kinderen heel goed kijken, of de voorwaarden voor doorstroming (naar groep 3) zijn vervuld. Signaleren van de vorderingen van de leerlingen vindt dus allereerst plaats via waarneming door de groepsleerkracht(en). Vervolgens zijn er de methode onafhankelijke toetsen van het Cito. Er zijn door het jaar heen een aantal specifieke signaleringsmomenten die hierna vernoemd worden: Voor groep 1 en 2 staan er in de toetskalender de volgende toetsen: Oktober: ‘Zien’, Sociaal emotionele ontwikkeling Zorgplan Basisschool De Triangel
Groep 1 en 2 18
Januari: Januari: Maart/ april: Mei / Juni: Juni: Juni:
Taal en Rekenen voor Kleuters Screeningslijst Dyslexie ‘Zien’(als er signalen waren bij de eerdere afname) Taal en Rekenen voor Kleuters Taal en Rekenen voor Kleuters(bij eerdere 2.5 en lager) Screeningslijst Dyslexie
Groep Groep Groep Groep Groep Groep
2 1 en 2 1 en 2 1 2 1 en 2
Voor de kinderen die in de maanden oktober, november en december vijf jaar worden en bij wie (bij ouders of leerkrachten) ernstige twijfels zijn over de ontwikkeling en de mogelijkheden tot een verantwoorde overgang naar groep 3, geldt het volgende: • Januari: Na de Cito-toetsen M2 Taal en M2 Ordenen en de Screening Dyslexie, worden deze kinderen, samen met de clusterleerkrachten en de K.O-er, besproken. In deze bespreking wordt naar alle eerder genoemde voorwaarden gekeken. De resultaten van deze bespreking worden ook met de ouders besproken. • Februari-Maart: Wanneer de toetsuitslagen positief zijn (voor Cito geldt een A of B score) zullen deze kinderen het reguliere groep 2 programma blijven volgen. Zijn deze uitslagen negatief, blijkt de twijfel onderbouwd door zwaar wegende argumenten, dan wordt het aanbod en de begeleiding zo veel mogelijk aangepast. Het doel is dan om voor zover mogelijk alsnog de gewenste ontwikkeling tot stand te laten. • April /Mei: Uiterlijk in de maand april zal, in overleg met de ouders, het cluster en de KO, worden besloten of het voor het kind wenselijk is om door te stromen naar groep 3 of nog een jaar te ontwikkelen in groep 2. Doorstroming en verlenging, binnen de groepen 1 t/m 8: Mocht een doorstroom- of verlengings- voorstel gestaafd worden door objectieve gegevens, dan vindt er dus altijd overleg plaats met de ouders, om te kijken welke beslissing het best is in het belang van het kind. Als deze gesprekken niet tot een eenduidig besluit komen, wordt de directie gevraagd om te participeren in dit overleg. Mocht er tegen het advies van de school in toch tot een ander besluit worden overgegaan, dan wordt de gevolgde en te volgen procedure en de consequenties van het besluit, vastgelegd en door alle betrokkenen ondertekend. Voor deze kinderen die verlenging krijgen, worden uiteraard Handelings- of begeleidingsplannen opgesteld om de juiste ontwikkeling te stimuleren. Indien besloten wordt dat een leerling een groep doubleert of versnelt, dan heeft de school, na overleg met ouders en eventueel andere deskundigen, hierin uiteindelijk een doorslaggevende stem. Mocht er tegen het advies van de school in toch tot een ander besluit worden overgegaan, dan wordt de gevolgde en te volgen procedure en de consequenties van het besluit, vastgelegd en door alle betrokkenen ondertekend.
5.7.
Veiligheidsprotocol
Een veilige school is een plek waar leerlingen, ouders en personeel zich veilig voelen. Problemen als pesten, discriminatie en seksuele intimidatie verdienen daarom de volle aandacht. Daarnaast is een veilig, schoon en goed onderhouden schoolgebouw van belang. Voor ouders, leerlingen personeel is het belangrijk te weten wat de school aan veiligheid doet. Scholen zijn daarom verplicht hen hierover te informeren. Een schoolveiligheidsplan moet worden opgesteld. Elke onderwijsinstelling moet daarnaast beschikken over een vertrouwenspersoon en een klachtenregeling (seksuele intimidatie, agressie en geweld). Vanwege de veelvoud aan onderwerpen die in het veiligheidsplan van de school moeten en kunnen worden opgenomen is een naslagwerk gemaakt: “De veilige school” (geactualiseerd d.d. april 2009). Onderwerpen die hierin worden uitgewerkt zijn onder andere, gedragsregels, omgaan met pesten, met ongevallen, met de media, met privacy etc… De in dit naslagwerk opgenomen protocollen, reglementen en convenanten zijn niet vrijblijvend.
Zorgplan Basisschool De Triangel
19
Zie bijlage E.
5.8.
Pestprotocol
5.9.
Protocol Kindermishandeling
Zie bijlage F.
Wij hanteren hierbij het protocol van het Samenwerkingsverband Valkenswaard. Zie bijlage G.
Zorgplan Basisschool De Triangel
20
6. Bijlagen: Bijlage A: Checklist voorbereiding groepsbespreking Tijdens een groepsbespreking staan het groepsoverzicht en het groepsplan centraal. Doel hiervan is dat de leerkracht gemotiveerd is om het groepsplan te realiseren. Het is daarom van groot belang dat de leerkracht zelf aangeeft welke vragen zij heeft. Deze checklist is bedoeld als middel om dit helder te krijgen. Je hoeft dus niet alle vakjes in te vullen. Groepsbespreking groep:
d.d.
ingevuld door:
Welke bespreekpunten heb je als je denkt aan: Organisatie, sfeer en communicatie: - de sfeer, groepsvorming en werkklimaat - samenwerking tussen de kinderen en met jou - klassenmanagement en zelfstandig werken - contacten en gesprekken met ouders Het basisaanbod: - de doelen en resultaten - manier van werken - inzet van werkvormen en materialen - opbouw en organisatie van de lessen Bepaalde kinderen: - begrijpen en beschrijven van hun onderwijsbehoeften - vertalen van de onderwijsbehoeften naar het handelen in de groep - mogelijke aanmelding voor kindbespreking of zorgteam; Met welke vraag? Het groepsplan: - de doelen en het aanbod voor de verschillende groepjes kinderen; ambitieus en realistisch? - vertaling naar de dagelijkse praktijk in weeken dagplanningen; duidelijk en haalbaar? - evaluatie van de doelen; wanneer en hoe? Jezelf: - motivatie en (zelf)vertrouwen - kennis en vaardigheden - samenwerking met collega’s - behoefte aan ondersteuning, begeleiding of feedback - aandachtspunten voor het groepsbezoek
Mijn ‘parels en puzzels’:
Zorgplan Basisschool De Triangel
21
Bijlage B Checklist voorbereiding kindbespreking Door de leerkracht in te vullen, voorafgaand aan de kindbespreking of het zorgteam. Checklist voorbereiding kindbespreking Tijdens een Zorgteambespreking staan de onderwijsbehoeften van een kind en de daarbij horende ondersteuningsbehoeften van een leerkracht centraal. Het is van groot belang dat de leerkracht zelf aangeeft welke vragen zij heeft. Deze checklist is bedoeld als middel om dit helder te krijgen. Je hoeft dus niet alle vakjes in te vullen. Datum: Kind: Ingevuld door: Reden van (juist nu) deze aanmelding: Relevante informatie uit de voorgeschiedenis: Deskundigen die erbij zijn betrokken (zoals een logopedist, kinderfysiotherapeut, schoolmaatschappelijk werker, jeugdzorg, iemand uit de naaste omgeving van de ouders):
Ik heb vragen op het gebied van … (maak deze keuze) gedrag/sociaal-emotioneel
werkhouding/ concentratie/ motivatie
ontwikkeling / leren
Gedrag/sociaal-emotioneel Welke bespreekpunten heb je als je denkt aan:
Mijn “parels en puzzels”:
Omschrijf concreet het gedrag dat aandacht vraagt. Wat gaat juist goed of beter? Wat vind je leuk en/of positief bij dit kind? Wat vinden kinderen over het algemeen leuk en/of positief van jou? Hoe ontstaat, volgens jou dit gedrag van het kind? Welke factoren zijn van invloed? Wat zijn de interesses en sterke kanten van het kind? Welke ideeën hebben de ouders over waarom het kind zich zo gedraagt? o
Hoe gedraagt het kind zich thuis?
o
Hoe handelen de ouders thuis?
o
Welke ideeën hebben ouders om tot een oplossing te komen?
Wat vertelt het kind zelf, als je het kind het volgende vraagt: o
Wil je eens vertellen wat jij graag doet op school?
o
Met wie speel of werk je graag samen?
o
Wat vind je goed of fijn gaan?’
o
Hoe komt het dat het dan goed gaat?
Zorgplan Basisschool De Triangel
22
o
Wat vind je minder goed gaan?
o
Hoe komt het dat het dan minder goed gaat?‘
o
Welke ideeën heb jij om ervoor te zorgen dat het beter gaat?
Hoe reageer je op het gedrag van het kind? o
Welke maatregelen heb je al genomen met welk effect?
Op welk van deze reacties reageert het kind (enigszins) positief? Wat kan je nog vertellen over de werkhouding/concentratie/ motivatie van het kind? Hoe verloopt de ontwikkeling/het leren van het kind? o
Welke relatie zie jij met het gedrag van dit kind? Werkhouding/concentratie/motivatie
Welke bespreekpunten heb je als je denkt aan:
Mijn “parels en puzzels”:
Omschrijf de werkhouding, concentratie, motivatie in concreet waarneembare gedragingen. Wat gaat juist goed of beter? Wat vind je leuk en/of positief bij dit kind? Wat zijn jouw kwaliteiten als het gaat om motiveren en stimuleren van kinderen? Hoe ontstaat, volgens jou, deze werkhouding, concentratie, motivatie? Welke factoren zijn van invloed? Wat zijn de interesses en sterke kanten van het kind? Wat vertelt het kind zelf, als je het kind het volgende vraagt: o
Ik zou heel graag willen weten, wat jij leuk vindt om te doen op school, vertel eens?’
o
Hoe komt het dat je dat zo leuk vindt?
o
Ik ben heel benieuwd wat je niet zo leuk vindt om te doen op school, vertel eens?
o
Hoe komt het dat je dat niet zo leuk vindt om te doen?
o
Wanneer vind je van jezelf dat je goed aan het werk bent? Hoe gaat dat dan?
Zorgplan Basisschool De Triangel
23
o
Wanneer vind je van jezelf dat je niet zo goed aan het werk bent?’
o
Waardoor komt het dat je dan niet zo goed kan werken?
o
Wat zou je zelf anders kunnen doen?
o
Welke ideeën heb jij om ervoor te zorgen dat je het naar je zin hebt op school en dat je goed kan werken? ‘
Welke ideeën hebben de ouders over waarom het kind zo werkt op school en wat zien zij als mogelijke oplossingen? Hoe gaan zij hier thuis mee om? Hoe stimuleer je het kind om mee te doen en wat zijn de effecten? Hoe gaat het samen werken en leren met andere kinderen? Wat kun je van de volgende aspecten vermelden: o
Betekenisgeving: in hoeverre hebben de activiteiten betekenis voor het kind? Hoe beleeft het kind de activiteiten?
o
Relatie: in hoeverre ervaart het kind dat het erbij hoort, meetelt? merkt het kind dat anderen (de leerkracht en de groep) op het kind gesteld zijn en zijn/haar inbreng waarderen? doet de inbreng en het aandeel van het kind er toe?
o
Competentie: in hoeverre merkt/beleeft het kind dat het iets kan, dat het werk lukt? In hoeverre gelooft het kind in zichzelf ? Heeft het zelfvertrouwen? Is het trots op zijn eigen vaardigheden en resultaten?
o
Autonomie: welke inbreng heeft het kind? welke gelegenheid krijgt het kind om een eigen inbreng te hebben? Welke keuzes kan en mag het kind maken? In hoeverre kan en mag het zijn eigen handelen reguleren?
Wat kan je nog vertellen over het gedrag/de sociaal emotionele ontwikkeling van het kind?
Zorgplan Basisschool De Triangel
24
Hoe verloopt de ontwikkeling/het leren van het kind? o
Welke relatie zie jij met de werkhouding van dit kind? Ontwikkeling/leren
Welke bespreekpunten heb je als je denkt aan:
Mijn “parels en puzzels”:
Omschrijf de leerontwikkeling zo concreet mogelijk. W o
Wat heeft het kind geleerd?
o
Welke vaardigheden en kennis beheerst het kind wel?
o
Wat vindt het kind moeilijk om te leren.
Omschrijf de aanpak van het kind. o o
Hoe en waarmee leert het kind? Welke oplossingsstrategieën gebruikt het kind?
Wat gaat juist goed of beter? Welke kwaliteiten, vaardigheden en leuke kanten heeft dit kind? Wat zijn jouw kwaliteiten, vaardigheden en leuke kanten als leerkracht? Waardoor wordt, naar jouw idee, de ontwikkeling en/of het leerproces belemmerd? o
Welke factoren zijn van invloed?
Wat vertelt het kind, als je het kind het volgende vraagt: o
Waar ben jij goed in, wat kan jij goed?
o
Hoe komt het dat jij daar zo goed in bent, dat jij dat goed kan?
o
Waar ben jij niet zo goed in, wat kan jij niet zo goed?
o
Hoe komt het dat jij daar niet zo goed in bent, dat jij dat niet zo goed kunt?
o
Wat vind jij moeilijk, laat eens zien en leg het me eens uit?
o
Wat zou jij willen leren?
o
Welke ideeën heb jezelf, waardoor jij beter kunt leren?
o
Wat zou ik kunnen doen, zodat jij het beter leert?
Zorgplan Basisschool De Triangel
25
o
Hoe zouden de andere kinderen en je vader en moeder je kunnen helpen?
Omschrijf jouw begeleiding en de effecten tot nu toe. Omschrijf de ondersteuning van anderen (collega’s, ouders, remedial teacher, andere kinderen enz) en de effecten tot nu toe: Welke ideeën hebben de ouders over waarom het kind moeite heeft met leren en wat zien zij als mogelijke oplossingen? Hoe gaan zij thuis hiermee om? Wat kan je nog vertellen over het gedrag/de sociaal emotionele ontwikkeling van het kind? Wat kan je nog vertellen over de speelwerkhouding, concentratie en motivatie van het kind? o
Welke invloed heeft dat op het leerproces van het kind?
Zorgplan Basisschool De Triangel
26
Bijlage C HGW in schema
27
28
29
Bijlage D Toetskalender De toetskalender wordt jaarlijks, aan de hand van beschikbare richtlijnen, en in samenspraak met het Samenwerkingsverband opgemaakt en besproken in de werkgroep onderwijs en kwaliteit en de KO-expertisegroep. Het voorstel wordt dan voorgedragen aan het CvB dat deze kalender vaststelt. Na vaststelling wordt de toetskalender op de portal van SKOzoK geplaatst. (Zie portal SKOzoK of klik hier.)
30
Bijlage E Veiligheidsprotocol Beleid Veiligheid
Inleiding Scholen voor primair en voortgezet onderwijs zijn vanaf het schooljaar 2006-2007 verplicht om veiligheidsbeleid te voeren en zich hierover te verantwoorden in de schoolgids. Veiligheidsbeleid heeft zowel betrekking op een gezonde en veilige werk- en leeromgeving als op het beperken en voorkomen van Psycho-Sociale Arbeidsrisico’s (PSA). Met ingang van de vernieuwde Arbowet per januari 2007 is het begrip Psycho-sociale arbeidsrisico’s aangepast zodat daar nu onder wordt verstaan; Seksuele intimidatie, agressie, geweld, pesten en werkdruk.. Ook in de CAO voor PO is specifieke aandacht voor het voorkomen cq beperken van PSA opgenomen (CAO PO artikel 11.5.lid 2 sub b). Een veilige school is een plek waar leerlingen, ouders en personeel zich veilig voelen. Problemen als pesten, discriminatie en seksuele intimidatie verdienen daarom de volle aandacht. Daarnaast is een veilig, schoon en goed onderhouden schoolgebouw van belang. Voor ouders, leerlingen personeel is het belangrijk te weten wat de school aan veiligheid doet. Scholen zijn daarom verplicht hen hierover te informeren. Een schoolveiligheidsplan moet worden opgesteld. Elke onderwijsinstelling moet daarnaast beschikken over een vertrouwenspersoon en een klachtenregeling (seksuele intimidatie, agressie en geweld). Elk schoolveiligheidsplan begin bij de eigen RI&E en het daaruit voortvloeiende Plan Van Aanpak. Waar het schoolgebouwtechnische zaken betreft, wordt dit (gemeenschappelijk) opgepakt door de beleidsmedewerker huisvesting. Dit ontslaat de schooldirecteur niet van de verantwoordelijkheid e.e.a. op te nemen in het schoolveiligheidplan en te toetsen op naleving van eventuele acties. Op schoolniveau betreft het veiligheidsbeleid schoolspecifieke werkplekken, instructies in het gebruik van omgeving en middelen en het opvolgen daarvan, klachten regeling t.a.v. onveilige situaties (arbo-klachten), klachtenregeling tav seksuele intimidatie, agressie en geweld, voorkomen cq beperken van pestgedrag, voorkomen cq beperken van werkdruk, opstellen van adequaat bedrijfshulpverleningsplan, zorg dragen voor voldoende opgeleide BHV-ers en met regelmaat regelen van ontruimingsoefeningen. Het onderliggend beleid wordt SMART omschreven; Specifiek; Te bereiken doel;
Opzetten, onderhouden en waarborgen van een veilige leer- en werkomgeving voor kinderen, ouders en personeel van SKOzoK
Hierbij zijn betrokken; CVB als eindverantwoordelijke, Leden van BMT SKOzoK, ondersteunend en faciliterend voor schooldirecteuren, Beleidsmedewerker huisvesting, Schooldirecteuren SKOzoK, gedelegeerd, als direct verantwoordelijk voor schoolspecifieke doorvertaling van beleid en de juiste uitvoering hiervan, Medewerkers SKOzoK, verantwoordelijk voor eigen handelen binnen de geschetste kaders en eventueel aangeven van klachten, Leerlingen en hun ouders, verantwoordelijk voor op juiste wijze handelen binnen de geschetste kaders en eventueel aangeven van klachten, Bedrijfshulpverleners
31
Externe hulpdiensten, zoals brandweer, politie etc…, Klachtenpersonen en klachtencommissies, Externe deskundigen (op vraag) voor advies en eventuele ondersteuning bij het opzetten, onderhouden en waarborgen van veiligheidsbeleid. Vanwege de veelvoud aan onderwerpen die in het veiligheidsplan van de school moeten en kunnen worden opgenomen is een naslagwerk gemaakt: “De veilige school” (geactualiseerd d.d. april 2009). Onderwerpen die hierin worden uitgewerkt zijn onder andere, gedragsregels, omgaan met pesten, met ongevallen, met de media, met privacy etc… De in dit naslagwerk opgenomen protocollen, reglementen en convenanten zijn niet vrijblijvend. Op stichtingsniveau word het veiligheidsbeleid vastgesteld (gerelateerd aan Arbobeleid). Op schoolniveau wordt een doorvertaling gemaakt naar het eigen schoolveiligheidsplan, met ruimte voor schoolspecifieke aanpassingen, zoals bijvoorbeeld ‘gedragscodes’ Klachten in het kader van veiligheid worden ontvangen door de schooldirecteur en/of de schoolvertrouwenspersoon.
Meetbaar - Eenmaal jaarlijks vindt een evaluatie plaats op schoolniveau ten aanzien van het veiligheidsbeleid. De schooldirecteur voert deze evaluatie uit en maakt hier tevens melding van in de managementrapportage (Marap). Een en ander wordt besproken in het daarvoor bestemde overleg. - Werknemers- en leerlingtevredenheidsonderzoeken (vier-jaarlijks) - Klachten worden eenmaal jaarlijks geanalyseerd, zowel op school- als gemeenschappelijk niveau, en leiden eventueel tot een aanscherping van het beschreven beleid, de onderliggende protocollen en het handelen in dit kader. Acceptabel Het betreffende beleid is zodanig beschreven dat het voor de alle betrokkenen toegankelijk is. De verwijzing naar onderliggende protocollen en gedragscodes maakt het mogelijk snel en in principe over alle scholen, vergelijkbaar te handelen. Realistisch De school dient het schoolveiligheidsplan jaarlijks te evalueren en eventueel bij te stellen. Ook wordt het plan desnoods bijgesteld na een incident en de evaluatie ervan. Het betreffende beleid heeft betrekking op wettelijke voorschriften en is aldus een verplichting. Ten aanzien van het betreffende beleidsterrein geldt dat ‘moeten handelen’ doorgaans een grote impact heeft op alle betrokkenen. Op zo’n moment zijn protocollen en gedragscodes waarop kan worden teruggevallen, bijzonder gewenst. De veelheid aan onderliggende protocollen en gedragscodes lijkt onrealistisch maar heeft meerwaarde in het licht van bovenstaande. Tijdgebonden Veiligheidsbeleid is (in 2009) geïmplementeerd op alle scholen. Een actualisering en aanscherping van het beleid en de onderliggende protocollen zal minimaal eenmaal per twee jaren moeten plaatsvinden. Daarnaast zullen aanpassingen in wet- en regelgeving direct leiden tot een aanscherping van het beleid en betreffende stukken.
Beleidsverantoordelijke Lid BMT = Stafmedewerker P&O Bijbehorend documenten;
-
Naslagwerk ‘De veilige school’ Format schoolveiligheidsplan 32
Gerelateerde documenten;
-
Gezondheidsbeleid (Basis) Arbobeleid Ziekteverzuimbeleid “Agressie en geweld”-beleid Klachtenprotocol RI&E’s en PVA’s (per school en op bestuursniveau) Doorvertaalde schoolspecifieke veiligheidsplannen Managementrapportage
33
Bijlage F Pestprotocol
De Triangel
Pestprotocol
34
Inleiding Waarom een pestprotocol? De Triangel wil haar kinderen een veilig pedagogisch klimaat bieden, waarin zij zich harmonieus en op een prettige en positieve wijze kunnen ontwikkelen. De leerkrachten bevorderen deze ontwikkeling door het scheppen van een veilig klimaat in een prettige werksfeer in de klas en op het schoolplein. In veruit de meeste gevallen lukt dit door de ongeschreven regels aan te bieden deze te onderhouden, maar soms is het gewenst om duidelijke afspraken met de kinderen te maken. Een van die duidelijke regels is dat kinderen met respect met elkaar dienen om te gaan. Dat het niet altijd als vanzelfsprekend wordt ervaren, geeft aan dat we het kinderen moeten leren en daar dus energie in moeten steken. Ons pedagogisch uitgangspunt is dat alle kinderen met elkaar moeten leren omgaan. Dat leerproces verloopt meestal vanzelf goed, maar het kan ook voorkomen dat een kind in een enkel geval systematisch door andere kinderen wordt gepest. Dan kan een kind zodanig in de knoop komen met zijn schoolomgeving, dat de ongeschreven regels van de leerkracht niet meer voldoende de veiligheid bieden en daarmee de gewenste ontwikkeling onderbreken. In een dergelijk geval is het van groot belang dat de leerkracht onder ogen ziet, dat er een ernstig probleem in zijn of haar groep is. In een klimaat waarin het pesten gedoogd wordt, worden ook de pedagogische structuur en de veiligheid daarin ernstig aangetast. Voor De Triangel is dat een niet te accepteren en ongewenste situatie. Dit protocol is een vastgelegde wijze waarop we het pestgedrag van kinderen in voorkomende gevallen benaderen. Het biedt alle betrokkenen duidelijkheid over de impact, ernst en ook specifieke aanpak van dit ongewenste gedrag. Op de klassenouderavonden aan het begin van het schooljaar zal het pestprotocol aan de orde worden gesteld.
35
Begripsomschrijvingen Plagen en pesten, wat is daar het verschil tussen? Iemand op het schoolplein een stevige duw geven kan plagen zijn, maar het kan net zo goed gaan om echt pestgedrag. We spreken over plagen wanneer kinderen min of meer aan elkaar gewaagd zijn en het vertoonde gedrag een uitnodigend karakter heeft om iets terug te geven vanuit een onschuldige sfeer. Het gaat dan om een prikkelend spelletje, dat door geen van de betrokkenen als bedreigend of echt vervelend wordt ervaren. Er is sprake van een pedagogische waarde: door elkaar eens uit te dagen leren kinderen heel goed om met allerlei conflicten om te gaan. Dat is een vaardigheid die ze later in hun leven van pas komt bij conflicthantering, waar iedereen in zijn leven mee te maken krijgt.
Voorbeelden van specifiek pestgedrag: Verbaal: • Vernederen:”Haal jij alleen de ballen maar uit de bosjes, je kunt niet goed genoeg
voetballen om echt mee te doen”. • Schelden: “ Viespeuk, etterbak, mietje” enz. • Dreigen: “Als je dat doorvertelt, dan grijpen we je.” • Belachelijk maken, uitlachen bij lichaamskenmerken of bij een verkeerd antwoord in de
klas. • Kinderen een bijnaam geven op grond van door de kinderen als negatief ervaren kenmerken. (rooie, dikke, dunne, flapoor, centenbak enz) • Gemene briefjes schrijven om een kind uit een groepje te isoleren of echt steun te zoeken om samen te kunnen spannen tegen een ander kind.
Fysiek: • Trekken en duwen of zelfs spugen. • Schoppen en laten struikelen. • Krabben, bijten en haren trekken.
Intimidatie: • Een kind achterna blijven lopen of een kind ergens opwachten. • Iemand in de val laten lopen, de doorgang versperren of klem zetten tussen de fietsen. • Dwingen om bezit dat niet van jou is af te geven. • Een kind dwingen bepaalde handelingen te verrichten, bijvoorbeeld geld of snoep meenemen. Isolatie: • Steun zoeken bij andere kinderen dat het kind niet wordt uitgenodigd voor partijtjes en leuke dingetjes. • Uitsluiten: het kind mag niet meedoen met spelletjes, niet meelopen naar huis, niet komen op een verjaardag.
Stelen of vernielen van bezittingen: • Afpakken van schoolspullen, kleding of speelgoed. 36
• Beschadigen en kapotmaken van spullen: boeken bekladden, schoppen tegen en gooien met
een schooltas, banden van de fiets lek steken. Het specifieke van pesten is dus gelegen in het bedreigende en vooral systematische karakter. We spreken van pestgedrag als het daarnaast ook nog regelmatig gebeurt, waardoor de veiligheid van de omgeving van een kind wordt aangetast. De inzet van het pestgedrag is altijd macht door intimidatie. Bij dit echte pestgedrag zien we ook altijd de onderstaande rolverdeling terug bij een aantal betrokkenen.
De betrokkenen Het gepeste kind: Sommige kinderen hebben een grotere kans om gepest te worden dan anderen. Dat kan komen door uiterlijke kenmerken maar het heeft vaker te maken met vertoond gedrag, wijze waarop gevoelens worden beleefd en de manier waarop dat geuit wordt. Uit onderzoek blijkt dat kinderen gepest worden in situaties waarin pesters al de kans krijgen om een slachtoffer te pakken te nemen. Er is dan al sprake van een onveilige situatie, waarbinnen een pester zich kan manifesteren en zich daarin ook nog verder kan ontwikkelen. Kinderen die gepest worden doen vaak andere dingen dan de meeste leeftijdgenoten in hun omgeving. Ze spelen een ander instrument, doen aan een andere sport of zitten op een ander clubje. Ze zijn goed in vakgebieden of juist niet goed. Er zijn helaas aanleidingen genoeg om door anderen gepest te worden mits de pesters daar de kans voor krijgen vanuit de situatie. Veel kinderen die worden gepest hebben een beperkte weerbaarheid. Ze zijn niet in staat daadwerkelijk actie te ondernemen tegen de pestkoppen en stralen dat dan ook uit naar hun kwelgeesten. Vaak zijn ze angstig en onzeker in een groep, ze durven weinig of niets te zeggen, omdat ze bang zijn om uitgelachen te worden. Deze angst en onzekerheid worden verder versterkt door het ondervonden pestgedrag, waardoor het gepeste kind in een vicieuze cirkel komt waar het zonder hulp zeker niet uitkomt. Gepeste kinderen voelen zich vaak eenzaam, hebben in hun gepeste omgeving geen vrienden om op terug te vallen en kunnen soms beter met volwassenen opschieten dan met hun leeftijdgenoten. Jongens die worden gepest horen bijna nooit tot de motorisch beter ontwikkelde kinderen. De pesters Kinderen die pesten zijn vaak juist fysiek wel de sterkste uit de groep. Ze kunnen zich permitteren zich agressiever op te stellen en ze reageren dan ook met dreiging van geweld of de indirecte inzet van geweld. Pesters lijken in eerste indruk populair te zijn in een klas, maar ze dwingen hun populariteit in de groep af door te laten zien hoe sterk ze zijn en wat ze allemaal durven. Met het vertoonde pestgedrag gaat ze dat gemakkelijk af en ze krijgen andere kinderen mee bij het gedrag naar een slachtoffer. Pesters hebben ook feilloos in de gaten welke kinderen gemakkelijk aan te pakken zijn en als ze zich al vergissen, gaan ze direct op zoek naar een volgend slachtoffer De zwijgende meerderheid en potentiële meelopers krijgen een keuze die onuitgesproken wordt opgelegd en die aan duidelijkheid niet te wensen overlaat: Je bent voor of je bent tegen me. Hier gaat een grote dreiging uit naar de gezamenlijke omgeving van pester en slachtoffer. Alles is immers beter dan door de “machtige pester” zelf gepest te worden. De pesters stralen juist deze dreigende zekerheid met verve uit. Ze overtreden bewust regels en storen zich aan god noch gebod en hebben vaak de vaardigheden ontwikkeld met hun daden weg te komen. Het profiel van de pester is sterk zelf bevestigend, hij ziet zichzelf als een slimme durfal die de dommerds de loef afsteekt en ze dat ook bij herhaling laat merken. “Wie maakt mij wat? ” staat met grote letters op het voorhoofd geschreven. Het komt ook regelmatig voor dat een pestkop een kind is dat in een andere situatie zelf slachtoffer is of was. Om te voorkomen weer het mikpunt van pesten te worden, kan een kind zich bijvoorbeeld in een andere omgeving dan die van zijn slachtofferrol, vervolgens als pester gaan opstellen en manifesteren.”Laten pesten doet pesten”. 37
Meisjes pesten minder openlijk dan jongens en vaak op een subtiele manier waarbij de uitdaging naar het gezag ter plekke niet echt aan de orde is. Ze pesten meer met woorden, maken geniepige opmerkingen of sluiten andere kinderen buiten. Meisjes opereren minder individueel en meer met groepsvorming in de zin van er al dan niet bij te horen. Fysiek geweld komt bij deze groep pesters veel minder voor. Een succesvolle pester leert niet om zijn agressie op een andere manier te uiten dan door het ongewenste pestgedrag te vertonen. Ook pesters hebben last op termijn van hun pestgedrag. Door hun verkeerde en vooral beperkte sociale vaardigheden hebben ze vaak moeite om vriendjes op lange termijn te maken en een vriendschap op te bouwen en te onderhouden op andere gronden dan die van macht en het delen in die macht. Pesters maken een abnormale sociale ontwikkeling door met alle gevolgen van dien voor de pester zelf. De meelopers en de andere kinderen De meeste kinderen zijn niet direct betrokken bij pesten in de direct actieve rol van pester. Sommige kinderen behouden enige afstand en andere kinderen doen incidenteel mee. Dit zijn de zogenaamde “meelopers “. Er zijn ook kinderen die niet merken dat er gepest wordt, of er zijn kinderen die het niet willen weten dat er gepest wordt in hun directe (school) omgeving. Het specifieke kenmerk van een meeloper is de grote angst om zelf in de slachtofferrol te geraken. Maar het kan ook zijn dat meelopers stoer gedrag wel interessant vinden en denken daardoor in populariteit mee te liften met de pester in kwestie. Vooral meisjes doen nogal eens mee met pesten om een vriendin te kunnen behouden. Als kinderen actiever gaan meepesten in een grotere groep, voelen ze zich minder betrokken en verantwoordelijk voor wat er met pesten wordt aangericht. Alles wat in een groep gebeurt laat het individueel denken meer en meer achter zich en zo kan met name groepsgedrag leiden tot excessen die achteraf voor iedereen inclusief de pesters onacceptabel zijn. Het heeft absoluut zin om daadwerkelijk op te staan tegen het pesten. Zodra andere kinderen het gepeste kind te hulp komen of tegen de pesters zeggen dat ze moeten ophouden, kan de situatie aanzienlijk veranderen. Het pesten wordt dan al direct minder vanzelfsprekend en draagt bovendien grotere risico `s met zich mee. De situatie voor met name meelopers verandert door het ongewenste karakter van het vertoonde pestgedrag. Het wordt duidelijk dat het geen groepsnorm is om mee te gaan in het pestgedrag. Meelopers horen graag bij de norm en de grote groep en zijn niet bereid en ook niet in staat om grote risico `s te lopen waarvan ze de gevolgen niet kunnen overzien, dit in tegenstelling tot de ervaren pester. Kinderen die pestgedrag signaleren en dit bij de leerkracht aangeven vervullen dus een belangrijke rol. Ook de ouders kunnen een belangrijke rol spelen. Ouders van kinderen die gepest worden en die dit probleem met de school of op de club willen bespreken, zijn natuurlijk altijd emotioneel bij het onderwerp betrokken. De gevoelde onmacht bij deze ouders wordt door hen sterk ervaren en is niet altijd een goede leidraad tot een rationeel handelen. De ouder wil maar een ding en dat is dat het pestgedrag ogenblikkelijk stopt. Ouders van kinderen die niet direct bij het pesten zijn betrokken, kunnen meer afstand nemen. Daardoor zijn ze beter in staat om duidelijk te maken aan hun kind dat er iets aan het pesten gedaan moet worden. Dit is ook in het belang van de opvoeding en ontwikkeling hun eigen kind. Als er in de omgeving van een kind gepest wordt, heeft het kind zelf ook last van een onveilige, onprettige sfeer in de groep of de klas.
38
Te verwachten problemen bij de aanpak van pesten. Bij het gepeste kind: Een gepest kind schaamt zich vaak voor zijn gedrag, het voldoet niet aan normen die de ouders graag in hun kinderen terugzien: een vrolijk en vooral onbezorgd kind dat zelfstandig in staat is zijn boontjes te doppen. Pesten is een groot probleem voor kinderen en zorgt ook voor een evenredig groot probleem bij de erkenning en de aanpak ervan. Veel gepeste kinderen doen er dan uiteindelijk ook maar het zwijgen toe en vereenzamen. De angst wordt aanvankelijk nog groter als het pesten bespreekbaar gemaakt wordt door de ouders, waardoor het gepeste kind eens te meer met de gevolgen van het pesten kan worden geconfronteerd. Als represaille kan er in nog heviger mate gepest worden dan daarvoor al het geval was. Bij de pester: De pester zelf ziet zich in zijn machtsspel bedreigd, en dat moet ten koste van alles voorkomen worden. Soms blijken de pesters echter net zo opgelucht als de slachtoffers bij een duidelijke aanpak. Er wordt immers ook aandacht besteed aan hun onmacht om normaal met andere kinderen een relatie op te bouwen. Bij een aantal pesters is dat hun liefste wens waardoor ze echter helaas onmachtig zijn door het ontbreken van het hanteren van de juiste vaardigheden. In de directe kindomgeving: Daarnaast is het goed te weten dat er altijd kinderen zijn die zich schuldig voelen omdat ze niet op kunnen komen voor het slachtoffer door actief te helpen of een volwassene te hulp roepen. Dit is vergelijkbaar met het niet te hulp schieten bij het verdrinken van mensen, waar een menigte bij aanwezig is. Ook zijn er altijd kinderen die helemaal niet in de gaten hebben dat er in hun omgeving gepest wordt. Ze zien wel het een en ander gebeuren, maar kunnen de gebeurtenissen niet duiden als pestgedrag, waar gepeste kinderen erg veel last van ondervinden. Bij de ouders: Ouders van kinderen hebben vaak moeite om hun kind terug te zien in de rol van meeloper of pester. Ouders beschikken niet altijd over de juiste informatie en ook het zich op beperkte schaal voordoen van conflictsituaties tussen groepen kinderen, zorgt ervoor dat er nauwelijks vergelijkingsmateriaal voorhanden is. Een pester op school hoeft zich in de thuissituatie niet als pester te manifesteren. Sommige ouders zien ook de ernst van de situatie onvoldoende in. Zij vertalen het pestgedrag van hun kind in weerbaar gedrag. Hun kind maakt echter een abnormale ontwikkeling door met grote risico`s op normatief afwijkend gedrag op latere leeftijd met grote gevolgen. Andere ouders zien er niets meer in dan wat onschuldige kwajongensstreken. De slogan:"Ach iedereen is wel eens gepest, u toch ook?" ,”geeft de visie van de ouders op dit gedrag aardig weer. Behalve de pester moeten dus ook vaak de ouders doordrongen worden van het ongewenste karakter voor alle betrokkenen van het vertoonde pestgedrag.
39
Uitgangspunten bij ons pestprotocol 1. Als pesten en pestgedrag plaatsvindt, ervaren we dat als een probleem op onze school zowel voor de leerkrachten als de ouders, de kinderen, de gepeste kinderen, de pesters en de 'zwijgende' groep kinderen 2. De school heeft een inspanningsverplichting om pestgedrag te voorkomen en aan te pakken door het scheppen van een veilig pedagogisch klimaat waarbinnen pesten als ongewenst gedrag wordt ervaren en in het geheel niet wordt geaccepteerd. 3. Leerkrachten en overblijfkrachten moeten tijdig inzien en alert zijn op pestgedrag in algemene zin. Indien pestgedrag optreedt, moeten leerkrachten en overblijfkrachten duidelijk stelling en actie ondernemen tegen dit gedrag. De verantwoordelijkheid blijft te allen tijde liggen bij de leerkrachten. 4. Wanneer pesten, ondanks alle inspanningen weer optreedt, voert de school de uitgewerkte protocollaire procedure uit. 5. Dit pestprotocol wordt door het hele team en de oudervertegenwoordiging onderschreven en ook alle ouders ter inzage aangeboden.
40
Pestprotocol van de basisschool “De Triangel”: Wat is de inhoud van het pestprotocol? Het pestprotocol vormt de verklaring van de vertegenwoordigers van de school en de ouders waarin is vastgelegd dat men pestgedrag op school niet accepteert en volgens een vooraf bepaalde handelwijze gaat aanpakken. De Triangel wil voor alle kinderen die de school bezoeken een veilige school zijn. Dit betekent dat de school expliciet stelling neemt tegen pestgedrag en concrete maatregelen voorstelt bij voorkomend pestgedrag.
Om welke protocollaire maatregelen gaat het? A Maatregelen en procedure: Preventieve maatregelen: 1. De leerkracht bespreekt met de leerlingen de algemene afspraken en regels in de klas als normaal gebruikelijk, bijvoorbeeld aan het begin van het schooljaar. Het onderling plagen en pesten wordt hier benoemd en besproken in alle groepen van de school en vanaf groep 3 t/m 8 worden de regels van het pestprotocol expliciet besproken. De leerkracht kan hierbij gebruik maken educatieve filmpjes of drama-activiteiten. 2. Indien de leerkracht aanleiding daar toe ziet, besteedt hij of zij expliciet aandacht aan pestgedrag in een groepsgesprek. Rollenspelen kunnen hierbij een hulpmiddel zijn. Repressieve maatregelen. -
1. Indien er sprake is van incidenten betreffende pestgedrag wordt dat met de betrokken kinderen besproken door de leerkracht van het kind. De leerkracht begeleidt de kinderen om de relatie te herstellen. Dit gesprek staat niet op zichzelf maar wordt regelmatig herhaald om het probleem aan te pakken. Van dit gesprek worden aantekeningen gemaakt in het leerlingdossier van zowel de pester als het gepeste kind. 2. Indien er sprak is van herhaald pestgedrag worden de ouders van de pester, zo veel mogelijk in het bijzijn van de pester op de hoogte gesteld van de ongewenste gebeurtenissen in een gesprek op school. Aan het eind van dit oudergesprek worden de afspraken met de pester uitdrukkelijk doorgesproken en ook vastgelegd in het dossier. Ook de op te leggen sancties bij overtreding van de afspraken worden daarbij vermeld.
Hierbij kan gedacht kan worden aan uitsluiting van met name de situaties die zich in het bijzonder lenen voor pestgedrag of die activiteiten waarbij eerder al gepest is zoals: buitenspelen, overblijven, bewegingsonderwijs, excursies, schoolreisjes enz. De leerkracht kan echter ook kiezen voor andere sancties als nablijven, een verslag laten schrijven van de problematiek enz. De directeur van de school wordt uiterlijk in dit stadium op de hoogte gesteld van de gesprekken met de kinderen en de ouders en kan de gemaakte afspraken terugvinden in het digitale leerling-dossier. 4. Indien het probleem zich toch blijft herhalen meldt de leerkracht dit gedrag opnieuw aan de directeur van de school. 5. De directeur roept de ouders op school voor een gesprek. Ook het kind kan in dit eerste directie gesprek betrokken worden. De directeur gaat uit van het opgebouwde archief van de leerkracht en vult dit archief verder aan met het verloop van de gebeurtenissen. 6. Indien het gedrag niet verbetert kan er een verwijzing plaatsvinden naar het maatschappelijk zorgsysteem in de richting van de afdeling jeugdzorg van de G.G. en G.D. dan wel het R.I.AG.G.). 41
8. Indien het pestgedrag van de pester niet aanzienlijk verbetert, en / of de ouders van het kindwerken onvoldoende mee om het probleem ook aan te pakken kan de directeur van de school overgaan tot bijzondere maatregelen als daar zijn: isoleren van de pester of een tijdelijke uitsluiting van het bezoeken van de lessen van de school met inachtneming van de wettelijke kaders.
42
B De concrete pedagogische invulling als handvat van het pestprotocol: Formulieren en procedures leiden op zichzelf niet tot het verdwijnen van ongewenst gedrag. Wel is het belangrijk om in zaken als pestgedrag duidelijk te monitoren hoe het verloop van een casus wordt behandeld want er is veel tijd mee gemoeid en er zijn ook vele betrokkenen. Onderstaande tekst geeft concrete invullingen en handreikingen in het pedagogisch handelen vanuit de professionele schoolomgeving. Indien bij het signaleren van een pestprobleem dat de leerling niet aan de leerkracht durft te vertellen, kan een kind naar één van de vertrouwenspersonen of naar een leerkracht van eigen keuze gaan. Deze leerkracht, een zogenaamde vertrouwenspersoon voor de kinderen, koppelt het probleem vervolgens terug naar de direct betrokken leerkracht alsmede de directeur van de school. Geheimhouding van dit probleem moet bij deze terugkoppeling gewaarborgd zijn. De leerkracht heeft een zeer belangrijke rol. De leerkracht zal helder en duidelijk moeten maken dat dit ongewenste gedrag volstrekt niet geaccepteerd wordt. De leerkracht biedt in eerste instantie de gepeste leerling bescherming, spreekt zwaar en ernstig met de pester en zijn ouders en richt zich vervolgens op de zwijgende middengroep en de meelopers. . Hulp aan het gepeste kind: Indien er sprake is van incidenteel pestgedrag - wordt dat met de betrokken kinderen besproken door de leerkracht van het kind. De leerkracht begeleidt de kinderen om de relatie te herstellen. Dit gesprek staat niet op zichzelf maar wordt regelmatig herhaald om het probleem aan te pakken. Van dit gesprek worden aantekeningen gemaakt in het leerling-dossier van zowel de pester als het gepeste kind. - Indien er sprak is van herhaald pestgedrag worden de ouders van de gepeste leerling op de hoogte gesteld van de ongewenste gebeurtenissen, de gewenste begeleiding op school en thuis wordt besproken en er wordt een aantekening van gemaakt in het dossier. De begeleiding van het systematisch gepeste kind is van groot belang. Het kind is eenzaam en slachtoffer en heeft recht op professionele zorg vanuit de school. Naast het voorkomen van nieuwe ongewenste ervaringen staat het verwerken van de ervaringen. Dit gebeurt door: -
Gesprekken die bij voorkeur gevoerd worden door de leerkracht van het kind en anders met door één van de vertrouwenspersonen van de school. Bij het monitoren van ontwikkelingen is het van belang naast incidentele momenten ook vaste momenten van gesprek in te bouwen waarin het kind gevraagd wordt naar de gewenste vooruitgang. Het doel is tweeledig: zowel het signaleren van nieuwe prikkels als het verwerken van de eerdere ervaringen.
In aanvulling hierop kunnen we ook denken aan: -
Schriftelijke verwerking door het kind. Het kind krijgt de beschikking over een “verwerkingsschriftje” dat op elk gekozen moment door het kind kan worden ingevuld in en buiten de reguliere schooltijd om. Het gaat hier om een vertrouwelijk instrument van kind en leerkracht. Het kind krijgt op die manier de gelegenheid de traumatische ervaringen van zich af te schrijven/tekenen.
Hulp aan de pester: De pesters hebben in ons pedagogisch stelsel ook recht op hulp, zij zijn niet in staat om op een normale wijze met anderen om te gaan en hebben daar onze professionele hulp bij nodig. Die hulp kan bestaan uit de volgende activiteiten: • Een gesprek vanuit het protocol waarin ondubbelzinnig zal worden aangegeven welk gedrag niet geaccepteerd wordt op de school. Er wordt een schriftelijk verslagje van gemaakt. Een duidelijke afspraak voor een vervolggesprek op termijn ongeacht de ontwikkelingen en welke straf er zal volgen indien het pestgedrag toch weer voorkomt. • Pestgedrag wordt binnen het team van de school gemeld zodat al het personeel alert kan reageren. 43
• De ouders worden geïnformeerd van zowel de pester als het gepeste kind. • Van alle gesprekken met de pester en /of ouders worden verslagen gemaakt. Indien deze activiteit geen oplossing biedt voert de leerkracht een aantal probleemoplossende gesprekken met de leerling waarbij getracht zal worden de oorzaak van het pesten te achterhalen. Daarnaast proberen we de pester gevoelig te maken voor hetgeen hij/zij aanricht bij het gepeste kind. • Als het pestgedrag blijft voortduren, roept de school de hulp in van het RIAGG of de Onderwijsadviesdienst. Indien dit alles niet leidt tot een verbetering zal de ouders geadviseerd worden te kijken naar een andere school voor hun kind. Hulp aan de zwijgende middengroep en de meelopers. De zwijgende middengroep is als eerder beschreven in dit stuk van cruciaal belang in de aanpak van het probleem. Als de groep eenmaal in beweging is gebracht, hebben kinderen die pesten veel minder te vertellen. Deze middengroep is eenvoudig te mobiliseren, niet alleen door de leerkracht, maar ook door de ouders. Bij herhaald meeloopgedrag worden de ouders op de hoogte gebracht. Van dit gesprek wordt aantekening gemaakt in het dossier. Ouders en leerkracht maken de meelopers zich bewust van hun rol. De leerkracht activeert de zwijgende middengroep om actief te reageren en te melden. Hulp aan de ouders Voor de ouders van het gepeste kind is het van belang dat de school ernst maakt met de aanpak van het pesten. Met de ouders van het gepeste kind zal overleg zijn over de aanpak en de begeleiding van hun kind. De ouders van de pesters moeten absoluut op de hoogte zijn van wat er met hun kind gebeurt. Zij hebben er recht op te weten dat hun kind in sociaal opzicht bepaald zorgwekkend gedrag vertoont dat dringend verbetering behoeft. • De ouders van de zwijgende middengroep en de meelopers moeten zich bij de leerkracht kunnen melden als zij van hun kind vernemen dat er een kind gepest wordt. Ook voor ouders moet een klimaat geschapen worden waarin het duidelijk is dat de school open staat voor dit soort meldingen. • Ouders kunnen hun kinderen zeggen dat zij het verschrikkelijk vinden als kinderen elkaar pesten. Dat als hun kind het ziet, het zeker niet mee moet pesten, maar stelling moet nemen. Indien het kind die stelling niet durft te nemen, het altijd aan de ouders of aan de leerkracht vertellen wat er aan de hand is. Praten over pesten is fundamenteel iets anders dan klikken. Ouders kunnen hun kind daarin ondersteunen en begeleiden.
44
De belangrijkste regel van het pesten luidt: Word je gepest, praat er thuis en op school over. Je mag het niet geheim houden!!
De gouden regels vanuit het pestprotocol voor de kinderen zijn: 1. Ik accepteer een ander kind zoals hij of zij is. 2. Ik accepteer een ander kind hoe hij of zij er ook uit ziet. 3. Ik praat met respect over andere kinderen, ook als ze er niet bij zijn. 4. Aan mijn manier van doen (kijken, lachen, gebaren), kun je zien dat ik respect voor de andere kinderen heb. 5. Ik laat andere kinderen zo veel mogelijk meedoen of meespelen 6. Als ik spullen van een ander wil gebruiken, vraag ik dat eerst. 7. Ik bemoei me niet met een ruzie van anderen door partij te kiezen. Als ik zelf ruzie heb, praat ik het eerst uit. Als dit niet lukt, dan meld ik dat bij de leerkracht of de overblijfkracht. 8. Als ik zie dat een kind gepest wordt, dan vertel ik dat aan de leerkracht of de overblijfouder. Dat is dan geen klikken!!!
45
Bijlage G Protocol Kindermishandeling
Als ze als kind Als ze als kind niet altijd zo stil had hoeven zijn had ze vandaag misschien het hoogste lied gezongen als ze als kind niet altijd zo alleen had hoeven zijn had ze vandaag misschien al lang iemand gevonden. Als ze als kind niet altijd zo bang had hoeven zijn had ze vandaag misschien van iemand durven houden als ze als kind niet altijd zo'n puinhoop had gezien had ze vandaag misschien kastelen kunnen bouwen. Als ze als kind de warmte van de zomer had gekend was ze die warmte in haar winter nooit verloren als ze als kind de warmte van een nest had gekend had het haar hele leven lang niet zo gevroren. Als ze als kind niet al zo oud had hoeven zijn had ze vandaag nog een kinderlied gezongen als ze als kind gewoon een kind had kunnen zijn was ze vandaag als een kind opnieuw begonnen. Liselore Gerritsen (Uit: Oktoberkind, 1984)
46
Inhoudsopgave 1. Doel van deze meldcode
3
2. Wat verstaan we onder kindermishandeling en huiselijk geweld?
4
3. Stappenplan bij vermoeden van kindermishandeling
6
Fase 1 Vermoeden
7
Fase 2 Overleg
8
Fase 3 Uitvoeren plan van aanpak
9
Fase 4 Beslissen
10
Fase 5 Evaluatie
11
Fase 6 Nazorg
12
4. Aanbevelingen bij het gebruik van het stappenplan bij vermoeden Kindermishandeling Bijlagen Bijlage 1 Signalenlijst kindermishandeling
13
16
Bijlage 2 Richtlijnen voor gesprekken met kinderen en ouders
19
Bijlage 3 Informatie over de omgang met privacy
20
47
1. Doel van dit protocol Kinderen zijn helaas veel te vaak het slachtoffer van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Vanuit vele organisaties is er continue aandacht voor dit probleem nodig. Dat geldt zeker ook voor scholen want dit zijn bij uitstek plaatsen waar (een vermoeden) van kindermishandeling gesignaleerd kan worden. Leerkrachten brengen veel tijd met kinderen door, hebben een vertrouwensrelatie met hen opgebouwd en kunnen een belangrijke signaalfunctie vervullen. In de praktijk blijkt dat het omgaan met signalen van kindermishandeling en/of huiselijk geweld niet gemakkelijk is. Wat zijn goede stappen om te nemen? Bij wie moet ik dit melden? Hoe bespreek ik dit met ouders? Dit zijn allemaal vragen die ontstaan wanneer er signalen van kindermishandeling en/of huiselijk geweld worden waargenomen. Dit protocol geeft richtlijnen voor het signaleren en handelen bij een vermoeden van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. We hopen dat dit protocol houvast biedt bij het nemen van dappere vervolgstappen zodat kindermishandeling en/of huiselijk geweld in ons samenwerkingsverband in een zeer vroeg stadium gesignaleerd en gestopt kan worden om ernstige schade bij kinderen zoveel mogelijk te beperken.
48
2. Wat verstaan we onder kindermishandeling en huiselijk geweld? Kindermishandeling is: elke vorm van, voor de minderjarige, bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief, opdringen, waardoor ernstige schade wordt of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychische letsel. Hieronder vallen ook verwaarlozing en onthouden van essentiële hulp, medische zorg en onderwijs. (Wetsontwerp Wet op de jeugdzorg 2004) Huiselijk Geweld is: geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Geweld betekent in dit verband aantasting van de persoonlijke integriteit. Onderscheid wordt gemaakt tussen geestelijk en lichamelijk geweld (waaronder seksueel geweld)'. Bron: Nota Privé Geweld – Publieke Zaak. Een nota over de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld. 2002 Vormen van mishandeling: Lichamelijke mishandeling Onder kindermishandeling vallen alle vormen van lichamelijk geweld tegen het kind, zoals slaan, schoppen, bijten, knijpen, krabben, het toebrengen van brandwonden of het kind laten vallen. Bij betrekkelijk “lichte” vormen van lichamelijk geweld is er sprake van kindermishandeling als ze zich regelmatig voordoen. Psychische mishandeling Van psychische of emotionele mishandeling is sprake wanneer ouders of andere opvoeders met hun houding en hun gedrag afwijzing en vijandigheid uitstralen tegenover het kind. Psychische of emotionele mishandeling kan bestaan uit schelden, aangeven dat het kind niet gewenst is, bang maken en denigrerende uitspraken over het kind doen. Seksuele mishandeling Het kind wordt gedwongen seksuele handelingen te ondergaan, seksuele handelingen uit te voeren, getuige te zijn van seksuele handelingen van anderen of wordt gedwongen te kijken naar pornografisch materiaal. Door lichamelijk of relationeel overwicht, emotionele druk of geweld van de volwassene kan het kind de seksuele handelingen niet weigeren. Lichamelijke verwaarlozing Dit is een passieve vorm van kindermishandeling. Het kind krijgt niet de zorg en de verzorging die het nodig heeft. Het kind wordt noodzakelijke lichamelijke verzorging onthouden in de vorm van voedsel, kleding, huisvesting, hygiëne en medische verzorging.
49
Psychische verwaarlozing Bij deze vorm van kindermishandeling schieten de ouders of opvoeders doorlopend tekort in het geven van positieve aandacht aan hun kind. Daarmee negeren ze structureel de basale behoeften van het kind aan liefde, warmte en steun. Getuige van huiselijk geweld Het kind is getuige van geweld dat binnen de huiselijke kring wordt gepleegd. Dit kan geestelijk, lichamelijk en seksueel geweld zijn. Vaak komen verschillende vormen van mishandeling tegelijkertijd voor.
50
3. Stappenplan bij vermoeden van kindermishandeling
Fase 1 Vermoeden
Fase 2 Overleg
Fase 3 Uitvoeren plan van aanpak
Fase 1: Vermoeden Observeer Leg alle signalen vast Deel met een collega Bespreek (samen met IB) de signalen met ouders Vermoeden ongegrond fase 6 Vermoeden gegrond fase 2 Twijfel fase 1 max. 2 maanden voortzetten Fase 2: Overleg Overleg met zorgteam van de school Consulteren SMW, AMK of jeugdarts GGD Stel een plan van aanpak op Vermoeden ongegrond fase 6 Vermoeden gegrond fase3
Fase 3: Het uitvoeren van het gemaakte plan Bespreken vermoedens met ouders Praat met het kind Onderzoek jeugdarts Inzet SMW hulpverlening Terugkoppeling van de resultaten in zorgteam Zorg voor jeugd Vermoeden ongegrond fase 6 Vermoeden gegrond fase 4
Fase 4 Beslissen
Fase 4: Beslissen Hulp op gang brengen Melden bij AMK (in crisissituaties bij politie of raad van kinderbescherming melden) Informeer ouders over de beslissingen die genomen zijn Ga verder naar fase 5 en 6
Fase 5 Evaluatie
Fase 5: Evaluatie Het zorgteam evalueert de procedure en stelt zo nodig bij
Fase 6 Nazorg
Fase 6: Nazorg Blijf het kind volgen Blijf signalen vastleggen Wanneer situatie niet verbetert fase 2
Fase 1 Vermoeden De bron van het vermoeden van kindermishandeling en huiselijk geweld kan zijn: De leerkracht heeft zelf een vermoeden. 51
Iemand (bijvoorbeeld een ander kind of andere ouder) vertelt de leerkracht een zorgwekkend verhaal over een kind. Een kind neemt de leerkracht in vertrouwen over de eigen situatie. Als de leerkracht een vermoeden heeft, of een ander vertelt de leerkracht een zorgwekkend verhaal over een kind uit zijn/haar klas, dan: Observeert de leerkracht het kind gedurende een aantal dagen heel goed. Hierbij wordt op opvallend gedrag of opmerkelijke lichamelijke signalen gelet. Ook wordt gekeken naar de ouder-kind relatie. Er wordt gebruik gemaakt van de signalenlijsten kindermishandeling. Noteert de leerkracht wat hij/zij aan signalen bij de leerling opmerkt. Overlegt de leerkracht met een collega de signalen en het vermoeden. Heeft deze collega dezelfde signalen gezien? Blijft de leerkracht aan de vertrouwensrelatie met het kind bouwen. Zo mogelijk legt de leerkracht (evt. samen met een collega) de signalen maar niet het vermoeden voor aan het kind en/of de ouders. Mogelijk leidt het bespreken van de signalen ertoe dat er een verklaring volgt die het vermoeden kan wegnemen. Gebruik maximaal 1 maand voor het onderzoek van het vermoeden. Als een kind de leerkracht in vertrouwen neemt, dan Luistert de leerkracht rustig naar hetgeen het kind te vertellen heeft en reageert niet al te emotioneel of paniekerig. De leerkracht neemt het kind serieus en spreekt zijn/haar zorgen uit. Noteert de leerkracht wat het kind verteld heeft. Houdt de leerkracht contact met het kind en vraagt ook wat het kind zelf zou willen. Aan het einde van deze fase wordt het volgende besluit genomen: Het vermoeden is ongegrond/onterecht Er is een andere reden voor het gesignaleerde gedrag. Ga verder naar fase 6. Het vermoeden is gegrond/blijft bestaan Fase 2 wordt opgestart. Er is twijfel over het vermoeden De leerkracht blijft het kind zoals in fase 1 observeren. Alle signalen worden genoteerd en zo mogelijk met kind en/of ouders besproken. Na max. 2 maanden wordt besloten of het vermoeden ongegrond of gegrond is
52
Fase 2: Overleg Het vermoeden van kindermishandeling en/of huiselijk geweld wordt besproken tijdens een zorgteamoverleg (leerlingbespreking). De leerkracht neemt het initiatief om het vermoeden op de agenda van de bespreking te plaatsen. De samenstelling van een zorgteam is wisselend. Voor deze situatie kan gedacht worden aan: o de schoolleiding o de intern begeleider o de JGZ-medewerker (jeugdverpleegkundige of jeugdarts) o de schoolmaatschappelijk werker (SMW) o de betreffende leerkrachten Eén persoon is verantwoordelijk voor de coördinatie en de voortgang; bij voorkeur is dit niet de leerkracht, maar de intern begeleider of de directeur (mede in verband met melding bij Zorg voor Jeugd en AMK). Indien nodig wordt advies gevraagd bij het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), JGZ of SMW. Bij het AMK kan anoniem advies gevraagd worden. Het zorgteam bekijkt welke gegevens over dit kind beschikbaar zijn; deze worden vastgelegd. Maak hierbij onderscheid tussen objectieve en subjectieve gegevens. Wees zorgvuldig met informatie van derden. De coördinator let ook op de tijd en stelt een tijdslimiet voor deze fase. Aan het einde van deze fase wordt het volgende besluit genomen: Het vermoeden is ongegrond/onterecht Er is een andere reden voor het gesignaleerde gedrag. Ga verder naar fase 6. Het vermoeden is gegrond/blijft bestaan Fase 3 wordt opgestart.
53
Fase 3: De uitvoering van het plan van aanpak Het vermoeden van kindermishandeling en/of huiselijk geweld blijft bestaan. Er wordt een plan van aanpak opgesteld. Mogelijke stappen zijn: Een consultatie bij het AMK Iemand van het zorgteam (IB of directie) heeft contact met het AMK. Deze geeft advies over de verdere stappen die genomen kunnen worden. Overleg na afloop van het gesprek met het zorgteam over verdere stappen. Een gesprek met de ouders Er wordt binnen het zorgteam overlegt welke persoon het beste met de ouders in gesprek kan gaan. Voer dit gesprek bij voorkeur nooit alleen. Voorafgaand aan het gesprek wordt het doel van het gesprek bepaald. Bespreek niet de vermoedens, maar de zorgen/signalen. Vaak is zorg delen met de ouders de beste ingang. Overleg na afloop van het gesprek met het zorgteam over verdere stappen. De jeugdarts roept het kind op voor onderzoek De jeugdarts kan een kind oproepen voor onderzoek, nadat de school de zorgen heeft besproken met de ouders. De jeugdarts onderzoekt de leerling en spreekt met de ouders; De resultaten worden in het zorgteam besproken voor zover ze betrekking hebben op het vermoeden van kindermishandeling en/of huiselijk geweld, rekening houdend met de privacy van het kind. Inzet SMW hulpverlening De schoolmaatschappelijk werker kan in gesprek gaan met het gezin en/of op huisbezoek gaan om verdere hulpverlening op gang te brengen. Dit kan pas nadat de school de zorg met ouders heeft besproken en ouders in gesprek willen met SMW. Fase 1,2 en 3 leveren samen de volgende informatie op: Analyse van de waarnemingen Verzameling van feitelijke informatie Beeld van de verzorgingssituatie van het kind Beeld van de draaglast/draagkracht van de ouders Een beoordeling van de gegevens uit fase 1,2 en 3 zal tot een beslissing moeten leiden: Er is geen sprake van kindermishandeling en/of huiselijk geweld: Er vindt geen verdere actie plaats. Ga verder naar fase 6. Eventueel benodigde andere ondersteuning van het kind en/of het gezin vindt plaats. Er bestaat twijfel over (het vermoeden van) kindermishandeling en huiselijk geweld: Er volgt een periode van extra observatie. Ga verder met fase 6. Er wordt afgesproken hoe lang de observatieperiode duurt. Zorg voor Jeugd activeren. Er bestaat een gegrond vermoeden of zekerheid over kindermishandeling: Ga verder naar fase 4. Zorg voor jeugd activeren.
Fase 4 Beslissen Hulp aan ouders Als ouders het probleem onderkennen en mee willen werken aan verandering van hun situatie, kan het zorgteam adviezen geven en doorverwijzen naar instanties voor hulpverlening. 54
Melding bij Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Als het vermoeden gegrond is en de zorg over het kind blijft bestaan, dan is de enige mogelijkheid een melding te doen bij het AMK, ook voor registratiedoeleinden en dossiervorming. Dat kan de directeur, de leerkracht, de intern begeleider, de jeugdarts of de jeugdverpleegkundige van de JGZ doen. Bespreek in het zorgteam wie gaat melden. Na de melding ligt de verantwoordelijkheid voor het op gang brengen van hulpverlening mede bij het AMK. De melder wordt op de hoogte gesteld van stappen die gezet worden met inachtneming van de privacy van het gezin. Het gaat hier om vrijwillige hulpverlening. Als dat niet lukt, terwijl de situatie ernstig blijft, dan zal het AMK de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen.
Ga verder naar fase 5 en 6.
55
Fase 5 Evaluatie Het zorgteam evalueert het plan van aanpak en de samenwerking. Er wordt gecontroleerd of de besluiten en acties vastgelegd zijn in het dossier van het Kind. Wanneer nodig wordt de zaak ook geëvalueerd met andere betrokkenen. Mogelijke verbeteringen in afspraken en/of procedures worden aangebracht.
56
Fase 6 Nazorg De leerkracht blijft na evaluatie het gedrag van het kind nauwkeurig volgen. De leerkracht blijft het kind steunen. Wanneer de situatie niet verbetert, meldt de leerkracht het kind opnieuw aan voor het zorgteam ( zie fase 2). De zorgen rondom een kind kunnen bij de leerkracht/leden zorgteam allerlei twijfels en gevoelens losgemaakt hebben. Het is van belang dat er ook nazorg voor hen beschikbaar is.
57
4. Aanbevelingen bij het gebruik van het stappenplan bij vermoeden Kindermishandeling Ga na of er broer(s) of zus(sen) in het gezin aanwezig zijn en hoe het daar mee gaat. Vertrouw op uw intuïtie en houd die niet voor uzelf; praat erover. U heeft tenslotte niet voor niets een “niet-pluis gevoel”. Ga niet overhaast te werk. Wie iets wil bereiken moet zorgvuldig handelen. Betrek anderen tijdig en niet pas dan, wanneer het voor u ‘zo niet langer kan’: dan bent u te lang zelf bezig geweest en geeft u anderen niet de tijd aan het werk te gaan. Accepteer kindermishandeling als één van de vele mogelijke oorzaken van onverklaarbaar/opvallend gedrag van een kind. Probeer in deze fase het beeld completer te krijgen. Speel geen politieagent: het is niet de taak van de leerkracht om speurwerk naar de dader te doen. Ga uit van een patroon aan signalen, uitgezonden door het kind of door een derde. Blijf (het gedrag van) het kind aandachtig volgen, dat wil zeggen observeren en noteren wat u ziet en hoort, maar voorkom een uitzonderingspositie van het kind. Ga zorgvuldig om met de privacy van het kind en van de ouders. In gesprek met ouders Deel uw zorgen altijd met de ouder(s) tenzij het een onveilige situatie betreft. Het vertrekpunt van uw inzet blijft de zorg die u, met de ouders, voor het kind hebt. Bepaal voordat u het gesprek gaat voeren met ouders, wat het doel van uw gesprek is. Het doel van het gesprek kan bijvoorbeeld zijn om na te gaan of de ouders uw zorg herkennen. Vaak is uw zorg delen met de ouders de beste ingang: blijf bij welk concreet gedrag u ziet bij het kind, herkennen de ouders de signalen van hun kind ook in de thuissituatie? Bespreek niet uw vermoedens, maar uw zorgen en geef aan dat u hierbij allebei een verantwoordelijkheid in heeft. Stel open vragen en zeg dat u op zoek bent naar de oorzaak/aanleiding van het voor het kind ongewone gedrag. Spreek af welke vervolgacties worden ondernomen. Praten met de ouders kan veel helder maken en oplossen. Zo kan door een gesprek een deel van de vermoedens onterecht blijken. Ook voelen sommige ouders zich al geholpen als u hun zorg ook blijkt te delen en de problemen bespreekbaar hebt gemaakt. Maar uw vermoeden kan ook worden versterkt. Onderbouwing van uw vermoeden en het delen van uw zorgen met collega’s zijn dan de volgende stappen. Wanneer u zich afvraagt hoe u het beste een gesprek met de ouders kan voeren, kunt u dit bespreken met uw intern begeleider. Ook de schoolmaatschappelijk werkster en/of JGZmedewerker kunnen het gesprek met u voorbereiden.
In gesprek met het kind Indien een kind u in vertrouwen neemt, luistert u rustig naar wat het kind u vertelt en reageert u niet al te emotioneel en paniekerig. U neemt het kind serieus en spreekt uw zorg uit. Beloof nooit aan een kind absolute geheimhouding. Beloof dat u geen volgende stap zult nemen zonder deze met het kind besproken te hebben. Steun het kind in het feit dat het zijn geheim verteld heeft. U kunt in dit gesprek doorvragen of het kind zich veilig voelt. Maak 58
eventueel met het kind een veiligheidsplan. Daarin is opgenomen hoe het kind zich het beste in veiligheid kan brengen (bijvoorbeeld naar kamer gaan, naar vriendje enz.) Huisbezoeken bieden goede mogelijkheden om het samenspel tussen ouders en kinderen te observeren. Vanzelfsprekend heeft het betreffende kind behoefte aan steun en hulp. Bekijk wie het kind de beste ondersteuning kan bieden. Voor elke zaak rondom een vermoeden van kindermishandeling kan advies of consult worden gevraagd bij het AMK zonder de naam van het kind en/of ouder te noemen. Het is van belang om ook tussentijds te evalueren, zodat het gezin in beeld blijft. Het belang van het bieden van ondersteuning aan het kind moet niet onderschat worden. Veel mensen die in hun jeugd mishandeld of misbruikt zijn, hebben het gered doordat andere volwassenen zich om hen bekommerden. Sta open voor ondersteuning om uw eigen machteloosheid en teleurstellingen te hanteren wanneer onverhoopt toch blijkt dat de hulpverlening anders verloopt dan u had gedacht.
59
Bijlagen
Bijlage 1 Signalenlijst kindermishandeling Bijlage 2 Richtlijnen voor gesprekken met kinderen en ouders Bijlage 3 Informatie over de omgang met privacy
60
Bijlage 1 Signalenlijst kindermishandeling Als kinderen mishandeld, verwaarloosd en/of misbruikt worden, kunnen ze signalen uitzenden. Het gebruik van een signalenlijst kan zinvol zijn, maar biedt ook een zekere mate van schijnzekerheid. De meeste signalen zijn namelijk stressindicatoren, die aangeven dat er iets met het kind aan de hand is. Dit kan ook iets anders zijn dan kindermishandeling. Hoe meer signalen van deze lijst een kind te zien geeft, hoe groter de kans dat er sprake zou kunnen zijn van kindermishandeling en/of huiselijk geweld. Het is niet de bedoeling om aan de hand van een signalenlijst het ‘bewijs’ te leveren van de mishandeling. Het is wel mogelijk om een vermoeden van mishandeling meer te onderbouwen naarmate er meer signalen uit deze lijst geconstateerd worden. Een goed beargumenteerd vermoeden is voldoende om in actie te komen. Signalen van kindermishandeling Lichamelijk welzijn - blauwe plekken, brandwonden, botbreuken, snij-, krab- en bijtwonden - groeiachterstand - slecht onderhouden gebit - kind stinkt, heeft regelmatig smerige kleren aan - oververmoeid - vaak ziek - ziektes herstellen slecht - kind is hongerig - achterblijvende motoriek - niet zindelijk op leeftijd dat het hoort Specifiek voor 0 – 4-jarigen: - voedingsproblemen - ernstige luieruitslag Specifiek voor 4 -12-jarigen: - te dik - eetstoornissen Gedrag van het kind - weinig spontaan - passief, lusteloos, weinig interesse in spel - apathisch, toont geen gevoelens of pijn - in zichzelf gekeerd, leeft in fantasiewereld - labiel - erg nerveus - hyperactief - negatief zelfbeeld, weinig zelfvertrouwen, faalangst - negatief lichaamsbeeld - agressie, vernielzucht
61
Specifiek voor 4 -12-jarigen: - timide, depressief - overmatige masturbatie Tegenover andere kinderen: - agressief - speelt weinig met andere kinderen - wantrouwend - niet geliefd bij andere kinderen Tegenover ouders: - angstig, schrikachtig, waakzaam - meegaand, volgzaam - gedraagt zich in bijzijn van ouders anders dan zonder ouders Tegenover andere volwassenen: - angst om zich uit te kleden - angst voor lichamelijk onderzoek - verstijft bij lichamelijk onderzoek - angstig, schrikachtig, waakzaam - meegaand, volgzaam - agressief - overdreven aanhankelijk - wantrouwend - vermijdt oogcontact Overig: - plotselinge gedragsverandering - gedraagt zich niet naar zijn leeftijd - taal- en spraakstoornissen Specifiek voor 4 -12-jarigen: - rondhangen na school Gedrag van de ouder - onverschillig over het welzijn van het kind - laat zich regelmatig negatief uit over het kind - troost het kind niet - geeft aan het niet meer aan te kunnen - kleedt het kind te warm of te koud - zegt regelmatig afspraken af - vergeet preventieve inentingen - houdt het kind vaak thuis van school - heeft irreële verwachtingen van het kind - zet het kind onder druk om te presteren
62
Situatie van de ouder - is verslaafd - is ernstig (psychisch) ziek Gezinssituatie - samengaan van stressvolle omstandigheden, zoals slechte huisvesting, financiële problemen en relatieproblemen - sociaal isolement - alleenstaande ouder - partnermishandeling - gezin verhuist regelmatig - slechte algehele hygiëne Signalen die specifiek zijn voor seksueel misbruik Lichamelijk welzijn - verwondingen aan geslachtsorganen - vaginale infecties en afscheiding - jeuk bij vagina of anus - pijn in bovenbenen - pijn bij lopen of zitten - problemen bij plassen - urineweginfecties - seksueel overdraagbare aandoeningen Gedrag van het kind - drukt benen tegen elkaar bij lopen of oppakken - afkeer van lichamelijk contact - maakt afwezige indruk bij lichamelijk onderzoek - extreem seksueel gekleurd gedrag en taalgebruik Specifiek voor 4 -12-jarigen: - zoekt seksuele toenadering tot volwassenen Signalen die specifiek zijn voor kinderen die getuige zijn van huiselijk geweld - agressie; kopiëren van gewelddadig gedrag van vader (sommige jongeren/kinderen, m.n. jongens kopiëren hun vaders gedrag door hun moeder of jongere broertjes/zusjes te slaan), agressie naar medeleerlingen, leeftijdgenoten, agressie en wreedheid naar dieren. - alcohol- of drugsgebruik - opstandigheid, angst, depressie - negatief zelfbeeld - passiviteit en teruggetrokkenheid, verlegenheid - gebrek aan energie voor schoolactiviteiten - zichzelf beschuldigen - suïcidaliteit - sociaal isolement; proberen thuissituatie geheim te houden en ondertussen aansluiting te vinden met leeftijdgenootjes (zonder ze mee naar huis te nemen) - gebrek aan sociale vaardigheden - vaak wordt de verkeerde diagnose bijvoorbeeld ADHD gesteld
63
Bijlage 2 Richtlijnen voor gesprekken met kinderen en ouders Richtlijnen voor gesprekken met kinderen Kies een rustig moment en neem de tijd. Benoem wat je ziet. Vraag het kind te reageren en wat het er zelf van vindt. Stel open vragen. Leg het kind geen woorden in de mond. Steun het kind en stel het op zijn gemak. Sluit aan bij het tempo van het kind. Niet alles hoeft in één gesprek besproken te worden. Vraag niet door, wanneer het kind niets wil of kan vertellen. Laat het kind niet merken als je van het verhaal schrikt. Val de ouders, of andere belangrijke personen voor het kind, niet af. Beloof niet dat je alles geheim kunt houden wat het kind vertelt. Leg uit dat je met anderen gaat bespreken hoe je hem/haar het beste kunt helpen. Geef het kind complimenten over het vertellen. Stop het gesprek wanneer de aandacht bij het kind weg is. Richtlijnen voor gesprekken met ouders Laat het ouders weten indien er meerdere mensen bij het gesprek aanwezig zullen zijn. Maak gebruik van een tolk als de taal een barrière is en laat ouders dat weten. Maak het doel van het gesprek duidelijk. Vertel de ouders wat er feitelijk is opgevallen aan het kind. Praat vanuit jezelf en wees eerlijk en open. Stel het kind centraal. Toon je betrokkenheid bij het kind. Vraag aan de ouders of ze de zorg herkennen en geef ze de gelegenheid hier op te reageren. Vraag hoe zij de huidige situatie beleven. Biedt aan dat je samen met hen de zorg wilt delen en samen naar een oplossing wilt zoeken. Spreek de ouders op een rustige manier aan op hun verantwoordelijkheid als opvoeder. Maakt duidelijke afspraken met de ouders en schrijf deze op. Voorbeelden van inleidende zinnen: “Ik wil met u praten over de verandering in het gedrag van uw kind” “Ik wil mijn zorg over uw kind met u als ouders delen” “Mijn zorg om het kind gaat over......” Voorbeelden van benoemen van de feiten: “Mij valt op dat.....” “Uw kind is de laatste tijd wat stiller (drukker, verdrietig, boos, etc.) en daar maak ik me zorgen over. Herkent u dit gedrag?” “Uw kind is de laatste tijd aanhankelijk en vraagt veel aandacht. Hoe ervaart u dat zelf? Weet u misschien wat de oorzaak hiervan kan zijn?” Valkuilen: Gebruik het woord ‘kindermishandeling’ niet. Stel jezelf niet op als een meerdere die komt vertellen hoe het moet.Wees er alert op dat je niet de advocaat van het ‘slachtoffer’ aanneemt, blijf openstaan voor de inbreng van ouders.
Bijlage 3 Informatie over de omgang met privacy Verplichte meldcode Alle instellingen in de jeugdzorg zijn verplicht om een meldcode kindermishandeling te hebben en te gebruiken.
64
Advies- en Meldpunt Kindermishandeling De Wet op de jeugdzorg geeft iedere beroepskracht met een geheimhoudingsplicht of een andere zwijgplicht uitdrukkelijk de mogelijkheid om, in het belang van het kind, een redelijk vermoeden van kindermishandeling te melden bij het AMK, ook zonder toestemming van ouders. Op basis van dezelfde wettelijke regeling mag je als beroepskracht, eveneens zo nodig zonder toestemming, informatie over het kind geven als het AMK daar in het kader van een onderzoek naar kindermishandeling om vraagt. De informatie kan ook worden gegeven als je zelf geen vermoedens van kindermishandeling hebt. Ieder die een vermoeden heeft van kindermishandeling kan een melding doen bij het AMK. Deze mogelijkheid staat ook open voor beroepskrachten met een geheimhoudingsplicht. Opmerking Er is geen meldplicht bij het AMK. Het AMK kan geen informatie afdwingen, je behoudt jouw professionele verantwoordelijkheid en beslist zelf of je bij een vermoeden van kindermishandeling een melding doet en of je desgevraagd informatie verstrekt. Meldplicht De beroepskracht die werkzaam is binnen de school en die over aanwijzingen beschikt dat een collega binnen dezelfde school zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan kindermishandeling, stelt de directie daarvan meteen in kennis. Onderwijs en geheimhouding Als het om persoonlijke informatie over een kind gaat, ben je verplicht deze informatie geheim te houden. De geheimhoudingsplicht komt voort uit het grondwettelijk recht op privacy dat aan een ieder de plicht op legt vertrouwelijk om te gaan met persoonlijke informatie van het gezin. Bovendien bevat de rechtspositieregeling van beroepskrachten vaak een geheimhoudingsplicht en geldt op de meeste instellingen een privacyreglement, waarin een vertrouwelijke omgang met gegevens van kinderen wordt gegarandeerd. Al deze regelingen komen erop neer dat je zonder toestemming van de ouders geen vertrouwelijke gegevens aan derden mag verstrekken. Als uitzondering hierop geldt, wat hierboven beschreven is bij Advies- en Meldpunt Kindermishandeling. Gegevens over de gezondheid Voor gegevens over de gezondheid van het kind geldt een bijzondere regeling. De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) bepaalt dat het basisonderwijs dit soort gegevens alleen vast mag leggen, als dit noodzakelijk is voor de speciale begeleiding van het kind of voor het treffen van speciale voorzieningen voor hem/haar en geeft algemene regels voor een zorgvuldige omgang met persoonsgegevens. Persoonsgegevens zijn alle gegevens die direct of indirect zijn terug te voeren tot een bepaalde persoon, bijvoorbeeld: naam, adres, aantekeningen over een gesprek, of over de schoolopleiding. Voor deze gegevens legt de Wbp nadrukkelijk een geheimhoudingsplicht op voor beroepskrachten.
65
Toestemming De hoofdregel (van de zwijgplicht art. 7: 457 Burgerlijk Wetboek) is dat er zonder toestemming van de verantwoordelijke persoon/personen geen informatie aan derden wordt gegeven, uitzonderingen zijn rechtstreeks betrokkenen/medebehandelaars en wettelijk vertegenwoordigers van kinderen tot 16 jaar. Met toestemming van de ouders, kun je aan met name genoemde personen, waarvoor zij toestemming geven, persoonlijke gegevens van het kind verstrekken. Deze toestemming moet schriftelijk zijn vastgelegd en mag niet zomaar worden verondersteld. Het is informatief om in een gids te vermelden aan welke vormen van zorgoverleg wordt deelgenomen en welke andere instellingen daarin vertegenwoordigd zijn. Alleen is met deze informatie nog geen toestemming gevraagd en gegeven. Wordt het kind in een overleg besproken waaraan deelgenomen wordt door een niet direct betrokken beroepskracht of hulpverlener, moet er dus expliciet toestemming gevraagd worden. Positie ouders Op grond van de Wbp moeten de ouders/vertegenwoordigers, die het gezag uitoefenen, toestemming geven voor de informatieverstrekking als het kind nog geen 16 jaar oud is. Het is denkbaar dat je in een uitzonderlijke situatie, met name indien de belangen van ouders en kind botsen, besluit de wensen van het kind op het punt van gegevensverstrekking te volgen, ook als je daarmee tegen de wensen van de ouders in gaat. Er wordt wel melding aan de ouders/vertegenwoordigers gedaan over de gegevensverstrekking of melding. Het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind verplicht een ieder om de belangen van kinderen zeer zwaar te laten wegen. Beroep op overmacht In ernstige situaties kun je binnen de school besluiten om kindgegevens aan externe beroepskrachten en/of hulpverleners te geven, ook al wordt er geen toestemming gegeven of is het niet mogelijk om toestemming te vragen. In dat geval doe je een beroep op overmacht. Je kunt als beroepskracht met een geheimhoudingsplicht in een situatie terechtkomen waarin geheimhoudingsplicht en zorg voor het kind met elkaar botsen. Het gaat om gevallen waarin je volgens de regels van geheimhoudingsplicht niet met anderen over het kind mag spreken, terwijl zware belangen van het kind alleen gediend kunnen worden door wel te spreken. Je zit dan als beroepskracht in een dergelijke situatie in de knel: als je spreekt breek je jouw zwijgplicht, als je zwijgt verleen je niet die zorg die je zou moeten verlenen. Daarom spreekt men van een ‘conflict van plichten’. In dit soort klemmende gevallen kun je een beroep doen op overmacht. Je zegt dan in feite: alleen door te spreken kan ik gevaar voor het kind voorkomen. Aan een beroep op overmacht worden nogal wat eisen gesteld. Het moet echt gaan om een uitzonderlijke situatie waardoor je in gewetensnood komt. Of het echt om een overmachtsituatie gaat, kun je vaststellen aan de hand van de volgende vijf vragen: 1. Welk gerechtvaardigd doel wil ik bereiken met het geven van informatie? 2. Kan dit doel ook worden bereikt zonder dat ik die informatie aan een ander verstrek? 3. Is het mogelijk en verantwoord om toestemming van het kind en/of zijn ouders te vragen voor de gegevensverstrekking en zo ja, heb ik alles gedaan om toestemming te krijgen? 4. Is het gevaar dat ik voor het kind wil voorkomen zo zwaar dat dit opweegt tegen het belang dat het kind heeft bij geheimhouding? 5. Als ik besluit om te spreken, welke informatie heeft de beroepskracht of hulpverlener waaraan ik informatie verstrek echt nodig om gevaren voor het kind te voorkomen? Opmerkingen Een beroep op overmacht is in principe gericht op de belangen van het kind. Gaat het om de belangen van een ander dan het kind, dan is een beroep op overmacht alleen mogelijk als er concreet levensgevaar dreigt voor die ander. Vanwege de afhankelijke positie waarin kinderen zich vaak bevinden, zul je als beroepskracht in een voorkomende situatie eerder een beroep op overmacht moeten doen om de belangen van kinderen te behartigen dan wanneer je als beroepskracht zou werken met volwassenen. 66
Wanneer je overweegt een beroep te doen op overmacht, moet je de zaak eerst goed doorspreken binnen het zorgteam van de school. Als wordt besloten om ondanks het ontbreken van toestemming toch persoonlijke gegevens van een kind met een externe beroepskracht of hulpverlener te bespreken, dient er afgesproken te worden wie de gegevens bespreekt en wie, indien de situatie dit toelaat, de ouders op de hoogte stelt van de gegevensverstrekking. Geheimhouding ten opzichte van de ouders Als een kind vertrouwelijk met je spreekt, komt de vraag op hoe je ten opzichte van de ouders om moet gaan met deze informatie. Om te beginnen is er het vertrouwen dat het kind aan jou schenkt door met je te spreken. Dat vertrouwen mag niet geschonden worden door, zonder medeweten van het kind, de ouders te informeren. In principe moet het kind vrijuit kunnen spreken, alleen mag je het kind geen geheimhouding beloven. Daar tegenover staat dat de ouders er op mogen vertrouwen dat ze geïnformeerd worden over belangrijke zaken die te maken hebben met hun kind. Persoonlijke werkaantekeningen en dossier Persoonlijke werkaantekeningen behoren niet tot het dossier en worden gescheiden daarvan bewaard. Ze kunnen niet worden ingezien door de ouders. In persoonlijke werkaantekeningen beschrijf je bij wijze van geheugensteun jouw persoonlijke (en veelal voorlopige) waarnemingen en overwegingen. De werkaantekeningen zijn uitsluitend voor eigen gebruik. Verstrek je schriftelijk of mondeling informatie uit jouw werkaantekeningen aan een collega of aan een ander, dan behoren ze daarmee tot het dossier, worden ze daarin vastgelegd en zijn ze ook ter inzage van de ouders/vertegenwoordigers. Krijgen jouw persoonlijke gegevens een definitieve vorm, dan vat je jouw persoonlijke werkaantekeningen samen en voegt ze toe aan het dossier. Er mag dus niet een “schaduwdossier” ontstaan of bewust aangelegd worden, om daarmee de informatieplicht aan de ouders/vertegenwoordigers of het inzagerecht van hen te omzeilen.
67