ZORG IN LIMBURG De AWBZ-sector in kaart gebracht
Prismant, van en voor de zorg Drs. J.A.M. Stevens Drs. A.W. Lalleman MSc Drs. S.W. Mathijssen Drs. W. van Eijk Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg Dr. J.P.H. Hamers December 2000
COLOFON Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt met financiering van de Provincie Limburg Opdrachtgever Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg Uitvoering Prismant, van en voor de zorg Onderzoekers Drs. J.A.M. Stevens, Prismant Drs. S.W. Mathijssen, Prismant Drs. W. Van Eijk, Prismant Coördinatie en projectleiding onderzoek Drs. A.W. Lalleman MSc, Prismant Drs. J.A.M. Stevens, Prismant Projectleider onderzoek zorgbehoefte vanuit cliëntenperspectief Dr. J.P.H. Hamers, PRV Foto’s Fotografie binnenwerk door Roel Visser en Harrie Timmermans uit de jubileum editie “Zorg in Nederland, een tijdsbeeld” gebruikt met goedkeuring van het pensioenfonds PGGM. Lay-out en druk Datawyse | Universitaire Pers Maastricht ISBN 90 5278 299 7 Universitaire Pers Maastricht Correspondentieadres Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Postbus 1101 6201 MG Maastricht © 2000 Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende.
BEGELEIDINGSCOMMISSIE Mw. A.M.M. Arentsen-Mintjens, Brunssum Dhr. F.G.J.M. Beckers, Burgemeester, Gemeente Schinnen, lid PRV Dhr. J.M.J. Boots, Gemeente Heerlen Dhr. A.M.P.M. Bovens, GGD Westelijke Mijnstreek, Geleen Dhr. T.H.M. van Broeckhoven, Zorgkantoor Zuid Limburg, Sittard Dhr. W.H.E. Buntinx, Stichting St. Anna, Heel, lid PRV Mw. M. Camps, GGD Noord-Limburg, Oirlo Mw. E. Carter, RIAGG Maastricht Dhr. M.J.M. Dekkers, Zorgkantoor Noord-Limburg, Venlo Dhr. J. Gerats, Symbiose, Sittard Dhr. F.G.J. Geerings, Stichting VZR, Heerlen, lid PRV Mw. L.T. Holtkamp-van Es, Weert Dhr. Hospes, Stichting GOZL, Verpleeghuis Schuttershof, Brunssum Mw. M.C.H. Jansberg-Diederen, Groene Kruis Heuvelland, Maastricht, lid PRV Dhr. P.T. Michels, Tegelen Mw. M. van Pelt, Eijsden Dhr. W.M.G. Rongen, Afdeling WOS, Provincie Limburg Mw. L. Selen-Verdellen, Afdeling Zorg, Provincie Limburg Dhr. W.G.H. Visschers, Stichting Pepijn, Echt Mw. J. Willems-Daelman, Spaubeek Dhr. C.G.W. van der Zwaan, Cliëntenadviesbureau Noord- en Midden Limburg, Venray
LEESWIJZER In dit rapport zijn de resultaten beschreven van het onderzoek naar het huidige zorggebruik en wachtlijsten in de AWBZ-sector in de provincie Limburg. Een overzicht van de belangrijkste resultaten en conclusies van dit onderzoek is te vinden in hoofdstuk 5 (samenvatting en conclusies). In de inleiding van het rapport vindt u de beschrijving van de onderzoeksvragen en methoden alsmede een omschrijving van de begrippen zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik. Indien u geïnteresseerd bent in een gedetailleerd overzicht van alle onderzoeksresultaten voor een specifieke sector wordt u verwezen naar de hoofdstukken 1 (sector verpleging en verzorging), 2 (sector gehandicaptenzorg) en 3 ( sector geestelijke gezondheidszorg). In hoofdstuk 4, ten slotte, worden recente ontwikkelingen beschreven zoals die zich binnen en tussen de bovengenoemde sectoren voordoen.
Inhoudsopgave
Voorwoord Inleiding
9 11
[1]
Sector verpleging en verzorging
1.1 1.2 1.2.1 1.2.2 1.2.3 1.2.4 1.2.5 1.3 1.3.1 1.3.2 1.3.3 1.3.4 1.3.5 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3 1.4.4 1.4.5 1.5 1.5.1 1.5.2
Vergrijzing 21 Verpleeghuizen 22 Aanbod 22 Vraag 25 Tekorten verpleeghuiszorg 31 Prognose toekomstige vraag 32 Samenvatting en conclusies 33 Verzorgingshuizen 35 Aanbod 35 Vraag 37 Tekorten verzorgingshuiszorg 40 Prognose toekomstige vraag 40 Samenvatting en conclusies 41 Thuiszorg 43 Aanbod 43 Vraag 43 Tekorten thuiszorg 46 Prognose toekomstige vraag 47 Samenvatting en conclusies 48 Persoonsgebonden budget V&V Aanbod c.q. vraag PGB 49 Wachtlijsten 49
49
19
[2]
Sector gehandicaptenzorg
51
2.1 Verstandelijk gehandicapten 53 2.1.1 Aanbod 53 2.1.2 Vraag 61 2.1.3 Tekorten zorg verstandelijk gehandicapten 2.1.4 Prognose toekomstige vraag 73 2.1.5 Samenvatting en conclusies 75 2.2 Lichamelijk gehandicapten 78 2.2.1 Aanbod 78 2.2.2 Vraag 79 2.2.3 Prognose toekomstige vraag 83 2.2.4 Samenvatting en conclusies 84 2.3 Zintuiglijk gehandicapten 85 2.3.1 Aanbod 85 2.3.2 Vraag 87 2.3.3 Prognose toekomstige vraag 87 2.3.4 Zintuiglijk gehandicapten 88 Eindnoten 90
72
[3]
Sector geestelijke gezondheidszorg
93
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.1.4 3.1.5 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.3 3.3.1 3.3.2 3.3.3 3.3.4 3.3.5 3.4 3.4.1 3.4.2
Intramurale geestelijke gezondheidszorg 95 Aanbod 95 Vraag 96 Tekorten in de intramurale geestelijke gezondheidszorg Prognose toekomstige vraag 105 Samenvatting en conclusies 106 PAAZ en PUK 108 Aanbod 108 Vraag 108 Tekorten PAAZ en PUK 111 Prognose toekomstige vraag 112 Samenvatting en conclusies 113 RIBW 113 Aanbod 114 Vraag 114 Tekorten RIBW 117 Prognose toekomstige vraag 118 Samenvatting en conclusies 119 RIAGG 120 Aanbod 120 Vraag 120
105
3.4.3 Tekorten RIAGG 124 3.4.4 Prognose toekomstige vraag 124 3.4.5 Samenvatting en conclusies 125 Eindnoten 126
[4]
Ontwikkelingen binnen en tussen sectoren
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
Ontwikkelingen in de sectoren 131 Ontwikkelingen in de ouderenzorg 131 Ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg 133 Ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg 135 Raakvlakken met andere sectoren 138 Raakvlakken gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg 138 Raakvlakken tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg 138 Raakvlakken ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg 140
[5]
Samenvatting en conclusies
Literatuur
129
143
151
BIJLAGE 1 Gehandicaptenzorg
157
BIJLAGE 2 Leden Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
165
9
Voorwoord De gezondheidszorg staat in het middelpunt van de belangstelling. Niet altijd is dit vanwege een nieuwe medische doorbraak die de levensverwachting verlengt of de kwaliteit van leven verbetert. In toenemende mate klagen burgers over de prestaties die de gezondheidszorg levert. Verhalen over wachtlijsten zijn legio. Mede onder druk van de publieke opinie zijn de financiële middelen voor de gezondheidszorg de laatste tijd drastisch verruimt. Voor een doelmatige besteding van deze middelen is inzicht in de aard en de omvang van de knelpunten in de zorg onontbeerlijk. Helaas ontbreekt het hier nog wel eens aan. De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid (PRV) ziet het als haar taak om wetenschappelijk gefundeerde adviezen uit te brengen over lange termijn problemen in de gezondheidszorg in de provincie Limburg. Het is om deze reden dat de PRV een grootschalig onderzoek is gestart naar de zorgbehoefte in de provincie Limburg. Het eerste product van dit onderzoek naar het zorggebruik en de knelpunten in de AWBZzorg ligt thans aan u voor. Dit rapport – opgesteld door onderzoekers van Prismant – biedt een verrassend en soms ook onthullend beeld van de knelpunten in de AWBZ-zorg in onze provincie. Op verschillende punten blijkt de zorg in de provincie Limburg achter te blijven bij de rest van Nederland. Vanzelfsprekend had dit rapport niet tot stand kunnen komen zonder de bereidwillige medewerking van velen. Graag willen wij de leden van de begeleidingscommissie danken voor hun kritisch en constructief commentaar. De zorgkantoren Zuid Limburg en Midden & Noord Limburg en de Regionale Indicatie Organen (RIO’s) danken wij voor het beschikbaar stellen van hun gegevens voor dit onderzoek. Maastricht, december 2000 Prof. dr. W. Groot, Voorzitter Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg
10
11
Inleiding
12
INLEIDING
Aanleiding Een van de meest fundamentele veranderingen in de besturing van de gezondheidszorg, niet alleen in Nederland maar in alle Europese landen, is de geleidelijke omkering van het aangrijpingspunt: van aanbodregulering naar vraagsturing (Van der Grinten, 2000). Getracht wordt het zorgbeleid via zorgvernieuwing in vraaggestuurde richting om te buigen. Vraaggestuurde zorg kan worden omschreven als een besef dat vragen en wensen van ‘klanten’ uitgangspunt van handelen moet zijn (Philipsen, 1997). Om invulling te kunnen geven aan vraaggestuurde zorg moet duidelijk zijn wat de zorgbehoefte en zorgvraag is vanuit het perspectief van de cliënt. Uit de praktijk en uit onderzoek blijkt dat onze kennis op dat gebied tekort schiet. Zo werd bij het opstellen van de eerste regiovisies zorg in de provincie Limburg (Provincie Limburg, 1998) door de Regionale Zorgoverleggen (RZO’s) vastgesteld dat onduidelijk was wat de aard en de omvang van de zorgbehoefte vanuit cliëntenperspectief is. Wel waren er aanwijzingen dat er soms fricties zijn tussen vraag en aanbod (wachtlijsten van zorgvoorzieningen) en dat dit per regio kan verschillen. Met behulp van een literatuuronderzoek (Hellings e.a., 1999) is vervolgens nagegaan (1) welke studies zijn uitgevoerd op het gebied van zorgbehoefte vanuit cliëntenperspectief, (2) wat de resultaten zijn van die studies en (3) in hoeverre ze van toepassing zijn op regio’s binnen de provincie Limburg. Naast het raadplegen van diverse bibliotheekcatalogi en databestanden (Medline, Nivel, internet etc.) is aan vrijwel alle Limburgse zorginstellingen en patiëntenorganisaties gevraagd of zij beschikken over (ongepubliceerde) onderzoeken, nota’s, projectverslagen over de aard dan wel omvang van de zorgbehoefte. De algemene conclusie van deze literatuurstudie was dat er vrijwel geen onderzoek is verricht naar de aard en omvang van de zorgbehoefte vanuit cliëntenperspectief en dat onze kennis daarover erg gering is (Hellings e.a., 1999). Kijkend naar de verschillende sectoren in de zorg valt op dat de uitgangspunten verschillend zijn. In de ouderensector is een relevant onderzoek naar behoeften verricht door KBO, ANBO & PCOM (1997) terwijl in de gehandicaptensector voornamelijk onderzoek op het gebied van woonwensen is uitgevoerd. Na medio 1999 zijn een aantal nieuwe studies verricht (onder andere Schalken & Scheres, 2000; Tits, Lambeck & Muffels, 2000) die mogelijk nieuwe inzichten leveren in de zorgbehoefte van ouderen en verstandelijk gehandicapten. Niettemin is de conclusie dat we onvoldoende zicht hebben op de aard en omvang van de zorgbehoefte vanuit het perspectief van de cliënt. Onderzoeksproject Naar aanleiding van het bovenstaande is door de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg (PRV) een grootschalig onderzoeksproject opgezet naar de aard en omvang van de behoefte aan AWBZ-zorg vanuit het perspectief van de cliënt (Hamers, 2000a, 2000b). In het onderzoek staan twee vragen centraal: • Wat is de aard en omvang van zorgbehoeften vanuit het perspectief van de (toekomstige) cliënt in de provincie Limburg? Hierbij gaat het ook om aspecten die aan de zorgbehoeften zijn gerelateerd zoals inkomen, huisvesting, arbeid, vervoer, welzijnsvoorzieningen, toegankelijkheid en bereikbaarheid.
INLEIDING
• Welke maatregelen worden genomen om wachtlijstproblemen op te lossen, hoe effectief zijn ze en welke factoren bepalen het succes van maatregelen? Het onderzoek is opgebouwd uit verschillende deelonderzoeken (zie Hamers, 2000b). Dit rapport heeft betrekking op het eerste deelonderzoek. De doelstelling van dat onderzoek is inzicht te geven in de huidige relatie tussen de vraag naar en het aanbod van zorg in de sectoren verpleging en verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg. Zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik Alvorens de vraagstellingen en methoden van het eerste deelonderzoek te beschrijven, worden begrippen zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik verduidelijkt. Figuur 1. Conceptualisering van de begrippen zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik Gezondheidstoestand
→
Zorgbehoefte
→
(needs-wants)
Zorgvraag
→
Zorggebruik
(demands)
↑
↑
↑
Ziekte
Sociaal netwerk
Aanbod
Stoornis
Inkomen
Wachtlijsten
Beperking
Wonen
Toegankelijkheid
Handicap
Cultuur
(Hamers, 2000a)
In Figuur 1 wordt de relatie tussen deze begrippen weergegeven (onder andere gebaseerd op Bradshaw, 1972; RIVM, 1997). Het uitgangspunt is dat ieder individu de behoefte heeft om gezond te zijn. De gezondheidstoestand wordt bepaald door de aanof afwezigheid van ziekten en aandoeningen, de ervaren gezondheid en kwaliteit van leven. Door de aanwezigheid van ziekten en aandoeningen, ervaren ongezondheid, dan wel het vóórkomen van lichamelijke beperkingen, handicaps, psychisch onwel bevinden enzovoorts ontwikkelen zorgbehoeften. Daarbij kan onderscheid worden gemaakt tussen objectieve behoeften aan zorg volgens maatstaven van deskundigen, de zogenaamde needs, en subjectieve behoeften aan zorg volgens cliënten, de zogenaamde wants. Een zorgbehoefte kan vervolgens resulteren in een zorgvraag: de (geëxpliciteerde) uitgesproken zorgbehoefte door de cliënt, de zogenaamde demands. Dit proces wordt echter beïnvloed door diverse factoren, zoals het hebben van sociaal netwerk (mantelzorg), inkomen, wonen en woonomgeving. Ter illustratie: de kans dat een zorgbehoefte resulteert in een zorgvraag is groter bij individuen met een klein en fragiel sociaal netwerk dan bij individuen met een omvangrijk en gevarieerd netwerk. Indien er sprake is van een zorgvraag houdt dat niet automatisch het gebruik van zorg in. Ook dit wordt weer door diverse factoren bepaald, in de eerste plaats door het aanbod van zorgvoorzieningen. Opgemerkt wordt dat Figuur 1 geen volledig overzicht pretendeert te geven van factoren die van invloed zijn op het proces van zorgbehoefte naar zorggebruik.
13
14
INLEIDING
Vraagstelling bij het eerste deelonderzoek Het eerste deelonderzoek richt zich op de zorgvraag zoals die tot uitdrukking komt in het huidige gebruik van zorg aangevuld met de wachtenden op zorg. Hierbij worden beschikbare registraties over gebruik van zorg en wachtlijsten als belangrijkste bron gehanteerd. Benadrukt wordt dat dit deelonderzoek dus (nog) niet de behoefte vanuit cliëntperspectief als uitgangspunt heeft. In het onderzoek wordt antwoord gezocht op de volgende vragen: • Wat is het huidige aanbod van voorzieningen in de provincie Limburg per sector? • Wat is de huidige vraag uitgedrukt in: – het huidige gebruik van zorg (naar aard en omvang)? – de huidige wachtlijsten voor zorg? • Wat is de prognose van de zorgvraag voor 2005, rekening houdend met het huidige gebruik, de wachtlijsten en de demografische groei? De resultaten van dit eerste deelonderzoek moeten een eerste beeld geven van de knelpunten in de AWBZ-sector in de provincie Limburg. In Figuur 2 is de Provincie Limburg afgebeeld waarbij de verschillende regio’s zijn gemarkeerd. De resultaten van het onderzoek zullen meestal worden gepresenteerd op het niveau van de WZW regio’s Noord en Midden Limburg (NM Limburg) en Zuid Limburg. Daar waar de gegevens dit toelaten worden de resultaten ook gepresenteerd op het niveau van de WGR regio’s Noord Limburg, Midden Limburg, Westelijke Mijnstreek (WM), Maastricht Mergelland (MM) en Oostelijk Zuid Limburg (OZL).
Figuur 2. Regio’s in de provincie Limburg
INLEIDING
Methoden van onderzoek Het onderzoek bestond uit drie fasen, te weten: 1. Onderzoek naar de beschikbaarheid en toegankelijkheid van gegevens over vraag en aanbod 2. Verzamelen en analyseren van gegevens 3. Rapportage Aan het eind van iedere fase zijn de resultaten besproken met een begeleidingscommissie, die bestond uit vertegenwoordigers van zorgvragers, zorgaanbieders, zorgkantoren, gemeenten, provincie en PRV (zie pagina 4). In het onderzoek is als eerste stap onderzocht welke gegevens beschikbaar zijn en vooral toegankelijk zijn om het aanbod van voorzieningen en de vraag naar zorg in de Provincie Limburg in kaart te brengen. Daarbij is ook bekeken op welk niveau de gegevens beschikbaar zijn (zorgfuncties of producten, cliëntgegevens, regio’s, jaren enzovoorts). Hierbij kwam naar voren dat gegevens uit de toegankelijke registraties op sommige onderdelen het huidige aanbod/gebruik van zorg niet op een juiste wijze weergeven. Zo geven de erkenningen-cijfers een goed inzicht in het financieel kader dat beschikbaar is voor de zorg in Limburg, waarbij een vergelijking met Nederland mogelijk is. De erkenningengegevens zijn eenduidig vastgelegd en goed toegankelijk. Nadeel is echter dat de erkenningen geen goed beeld geven van het daadwerkelijke aanbod van zorg omdat een deel van de reguliere capaciteit in de praktijk op een andere manier (via Zorg op Maatprojecten) wordt ingevuld. Goed toegankelijke gegevens over de feitelijke invulling van de erkenningen bleken echter niet voorhanden. Op advies van de begeleidingscommissie en met goedkeuring van beide Limburgse zorgkantoren zijn daarom honderden dossiers bij de zorgkantoren gelicht betreffende productieafspraken, Zorg op Maat-projecten en inzet van subsidiestromen. Deze gegevens geven een beter inzicht in de huidige producten die door instellingen worden geleverd en de omvang daarvan. De productieafspraken worden echter veelal nog op papier vastgelegd en in dossiers per instelling geordend. Het verzamelen en analyseren van met name deze gegevens was daarmee een grootschalige exercitie, die uiteindelijk, in samenhang met de andere geraadpleegde bronnen, meer zicht opleverde in de huidige relatie tussen vraag naar en aanbod van zorg in de AWBZ-sector in de Provincie Limburg. Wel kwam naar voren dat ook bij de zorgkantoren geen eenduidige en volledige gegevens van met name zorgvernieuwingsprojecten en de inzet van subsidiestromen beschikbaar zijn. Zo is in veel gevallen niet na te gaan hoeveel en in welke omvang cliënten gebruik maken van Zorg op Maat-projecten. Voor de analyse is gebruik gemaakt van meer dan 70 bronnen, waaronder gegevens over erkenningen, productieafspraken, wachtlijsten en wachttijden. Er is gestreefd zo recent mogelijke gegevens te gebruiken. Het grootste deel van de analyse heeft betrekking op gegevens uit 1999 en 2000. De volledigheid en betrouwbaarheid van gegevens variëren, hierover is informatie opgenomen in de diverse hoofdstukken. In verband met de varierende betrouwbaarheid/volledigheid van gegevens en het feit dat allerlei factoren die van invloed zijn op de ontwikkeling van de vraag (zoals zorgvernieuwing, extramurali-
15
16
INLEIDING
satie, vermaatschappelijking van de zorg) niet kunnen worden meegenomen, moeten de gemaakte prognoses als een indicatie voor toekomstige vraag naar zorg worden beschouwd. Vanuit bovengenoemde bronnen zijn gegevens verzameld en geanalyseerd. Het huidige aanbod, de vraag uitgedrukt in gebruik en wachtenden, de huidige tekorten en de prognoses van de toekomstige zorgvraag zijn voor de diverse sectoren in beeld gebracht. Dit leverde een concept-eindrapportage die met de begeleidingscommissie is besproken en heeft geleid tot voorliggend eindrapport. Opbouw van het rapport Het rapport is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de onderzoeksresultaten voor de sector verpleging en verzorging besproken. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het huidige aanbod van voorzieningen, de huidige vraag (uitgesplitst naar gebruik en wachtlijst), de relatie tussen vraag en aanbod (tekorten) en tenslotte de prognoses voor de toekomst. In het tweede en derde hoofdstuk worden op vergelijkbare wijze de sectoren gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg behandeld. Hoofdstuk vier gaat in op maatschappelijke ontwikkelingen binnen de sectoren en de raakvlakken tussen de sectoren. Tenslotte treft u in hoofdstuk vijf een samenvatting en de belangrijkste conclusies aan.
18
19
Sector verpleging en verzorging
[1]
20
HOOFDSTUK [1]
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van de relatie tussen het huidige aanbod van voorzieningen en de vraag naar zorg voor de sector Verpleging en Verzorging (V&V). Binnen deze sector worden drie deelsectoren onderscheiden namelijk: de verpleeghuizen, de verzorgingshuizen en de thuiszorg. Daarnaast komt het Persoonsgebonden Budget V&V aan de orde. Vraag en aanbod worden in beeld gebracht aan de hand van beschikbare gegevens over capaciteiten, gebruik van zorg en wachtlijsten. Om de gegevens in een perspectief te plaatsen worden de gegevens van de provincie Limburg, indien mogelijk, vergeleken met de gegevens over geheel Nederland. Ook wordt een beeld geschetst van het toekomstig gebruik. Voordat de gegevens per deelsector worden gepresenteerd, zal eerst aandacht worden besteed aan de vergrijzing.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
1.1
Vergrijzing
De gebruikers van de sector Verpleging en Verzorging ouderen zijn voornamelijk 65plussers. Bij het construeren van een raming zal voor de sector Verpleging en Verzorging ouderen expliciet rekening moeten worden gehouden met de vergrijzing. Daarnaast zal voor de sector Verpleging en Verzorging ouderen bij een vergelijking tussen Limburg en Nederland een relatie met de mate van vergrijzing moeten worden gelegd. In Tabel 1-1 wordt voor 1999 de bevolkingsopbouw weergegeven. Tabel 1-1. Bevolkingsopbouw 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
0-19
118.586
141.276
259.862
3.856.425
20-64
308.061
408.188
716.249
9.813.975
63.482
99.709
163.191
2.141.688
490.129
649.173
1.139.302
15.812.088
13,0%
15,4%
14,3%
13,5%
65+ Totaal Aandeel 65+ Bron: CBS, 2000b
Ongeveer 7,2% van de Nederlanders woont in Limburg. Uit Tabel 1-1 blijkt dat Zuid Limburg relatief meer 65-plussers heeft dan Noord en Midden Limburg. Met name in de regio Oostelijk Zuid Limburg is het aandeel 65-plussers groot. Daarnaast heeft Limburg relatief meer 65-plussers dan Nederland en zal het aantal 65-plussers een steeds groter deel van de bevolking gaan uitmaken. Absoluut stijgt het aantal 65-plussers met 35% in Limburg in de periode 1999-2015 (CBS, 2000b, Prismant bewerking). Tabel 1-2. Vergrijzing in de afzonderlijke regio’s binnen Limburg 1999
1999-2005
1999-2015
aandeel 65+ in %
65-74 jr
75 jr eo
65-74 jr
75 jr eo
Noord Limburg
12,6%
1,6%
2,5%
1,6%
2,5%
Midden Limburg
13,5%
1,6%
3,0%
1,7%
2,8%
Westelijke Mijnstreek
14,4%
0,7%
3,5%
0,9%
2,9%
Oostelijk Zuid Limburg
16,2%
0,0%
2,4%
0,3%
1,9%
Maastricht Mergelland
15,1%
0,5%
2,3%
0,8%
2,0%
Bron: CBS, 2000b
In Tabel 1-2 is te zien dat het aandeel 65-plussers in 1999 het hoogst is in Oostelijk Zuid Limburg. Naar de toekomst toe is de voorspelling dat ook in de andere regio’s de vergrijzing sterk zal toenemen. De hoogste stijging van de oudere bevolkingsgroepen is te verwachten in de regio’s waar nu het aantal 65-plussers het laagst is, de regio’s Noord en Midden van Noord en Midden Limburg en de Westelijke Mijnstreek binnen het werkgebied van Zorgkantoor Zuid Limburg. In de volgende paragrafen zal steeds de relatie tussen het aantal 65-plussers en capaciteiten / gebruik worden gelegd.
21
22
HOOFDSTUK [1]
1.2
Verpleeghuizen
In deze paragraaf wordt de relatie tussen het aanbod van en de vraag naar de verpleeghuiszorg beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op aanbod, gebruik (reguliere capaciteit, Zorg op Maat-gelden, cliënten en kenmerken); wachtlijsten en daaruit afgeleid de huidige tekorten. Vervolgens zal een prognose worden gemaakt voor 2005. De gegevens over de verzorgingshuiszorg zijn afkomstig van de zorgkantoren (Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000), HHM (HHM/ Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b) en het CBS (CBS, 2000c). 1.2.1
Aanbod
Gegevens over de capaciteit geven een beeld van hoe de intramurale verpleeghuiszorg in Limburg op dit moment is ingericht. Bij het maken van een raming wordt de huidige capaciteit als uitgangspunt genomen. Bij de verpleeghuiszorg wordt een onderscheid gemaakt tussen somatische en psychogeriatrische verpleging. In deze sector wordt bij zowel de capaciteiten als vraag rekening gehouden met dit onderscheid. Er bestaan verpleeghuizen die uitsluitend somatische dan wel psychogeriatrische zorg bieden. Het merendeel van de verpleeghuizen zijn echter gecombineerde huizen waar beide vormen van zorg worden geleverd. In Tabel 1-3 is het absolute aantal verpleeghuizen en het aantal verpleeghuizen in Limburg als percentage van het totaal in Nederland weergegeven. Tabel 1-3. Aantal verpleeghuizen per 1-1-2000 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Limburg in % van Nederland
Somatisch
0
4
4
50
8%
Psychogeriatrisch
1
4
5
56
9%
Gecombineerd
5
7
12
229
5%
Totaal
6
15
21
335
6%
Bron: Prismant, 2000b
Belangrijker dan het aantal en type verpleeghuizen zijn de beschikbare capaciteiten. Bij de capaciteiten kan onderscheid worden gemaakt in bedden en dagbehandelingplaatsen. In Tabel 1-4 wordt een overzicht gegeven van de erkende beddencapaciteit en het aantal erkende dagbehandelingplaatsen naar type zorg. In de praktijk kan het voorkomen dat de gemiddelde capaciteit op jaarbasis of de feitelijke capaciteit afwijken van de erkende capaciteit per 1 januari. Dit neemt niet weg dat orde van grootte van de erkende capaciteiten maatgevend is voor de beschikbare capaciteit in Limburg en een vergelijking met Nederland mogelijk maakt.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Tabel 1-4. Erkende capaciteiten (exclusief substitutieplaatsen) per 1/1 2000 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Bedden somatiek
685
1.242
1.927
Nederland Limburg in % 26.534
7,3%
Bedden psychogeriatrie
863
1.490
2.353
31.503
7,5%
1.548
2.732
4.280
58.037
7,4%
Dagbehandelingsplaatsen somatiek
109
127
236
2.134
11,1%
Dagbehandelingsplaatsen psychogeriatrie
79
96
175
2.460
7,1%
Dagbehandelingsplaatsen totaal
188
223
411
4.594
8,9%
Bedden totaal
Bron: Prismant, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
In Tabel 1-5 worden de capaciteitsgegevens gekoppeld aan het aantal 65-plussers. Tevens wordt het aantal bedden per 1000 inwoners van 65-plus weergegeven. Uit Tabel 1-5 blijkt dat er in Limburg in vergelijking met Nederland relatief iets meer dagbehandelingplaatsen zijn, dit betreft de somatische dagbehandelingplaatsen. Als de regio’s Noord en Zuid met elkaar worden vergeleken blijkt dat Zuid Limburg in vergelijking met Noord en Midden Limburg veel erkende bedden heeft. Zowel voor somatische als psychogeriatrische zorg heeft Zuid Limburg absoluut twee keer zoveel als de regio Noord en Midden Limburg. Uit Tabel 1-4 blijkt dat dit voor een groot deel te verklaren is door de bevolkingsomvang (capaciteit per 65-plusser), maar dat Zuid Limburg ook per 65-plusser meer erkende bedden heeft). Noord en Midden Limburg beschikt over relatief veel somatische dagbehandelingplaatsen gezien de omvang van de bevolking. Tabel 1-5. Erkende capaciteiten per 1000 inwoners van 65-plus in 2000 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Somatiek bedden
11,3
12,5
12,0
12,4
PG1 bedden
14.3
14,9
14,7
14,7
Totaal bedden
25,6
27,4
26,7
27,1
Somatiek dagbehandelingsplaatsen
1,8
1,3
1,5
1,0
PG dagbehandelingplaatsen
1,3
1,0
1,1
1,1
Totaal dagbehandelingsplaatsen
3,1
2,2
2,6
2,1
1
PG = psychogeriatrie Bron: CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Uit Tabel 1-5 blijkt dat in Limburg de capaciteit per 65-plusser iets onder het landelijke cijfer ligt betreffende somatische bedden en iets boven het landelijke gemiddelde betreffende dagbehandelingplaatsen psychogeriatrie. Noord en Midden Limburg heeft in vergelijking met Zuid Limburg en Nederland relatief veel dagbehandelingplaatsen, zowel somatische als psychogeriatrisch; dit kan duiden op meer substitutie in deze regio. Zuid Limburg heeft in vergelijking met Noord en Midden Limburg en Nederland veel erkende bedden, zowel somatisch als psychogeriatrisch. In de paragraaf over de bevolkingsop-
23
24
HOOFDSTUK [1]
Figuur 1-1. Capaciteit per 1000 65-plussers in vergelijking met Nederland in 2000 Bron: CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
bouw kwam naar voren dat Zuid Limburg relatief iets meer 65-plussers telt. Uit tabel 1-4 blijkt dat de capaciteit uitgedrukt in bedden hieraan tegemoet komt; per 65-plusser heeft Zuid Limburg de meeste bedden. In figuur 1-1 wordt de capaciteit per 65-plusser in vergelijking met Nederland gevisualiseerd. Uit figuur 1-1 blijkt dat met name Noord en Midden Limburg in vergelijking met Nederland veel somatische dagbehandelingplaatsen heeft. Het aantal bedden ligt in Noord en Midden Limburg relatief lager dan het landelijk gemiddelde, dit geldt vooral voor de somatische bedden. Zuid Limburg zit met haar psychogeriatrische dagplaatsen onder het Nederlandse gemiddelde, voor de overige capaciteiten erboven. Zorg Op Maat-Projecten De totale capaciteit voor verpleeghuizen bestaat niet alleen uit erkende bedden en dagbehandelingsplaatsen. Een steeds groter deel van de geleverde verpleeghuiszorg komt tot stand via Zorg op Maat-projecten; deze vormen onderdeel van de totale capaciteit. In de ouderenzorg bestaan de Zorg Op Maat-projecten (ZOM-projecten) sinds 1996. Per sector is de financiering van de Zorg Op Maat-projecten anders geregeld. In de ouderenzorg is een deel van het instellingsbudget afgehaald (in de vorm van bedden) en vervolgens is dit samen met de vroegere subsidie Zorgvernieuwingfonds als Zorg Op Maat geoormerkt (een subsidieregeling). In Noord en Midden Limburg wordt in 2000 23,6 miljoen besteed aan ZOM-projecten in de V&V-sector, waarvan 11,6 miljoen aan verpleeghuizen. In Zuid Limburg is in totaal 22 miljoen besteed aan ZOM, waarvan 18 miljoen aan verpleeghuizen. Niet alle ZOMprojecten en daarmee samenhangende gelden zijn op te splitsen naar verpleeghuizen of verzorgingshuizen. Van de 23,6 miljoen die in Noord en Midden Limburg aan ZOM-
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
projecten is besteed is 6 miljoen niet op te splitsen en in Zuid Limburg is van de 22 miljoen ruim 4 miljoen niet op te splitsen. Dit betreft projecten die samenwerkingsverbanden betekenen tussen verpleeghuizen en verzorgingshuizen. De ZOM-gelden uitgegeven aan deze samenwerkingsprojecten zijn bij de verpleeghuizen geteld. Bij de cijfers in deze paragraaf passen een aantal relativerende opmerkingen. De totale beschikbare gelden voor de verpleeghuizen kunnen op een aantal manieren worden ingezet. In het kader van substitutiemogelijkheden en Zorg op Maat worden veel gelden anders ingezet dan in intramurale verpleeghuisbedden en dagbehandelingsplaatsen. Hierbij kan worden gedacht aan extramurale verpleeghuiszorg, verpleeghuisvervangende zorg, substitutieprojecten in de thuiszorg en het creëren van verpleegunits in verzorgingshuizen. De afbouw van reguliere zorg in termen van bedden en dagbehandelingsplaatsen ten faveure van bovengenoemde projecten kan een beleidsmatig bewuste keuze zijn die beter past in de zorgvraag van de bediende cliënten. Wel geven de gegevens over de erkenningen (in termen van bedden en plaatsen) een goed inzicht in het beschikbare financiële kader en is vergelijking mogelijk tussen de regio’s en met Nederland. 1.2.2
Vraag
De vraag wordt in beeld gebracht door eerst het gebruik van zorg weer te geven en vervolgens in te gaan op de wachtlijsten. 1.2.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang van het gebruik In deze subparagraaf worden gegevens over de gebruikers van de verpleeghuiszorg gepresenteerd. Naar het gebruik van de verpleeghuiszorg kan op verschillende manieren worden gekeken. Zo kan er naar de patiëntenstromen (in-, door- en uitstroom) worden gekeken, maar kan ook een dwarsdoorsnede van verpleeghuispopulatie op enig moment worden gemaakt. Daarnaast zijn, zoals aangegeven in het informatiesjabloon, verschillende bronnen beschikbaar. In deze paragraaf worden zowel stroomgegevens als verpleeghuisgegevens gepresenteerd. Er is gebruik gemaakt van beide bronnen. Nieuwe opnamen Doordat de gegevens over de opnamen een volledige respons hebben kunnen deze gebruikt worden om in geval van onvolledige respons de gegevens op te hogen. Het kan voorkomen dat voor een bepaalde bron de respons onvolledig is. Het berekenen van de volledige respons kan dan met behulp van de gegevens over de nieuwe opnamen. In Tabel 1-6 wordt het aantal nieuwe verpleeghuisopnamen over 1999 gepresenteerd.
25
26
HOOFDSTUK [1]
Tabel 1-6. Aantal nieuwe verpleeghuisopnamen (inclusief heropnamen) 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Limburg in %
Opnamen somatiek
964
1.455
2.419
36.352
6,7%
Opnamen psychogeriatrie
458
805
1.263
18.874
6,7%
1.422
2.260
3.682
55.226
6,7%
Opgenomen dagbehandelingspatiënten somatiek
245
329
574
6.488
8,8%
Opgenomen dagbehandelingspatiënten psychogeriatrie
301
346
647
7.500
8,6%
Opgenomen patiënten dagbehandeling
546
675
1.221
13.988
8,7%
Opnamen totaal
Bron: Prismant, 2000b
Uit Tabel 1-6 blijkt dat in Limburg in verhouding tot de klinische opnamen er relatief meer patiënten in dagbehandeling worden genomen. Het één en ander heeft uiteraard te maken met de relatief grotere capaciteit dagbehandelingplaatsen in Limburg en een andere zorgvraag in Limburg. Om de opnamengegevens in het juiste perspectief te plaatsen zijn in Tabel 1-7 de opnamen gerelateerd aan de erkende capaciteiten. Tabel 1-7. Aantal nieuwe opnamen per capaciteitseenheid 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Opnamen per bed somatiek
1,3
1,2
1,2
1,4
Opnamen per bed psychogeriatrie
0,5
0,5
0,5
0,6
Opnamen per plaats somatiek
2,3
3,1
2,7
3,0
Opnamen per plaats psychogeriatrie
3,9
3,5
3,7
3,0
Bron: Prismant, 2000b
De opnamen per capaciteitseenheid maken duidelijk dat er in Limburg per bed minder opnamen worden gedaan. Dit betekent dat de verblijfsduur in Limburg gemiddeld langer is bij een volledige bezetting van 100%. Bij de dagbehandelingplaatsen verschilt dat per zorgtype: bij somatiek wordt in Limburg minder opgenomen per plaats, bij psychogeriatrie wordt in Limburg meer opgenomen per plaats. Opvallend is het grote aantal opnamen per dagbehandelingsplaats psychogeriatrie voor Limburg als geheel, 3,7 per plaats tegenover landelijk 3,0. In Tabel 1-8 wordt het aantal opnamen gerelateerd aan het aantal inwoners ouder dan 65 jaar. Tabel 1-8. Aantal nieuwe opnamen per 1000 inwoners van 65-plus Somatiek Psychogeriatrie Totaal Bron: Prismant, 2000b; CBS 2000b
NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
15,2
14,6
14,8
17,0
7,2
8,1
7,7
8,8
22,4
22,7
22,6
25,8
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Uit Tabel 1-8 blijkt dat het aantal opnamen per 1000 65-plussers in Limburg lager ligt dan in Nederland. Dit zou te maken kunnen hebben met een geringere vraag. Gezien de wachtlijstgegevens die verderop aan bod zullen komen is hiervan echter geen sprake en zal één en ander met name te maken hebben met de geringere capaciteit en de lagere doorstroming. De lagere doorstroming kan het gevolg zijn van het gebrek aan aanpalende zorg in de vorm van verzorgingshuisplaatsen waardoor relatief minder ‘zware’ patiënten op een vroeg moment in verpleeghuizen terechtkomen. Ook door gebrek aan revalidatiemogelijkheden kunnen patiënten vroeger in een verpleeghuis worden opgenomen. Dit zou tot uitdrukking moeten komen in de wachtlijsten in Limburg die relatief sneller toenemen dan in Nederland. Het gebruik in een bepaald jaar wordt niet alleen bepaald door het aantal opnamen maar ook door het aantal patiënten dat reeds aanwezig is en niet uitstroomt. Uit Tabel 1-5 is kwam naar voren dat de capaciteit per 65-plusser onder het landelijk totaal ligt. Zorg op Maat-projecten Door de verschillende niveaus (bedden, uren, bedragen, etc.) waarop de afspraken over Zorg op Maat-projecten tussen aanbieders van zorg en zorgkantoren worden gemaakt en geregistreerd is het niet goed mogelijk een vergelijking te maken tussen de verschillende regio’s of zorgkantoren. Gegevens over Zorg op Maat-projecten worden niet eenduidig en niet volledig vastgelegd. Bij één zorgkantoor waren er nog geen volledige gegevens van 2000 beschikbaar en worden de gegevens uit 1999 als indicatief voor 2000 beschouwd. Om een idee te krijgen van de ZOM-projecten, wordt in deze paragraaf een schets gegeven van het type projecten die gefinancierd worden en de totale kosten die ermee gemoeid gaan. Bij het zorgkantoor Zuid Limburg zijn een drietal typen afspraken gemaakt, te weten: dagopvang (6 plaatsen), dagverpleging (6 plaatsen), klinische projecten (6 plaatsen) en bedden (3). Noord en Midden Limburg kent de volgende ZOM-projecten: groepsverzorging psychogeriatrie (418 plaatsen), groepsverzorging somatische (88 plaatsen) screenings- (347) en individuele behandeling (366). Daarnaast lopen er nog projecten met omschrijvingen als zorg thuis, VVM-project en wachtlijstbegeleiding. De aantallen achter de projecten zijn indicatief. Een totaal overzicht van de Zorg Op Maat-projecten is niet te geven door de weinig uniforme en onvolledige vastlegging van gegevens. Ten eerste zijn de projecten lastig te categoriseren omdat het aantal dagbehandelingsplaatsen bijvoorbeeld moeilijk is op te tellen bij voltijdplaatsen. Daarnaast zijn er projecten die niet uit te drukken zijn in aantallen geholpen patiënten. Een derde probleem dat zich voordoet is dat de ZOMprojecten veelal gefinancierd worden vanuit meerdere fondsen en de financiering soms op stichtingsniveau geregeld wordt waardoor verpleeghuizen niet van de verzorgingshuizen zijn te onderscheiden. Tot slot zijn een aantal projecten transmuraal, de zorg wordt geleverd op de scheidslijn van voorzieningen, waardoor er onduidelijkheden ontstaan over de inzet van personeel uit verschillende voorzieningen.
27
28
HOOFDSTUK [1]
Aard van het gebruik De voorgaande gegevens hadden betrekking op de in het verpleeghuis nieuw opgenomen patiënten (stroomgegevens). In het vervolg zullen we ingaan op de in het verpleeghuis aanwezige bewoners (bestandsgegevens). De gegevens over de in het verpleeghuis aanwezige bewoners zijn afkomstig uit de LZV en SIVIS registratie, een patiëntenregistratie die typen bewoners onderscheidt naar bijvoorbeeld leeftijd, geslacht, zorgzwaartegegevens en de herkomst van de patiënten (Prismant, 2000a). In Limburg bedroeg de respons uitgedrukt in huizen 66%. Deze respons komt overeen met de respons voor heel Nederland die 68% is. Met de gegevens van de verpleeghuispopulatie wordt zichtbaar gemaakt welk soort inwoners gebruik maken van de voorzieningen. Met het gebruik per leeftijdsklasse en demografische inzichten in de groei van de leeftijdsklasse wordt het mogelijk een raming van het toekomstig gebruik te maken. De consumptie van leeftijd naar geslacht maal de bevolkingsontwikkeling levert een raming op van het toekomstig gebruik. Bij prognose van de toekomstige vraag (zie paragraaf 1.2.4) zal overigens ook nog rekening worden gehouden met de wachtlijsten. In Tabel 1-9 wordt een overzicht gegeven van de gebruikers naar leeftijd en geslacht. Omdat de respons niet volledig is, zijn de gegevens als verdeling weergegeven. Op deze wijze worden de gegevens vergelijkbaar. Voor een raming zullen de gegevens gekoppeld worden aan totalen van de gebruikers onderscheiden naar somatiek en psychogeriatrie. Tabel 1-9 geeft een gedetailleerd beeld van het typegebruik naar leeftijd en geslacht. In Tabel 1-10 worden de gegevens voor het zorgtype en de leeftijdsklasse samengevat. Hierin worden dus de totalen weergegeven voor de verdeling somatiek en psychogeriatrie en de leeftijdsverdeling. Tabel 1-9. Gebruikers naar leeftijd, geslacht en zorgtype (in 1999)
Somatiek
Man
Vrouw
7%
10%
7%
11%
11%
10%
75+
17%
21%
19%
18%
jonger dan 65
12%
6%
9%
7%
8%
12%
10%
11%
37%
44%
41%
47%
100%
100%
100%
100%
jonger dan 65
2%
1%
1%
2%
65 tot 75
3%
6%
5%
5%
19%
19%
19%
19%
jonger dan 65
2%
2%
2%
2%
65 tot 75
5%
9%
8%
7%
69%
63%
66%
66%
100%
100%
100%
100%
75+ Bron: Prismant, 2000a
N=233
14%
75+
Totaal
Nederland
N=13
11%
75+
Vrouw
Limburg
N=10
65 tot 75
Totaal Man
Zuid Limburg
N=3 jonger dan 65
65 tot 75
Psychogeriatrie
NM Limburg
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Tabel 1-10. Gebruikers zorgtype, gebruikers naar leeftijdsklasse (in 1999) NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
52%
51%
51%
46%
Zorgtype Somatiek Psychogeriatrie
48%
49%
49%
54%
100%
100%
100%
100%
Leeftijdsverdeling Jonger dan 65
16%
8%
11%
9%
65 tot 75
14%
19%
17%
16%
75+
71%
73%
72%
76%
100%
100%
100%
100%
Bron: Prismant, 2000a
Het grootste deel van de gebruikers van verpleeghuiszorg zijn de 75-plussers, waarbij binnen deze groep het merendeel vrouw is. Tussen de twee verschillende typen zorg bestaat er een duidelijk verschil. De somatische patiënten zijn jonger. Uit Tabel 1-9 blijkt dat onder de gebruikers van somatische verpleeghuiszorg in Limburg relatief meer mannen zitten die jonger zijn dan 65 (oorzaak ligt in Noord en Midden Limburg). Verder blijkt uit Tabel 1-10 dat het aandeel van de somatische patiënten in Limburg hoger is. Een mogelijke oorzaak is een oververtegenwoordiging van somatiek in de respons. In de raming zal hiervoor moeten worden gecorrigeerd. Overigens zijn de verschillen niet erg groot. Uit de cijfers kan worden afgeleid dat 0,9% van de Limburgse 65-plussers in een somatisch verpleeghuisbed verblijft; 1,4% verblijft in een psychogeriatrisch verpleeghuisbed. Landelijk zijn deze percentages respectievelijk 1,1% en 1,4%. Dat het gebruik voor psychogeriatrie hoger ligt dan somatiek komt niet naar voren uit het aantal opnamen, het gebruik van psychogeriatrie ligt dan ook hoger als gevolg van een langere gemiddelde verblijfsduur bij psychogeriatrie. Naast de kenmerken van de gebruikers in termen van leeftijd geslacht en type gebruik, zijn er kenmerken van de geleverde zorg. Hierbij kan worden gedacht aan de mate van hulpbehoevendheid die kan worden uitgedrukt in termen van adl, hdl en hulpindex. In Tabel 1-11 wordt zichtbaar gemaakt hoe de gemiddelde hulpindex naar zorgtype er uit ziet. Tabel 1-11. Gemiddelde hulpindex naar zorgtype (in 1999) NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Somatiek
7,8
8,4
8,1
8,1
Psychogeriatrie
8,1
8,1
8,1
7,7
Bron: Prismant, 2000a
Uit Tabel 1-11 blijkt dat de gemiddelde hulpindex in Limburg bij psychogeriatrische patiënten boven het landelijk gemiddelde ligt. Bij somatiek is er voor de gemiddelde hulpindex een groot verschil tussen Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg.
29
30
HOOFDSTUK [1]
1.2.2.2
Wachtlijsten
Het in de voorgaande paragraaf beschreven gebruik van zorg vormt niet de totale vraag naar zorg in de regio. Naast de gebruikers van de zorg zijn er de cliënten die gebruik willen maken van zorg maar die op een wachtlijst staan. Gekeken is naar cliënten die door het Regionaal Indicatie Orgaan (RIO) geïndiceerd zijn voor een bepaald type zorg en vervolgens moeten wachten op die zorg. Het RIO indiceert cliënten voor zogenaamde BIO-producten. Tabel 1-12 laat een overzicht zien van de wachtenden voor verpleeghuiszorg onderscheiden naar de negen BIO-producten. Opgemerkt dient te worden dat het aantal wachtenden voor BIO-producten niet overeen hoeft te komen met het aantal cliënten. Dit in verband met cliënten die voor meer typen BIO-producten zijn geïndiceerd. Ook dient opgemerkt te worden dat het werkelijke aantal wachtenden groter is in verband met de achterstand van de verwerking van aanvragen bij de RIO’s. Tabel 1-12. Aantal wachtenden voor verpleeghuiszorg per 15 mei 2000 NM Limburg
Zuid Limburg
Extramurale verpleeghuiszorg
36
26
62
Dagbehandeling somatiek verpleeghuis
20
45
65
Dagbehandeling psychogeriatrisch verpleeghuis
71
103
174
4
38
BIO-producten
Nachtverpleging Aanvullende verpleeghuiszorg
2 34
Limburg
2
8
11
19
Opname somatiek verpleeghuis
145
95
240
Opname psychogeriatrisch verpleeghuis
204
319
523
603
1124
Kortdurende opname verpleeghuis
Intermitterende opname verpleeghuis Aantal wachtenden voor verpleeghuiszorg
1 521
1
Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000b
Verreweg de meeste cliënten wachten op een psychogeriatrische opname in een verpleeghuis. In Noord en Midden Limburg is dit 39% van het totaal aantal wachtenden voor verpleeghuiszorg en in Zuid Limburg is dit 53%. In Zuid Limburg wacht verder 17% voor een dagbehandelingsplaats psychogeriatrie. In Noord en Midden wacht 28% op een opname voor somatische zorg in een verpleeghuis. Figuur 1-2 geeft een overzicht van het aantal wachtende 65-plussers per regio ten opzichte van Nederland. Opvallend is dat de regio Midden in Noord en Midden Limburg per 1000 65-plussers de meeste wachtenden heeft en zelfs ver boven het Nederlandse gemiddelde zit. De regio Maastricht Mergelland (MM) heeft het minst aantal wachtende per 1000 65-plussers en zit hiermee onder het Nederlandse gemiddelde. Zoals eerder geconstateerd wachten de meeste cliënten op een opname voor psychogeriatrische zorg in een verpleeghuis. Veel wachtende cliënten krijgen overbruggingszorg. Uit beschikbare gegevensbestanden blijkt dat in de Limburgse ziekenhuizen op zijn minst
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Figuur 1-2. Wachtenden per 1000 65-plussers t.o.v. Nederland Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b
100 bedden volledig bezet worden door zogenaamde ‘verkeerde bed patiënten’, die door tekorten in de care-sector niet kunnen worden ontslagen. 1.2.3
Tekorten verpleeghuiszorg
In het kader van het Treek-overleg, een overlegorgaan van onder meer zorgverzekeraar en zorgaanbieders, zijn normen opgesteld omtrent maximaal aanvaardbare wachttijden voor de verpleeghuizen. Deze norm is voor de verpleeghuiszorg gesteld op maximaal 6 weken (Treekoverleg, 2000a). Het aantal wachtenden voor verpleeghuiszorg is gerelateerd aan deze Treeknorm. Wanneer de uitbreiding die nodig is om aan de Treeknorm te kunnen voldoen wordt gerelateerd aan de huidig capaciteit, levert dit het tekort aan capaciteit in de verpleeghuiszorg op. In Figuur 1-3 wordt hier een overzicht van gegeven. Opvallend is het grote tekort aan deeltijdplaatsen psychogeriatrie in zowel Noord als Zuid Limburg in vergelijking met Nederland. Daarnaast valt het op dat Noord en Midden Limburg een groter tekort aan somatische en psychogeriatrische intramurale plaatsen heeft dan Zuid Limburg. Zuid Limburg heeft een aanmerkelijk groter tekort aan dagbehandelingsplaatsen.
Figuur 1-3. Tekort verpleeghuiszorg als % van het gebruik NM L = Werkgebied Zorgkantoor Noord en Midden Limburg; ZL = Werkgebied Zorgkantoor Zuid Limburg; NED = Totaal Nederland als referentiegebied Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b; Treek-overleg, 2000a.
31
32
HOOFDSTUK [1]
1.2.4
Prognose toekomstige vraag
In het kader van het onderzoek wordt in deze paragraaf de raming van de vraag naar verpleeghuiszorg gepresenteerd. De ramingen geven een aanwijzing voor de verwachte vraag in het jaar 2005. Er wordt gesproken van een indicatie omdat er veel meer factoren spelen dan alleen de demografie en het wegwerken van de huidige tekorten. Aspecten als extramuralisatie, substitutie, toenemende zorgzwaarte en de uitbreiding van bepaalde diagnoses blijven buiten beschouwing. Er worden twee typen ramingen weergegeven, namelijk een demoraming en een demo-plusraming. Bij de demografische raming wordt het gebruik en de capaciteit per leeftijdsgroep constant verondersteld over een bepaalde periode. Wanneer bijvoorbeeld in de leeftijdsgroep 65-74 jarigen 1%, in het jaar 2000, gebruik maakt van de ouderenzorgvoorzieningen dan wordt dit gebruikspercentage ook voor het jaar 2005 verondersteld. De demo-plusraming is de demografische raming aangevuld met het tekort zoals gedefinieerd in de Treeknormen. Binnen deze raming wordt getracht de volgende vraag te beantwoorden: hoeveel procent moet een voorziening per jaar groeien tussen nu en 2005 wil deze tegemoet kunnen komen aan de demografische vraag en extra benodigde capaciteit uitgaande van de Treeknormen? Verondersteld wordt dat de extra benodigde capaciteit binnen deze periode (2000-2005) gelijkmatig wordt gerealiseerd. Bij de ouderenzorgvoorzieningen wordt tevens nader ingegaan op de vereenvoudigingen die zijn gemaakt door uit te gaan van deze ramingen. Niet alle ramingen konden op hetzelfde niveau worden weergegeven. Zodoende wordt telkens aangegeven op welk niveau er een zinvolle raming kan worden gemaakt. Een demo-plusraming is alleen mogelijk op het niveau van de verschillende zorgkantoren (Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg) omdat er geen gemiddelde wachttijden beschikbaar zijn op het niveau van de WGR-regio’s. In Tabel 1-13 is een demografische raming en een demo-plusraming gepresenteerd. De demografische raming geeft aanwijzingen dat Noord en Midden Limburg jaarlijks een sterke stijging te zien zal geven voor de psychogeriatrische zorg, zowel voor de intramurale plaatsen als de dagbehandelingsplaatsen (beide 2,6% per jaar) en Zuid Limburg eveneens voor de psychogeriatrische plaatsen (zowel dagbehandelings- als reguliere plaatsen). Tabel 1-13. Groei van de vraag naar verpleeghuiszorg tussen 2000-2005 (in % per jaar) NM Limburg
Zuid Limburg
Demogroei
Demo-plus
Demogroei
Demo-plus
Somatische plaats
1,7%
3,6%
2,0%
2,7%
Psychogeriatrische plaats
2,6%
4,9%
2,2%
4,4%
Somatische dagbehandelingsplaats
1,7%
3,4%
2,0%
5,1%
Psychogeriatrische dagbehandelingsplaats
2,6%
10,7%
2,2%
11,7%
Bron: Prismant 2000b; CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b’Treek-overleg, 2000a
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Wanneer er naast de demografische benodigde uitbreiding ook de benodigde uitbreiding in de vorm van een Demo-plusraming wordt meegenomen dan zien we het volgende. Noord en Midden Limburg geeft een hogere vraag te zien in termen van een reguliere psychogeriatrische plaatsen doch de vraag naar psychogeriatrische dagbehandelingen is duidelijk hoger in Zuid Limburg. Er kan worden geconcludeerd dat de demografische vraag naar psychogeriatrische zorg groter is in Noord en Midden Limburg (zowel een voltijd- als dagbehandelingen). Alleen wanneer de huidig tekorten in de analyse naar de toekomstige vraag worden meegenomen dan luidt de conclusie dat in Zuid Limburg er in de toekomst een grotere vraag bestaat naar dagbehandelingsplaatsen (zowel psychogeriatrisch als somatisch). Bovenstaand beeld is slechts een deel van de vraag. Door een aantal redenen wijkt de toekomstige vraag af van de hier geschetste. In landelijke ramingen (van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld toegenomen zorgzwaarte) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de vraag te zien van 1,0% per jaar over de periode 2000-2005. 1.2.5
Samenvatting en conclusies
Het aanbod van verpleeghuisbedden ligt in Limburg per 65-plusser iets onder het landelijk gemiddelde, zowel voor de somatische als de psychogeriatrische zorg. Dit wordt veroorzaakt door de relatief lage capaciteit per 65-plus in Noord en Midden Limburg. Noord en Midden Limburg heeft in vergelijking met Zuid Limburg en Nederland relatief veel dagbehandelingsplaatsen, zowel somatische als psychogeriatrische. Zuid Limburg heeft in vergelijking met Noord en Midden Limburg en Nederland veel erkende bedden, zowel somatisch als psychogeriatrisch. De gegevens betreffende de reguliere capaciteit (erkenningen) geven een beeld van de financiële ruimte die in dit kader beschikbaar is. Een deel van deze reguliere capaciteit (ongeveer 7% van dit geld) kan in de praktijk, in verband met substitutiemogelijkheden en Zorg op Maat, echter op een andere manier worden ingevuld dan in de vorm van bedden of plaatsen. Hierbij kan worden gedacht aan extramurale verpleeghuiszorg, verpleeghuisvervangende zorg, substitutieprojecten in de thuiszorg en het creëren van verpleegunits in verzorgingshuizen. De afbouw van reguliere zorg in termen van bedden en dagbehandelingsplaatsen ten faveure van bovengenoemde projecten kan een beleidsmatig bewuste keuze zijn die beter past in de zorgvraag van de bediende cliënten. Het inzicht in de projecten die in het kader van deze substitutie en Zorg op Maat worden uitgevoerd is echter zeer beperkt. In Noord en Midden Limburg is 23,6 miljoen besteed aan ZOM-projecten in de V&Vsector, waarvan 11,6 miljoen aan verpleeghuizen. In Zuid Limburg is in totaal 22 miljoen besteed aan ZOM-projecten, waarvan 18 miljoen aan verpleeghuizen. Niet alle ZOMprojecten en daarmee samenhangende gelden zijn op te splitsen naar verpleeghuizen of verzorgingshuizen. Van de 23,6 miljoen die in Noord en Midden Limburg aan ZOMprojecten is besteed is 6 miljoen niet op te splitsen en in Zuid Limburg is van de 22 miljoen ruim 4 miljoen niet op te splitsen. Deze bedragen zijn bij de verpleeghuizen opgeteld
33
34
HOOFDSTUK [1]
maar zouden ook bij de verzorgingshuizen kunnen worden opgeteld. De conclusie luidt dat slechts een beperkt beeld kan worden gegeven van de ZOM-projecten door het ontbreken van een eenduidige, volledige registratie over deze projecten. Het gebruik per 65-plusser ligt voor de somatiek iets onder het landelijk gebruik, 0,9% in Limburg tegenover 1,1% in Nederland. Dit kan te maken hebben met een lagere gebruikersbehoefte (bijvoorbeeld in verband met een betere mantelzorg), een lagere doorstroom of een tekort aan capaciteit. Voor de psychogeriatrie is het gebruik per 65-plusser gelijk aan het landelijk niveau. Het aantal verpleeghuisopnamen in 1999 per 65-plusser ligt in Limburg lager dan in Nederland. Het aantal opnamen per plaats is voor somatiek in vergelijking met Nederland laag (1,2 in Limburg, 1,4 in Nederland). De verklaringen voor dit verschil zijn gelijk aan de verklaringen voor verschillen in het gebruik. Voor de psychogeriatrie is aantal opnamen per plaats gelijk aan het landelijk niveau. Naast het gebruik zijn met name de wachtlijsten van belang. Het aantal wachtenden voor verpleeghuiszorg per 1000 65-plussers het hoogst in de regio Midden Limburg (Zorgkantoor Noord en Midden Limburg) en het laagst in Maastricht Mergelland (Zorgkantoor Zuid Limburg). De meeste cliënten wachten op een psychogeriatrische opname in een verpleeghuis. Aan de wachtenden wordt veel overbruggingszorg gegeven en er worden in Limburg ongeveer 100 ziekenhuisbedden bezet door ‘verkeerde bed patiënten’ door de tekorten in de care-sector. De wachtlijsten geven tevens inzichten in de tekorten aan verpleeghuiszorg. De tekorten zijn uitgedrukt als percentage van de bestaande capaciteit per regio. Daarbij valt het grote tekort aan deeltijdplaatsen psychogeriatrie in zowel Zorgkantoor Noord en Midden Limburg als Zuid Limburg op in vergelijking met Nederland. Daarnaast is het opmerkelijk dat Noord en Midden Limburg een groter tekort aan somatische en psychogeriatrische intramurale plaatsen heeft dan Zuid Limburg. Zuid Limburg heeft een aanmerkelijk groter tekort aan dagbehandelingsplaatsen. Het streven naar een grotere vermaatschappelijking, individualisering en extramuralisering binnen de V&V-sector moet dan ook in het juiste perspectief worden geplaatst, een grote groep patiënten zal blijven vragen naar een intramurale plek in de ouderenzorg. Tot slot is er een raming gemaakt voor de toekomstige vraag (in 2005) naar verpleeghuiszorg in Limburg. Daarbij werd gebruik gemaakt van een tweetal ramingen: een demografische raming (waarbij het gebruik en de capaciteit per leeftijdsgroep wordt verondersteld) en een demo-plusraming waarbij demografische raming is aangevuld met het tekort zoals gedefinieerd in de Treeknormen. Er kan worden geconcludeerd dat de demografische vraag naar psychogeriatrische zorg groter is in Noord en Midden Limburg (zowel voltijd- als dagbehandelingsplaatsen) met een groei van 2,6% per jaar. De uitkomst van de demo-plusraming laat een enorme behoefte zien aan dagbehandelingsplaatsen. In Zuid Limburg is jaarlijks een toename nodig van 5,1% voor somatische- en 11,7% voor psychogeriatrische dagbehandelingsplaatsen om aan de vraag te kunnen voldoen.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
1.3
Verzorgingshuizen
In deze paragraaf wordt de relatie tussen het aanbod van en de vraag naar de verzorgingshuiszorg beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op aanbod en gebruik (reguliere capaciteit, Zorg op Maat-gelden, cliënten en kenmerken); wachtlijsten en daaruit afgeleid de huidige tekorten. Vervolgens zal een prognose worden gemaakt voor 2005. De gegevens over de verzorgingshuiszorg zijn afkomstig van de zorgkantoren (Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000), HHM (HHM/ Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b) en het CBS (CBS, 2000c). 1.3.1
Aanbod
Bij het maken van een raming worden de huidige capaciteiten als uitgangspunt genomen. Daarnaast maken de capaciteiten als achtergrondgegeven duidelijk wat de omvang van de verzorgingshuiszorg in Limburg op dit moment is. Uit de statistiek voor verzorgingshuizen (CBS, 2000c) blijkt dat er in 1998 in heel Nederland 1380 verzorgingshuizen zijn. De trend is dat het aantal verzorgingshuizen jaarlijks afneemt, zo telde de provincie Limburg in 1997 nog 103 verzorgingshuizen, in 2000 is dit aantal gedaald naar 87 verzorgingshuizen. In Tabel 1-14 wordt een overzicht gegeven het aantal verzorgingshuizen en de capaciteiten verdeeld naar regio. Tabel 1-14. Capaciteit verzorgingshuizen medio 2000 (exclusief aanvullende zorg) NM Limburg
Zuid Limburg MM
WM
Limburg totaal
OZL
Aantal instellingen
17
12
22
36
87
Reguliere plaatsen
1.614
977
1.850
3.011
7.452
Kort durende opname
9.046
7.365
13.475
20.490
50.376
Dagverzorging
1.680
1.775
2.700
7.075
13.230
262
259
319
618
1.458
Verpleeghuis vervangende zorg
Kortdurende opname: in dagen; Dagverzorging: in verrichtingen; Verpleeghuisvervangende zorg: in plaatsen Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Belangrijker dan het aantal verzorgingshuizen is de beschikbare capaciteit. Bij de capaciteiten kan onderscheid worden gemaakt in reguliere plaatsen, kortdurende opname plaatsen (KDO), dagverzorgingsplaatsen (DGVZ) en verpleeghuisvervangende zorg plaatsen (VVZ). Kortdurende opname betekent dat patiënten voor een periode van 3 tot maximaal 6 weken op een kamer wonen en vervolgens terug gaan naar huis of doorstromen naar een reguliere plaats. Uit Tabel 1-14 blijkt dat Limburg relatief veel kortdurende opname plaatsen heeft. Wat opvalt is de beperkte reguliere capaciteit in de Westelijke Mijnstreek en Maastricht Mergelland ten opzichte van de regio Oostelijk Zuid Limburg en zorgkantoor Noord en Midden Limburg. Daar komt bij dat de capaciteit in Noord en Midden Limburg hoger is voor alle vier de zorgvormen dan in Zuid Limburg.
35
36
HOOFDSTUK [1]
In Figuur 1-4 wordt een overzicht gegeven van de capaciteit per 1000 65-plussers. Opvallend is het groot aantal plaatsen bij de kortdurende opnames per 1000 65-plussers.
Figuur 1-4. Capaciteit/gebruik per 1000 65-plussers in 2000 Plaats: reguliere intramurale plaats; KDO: Kortdurende opname: in dagen; DVO/DO: Dagverzorging (in verrichtingen); VVZ: Verpleeghuisvervangende zorg: in plaatsen Bron: CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Zorg op Maat-projecten De totale capaciteit voor verzorgingshuizen bestaat niet alleen uit erkende bedden en dagbehandelingsplaatsen. Een steeds groter deel van de geleverde verzorgingshuiszorg komt tot stand via Zorg op Maat-projecten; deze vormen een onderdeel van de totale capaciteit. In de ouderenzorg bestaan de Zorg Op Maat-gelden (ZOM) sinds 1996. Per sector is de financiering van de Zorg Op Maat-projecten anders geregeld. In de ouderenzorg is een deel van het instellingsbudget afgehaald (in de vorm van bedden) en vervolgens is dit samen met het zorgvernieuwingfonds als Zorg Op Maat geoormerkt (een subsidieregeling). In Zuid Limburg is in het totaal 22 miljoen besteed aan ZOM-projecten in de V&V-sector waarvan 3 ton is besteed aan verzorgingshuizen. Daarnaast is er ruim 4 miljoen besteed aan ZOM-projecten waarbij geen onderscheid is te maken tussen verzorgingshuizen en verpleeghuizen (zie paragraaf 1.2.1). In Noord en Midden Limburg zijn geen ZOMprojecten voor alleen verzorgingshuizen; de gefinancierde projecten bestaan alleen maar uit gezamenlijke projecten tussen verpleeghuizen en verzorgingshuizen en daar is een bedrag van 6 miljoen aan besteed. Bij de cijfers in deze paragraaf over verzorgingshuizen passen een aantal relativerende opmerkingen. De totale beschikbare gelden voor de verzorgingshuizen kunnen op een aantal manieren worden ingezet. In het kader van substitutiemogelijkheden en Zorg op Maat worden veel gelden anders ingezet dan in reguliere plaatsen, kortdurende opnamen, dagverzorgingen en verpleeghuisvervangende zorg. Hierbij kan men denken aan extramurale verpleeghuiszorg, substitutieprojecten in de thuiszorg en het creëren van verpleegunits in verzorgingshuizen. De afbouw en substitutie van reguliere zorg in
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
termen van reguliere plaatsen ten faveure van bovengenoemde projecten kan een beleidsmatig bewuste keuze zijn die beter past in de zorgvraag van de bediende cliënten. 1.3.2
Vraag
De vraag wordt in beeld gebracht door eerst het gebruik van zorg weer te geven en vervolgens in te gaan op de wachtlijsten. 1.3.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang en aard van het gebruik In deze subparagraaf worden gegevens over de omvang en de aard van het gebruik van gebruikers van verzorgingshuiszorg gepresenteerd. Naar het gebruik van de verzorgingshuiszorg kan op verschillende manieren worden gekeken. Zo kan er naar de patiëntenstromen worden gekeken, maar kan ook een dwarsdoorsnede van de cliënten die op enig moment in de verzorgingshuizen (bestand) aanwezig zijn worden gemaakt. Bij de verzorgingshuizen hebben we ons beperkt tot de bestandsgegevens. De gegevens betreffen, leeftijd, geslacht en validiteit. In Tabel 1-15 worden de bewoners van verzorgingshuizen in absolute aantallen alsmede de verdeling over leeftijd per geslacht weergegeven. Gegevens over de gebruikers van de extramurale plaatsen ontbreken. Tabel 1-15. Bewoners verzorgingshuizen naar leeftijd en geslacht 1998 Provincie Limburg Absoluut
Nederland
Vrouw
Man
Totaal
Vrouw
Man
Totaal
6.353
1.764
8.117
84.695
23.110
107.805
78%
22%
79%
21%
jonger dan 65
0%
1%
1%
0%
1%
0%
65 – 69
1%
3%
1%
1%
2%
1%
70 – 74
5%
7%
5%
4%
6%
5%
75 – 79
13%
17%
14%
12%
15%
12%
80 – 84
25%
27%
26%
25%
26%
25%
85 – 89
32%
29%
31%
32%
29%
32%
90 – 94
18%
13%
17%
20%
16%
19%
5%
3%
5%
6%
5%
6%
Relatief
95 jaar en Bron: CBS, 2000c
Het merendeel van de bewoners is vrouwelijk en ouder dan 75 jaar. Uit de verdeling over leeftijd en geslacht blijken geen opvallende verschillen tussen de Provincie Limburg en Nederland te bestaan. Omgerekend woont 4,9% van de 65-plussers in Limburg in een verzorgingshuis, landelijk ligt dit percentage op 5%.
37
38
HOOFDSTUK [1]
In Tabel 1-16 is de verdeling over de vier verschillende validiteitsklassen (Bedlegerig, Volledig hulpbehoevend, Gedeeltelijk hulpbehoevend en Niet hulpbehoevend) in beeld gebracht. De minst valide klasse zijn de bedlegerige patiënten. Overigens is voor een goede indicatie van de zorgbehoefte een nauwkeuriger instrument nodig. Tabel 1-16. Bewoners verzorgingshuizen naar validiteit en geslacht in 1998 Provincie Limburg
Nederland
Vrouw
Man
Totaal
Vrouw
Man
Totaal
4%
5%
5%
5%
5%
5%
Volledig hulpbehoevend
24%
27%
26%
23%
27%
26%
Gedeeltelijk hulpbehoevend
42%
46%
45%
41%
44%
43%
Niet hulpbehoevend
29%
22%
24%
31%
24%
25%
Bedlegerig
Bron: CBS, 2000c
Het grootste aandeel van de bewoners is gedeeltelijk hulpbehoevend. Tussen Limburg en Nederland zijn nauwelijks verschillen in de validiteitsverdeling. Zorg op Maat De kanttekeningen die zijn geplaatst bij de verpleeghuizen rondom de vergelijkbaarheid en volledigheid van de gegevens gelden eveneens voor de verzorgingshuizen. Om toch een idee te krijgen van de ZOM-projecten wordt in deze paragraaf een schets gegeven van het type projecten dat ermee gefinancierd wordt. Voor die onderdelen waarover de informatie beschikbaar is, worden de kosten weergegeven en het aantal patiënten dat ermee geholpen is. De Zorg op Maat-projecten bij de verzorgingshuizen worden deels hetzelfde omschreven als de projecten bij de verpleeghuizen. In Zuid Limburg worden onder andere de volgende projecten gefinancierd met de ZOM-gelden; groepsverzorging psychogeriatrie (390 plaatsen), dagopvang psychogeriatrie (30 plaatsen), groepsverzorging somatiek (40 plaatsen) en aanvullende GGZ-hulp (12 plaatsen). In Noord en Midden Limburg zijn twee instellingen (beide instellingen met zowel verpleeg- als verzorgingshuizen) met ZOMprojecten. Het gaat onder andere om aanvullende zorg in een verzorginghuis waarmee 61 patiënten worden geholpen, om aanvullende zorg in de thuissituatie waarmee 558 patiënten zijn geholpen. Doordat de instellingen ook uit verpleeghuizen bestaan zijn er dubbel tellingen. Een totaal overzicht van de Zorg Op Maat-projecten is niet te geven door de weinig uniforme en onvolledige vastlegging van gegevens over deze projecten. Ten eerste zijn de projecten lastig te categoriseren omdat het aantal dagbehandelingsplaatsen bijvoorbeeld moeilijk is op te tellen bij voltijdplaatsen. Daarnaast zijn er projecten die niet uit te drukken zijn in aantallen geholpen patiënten. Een derde probleem dat zich voordoet is dat de ZOM-projecten veelal gefinancierd worden vanuit meerdere fondsen en de financiering soms op stichtingsniveau geregeld wordt waardoor verzorgingshuizen niet van de verpleeghuizen zijn te onderscheiden. Tot slot zijn een aantal projecten transmuraal, de
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
zorg wordt geleverd op de scheidslijn van voorzieningen, waardoor er onduidelijkheden ontstaan over de inzet van personeel uit verschillende voorzieningen. 1.3.2.2
Wachtlijsten
De in de voorgaande paragraaf beschreven cliënten geven geen volledig inzicht in de totale zorgvraag van de regio. Naast de gebruikers van de zorg zijn er de cliënten die gebruik willen maken van zorg maar die op een wachtlijst staan. In deze paragraaf wordt het aantal wachtenden voor verzorgingshuizen in beeld gebracht. De gebruikte bron is hetzelfde als de bron voor de wachtlijsten van de verpleeghuizen. Voor een beschrijving van de gegevens wordt verwezen naar paragraaf 1.2.2. Tabel 1-17. Aantal wachtenden voor verzorgingshuiszorg medio 2000 Reguliere plaats
NM Limburg
Zuid Limburg
541
1.959
Provincie Limburg 2.500
89% 1%
Kortdurende opname
16
5
21
Dagverzorging/opvang
65
129
194
7%
Extramurale zorg
92
0
92
3%
Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000b
In Tabel 1-17 wordt het aantal wachtenden per regio naar de verschillende BIOproducten weergegeven. 89% van de cliënten wachten op een opname in het verzorgingshuis. Dit betekent niet dat de 1% die wacht op een kortdurende opname te verwaarlozen is. De urgentie bij een kortdurende opname is vaak hoger dan bij een reguliere plaats. De vraag komt veelal voort uit een noodsituatie. Als bijvoorbeeld de ene partner/mantelzorger in het ziekenhuis wordt opgenomen of overlijdt kan de ander niet alleen thuis blijven wonen gezien de zorgbehoefte. Figuur 1-5 geeft een overzicht van het aantal wachtende 65-plussers per regio ten opzichte van Nederland. Opvallend is dat de Westelijke Mijnstreek per 1000 65-plussers de meeste wachtenden telt en hiermee ruim boven het landelijke gemiddelde zit. De regio Noord (zorgkantoor Noorden en Midden Limburg) telt het minste aantal wachtenden en zit onder het Nederlandse gemiddelde.
Figuur 1-5. Wachtenden per 1000 65-plussers t.o.v. Nederland Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b
39
40
HOOFDSTUK [1]
1.3.3
Tekorten verzorgingshuiszorg
In het kader van het Treekoverleg, een overlegorgaan van onder meer zorgverzekeraar en zorgaanbieders, zijn normen opgesteld omtrent maximaal aanvaardbare wachttijden voor verzorgingshuizen (13 weken) (Treekoverleg, 2000a). Het aantal wachtenden voor verzorgingshuiszorg is gerelateerd aan deze Treeknorm. Wanneer de uitbreiding die nodig is om aan de Treeknorm te kunnen voldoen wordt gerelateerd aan de huidige capaciteit, levert dit het tekort aan capaciteit in de verzorgingshuizen op. In Figuur 1-6 wordt hier een overzicht van gegeven. Opvallend is het grootte tekort aan reguliere plaatsen, in Zuid Limburg loopt dit op tot 35%. Daarnaast is er geen (of nauwelijks) een tekort aan kortdurende opnames, dagverzorging en dagopvang. Dit geldt zowel voor Zorgkantoor Noord en Midden Limburg als voor Zuid Limburg.
Figuur 1-6. Tekort verzorgingshuiszorg als % van het gebruik NM L = Werkgebied Zorgkantoor Noord en Midden Limburg; ZL = Werkgebied Zorgkantoor Zuid Limburg Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b; Treekoverleg, 2000a.
1.3.4
Prognose toekomstige vraag
Tabel 1-18 geeft een overzicht van de demografische raming en de demo-plusraming (voor uitleg van de begrippen demo en demo-plusraming, zie paragraaf 1.2.4). Door het ontbreken van regionale gegevens over de verdeling van de wachtenden is een demo-plusraming alleen beschikbaar op het niveau van de zorgkantoren. Daarnaast kan binnen het zorgkantoor Noord en Midden Limburg geen onderscheid worden gemaakt tussen de ramingen in de regio’s Noord en Midden. Tot slot is het van belang op te merken dat er geen leeftijdsspecifieke gebruiksinformatie beschikbaar is voor elke verleende dienst doch slechts voor alle diensten tezamen (alle bewoners) binnen een verzorgingshuis. In Tabel 1-18 is dit terug te vinden doordat elke geleverde dienst binnen een regio of zorgkantoor dezelfde demografische groei kent.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Tabel 1-18. Groei van de vraag naar verzorgingshuiszorg tussen 2000-2005 (in % per jaar) Regio’s Zuid Limburg NM Limburg
Zuid Limburg
OZL
WMS
MM
Demogroei Demo-plus Demogroei Demo-plus Demogroei Demogroei Demogroei Reguliere plaats
2,7%
4,6%
2,5%
7,1%
2,2%
3,3%
2,2%
KDO1
2,7%
2,7%
2,5%
2,5%
2,2%
3,3%
2,2%
DVZ/DO1
2,7%
2,8%
2,5%
2,6%
2,2%
3,3%
2,2%
VVZ1
2,7%
2,2%
3,3%
2,2%
2,5%
1
KDO: kortdurende opname, DVZ/DO: dagverzorging en dagopname, VVZ: verpleeghuisvervangende zorg Bron: Prismant 2000b; CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b’Treek-overleg, 2000a
De demografische raming geeft aanwijzingen dat Noord en Midden Limburg een sterkere stijging te zien zal geven voor alle diensten binnen de verzorgingshuizen. De relatief hoge percentages voor de demografische groei zijn te verklaren uit het hoge aandeel 75- plussers in de verzorgingshuizen; ruim 93% van de verzorgingshuisbewoners in Limburg. In Zuid Limburg is de sterkste groei te verwachten in de Westelijke Mijnstreek. Nemen we naast de demografische ook de benodigde uitbreiding in de vorm van de demo-plusraming mee dan zien we het volgende. De grootste vraag betreft de vraag naar reguliere plaatsen, dit zijn permanente voltijdplaatsen, waarbij Zuid Limburg een hogere jaarlijkse groei laat zien dan Noord en Midden Limburg. Concluderend kan worden gesteld dat de demografische vraag naar verzorgingshuisdiensten in beide zorgkantoorregio’s hoog is (met een extra hoge vraag in de Westelijke Mijnstreek) Wanneer de huidig tekorten in de analyse naar de toekomstige vraag worden genomen dan luidt de conclusie dat in de naaste toekomst een grotere vraag bestaat aan reguliere plaatsen, die zich in Zuid Limburg nog sterker manifesteert dan in Noord en Midden Limburg. De behoefte, ook vormgegeven door toegenomen extramuralisering en vermaatschappelijking (wensen van de cliënt), kan er toe leiden dat deze vraagraming niet wordt omgezet in daadwerkelijk beleid. Daarnaast is bovenstaand beeld is slechts een deel van de vraag. Door een aantal redenen wijkt de toekomstige vraag af van de hier geschetste. In landelijke ramingen (van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden, intensiteit (bijvoorbeeld toegenomen zorgzwaarte) en de vraag naar extramurale verzorgingshuisplaatsen meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de vraag naar verzorgingshuiszorg te zien van 1,9% per jaar te zien over de periode 2000-2004. 1.3.5
Samenvatting en conclusies
Voor de verzorgingshuiscapaciteit zijn geen landelijke cijfers beschikbaar waardoor een vergelijking met Nederland niet gemaakt kan worden. Een vergelijking binnen de provincie Limburg laat een hogere capaciteit in Noord en Midden Limburg zien. In Zuid
41
42
HOOFDSTUK [1]
Limburg en met name in de Westelijke Mijnstreek en Maastricht Mergelland is er een tekort aan reguliere capaciteit. De gegevens betreffende de reguliere capaciteit (erkenningen) geven een beeld van de financiële ruimte die in dit kader beschikbaar is. Een deel van deze reguliere capaciteit (ongeveer 7% van dit geld) kan in de praktijk, in verband met substitutiemogelijkheden en Zorg op Maat, echter op een andere manier worden ingevuld dan in de vorm van reguliere plaatsen, kortdurende opnamen, dagverzorgingen en verpleeghuisvervangende. Hierbij kan men denken aan extramurale verpleeghuiszorg, substitutieprojecten in de thuiszorg en het creëren van verpleegunits in verzorgingshuizen. De afbouw en substitutie van reguliere zorg in termen van reguliere plaatsen ten faveure van bovengenoemde projecten kan een beleidsmatig bewuste keuze zijn die beter past in de zorgvraag van de bediende cliënten. Het inzicht in de projecten die in het kader van deze substitutie en Zorg op Maat worden uitgevoerd is echter zeer beperkt. In Zuid Limburg is in het totaal 22 miljoen besteed aan ZOM-projecten in de V&V-sector. Daarvan is 3 ton besteed aan alleen verzorgingshuizen. Daarnaast is er ruim 4 miljoen besteed aan ZOM-projecten waarbij geen onderscheid is te maken tussen verzorgingshuizen en verpleeghuizen. In Noord en Midden Limburg zijn geen ZOM-projecten voor alleen verzorgingshuizen; de gefinancierde projecten bestaan alleen maar gezamenlijke projecten tussen verpleeghuizen en verzorgingshuizen en daar is bedrag van 6 miljoen aan besteed. Van alle wachtenden op verzorgingshuiszorg wacht 90% in Limburg op een opname, wat duidt op een tekort aan reguliere plaatsen. Het gaat om 2800 mensen, waarvan er 2000 wachten op een reguliere plaats. In de regio Westelijke Mijnstreek zijn de meeste wachtenden per 1000 65-plussers en in de regio Noord (zorgkantoor Noord en Midden Limburg) de minste. Daarbij zitten de Westelijke Mijnstreek en Oostelijke Zuid Limburg boven het gemiddeld aantal wachtenden in Nederland. De wachtlijsten geven tevens inzicht in de tekorten aan verzorgingshuiszorg. De tekorten zijn uitgedrukt als percentage van de bestaande capaciteit per regio. Opvallend is het grootte tekort aan reguliere plaatsen, in Zuid Limburg loopt dit op tot 35%. Daarnaast is er geen of nauwelijks tekort aan kortdurende opnames, dagverzorging en dagopvang. Dit geldt voor zowel Noord en Midden Limburg als Zuid Limburg. Tot slot is er een raming gemaakt voor de toekomstige vraag (in 2005) naar verzorgingshuiszorg in Limburg. Daarbij werd gebruik gemaakt van een tweetal ramingen: een demografische raming, waarbij het gebruik en de capaciteit per leeftijdsgroep op basis van demografische ontwikkelingen wordt doorgerekend en een demo-plusraming, waarbij de demografische raming is aangevuld met het tekort zoals gedefinieerd in de Treeknormen. Concluderend kan worden gesteld dat de demografische vraag naar verzorgingshuiszorg in beide zorgkantoorregio’s hoog is (met een extra hoge vraag in de Westelijke Mijnstreek). Wanneer de huidige tekorten in de analyse naar de toekomstige vraag worden meegenomen dan luidt de conclusie dat in de naaste toekomst een grotere behoefte bestaat aan reguliere plaatsen, die zich in Zuid Limburg nog sterker manifesteert dan in Noord en Midden Limburg (respectievelijk 7,1 en 4,6% per jaar).
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
1.4
Thuiszorg
In deze paragraaf wordt de relatie tussen het aanbod van en de vraag naar de thuiszorg beschreven. Achtereenvolgens wordt ingegaan op aanbod en gebruik (reguliere capaciteit, Zorg op Maat-gelden, cliënten en kenmerken); wachtlijsten en daaruit afgeleid de huidige tekorten. Vervolgens zal een prognose worden gemaakt voor 2005. De gegevens over de thuiszorg zijn afkomstig van de zorgkantoren (Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000), HHM (HHM/ Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b), het CBS (CBS, 2000c) en Prismant (Prismant, 2000b). 1.4.1
Aanbod
In intramurale voorzieningen geven capaciteiten een indruk van de totale beschikbaarheid van een voorziening. Bij de extramurale zorg is het veel moeilijker om aan te geven wat de totale capaciteit is. De capaciteit is vaak gebonden aan een tweetal factoren te weten de beschikbaarheid van personeel en gemaakte productieafspraken en niet het aantal erkende bedden of plaatsen. De beschikbaarheid van de voorziening extramurale thuiszorg wordt veelal uitgedrukt in uren hulpverlening. In Zuid Limburg zijn 7 thuiszorginstellingen en in Noord en Midden Limburg zijn 5 thuiszorginstellingen. 1.4.2
Vraag
De vraag wordt in beeld gebracht door eerst het gebruik van zorg weer te geven en vervolgens in te gaan op de wachtlijsten. 1.4.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang van het gebruik Het gebruik wordt gemeten aan de afspraken die zijn gemaakt met het zorgkantoor en de projecten die zijn betaald uit Zorg op Maat-gelden. Gebruik is in deze definiëring gelijk aan de invulling van de toegestane capaciteit in aantallen uren zorg en zorg geleverd vanuit de Zorg op Maat gelden. Dit is gerechtvaardigd omdat er binnen de thuiszorg sprake is van aanzienlijke wachtlijsten, met andere woorden: de toegestane capaciteit wordt volledig benut. De capaciteit van de thuiszorginstellingen is weergegeven in Tabel 1-19. Bij de capaciteit zijn de aanvullende afspraken inbegrepen. Het gaat om afspraken in het kader van de overheidsmaatregelen, werkdruk middelen, wachtlijstmiddelen en aanvullende afspraken. Het grootste deel van de capaciteit bestaat uit huishoudelijke verzorging, verzorging en alphahulp.
43
44
HOOFDSTUK [1]
Tabel 1-19. Capaciteit/gebruik van de thuiszorg (inclusief aanvullende afspraken) in 2000
Alphahulpverlening Huishoudelijke verzorging
Midden Limburg
Noord Limburg
OZL
WMS
MM
Totaal
250.000
264.673
294.427
205.306
165.255
1.179.661
97.223
410.023
413.229
295.296
249.872
1.465.643
Verzorging
378.404
360.905
377.939
262.302
362.912
1.742.462
Verpleging
88.862
83.000
103.697
89.153
94.813
459.525
Gespecialiseerde verzorging
16.392
14.000
18.382
25.995
39.813
114.582
Gespecialiseerde verpleging
6.910
7.000
7.013
3.064
13.921
37.908
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Wanneer de totale capaciteit van de thuiszorg wordt gelieerd aan het aantal 65-plussers in de verschillende regio’s levert dat de onderstaande figuur op. Figuur 1-7 laat zien dat de producten alphahulp, de huishoudelijke verzorging en verzorging het hoogste gebruik kennen afgezet tegen de groep 65-plussers. Dit geldt voor alle WGR-regio’s binnen Limburg.
Figuur 1-7. Capaciteit van de thuiszorg per 1000 65-plussers in 2000 Bron: CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Aard van het gebruik Tabel 1-20 worden landelijke cijfers van de gebruikers van thuiszorg weergegeven verdeeld naar leeftijd. Kenmerkend voor de thuiszorg is dat 75% van de gebruikers/ cliënten boven de 65 jaar is. Een onderverdeling naar geslacht is bij de thuiszorg niet goed te maken, omdat een deel van de zorg niet specifiek aan een man of vrouw wordt verleend. Vaak worden diensten verleend aan een meerpersoons-huishouden.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Tabel 1-20. Gebruikers thuiszorg naar leeftijd in 1997 Leeftijd
Thuiszorg Nederland
Jonger dan 65 jaar
25%
65-74
20%
75-79
18%
80-84
20%
85-89
11%
90 en ouder
6%
Bron: LVT/NZi, 1999
1.4.2.2
Wachtlijsten
Naast de gebruikers van de thuiszorg zijn er de cliënten die gebruik willen maken van zorg maar die op een wachtlijst staan. In deze paragraaf wordt het aantal wachtenden voor de thuiszorg in beeld gebracht. De gebruikte bron is hetzelfde als de bron voor de wachtlijsten van de verpleeghuizen en verzorgingshuizen (HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000b). Voor een beschrijving van de gegevens wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf voor de verpleeghuissector. Omdat het inzetten van de capaciteit (uren) van de thuiszorg flexibel is kan in deze sector de zorg worden gerantsoeneerd. Daardoor is er een verschil tussen het aantal wachtenden en het aantal uren wat nodig is om aan de gehele zorgvraag te voldoen. Met de rantsoenering van de zorg is geen rekening gehouden; een wachtende wordt gedefinieerd als een persoon die geen zorg krijgt of een persoon die slechts een deel van de zorg krijgt waarvoor hij/zij is geïndiceerd. Tabel 1-21. Aantal wachtenden voor thuiszorg per 15 mei 2000 NM Limburg
Zuid Limburg
Provincie Limburg
Huishoudelijke verzorging
170
729
901
Alphahulp
230
425
656
41
39
71
Verpleging
3
80
83
Advies, instructie en voorlichting
1
3
4
Gespecialiseerde verpleging
0
1
1
115
65
180
6
0
6
566
1342
1.902
Gespecialiseerde Verzorging
Verzorging Mantelzorgondersteuning Aantal wachtenden thuiszorg Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten 2000b
Verreweg de meeste cliënten wachten op huishoudelijke verzorging of alphahulp. In Noord en Midden Limburg wacht 30% van het totaal aantal wachtenden op huishoudelijke verzorging en 41% op alphahulp en in Zuid Limburg wacht 54% op huishoudelijke verzorging en 32% op alphahulp.
45
46
HOOFDSTUK [1]
Figuur 1-8 geeft een overzicht van het aantal wachtenden per 1.000 65-plussers per regio ten opzichte van Nederland. Opvallend is het groot aantal wachtenden in de Westelijke Mijnstreek en het relatief kleine aantal wachtenden in de regio’s Noord Limburg, Midden Limburg (zorgkantoor Noord en Midden Limburg) en Oostelijke Zuid Limburg (Zorgkantoor Zuid Limburg).
Figuur 1-8. Wachtenden per 1000 65-plussers t.o.v. Nederland (in 2000) Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b
1.4.3
Tekorten thuiszorg
In het kader van het Treekoverleg, een overlegorgaan van onder meer zorgverzekeraar en zorgaanbieders, zijn normen opgesteld omtrent maximaal aanvaardbare wachttijden voor de thuiszorg. Het aantal wachtende voor thuiszorg is gerelateerd aan deze Treeknorm van 6 weken. Het aantal personen dat langer wacht dan 6 weken vermenigvuldigt met het gemiddeld aantal uren waarvoor deze personen zijn geïndiceerd wordt beschouwd als het tekort aan thuiszorguren. Wanneer deze uitbreiding die nodig is om aan de Treeknorm te kunnen voldoen wordt gerelateerd aan de huidige capaciteit, levert dit het tekort aan capaciteit in de thuiszorg op. In Figuur 1-9 wordt hier een overzicht van gegeven. Uit Figuur 1-9 blijkt dat zowel Noord en Midden Limburg als Zuid Limburg met tekorten in de thuiszorg kampen. Wanneer de tekorten voor beide zorgkantoorregio’s worden vergeleken met de tekorten in Nederland valt op dat de tekorten kleiner zijn.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
Figuur 1-9. Tekort thuiszorg (uren) als % gebruik (in 2000) NM L =Werkgebied Zorgkantoor Noord en Midden Limburg; ZL =Werkgebied Zorgkantoor Zuid Limburg; NED = Totaal Nederland als referentiegebied Bron: HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b; Treekoverleg, 2000a
1.4.4
Prognose toekomstige vraag
In Tabel 1-22 wordt een demografische raming en een demo-plusraming gepresenteerd. Een demo-plusraming is alleen beschikbaar op het niveau van het werkgebied van de zorgkantoren omdat gegevens voor de verdeling van de wachtenden ontbreken op het regioniveau. Voor de regio’s afzonderlijk is verondersteld dat deze dezelfde groei kennen als het werkgebied van de zorgkantoren. Vervolgens is het van belang op te merken dat er geen leeftijdsspecifieke gebruiksinformatie beschikbaar is voor elke verleende dienst (type uur) doch slechts voor alle diensten tezamen in de thuiszorg. In Tabel 1-22 is dit terug te zien doordat elke geleverde dienst binnen een regio of zorgkantoor dezelfde demografische groei kent. Tabel 1-22. Groei van de vraag naar Thuiszorg tussen 2000-2005 (in % per jaar) Noord Limburg
Midden Limburg
Producten
Demo
Demoplus
Demo
Demoplus
Demo
OZL Demoplus
Demo
WMS Demoplus
Demo
MM Demoplus
Alphahulpv.
1,8%
2,6%
2,0%
2,6%
1,3%
2,6%
2,1%
2,6%
1,5%
2,6%
Huish.verz
1,8%
2,6%
2,0%
2,6%
1,3%
3,4%
2,1%
3,4%
1,5%
3,4%
Verzorging
1,8%
2,4%
2,0%
2,4%
1,3%
1,8%
2,1%
1,8%
1,5%
1,8%
Verpleging
1,8%
2,0%
2,0%
2,0%
1,3%
2,2%
2,1%
2,2%
1,5%
2,2%
Gespec.verz
1,8%
5,7%
2,0%
5,7%
1,3%
3,0%
2,1%
3,0%
1,5%
3,0%
Gespec.verpl
1,8%
1,9%
2,0%
1,9%
1,3%
1,6%
2,1%
1,6%
1,5%
1,6%
Bron: Prismant 2000b; CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b; Treek-overleg, 2000a.
De demografische raming geeft aanwijzingen dat de Westelijke Mijnstreek de hoogste groei naar thuiszorg te zien geeft en Oostelijk Zuid Limburg de laagste. De ramingen variëren tussen de 1,3% per jaar en de 2,1% per jaar.
47
48
HOOFDSTUK [1]
De demo-plusraming geeft meer inzicht in de toekomstige vraag. Hierbij is rekening gehouden met het wegwerken van het tekort aan thuiszorguren volgens de Treeknormen. Het tekort aan thuiszorguren is gedefinieerd als het aantal personen die langer wachten dan 6 weken vermenigvuldigt met het gemiddeld aantal uren waarvoor deze personen zijn geïndiceerd. In de demo-plusraming is rekening gehouden met deze extra vraag naar thuiszorguren. Een erg hoge groei is te zien voor de gespecialiseerde verzorging dan met name in de Zorgkantoorregio Noord en Midden Limburg (voor zowel WGR-regio Noord Limburg als Midden Limburg). Daarnaast is het opvallend dat de hoogste vraag, onafhankelijk van de regio’s is waar te nemen voor de producten alphahulp en huishoudelijke verzorging. Bovenstaand beeld is slechts een deel van de vraag. Vanwege een aantal redenen wijkt de toekomstige vraag af van de hier geschetste. In landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden, intensiteit (bijvoorbeeld toegenomen zorgzwaarte en toename van extramuralisering) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de vraag naar verzorgingshuiszorg te zien van 3,3% per jaar over de periode 2000-2004. 1.4.5
Samenvatting en conclusies
Bij de thuiszorg bestaat 90% van de capaciteit uit alphahulpverlening, huishoudelijke verzorging en verzorging. In de thuiszorg zijn veel wachtenden per 1000 65-plussers in de Westelijke Mijnstreek en relatief weinig wachtenden in de regio’s Noord en Midden Limburg (zorgkantoor Noord en Midden Limburg) en de Oostelijke Mijnstreek (Zorgkantoor Zuid Limburg). De problemen in de Westelijke Mijnstreek zijn het grootst. In Zuid Limburg is relatief weinig capaciteit en zijn er meer wachtenden per 1000 65-plussers. Zowel Noord en Midden Limburg als Zuid Limburg kampen met tekorten in de thuiszorg en dan vooral in de huishoudelijke verzorging (vooral Zuid Limburg), alphahulp en gespecialiseerde verzorging (vooral Noord en Midden Limburg). Wanneer de tekorten voor beide zorgkantoorregio’s worden vergeleken met de tekorten in Nederland valt op dat de tekorten in Limburg kleiner zijn. Tot slot is er een raming gemaakt voor de toekomstige vraag (in 2005) naar thuiszorg in Limburg. Daarbij werd gebruik gemaakt van een tweetal ramingen: een demografische raming (waarbij het gebruik en de capaciteit per leeftijdsgroep wordt verondersteld) en een demo-plusraming waarbij de demografische raming is aangevuld met het tekort zoals gedefinieerd in de Treeknormen. De demografische raming geeft aanwijzingen dat in de Westelijke Mijnstreek de vraag het hoogst is en in Oostelijk Zuid Limburg het laagst. De ramingen variëren tussen de 1,3% per jaar en de 2,1% per jaar. De demo-plusraming geeft meer inzicht in de toekomstige behoefte. Een erg hoge groei is te zien voor de gespecialiseerde verzorging en wel met name in de Zorgkantoorregio Noord en Midden Limburg (voor zowel regio Noord als Midden). Daarnaast is het opvallend dat de hoogste vraag, onafhankelijk van de zorgkantoorregio’s, is waar te nemen voor de producten alphahulp en huishoudelijke verzorging.
SECTOR VERPLEGING EN VERZORGING
1.5
Persoonsgebonden budget V&V
Het Persoonsgebonden budget V&V is een financieringsvorm en geen zorgvoorziening. Het grootste deel van de zorg wordt ingekocht bij particuliere thuizorginstellingen en binnen het circuit van de mantelzorg. We blijven in deze paragraaf even stilstaan bij het PGB om een beeld te geven van de beschikbare middelen en het aantal vragers. Daarmee wordt inzicht verkregen in de omvang van dit nieuwe ‘zorgproduct’. 1.5.1
Aanbod c.q. vraag PGB
Tabel 1-23. Beschikbare middelen en budgethouders PGB in 2000 Beschikbare middelen (in miljoenen guldens)1 Budgethouders
NM Limburg
Zuid Limburg
6
9,9
Nederland 242
4942
7493
9.4084
1
Beschikbare middelen: zijn de gereserveerde maximale bedragen voor het jaar 2000 NM Limburg: aantal budgethouders in 2000 tot 1 november 2000 3 Zuid Limburg: aantal budgethouders in 2000 bijgewerkt tot eind september 4 Nederland: aantal budgethouders per eind 1999 Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; VWS,2000 2
Het aanbod van het Persoonsgebonden budget is uitgedrukt in de hoeveelheid beschikbaar geld. In Noord en Midden Limburg is 6 miljoen beschikbaar op jaarbasis en in Zuid Limburg 9,9 miljoen. Op dit moment is bekend dat er in Zuid Limburg sprake is van een onderbesteding van ongeveer 0,9 miljoen dus circa 10%. De daadwerkelijke toegezegde gelden in het kader van het PGB bedragen 9 miljoen (stand per eind september). Het aantal budgethouders geeft de vraag aan naar PGB-gelden. Per beschikbare datum (zie toelichting onder tabel) zijn er in Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg respectievelijk 494 en 749 vragers naar een PGB. 1.5.2
Wachtlijsten
Naast de gebruikers van het PGB V&V zijn er cliënten die gebruik willen maken van het PGB V&V maar die op een wachtlijst staan. De dynamiek van het nieuwe zorgproduct PGB zorgt ervoor dat cijfers en wachtlijstcijfers snel kunnen veranderen. Op dit moment (medio november 2000) blijkt dat er geen wachtenden zijn voor een PGB V & V in Limburg. Er is sprake van onderbesteding in Zorgkantoorregio Zuid Limburg.
49
50
51
Sector gehandicaptenzorg
[2]
52
HOOFDSTUK [2]
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van het huidige aanbod en de vraag naar gehandicaptenzorg. De vraag naar zorg is in beeld gebracht door het huidige gebruik van voorzieningen en het aantal wachtenden op zorg weer te geven. Op basis van wachtlijsten wordt inzicht gegeven op welke terreinen binnen de gehandicaptenzorg zich op dit moment tekorten voordoen. Tenslotte is een prognose gemaakt van de benodigde groei van capaciteit om aan de toekomstige vraag (rekening houdend met huidige tekorten en bevolkingsontwikkeling) te kunnen voldoen. Achtereenvolgens wordt dit beeld gegeven voor de verstandelijk gehandicapten, de lichamelijk gehandicapten en de zintuiglijk gehandicapten. Op de meeste onderdelen wordt een vergelijking gemaakt tussen Limburg en het Nederlands gemiddelde en binnen Limburg tussen Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg. Het in beeld brengen van de situatie per WGR-regio is voor de gehandicaptensector (in verband met de omvang van het werkgebied van instellingen) niet mogelijk.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
2.1
Verstandelijk gehandicapten
In de sector voor verstandelijk gehandicapten wordt het aanbod van voorzieningen nagenoeg volledig gebruikt. De totale vraag naar zorg bestaat uit het huidige gebruik van de voorzieningen dat in dit geval gelijk is aan het aanbod plus de zorgvraag van cliënten die wachten op zorg (‘de wachtlijst’). Gegevensbronnen De meest recente overzichten van capaciteitsgegevens over intramurale en semi-murale voorzieningen zijn ontleend aan productieafspraken van zorgkantoren met zorginstellingen over het jaar 1999. Deze gegevens zijn in september 2000 van de twee zorgkantoren (Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000). Verdere gegevens van cliënten in intramurale voorzieningen zijn ontleend aan de Landelijke Registratie Zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke handicap (LRZ) over het jaar 1998 (VGN, februari 2000). In de LRZ-publicatie zijn tevens de landelijke cliëntgegevens met betrekking tot semi-murale voorzieningen opgenomen. Gegevens over semi-murale voorzieningen in Limburg (en landelijk) zijn ontleend aan de cliëntenregistratie VG 1998 (houder: Prismant; eigenaar: VGN). De ambulante zorg voor verstandelijk gehandicapten wordt verleend door de zogeheten Sociaal Pedagogische Diensten (SPD’en). De productiegegevens van de vier in Limburg aanwezige SPD’en zijn bij de instellingen rechtstreeks opgevraagd. De landelijke capaciteitsgegevens zijn ontleend aan de publicatie ‘Instellingen van intramurale gezondheidszorg per 1-1-2000’ (Bartels, 2000) en aan het jaarverslag 1999 van de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland. Om de aard van het gebruik in kaart te brengen (paragraaf 2.1.2.1) is gebruik gemaakt van de volgenden gegevensbronnen. Voor de typering van de cliëntenpopulatie in de provincie Limburg zijn voornamelijk gegevens uit de LRZ-registratie gebruikt, daarnaast zijn ook gegevens uit de enquête jaarcijfers gehandicaptenzorg (EJG), de cliëntenregistratie VG (1998) en gegevens van de zorgkantoren gebruikt. De Landelijke Registratie Zorgverlening (LRZ) voor mensen met een verstandelijke handicap is het meest complete landelijke gegevensbestand met cliëntgegevens. De respons van de LRZ-registratie van algemene instellingen is in Limburg vrij laag (44% voor Noorden Zuid Limburg samen), maar vertegenwoordigt nog wel ruim 1.400 plaatsen (van de 2.574) in de instellingen (zie bijlage). In de LRZ-registratie is één algemene instelling uit de regio Noord en Midden Limburg (capaciteit 425 plaatsen) opgenomen en zijn drie algemene instellingen uit de regio Zuid Limburg (capaciteit tezamen 991) opgenomen. 2.1.1
Aanbod
Het aanbod van voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten wordt in beeld gebracht door achtereenvolgens in te gaan op: een omschrijving en de omvang van de voorzieningen, de capaciteit van de voorzieningen, de relatieve capaciteit en tenslotte de aard
53
54
HOOFDSTUK [2]
van de geboden capaciteit (welk deel wordt regulier geleverd en welk deel volgens Zorg op Maat). Omschrijving en omvang In de deelsector verstandelijk gehandicapten komen drie type voorzieningen voor: intramuraal, semi-murale en ambulante voorzieningen. Binnen de intramurale voorzieningen voor verstandelijke gehandicapten wordt een onderscheid gemaakt in algemene zwakzinnigen inrichtingen (azi), instellingen voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten, instellingen voor meervoudig gehandicapten (orthopedagogisch centra), en de observatieklinieken. Binnen de semi-murale gehandicaptenzorg is er onderscheid tussen woonvoorzieningen en de dagverblijven. Binnen deze voorzieningen kan vervolgens een onderscheid worden gemaakt tussen voorzieningen voor ouderen en kinderen. De ambulante zorg voor mensen met een verstandelijke handicap wordt voornamelijk verzorgd door Sociaal-pedagogische Diensten (SPD), daarnaast wordt een klein deel van de diensten door thuiszorgorganisaties uitgevoerd. Tabel 2-1. Aantal instellingen voor verstandelijk gehandicapten per 1/1 2000 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland 118
Intramurale instellingen Algemene instellingen1 Waarvan: KVT (Limburg: ’t Raayke) Instellingen voor jeugdig licht verstandelijk geh.
6
3
9
1
0
1
3
0
1
1
22
Meervoudig gehandicapten/observatiekliniek2
0
0
0
10
Totaal
7
4
11
150
Dagopvang volwassenen/ouderen
6
11
17
231
Dagopvang kinderen
4
3
7
108
15
21
36
580
0
1
1
24
25
36
61
943
1
3
4
32
Semi-murale instellingen
Wonen volwassenen/ouderen Wonen kinderen Totaal Ambulante hulp en dienstverlening Sociaal pedagogische diensten 1
Exclusief Saamvliet te Gennep. Negen instellingen voor meervoudig gehandicapten en één observatiekliniek Bron: Bartels, 2000; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; VGN 2000b. 2
Intramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten In het werkgebied van de zorgkantoorregio’s Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg zijn negen algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten, één van deze instellingen is een kort verblijfhuis (’t Raayke te Tienray). Verder is in de provincie één instelling
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten gevestigd. Er zijn geen instellingen voor meervoudig gehandicapten of observatieklinieken in Limburg. Semi-murale instellingen voor verstandelijk gehandicapten Binnen de sector van semi-murale voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten bestaan vier belangrijke voorzieningen: 1. Gezinsvervangende tehuizen (GVT) 2. Kindergezinsvervangende tehuizen (KGVT) 3. Dagactiviteitencentra voor volwassenen (DVO) 4. Kinderdagverblijven (KDV) Naast de bovenstaande vier in de tabel geregistreerde woonvormen, bestaan nog twee soorten semi-murale voorzieningen: • Begeleid zelfstandig wonen (BZW) • Logeerhuizen (LGH) In Noord en Midden Limburg zijn respectievelijk 15 GVT’s, 6 DVO’s en 4 KDV’s. In Zuid Limburg zijn respectievelijk 21 GVT’s, 1 KVT, 11 DVO’s en 3 KDV’s. Ten slotte bestaat nog het Kort verblijfstehuis (KVT), deze voorziening zou ook tot de semi-murale voorzieningen kunnen worden gerekend, maar is in Tabel 2-1 opgenomen onder de intramurale voorzieningen. Landelijk zijn er drie kort verblijfstehuizen met in totaal 97 plaatsen. Ambulante hulp en dienstverlening Ambulante hulp voor mensen met een verstandelijke handicap wordt door diverse instellingen geleverd. Intramurale en semi-murale instellingen en instellingen voor thuiszorg leveren, naast de SPD’en die zich exclusief met ambulante hulp en dienstverlening bezighouden, ook ambulante hulp en dienstverlening. In Limburg zijn 4 SPD’en. In het hierna volgende beperken we ons tot een beschrijving van de diensten van SPD’en. De ambulante hulp en dienstverlening voor mensen met een verstandelijke handicap en de gezinsleden kent bij SPD’en een groot scala aan activiteiten. De precieze omvang van het totale aanbod van diensten is daarmee ook lastig in productieaantallen uit te drukken. Om een indruk te krijgen van het aanbod aan ambulante hulpverlening schetsen we in het hierna volgende welke hulpverlening SPD’en leveren en welke omvang hiermee gemoeid is. Het werk van Sociaal Pedagogische Diensten bestaat in hoofdzaak uit twee grote clusters van activiteiten: • Ambulante hulpverlening. Hiertoe worden de volgende activiteiten gerekend: maatschappelijk werk (psycho-sociale hulpverlening), praktisch pedagogische gezinsbegeleiding, vroeghulp en begeleid zelfstandig wonen. • Dienstverlening. Hiertoe worden activiteiten gerekend zoals: advisering, informatieverstrekking, verduidelijken van de hulpvraag en begeleiding bij het proces van indicatiestelling. Dit cluster van activiteiten wordt wel omschreven met de term ‘winkeltaken’. Deze taken worden gefinancierd door middel van een subsidie van de
55
56
HOOFDSTUK [2]
Ziekenfondsraad. Ook consulenten voor lichamelijk gehandicapten vallen onder deze gesubsidieerde dienstverlening. De capaciteit In het hierna volgende is de capaciteit van intramurale, semi-murale en ambulante voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten in kaart gebracht. Om een indruk te krijgen van de situatie in Limburg maken we een vergelijking met landelijke gegevens. Tabel 2-2. De capaciteit van voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten (VG) NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
1.529
998
2.527
31.839
1.374
987
2.361
-
52
0
52
-
103
11
114
-
0
188
188
2.201
Intramurale capaciteit (per 1/1 2000) Permanent verblijf - Algemene instellingen2 Waarvan: Reguliere capaciteit SGLVG plaatsen ZOM - Instellingen voor jeugdig licht VG
0
184
184
0
4
4
0
0
0
1.194
45
0
45
328
- Algemene instellingen
4
5
9
- Instellingen voor jeugdig licht VG
0
5
5
-
- Instellingen voor meervoudig gehandicapten
0
0
0
nb
GVT/KGVT
455
643
1.098
16.497
DVO/KDV
468
729
1.178
15.971
Waarvan: Reguliere capaciteit ZOM - Instellingen voor meervoudig gehandicapten Kort verblijffunctie1: - KVT (’t Raayke)
Semi-murale capaciteit (per 1/1 2000)
Amb. hulp en dienstverlening (SPD’en) Cliënten in behandeling per 1/1/99
1.126
1.550
2.676
38.399
Instroom
494
589
1.083
15.117
Uitstroom
459
548
1.007
14.389
Cliënten in behandeling per 31/12/99
1.161
1.591
2.752
39.127
Geholpen cliënten in 1999
1.620
2.139
3.759
53.516
Bron: Bartels, 2000; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; VGN 2000b; Productiegegevens SPD-instellingen, Limburg; SOMMA.
Als we Tabel 2-2 bekijken valt op dat de verdeling van de totale capaciteit van intramurale, semi-murale en ambulante voorzieningen in Limburg ongeveer de verhouding 35-30-35 heeft. Met andere worden het aantal cliënten dat op enig moment intramuraal, semi-muraal of ambulant geholpen wordt, is ongeveer gelijk, zij het dat de aard en intensiteit van de hulp sterk verschilt.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Intramurale voorzieningen In Limburg zijn geen instellingen voor meervoudig gehandicapten. De algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten hebben een capaciteit voor permanent verblijf van ruim 2.500 plaatsen en de instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten heeft bijna 200 cliëntenplaatsen. De gemiddeld bezettingsgraad van de totale intramurale (AZI en JLVG) capaciteit over 1999, ligt in de provincie Limburg met gemiddeld 98,8% iets hoger dan het landelijk gemiddelde (98,5%). Semi-murale voorzieningen De semi-murale voorzieningen in Limburg hebben een capaciteit waarvan het aantal plaatsen voor wonen en dagbesteding ((kinder)gezinsvervangende tehuizen en dagopvang voor ouderen en kinderdagverblijven) ongeveer even groot is. Naast de in Tabel 2-2 genoemde woonvormen, bestaan nog twee minder vaak voorkomende semi-murale voorzieningen. Logeerhuizen (LGH) waarvan er landelijk 20 zijn met 120 plaatsen. Ten tweede, Begeleid Zelfstandig Wonen, dat meestal door ambulante hulp ondersteund wordt. Om het onderscheid tussen woonvoorzieningen en centra voor dagopvang te benadrukken zijn deze voorzieningen ingedeeld in deze twee categorieën. Gezinsvervangende tehuizen en kindergezinsvervangende tehuizen, beide woonvoorzieningen, zijn in de Tabel 2-2 samengenomen. In Limburg is overigens slechts één van de 37 gezinsvervangende tehuizen een kindergezinsvervangend tehuis. De woonvoorzieningen hebben in Noord en Midden Limburg 455 plaatsen en in Zuid Limburg 643 plaatsen. Daarnaast zijn dagactiviteitencentra voor volwassenen (17) en kinderdagverblijven (7), beide voorzieningen voor dagopvang, samengenomen. Deze dagvoorzieningen hebben gezamenlijk in Noord en Midden Limburg een capaciteit van 468 plaatsen en in Zuid Limburg van 729 plaatsen. Ambulante hulp en dienstverlening Ten slotte is in Tabel 2-2 een overzicht van de productie van SPD’en in Limburg ten opzichte van Nederland gegeven. De productiecijfers zijn gebruikt als benadering van de capaciteit in de ambulante hulp en dienstverlening. In 1999 zijn in Limburg bijna 3.800 cliënten geholpen, van deze cliënten zijn per 31 december 1999 nog 2.800 in behandeling, terwijl van 1.000 personen de hulpvraag in 1999 is afgerond. Relatieve capaciteit Om een beeld te geven van hoe de beschikbare capaciteit en het gebruik binnen de provincie en tussen de Provincie Limburg en Nederland zich verhouden wordt in Tabel 2-3 de relatieve capaciteit weergegeven. Daarbij wordt de capaciteit gerelateerd aan het aantal inwoners.
57
58
HOOFDSTUK [2]
Tabel 2-3. Capaciteit per 1.000 inwoners NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Intramurale capaciteit (per 1/1/2000) Algemene instellingen
3,3
1,5
2,3
2,1
Instelling voor jeugdig licht VG
0
0,29
0,17
0,14
Meervoudig gehandicapten
0
0
0
0,08
Wonen
1,0
1,0
1,0
1,1
Dagopvang
1,0
1,1
1,0
1,0
In behandeling per 1 januari
2,4
2,4
2,4
2,5
Instroom
1,0
0,9
1,0
1,0
Uitstroom
1,0
0,8
0,9
0,9
In behandeling per 31 december
2,4
2,5
2,5
2,5
Geholpen cliënten in 1999
3,4
3,3
3,3
3,5
Semi-murale capaciteit (per 1/1/2000)
Ambulante hulp en dienstverlening (over 1999)
Bron: Zorgkantoren NM Limburg en Zuid Limburg; VGN 2000b; Bartels 2000; Productiegegevens SPDinstellingen, Limburg; SOMMA.
Intramurale voorzieningen Ten opzichte van het Nederlands gemiddelde is de aanwezige capaciteit van algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten in de provincie Limburg met 2,3 plaatsen per 1.000 inwoners hoger (zie Tabel 2-3). De hoge capaciteit is geheel toe te schrijven aan de ruime aanwezigheid van algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten in Noord en Midden Limburg (50% hoger), in Zuid Limburg ligt de relatieve capaciteit namelijk onder het landelijk gemiddelde (25%). Voor de regio Noord en Midden Limburg geldt bovendien dat in het uiterste noorden van Limburg (te Gennep) zich nog een instelling voor verstandelijk gehandicapten bevindt die bij de berekening van de capaciteit in de regio Noord en Midden Limburg niet is meegenomen, omdat deze voor tweederde onder het zorgkantoor van Nijmegen valt (Nijmegen: WZV-regio 8). Deze voorziening met een capaciteit van 1.178 plaatsen heeft echter ook betekenis voor cliënten uit de regio Limburg. Derhalve wordt deze instelling voor éénderde (overeenkomend met 393 plaatsen) door de provincie Limburg gefinancierd. Semi-murale capaciteit In de provincie Limburg is het gemiddeld aantal plaatsen in (kinder)gezinsvervangende tehuizen per 1.000 inwoners precies één. Dit is ongeveer 10 procent lager dan het landelijke gemiddelde dat op 1,1 plaats per 1000 inwoners ligt. Voor dagactiviteitencentra voor volwassenen (en kinderdagverblijven) in Limburg als geheel geldt dat de relatieve capaciteit gelijk is aan het landelijk gemiddelde. Alleen in Zuid Limburg ligt die capaciteit met gemiddeld 1,1 plaats per 1000 inwoners iets hoger dan het landelijk gemiddelde.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Ambulante hulp en dienstverlening Een vergelijking van de intensiteit van de ambulante hulp en dienstverlening (het aantal geholpen personen per 1.000 inwoners) in de Limburgse regio’s met het Nederlandse gemiddelde laat zien dat kleine verschillen bestaan, Limburg ligt iets onder het Nederlands gemiddelde. Het verschil is echter zo klein dat het verwaarloosbaar te noemen is. Zorg op Maat-projecten Sinds enige tijd maken instellingen gebruik van de mogelijkheid om budget dat wordt ontleend aan reguliere capaciteit (in bedden) aan te wenden voor Zorg op Maat (ZOM), dit zijn de zogeheten substitutieplaatsen. Een deel van de reguliere productie wordt als het ware ingeleverd om ZOM te leveren. Intramurale Zorg op Maat Naast reguliere capaciteit worden voor intramurale instellingen nog twee bijzondere vormen van capaciteit onderscheiden. Namelijk plaatsen voor Sterk Gedragsgestoorde Licht Verstandelijk Gehandicapten (SGLVG) en capaciteit die aangewend wordt voor de kort-verblijfsfunctie (uitgedrukt in plaatsen). Daarnaast wordt nog de capaciteit die bestemd is voor ZOM onderscheiden. De in Zuid Limburg liggende instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten heeft reguliere capaciteit, capaciteit bestemd voor ZOM en een kort verblijffunctie. Semi-murale Zorg op Maat In Tabel 2-4 is de totale productiecapaciteit van semi-murale voorzieningen uitgedrukt in verpleegdagen. Van de verpleegdagen is een procentuele verdeling gemaakt naar aard. Er is te zien dat het werkgebied van de zorgkantoorregio Noord en Midden Limburg meer middelen aan Zorg op Maat heeft besteed dan Zuid Limburg. En ten tweede dat binnen de woonfunctie meer middelen aan ZOM worden besteed dan in de dagbesteding. Tabel 2-4. Het aantal verpleegdagen voor semi-murale voorzieningen in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Regulier
90%
93%
92%
ZOM
10%
7%
8%
166.075
234.695
400.770
94%
96%
95%
6%
4%
5%
119.340
181.150
300.490
Wonen
Totaal (aantal) Dagopvang Regulier ZOM Totaal (aantal)
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
De zorgproducten die onder de noemer Zorg op Maat worden geleverd, worden uit meerdere bronnen gefinancierd. De belangrijkste bron zijn de financiële middelen die vrij zijn gekomen door reguliere plaatsen (bedden/verpleegdagen) in te leveren: overgehe-
59
60
HOOFDSTUK [2]
velde plaatsen ZOM. Het budget voor een verpleegdag wordt aan Zorg-op-Maat besteed in plaats van aan reguliere zorg; 55% van de totale hoeveelheid ZOM-gelden worden hieruit gefinancierd. De overgehevelde verpleegdagen naar ZOM zijn (uitgedrukt in procenten van het totaal aantal verpleegdagen) terug te vinden in Tabel 2-4. Daarnaast wordt nog eens ruim 30 procent gefinancierd uit het zorgvernieuwingsfonds. Ten slotte komt een klein deel van de kosten ten laste (of ten bate) van het lopend budget van de instelling. Hierbij valt op te merken dat in 1999 in de zorgkantoorregio Zuid Limburg een fors deel van het lopend budget aan ZOM is besteed (zie Tabel 2-5). De totale bestedingen van middelen aan Zorg op Maat zijn in de onderste rij van de onderstaande Tabel 2-5 uitgedrukt als een percentage van de totale exploitatiekosten van de instelling. Hieruit blijkt dat in de provincie Limburg semi-murale voorzieningen ruim negen procent van het totale budget aan ZOM besteden. Het grootste deel van Zorg op Maat wordt besteed aan ambulante begeleiding (40%), verder wordt een fors deel aangewend voor dagbesteding (23%) en een klein deel (5%) voor kort verblijf. Ten slotte is er nog een vrij grote restpost die voor andere activiteiten wordt aangewend (32%). Tabel 2-5. Bestedingsrichting en financiering (in procenten) van Zorg op Maat middelen 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Totaal Limburg
Financiering ZOM (%) Zorgvernieuwingsfonds
35
27
32
Instellingsbudget
65
73
68
- Overgehevelde plaatsen ZOM
68
29
55
- Ten last van lopend budget
-3
44
12
17
37
23
4
7
5
Ambulante begeleiding
40
39
40
Overige activiteiten
39
17
32
Bestedingsrichting ZOM (%) Dagbesteding Kortverblijf (waaronder logeeropvang)
Totale exploitatiekosten ZOM (miljoenen gld) Totale exploitatiekosten instelling (miljoenen gld) % ZOM
4,0
1,9
5,9
34,9
29,3
64,3
11,5%
6,6%
9,3%
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Het bovenstaande geeft een eerste indruk van de projecten die in het kader van ZOM worden geleverd, maar geven geen beeld van de hoeveelheid cliënten die hierdoor geholpen worden. In het kader van het onderzoek is ook gezocht naar gegevens over cliëntenaantallen in het kader van ZOM. Uit de beschikbare beschrijvingen van projecten is echter geen goed beeld te verkrijgen over hoeveel cliënten in welke mate geholpen zijn. Deze onduidelijkheid hangt samen met: 1. de diversiteit aan projecten die niet onderling vergelijkbaar zijn 2. de onvolledige registratie van het aantal cliënten en de inhoud en omvang van de zorg die is geboden.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
In bijlage 1 zijn ter illustratie wel enige (onderling niet vergelijkbare) aantallen cliënten geclassificeerd naar projectsoort, de aard van het project en naar doelgroep. 2.1.2
Vraag
In het hierna volgende wordt ingegaan op de zorgvraag, door de omvang van het gebruik (de bezettingsgraad) van intramurale, semi-murale en ambulante capaciteit van voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten in kaart te brengen. Daarnaast brengen we de aard van het gebruik in kaart door cliëntkenmerken zoals de mate van handicap en, indien mogelijk, leeftijdsverdeling en de verdeling naar geslacht, weer te geven. De verschillen die daarin bestaan komen overigens vaak voort uit (sub)specialisatie van instellingen in een bepaalde groep gehandicapten. Ten slotte brengen we het aantal wachtende cliënten in kaart. 2.1.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en aard van het gebruik. Omvang van het gebruik In deze paragraaf bespreken we kort de omvang van het gebruik van de voorzieningen. Onder het gebruik van de voorzieningen verstaan we in deze paragraaf de feitelijke benutting van de beschikbare capaciteit. Ten gevolg van de schaarste van de voorzieningen en wachtlijsten wordt in de praktijk de capaciteit zo goed als volledig gebruikt. Voor de volledigheid bespreken we wel, als indicator voor het gebruik van de capaciteit, de bezettingsgraad. Voor SPD’en geldt dat het gebruik van de voorzieningen gelijk is aan de productiecijfers. Intramurale voorzieningen De gemiddeld bezettingsgraad van de totale intramurale (AZI en JLVG) capaciteit over 1999, ligt in de provincie Limburg met gemiddeld 98,8% iets hoger dan het landelijk gemiddelde (98,5%). De beschikbare plaatsen zijn volledig bezet. Semi-murale voorzieningen Als we naar de bezettingsgraad, het aantal feitelijk aanwezige cliënten gedeeld door het aantal erkende plaatsen, kijken zien we dat deze voor woonvoorzieningen landelijk op 97% ligt (zie tabel 2-6). De bezettingsgraad van (kinder)gezinsvervangende tehuizen in Limburg ligt met 104% relatief hoog ten opzichte van het landelijk gemiddelde. De capaciteit is met deze bezettingsgraad meer dan volledig benut. De ratio van het aantal geholpen cliënten gedeeld door het aantal erkende plaatsen ligt bij dagactiviteitencentra op 1,22. Deze hoge ratio bij activiteitencentra is een gevolg van het feit dat cliënten niet gedurende de hele week aanwezig zijn en er dus meer cliënten van één dagvoorzieningsplaats gebruik kunnen maken. het gebruik van dagvoorzie-
61
62
HOOFDSTUK [2]
ningen wordt overigens gewoonlijk gemeten in aanwezigheidsdagen. De bezetting is in overeenstemming met het landelijk beeld. Tabel 2-6. De bezettingsgraad (in procenten) van woonvoorzieningen en de cliënten/erkende plaatsen -ratio voor dagactiviteitencentra, Limburg versus Nederland 1998 GVT/KGVT DVO/KDV
Limburg
Nederland
104% (N=21)
97% (N=374)
1,21 (N=13)
1,22 (N=142)
Bron: cliëntenregistratie VG 1998, Prismant
Aard van het gebruik In het hierna volgende worden cliënten getypeerd naar de mate van handicap en naar leeftijd. De mate van handicap wordt wel gebruikt als indicator voor de zorgbehoefte; hoe ernstiger de handicap, hoe groter de zorgbehoefte. Beantwoording van de vraag of deze maat daarvoor wel geschikt is, valt buiten dit onderzoek. De leeftijdsverdeling geeft een beeld van de aard van de zorg die nodig is. Eerst worden de kenmerken van cliënten van intramurale instellingen, dat wil zeggen de algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten en de (enige) instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten in Limburg in beeld gebracht. Daarna de cliëntenkenmerken van semi-murale instellingen. Over de kenmerken van cliënten van SPD’en zijn geen gegevens beschikbaar. De Limburgse instellingen worden in deze paragraaf telkens vergeleken met het Nederlandse beeld. Intramurale voorzieningen Verstandelijk gehandicapten kunnen op twee manieren van intramurale voorzieningen gebruik maken: • residentieel en • niet-residentieel (kort verblijf) Het overgrote deel van de cliënten verblijft residentieel op de instelling. Van een residentieel verblijf is sprake bij wonen in de instelling gericht op een langdurig verblijf met een minimum aantal overnachtingen van vier per week. Residentieel verblijvende cliënten zijn gemiddeld ouder, namelijk 41 jaar op peildatum 31-12-98, dan niet-residentieel verblijvende cliënten die gemiddeld 22 jaar zijn op dezelfde peildatum.[1] Niet-residentieel verblijvende cliënten wonen meestal nog thuis bij de ouders. Over het algemeen is het niveau van functioneren van niet-residentieel verblijvende cliënten ook iets hoger dan die van residentieel verblijvende cliënten. Om inzicht te krijgen in de samenstelling van de cliëntenpopulatie in intramurale voorzieningen is deze groep getypeerd naar leeftijd en vervolgens naar mate van handicap en geslacht. Of een gehandicapte man of vrouw is heeft overigens weinig invloed op de zorgbehoefte. Allereerst bespreken we de samenstelling van de cliëntenpopulatie van algemene instellingen en vervolgens van de instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten Leeftijdsverdeling De leeftijdsopbouw van de gehandicapten geeft een indicatie voor de aard van zorg die nodig is; een verstandelijk gehandicapt kind vraagt nu eenmaal andere zorg dan een volwassene of een oudere. De leeftijdsopbouw van verstandelijk gehandicapten in Limburg blijkt niet veel van het Nederlands gemiddelde te verschillen (zie Tabel 2-7). Het enige dat opvalt is dat in Noord en Midden Limburg duidelijk meer verstandelijk gehandicapten boven de vijftig zijn en daartegenover minder in de leeftijd van 20 tot 50 jaar. Hoewel de leeftijdsopbouw in Limburg geen belangrijke verschillen kent van het Nederlands gemiddelde, zullen veranderingen in de leeftijdsopbouw in de toekomst mogelijk wel van invloed kunnen zijn op de zorgvraag. In de prognose voor de toekomstige zorgvraag is hiermee impliciet rekening gehouden door uit te gaan van een intensivering van de zorg per cliënt. Tabel 2-7. Leeftijdsverdeling van verstandelijk gehandicapten (in procenten) NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland (1998)
20 jaar
10
8
12
20-50 jaar
52
65
63
50 jaar en ouder
38
27
26
Aantal (x 1.000)
1,6
1,0
32,3
1999
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000. Prismant, Enquête Jaarcijfers Gehandicaptenzorg 1998.
Mate van handicap De mate van handicap is verdeeld in zes categorieën: • normaal begaafd (IQ >85) • zwak begaafd (IQ 70-85) • lichte beperking (IQ 50-70) • matige beperking (IQ 35-50) • ernstige beperking (IQ 20-35) • zeer ernstige / diepe beperking (IQ <20) In Tabel 2-8 is ter vergelijking naast de mate van handicap van in Limburg woonachtige verstandelijk gehandicapten die van Nederland weergegeven. Er is onderscheid gemaakt tussen residentieel en niet-residentieel verblijvende cliënten. Te zien valt dat in Noord en Midden Limburg het percentage gehandicapten met een ernstige of een diepe beperking met 38% lager is dan het landelijk gemiddelde (57%) en in Zuid Limburg ligt dat percentage met (63% vrouwen, 71% mannen) juist hoger dan het landelijk gemiddelde. In Noord en Midden Limburg heeft een relatief groot deel van de niet-residentieel verblijvende cliënten (50-70%) een ernstige of diepe beperking (circa 40% landelijk).
63
64
HOOFDSTUK [2]
Tabel 2-8. Mate van handicap van residentieel en niet-residentieel verblijvende cliënten naar geslacht (in procenten) NM Limburg Residentieel
Mannen Vrouwen
Zuid Limburg
Nederland
Mannen Vrouwen
Mannen Vrouwen
Normaal begaafd
0
0
0
0
0
Zwak begaafd
0
0
0
0
1
1
Lichte beperking
11
12
4
7
10
10
Matige beperking
50
49
24
30
32
32
Ernstige beperking
28
26
40
37
31
31
Diepe beperking
11
12
31
26
26
27
100
100
100
100
100
100
0
0
0
0
0
0
Totaal
0
Niet-residentieel Normaal begaafd Zwak begaafd
11
0
0
0
2
1
Lichte beperking
22
10
13
15
20
19
Matige beperking
17
24
49
52
43
39
Ernstige beperking
28
43
24
12
23
25
Diepe beperking
22
24
14
21
13
16
100
100
100
100
100
100
Totaal Aantal niet-residentiële cliënten (respons) Aantal residentiële cliënten (respons)
18
21
63
52
715
545
220
205
500
492
10.356
7.534
Bron: VGN 2000a
Naast de typering naar mate van handicap van de cliëntenpopulatie in de LRZ, is de cliëntenpopulatie van verstandelijk gehandicapten in de enquête jaarcijfers Gehandicaptenzorg (EJG) en bij de zorgkantoren ten behoeve van productieafspraken getypeerd.[2] De cliëntenpopulatie is daarbij getypeerd naar mate van handicap, leeftijd en de groepsgrootte waarin zij wonen. In dit hoofdstuk gaan we niet in op het onderscheid dat naar groepsgrootte wordt gemaakt. Voor de mate van handicap worden vier categorieën onderscheiden: • debielen • imbecielen • idioten • bedlegerigen Het indelen van cliënten naar bovenstaande benamingen is in de gehandicaptenzorg inmiddels verouderd. Toch wordt deze indeling nog wel gehanteerd in de budgetteringmethodiek voor de gehandicaptenzorg en de formulieren die daarbij horen. Uit Tabel 2-9 blijkt dat de provincie Limburg in vergelijking met het Nederlands gemiddelde weinig plaatsen voor idioten heeft, maar wel veel plaatsen voor bedlegerigen en imbecielen.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Tabel 2-9. Mate van handicap van verstandelijk gehandicapten (in procenten) NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
(1999)
(1999)
(1998)
8
5
7
Imbeciel
59
58
51
Idioot
11
11
22
Bedlegerig
22
26
20
Aantal (x 1.000)
1,6
1,0
32,3
Debiel
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000. Prismant, Enquête Jaarcijfers Gehandicaptenzorg 1998.
Instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten In de provincie Limburg bestaat één instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten. Deze instelling bevindt zich in de regio Zuid Limburg en heeft in 1998 nog een capaciteit van 197 plaatsen, in 1999 is dit gedaald tot 188 plaatsen. De mate van handicap van jeugdig licht verstandelijk gehandicapten in de Limburgse instelling is ongeveer hetzelfde als in het landelijk beeld (zie Tabel 2-10). De verdeling naar geslacht vertoont daarentegen wel een duidelijk verschil: in Limburg is bijna driekwart van de jeugdig licht verstandelijk gehandicapten van het mannelijk geslacht, terwijl landelijk iets minder dan tweederde van het mannelijk geslacht is. Tabel 2-10. Mate van handicap van residentieel en niet-residentieel verblijvende jeugdig licht verstandelijk gehandicapten naar geslacht, Limburg versus Nederland (in procenten) Residentieel
Limburg (N=197)
Nederland (N=1.094)
Mannen Vrouwen
Mannen Vrouwen
-
-
2
2
Zwak begaafd
48
38
48
47
Lichte beperking
48
61
49
48
Matige beperking
3
2
1
3
Ernstige beperking
1
0
0
1
Diepe beperking
0
0
0
0
100
100
100
100
Normaal begaafd
Totaal Niet-residentieel
-
-
4
3
Zwak begaafd
40
0
48
45
Lichte beperking
60
100
48
53
Matige beperking
0
0
0
0
Ernstige beperking
0
0
0
0
Diepe beperking
0
0
0
0
100
100
100
100
10
5
153
76
139
56
677
417
Normaal begaafd
Totaal
Aantal niet-residentiële (respons) Aantal residentiële cliënten (respons) Bron: VGN, 2000a
65
66
HOOFDSTUK [2]
Semi-murale voorzieningen Om een beeld te krijgen van de cliëntenpopulatie van semi-murale voorzieningen in Limburg ten opzicht van het Nederlands gemiddelde, is deze groep gekarakteriseerd naar leeftijd en mate van handicap. In de cliëntenregistratie voor verstandelijk gehandicapten zijn cliëntenkenmerken alleen enkelvoudig te onderscheiden. In de onderstaande tabellen zijn daarom leeftijd en mate van handicap los van elkaar weergegeven. Leeftijd Uit de Tabel 2-11 valt op te maken dat in Limburg de leeftijdsopbouw van de groep verstandelijk gehandicapten in woonvoorzieningen vrijwel identiek aan het Nederlands gemiddelde is. Bij de groep verstandelijk gehandicapten in dagactiviteitencentra is wel een verschil te zien. Limburg heeft relatief veel kinderen van nul tot vier jaar en juist weer tamelijk weinig kinderen van tussen de vijf en de tien jaar oud. De kinderopvang is klaarblijkelijk anders georganiseerd dan landelijk (andere afspraken/procedures). De leeftijdsverdeling van personen in dagactiviteitencentra vertoont vanaf het 20ste levensjaar vrijwel hetzelfde patroon als landelijk. Tabel 2-11. De leeftijdsverdeling (in procenten) van verstandelijk gehandicapten in semi-murale voorzieningen; Limburg versus Nederland (K)GVT
DVO/KDV
Limburg
Nederland
Limburg
0-4
0
0
11,2
7,9
5-9
0
0,3
8,5
12,8
10-14
1,2
0,7
1,7
5,1
15-19
2,0
1,7
0,6
3,1
20-24
5,7
5,9
10,2
9,3
25-49
57,3
55,9
52,6
46,8
50-64
28,4
25,3
13,4
12,1
Leeftijd
65+ Totaal N
Nederland
5,4
10,1
1,8
3,0
100,0
100,0
100,0
100,0
648
9.935
891
7.928
Bron: cliëntenregistratie VG 1998, Prismant
Mate van handicap In Tabel 2-12 zijn cliënten van gezinsvervangende tehuizen en dagactiviteitencentra voor volwassenen ingedeeld naar mate van handicap. Opvallend is, dat landelijk bijna de helft van de cliënten voor (K)GVT’en en ruim een kwart voor DVO/KDV’en niet gespecificeerd is naar de mate van handicap. In Limburg is dat percentage een stuk lager, respectievelijk twaalf procent van de gehandicapten in GVT’en en zes procent in DVO/KDV’en. De registratie van cliëntkenmerken in de provincie Limburg is klaarblijkelijk vrij goed. De samenstelling van de cliëntenpopulatie waarvoor de mate van handicap wel is gespecificeerd, is voor Limburg wat betreft (kinder)gezinsvervangende tehuizen ongeveer
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
hetzelfde als het Nederlands gemiddelde. Op het oog lijkt de mate van handicap van cliënten in dagverblijven in Limburg iets lichter te zijn dan landelijk. Tabel 2-12. Verstandelijk gehandicapten in GVT’en en DVO’en ingedeeld naar mate van handicap (in procenten) (K)GVT
DVO/KDV
Limburg
Nederland
Limburg
8
16
2
4
Licht
52
42
38
27
Matig
40
39
45
45
Ernstig
0
3
10
16
Zeer ernstig
0
0
5
7
100
100
100
100
12
47
6
26
648
9.756
891
7.288
Handicap Zwakbegaafd
Totaal (exclusief niet-gespecificeerd) Niet gespecificeerd (op gehele populatie) N
Nederland
Bron: cliëntenregistratie VG 1998, Prismant
2.1.2.2
Wachtlijsten verstandelijk gehandicapten (ZRS-registratie)
De zorgvraag wordt beschreven als de optelsom van het huidig gebruik van de voorzieningen en de onvervulde vraag: de wachtenden op zorg. Om een beeld te krijgen van de zorgvraag binnen de gehandicaptenzorg bestaat een uitgebreid informatiesysteem, het zogeheten Zorg Registratie Systeem, de landelijk houder hiervan is het College voor Zorgverzekeringen. In deze registratie is een groot aantal gegevens verzameld, waarbij onder andere het aantal indicatiestellingen, realisaties en het aantal wachtenden met diverse kenmerken daarbij. De volgende gegevens hebben wij onderzocht, het aantal wachtenden en de wachttijden (in dagen) weergegeven: • per zorgfunctie (A, B,..F) • naar mate van handicap • naar leeftijd • naar geslacht De wachtenden zijn daarnaast onderscheiden in drie categorieën: niet-urgent, plaatsing gewenst, en urgent wachtenden. In deze paragraaf is het totaal aantal wachtenden, dat wil zeggen de som van de drie categorieën beschreven, tenzij anders vermeld wordt. Landelijk heeft drie kwart van het totaal aantal wachtenden het predikaat ‘urgent wachtend’. Bij rapportages over wachtlijsten is het gebruikelijk om alleen het aantal urgent wachtenden in kaart te brengen. In deze paragraaf wordt expliciet het totaal aantal wachtenden in ogenschouw genomen omdat we de totale zorgvraag in kaart willen brengen.
67
68
HOOFDSTUK [2]
Wachtenden en zorgfuncties De meest geëigende maatstaf om de zorgbehoefte in kaart te brengen is het aantal wachtenden naar zorgfunctie. De ZRS onderscheidt acht zorgfuncties: • A onderzoek en advies • B begeleiding cliënt • C begeleiding ouders/ gezin • D behandeling/therapie • E1 dagbesteding • E2 wonen • E3 kort verblijf • F behandeling met verblijf De belangrijkste zorgfuncties zijn wonen (E2) en dagbesteding (E1), landelijk wacht circa 70 procent van de cliënten op één van deze twee zorgproducten. De overige circa 30 procent van de vraag naar zorg op de wachtlijst valt landelijk in de categorieën ‘onderzoek en advies’ (1%), ‘begeleiding cliënt’ (8%), ‘begeleiding ouders/gezin’ (6%), ‘behandeling/therapie’ (1%), ‘kort verblijf’ (10%) en ‘behandeling met verblijf’ (4%). Tabel 2-13 geeft weer hoe de vraag naar zorg op de wachtlijst voor Limburg ten opzichte van Nederland er uit ziet. Ook in Limburg zijn wonen en dagbesteding veruit de meest gevraagde zorgfuncties. Tabel 2-13. Het aantal wachtenden naar de zorgfunctie dagbesteding en wonen ten opzicht van de overige zorgfuncties (in procenten); Limburg vergeleken met Nederland Zorgfunctie
Setting van de zorg
NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland 47
Wonen (E2)
Intramuraal / semi-muraal
47
63
Dagbesteding (E1)
Semi-muraal
19
20
22
Begeleiding (B, C)
Ambulante hulpverlening
14
5
14
Overig
-
20
12
17
Totaal
100
100
100
Totaal aantal zorgproducten op wachtlijst (N)
741
644
21.792
Bron: CvZ/Prismant, 2000
Daarnaast is in Tabel 2-13 weergegeven welke setting van zorg bij welke zorgfunctie past. Een wachtende om te wonen betekent een wachtende op een plaats in een intramurale of een semi-murale voorziening. Een wachtende op dagbesteding betekent meestal een wachtende voor een semi-murale voorziening of ambulante hulp. De zorgfuncties B ‘begeleiding cliënt’ en C ‘begeleiding ouders/gezin’ vormen een afspiegeling van het aantal wachtenden op ambulante hulp (van de SPD en soms de thuiszorg). Zorgfuncties en leeftijd De beschreven zorgfuncties staan ook in verband met de leeftijd van de cliënten. De zorgfuncties onderzoek en advies, begeleiding cliënt, behandelingtherapie dagbesteding en wonen worden tamelijk gespreid gevraagd door cliënten uit alle leeftijdscategorieën.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Begeleiding ouders/gezin, kort verblijf en behandeling met verblijf worden voornamelijk gebruikt door kinderen, dit wil zeggen cliënten tot de leeftijd van 20 jaar. Dagbesteding en wonen worden verhoudingsgewijs weinig gevraagd voor kinderen jonger dan 10 jaar. Dit laat zich verklaren doordat de ouders tot die leeftijd vaak nog thuis de zorg voor het kind op zich nemen. Kinderen onder de 10 jaar wachten wel vaak op een kort verblijf in een instelling. Onder ‘Kort verblijf’ wordt verstaan het kort verblijf van cliënten (meestal kinderen) in een instelling voor het weekend, de midweek, vakantie of logeren. Naast de bovenstaande zorgfuncties wordt ook nog het Persoonsgebonden budget (PGB) als aparte categorie onderscheiden. Deze zorgfunctie onderscheid zich van de rest omdat hierbij sprake is van een financieringsvorm, waar dan uiteindelijk nog een zorgproduct voor ingekocht kan worden. Het aantal wachtenden in de regio’s Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg is in de onderstaande tabel afgezet tegen het aantal wachtenden in Nederland. Deze cijfers dienen voorzichtig te worden geïnterpreteerd. Uit onderzoek is gebleken dat een deel van de wachtenden inmiddels is geholpen maar toch nog op de wachtlijst staat (vergeten van de wachtlijst te halen). Daarnaast geldt dat eenderde van de wachtenden al een plek heeft, maar op zoek is naar een andere plaats of een ander, meer passend zorgproduct. Iemand die nu nog intramuraal of semi-muraal verblijft wil bijvoorbeeld thuis gaan wonen en daarvoor ambulante hulp krijgen. Andersom is ook mogelijk, iemand krijgt nu nog ambulante hulp maar zoekt een plaats in een intramurale instelling. Tabel 2-14. Het totaal aantal wachtenden in 1999 naar zorgfunctie in de WZV-regio’s NM Limburg, Zuid Limburg en Nederland NM Limburg
Zuid Limburg
A Onderzoek en advies
30
0
223
B Begeleiding cliënt
37
24
1.716
C Begeleiding ouders/gezin
56
7
1.250
Totaal aantal wachtenden
Nederland
27
3
281
E1 Dagbesteding
142
131
4.493
E2 Wonen
D Behandeling/therapie
346
403
9.809
E3 Kort verblijf
31
14
2.041
F Behandeling met verblijf
72
62
966
741
644
21.792
9
90
3.958
Totaal
750
734
25.750
aantal cliënten (excl. PGB: 3.747 cliënten)
577
562
16.419
Totaal (exclusief PGB) G Persoonsgebonden budget
Bron: CvZ/Prismant 2000
Als we het aantal wachtenden per 100.000 inwoners in Limburg vergelijken met de cijfers van Nederland in totaal (zie Tabel 2-15) dan vallen een aantal zaken op. Allereerst valt op dat het aantal wachtenden cliënten per 100.000 inwoners in Limburg rond het landelijk gemiddelde van 112 wachtenden ligt. In Noord- en Midden Limburg ligt het aantal wach-
69
70
HOOFDSTUK [2]
tende cliënten iets boven het landelijk gemiddelde (122) en in Zuid Limburg iets onder het landelijk gemiddelde (87). Als we kijken naar de zorgproducten zien we dat in Limburg het aantal wachtenden voor PGB per 100.000 inwoners duidelijk lager ligt dan het landelijk gemiddelde. Onduidelijk is hierbij of dit komt doordat in de rest van Nederland de vraag naar PGB’s relatief hoger is of dat in provincie Limburg het aanbod van persoonsgebonden budgetten beter wordt verzorgd. Tabel 2-15. Het aantal wachtenden per 100.000 inwoners in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland (N=25.750)
(N=750)
(N=734)
A Onderzoek en advies
6
0
2
B Begeleiding cliënt
8
4
11
12
1
8
6
0
2
E1 Dagbesteding
30
20
31
E2 Wonen
73
62
67
7
2
14
15
10
6
156
99
141
2
14
26
Totaal
158
113
167
Aantal cliënten
122
87
112
C Begeleiding ouders/gezin D Behandeling/therapie
E3 Kort verblijf F Behandeling met verblijf Totaal (exclusief PGB) G Persoonsgebonden budget
Bron: CvZ/Prismant 2000
Wachtenden, zorgfuncties en voorzieningen De zorgfuncties wonen, dagbesteding en begeleiding kunnen worden gekoppeld aan intramurale en semi-murale voorzieningen en ambulante hulp. Hiertoe verfijnen we de zorgfuncties wonen en dagbesteding naar zorgproduct om inzicht te krijgen in de precieze zorgvraag naar woonvoorziening (zie Tabel 2-16).
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Tabel 2-16. Wachtenden (totaal) voor wonen naar zorgproduct, dagbesteding naar zorgproduct en begeleiding, mei 2000 Zorgproduct
NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
Voorziening Intramuraal
Wonen 29
38
517
Beschutting
106
98
1.323
Intramuraal
Begeleiding
137
141
2.053
Intramuraal/(K)GVT
Zelfstandigheid
63
110
2.490
GVT
Participatie en integratie
11
16
788
GVT DVO/KDV
Verpleging en verzorging
Dagbesteding Eenvoudige activiteiten
26
9
433
Ontwikkelingsgerichte activiteiten
19
28
697
KDV
Vormende activiteiten
72
52
824
DVO
Arbeidsmatige activiteiten
16
28
1.129
DVO
Arbeidsinpassing
6
7
197
DVO en SPD
Verlengde dagopvang
3
7
172
-
93
31
2.957
SPD
Begeleiding Begeleiding cliënt en ouders/gezin Bron: CvZ/Prismant 2000. Bewerking: Prismant 2000
Activiteiten van dagbesteding zijn voornamelijk te realiseren in dagactiviteitencentra voor volwassenen (DVO), kinderdagverblijven (KDV) en bij SPD’en. De woonproducten verpleging en verzorging en beschutting worden voornamelijk geleverd in de intramurale voorzieningen (algemene instellingen voor verstandelijk gehandicapten). Begeleiding wordt zowel geleverd door intramurale instellingen als (kinder) gezinsvervangende tehuizen. De zorgproducten zelfstandigheid en participatie en integratie worden geleverd door gezinsvervangende tehuizen. Deze laatste twee zorgproducten zijn vooral gericht op volwassen verstandelijk gehandicapten. Op basis van de bovenstaande gegevens is een schatting gemaakt van de vraag naar zorgproducten ingedeeld naar instellingsaard die deze zorgproducten leveren. Tabel 2-17 laat zien dat de Limburgse wachtlijst voornamelijk bestaat uit een vraag naar ruimte in semi-murale voorzieningen. Wonen in (kinder)gezinsvervangende tehuizen en ruimte in dagactiviteitencentra vormen ruim de helft van de vraag (54%) van cliënten op de wachtlijst. Eenderde van de vraag (33%) is gericht op intramurale instellingen. Daarnaast wacht nog een deel van de cliënten (12%) op zorgproducten die voornamelijk door SPD’en worden geleverd.
71
72
HOOFDSTUK [2]
Tabel 2-17. Geschat aantal wachtenden voor wonen, dagbesteding en begeleiding in 1999; het aantal wachtenden op de wachtlijst en het aantal wachtenden per 100.000 inwoners toegerekend naar de (vermoedelijke) aard van de instelling NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
wachtend
relatief wachtend
wachtend
relatief wachtend
wachtend
relatief wachtend
190
40
192
30
3.839
25
Wonen -(K)GVT
156
33
211
33
6.506
42
Dagactiviteiten -DVO/KDV
136
29
121
19
4.401
28
99
21
42
6
3.331
22
581
123
566
87
18.077
117
Intramurale instellingen Semi-murale instellingen
Ambulante hulp (SPD)* Totaal
Bron: CvZ/Prismant 2000 * Het aantal wachtenden voor diensten van SPD’en is waarschijnlijk hoger dan hier is vermeld. Bij SPD’en is de registratie van het aantal wachtenden namelijk niet altijd volledig.
Als we het relatief aantal wachtenden voor wonen in intramurale instellingen in ogenschouw nemen valt op dat Limburg, en voornamelijk Noord- en Midden Limburg, een hoger dan gemiddeld aantal wachtenden heeft. Dit is bijzonder omdat als we het relatief aantal wachtenden voor een plaats in een semi-murale voorziening beschouwen blijkt dat Limburg verhoudingsgewijs juist iets minder wachtenden heeft. Vooral het aantal wachtenden voor dagactiviteiten in Zuid Limburg ligt duidelijk lager dan het landelijk gemiddelde. Het aantal wachtenden op ambulante hulp (dat is een deel van de cliënten die wachten op arbeidsinpassing en cliënten of ouders (het gezin) die wachten op begeleiding) ligt in Zuid Limburg een stuk lager dan het landelijk gemiddelde. In Noord en Midden Limburg ligt dat aantal op het landelijk gemiddelde. 2.1.3
Tekorten zorg verstandelijk gehandicapten
In het Treekoverleg zijn normen gedefinieerd die als acceptabele wachtnormen worden beschouwd. Voor de gehandicaptensector zijn een drietal wachttijden bepaald voor wonen, dagbesteding en ambulante vormen van zorg. Voor de functie wonen bedraagt de maximale wachttijd 13 weken en voor ambulante zorg en zorg in de vorm van dagbesteding bedraagt de norm 6 weken. Om de tekorten per type voorziening te bepalen wordt per functie bepaald door welke voorziening dit ‘product’ wordt geleverd (zie Tabel 2-17). Voor de wachtenden is de wachttijd bekend. De wachttijd wordt als volgt gedefinieerd: ‘de verstreken tijdsduur vanaf gewenste datum start zorg/indicatedatum tot datum start realisatie’ (College voor Zorgverzekeringen/Prismant 2000, De cijfers van 1999, landelijke resultaten van het ZRS). De Treeknorm wordt beschouwd als acceptabele wachttijd; wat daarboven komt wordt beschouwd als een tekort (in aantallen wachtenden). Het tekort wordt vervolgens afgezet tegen de huidige capaciteit en in Figuur 2-1 gepresenteerd als % van de capaciteit.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Figuur 2-1. Tekort sector verstandelijk gehandicapten als % capaciteit (in 1999) NM-Limburg = Werkgebied Zorgkantoor Noord en Midden Limburg; Zuid Limburg = Werkgebied Zorgkantoor Zuid Limburg; NED = Totaal Nederland als referentiegebied Bron: CVZ/Prismant, 2000 HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten, 2000a en 2000b; Treek-overleg, 2000a.
Voor alle typen voorzieningen zijn grote tekorten waar te nemen. De relatief grootste tekorten zijn waar te nemen in gezinsvervangende tehuizen (voor heel Nederland 43%). Absoluut geldt ook dat de meeste mensen in Nederland wachten op een plek in een gezinsvervangend tehuis. In een vergelijking tussen Noord en Midden Limburg (NML) en Zuid Limburg (ZL) valt op dat Noord en Midden Limburg grotere tekorten kent voor de GVT’s (44 versus 34%), dagverblijven (27 versus 13%) en de SPD’s (8 versus 2%). Zuid Limburg daarentegen heeft grotere tekorten aan plaatsen in intramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten (21 versus 13%). Het tekort aan plaatsen voor de verschillende instellingen kan meerdere oorzaken hebben. Een van de oorzaken is dat de hogere relatieve capaciteit aan intramurale plaatsen in Noord en Midden Limburg leidt tot lagere tekorten. Deze hogere intramurale capaciteit is voor een deel te verklaren uit het feit dat in Noord en Midden Limburg van oudsher veel intramurale cliënten afkomstig zijn van buiten de provincie. 2.1.4
Prognose toekomstige vraag
Deze paragraaf geeft een prognose van de mate waarin er een groeiend beroep op de belangrijkste voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten gedaan zal worden tot het jaar 2005. Twee varianten: demografische raming en demo-plus raming Er is voor gekozen om twee groeivarianten te berekenen. De eerste variant is een demografische raming van de groei in de zorgvraag. Daarnaast is de zogeheten ‘demoplus’-raming uitgevoerd, dit is een raming van de noodzakelijke groei gemaakt met de veronderstelling dat naast de demografische groei het huidige tekort in de periode 2000-2005 worden weggewerkt.
73
74
HOOFDSTUK [2]
1. Demografische raming De demografische groei in de gehandicaptenzorg wordt verondersteld gelijk te zijn aan de demografische groei van de totale bevolking in Limburg. Omdat in de bevolkingsgroei sprake is van vergrijzing, wordt aangenomen dat er ook enige vergrijzing plaatsvindt onder de gehandicapte cliënten. Er is aangenomen dat er sprake is van een intensivering van de zorg per cliënt. Voor verstandelijke gehandicapten is aangenomen dat deze intensivering jaarlijks 0,9 procent is en voor lichamelijk en zintuiglijk gehandicapten is aangenomen dat de intensivering jaarlijks 0,8 procent is.[3] 2. Demo-plus raming Tabel 2-18. Groeiprognose van de voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten in Limburg, periode 2000-2005, volgens twee scenario’s: ‘demogroei’ en ‘demo-plus’ NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
demogroei
demo-plus
demogroei
demo-plus
demogroei
demo-plus
Intramuraal (AZI)
1,4
3,9
1,2
4,3
1,2
4,0
Intramuraal (JLVG) [4]
1,4
1,4
1,2
5,9
1,2
6,0
Semi-murale instellingen (wonen)
1,4
8,3
1,2
7,5
1,2
7,8
Semi-murale inst. (dagactiviteiten)
1,4
6,0
1,2
4,1
1,2
4,9
Ambulante hulp (SPD)
1,4
3,6
1,2
1,7
1,2
2,5
Bron: CBS; Van Muiswinkel e.a., 2000; Capaciteits- en wachtlijstgegevens uit dit rapport. Bewerking: Prismant
Naast de groei vanwege demografische ontwikkelingen, zal de capaciteit in de gehandicaptenzorg de komende jaren ook fors toenemen als beleidsmakers ervoor kiezen de huidige tekorten in de gehandicaptenzorg binnen vijf jaar weg te werken. Hiertoe is de ‘demo-plus’ raming gemaakt: demografische groei, intensivering van de zorg én een inhaalslag om het huidige capaciteitstekort in elk van de voorzieningen weg te werken zijn vertaald in een jaarlijks groeipercentage.[5] In Tabel 2-18 is voor de provincie Limburg en de beide zorgkantoorregio’s Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg de groeiverwachtingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten volgens het scenario van demografische groei en ‘demo-plusgroei’ weergegeven. Demografische groei Te zien valt dat de groei ten gevolge van bevolkingsaanwas en intensivering van de zorg (lees: vergrijzing en verzwaring problematiek per cliënt) voor verstandelijk gehandicapten de komende vijf jaar op 1,2 procent per jaar ligt.[6] Zoals uit Tabel 2-18 is af te lezen is verondersteld dat de bevolkingsgroei tot een evenredige toename in de groei van de verschillende soorten instellingen leidt.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Demo-plusgroei Het scenario van demografische groei PLUS het opheffen van het huidige capaciteitstekort geeft veel rijkere informatie. Allereerst valt op dat de jaarlijkse groei om de capaciteitstekort binnen vijf jaar op te vangen veel groter is dan de demografische groei. Voor alle instellingsoorten in Limburg geldt dat de groei om het tekort weg te werken jaarlijks tenminste twee keer zo groot is als de groei ten gevolge van de gewone bevolkingsaanwas. Uit Tabel 2-18 blijkt verder dat vooral ten gevolge van tekorten van semi-murale woonvoorzieningen voor verstandelijk gehandicapten een grote capaciteitsgroei de komende vijf jaar noodzakelijk is. Voor enkele soorten voorzieningen bestaan ook aanzienlijke verschillen tussen Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg. Dagactiviteitencentra en ambulante hulp van SPD’en voor verstandelijk gehandicapten zullen ten gevolge van huidige tekorten een duidelijk grotere groei in Noord en Midden Limburg laten zien. Maatschappelijke en organisatorische veranderingen Om tot een juiste inschatting van de toekomstige zorgvraag te komen, is het nodig om met belangrijke maatschappelijke en organisatorische veranderingen rekening te houden. Deze veranderingen kunnen soms belangrijker zijn dan demografische veranderingen. Zo is een belangrijke trend in de gehandicaptenzorg, die ook de komende jaren nog doorgaat, dat de cliënt zoveel mogelijk zelfstandigheid gegeven wordt en cliënt en de ouders zoveel mogelijk ondersteund worden in de thuissituatie. Door het verbeteren van de ambulante hulp en Zorg op Maat is het denkbaar dat meer cliënten thuis kunnen blijven en het aantal plaatsen in intramurale instellingen verhoudingsgewijs afneemt. Organisatorische trends zijn moeilijk te kwantificeren, onder andere omdat beleidsbeslissingen (soms op landelijk niveau) onzeker zijn en tegelijk bepalend zijn voor de verandering. Vanwege de onzekerheid hiervan is ervoor gekozen deze veranderingen niet in de raming te verwerken. Een uitgebreide beschrijving van ontwikkelingen in de sector is opgenomen in hoofdstuk 4. 2.1.5
Samenvatting en conclusies
In de provincie Limburg zijn intra-, semi-muraal en ambulant ongeveer evenveel cliënten in behandeling. De intensiteit en de duur van de behandeling is echter sterk verschillend. Intramurale voorzieningen (wonen) Binnen de intramurale voorzieningen voor verstandelijke gehandicapten wordt een onderscheid gemaakt in algemene zwakzinnigen inrichtingen (azi), de instellingen voor meervoudig gehandicapten en instellingen voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten. In Limburg bestaan negen algemene zwakzinnigen inrichtingen en één inrichting voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten. De relatieve capaciteit (in bedden) van voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten ligt in Limburg voor intramurale voorzieningen boven het landelijk gemiddelde. De intramurale capaciteit voor permanent verblijf is in Limburg 2.715 bedden (plaatsen) groot.
75
76
HOOFDSTUK [2]
Deze bedden worden zeer intensief bezet, sommige instellingen hebben zelfs een bezettingsgraad boven de 100%. De gemiddelde bezettingsgraad ligt in 1999 in Limburg op 98,8%. Hoewel Limburg verhoudingsgewijs een grote capaciteit heeft, is het aantal wachtenden voor een plaats in deze voorzieningen hoger dan het landelijk gemiddelde. Een verklarende factor hiervoor kan zijn dat de vraag naar deze zorg in Limburg hoog is, maar ook dat de aanwezigheid van deze voorzieningen wachtenden aantrekt, wellicht ook van buiten de provincie. Een deel van de intramurale capaciteit wordt aangewend voor Zorg op Maat. ZOM maakt ruwweg vier tot vijf procent van de geleverde zorg uit. Bij sommige instellingen is dit minder (instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten twee procent), bij anderen meer (AZI in Noord en Midden Limburg bijna zeven procent). In een vergelijking tussen Noord en Midden Limburg (NML) en Zuid Limburg (ZL) valt op dat Zuid Limburg grotere tekorten kent aan plaatsen in intramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten (21 versus 13%). Als gevolg van de groei van de bevolkingsaanwas en intensivering van de zorg (lees: vergrijzing en verzwaring problematiek per cliënt) wordt de benodigde groei naar zorg voor verstandelijk gehandicapten becijferd op 1,2 procent over de periode 2000-2005. De demo-plusgroei waarbij ook het huidige capaciteitstekort wordt opgeheven laat zien dat voor alle instellingsoorten in Limburg geldt dat de groei om het tekort weg te werken jaarlijks tenminste twee keer zo groot moet zijn als de groei ten gevolge van de demografische groei. Semi-murale voorzieningen (wonen en dagverblijven) Binnen de semi-murale gehandicaptenzorg is er onderscheid tussen woonvoorzieningen en de dagverblijven. Binnen deze voorzieningen kan een onderscheid worden gemaakt tussen voorzieningen voor volwassenen (ouderen) en kinderen. Het totaal aantal plaatsen in semi-murale voorzieningen voor wonen en dagopvang is in 1999 voor Limburg 2.276. De relatieve capaciteit van semi-murale voorzieningen ligt rond het landelijk gemiddelde van circa 100 plaatsen per 100.000 inwoners. Bij woonvoorzieningen geldt daarbij een verhouding één plaats voor één cliënt. Bij voorzieningen voor dagopvang kan worden gezegd dat tegenover vijf erkende plaatsen tenminste zes cliënten worden geholpen.[7] Volgens een ruwe schatting ligt het aantal wachtenden per 100.000 inwoners voor de zorgproducten wonen en dagbesteding in semi-murale voorzieningen voor Noord en Midden Limburg (62) en Zuid Limburg (52) onder het landelijk gemiddelde (70). Een deel van de intramurale en semi-murale capaciteit wordt aangewend voor Zorg op Maat. ZOM maakt ruwweg vijf procent van de totaal geleverde zorg uit. Bij sommige instellingen is dit minder (instelling voor jeugdig licht verstandelijk gehandicapten twee procent), bij anderen meer (semi-murale instellingen vijf tot acht procent). Een deel van de semi-murale capaciteit wordt aangewend voor Zorg op Maat. ZOM maakt ruwweg vijf tot acht procent van de semi-murale zorg uit.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
In een vergelijking tussen Noord en Midden Limburg (NML) en Zuid Limburg (ZL) valt op dat Noord en Midden Limburg grotere tekorten kent voor de GVT’s (44 versus 34%) en dagverblijven (27 versus 13%). Als gevolg van de groei van de bevolkingsaanwas en intensivering van de zorg (lees: vergrijzing en verzwaring problematiek per cliënt) wordt de benodigde groei naar zorg voor verstandelijk gehandicapten becijferd op 1,2 procent over de periode 2000-2005. De demo-plusgroei waarbij ook het huidige capaciteitstekort wordt opgeheven laat zien dat voor alle instellingsoorten in Limburg geldt dat de groei om het tekort weg te werken jaarlijks tenminste twee keer zo groot moet zijn als de groei ten gevolge van de demografische groei. Voorals ten gevolge van tekorten binnen de semi-murale woonvoorzieningen voor verstandelijk gehandicapten is de komende vijf jaar een grote capaciteitsgroei nodig. Ambulante hulp- en dienstverlening De ambulante hulp en dienstverlening voor mensen met een verstandelijke handicap wordt voornamelijk verzorgd door SPD’en. Deze organisaties leveren twee belangrijke soorten diensten. Ten eerste de ambulante hulp, deze biedt voornamelijk Begeleid Zelfstandig Wonen, Praktisch Pedagogische Gezinshulp en Psychosociale hulpverlening. Ten tweede de dienstverlening in de vorm van zogeheten winkeltaken: voorlichting, informatie en begeleiding van verstandelijk gehandicapten en de gezinsleden bij de hulpverlening. Het aantal cliënten van SPD’en in Limburg ligt rond de 2.900 personen. Het aantal geregistreerde wachtenden op ambulante hulp (voor Limburg circa 140 personen) is ten opzicht van intramurale en semi-murale voorzieningen het kleinst. In een vergelijking tussen Noord en Midden Limburg (NML) en Zuid Limburg (ZL) valt op dat Noord en Midden Limburg een groter tekort kent voor de ambulante voorziening SPD (8 versus 2%). Als gevolg van de groei van de bevolkingsaanwas en intensivering van de zorg (lees: vergrijzing en verzwaring problematiek per cliënt) wordt de benodigde groei naar zorg voor verstandelijk gehandicapten becijferd op 1,2 procent over de periode 2000-2005. De demo-plusgroei waarbij ook het huidige capaciteitstekort wordt opgeheven laat zien dat voor alle instellingsoorten in Limburg geldt dat de groei om het tekort weg te werken jaarlijks tenminste twee keer zo groot moet zijn als de groei ten gevolge van de demografische groei.
77
78
HOOFDSTUK [2]
2.2
Lichamelijk gehandicapten
In de sector voor lichamelijk gehandicapten wordt het aanbod van voorzieningen volledig gebruikt. De totale vraag naar zorg bestaat uit het huidige gebruik van de voorzieningen (dat in dit geval gelijk is aan het aanbod) plus de zorgvraag van cliënten die wachten op zorg (‘de wachtlijst’). 2.2.1
Aanbod
In het hierna volgende wordt eerst de omschrijving en omvang van het aanbod in beeld gebracht, vervolgens wordt ingegaan op de beschikbare capaciteit. Omschrijving en omvang Landelijk bestaan er vier soorten semi-murale voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten. Er bestaan grote en kleine woonvormen, voorzieningencentra voor jongeren (ofwel kindergezinsvervangende tehuizen) en daarnaast activiteitencentra. In Limburg zijn alleen kleine woonvormen en activiteitencentra vertegenwoordigd (zie Tabel 2-19). Daarnaast wordt nog een klein aantal mensen met een lichamelijke handicap opgenomen in een verpleeghuis of een revalidatiecentrum. Het College voor Ziekenhuisvoorzieningen schat het aantal plaatsen in verpleeghuizen dat wordt ingenomen door mensen met een lichamelijke handicap landelijk op 250. Hoeveel lichamelijk gehandicapten in Limburg van deze voorzieningen gebruik maken is niet bekend. Tabel 2-19. Het aantal (semi-murale) instellingen voor lichamelijk gehandicapten. Limburg versus Nederland NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Dagopvang
1
3
4
36
Wonen
1
3
4
68
1999
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000. VGN 2000b
Er is weinig bekend over het aanbod van ambulante zorg voor mensen met een lichamelijk handicap. Een deel van deze zorg wordt geleverd vanuit de reguliere thuiszorg (gezinsverzorging en kruiswerk) en er is een ontwikkeling gaande om thuiszorg te leveren vanuit de intra- en semi-murale voorzieningen voor mensen met een lichamelijk handicap. Daarnaast verlenen ook revalidatiecentra ambulante zorg. Een organisatie die ambulante zorg aan lichamelijk gehandicapten levert, zoals de SPD’en voor verstandelijke gehandicapten, bestaat echter niet. Wel hebben veel SPD-instellingen tegenwoordig ook een consulent voor lichamelijk gehandicapten. Twee bestaande vormen van ambulante zorg voor mensen met een lichamelijke handicap zijn wel bijvoorbeeld Focuswoningen[8] en de tijdelijke opvang voor mensen met een lichamelijke handicap.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
De capaciteit De totale capaciteit van semi-murale voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten bestaat uit 323 plaatsen (zie Tabel 2-20). De capaciteit is in 1999 alleen op reguliere wijze aangewend, ofwel er is geen Zorg op Maat geleverd. Tabel 2-20. De capaciteit (plaatsen) van semi-murale instellingen voor lichamelijk gehandicapten in 1999 en de capaciteit per 100.000 inwoners NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
Dagopvang
31
164
195
1.612
Wonen
44
84
128
2.100
Dagopvang
7
25
17
10
Wonen
9
13
11
14
Per 100.000 inwoners
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000. VGN 2000b
De relatieve capaciteit van de kleine woonvormen (zie Tabel 2-20) ligt in Limburg met 11 plaatsen per 100.000 inwoners iets onder het landelijk gemiddelde (14). De capaciteit van activiteitencentra ligt in Limburg met 17 plaatsen per 100.000 inwoners ruim boven het landelijk gemiddelde (10). Wel dient voor een vergelijking van de capaciteit nogmaals onderstreept te worden dat in Limburg geen grote woonvormen bestaan en ook geen voorzieningencentra voor jongeren (kindergezinsvervangende tehuizen). Omdat de grote woonvormen een landelijke functie hebben en er hiervan landelijk slechts vier bestaan, is het niet bijzonder afwijkend dat Limburg hiervan niet is voorzien. Voorzieningencentra voor jongeren (KGVT-en) is wel een meer verbreide voorziening (16 instellingen landelijk) waar de provincie Limburg er echter geen van heeft. 2.2.2
Vraag
De vraag naar zorg van lichamelijk gehandicapten is omschreven als het gebruik van de voorzieningen plus het aantal wachtenden. De omvang van het gebruik van de voorzieningen is bij voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten bij benadering gelijk aan de capaciteit. De aard van het gebruik wordt beschreven door cliëntkenmerken. 2.2.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang van het gebruik Om een beter beeld te geven van het precieze gebruik van de capaciteit is in Tabel 2-21 het aantal verpleegdagen in 1999 weergegeven.
79
80
HOOFDSTUK [2]
Tabel 2-21. Het gebruik van semi-murale instellingen voor lichamelijk gehandicapten, uitgedrukt in verpleegdagen en het aantal verpleegdagen per 100.000 inwoners (in 1999) NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
7.905
41.820
49.725
16.060
30.660
46.720
Dagopvang
1.668
6.449
4.430
Wonen
3.388
4.728
4.162
Dagopvang Wonen Per 100.000 inwoners
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
In Tabel 2-21 is het aantal verpleegdagen voor dagopvang en wonen weergegeven. De verschillen in aantallen verpleegdagen tussen Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg voor dagopvang en wonen weerspiegelen de capaciteit zoals eerder beschreven in Tabel 2-20. Aard van het gebruik Naast de omvang van het gebruik wordt in deze paragraaf de aard van het gebruik beschreven in kwalitatieve termen. De ene handicap is immers de andere niet. Sommige instellingen richten zich op lichter of juist zwaarder gehandicapte cliënten. De mate van handicap is apart in kaart gebracht voor kleine woonvormen en activiteitencentra en telkens verdeeld naar geslacht. Om inzicht te krijgen in de karakteristieken van de populatie lichamelijk gehandicapten onafhankelijk van de aard van zorg die gekozen is, is de mate van handicap ook in kaart gebracht voor beide instellingsvormen tezamen. Daarnaast is onderzocht in hoeverre de aanwezige populatie volgens leeftijdsopbouw verschilt van de totale Nederlandse populatie lichamelijk gehandicapten. Gebleken is dat het aantal lichamelijk gehandicapten waarover gegevens beschikbaar zijn te klein is om een zinvolle analyse van de lichamelijk gehandicapten naar leeftijd uit te voeren. Om een indruk te krijgen van de aard en ernst van de handicap van lichamelijk gehandicapten in Limburg in vergelijking met de rest van Nederland, hebben we drie beoordelingsmaatstaven gehanteerd. 1. is de handicap progressief of stabiel 2. de ADL-verzorgingsmaatstaf 3. de ADL-begeleidingsmaatstaf Stabiele versus progressieve handicap Bij een progressieve handicap neemt de ernst van de handicap met het toenemen van de leeftijd toe, een stabiel handicap heeft een rustiger beeld de bijbehorende aard van zorg is daar makkelijker op af te stemmen. Uit Tabel 2-22 valt af te lezen dat Limburg relatief meer lichamelijk gehandicapten met een progressief ziektebeeld heeft. Dit komt voornamelijk doordat lichamelijk gehandicapten in de Limburgse activiteitencentra relatief vaker dan in andere activiteitencentra een progressief ziektebeeld hebben.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Tabel 2-22. Lichamelijk gehandicapten naar ziektebeeld, stabiel of progressief, Limburg versus Nederland naar geslacht en woonvorm (in procenten) 1998
Limburg (N=154) Stabiel
Kleine woonvormen
Activiteitencentra
Samen
Nederland (N=2470)
Progressief
Stabiel
Progressief
Vrouwen
92
8
81
19
Mannen
67
33
81
19
Totaal (N=22)
82
18
81
19
Vrouwen
67
33
80
20
Mannen
69
31
77
23
Totaal (N=134)
68
32
78
22
Vrouwen
72
28
80
20
Mannen
69
31
78
22
Totaal (N=154)
70
30
79
21
Bron: cliëntenregistratie LG 1998, Prismant
Verzorging van lichamelijk gehandicapten Door het verzorgend personeel in instellingen zijn lichamelijk gehandicapte cliënten ingedeeld naar verzorgingsgraad in drie categorieën. Gehandicapten die een lichte, een gemiddelde en een zware verzorging nodig hebben. Uit Tabel 2-23 blijkt duidelijk dat lichamelijk gehandicapten in activiteiten centra gemiddeld genomen een lichtere verzorging behoeven. Als we Limburg vergelijken met de gemiddelde verzorgingsgraag in Nederland, blijkt Limburg minder lichte zorg te leveren en duidelijk meer gemiddelde zorg. Dit geldt voor de woonvormen en activiteitencentra. Het aantal cliënten dat een zware verzorging nodig heeft ligt bij activiteitencentra landelijk juist weer net iets hoger. Duidelijke verschillen tussen mannen en vrouwen zijn niet uit de gegevens op te maken. Tabel 2-23. De verzorgingsgraad van lichamelijk gehandicapten, licht, middel en zwaar, Limburg versus Nederland naar geslachten woonvorm (in procenten) Limburg (N=201)
1998
Nederland (N=2312) Middel
Zwaar
Kleine
Vrouwen
14
50
36
44
25
31
Woonvormen
Mannen
25
75
27
48
25
27
Totaal (N=25)
16
52
32
46
25
29
Activiteiten-centra
Vrouwen
48
41
10
62
24
15
Mannen
47
40
14
63
21
16
Totaal (N=176)
47
40
13
63
22
15
Samen
Licht
Middel
Zwaar
Licht
Vrouwen
42
43
15
55
24
20
Mannen
44
41
15
59
22
19
Totaal (N=201)
43
42
15
58
23
19
Bron: cliëntenregistratie LG 1998, Prismant
81
82
HOOFDSTUK [2]
Begeleiding van lichamelijk gehandicapten Naast de mate van zorg, heeft verzorgend personeel in instellingen lichamelijk gehandicapte cliënten ook nog beoordeeld naar de mate waarin zij begeleiding nodig hebben. Drie categorieën van begeleiding zijn onderscheiden: gehandicapten die weinig, gemiddeld en veel begeleiding nodig hebben. In Tabel 2-24 is de noodzakelijke begeleiding van cliënten in Limburg vergeleken met de gemiddelde begeleidingsgraad in Nederland. Twee zaken springen duidelijk in het oog. Ten eerste, en dit ligt voor de hand, dat cliënten in de kleine woonvormen meer begeleiding behoeven dan cliënten in activiteitencentra. En ten tweede dat, naar beoordeling van het personeel, cliënten in Limburg duidelijk minder begeleiding behoeven dan gemiddeld in Nederland. Met name het aantal cliënten dat veel begeleiding nodig heeft ligt landelijk hoger. Bij de vergelijking van mannen en vrouwen tekenen zich geen duidelijke verschillen of patronen met een bepaalde regelmaat af. Tabel 2-24. De begeleidingsgraad van lichamelijk gehandicapten, weinig, gemiddeld en veel, Limburg versus Nederland naar geslacht en woonvorm (in procenten) Limburg (N=200)
1998
Nederland (N=2349)
Weinig
Middel
Veel
Weinig
Middel
Kleine
Vrouwen
36
36
29
16
39
46
Woonvormen
Mannen
27
45
27
16
40
44
Totaal (N=25)
32
40
28
16
39
45
Activiteiten-centra
Vrouwen
56
28
16
31
42
26
Mannen
36
52
12
32
45
23
Totaal (N=175)
43
44
13
32
44
24
Vrouwen
52
30
18
26
41
33
Mannen
36
51
13
28
43
29
Totaal (N=200)
42
44
15
27
42
31
Samen
Veel
Bron: cliëntenregistratie LG 1998, Prismant
2.2.2.2
Wachtlijsten en tekorten
Als we de grootte van de wachtlijst van lichamelijk gehandicapten beschouwen, valt allereerst op dat de wachtlijsten gemiddeld meer dan de helft van de bestaande capaciteit beslaan. Dit geeft weer dat het capaciteitstekort vrij groot is. In Tabel 2-25 wordt de wachtlijst gekoppeld aan de aanwezige capaciteit. Te zien valt dat de wachtlijstdruk in de provincie Limburg voor (kleine) woonvormen iets hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. Het verschil is echter niet erg groot, dit komt dan ook ongeveer overeen met wat we zouden verwachten gezien het gegeven dat de relatieve capaciteit van Limburg op het landelijk gemiddelde ligt. Landelijk geldt dat tweederde van de wachtenden op een woonvoorziening op dit moment in de thuissituatie verblijft en zich dus nog niet in het zorgcircuit bevindt.
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
Ten aanzien van de activiteitencentra valt op dat in de provincie Limburg de wachtlijst ten opzichte van het Nederlands gemiddelde laag ligt. Dit verdraagt zich goed met het gegeven dat de relatieve capaciteit van activiteitencentra in de provincie Limburg ruim boven het landelijk gemiddelde ligt. Tabel 2-25. Wachtlijst (peildatum 1 juli 1999) als percentage van de capaciteit van de voorzieningen Limburg
Nederland
Kleine woonvormen
61% (N=4)
55% (N=52)
Activiteitencentra
54% (N=5)
81% (N=38)
Bron: Genoeg geteld 4. VGN 1999
2.2.3
Prognose toekomstige vraag
Deze paragraaf geeft een prognose van de mate waarin er een groeiend beroep op de belangrijkste voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten gedaan zal worden tot het jaar 2005. Twee varianten: demografische raming en demo-plus raming Er is voor gekozen om twee groeivarianten te berekenen. De eerste variant is een demografische raming van de groei in de zorgvraag. Daarnaast is de zogeheten ‘demoplus’-raming uitgevoerd, dit is een raming van de noodzakelijke groei gemaakt met de veronderstelling dat naast de demografische groei het huidige tekort in de periode 2000-2005 worden weggewerkt. In paragraaf 2.1.4 is een nadere omschrijving van deze twee varianten gegeven. In Tabel 2-26 is voor de provincie Limburg en de beide zorgkantoorregio’s Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg de groeiverwachtingen in de gehandicaptenzorg volgens het scenario van demografische groei en het tweede scenario van demografische groei met het wegwerken van de huidige tekorten gemaakt. Tabel 2-26. Groeiprognose van voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten in Limburg, periode 2000-2005, volgens twee scenario’s: ‘demogroei’ en ‘demo-plus’ NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
demogroei
demo-plus
demogroei
demo-plus
demogroei
demo-plus
Wonen
1,3
13,1
1,1
10,0
1,1
11,1
Activiteitencentra
1,3
20,7
1,1
7,6
1,1
10,2
Bron: CBS; Van Muiswinkel e.a., 2000; Capaciteits- en wachtlijstgegevens uit dit rapport. Bewerking: Prismant
Demografische groei Te zien valt dat de groei ten gevolge van bevolkingsaanwas en intensivering van de zorg lichamelijk gehandicapten op 1,1 procent per jaar ligt.[9] Zoals in Tabel 2-26 te zien is, is verondersteld dat de bevolkingsgroei tot een evenredige toename in de groei van woonvoorzieningen en activiteitencentra leidt.
83
84
HOOFDSTUK [2]
Demo-plusgroei Het scenario van demografische groei PLUS het opheffen van het huidige capaciteitstekort geeft veel rijkere informatie. Allereerst valt op dat de jaarlijkse groei om de capaciteitstekort binnen vijf jaar op te vangen veel groter is dan de demografische groei. Voor beide soorten voorzieningen geldt dat de jaarlijkse groei om het tekort weg te werken bijna negen keer zo groot is als de groei ten gevolge van de gewone bevolkingsaanwas. Ten slotte valt nog op dat kleine woonvormen en dagactiviteitencentra voor lichamelijk gehandicapten in Noord en Midden Limburg een duidelijk hogere groeiverwachting vertonen dan in Zuid Limburg. Maatschappelijke en organisatorische veranderingen Om tot een juiste inschatting van de toekomstige zorgvraag te komen, is het nodig om met belangrijke maatschappelijke en organisatorische veranderingen rekening te houden. Deze veranderingen kunnen soms belangrijker zijn dan demografische veranderingen. Zo is een belangrijke trend in de gehandicaptenzorg, die ook de komende jaren nog doorgaat, dat de cliënt zoveel mogelijk zelfstandigheid gegeven wordt en cliënt en de ouders zoveel mogelijk ondersteund worden in de thuissituatie. Door het verbeteren van de ambulante hulp en Zorg op Maat is het denkbaar dat meer cliënten thuis kunnen blijven en het aantal plaatsen in intramurale instellingen verhoudingsgewijs afneemt. Organisatorische trends zijn moeilijk te kwantificeren, onder andere omdat beleidsbeslissingen (soms op landelijk niveau) onzeker zijn en tegelijk bepalend zijn voor de verandering. Vanwege de onzekerheid hiervan is ervoor gekozen deze veranderingen niet in de raming te verwerken. Een uitgebreide beschrijving van ontwikkelingen binnen de sector is opgenomen in hoofdstuk 4. 2.2.4
Samenvatting en conclusies
De provincie Limburg beschikt over semi-murale voorzieningen en enige ambulante hulp en dienstverlening voor lichamelijk gehandicapten. Er zijn geen speciale intramurale voorzieningen. Wel verblijven sommige mensen met een lichamelijke handicap in een verpleeghuis of revalidatiecentrum, dit aantal is echter beperkt. Semi-murale voorzieningen (wonen en dagverblijven) De provincie Limburg beschikt over twee typen semi-murale voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten: de kleine woonvormen en activiteitencentra. De totale capaciteit hiervan is 308 plaatsen groot. De gewenste capaciteit van voorzieningen voor wonen en dagverblijf voor lichamelijk gehandicapten lijkt, gezien de grootte van de wachtlijst ten opzicht van de bestaande capaciteit, zowel landelijk (55% en 81%) als in Limburg (61% en 54%), behoorlijk groter te zijn dan het huidige aantal plaatsen. De capaciteit per 100.000 inwoners van activiteitencentra in de provincie Limburg (17) ligt overigens duidelijk boven het landelijk gemiddelde (10). Daarnaast geldt dat voor de activiteitencentra slechts een relatief kleine aantal
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
mensen op de wachtlijst staat. De aard van deze voorziening heeft wellicht een dusdanig lokaal karakter dat een ruim aanwezige capaciteit ook tot een verminderd aantal wachtenden heeft geleid en bovendien geen wachtenden uit andere regio’s aantrekt. De capaciteit en het aantal wachtenden voor kleine woonvormen voor lichamelijk gehandicapten ligt ongeveer op het landelijk gemiddelde. Voor lichamelijk gehandicapten in Limburg wordt geen capaciteit voor Zorg op Maat aangewend. Als we de mate van handicap beoordelen op basis van de stabiliteit of progressiviteit van de handicap blijkt dat in Limburg cliënten iets vaker een progressieve handicap hebben dan landelijk. Als we als maatstaf voor de mate van benodigde zorg de twee criteria verzorging en begeleiding hanteren, ontdekken we dat deze voor Limburg enigszins paradoxaal lijken te zijn. Limburgse lichamelijk gehandicapten hebben gemiddeld meer zorg nodig, maar minder begeleiding. Ambulante hulpverlening Er is niet veel bekend met betrekking tot de ambulante zorg voor mensen met een lichamelijk handicap. Een deel van deze zorg zal worden geleverd vanuit de reguliere thuiszorg (gezinsverzorging en kruiswerk) en er is een ontwikkeling gaande om thuiszorg te leveren vanuit de semi-murale voorzieningen voor mensen met een lichamelijk handicap. Verder hebben veel SPD-instellingen tegenwoordig ook een consulent voor lichamelijk gehandicapten. Daarnaast verlenen ook revalidatiecentra ambulante zorg. Twee andere bestaande vormen van ambulante zorg voor mensen met een lichamelijke handicap zijn Focuswoningen en de tijdelijke opvang voor mensen met een lichamelijke handicap.
2.3
Zintuiglijk gehandicapten
2.3.1
Aanbod
Allereerst volgt een korte beschrijving van het aanbod en omvang van voorzieningen, vervolgens wordt de aangeboden capaciteit getalsmatig in beeld gebracht. Omschrijving Voor de groep van zintuiglijk gehandicapten is het inmiddels minder relevant om een onderscheid te maken naar intramurale, semi-murale en ambulante zorg. Met name de intramurale zorgverlening bestaat niet meer uit de vroegere blinden- en doveninternaten. Er is inmiddels een gedifferentieerd zorgaanbod ontstaan voor de naar schatting 656.000 mensen die een visuele beperking kennen (waarvan 171.000 met ernstige of zeer ernstige beperkingen) en 913.000 met auditieve functiebeperkingen (waarvan 314.000 ernstig tot zeer ernstig). Geen van deze instellingen ligt in de provincie Limburg. In Limburg zijn geen intramurale instellingen voor blinde en slechtziende mensen en geen instellingen voor mensen met auditieve en communicatieve beperkingen. De voor deze
85
86
HOOFDSTUK [2]
doelgroep bestaande instellingen, zes instellingen voor visueel gehandicapten en zes instellingen voor auditief gehandicapten, hebben vooral een bovenregionale functie. Capaciteit Intramurale instellingen Tabel 2-27. Het aantal instellingen voor auditief en visueel gehandicapten en de toegelaten capaciteit (in bedden), jaar 1999 Instellingen
Toegelaten capaciteit
Auditief gehandicapten
6
884
Visueel gehandicapten
6
560
12
1.444
Totaal Bron: Bartels, 2000. CTG, Jaarverslag 1999
In Nederland bestaan 12 intramurale instellingen voor zintuiglijk gehandicapten (zie Tabel 2-27). Deze instellingen hebben vooral een landelijke functie. Zes van deze instellingen zijn voor auditief gehandicapten en zes instellingen voor visueel gehandicapten. Geen van deze instellingen ligt in de provincie Limburg. De capaciteit van de intramurale instellingen is uitgedrukt in erkende (toegelaten) bedden. Semi-murale instellingen Over de zorg voor zintuiglijk gehandicapten die in semi-murale instellingen voor zintuiglijk gehandicapten wordt gegeven is betrekkelijk weinig bekend. In totaal zijn er per 1 januari 2000 elf instellingen in Nederland met 228 plaatsen, het gaat hier voornamelijk om woonvoorzieningen. Voor zintuiglijk gehandicapten uit Limburg kunnen vijf in de buurt van deze provincie (Oostelijk Noord-Brabant en zuidelijk Gelderland) liggende instellingen belangrijk zijn. Hiertoe zijn deze voorzieningen en de capaciteit (in erkende bedden) in Tabel 2-28 weergegeven. Tabel 2-28. Instellingen voor zintuiglijk gehandicapten in de voor Limburg aangrenzende provincies Noord- Brabant en Gelderland, met toegelaten capaciteit per 1/1/1999 Aard instelling
Plaats
Naam
Auditief gehandicapten
St. Michielsgestel
Instituut voor doven
400
Auditief gehandicapten
Eindhoven
Instituut st. Marie
155
Auditief gehandicapten
Groesbeek
Inst. voor slechth. kinderen de Wylerberg
Auditief gehandicapten
Nijmegen
De open cirkel
Visueel gehandicapten
Grave
Instituut Theofaan
Totaal Bron: Bartels, 2000
Capaciteit
40 24 186 805
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
2.3.2
Vraag
De vraag naar diensten voor zintuiglijk gehandicapten is voor de provincie Limburg niet in kaart te brengen. Daarvoor is de beschikbare informatie op regionaal niveau te beperkt. Er bestaat geen wachtlijstinformatie voor zintuiglijk gehandicapten en gebruiksgegevens van de semi-murale instellingen (voor woonvoorzieningen) zijn slecht aanwezig bij het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK heeft echter geen regionale gegevens. Ook de regionale zorgkantoren in Limburg hadden geen gegevens over de zorgvraag van zintuiglijk gehandicapten. Om toch enigszins een beeld te krijgen van de vraag is het landelijk gebruik van (intramurale) voorzieningen weergegeven. 2.3.2.1
Gebruik, omvang en aard
Het gebruik van de voorzieningen wordt is in deze paragraaf in eerste instantie uitgedrukt in de feitelijke capaciteit en het aantal verpleegdagen (zie Tabel 2-29). Deze getallen geven echter tegenwoordig niet meer goed weer wat de daadwerkelijk verrichte activiteiten van de instelling zijn. Voor de instellingen voor visueel gehandicapten bestaat een parameter, het aantal ‘gewogen cliëntcontacten’, die wél een redelijke weerspiegeling vormt van de feitelijke productie in de instelling. Tabel 2-29. Het aantal instellingen voor auditief en visueel gehandicapten en de toegelaten capaciteit (in bedden), jaar 1999 Feitelijke capaciteit
Verpleegdagen
Auditief gehandicapten
909
Visueel gehandicapten
411 1.320
Totaal
Gewogen cliëntcontacten
Bezettingspercentage
214.180
nvt
62,1%
93.216
196.590
64,6%
307.396
nvt
63,8%
Bron: Bartels 2000. CTG, Jaarverslag 1999
2.3.2.2
Wachtlijsten en tekorten
Zowel voor de provincie Limburg als voor Nederland ontbreken gegevens over wachtenden en tekorten voor de zorg voor zintuiglijk gehandicapten. 2.3.3
Prognose toekomstige vraag
Deze paragraaf geeft een prognose van de mate waarin er een groeiend beroep op de belangrijkste voorzieningen voor zintuiglijk gehandicapten gedaan zal worden tot het jaar 2005.
87
88
HOOFDSTUK [2]
Eén variant: demografische raming Voor zintuiglijk gehandicapten zijn geen gegevens beschikbaar over capaciteitstekorten in de provincie Limburg. Ook landelijk zijn daarover geen gegevens beschikbaar; de gegevens over de bezettingsgraad in Tabel 2-29 duiden mogelijk op geen of kleine tekorten. Daarom beperken we ons in deze paragraaf tot een demografische raming van de groei in de zorgvraag. In de onderstaande tabel is voor de provincie Limburg en de beide zorgkantoorregio’s Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg de groeiverwachting voor de voorzieningen voor zintuiglijk gehandicapten weergegeven. Te zien valt dat de groei ten gevolge van bevolkingsaanwas en intensivering van de zorg (lees: vergrijzing en verzwaring problematiek per cliënt) voor zintuiglijk gehandicapten in Limburg op 1,1 procent per jaar ligt.[10] Tabel 2-30. Groeiprognose van voorzieningen voor zintuiglijk gehandicapten, periode 2000-2005, volgens twee scenario’s: ‘demogroei’ en ‘demo-plus’ NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
demogroei
demo-plus
demogroei
demo-plus
demogroei
demo-plus
1,3
-
1,1
-
1,1
-
Zintuiglijk gehandicapten Auditief en visueel
Bron: CBS; Van Muiswinkel e.a., 2000; Bewerking: Prismant
Maatschappelijke en organisatorische veranderingen Om tot een juiste inschatting van de toekomstige zorgvraag te komen, is het nodig om met belangrijke maatschappelijke en organisatorische veranderingen rekening te houden. Deze veranderingen kunnen soms belangrijker zijn dan demografische veranderingen. Zo is een belangrijke trend in de gehandicaptenzorg, die ook de komende jaren nog doorgaat, dat de cliënt zoveel mogelijk zelfstandigheid gegeven wordt en cliënt en de ouders zoveel mogelijk ondersteund worden in de thuissituatie. Door het verbeteren van de ambulante hulp en Zorg op Maat is het denkbaar dat meer cliënten thuis kunnen blijven en het aantal plaatsen in intramurale instellingen verhoudingsgewijs afneemt. Een uitgebreide beschrijving van ontwikkelingen binnen de sector is opgenomen in hoofdstuk 4. 2.3.4
Zintuiglijk gehandicapten
Op basis van de huidige beschikbare gegevens op instellingsniveau is weinig te zeggen over de precieze zorgvraag voor zintuiglijk gehandicapten binnen de provincie Limburg. Wel is het mogelijk een beeld te schetsen van de landelijke voorzieningen. Intramurale voorzieningen In Limburg zijn geen intramurale instellingen voor blinde en slechtziende mensen en geen instellingen voor mensen met auditieve en communicatieve beperkingen. De voor deze doelgroep bestaande instellingen, zes instellingen voor visueel gehandicapten en zes
SECTOR GEHANDICAPTENZORG
instellingen voor auditief gehandicapten, liggen buiten Limburg en hebben vooral een landelijke functie. Semi-murale voorzieningen Over de zorg voor zintuiglijk gehandicapten die in semi-murale instellingen voor zintuiglijk gehandicapten gegeven wordt, is betrekkelijk weinig bekend. De gegevens over deze instellingen zijn zeer beperkt. In totaal zijn er 10 instellingen in Nederland met 213 plaatsen. Wachtlijsten Er bestaat geen regionale wachtlijstinformatie voor zintuiglijk gehandicapten en voor gebruiksgegevens van de semi-murale instellingen (voor woonvoorzieningen) zijn we aangewezen op de cijfers van het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Het CAK levert geen regionale gegevens. De zorgkantoren bleken geen regionale gegevens over voorziening voor zintuiglijk gehandicapten beschikbaar te hebben. Prognose De prognose van de ontwikkeling van de zorgvraag van zintuiglijk gehandicapten is gedaan op basis van de demografische groei in de provincie Limburg. Bij de schatting van de groei is rekening gehouden met een jaarlijkse intensivering van de zorg met 0,8 procent. Gezien de landelijke organisatie van intra- en semi-murale zorg voor zintuiglijk gehandicapten, en de beperkte hoeveelheid intramurale (12) en semi-murale instellingen (10), zal deze toename van de zorgvraag echter vermoedelijk nauwelijks consequenties hebben voor speciale voorzieningen voor zintuiglijk gehandicapten in de provincie Limburg. De behoefte aan ambulante zorg zal toenemen en vermoedelijk vooral manifest worden bijvoorbeeld in de thuiszorg.
89
90
HOOFDSTUK [2]
Eindnoten 1 2
Bron: VGN 2000a (LRZ 1998, p.13). Deze typering komt overeen met de typering die het COTG hanteert om productieafspraken over te maken. Middelen worden daarbij toegekend op basis van erkende verpleegdagen voor verstandelijk gehandicapten naar mate van handicap en leeftijd en de groepsgrootte. 3 Deze intensiveringcijfers zijn gebaseerd op de productieramingen die zijn gemaakt in Van Muiswinkel e.a. ‘Gezondheidszorg in Tel 2001’ editie 8. 4 a. Voor JLVG is op basis van de wachtlijst per 1 november 2000 van 55 personen uitgegaan van een tekort van 49 plaatsen. b. In NM Limburg is geen capaciteit voor JLVG, zodoende ook geen wachtenden, maar wel demografische groei. Het groeipercentage voor de provincie Limburg ligt hoger dan voor alleen Zuid Limburg, omdat de bevolkingsgroei in NM Limburg hoger is dan in Zuid Limburg en de tekort alleen ten opzicht van de capaciteit in Zuid Limburg worden weggewerkt. 5 We beschouwen het aantal wachtenden dat langer wacht dan de Treeknorm, dat is circa 80-90% van de wachtenden in de gehandicaptenzorg, als een capaciteitstekort. In berekening is aangenomen dat over vijf jaar dit tekort is helemaal ingelopen. Er is daarbij verondersteld dat voor iedere wachtend nieuwe capaciteit beschikbaar zou moeten komen. Dat betekent dat de berekening duidelijk een maximumgroei variant is. Een deel van de wachtenden (maximaal eenderde) zal namelijk ook weer een plaats vrijmaken voor een andere wachtende. Voorbeeld: een wachtende op een intramurale plaats die nu semi-muraal woont, maakt als hij/zij een intramurale plaats krijgt een plaats vrij voor een wachtende op een semi-murale plaats. 6 Deze 1,2 procent, bestaat uit 0,3 procent groei ten gevolge van bevolkingsaanwas en 0,9 procent groei ten gevolge van intensivering van de zorg. 7 Het aantal in de instelling aanwezige cliënten ten opzichte van het aantal erkende plaatsen is gemiddeld ruim 120%. 8 Een Focusproject bestaat uit een 12- tot 15-tal volledig aangepaste woningwetwoningen die verspreid in een woningbouwproject zijn opgenomen, aangevuld met een centraal gelegen hulppost van waaruit 24 uur per dag via een intercom assistenten kunnen worden opgeroepen voor ondersteuning bij Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL). Bron: Brancherapport, Gehandicaptenzorg 3. 9 Deze 1,1 procent, bestaat uit 0,3 procent groei ten gevolge van bevolkingsaanwas en 0,8 procent groei ten gevolge van intensivering van de zorg. De intensivering van de zorg voor lichamelijk gehandicapten is verondersteld gelijk te zijn aan de intensivering voor zintuiglijk gehandicapten. Deze aanname is gemaakt bij gebrek aan informatie over de toename van zorgzwaarte onder lichamelijk gehandicapten. 10 Deze 1,1 procent, bestaat uit 0,3 procent groei ten gevolge van bevolkingsaanwas en 0,8 procent groei ten gevolge van intensivering van de zorg.
92
93
Sector geestelijke gezondheidszorg
[3]
94
HOOFDSTUK [3]
In dit hoofdstuk wordt een beeld gegeven van het huidige aanbod en de vraag naar geestelijke gezondheidszorg. De vraag naar zorg is in beeld gebracht door het huidige gebruik en de wachtlijst weer te geven, de optelsom van beide gegevens komt ongeveer overeen met de totale vraag. Op basis van de relatie tussen vraag en aanbod is vervolgens een beeld gegeven van de huidige tekorten. Ten slotte worden de prognoses gemaakt naar de toekomst toe die zijn gebaseerd op demografische gegevens zonder rekening te houden met tekorten per voorziening; een puur demografische raming derhalve. Achtereenvolgens wordt dit beeld gegeven voor de intramurale geestelijke gezondheidszorg (de KJP, APZ, TBS, herstellingsoorden en verslavingszorg), PAAZ en PUK-afdelingen binnen respectievelijk de algemene en academische ziekenhuizen, RIBW en tot slot de RIAGG’s. De wachtlijstpeilingen in de geestelijke gezondheidszorg zijn zeer recentelijk, midden 2000, voor het eerst gehouden en geven voor het eerst een beeld van de omvang van wachttijden. Dit inzicht is beperkt doordat er sprake is van een lage respons en er wel gegevens beschikbaar zijn over wachttijden, maar niet over het aantal wachtenden. In plaats van in te gaan op de wachtlijsten in aantallen gaan we in op de wachttijd. Daartoe zijn wachttijden afgezet tegen de Treeknormen die als algemeen acceptabele normen gelden voor de wachttijd.
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
3.1
Intramurale geestelijke gezondheidszorg
3.1.1
Aanbod
Tabel 3-1. Capaciteiten Intramurale Geestelijke Gezondheidszorginstellingen (in 1999) NM Limburg3
Zuid Limburg
2
2
74
1.073
795
25.635
Deeltijdcapaciteit (plaatsen)2
78
163
3.324
ZOM-gelden (in miljoenen gld)
4,2
5,6
245,6
Instellingen Klinische capaciteit (bedden)1
Nederland
1
Totaal toegelaten bedden. Bedden in productie in nederland: 22.603 Verschil tussen toegelaten en in productie wordt bepaald door gesubstitueerde bedden en bedden die zijn overgeheveld naar Zorg op Maat. 2 Totaal toegelaten deeltijdplaatsen: deeltijdplaatsen in productie in Nederland: 4.588. Verschil tussen toegelaten en in productie wordt bepaald door gesubstitueerde bedden. 3 Per 31 januari 1999 beschikt Noord en Midden Limburg over een TBS-kliniek (Forensische Psychiatrie), FPI De Rooyse Wissel in Oostrum, met een capaciteit van 102 bedden. Deze kliniek zit niet in de analyse omdat deze betrekking heeft op zorgkantoorgegevens voor het jaar 1999. Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CTG 2000
Capaciteiten maken duidelijk hoe groot het aanbod van intramurale psychiatrische hulp in Limburg is. Uit Tabel 3-1 blijkt dat de provincie Limburg beschikt over 4 instellingen die intramurale geestelijke gezondheidszorg bieden. Belangrijker dan het aantal instellingen is de totale beschikbare capaciteit. Deze bedraagt klinisch in totaal 1868 bedden en het aantal deeltijdbehandelingsplaatsen bestaat uit 241 plaatsen. Er moet een kanttekening worden gemaakt voor de klinische capaciteit in Noord en Midden Limburg. In dit werkgebied staan een groot aantal bedden ‘koud’: dit zijn bedden die vooruitlopend op afbouw nu reeds uit gebruik zijn genomen (worden ook niet gesubstitueerd of gebruikt voor Zorg op Maat). De capaciteit in relatie tot de bevolkingsomvang geeft het volgende beeld: Noord en Midden Limburg heeft een hogere klinisch capaciteit (23 versus 12 bedden per 10.000 inwoners) en Zuid Limburg een hogere deeltijdcapaciteit (1,7 versus 2,5 plaatsen per 10.000 inwoners). Ook binnen Limburg spreken we over de toegelaten capaciteit (zie toelichting onder Tabel 3-1). Veel reguliere intramurale capaciteit is overgeheveld naar Zorg op Maat en overige substitutiebedden. In Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg zijn respectievelijk 16 en 67 bedden overgeheveld naar deeltijdplaatsen en Zorg op Maat. In Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg wordt voor respectievelijk 4,2 en 5,6 miljoen gulden aan ZOM-gelden ingezet. Deze subsidieregeling is sinds 1998 binnen de GGZ van kracht. In Tabel 3-1 wordt geen onderscheid gemaakt naar het type voorziening maar er wordt gesproken over intramurale instellingen in de geestelijke gezondheidszorg. De reden hiervoor is dat het type voorziening niet dekkend is voor de doelgroep die wordt geholpen. Instellingen worden groter en krijgen bredere doelstellingen in termen van de problematiek en de mensen die ze helpen. In huidige productieafspraken is sprake van de doelgroepen kinderen/jeugdigen, volwassenen/ouderen, alcohol /drugs en forensische
95
96
HOOFDSTUK [3]
patiënten. De omvang van het gebruik wordt gedefinieerd in een viertal parameters te weten verpleegdagen, eerste opnamen, deeltijdbehandelingen en poliklinische verrichtingen uitgesplitst naar de doelgroepen. Over Tabel 3-1 tot slot nog een afsluitende opmerking. De tabel moet in het volgende perspectief worden bezien. Psychiatrische instellingen hebben een landelijk karakter waar hulp wordt geboden aan cliënten buiten en binnen de provincie. Hiermee wordt bedoeld dat de beschikbare plaatsen in de provincie niet de behoefte aan plaatsen voor cliënten binnen de provincie weerspiegelen. Bij de aard van het gebruik wordt voor elke voorziening aangegeven hoeveel psychiatrische hulp (in de vorm van het aantal verstrekkingen) wordt verstrekt aan cliënten buiten de provincie. In de volgende paragrafen wordt aandacht besteed aan de voorzieningen Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen, instellingen voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, instellingen voor Forensische Psychiatrie, Verslavingszorg en de Herstellingsoorden en de categorie overig. De provincie Limburg beschikt niet over instellingen voor Verslavingszorg. Per 31 januari 1999 beschikt Limburg over een TBS-kliniek (Forensische Psychiatrie), FPI De Rooyse Wissel in Oostrum, met een capaciteit van 102 bedden. Deze kliniek zit niet in de analyse omdat deze betrekking heeft op zorgkantoorgegevens voor het jaar 1999. In paragraaf 3.1.2.1.2.4 wordt voor deze twee voorzieningen een landelijk beeld gegeven omdat deze een aanwijzing kan geven voor de behoefte binnen de provincie Limburg. 3.1.2
Vraag
De vraag naar zorg wordt uitgedrukt in termen van gebruik van zorg en wachtlijsten. Achtereenvolgens zal op beide aspecten worden ingegaan. 3.1.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang van het gebruik Het gebruik wordt gemeten op basis van de afspraken die zijn gemaakt met het zorgkantoor en de projecten die zijn betaald uit Zorg op Maat-gelden. Gebruik is in deze definiëring gelijk aan de invulling van de toegestane capaciteit in bedden en deeltijdbehandelingsplaatsen. Dit is gerechtvaardigd omdat er in de gehele geestelijke gezondheidszorg sprake is van wachtlijsten met andere woorden de toegestane capaciteit wordt volledig benut. In huidige productieafspraken is sprake van de doelgroepen kinderen/jeugdigen, volwassenen/ouderen, alcohol/drugs en forensische patiënten. De omvang van het gebruik wordt gedefinieerd in een viertal parameters te weten verpleegdagen, eerste opnamen, deeltijdbehandelingen en poliklinische verrichtingen uitgesplitst naar de doelgroepen. Uit Figuur 3-1 blijkt dat het klinisch gebruik in Noord en Midden Limburg duidelijk hoger is vergeleken met Zuid Limburg en de Nederlandse situatie. De belangrijkste factor die bepalend is voor het hoge gebruik is het gebruik van de doelgroep volwassenen/ouderen:
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Figuur 3-1. Capaciteit/Gebruik: verpleegdagen per 1000 inwoners in een doelgroep (1999) Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CTG 2000
Figuur 3-2. Capaciteit/Gebruik: Deeltijdbehandelingen per 1000 inwoners in een doelgroep (1999) Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CTG 2000.
780 verpleegdagen per 1000 inwoners. Dezelfde situatie is ook zichtbaar voor het aantal eerste opnamen uitgesplitst naar verschillende doelgroepen. Het aantal deeltijdbehandelingen in Figuur 3.2 is gedefinieerd als het aantal deeltijdbehandelingen per 1000 inwoners van de desbetreffende doelgroep. Het gebruik van deeltijdbehandelingen is in Zuid Limburg hoger dan in Noord en Midden Limburg en Nederland. De factoren die bepalend zijn voor het hoge gebruik zijn de doelgroepen kinderen/ jeugdigen en volwassenen/ouderen. In 1999 is er in Zuid Limburg sprake van 85 deeltijdbehandelingen per 1000 inwoners tegenover 39 in Noord en Midden Limburg. Het aantal polikliniekbezoeken in Figuur 3-3 is gedefinieerd als het aantal polibezoeken per 1000 inwoners van de desbetreffende doelgroep. Het beeld is vergelijkbaar met het beeld dat het deeltijdgebruik weergeeft. Het poliklinisch gebruik is in elke doelgroep hoger in Zuid Limburg in vergelijking met Noord en Midden Limburg en in mindere mate in vergelijking met Nederland. In absolute termen gesproken is 85% van de poliklinische bezoeken ten behoeve van de doelgroep Volwassenen.
97
98
HOOFDSTUK [3]
Figuur 3-3. Capaciteit/Gebruik: Polibezoeken per 1000 inwoners in een doelgroep (1999) Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CTG 2000.
Zorg op Maat-gelden In de geestelijke gezondheidszorg bestaan de Zorg Op Maat-gelden (ZOM) sinds 1998. De Zorg op Maat regeling is een subsidieregeling waarvoor per project afspraken gemaakt kunnen worden met het Zorgkantoor. Voor 1999 is afgesproken dat het aandeel Zorg op Maat minstens 6,5% van de in het budget opgenomen loon- en materiële kosten zou bedragen (afgesproken protocol tussen GGZn, ZN en het Ministerie van VWS). Door de verschillende niveaus (bedden, uren, bedragen, etc.) waarop de afspraken over de besteding van de ZOM-gelden worden gemaakt is het niet mogelijk een goede vergelijking te maken tussen de verschillende regio’s of zorgkantoren. Om een idee te krijgen van de ZOM-projecten wordt hier een schets gegeven van het type projecten dat ermee gefinancierd wordt en worden de totale kosten die ermee gemoeid gaan weergegeven. Tabel 3-2. Verdeling Zorg op Maat-gelden naar verschillende projecten in 1999 (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
Dagbesteding
5%
21%
Thuiszorg, langdurend (BZW)
0%
0%
52%
24%
Casemanagement
8%
4%
Overige activiteiten
35%
52%
4,2
5,6
Thuiszorg, kortdurend
ZOM-gelden (in miljoenen gld)
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
De ZOM-gelden worden binnen Limburg voornamelijk besteed aan dagbesteding, kortdurende thuiszorg en overige activiteiten. De afspraken gemaakt met het zorgkantoor Zuid Limburg, in totaal 5,6 miljoen gulden, zijn voor een groot deel besteed aan dagbesteding, kortdurende thuiszorg (bijna uitsluitend PIT (Psychiatrisch Intensieve Thuiszorg) en genoemde overige activiteiten. Deze laatste groep
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
bestaat uit projecten zoals het opzetten van een sociaal psychiatrisch centrum (volwassenen), acute zorg PCW en projecten voor vrouwen met seksuele geweldservaringen. In Noord Limburg is 4,2 miljoen gulden besteed aan ZOM waarvan het overgrote deel, 52%, is besteed aan kortdurende Thuiszorg (eerdergenoemde PIT). De overige activiteiten bevat een scala van projecten waaronder onder andere valt het opzetten van een centraal wonen-project en gelden ingezet om substitutie van verschillende psychiatrische zorgvormen te bewerkstelligen. Een overzichtelijk totaalplaatje van de Zorg Op Maat is nauwelijks te geven. Ten eerste omdat de projecten lastig te categoriseren zijn omdat het aantal dagbehandelingsplaatsen moeilijk op te tellen is bij de voltijdplaatsen. Daarnaast is het merendeel van de projecten, door weinig uniforme en onvolledige registratie, niet uit te drukken in aantal geholpen cliënten. Tot slot doet zich het probleem voor dat ZOM-projecten veelal worden gefinancierd tussen meerdere instellingen (co-financiering) waardoor APZ-instellingen niet zijn te onderscheiden van RIAGG’s en RIBW’s. Aard van het gebruik De gegevens voor de intramurale geestelijke gezondheidszorg zijn afkomstig uit de PIGGZ 1997, het laatste beschikbare jaar (GGZ Nederland, 2000a). Hierin staan gegevens op patiëntniveau (verstrekkingen) die betrekking hebben op de volgende typen voorzieningen: Algemene Psychiatrische Ziekenhuizen, instellingen voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie, instellingen voor Forensische Psychiatrie, Verslavingszorg, overige Psychiatrische instellingen Herstellingsoorden en Psychiatrische plaatsen in Academische Ziekenhuizen. De meting van het gebruik in PIGGZ vindt plaats op het niveau van de verstrekkingen. In dit onderzoek zijn de verstrekkingen die klinisch plaatsvinden opgeteld bij de poliklinische verstrekkingen. De verstrekkingen in 1997 worden nader onderzocht op de kenmerken leeftijd, geslacht en psychiatrische begindiagnose. Zoals reeds eerder werd vermeld zijn verstrekkingen gemeten vanuit de instellingen in Limburg dus niet vanuit de cliënten van Limburg. APZ; cliënten en kenmerken In deze subparagraaf worden gegevens over de gebruikers van de algemene psychiatrische ziekenhuizen gepresenteerd. Voor de APZ-instellingen geldt dat 18% van de verstrekkingen worden geleverd aan cliënten buiten Limburg. Tabel 3-3. Verstrekkingen naar psychiatrische diagnose in APZ in 1997 NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
N=2.666
N=3.651
N=54.482
per 1000 inwoners
Schizofrenie en overige psychosen
25,1
24,1
26,1
1,2
Affectieve psychosen
16,8
14,1
16,2
0,8
9,9
10,6
11,4
0,5
Verstrekkingen
Neurotische stoornissen
8,3
4,4
9,6
0,5
Misbruik en verslaving alcohol/drugs
21,4
2,5
7,5
0,4
Overig
18,5
44,3
29,2
1,4
100
100
100
4,8
Persoonlijkheidsstoornissen
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
99
100
HOOFDSTUK [3]
De psychiatrische begindiagnose in Tabel 3-3 laat zien dat relatief de meeste verstrekkingen binnen de APZ-en in Nederland plaatsvinden als gevolg van de diagnose schizofrenie en overige psychosen (26,1%). Binnen deze diagnose is tevens het hoogste gebruik in relatie tot de bevolking waar te nemen: 1,2 verstrekking per 1000 inwoners. Het gebruik binnen Limburg geeft een zelfde beeld te zien als voor heel Nederland afgezien van de diagnose misbruik en verslaving alcohol/drugs. Noord- en Midden Limburg kent relatief meer verstrekkingen in deze categorie. Dit beeld kan vertekenen als gevolg van een onvolledige respons. Tabel 3-4. Verstrekkingen naar leeftijdsklassen in APZ in 1997 (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
N=2.666
N=3.651
Nederland N=54.473
Per 1000 inwoners
0-19
2,3
1,2
2,7
0,5
20-64
77,5
85,2
80,2
6,1
65+
20,2
13,5
17,1
6,1
Totaal
100
100
100
4,7
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
Tabel 3-4 geeft de indeling van verstrekkingen naar leeftijdsklassen. Ruim 80% van de verstrekkingen in APZ-en in Nederland vindt plaats in de categorie volwassenen. Ook het gebruik per leeftijdsgroep is hoog in deze leeftijdsklasse en wijkt sterkt af van de klasse 0-19 jarigen. Dit lijkt logisch gezien het feit dat er specifieke instellingen bestaan voor kinderen en jeugdigen die intramurale psychiatrische hulp behoeven. Kinder en jeugdpsychiatrie: cliënten en kenmerken Van de verstrekkingen binnen instellingen voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie wordt 5% geleverd aan cliënten buiten de provincie Limburg. Tabel 3-5. Verstrekkingen naar psychiatrische diagnose in instellingen voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie in 1997 (in %) NM Limburg
Nederland
N=140
N=1.326
Per 10.000 inwoners
Schizofrenie en overige psychosen
0,7
4,2
0,1
Affectieve psychosen
7,9
2,8
0,0
Neurotische stoornissen
13,6
5,9
0,1
Persoonlijkheidsstoornissen
10,0
11,2
0,2
0,7
0,2
0,0
67,1
75,8
1,0
100
100
Misbruik en verslaving alcohol/drugs Overig Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
De enige instelling voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie in Limburg is gelegen in de regio Noord en Midden Limburg. De psychiatrische begindiagnose in Tabel 3-5 laat zien dat relatief de meeste verstrekkingen binnen de Kinder- en Jeugdpsychiatrie in Nederland plaatsvinden plaats als gevolg van de diagnose overig (75,8%). De diagnose ‘overig’ bestaat uit een verzameling diagnosen waarvan ‘stoornissen ontstaan in de kindertijd’ een hele belangrijke is; 48% van de verstrekkingen vallen onder deze diagnose. De categorie ‘overig’ geeft tevens het hoogste gebruik afgezet tegen de bevolking aan: 1,0 verstrekking per 10.000 inwoners. Het gebruik binnen Limburg geeft een zelfde beeld te zien als voor heel Nederland. Tabel 3-6. Verstrekkingen naar leeftijdsklassen instellingen voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie in 1997 (in %) NM Limburg
Nederland
N=140
N=1.326
0-4
1,4
0,8
5-9
34,3
22,2
10-14
46,4
41,7
15-19
17,9
31,0
20+ Totaal
0
4,3
100
100
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
Ruim 41% van de verstrekkingen in de Kinder- en Jeugdpsychiatrie in Nederland vindt plaats in de leeftijdscategorie 10-14 jarigen (zie Tabel 3-6). Binnen Limburg is een zelfde beeld te zien doch door de kleine respons in aantallen verstrekkingen is voorzichtigheid geboden. Herstellingsoorden; cliënten en kenmerken Voor de herstellingsoorden geldt dat 41% van de verstrekkingen worden geleverd aan patiënten buiten het verzorgingsgebied. Tabel 3-7. Verstrekkingen naar psychiatrische diagnose in Herstellingsoorden in 1997 (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
N=221
N=133
Nederland N=1.643
per 100.000 inwoners
0
0
0,1
0,0
Affectieve psychosen
20,4
23,3
29,6
3,9
Neurotische stoornissen
19,5
18,0
21,0
2,8
8,1
3,0
2,7
0,4
Schizofrenie en overige psychosen
Persoonlijkheidsstoornissen
0,0
0,0
0,4
0,0
Overig
52,0
55,6
46,3
6,1
Totaal
100
100
100
Misbruik en verslaving alcohol/drugs
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
101
102
HOOFDSTUK [3]
De psychiatrische begindiagnose in Tabel 3-7 laat zien dat relatief de meeste verstrekkingen binnen de herstellingsoorden in Nederland plaatsvinden plaats als gevolg van de diagnose ‘overig’ (46,3%). Deze diagnose is tevens verantwoordelijk voor het hoogste gebruik afgezet tegen de bevolking: 6,1 verstrekkingen per 100.000 inwoners. Daarnaast is de diagnose affectieve psychosen belangrijk: bijna 30% van de verstrekkingen heeft klinische of deeltijdbehandeling in een herstellingsoord tot gevolg. Het gebruik binnen Limburg geeft een zelfde beeld te zien als voor heel Nederland; de categorie overig (met daarbinnen de categorie ‘specifieke stoornissen’) is de grootste. Tabel 3-8. Verstrekkingen naar leeftijdsklassen in herstellingsoorden in 1997 (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
N=221
N=133
Nederland N=1643
Per 10.000 inwoners 0,0
0-19
1,4
0,5
0,4
20-64
94,6
95,0
93,9
2,0
65+
4,1
4,5
5,8
0,6
Totaal
100
100
100
1,3
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
De verdeling van het gebruik over leeftijdsklassen geeft aan dat bijna alle verstrekkingen binnen Herstellingsoorden aan volwassenen plaatsvindt. Binnen de leeftijdsklasse 20-64 jarigen zijn alle verstrekkingen evenredig verdeeld in Nederland met als grootste groep de leeftijdsklasse 45-49 jarigen met 17% (zie Tabel 3-8). Forensische psychiatrie en verslavingszorg; cliënten en kenmerken De provincie Limburg beschikt, in 1997, niet over specifieke instellingen voor Forensische Psychiatrie en Verslavingszorg. Per 31 januari 1999 beschikt Limburg over een TBS-kliniek (Forensische Psychiatrie), FPI De Rooyse Wissel in Oostrum, met een capaciteit van 102 bedden. Deze kliniek zit niet in de analyse omdat deze betrekking heeft op zorgkantoorgegevens voor het jaar 1999 en patiëntengegevens over 1997. De doelgroep voor beide typen voorzieningen bestaat louter uit volwassenen; 97% van de verstrekkingen in de Verslavingszorg en 99% van de verstrekkingen in de Forensische Psychiatrie worden verleend aan volwassenen.
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Tabel 3-9. Verstrekkingen naar psychiatrische diagnose in verslavingszorg in 1997 (in %) Nederland N=11.963
per 10.000 inwoners
Schizofrenie en overige psychosen
0,1
0,0
Affectieve psychosen
0,1
0,0
Neurotische stoornissen
0,2
0,0
Persoonlijkheidsstoornissen
1,9
0,2
Misbruik en verslaving alcohol/drugs
62,1
- Alcoholpsychose/-verslaving
32,8
- Drugspsychose/-verslaving
25,2
2,0
4,1
0,3
Overig
35,7
2,8
Totaal
100
7,9
- Misbruik drugs zonder verslaving
2,6
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
In de verslavingszorg is de belangrijkste diagnosecategorie misbruik en verslaving van alcohol en drugs (zie Tabel 3-9). Er zijn relatief meer verstrekkingen ten behoeve van alcoholverslaving (32,8%) dan ten behoeve van drugsverslaving (25,2%) Tabel 3-10. Verstrekkingen naar psychiatrische diagnose in forensische psychiatrie in 1997 (in %) Nederland N=11.963
per 100.000 inwoners
19,0
1,3
Schizofrenie en overige psychosen Affectieve psychosen
1,3
0,1
Neurotische stoornissen
1,6
0,1
Persoonlijkheidsstoornissen
45,1
3,2
Misbruik en verslaving alcohol/drugs
25,8
1,8
Overig
7,2
0,5
Totaal
100
7,1
Bron: GGZ Nederland, 2000a; Trimbos /NZi 1998 en 1999
In de forensische psychiatrie is de belangrijkste diagnose de hoofdcategorie persoonlijkheids-stoornissen (zie Tabel 3-10). Per 100.000 inwoners in Nederland worden 7 verstrekkingen verleend aan personen die forensische hulp behoeven. 3.1.2.2
Wachttijden
In april 2000 is voor het eerst GGZ-breed een wachttijdpeiling gehouden (Wachtlijstpeiling april 2000).[1] Bij de berekening van de gemiddelde wachttijden voor GGZ in de regio Limburg zijn gegevens meegenomen van een tweetal instellingen voor Kinder- en jeugdpsychiatrie, een herstellingsoord en een APZ. De resultaten van de wachttijden moeten
103
104
HOOFDSTUK [3]
als indicatief worden beschouwd. Onderstaande wachttijden voor de cure-sector worden als leidraad gebruikt voor de intramurale instellingen van de GGZ. Ook binnen de psychiatrische ziekenhuizen en geïntegreerde instellingen komt care voor maar deze waren niet apart te onderscheiden in de tellingen. In deze paragraaf worden drie soorten wachttijden onderscheiden: • de toegangswachttijd: binnen de GGZ is dit de tijd van aanmelding tot het eerste face-to-face contact (start van de intake); • de beoordelingswachttijd: binnen de GGZ is dit de tijd van het eerste face-to-face contact tot het einde van de intake; • de wachttijd voor behandeling/begeleiding: de tijd van het laatste intakegesprek tot het eerste behandelcontact. Begin 2000 zijn in het Treekoverleg normen voor maximaal aanvaardbare wachttijden afgesproken (Treekoverleg, 2000a en 2000b). Deze normen zijn op cliëntniveau gedefinieerd. Dit betekent dat 80% dan wel 100% van de cliënten binnen een bepaalde tijd het betreffende contact moet hebben gehad. In Tabel 3-11 worden de normen aangegeven. Er zijn te weinig gegevens beschikbaar om na te gaan hoeveel cliënten langer dan de Treeknormen wachtten. Wel is nagegaan hoeveel instellingen als geheel een gemiddelde wachttijd hebben die hoger ligt dan de Treeknorm. Tabel 3-11. Overzicht streefnomen en maximale wachttijden voor niet- (sub) acute ggz-zorg, Treekoverleg
Cure
Wachttijd voor intake
Beoordelingswachttijd
80%
100%
80%
100%
3 wkn
4 wkn
3 wkn
4 wkn
1 week
Care
3 wkn
Wachttijd behandeling 80%
100%
ambul: 4 wkn
ambul: 6 wkn;
intram: 5 wkn
intram: 7 wkn
8 wkn
13 wkn
6 wkn
Bron: Treekoverleg, 2000a en 2000b
Naast vergelijking met de Treeknormen kunnen de wachttijden binnen Limburg worden vergeleken met de gemiddeld landelijke wachttijden. We beperken ons in Tabel 3-12 tot de wachttijd voor behandeling. Tabel 3-12. Wachttijden cure voor ambulante-, intra/semi-murale- en deeltijdbehandeling in weken Ambulant
Intra/semi-muraal
Deeltijdbehandeling
Gem wachttijd Limburg
Gem wachttijd landelijk
Gem wachttijd Limburg
Gem wachttijd landelijk
Gem wachttijd Limburg
Gem wachttijd landelijk
Kinder- en jeugd
10
7
17
8
8
8
Volwassenen
2
2
3
4
5
3
Ouderen
5
61
7
NB2
NB2
NB2
1
bij deze wachttijd is, vanwege de lage respons, geen onderscheid gemaakt naar cure en care NB voor resultaten op landelijk niveau is als ondergrens vijf instellingen aangehouden Bron: Wachtlijstpeiling april 2000 2
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Binnen het circuit kinder- en jeugdigen ligt de wachttijd voor een ambulante behandeling (10 weken) en intramurale/semi-murale behandeling (17 weken) duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde en de Treeknorm. De Treeknormen, uitgaande van het feit dat 100% van de cliënten moeten worden geholpen gaan uit van maximaal aanvaardbare wachttijden van 6 weken voor ambulante – en 7 weken voor intramurale behandeling. De gemiddelde wachttijden voor het circuit volwassenen zijn in lijn met de landelijke gemiddelden. Bovendien zijn alle wachttijden (ambulant, intra- semi-muraal en deeltijd) binnen de tijd die door Treeknormen als acceptabel worden beschouwd. In de cure-sector zijn de wachttijden voor ouderen die wachten op ambulante en intramurale behandeling ongeveer gelijk aan de Treeknormen van respectievelijk 6 en 7 weken. 3.1.3
Tekorten in de intramurale geestelijke gezondheidszorg
Door gebrek aan gegevens over aantallen wachtenden kunnen er geen kwantitatieve analyses worden gemaakt over de tekorten in de intramurale GGZ. Bovenstaande gegevens over de wachttijden duiden op tekorten. De wachttijden voor met name kinderen/jeugdigen zijn bijna tweemaal zo hoog als de Treeknormen. De wachttijden voor de ouderen zijn de maximaal aanvaardbare. 3.1.4
Prognose toekomstige vraag
De toekomstige vraag wordt in beeld gebracht door een demografische raming. Deze raming kan zoals hiervoor besproken niet worden aangevuld met een raming over de vraag die inzicht geeft in het wegwerken van de tekorten. Er is voor gekozen, door de meeste recente beschikbaarheid van de zorgkantoorcijfers, om een demografische raming te presenteren die rekening houdt met de doelgroepen. De demografische groepen worden zo gekozen dat aansluiting mogelijk is met de circuits voor jeugdigen, volwassenen, ouderen, forensische psychiatrie en verslavingszorg. Deze doelgroepen kunnen worden gerelateerd aan bevolkingsgroepen. De raming wordt gepresenteerd op het niveau van het zorgkantoren Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg voor de variabelen eerste opname, verpleegdagen, deeltijdbehandelingen en polikliniekbezoeken. Binnen de raming ontbreekt het kenmerk psychiatrische begindiagnose zoals beschreven in de voorafgaande paragraaf. We beschikken niet over de specifieke ontwikkeling van groepen met een psychiatrische diagnoses in de toekomst.
105
106
HOOFDSTUK [3]
Tabel 3-13. Demoraming cure-instellingen intramurale geestelijke gezondheidszorg (in %) NM Limburg Eerste opnamen
Zuid Limburg
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
0,5%
0,5%
0,3%
0,3%
Verpleegdagen
0,5%
0,4%
0,3%
0,3%
Deeltijdbehandelingen
0,4%
0,3%
0,2%
0,2%
Polikliniekbezoeken
0,2%
0,2%
0,1%
0,1%
Bron: Prismant 2000b; CBS, 2000b; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; Bewerking Prismant
Bovenstaande ramingen laten lichte groeipercentages zien voor de variabelen eerste opname, verpleegdagen, deeltijdbehandelingen en polikliniekbezoeken. De demografische groei is hoogst voor de variabele intramurale eerste opname (voor beide zorgkantoren). Deze ramingen sluiten aan bij landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) die voor de totale intramurale cure, deeltijdcure en ambulante cure-sectoren komen tot een jaarlijkse demografische groei van respectievelijk 0,3, 0,4 en 0,4% per jaar voor de periode 2000-2004. Bovenstaand beeld is slechts een deel van de zorgvraag. Door een aantal redenen is de toekomstige vraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem. In landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld aantal verpleegdagen per opname) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de groei van –1,3, 8,3 en 3,7% te zien voor de sectoren intramurale-, deeltijd- en ambulante cure. Tegenover een daling van de intramurale component (vooral door de daling van het aantal verpleegdagen per opname) staat een duidelijke stijging van de deeltijd- en ambulante component. Deze ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de vermaatschappelijking en extramuralisering die in de sector worden nagestreefd (zie uitgebreide beschrijving in hoofdstuk 4). 3.1.5
Samenvatting en conclusies
Ten eerste is het van belang dat het verzorgingsgebied van intramurale geestelijke voorzieningen groter is dan de Provincie Limburg; 26,5% van de verstrekkingen door instellingen binnen de provincie worden verleend aan cliënten buiten de provincie (PIGGZ 1997). De capaciteit in relatie tot de bevolkingsomvang geeft het volgende beeld: Noord en Midden heeft een hogere klinisch capaciteit (23 versus 12 bedden per 10.000 inwoners) en Zuid Limburg een hogere deeltijdcapaciteit (1,7 versus 2,5 erkende plaatsen per 10.000 inwoners). De omvang van het gebruik laat het volgende beeld zien. De opnamen en verpleegdagen laten een hoger gebruik zien in Noord en Midden Limburg. De belangrijkste factor die
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
bepalend is voor het hoge gebruik is het gebruik van de doelgroep volwassenen/ouderen. Dezelfde situatie is ook zichtbaar voor het aantal eerste opnamen uitgesplitst naar verschillende doelgroepen. Het aantal polikliniekbezoeken (vooral volwassenen) en deeltijdbehandelingen (vooral kinderen/jeugdigen en volwassenen) is voor elke doelgroep hoger in Zuid Limburg in vergelijking met Noord en Midden Limburg. De ZOM-gelden worden binnen Limburg voornamelijk besteed aan dagbesteding, kortdurende thuiszorg en overige activiteiten. De ZOM-gelden binnen Zuid Limburg, in totaal 5,6 miljoen, zijn voor een groot deel besteed aan dagbesteding en overige activiteiten. In Noord en Midden Limburg is 4,2 miljoen besteed aan ZOM waarvan het overgrote deel, 52%, is besteed aan kortdurende Thuiszorg (PIT). Een overzichtelijk totaal plaatje van de Zorg Op Maat is nauwelijks te geven omdat projecten lastig te categoriseren zijn en op jaarbasis niet kan worden gezegd hoeveel cliënten er met deze gelden worden geholpen, omdat gegevens hierover niet uniform, onvolledig, weinig betrouwbaar en slecht toegankelijk worden vastgelegd. De totale beschikbare gelden voor de geestelijke gezondheidszorg kunnen op verschillende manieren worden ingezet. In het kader van substitutiemogelijkheden en Zorg op Maat worden veel gelden anders ingezet dan in reguliere plaatsen en deeltijdplaatsen. De reguliere capaciteit (in termen van erkenningen) geven wel een goed beeld van de financiële kaders. In de praktijk kan de geleverde zorg echter anders zijn ingevuld. De afbouw en substitutie van reguliere zorg in termen van reguliere plaatsen (en dagbehandelingsplaatsen) kan een beleidsmatig bewuste keuze zijn die beter past in de zorgvraag van de bediende patiënten/cliënten. De sector geestelijke gezondheidszorg beschikt niet over betrouwbare gegevens van wachtlijsten op dit moment. Wel over gegevens over wachttijden. Deze wachttijden duiden op grote tekorten. De wachttijden voor vooral kinderen/jeugdigen zijn bijna tweemaal zo hoog als de Treeknormen. De wachttijden voor de ouderen zijn de maximaal aanvaardbare. De ramingen voor verpleegdagen, eerste opnamen, deeltijdbehandelingen en polikliniekbezoeken duiden op een beperkte demografische groei voor de naaste toekomst. Dit beeld is slechts een deel van de vraag. Vanwege een aantal redenen is de toekomstige zorgvraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem en er zijn geen provinciale gegevens over de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld aantal verpleegdagen per opname) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de groei van –1,3, 8,3 en 3,7% te zien voor de sectoren intramurale-, deeltijd- en ambulante cure (Van Muiswinkel e.a., 2000). Tegenover een daling van de intramurale component (vooral door de daling van het aantal verpleegdagen per opname) staat een duidelijke stijging van de deeltijd- en ambulante component. Deze ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de vermaatschappelijking en extramuralisering die in de sector worden nagestreefd.
107
108
HOOFDSTUK [3]
3.2
PAAZ en PUK
Zowel de PAAZ als de PUK zijn psychiatrische afdelingen binnen respectievelijk algemeneen academische ziekenhuizen. De gegevens voor deze psychiatrische afdelingen zijn afkomstig uit een tweetal bronnen te weten de Enquête Jaarcijfers Ziekenhuizen (Prismant, 2000c). en de Landelijke Medische Registratie (LMR) (Prismant, 2000d). De enquête jaarcijfers worden gebruikt voor de capaciteit (bedden en erkende dagbehandelingsplaatsen) en gebruik (opnamen, verpleegdagen en dagbehandelingen). Nadere uitsplitsing van het gebruik is afkomstig uit de LMR. Hier worden de opgenomen patiënten onderverdeeld naar geslacht, leeftijd en hoofddiagnose. 3.2.1
Aanbod
Tabel 3-14. Capaciteit PAAZ- en PUK-afdelingen in 1999 PAAZ NM Limburg
PUK
Zuid Limburg
Nederland
NM Limburg
Zuid Limburg
102
97
1.598
0
24
34
32
436
0
7
20,8
14,9
10,1
3,7
6,9
4,9
2,8
1,1
Absolute aantallen Erkende bedden Erkende dagbehandelingsplaatsen Per 100.000 inwoners Erkende bedden Erkende dagbehandelingsplaatsen Bron: Prismant, 2000c
Capaciteiten maken duidelijk hoe groot het aanbod van intramurale psychiatrische hulp in de vorm van PAAZ- en PUK-bedden in Limburg is. Uit Tabel 3-14 blijkt dat de provincie Limburg beschikt over 199 erkende PAAZ-bedden en 24 PUK-bedden. Voor deeltijdbehandelingen heeft de provincie de beschikking over 66 PAAZ- en 7 PUK-plaatsen. De beschikbare capaciteit in relatie tot de bevolking laat het volgende zien. In Nederland zijn er 10 PAAZ-bedden per 100.000 inwoners beschikbaar. Voor Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg zijn respectievelijk 21 en 15 PAAZ-bedden per 100.000 inwoners beschikbaar. De dagbehandelingplaatsen geven ook een beeld van de relatief hoge capaciteit in Limburg: per 100.000 inwoners bijna 7 plaatsen in Noord en Midden Limburg en bijna 5 plaatsen in Zuid Limburg. 3.2.2
Vraag
De vraag naar zorg wordt uitgedrukt in termen van gebruik van zorg en wachtlijsten. Achtereenvolgens zal op beide aspecten worden ingegaan.
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
3.2.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang van het gebruik Tabel 3-15. Capaciteit PAAZ- en PUK-afdelingen in 1999 PAAZ
PUK
NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
NM Limburg
Zuid Limburg
Aantal opnamen
1.108
788
14.389
nvt
157
- eerste opname
914
662
12.040
nvt
Absolute aantallen
194
126
2.232
nvt
Aantal verpleegdagen
27.386
27.712
433.685
nvt
6.797
Deeltijdbehandeldagen
13.477
14.032
144.662
nvt
36.281
- heropname
Bron: Prismant, 2000c
In Tabel 3-15 wordt de absolute capaciteit/het gebruik weergegeven van de PAAZ en PUK-afdelingen. In Noord en Midden Limburg zijn 1108 opnamen, in Zuid Limburg 788. Het is van belang om het gebruik te bezien in relatie tot de bevolkingsomvang. In Figuur 3-4 is een relatie gelegd tussen de bevolking en het gebruik. Noord en Midden Limburg kent een hoog gebruik van de PAAZ uitgedrukt in opnamen en deeltijdbehandelingen. Noord en Midden Limburg heeft 22,6 opnamen per 10.000 inwoners en Zuid Limburg en Nederland respectievelijk 12,1 en 9,1. Worden de totale opnamen in de PAAZ vergeleken met de opnamen in de eerder beschreven intramurale instellingen voor geestelijke gezondheidszorg dan valt op dat 35% van de totale opnamen, in Limburg circa 4500 per jaar, plaatsvinden in de PAAZ-afdelingen.
Figuur 3-4. Gebruik in PAAZ in 1999 1 Opnamen: aantal opname per 10.000 inwoners; 2 Deeltijdbehandelingen: aantal deeltijdbehandelingen per 1.000 inwoners Bron: Prismant, 2000c
109
110
HOOFDSTUK [3]
Het gebruik in deeltijdbehandelingen laat eenzelfde situatie zien: het gebruik in Noord en Midden Limburg bedraagt 27,5 deeltijdbehandelingen per 1000 inwoners en voor Zuid Limburg 21,6 (Nederland 9,1). Concluderend kan worden gesteld dat het gebruik van de PAAZ in Limburg hoog is, duidelijk hoger dan in de rest van Nederland, terwijl binnen Limburg het gebruik veel hoger is in Noord en Midden Limburg. Aard van het gebruik De opnamen in 1998 op een PAAZ-afdeling en 1996 voor de PUK-afdelingen worden nader onderzocht op de kenmerken psychiatrische begindiagnose en leeftijdsklassen (LMR). Deze kenmerken geven de mogelijkheden om ramingen te maken. De aantallen opnamen zijn dermate klein dat de landelijke leeftijdsverdeling als uitgangspunt wordt genomen. Deze leeftijdsverdeling in opnamen wordt toegepast op de capaciteit in Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg in 1999 om hiermee een raming te maken voor de toekomstige behoefte naar PAAZ- en PUK capaciteit in Limburg. Tabel 3-16. Opnamen naar leeftijdsverdeling in Nederland (in % en per 100.000 inwoners) PAAZ1 Leeftijdsverdeling
in %
PUK2
Per 100.000 inwoners
in %
Per 100.000 inwoners
0-19
4,1
15,0
6,3
3,9
20-44
55,4
128,8
62,6
24,8
45-64
29,1
108,6
24,5
15,6
11,4
75,2
6,8
7,7
100,0
89,0
100,2
15,2
65+ Totaal
1 PAAZ-opnamen op basis van 1998 cijfers; 2 PUK-opnamen op basis van 1996 cijfers Bron: Trimbos/NZI, 1998 en 1999
De meeste opnamen op de PAAZ-afdeling betreffen personen uit de leeftijdsklasse 20-44. Deze leeftijdsklasse kent ook het hoogste relatieve gebruik; bijna 130 opnamen per 100.000 inwoners. De PUK-afdelingen geven een zelfde beeld te zien met dien verstande dat het aantal opnamen per 100.000 inwoners aanmerkelijk lager ligt. De PUK-afdelingen in Nederland hebben ruim 15 opnamen per 100.000 inwoners tegenover de PAAZ-afdelingen met 90 opnamen per 100.000 inwoners (zie Tabel 3-16).
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Tabel 3-17. PAAZ: Opnamen naar psychiatrische diagnose (in % en per 100.000 inwoners) Nederland (N=13.984) in %
per 100.000 inwoners
Schizofrenie en overige psychosen
13,0
11,6
Affectieve psychosen
21,6
19,3
Neurotische stoornissen
19,4
17,4
6,4
5,7
Diagnose
Persoonlijkheidsstoornissen
4,9
4,4
Overig
34,7
31,1
Totaal
100
89,6
Misbruik en verslaving alcohol/drugs
1
PAAZ-opnamen op basis van 1998 cijfers Bron: Trimbos/NZi, 1998 en 1999; Prismant bewerking
Tabel 3-17 geeft aan dat de grootste groep wordt opgenomen met de diagnose affectieve psychose (21,6%) en neurotische stoornissen (19,4%). Afgezet tegen de totale Nederlandse bevolking worden er per 100.000 inwoners 19,3 personen opgenomen met diagnose affectieve psychose. 3.2.2.2
Wachttijden
Voor de wachttijden wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2.2 met dien verstande dat het hier alleen gaat om deeltijdbehandeling en intramurale/semi-murale behandeling in de cure-sectoren. Binnen het circuit kinderen en jeugdigen ligt de wachttijd voor een intramurale/semimurale behandeling op 17 weken, veel hoger dan het landelijk gemiddelde en de Treeknormen (Treekoverleg, 2000a en 2000b). De Treeknormen geven als maximaal aanvaardbare wachttijd voor een intramurale/semi-murale behandeling 7 weken. De deeltijdbehandeling laat eveneens voor het circuit kinderen/jeugdigen lange wachttijden zien van 8 weken (Treeknorm is gelijk aan 7 weken en de gemiddelde landelijke wachttijd is 8 weken). Voor het circuit ouderen zijn de wachttijden voor een intramurale/semi-murale behandeling 7 weken en daarmee gelijk aan de Treeknormen. 3.2.3
Tekorten PAAZ en PUK
Door gebrek aan gegevens over aantallen wachtenden kunnen er geen kwantitatieve analyses worden gemaakt over de tekorten in de intramurale GGZ. Bovenstaande gegevens over de wachttijden duiden op tekorten. De wachttijden voor intramurale/semi-murale behandeling voor kinderen/jeugdigen zijn bijna tweemaal zo hoog als de Treeknormen en zijn voor ouderen gelijk aan de Treeknormen.
111
112
HOOFDSTUK [3]
3.2.4
Prognose toekomstige vraag
De toekomstige vraag wordt in beeld gebracht door een demografische raming. De raming betreft een raming van het aantal dagbehandelingsplaatsen en opnamen in 2005. Deze raming kan zoals hiervoor besproken niet worden aangevuld met een raming die indicaties geeft over het wegwerken van de tekorten. De demografische raming kan niet worden gecombineerd met het kenmerk psychiatrische begindiagnose. We beschikken niet over de specifieke ontwikkeling van groepen met een psychiatrische diagnoses in de toekomst. De demografische groepen sluiten aan bij de leeftijdsgroepen in paragraaf. De aantallen opnamen zijn dermate klein dat de landelijke leeftijdsverdeling als uitgangspunt wordt beschouwd. Deze leeftijdsverdeling in opnamen wordt toegepast op de capaciteit in Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg in 1999 om hiermee een raming te maken voor de toekomstige vraag naar PAAZ en PUK-capaciteit in Limburg. We beperken ons tot een raming van de optelsom van de PAAZ en PUK-bedden en dagbehandelingsplaatsen. Tabel 3-18. Demoraming PAAZ- en PUK afdelingen ziekenhuizen (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
Groei ‘99-‘05
Opnamen
0,3%
0,3%
0,1%
Groei ‘99-‘10 0,1%
Deeltijdbehandelingen
0,3%
0,3%
0,1%
0,1%
Bron: Prismant 2000c en 2000d; CBS, 2000b; Trimbos/NZI, 1998 en 1999
Bovenstaande ramingen laten kleine groeipercentages zien voor de variabelen opnamen en deeltijdbehandelingen. Regio Noord en Midden Limburg laat iets hogere groeipercentages zien als gevolg van een hogere demografische groei in de leeftijdscategorie 45-64jarigen. De opnamen en dagbehandelingen laten dezelfde groeipercentages zien; oorzaak hiervan is het ontbreken van een leeftijdsspecifieke indeling voor dagbehandelingen die gelijk is gesteld aan de opnamen. Deze demografische ramingen liggen lager dan we constateerden bij de intramurale en deeltijdfuncties van de APZ-en. Belangrijke oorzaak hiervan is het feit dat een veel groter deel van het gebruik plaatsvindt in de categorie jong volwassenen (20-44 jarigen). Van de opnamen vindt 55% in deze categorie plaats terwijl deze bevolkingsgroep de komende jaren volgens CBS-schattingen met 0,8% per jaar daalt. Bovenstaand beeld is slechts een deel van de vraag. Vanwege een aantal redenen is de toekomstige vraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem. In landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld aantal verpleegdagen per opname) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de groei van –1,3 en 8,3 te zien voor de sectoren intramurale- en deeltijd-cure. Tegenover een daling van de intramurale component (vooral door de daling van het aantal verpleegdagen per opname) staat een duidelijke stijging van de deeltijdcomponent. Deze ontwikkelingen
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
zijn in overeenstemming met de vermaatschappelijking en extramuralisering die in de sector worden nagestreefd. 3.2.5
Samenvatting en conclusies
Het aanbod van PAAZ-bedden in Limburg is als volgt. Voor zowel Noord en Midden Limburg als Zuid Limburg zijn relatief veel bedden en dagbehandelingsplaatsen beschikbaar waarbij Noord en Midden Limburg een veel hogere capaciteit heeft dan Zuid Limburg. Noord en Midden Limburg heeft 2 maal zoveel bedden en 2,5 keer zoveel dagbehandelingsplaatsen in vergelijking met de Nederlandse situatie. De omvang van het gebruik geeft een beeld dat aansluit bij het aanbod: het gebruik van de PAAZ in Limburg is hoog, duidelijk hoger dan in de rest van Nederland, terwijl binnen Limburg het gebruik veel hoger is in Noord en Midden Limburg. Worden de totale opnamen in de PAAZ vergeleken met de opnamen in de eerder beschreven intramurale instellingen voor geestelijke gezondheidszorg dan valt op dat 35% van de totale opnamen, in Limburg circa 4500 per jaar, plaatsvinden op PAAZ-afdelingen. De sector geestelijke gezondheidszorg beschikt niet over betrouwbare gegevens van wachtlijsten op dit moment. Wel over gegevens over wachttijden. Deze wachttijden duiden op grote tekorten. De wachttijden voor vooral kinderen/jeugdigen zijn voor een intramurale/semi-murale behandeling erg hoog (17 wk versus een Treeknorm van 7 weken). De wachttijden voor de ouderen liggen op de Treeknormen. De deeltijdbehandeling laat eveneens voor het circuit kinderen/jeugdigen lange wachttijden zien van 8 weken (Treeknorm is gelijk aan 7 weken). De demoramingen laten kleine groeipercentages (0,3 en 0,1% per jaar) zien voor de variabelen opnamen en deeltijdbehandelingen. Zorgkantoor Noord en Midden Limburg laat iets hogere groeipercentages zien als gevolg van een hogere demografische groei in de leeftijdscategorie 45-64- jarigen. Door een aantal redenen is de toekomstige vraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem. In landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld aantal verpleegdagen per opname) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de groei van –1,3, 8,3 te zien voor de sectoren intramurale- en deeltijd cure. Tegenover een daling van de intramurale component (vooral door de daling van het aantal verpleegdagen per opname) staat een duidelijke stijging van de deeltijdcomponent. Deze ontwikkelingen zijn in overeenstemming met de vermaatschappelijking en extramuralisering die in de sector worden nagestreefd.
3.3
RIBW
De RIBW’s vervullen een woonfunctie en worden gezien, naast de MKT’s, als de intramurale care-voorzieningen in de geestelijke gezondheidszorg. De meeste bewoners van een
113
114
HOOFDSTUK [3]
RIBW krijgen structuurbiedende zorg met beperkte begeleiding. De doelgroep bestaat voornamelijk uit volwassenen en ouderen. De gegevens over de capaciteit (inclusief de ZOM-projecten) en de omvang van het gebruik zijn afkomstig van de zorgkantoren. Gegevens over de bewoners (gebruikers) en de aard van het gebruik zijn afkomstig uit de Bewonersenquête RIBW 1998 waarvan de houder de GGZ-Nederland is en de uitvoering berust bij Prismant (GGZ Nederland, 2000b). 3.3.1
Aanbod
In deze paragraaf wordt weergegeven wat de omvang van de RIBW-capaciteit in Limburg op dit moment is. De beschikbare capaciteit van de instellingen is weergegeven in Tabel 3-19. In Nederland oefenen 40 vestigingen de RIBW-functie uit waarvan 3 binnen de provincie Limburg. Belangrijker dan het aantal instellingen met een RIBW-functie is de beschikbare capaciteit. Tabel 3-19. Capaciteit RIBW-instellingen in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
Erkende plaatsen beschermd wonen
134
292
6.3751
ZOM-gelden (in miljoenen gld)
0,5
2,8
37,2
Erkende plaatsen per 10.000 inwoners
2,9
4,5
4,0
1Totaal
toegelaten plaatsen. Aantal plaatsen in productie in Nederland: 5.826. Verschil tussen toegelaten en in productie wordt bepaald door bedden die zijn overgeheveld naar Zorg op Maat. 2 Het aantal plaatsen in Noord en Midden Limburg is sterk toegenomen tussen 1999 en 2000: van 134 naar 186 erkende plaatsen. Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CBS, 2000b
Uit Tabel 3-19 blijkt dat er in Noord en Midden Limburg veel minder plaatsen per 10.000 inwoners zijn dan in Zuid Limburg. Een deel van de plaatsen (7 plaatsen voor beschermd wonen) in Zuid Limburg is overgeheveld naar de Zorg Op Maat. De Zorg op Maat gelden geven meer inzicht in het aantal ambulante cliënten die vanuit de RIBW’s worden geholpen. In paragraaf 3.3.2.1 over de omvang van het gebruik wordt hierop teruggekomen. De Zorg op Maat-gelden zijn veel hoger in Zuid Limburg dan in Noord-Limburg. Een deel van de verklaring hiervoor is gelegen in de substitutie van intramurale plaatsen. De Zorg op Maat-gelden in Zuid Limburg worden met name besteed aan Oostelijke Zuid Limburg. 3.3.2
Vraag
De vraag naar zorg wordt uitgedrukt in enerzijds het gebruik van zorg en anderzijds de wachtenden. Op beide aspecten wordt hierna ingegaan.
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
3.3.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt achtereenvolgens de omvang en de aard van het gebruik beschreven. Omvang gebruik Het gebruik wordt gemeten aan de afspraken die zijn gemaakt met het zorgkantoor en de projecten die zijn betaald uit Zorg op Maat-gelden. Gebruik is in deze definiëring gelijk aan de invulling van de toegestane capaciteit in erkende plaatsen en Zorg op Maatgelden. Dit is gerechtvaardigd omdat binnen de RIBW’s sprake is van aanzienlijke wachtlijsten met andere woorden de toegestane capaciteit wordt volledig benut. Tabel 3-20. Gebruik RIBW-instellingen in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
- Structuur biedend (beperkte begeleiding)
70%
41%
53%
- Structuur biedend (volledige begeleding)
13%
14%
22%
- Veranderingsgericht (beperkte begeleiding)
16%
10%
21%
- Veranderingsgericht (volledige begeleding)
1%
35%
4%
53.000
104.000
2.120.000
113
160
134
60
430
- Dagbesteding
25%
64%
- Begeleid zelfstandig wonen
75%
24%
Reguliere productie Verzorgingsdagen in %
Verzorgingsdagen totaal Verzorgingsdagen per 1.000 inwoners Zorg op Maat ZOM-cliënten % ZOM-activiteiten
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
De omvang van de reguliere productie wordt gedefinieerd in een viertal typen verzorgingsdagen te weten structuurbiedende en veranderingsgerichte verzorgingsdagen met daarbinnen een onderscheid in de mate van begeleiding (een beperkte of volledige begeleiding). In Tabel 3-20 wordt het gebruik weergegeven. Een eerste opvallend aspect in Tabel 3-20 is de onderverdeling naar typen dagen waarbij een aanzienlijk aantal dagen in Zuid Limburg (35%) bestaat uit veranderingsgerichte verzorgingsdagen met een volledige begeleiding. Daarnaast zien we een aspect terug dat we ook reeds bij de capaciteit zagen: Zuid Limburg kent een hoog aantal verzorgingsdagen per 1.000 inwoners. Zorg op Maat-projecten In de vorige paragraaf kwam naar voren dat er sprake was van relatief hoge gelden voor Zorg op Maat in Zuid Limburg. Uit afspraken kon de invulling van deze gelden deels worden achterhaald. Bijna 430 cliënten werden op jaarbasis geholpen met de Zorg op
115
116
HOOFDSTUK [3]
Maat-gelden. Voor een groot deel werden deze cliënten geholpen met de zorgvorm dagbesteding (64%). In Noord en Midden Limburg is de invulling naar typen zorg tegenovergesteld aan Zuid Limburg: 25% van de gelden wordt besteed aan dagbesteding en 75% aan begeleid zelfstandig wonen. In een bewonersenquête (GGZ Nederland, 2000b) is rechtstreeks aan instellingen gevraagd naar het aantal cliënten met een ambulante woonbegeleiding (BZW). Daaruit blijkt dat in 1998 het aantal cliënten met ambulante woonbegeleiding in Limburg 120 bedraagt en in heel Nederland 2321. De cijfers die in Tabel 3-20 over de aanwending van de Zorg op Maat-gelden onderstrepen de aantallen voor Limburg; 118 mensen worden geholpen via begeleid zelfstandig wonen. Het totaal aantal geholpen cliënten uit Zorg op Maat-gelden, 490 voor geheel Limburg, ligt echter veel hoger. Aard van het gebruik In deze paragraaf worden gegevens over de gebruikers van de semi-murale geestelijke gezondheidszorg beschreven voor de beschermende woonvormen. De gebruikers van de RIBW-functie worden beschreven aan de hand van de kenmerken leeftijd en geslacht. Van de beschermd wonen cliënten beschikken we naast geslacht nog over een leeftijdsverdeling. Van de cliënten met begeleid wonen beschikken we louter over een geslachtsverdeling. Tabel 3-21. Leeftijdsverdeling bewoners/cliënten RIBW in 19981 NM Limburg (N=92)
Zuid Limburg (N=252)
Nederland (N=5111)
In %
In %
in %
0
0,4
1,4
20-29 jaar
15,2
6,3
11,8
30-39 jaar
32,6
13,9
18,8
40-49 jaar
27,2
18,3
21,0
50-59 jaar
14,1
24,2
18,6
60-64 jaar
6,5
12,7
9,4
65-69 jaar
3,3
9,5
7,4
70-79 jaar
1,1
12,3
9,8
< 20 jaar
≥ 80 jaar
0,0
2,4
1,8
Totaal
100
100
100,0
1 Voor
NM Limburg en Zuid Limburg per 1/1 en voor heel Nederland per 31/12 Bron: GGZ Nederland, 2000b; enquête RIBW-Limburg
Tabel 3-21 laat de leeftijdsverdeling zien binnen de RIBW-en in Noord en Midden Limburg, Zuid Limburg en voor geheel Nederland. Bij vergelijking van Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg zien we dat Noord en Midden Limburg een relatief jonge populatie RIBW-bewoners heeft en Zuid Limburg een relatief oude. De verklaring ligt in het gegeven, dat in Noord en Midden Limburg pas sinds enkele jaren (vanaf medio jaren ‘90)
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
aan RIBW-vorming wordt gedaan, terwijl in Zuid Limburg een verzorgingshuis / sociaal pension is gefuseerd met het RIBW. 3.3.2.2
Wachttijden
Voor de inhoudelijke aspecten van wachttijden wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2.2 (wachttijden intramurale GGZ). De RIBW maakt onderdeel uit van de intramurale care sector binnen de geestelijke gezondheidszorg. Tabel 3-22. Caresector: wachttijden voor ambulante- en intra/semi-murale behandeling in weken Ambulant
Intra/semi-muraal
Gem wachttijd Limburg
Gem wachttijd landelijk
Gem wachttijd Limburg
Gem wachttijd landelijk
Volwassenen
32
18
28
39
Ouderen
NB1
62
14
NB
1
NB: niet beschikbaar vanwege lage respons Bij deze wachttijd is geen onderscheid gemaakt naar cure en care vanwege de lage respons Bron: Wachtlijstpeiling april 2000 2
De gemiddelde wachttijd voor een ambulante behandeling in het circuit volwassenen ligt in Limburg duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde; beide wachttijden zijn erg hoog met 32 en 18 weken. Zowel Limburg als Nederland hebben een gemiddelde wachttijd die langer is dan de Treeknorm die 6 weken bedraagt voor een ambulante behandeling. De gemiddelde wachttijd voor een intra/semi-murale behandeling is 28 weken. Dit ligt lager dan het landelijk gemiddelde, maar toch erg veel hoger dan de Treeknorm van 7 weken. Hoewel er geen vergelijking met een landelijk gemiddelde kan worden gemaakt, kan wel worden aangegeven dat de gemiddelde wachttijd van een intramurale behandeling voor het circuit ouderen boven de Treeknorm ligt. 3.3.3
Tekorten RIBW
Door gebrek aan gegevens over aantallen wachtenden kunnen er geen kwantitatieve analyses worden gemaakt over de tekorten binnen de RIBW’s. Bovenstaande gegevens over de wachttijden duiden op erg grote tekorten met wachttijden die 5 keer zo hoog (ambulante behandeling voor volwassenen) zijn als maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Ook de wachttijden voor de ouderen liggen op de Treeknormen.
117
118
HOOFDSTUK [3]
3.3.4
Prognose toekomstige vraag
De toekomstige vraag wordt in beeld gebracht door een demografische raming. De raming betreft een raming van het aantal erkende plaatsen beschermd wonen en ambulant begeleid wonen (BZW). Door gebrek aan informatie wordt verondersteld dat de cliënten ambulant begeleid wonen dezelfde leeftijdsverdeling hebben als de intramurale cliënten in een RIBW. Deze raming kan, zoals hiervoor besproken, niet worden aangevuld met een raming die indicaties geeft over het wegwerken van de tekorten. De demografische raming kan niet worden gecombineerd met het kenmerk psychiatrische begindiagnose. We beschikken niet over gegevens over de specifieke ontwikkeling van groepen met een psychiatrische diagnoses in de toekomst. De demografische groepen sluiten aan bij de leeftijdsgroepen in Tabel 3-21 De leeftijdsverdeling uit Tabel 3-21 voor Noord en Midden en Zuid Limburg wordt als uitgangspunt voor demografische raming genomen. Tabel 3-23. Demoraming RIBW bewoners/cliënten (in % per jaar) NM Limburg Cliënten/bewoners1
Zuid Limburg
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
0,3%
0,2%
0,8%
0,7%
1 Cliënten/bewoners: hiermee wordt bedoeld aantal cliënten inclusief cliënten begeleid zelfstandig wonen zoals
geschat binnen de ZOM-projecten Bron: GGZ Nederland, 2000b; Enquête RIBW-Limburg; Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CBS, 2000b
De ramingen in Tabel 3-23 laten lichte groeipercentages zien voor de bewoners/cliënten in het RIBW. Noord en Midden Limburg geeft een lagere groei te zien dan Zuid Limburg. De verklaring ligt in het feit dat Noord en Midden Limburg een relatief jonge populatie RIBW-bewoners heeft en Zuid Limburg een relatief oude. Dit komt voort uit het gegeven dat in Noord en Midden Limburg pas sinds enkele jaren (vanaf medio jaren ‘90) aan RIBW-vorming wordt gedaan, terwijl in Zuid Limburg een verzorgingshuis/sociaal pension is gefuseerd met het RIBW. Deze ramingen sluiten aan bij landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) voor de totale intramurale care, die een jaarlijkse demografische groei van 0,9% te zien geeft voor de periode 2000-2004. Bovenstaand beeld is slechts een deel van de vraag. Vanwege een aantal redenen is de toekomstige vraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem. In landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld aantal verzorgingsdagen per bewoners) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de groei van 9,1% per jaar te zien voor de sector intramurale care (Van Muiswinkel e.a., 2000).
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
3.3.5
Samenvatting en conclusies
Uit het aanbod van RIBW-plaatsen blijkt dat er in Noord en Midden Limburg veel minder plaatsen per 10.000 inwoners zijn dan in Zuid Limburg [2]. Ook de Zorg op Maat-gelden zijn veel hoger in Zuid Limburg dan in Noord en Midden Limburg. Een deel van de verklaring hiervoor is gelegen in de substitutie van intramurale plaatsen. De Zorg op Maatgelden in Zuid Limburg worden met name besteed aan de Oostelijke Mijnstreek. Bij de capaciteitscijfers in deze paragraaf over RIBW passen een aantal relativerende opmerkingen. De totale beschikbare gelden voor de geestelijke gezondheidszorg kunnen op verschillende manieren worden ingezet, anders dan in erkende plaatsen beschermd wonen. De reguliere capaciteit in termen van erkenningen geven dus een goed beeld van het financiële kader, de besteding van deze gelden kan afwijkend zijn ingevuld. De afbouw en substitutie van reguliere zorg in termen van reguliere plaatsen (en dagbehandelingsplaatsen) kan een beleidsmatig bewuste keuze zijn die beter past in de zorgvraag van de bediende patiënten/cliënten. Bij de omvang van het gebruik komen een aantal opvallende aspecten naar voren. Zuid Limburg kent een hoog aantal verzorgingsdagen per 1000 inwoners. In de onderverdeling naar typen verzorgingsdagen bestaat een aanzienlijk aantal dagen in Zuid Limburg (35%) uit veranderingsgerichte verzorgingsdagen met een volledige begeleiding. De Zorg op Maat-gelden geven meer inzicht in het aantal ambulante cliënten die vanuit de RIBW’s worden geholpen: in totaal worden bijna 500 mensen op jaarbasis geholpen. Gegevens over de wachttijden duiden op erg hoge tekorten met wachttijden die 5 keer zo hoog (ambulante behandeling voor volwassenen) zijn als maatschappelijk aanvaardbaar wordt geacht. Ook de wachttijden voor de ouderen liggen op de Treeknormen. De ramingen laten lichte groeipercentages zien voor de vraag naar RIBW-zorg van jaarlijks 0,3% voor Noord en Midden Limburg en 0,8% voor Zuid Limburg over de periode 2000-2005. De verklaring ligt in het feit dat Noord en Midden Limburg een relatief jonge populatie RIBW-bewoners heeft en Zuid Limburg een relatief oude. Dit komt voort uit het gegeven dat in Noord en Midden Limburg pas sinds enkele jaren (vanaf medio jaren ‘90) aan RIBW-vorming wordt gedaan, terwijl in Zuid Limburg een verzorgingshuis/sociaal pension is gefuseerd met het RIBW. Vanwege een aantal redenen is de toekomstige vraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem en er is geen rekening gehouden met de trend uit het verleden en de intensiteit (aantal verzorgingsdagen per bewoner). Een landelijke raming die rekening houdt met de laatste 2 aspecten geeft een schatting van 9,1% groei per jaar voor de sector intramurale care (Van Muiswinkel e.a., 2000).
119
120
HOOFDSTUK [3]
3.4
RIAGG
3.4.1
Aanbod
In intramurale voorzieningen geven capaciteiten een indruk over de totale beschikbaarheid van een voorziening. Bij extramurale zorg is het veel moeilijker om aan te geven wat de totale capaciteit is. De capaciteit is vaak gebonden aan een tweetal factoren te weten de beschikbaarheid van personeel en gemaakte productieafspraken en niet het aantal erkende bedden of plaatsen. De beschikbaarheid van de extramurale voorziening RIAGG wordt veelal uitgedrukt in personen, contacten of inschrijvingen. Inschrijvingen geven vooral aanwijzingen over de toegankelijkheid van de RIAGG. Hierbij wordt elke cliënt geteld wanneer hij/zij ingeschreven wordt als cliënt bij de RIAGG. Tabel 3-24. Capaciteit RIAGG in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
78.000
133.000
3.250.000
Zorg op Maat-geld (in miljoenen gld)
1,1
2,0
37,2
Contacten per 10.000 inwoners
168
205
205
Contacten
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CBS, 2000b
Tabel 3-24 laat de capaciteit zien van de RIAGG in termen van het aantal afgesproken contacten en de hoeveelheid gelden die zijn gemoeid met de Zorg op Maat-projecten. De contacten zijn te onderscheiden in contacten met kinderen/jeugdigen, volwassenen en ouderen. Uit Tabel 3-24 blijkt dat er in Noord en Midden Limburg veel minder contacten per 1000 inwoners zijn dan in Zuid Limburg en in de Nederlandse situatie. De Zorg op Maat-gelden zijn veel hoger in Zuid Limburg dan in Noord en Midden Limburg. 3.4.2
Vraag
De vraag naar zorg wordt uitgedrukt in termen van gebruik van zorg en wachtlijsten. Achtereenvolgens zal op beide aspecten worden ingegaan. 3.4.2.1
Gebruik
In deze paragraaf wordt ingegaan op de omvang en de aard van het gebruik. Omvang gebruik Het gebruik wordt gemeten aan de afspraken die zijn gemaakt met het zorgkantoor en de projecten die zijn betaald uit Zorg op Maat-gelden. Gebruik is in deze definiëring gelijk aan de invulling van de toegestane capaciteit in aantallen contacten en Zorg op Maat-
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
gelden. Dit is gerechtvaardigd omdat binnen de RIAGG’s sprake is van aanzienlijke wachtlijsten met andere woorden de toegestane capaciteit wordt volledig benut. Tabel 3-25. Gebruik RIAGG-instellingen in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
Reguliere productie Contacten: verdeling over circuits in % - contacten kinderen/jeugdigen
16%
11%
14%
- contacten volwassenen
66%
72%
69%
- contacten ouderen Contacten totaal
18%
17%
17%
78.000
133.000
3.250.000
1246
1600
Zorg op Maat ZOM-cliënten
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CTG, 2000
De omvang van de reguliere productie wordt gedefinieerd in een drietal typen contacten te weten contacten met kinderen/jeugdigen, contacten met volwassenen en contacten met ouderen. Binnen de contacten per circuit worden een groot aantal verschillende contacten onderscheiden zoals bijvoorbeeld: crisiscontact, intakecontact en psychotherapiecontact. Voor een volledige opsomming wordt verwezen naar CTG-jaarverslag 1999, pagina 283. Uit Tabel 3-25 blijkt dat de verdeling van de contacten over de verschillende doelgroepen nauwelijks verschillen vertoont tussen Noord en Midden Limburg, Zuid Limburg en de Nederlandse situatie. Verreweg de meeste contacten worden verstrekt aan cliënten in de doelgroep volwassen. In de vorige paragraaf zagen we dat het gebruik afgezet tegen de bevolking een hoger gebruik te zien gaf in Zuid Limburg. Figuur 3-5 nuanceert dit beeld door het aantal contacten per doelgroep af te zetten tegen de desbetreffende bevolkingsgroep. Daaruit blijkt dat het hoge gebruik in Zuid Limburg ten opzichte van Noord en Midden Limburg vooral te verklaren is door het hoge gebruik in de doelgroep volwassenen; 216 contacten per 1.000 inwoners versus 161. Zorg op Maat-gelden In Zuid Limburg is 2 miljoen ingezet voor Zorg op Maat en in Noord en Midden Limburg 1,1 miljoen. Door de uiteenlopende scala aan projecten en de vele co-financieringen met andere typen voorzieningen is binnen de RIAGG geen categorisering aan te brengen in de verschillende projecten en kan geen goed beeld worden gegeven van de invulling van deze gelden. Uit afspraken kon worden achterhaald dat bijna 2850 cliënten op jaarbasis werden geholpen met de Zorg op Maat-gelden waarvan 1240 in Noord en Midden Limburg en 1600 in Zuid Limburg.
121
122
HOOFDSTUK [3]
Figuur 3-5. Capaciteit/Gebruik: contacten per 1000 inwoners in de doelgroep (1999) Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000; CTG 2000
Aard van het gebruik In deze subparagraaf worden gegevens over de gebruikers van de RIAGG gepresenteerd. Het gebruik van RIAGG kan worden uitgedrukt in contacten of inschrijvingen. De keuze is hier gemaakt om het aantal inschrijvingen als uitgangspunt te nemen; voor deze variabele zijn meer gegevens beschikbaar in relatie met een variabele als diagnose. Binnen het aantal inschrijvingen wordt onderscheid gemaakt naar de variabele ICD-9 diagnose opgedeeld naar de hoofdcategorieeën schizofrenie en overige psychosen, affectieve psychosen, neurotische stoornissen, persoonlijkheidstoornissen, misbruik en verslaving alcohol/drugs en overig. Deze indeling sluit aan bij een indeling naar diagnoses die ook gemaakt kan worden voor het CAD en voor opnamen in de intramurale geestelijke gezondheidszorg. De variabele diagnose wordt gepresenteerd in combinatie met de variabelen leeftijd en geslacht. Binnen de leeftijd wordt onderscheid gemaakt naar de jeugdigen (tot 17 jaar), de volwassenen (18-64 jarigen) en de ouderen (65+). Deze drie variabelen kunnen gecombineerd worden weergegeven. Het gebruik binnen Limburg (zorgkantoren Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg) wordt telkens afgezet tegen het beeld van Nederland. Enerzijds is de verdeling van het gebruik als uitgangspunt genomen en anderzijds is telkens een relatie gelegd met de bevolkingsopbouw. De gegevens zijn afkomstig van het NIS-bestand met als houder en bewerker de GGZ-Nederland (GGZ Nederland, 2000c). De gegevens zijn beschikbaar voor het jaar 1997. Tabel 3-26 laat de verdeling zien in inschrijvingen naar diagnose groepen.
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
Tabel 3-26. Inschrijvingen naar diagnose in RIAGG in 1997 (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
N=3.161
N=2.948
N=49.232
Schizofrenie en overige psychosen
3,2
2,2
3,2
Affectieve psychosen
9,6
7,2
8,3
Neurotische stoornissen
9,4
13,7
10,8
16,8
13,5
11,0
1,2
0,8
1,6
Overig
43,5
45,6
43,7
Geen
16,3
17,0
21,5
100
100
100
Diagnose
Persoonlijkheidsstoornissen Misbruik en verslaving alcohol/drugs
Bron: GGZ Nederland 2000c; Trimbos /NZi 1998 en 1999; Bewerking Prismant
De psychiatrische begindiagnose in Tabel 3-26 laat zien dat de meeste verstrekkingen binnen de RIAGG in Nederland plaatsvinden als gevolg van de diagnose persoonlijkheidsstoornissen en de categorie ‘overig’. Het gebruik binnen Limburg geeft bijna eenzelfde beeld. Afwijkingen ten opzichte van het landelijk beeld: Noord en Midden Limburg heeft veel patiënten met begindiagnose persoonlijkheidsstoornissen: 16,8% tegenover Nederland 11,0%. Daarentegen kent Zuid Limburg een hoog aantal inschrijvingen met begindiagnose neurotische stoornissen (13,7% van de totale inschrijvingen). Tabel 3-27 geeft de inschrijvingen weer in relatie tot de leeftijdsklassen. Tabel 3-27. Inschrijvingen naar leeftijdsklassen in RIAGG in 1997 (in %) NM Limburg
Zuid Limburg
Nederland
N=3.161
N=2.948
N=49.232
0-17
6,8
7,8
13,6
18-64
64,3
67,0
66,0
65+
28,9
25,1
20,4
Totaal
100
100
100
Bron: GGZ Nederland 2000c; Bewerking Prismant
Bij vergelijking van Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg zien we dat Zuid Limburg relatief iets meer inschrijvingen kent in de groep 65-plussers en Noord en Midden Limburg een hoger gebruik kent in de groep 18-64- jarigen. 3.4.2.2
Wachttijden
Voor de inhoudelijke aspecten van wachttijden wordt verwezen naar paragraaf 3.1.2.2 (wachttijden intramurale GGZ). De RIAGG verleent ambulante hulp in de curesfeer binnen de geestelijke gezondheidszorg. In de vorige paragrafen werd geconstateerd dat bijna 70% van alle RIAGG-contacten, contacten met volwassenen waren. Lange wachttijden voor de doelgroep volwassenen kunnen aanwijzingen geven voor grote tekorten aan capaciteit bij de RIAGG.
123
124
HOOFDSTUK [3]
Binnen het circuit kinder/jeugd ligt de wachttijd voor een ambulante behandeling (10 weken) in Limburg duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde en de Treeknorm. De Treeknormen, uitgaande van het feit dat 100% van de cliënten moeten worden geholpen gaan uit van maximaal aanvaardbare wachttijden van 6 weken voor ambulante behandeling. Tabel 3-28. Wachttijden cure voor ambulante behandeling in weken Ambulante behandeling Gemiddelde wachttijd Limburg
Gemiddelde wachttijd landelijk
10
7
Kinder- en jeugd Volwassenen
2
2
Ouderen
5
61
1 Bij deze wachttijd is geen onderscheid gemaakt naar cure en care vanwege de lage respons Bron: Wachtlijstpeiling april 2000
De gemiddelde wachttijden voor ambulante hulp zijn voor het circuit volwassenen zijn in lijn met de landelijke gemiddelden (zie Tabel 3-28). Bovendien is de wachttijd van 2 weken binnen de tijd die door Treeknormen als acceptabel worden beschouwd. In de cure-sector zijn de wachttijden voor ouderen die wachten op ambulante behandeling ongeveer gelijk aan de Treeknormen van 6 weken. 3.4.3
Tekorten RIAGG
Door gebrek aan gegevens over aantallen wachtenden kunnen er geen kwantitatieve analyses worden gemaakt over de tekorten in de intramurale GGZ. Bovenstaande gegevens over de wachttijden duiden op tekorten doch deze lijken minder groot dan in andere deelsectoren van de geestelijke gezondheidszorg. De grootste afnemers van diensten van de RIAGG, het circuit volwassen, kent relatief korte wachttijden van 2 weken. Daarentegen zijn de wachttijden voor vooral kinderen/jeugdigen (10 weken) bijna tweemaal zo hoog als de Treeknormen. 3.4.4
Prognose toekomstige vraag
In de paragraaf aard van het gebruik worden inschrijvingen als goede ingang beschouwd voor een beeld van de leeftijd en psychiatrische begindiagnose van een RIAGG-cliënt. Door recentere leeftijdsgegevens vanuit de zorgkantoren en door het ontbreken van toekomstige gegevens van psychiatrische diagnose ligt het meer voor de hand om uit te gaan van typen contacten in verschillende leeftijdsklassen. Tabel 3-29. Demoraming RIAGG contacten (in % per jaar) NM Limburg Contacten1 1
Zuid Limburg
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
Groei ‘99-‘05
Groei ‘99-‘10
0,5%
0,4%
0,3%
0,2%
Contacten: contacten zijn gedifferentieerd naar kinderen/jeugdigen, volwassenen en ouderen Bron: Prismant
SECTOR GEESTELIJKE GEZONDHEIDSZORG
De demoramingen in Tabel 3-29 laten lichte groeipercentages zien voor bewoners/ cliënten in het RIBW. Noord en Midden Limburg geeft een iets hogere groei te zien dan Zuid Limburg als gevolg van een hogere demografische groei in de leeftijdsgroepen 18-64 jarigen: bijna 70% van het gebruik is in deze leeftijdsklasse. Deze ramingen sluiten aan bij landelijke demografische ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) die voor de totale ambulante care, waaronder naast RIAGG’s vallen de poliklinische functie van het APZ en de CAD, een jaarlijkse demografische groei van 0,4% te zien geeft voor de periode 2000-2004. Bovenstaand beeld is slechts een deel van de vraag. Vanwege een aantal redenen is de toekomstige vraag veel hoger dan de hier geschetste. Door gebrek aan wachtlijstgegevens is geen rekening gehouden met de oplossing van dit probleem. In landelijke ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) worden naast demografische ramingen nog de trend uit het verleden en de intensiteit (bijvoorbeeld aantal contacten per inschrijving) meegenomen. Totaal geven deze ramingen jaarlijkse schattingen van de groei van 1,4% per jaar te zien voor de sector ambulante cure (Van Muiswinkel e.a., 2000). 3.4.5
Samenvatting en conclusies
In Noord en Midden Limburg zijn veel minder contacten per 1000 inwoners dan in Zuid Limburg en in de Nederlandse situatie. Het hoge gebruik in Zuid Limburg ten opzichte van Noord en Midden Limburg wordt vooral veroorzaakt door het hoge gebruik in de doelgroep volwassenen; 216 contacten per 1000 inwoners versus 161. Uit productieafspraken kon worden achterhaald dat bijna 2850 cliënten op jaarbasis werden geholpen met de Zorg op Maat-gelden waarvan 1240 in Noord en Midden Limburg en 1600 in Zuid Limburg en hier is respectievelijk 1,1 en 2 miljoen gulden mee gemoeid. Gegevens over wachttijden duiden op tekorten doch deze lijken minder groot dan in andere deelsectoren van de geestelijke gezondheidszorg. De grootste afnemers van diensten van de RIAGG, het circuit volwassen, kent relatief korte wachttijden van 2 weken. Daarentegen zijn de wachttijden voor vooral kinderen/jeugdigen (10 weken) bijna tweemaal zo hoog als de Treeknormen. Voor het ramen van het totale gebruik van de RIAGG vormen de aantallen contacten in een leeftijdsgroep (doelgroep) het uitgangspunt. De demoramingen laten lichte groeipercentages zien voor bewoners/cliënten in het RIBW. Noord en Midden Limburg geeft een iets hogere groei te zien dan Zuid Limburg als gevolg van een hogere demografische groei in de leeftijdsgroepen 18-64 jarigen: bijna 70% van het gebruik is in deze leeftijdsklasse. Deze ramingen sluiten aan bij landelijke demografische ramingen (Van Muiswinkel e.a., 2000) die voor de totale ambulante care, waaronder naast RIAGG’s ook vallen de poliklinische functie van het APZ en de CAD, een jaarlijkse demografische groei van 0,4% te zien geeft voor de periode 2000-2004.
125
126
HOOFDSTUK [3]
Eindnoten 1 2
Op dit moment blijkt het niet mogelijk om het aantal wachtenden te bepalen en deze per type voorziening of circuit te bepalen. Wel is er informatie over wachttijden beschikbaar. Noord en Midden Limburg heeft er sinds 1999 (het jaar waarop de analyse betrekking heeft) veel extra plaatsen erbij gekregen (van 13 naar 186 plaatsen).
128
129
Ontwikkelingen binnen en tussen sectoren
[4]
130
HOOFDSTUK [4]
In dit hoofdstuk komen twee aspecten aan bod die trachten het onderzoek in Limburg in een breder perspectief te plaatsen. Eerst worden de maatschappelijke ontwikkelingen binnen de ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg geschetst. Daarna worden raakvlakken tussen de drie sectoren aangegeven. Deze raakvlakken zijn van belang omdat inzet van personeel en middelen in een sector een totaal andere richting kan krijgen als men als uitgangspunt de patiënt met zijn handicap neemt. Tevens geven deze raakvlakken nieuwe initiatieven en vormen weer in de transmurale aanpak van patiënten. De raakvlakken betreffen vaak groepen patiënten/cliënten die of tussen wal en schip vallen doordat ze bijvoorbeeld met een dubbele handicap nergens terechtkunnen of groepen patiënten die toevalligerwijs in een bepaalde sector zorg ontvangen. Een voorbeeld van het laatste zijn bijvoorbeeld dementerende ouderen die zowel worden aangetroffen in de ouderenzorg als in de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast is samenwerking tussen voorziening om patiënten op dit grensvlak van de juiste zorg te kunnen voorzien ook onderwerp binnen dit hoofdstuk.
ONTWIKKELINGEN BINNEN EN TUSSEN SECTOREN
4.1
Ontwikkelingen in de sectoren
De hier geschetste ontwikkelingen zijn samenvattingen van de ontwikkelingen die in Gezondheidszorg in Tel 8 (Van Muiswinkel e.a., 2000) zijn geschetst op het gebied van vraag en aanbod, sturing en bekostiging en tot slot ontwikkelingen die worden verwacht op het gebied van kwaliteit. 4.1.1
Ontwikkelingen in de ouderenzorg
4.1.1.1
Ontwikkelingen in vraag en aanbod
De belangrijkste ontwikkeling op het gebied van de verpleging en de verzorging is het centraal stellen van de cliënt als zorgvrager. Dit uitgangspunt krijgt vorm door een aantal ingezette ontwikkelingen. Zo krijgt het Persoonsgebonden budget (PGB) een steeds prominentere plaats (zie later in deze paragraaf) en wordt gesproken over flexibilisering van het zorgaanbod (Etty, 2000). Verder zijn instellingen steeds meer gericht op het leveren van Zorg op Maat, ketenzorg en transmurale zorg. Ook tracht men de zorg meer regionaal te organiseren door het zorgkantoor een belangrijke plaats te geven in de toekenning van zorg, wachtlijstregistratie en beheer. Het plan van aanpak voor de modernisering van de AWBZ ‘Zicht op zorg’ (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2000a), waarin de positie van de zorgkantoren wordt vastgesteld, zal in 2000 nog een definitieve vorm aannemen. Binnen de algemene maatschappelijke ontwikkeling blijven (zorg)voorzieningen voor oudere mensen bestaan. Deze nemen echter steeds meer andere vormen aan zodat zij op maat zijn gesneden voor de groep cliënten die zij bedienen. Fusies en samenwerkingsverbanden tussen verpleeghuizen, verzorgingshuizen en thuiszorginstellingen zijn in vele gevallen al gerealiseerd. Tegelijkertijd vinden er allerlei initiatieven plaats die voorzien in extra (private) zorg en diensten vanuit bestaande voorzieningen en ontstaan er samenwerkingsverbanden tussen zorgaanbieders en woningbouwcoöperaties om te komen tot woonzorgcomplexen in combinatie met zorgarrangementen. Dergelijke voorzieningen voorzien in de behoefte van oudere mensen om in de eigen omgeving met eigen wensen te blijven wonen en tevens benodigde zorg uit een instelling te kunnen ontvangen. Arcares, brancheorganisatie verpleging & verzorging, en Aedes, vereniging van woningcorporaties, ondersteunen lokale en regionale samenwerkingsverbanden tussen instellingen en woningcorporaties en maken zich sterk voor goede condities. Tevens pleiten zij voor inspanningen om de bestaande woningvoorraad beter geschikt te maken voor ouderen. Door dergelijke inspanningen kan de druk op intramurale capaciteit worden verlicht. Het streven naar een grotere vermaatschappelijking, individualisering en extramuralisering moet worden bezien in een bepaalde context. Ten eerste blijft een grote groep patiënten vragen naar een intramurale plek in de ouderenzorg. Ten tweede wordt vaak de suggestie gewekt dat alle plannen over vermaatschappelijking en individualisering reeds gerealiseerd beleid is; initiatieven als het PGB en de bouw van woonzorgcomplexen
131
132
HOOFDSTUK [4]
staan echter pas in de startblokken. Tot slot zij vermeld dat willen de woon- en zorgwensen van ouderen worden verwezenlijkt in de eigen omgeving alle randvoorwaarden goed moeten zijn ingevuld en alle maatschappelijke geledingen (bijvoorbeeld patiëntenorganisaties) erbij worden betrokken. 4.1.1.2
Ontwikkelingen in sturing en bekostiging
Voortbordurend op de ontwikkelingen in vraag en aanbod betekent een meer vraaggerichte zorg ook veranderingen in de bekostigingssystematiek. De individualisering krijgt gestalte doordat een steeds groter deel van het totale macrokader wordt gefinancierd uit een Persoonsgebonden budget (PGB). Naast brede(re) invoering van het PGB kan ook gedacht worden aan de ontwikkeling van Persoons Volgende Budgetten (PVB’s). Zowel bij PGB als bij PVB is er sprake van een individueel budget. In het geval van het PGB koopt de verzekerde zelf de zorg in, terwijl in het geval van het PVB de zorg namens de verzekerde door het zorgkantoor wordt ingekocht (Etty, 2000). Het kabinet heeft lijnen uitgezet om een verdere invoering van het PGB en het PVB mogelijk te maken. Van belang is tevens dat de verzorgingshuizen vanaf 1 januari 2001 worden ingebed in het verstrekkingenpakket van de AWBZ. De overgangswet verzorgingshuizen (19972000) waarbij de verzorgingshuizen werden gefinancierd via een subsidieregeling van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) komt dan te vervallen. Het CTG heeft een kostenonderzoek gehouden onder verzorgingshuizen om op die manier meer inzicht te krijgen in het landelijk beeld en in de kostenverdeling per verzorgingshuis (COTG, 1999). Mede op basis van dit onderzoek worden beleidsregels voor de budgettering van de verzorgingshuizen binnen de AWBZ geformuleerd. De gehanteerde uitgangspunten voor dit onderzoek waren een zo nauw mogelijke aansluiting bij de budgetregels van de verpleeghuizen en het garanderen van de macroneutrale invoering van de beleidsregels. Binnen dit onderzoek zijn analyses uitgevoerd of de grootte van een verzorgingshuis, de bijzondere functies van een verzorgingshuis of een stedelijk verzorgingshuis ook een significant andere kostenpatroon met zich meebrengt. Kleinschalige verzorgingshuizen (die overigens wel binnen een grotere holding kunnen vallen) bleken hogere kosten te hebben, wat zich vertaalt in een hogere norm voor de eerste 25 plaatsen. In de sector Verpleging en Verzorging ouderen is in 2000 in het kader van de aanpak van de wachtlijsten een beleidsregel ‘aanvullende productieafspraken’ van kracht. Binnen deze regel wordt er een relatie gelegd tussen de extra afspraken en de wachtlijsten van een instelling. Als de uren niet worden gerealiseerd vindt volledige nacalculatie plaats. Naast bovengenoemde wijziging in de bekostiging zijn in de thuiszorg op een tweetal andere terreinen in de bekostiging belangrijke wijzigingen ingezet: • Op basis van benchmarkonderzoek (PriceWaterhouseCoopers/Berenschot, 1999) zijn de productdefinities aangepast die leiden tot een logischer indeling van de producten. • De tarieven van de thuiszorgproducten zijn aangepast op basis van benchmarkonderzoek. Deze aanpassing is noodzakelijk in het kader van de afbouw van de lumpsumfinanciering in de thuiszorg (laatste stap hierin is in 2001). Vanaf 2001 kan
ONTWIKKELINGEN BINNEN EN TUSSEN SECTOREN
er een één-op-één-relatie worden gelegd tussen de extra middelen en de extra uren zorg. 4.1.1.3
Ontwikkelingen in kwaliteit
Ter bevordering van de uniformiteit wordt aan de hand van door het Breed Indicatie Overleg ontwikkelde zorgformulieren, de zorgvraag van een cliënt beoordeeld. Deze formulieren worden in de loop van 1999 door ongeveer 80 RIO’s in den lande gebruikt. Dit komt de uniformiteit en kwaliteit van de indicatiestelling ten goede. De bewoners van ouderenzorginstellingen wensen een bepaalde kwaliteit in zowel wonen als zorg. Hierin wordt getracht tegemoet te komen door het creëren van meer privacy in verpleeghuizen door de afbouw van 4, 5 en 6-bedskamers. Hiervoor komen 1 en 2-bedskamers in de plaats. 4.1.2
Ontwikkelingen in de gehandicaptenzorg
4.1.2.1
Ontwikkelingen in vraag en aanbod
De ontwikkeling in de vraag naar zorg wordt vooral gestuurd door de heersende maatschappelijke visie op het gehandicapt zijn. Het aanbod is vanzelfsprekend geneigd de vraag te volgen, maar de mogelijkheden hiertoe worden sterk beïnvloed door de wettelijke en financiële kaders. Stond in het verleden de handicap zelf centraal, tegenwoordig gaat het vooral om de mens met beperkingen (verstandelijk, lichamelijk of zintuiglijk) die als volwaardig burger deel moet kunnen nemen aan de maatschappij. Het accent is dan ook verschoven van het verlenen van zorg en bescherming naar het bieden van ondersteuning op alle levensgebieden van de mens: wonen, leren, werken, vrijetijdsbesteding. Het adagium luidt: “Gewoon waar het kan, bijzonder waar het moet.” Zo veel mogelijk wordt getracht om mensen met beperkingen te ondersteunen in het zo gewoon mogelijk deelnemen aan de samenleving. Dit streven wordt wel getypeerd met de term ‘community care’. Deze ontwikkeling heeft mede tot gevolg dat algemene voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld huisvesting, gezondheidszorg, onderwijs, arbeid, welzijn en vervoer zich meer moeten richten op mensen met beperkingen. De ‘klassieke’ voorzieningen voor mensen met een handicap (SPD-en, GVT-en, dagverblijven en instellingen) krijgen in dat model een rol als ‘expertisecentra’ ten behoeve van de algemene voorzieningen. Binnen deze algemene maatschappelijke ontwikkeling blijven (zorg)voorzieningen voor mensen met beperkingen wel degelijk nodig, maar ze veranderen van karakter. Zo ontstaan ten gevolge van fusies tussen intramurale en semi-murale voorzieningen (en soms ook een SPD) steeds meer grote regionale organisaties die in staat zijn een pluriform productpakket te leveren. Tegelijkertijd wordt de dienstverlening zelf kleinschaliger georganiseerd. Dit is mede het gevolg van de eerder beschreven trend naar vermaatschappelijking van de gehandicaptenzorg. Steeds meer klassieke intramurale voorzieningen
133
134
HOOFDSTUK [4]
hebben kleinschalige voorzieningen ‘gewoon in de wijk’, terwijl de zorg op het instellingsterrein zelf ook steeds meer kleinschalig wordt georganiseerd. Het streven naar een grotere vermaatschappelijking en extramuralisering moet worden bezien in een bepaalde context. Ten eerste blijft een grote groep patiënten vragen naar een intramurale plek in een gehandicaptenvoorziening. Ten tweede wordt vaak de suggestie gewekt dat alle plannen over vermaatschappelijking en individualisering reeds gerealiseerd beleid is; ouderinitiatieven, financieringsvormen als PGB en ‘cummunity care’ staan echter pas in de startblokken. Tot slot zij vermeld dat wil opname van gehandicapten in de samenleving (community care) gestalte krijgen dat het van belang alle maatschappelijke geledingen erbij te betrekken. 4.1.2.2
Ontwikkelingen in sturing en bekostiging
Waar het algemene beleid zich richt op een ontwikkeling naar ‘vraaggestuurde zorg’ vindt dat ook zijn vertaling naar het bekostigingssysteem van de gehandicaptenzorg. Op dit moment wordt gewerkt aan een systeem, waarin aan de hand van zogenaamde ‘zorgmodulen’ vraag en aanbod nauwer op elkaar worden afgestemd (Coolen e.a., 1999). Een zorgmodule is de kleinst mogelijke eenheid van zorg, welke niet verder zinvol kan worden onderverdeeld. Afhankelijk van de vraag van de cliënt wordt hem een passende combinatie van zorgmodulen aangeboden. Aangezien aan iedere zorgmodule een prijskaartje hangt (gebaseerd op de integrale kosten), wordt hiermee een bekostigingssysteem ontwikkeld dat een rechtstreeks verband legt tussen de zwaarte van de zorgvraag en de financiering van de zorg. Het systeem moet aan het eind van het jaar 2000 gereed zijn. In 2001 kunnen de zorgaanbieders gegevens verzamelen die bij dit systeem passen. Vanaf 2002 zou dit nieuwe financieringsstelsel operationeel moeten worden. Een tweede belangrijke ontwikkeling is de trend naar individualisering van de financiering van de zorgverlening. Deze trend komt ondermeer tot uiting in de groei van de subsidie voor het Persoonsgebonden budget (PGB). Met behulp van een PGB kunnen cliënten zelf de zorg- en dienstverlening inkopen waarvoor zij geïndiceerd zijn. Het PGB is in principe bedoeld voor zelfstandig wonenden. Een variant op het PGB is het Persoonsvolgend Budget (PVB). De commissie De Leeuw omschrijft het PVB als: “… de beschikkingsmacht van een individuele cliënt met een handicap over een met zijn / haar zorgaanbieder overeengekomen som geld uit de financiële middelen van de zorgaanbieder. De hoogte van het budget is gerelateerd aan zijn of haar individuele zorgvraag. Hij of zij bekostigt uit het budget diensten en goederen die hij of zij onafhankelijk van de zorgaanbieder kiest uit de mogelijkheden die door de zorgaanbieder en door anderen geboden worden binnen de met de zorgaanbieder overeengekomen randvoorwaarden.” (Bouman e.a., 1999). In de toekomst zal de omvang van het PVB kunnen worden gebaseerd op de kosten van de voor de cliënt geïndiceerde zorgmodulen. Hoe belangrijk de ontwikkeling naar persoonsgebonden financiering van de zorg is, blijkt wel uit het feit dat de MDW-commissie AWBZ (de ‘commissie Etty’) voorstelt om de
ONTWIKKELINGEN BINNEN EN TUSSEN SECTOREN
gehele AWBZ-zorg op deze basis te financieren (Etty e.a., 2000). De overheid ondersteunt deze voorstellen. Tenslotte kan als derde belangrijke ontwikkeling in het kader van sturing en bekostiging binnen de gehandicaptenzorg de introductie van Meerjarenafspraken worden genoemd. 1999 is het eerste jaar waarin de overheid een langere termijn financieel perspectief biedt, waarbinnen ruimte wordt gegeven voor een nadere invulling op regionaal niveau. Belangrijke aandachtsgebieden zijn wachtlijstenen werkdrukmiddelen. Onder het laatste kopje vallen binnen de gehandicaptenzorg ook extra middelen voor dagbesteding (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2000b). 4.1.2.3
Ontwikkelingen in kwaliteit
Zowel de aanbieders als de vragers in de gehandicaptenzorg hebben initiatieven ontwikkeld om de kwaliteit van de dienstverlening te bewaken en te bevorderen. De Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) heeft in de afgelopen jaren het ‘Model Kwaliteitssysteem Gehandicaptenzorg’ (MKG) ontwikkeld. Het MKG is een managementinstrument waarmee de organisatie zelf een diagnose uit kan voeren op het door haar gevoerde kwaliteitsbeleid. Het model bestaat uit 7 rubrieken die samen 77 criteria omvatten. Ieder criterium wordt systematisch onderzocht aan de hand van de beleidscyclus ‘formulering-uitvoering-evaluatie-bijsturing (Wolves e.a., 1998). Waar het MKG nadrukkelijk een instrument is voor het management van de dienstverlenende organisatie, heeft de Federatie van Ouderverenigingen (FvO) het initiatief genomen om de kwaliteit van de zorg- en dienstverlening te toetsen vanuit het perspectief van de (verstandelijk gehandicapte) gebruiker. Daartoe is de Stichting Perspectief in het leven geroepen. Deze stichting voert kwaliteitsevaluaties uit vanuit het perspectief van de mens met een verstandelijke handicap als cliënt van dienstverlenende organisaties. In haar methodiek hanteert Perspectief zes kwaliteitsstandaarden: keuzevrijheid, participatie, ontwikkeling, veiligheid, sociale contacten en persoonlijke ondersteuning. Perspectief organiseert driedaagse visitaties van dienstverlenende organisaties door een team bestaande uit een verstandelijk gehandicapte, een familielid en een teamleider (Nossin en Van der Zwan, 2000). Ook in de sector zorg voor lichamelijk gehandicapten is er sprake van een initiatief voor de ontwikkeling en uitvoering van het kwaliteitsbeleid vanuit gebruikersinitiatief, geïnitieerd door de Gehandicaptenraad en het Landelijk Steunpunt cliëntenRaden (Gehandicaptenraad / LSR, 2000). 4.1.3
Ontwikkelingen in de geestelijke gezondheidszorg
4.1.3.1
Ontwikkelingen in vraag en aanbod
Aan de aanbodzijde is een steeds verdergaande vermaatschappelijking van de sector waar te nemen. Een van de doelen van de vermaatschappelijking is dat mensen met psychische problemen zo weinig en zo kort mogelijk worden opgenomen in psychiatri-
135
136
HOOFDSTUK [4]
sche inrichtingen (Kwekkeboom, 2000). Van een sector die vooral intramuraal gericht was, ligt het accent nu op ambulante zorg en reïntegratie en rehabilitatie van cliënten (Claessens, 2000). Vermaatschappelijking wijst op een meer geïntegreerd aanbod van klinische, semi-murale en ambulante zorg door de geestelijke gezondheidszorg zelf en op het aangaan van samenwerkingsrelaties met instellingen op aanpalende beleidsterreinen (Kwekkeboom, 2000). Het streven naar een grotere vermaatschappelijking, individualisering en extramuralisering moet worden bezien in een bepaalde context. Ten eerste blijft een grote groep patiënten vragen naar een intramurale plek in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Ten tweede wordt vaak de suggestie gewekt dat alle plannen over vermaatschappelijking en individualisering reeds gerealiseerd beleid is; initiatieven als samenwerkingsrelaties met andere beleidsterreinen vinden echter nog niet op grote schaal plaats. Tot slot zij vermeld dat wil de vermaatschappelijking van mensen met psychische problemen gestalte krijgen, het van groot belang is om alle maatschappelijke geledingen (bijvoorbeeld patiëntenorganisaties) in het proces te betrekken. Verschillende onderzoeken constateren een toename van de prevalentie (het aantal cliënten dat aanspraak doet op de sector). De incidentie, het aantal nieuwe cliënten (cliënten die voor het eerst contact hebben met de ggz), lijkt daarentegen de laatste jaren af te nemen (Hutschemaekers, 2000: Kooi e.a., 2000). Onderzoek (Kooi e.a., 2000) wijst uit dat de groei van het aantal cliënten dat een beroep doet op de ggz, zich vooral voordoet bij voorzieningen voor extra- en semi-murale ggz. Maar de toename die zich voordoet bij de extra- en semi-murale voorzieningen gaat niet gepaard met een navenante afname bij voorzieningen op een ander zorgniveau. Het toenemende gebruik van extra- en semi-murale voorzieningen kan daarom ten dele worden toegeschreven aan extramuralisering of substitutie. Uit ander onderzoek (aangehaald door Kooi e.a.) volgen andere redenen zoals het feit dat cliënten op steeds jeugdigere leeftijd in contact komen met de ggz en dat cliënten langer in behandeling zijn (Kooi e.a., 2000). De stijging van het aantal aanmeldingen bij RIAGG’s is mede een gevolg van meer kortdurende interventies, waardoor dezelfde cliënt meerdere keren per jaar kan worden ingeschreven. De circuitvorming en de steeds verder gaande functionele samenwerking tussen instellingen brengt met zich mee dat cliënten steeds vaker transmuraal behandeld worden: zij krijgen zowel ambulante, deeltijd- als klinische zorg (Hutschemaekers, 2000). Eén van de speerpunten van beleid aan aanbodkant in het afgelopen jaar, was het versterken van de samenwerking met de eerste lijn en het versterken van de rol van de eerste lijn. De verwijzingen van huisartsen naar de ggz zijn in de afgelopen 25 jaar sterk in aantal toegenomen (Verhaak e.a., 2000). Als gevolg van deze ontwikkelingen is de vraag om hulp in de ambulante ggz sterker gegroeid dan in de eerste lijn. Behalve dat de hulpvraag in kwantitatieve zin is toegenomen, is er ook sprake van een toenemende complexiteit van de hulpvraag, onder andere door verkorting van de opnameduur en het snellere ontslag van psychiatrische cliënten. In de beleidsvisie ggz wordt aangegeven dat de consultatiefunctie ten behoeve van de huisarts en de overige zorgaanbieders in de eerste lijn geïntensiveerd dient te worden. In dit opzicht wordt gesproken over de ggz-poortwachtersfunctie van de huisarts. Sinds het najaar van 1999 kan de huisarts
ONTWIKKELINGEN BINNEN EN TUSSEN SECTOREN
terzijde worden gestaan met consultatie vanuit de ambulante ggz, gesteund door extra middelen die door het ministerie beschikbaar zijn gesteld (Heiligers en Verhaak, 2000). Voor de intensivering was vanaf 1999 6.4 mln gulden beschikbaar op jaarbasis. Om de versterking van de eerste lijn te stimuleren en in het bijzonder de consultatie, is in juni 1999 het Steunpunt Tussen de Lijnen ingesteld door het ministerie van VWS (Trimbos, 2000). 4.1.3.2
Ontwikkelingen in sturing en bekostiging
De Regionale Indicatie Organen (RIO’s) zijn vanaf begin 1997 opgericht om op basis van de zorgvragen van cliënten vast te stellen welke zorg het meest geëigend is (Tweede Kamer der Staten Generaal, 2000c). De indicatiestelling door Regionale Indicatie Organen vindt (nog) niet plaats binnen de ggz. Een RIO wordt ingesteld door de gemeente. Door de sector wordt wel hard gewerkt aan de invoering van gerichte, onafhankelijke en objectieve indicatiestelling. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar indicatiestelling bij kortdurende hulp en indicatiestelling voor meer chronische cliënten (langdurige en complexe problematiek) (Van Rooijen, 2000). In 1999 is besloten dat het voor wat betreft de indicatiestelling bij kortdurende/enkelvoudige ggz-problematiek niet zinvol is om aan te haken bij de RIO’s. Voor de langdurige/meervoudige ggz-problematiek wordt dit wel door het ministerie van VWS zinvol geacht (VWS, 1999). In 1997 zijn in een drietal regio’s experimenten met het Persoonsgebonden budget (PGB) in de ggz gestart. Cliënten ontvangen zelf het geld om zorg in te kopen, zodat ze meer zeggenschap over de zorg krijgen, met als verwacht resultaat een betere afstemming tussen zorgvraag en zorgaanbod (Kerseboom e.a., 1999). Het experiment wordt met twee jaar verlengd en het aantal regio’s wordt uitgebreid van drie naar vijf. De verwachting is dat het PGB voor de begeleidingsfunctie vanaf 2001 kan worden ingevoerd (VWS, 1999). 4.1.3.3
Ontwikkelingen in informatievoorziening
Door ontwikkelingen in het veld en door de fusie van diverse koepels tot GGZ Nederland, is een grote behoefte aan uitwisselbare en optelbare gegevens over de sector ontstaan. De kloof tussen de bestaande registratiesystemen en de veranderde ggz-praktijk is steeds groter geworden. In 2000 is daarom de Zorggegevensset 2000 door GGZ Nederland bij haar lidinstellingen geïntroduceerd. Met de Zorggegevensset worden onder andere de gegevens vastgelegd die een deel van de instellingen verplicht zijn te registreren in het kader van artikel 22 van de Wet Ziekenhuisvoorzieningen. Om te komen tot een uniforme wachttijdregistratie voor de gehele ggz-sector, dus ook voor de vrijgevestigde psychiaters en de vrijgevestigde psychotherapeuten, is door GGZ Nederland, de NVVP, de NVvP en ZN een minimale gegevensset vastgesteld. De minimale gegevensset voor wachttijdregistratie is opgenomen in de Zorggegevensset. Voor de vrijgevestigde psychiaters en psychotherapeuten wordt een invoermodule ontwikkeld.
137
138
HOOFDSTUK [4]
4.2
Raakvlakken met andere sectoren
4.2.1
Raakvlakken gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg
Het aanbod vanuit de zorg voor verstandelijk gehandicapten en de geestelijke gezondheidszorg sluit in veel gevallen niet goed aan op de hulpvraag in het grensvlak. Het blijkt regelmatig voor te komen dat men zich binnen de gehandicaptenzorg geen raad weet met verstandelijk gehandicapten met gedragsproblemen en meent dat daarvoor de geestelijke gezondheidszorg hulp kan bieden. Voorzieningen die voor deze groep patiënten zijn ontstaan zijn de volgende: de centrale en decentrale achtervang-functie bij de orthopedagogische centra, de meldpunten voor moeilijk plaatsbare LVG-jeugd en de SGLVG-eenheden voor volwassenen. De meeste van deze voorzieningen hebben van origine bindingen met de geestelijke gezondheidszorg en hierdoor zijn consulten mogelijk met een psychiater die de problematiek van verstandelijk gehandicapten kent. Bij de SGLVG-eenheden kan een psychiater part-time of full-time in dienst zijn. Een trend die men kan waarnemen met betrekking tot deze groep patiënten is bijvoorbeeld de bundeling van expertise bij fusie van instellingen voor verstandelijk gehandicapten. Door een grotere specialisatie zoekt men voor deze groep patiënten direct contact met een APZ. Tot slot is in dit kader het ontstaan van MFC (Multifunctionele Centra) interessant, een samenwerkingsverband tussen de kinder- en jeugdpsychiatrie en een orthopedagogisch centrum voor licht verstandelijk gehandicapten. Naast hulp en dienstverlening en klinische behandeling kan een MFC ook als intermediair dienen voor het zoeken van deskundigheid. Buiten deze groep zijn er meerdere groepen patiënten die zowel in de geestelijke gezondheidszorg als in de gehandicaptensector kunnen worden gehuisvest. Zo kunnen Licht verstandelijk gehandicapten of zwakbegaafde mensen wonen in afdelingen chronische psychiatrie in APZ-en, in RIBW-en en in projecten begeleid wonen van GVT’s, die qua behandel- en begeleidingsaanbod veel overeenkomsten vertonen. 4.2.2
Raakvlakken tussen de gehandicaptenzorg en de ouderenzorg
Gehandicaptenzorg en verpleeghuiszorg Patiënten met een lichamelijke handicap In de lichamelijk gehandicaptenzorg bestaan enorme wachtlijsten voor jongeren bij de diverse woonvormen. Deze mensen komen in de praktijk vaak in verpleeghuizen terecht als daar plek is. Een andere groep mensen met een gehandicaptenletsel die in verpleeghuizen terecht komen zijn jongeren met aangeboren en niet-aangeboren hersenletsel. Onder jongeren worden hier volwassenen onder de 65 jaar verstaan. De daadwerkelijke zorg kan worden ingevuld op heel verschillende manieren. Mogelijkheden in dit kader zijn plaatsing buiten het verpleeghuis in samenwerking met instel-
ONTWIKKELINGEN BINNEN EN TUSSEN SECTOREN
lingen voor verstandelijk gehandicapten, woningcoöperaties en thuiszorginstellingen. Als de lichamelijke handicap van de persoon het niet toelaat zal er een aanpassing in het verpleeghuis moeten worden gevonden. Licht verstandelijk gehandicapten Er zijn voorbeelden van samenwerking voor de groep licht verstandelijk gehandicapten tussen ouderenzorg en gehandicaptenzorg. Niet bekend is of deze samenwerking reeds op grote schaal plaatsvindt. In dit geval kan men denken aan het gebruik maken van elkaars voorzieningen of de uitwisseling van zorg- en dienstverlening. Een groep oudere GVT-bewoners kan bijvoorbeeld vlak naast een verzorgingshuis gaan wonen, of het verzorgingshuis reserveert een aparte unit voor deze doelgroep. De dagbesteding wordt dan door de instelling voor verstandelijk gehandicaptenzorg geboden. Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH) Een andere groep patiënten die zowel in de verpleeghuiszorg als in de gehandicaptenzorg voorkomt, zijn mensen met NAH Niet-Aangeboren Hersenletsel (NAH). Volgens de inspectie voor de Gezondheidszorg is er in beide sectoren voor deze groep patiënten te weinig coördinatie en afstemming en maakt men te weinig gebruik van elkaars expertise. Gehandicaptenzorg en thuiszorg Op een aantal manieren is er een relatie tussen gehandicaptenzorg en de thuiszorg. Enerzijds is er de trend van kleinschaligheid die van belang is voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap. Intramurale instellingen bieden ondersteuning daar waar mensen kleinschalig bij elkaar willen wonen. Dit heet outreaching, de intramurale instelling die zorg buitenshuis levert. Een ander voorbeeld is de pleegzorg. De patiënt wordt ondergebracht bij een gezin en ontvangt zorg in de thuissituatie. De eindverantwoordelijkheid ligt vaak bij de zorgvoorziening en op deze manier wordt gespecialiseerde gezinsverpleging geleverd (Zorg op Maat). Ondersteuning in de thuissituatie wordt ook geboden door thuiszorginstellingen. In de hulpverleningspraktijk zijn verschillende vormen van thuisondersteuning te onderscheiden: • Reguliere thuiszorg: hulp aan ouders met een verstandelijk of lichamelijk gehandicapt kind of aan verstandelijk of lichamelijk gehandicapte mensen in de thuissituatie. Deze vorm is vergelijkbaar met de thuiszorg zoals die aan andere doelgroepen wordt geboden; • Praktische thuiszorg: hulp aan ouders met een gehandicapt kind of aan zelfstandig wonende gehandicapten in de thuissituatie. Praktische thuiszorg omvat naast verzorging en verpleging ook begeleiding bij activiteiten en advies c.q. ondersteuning bij de opvoeding of het zelfstandig wonen. Praktische thuiszorg wordt gegeven door zowel (ambulante) gehandicaptenzorgvoorzieningen als in samenwerking met de reguliere thuiszorg;
139
140
CHAPTER [4]
• Specialistische thuiszorg: geboden door hulpverleners met een specifieke deskundigheid. Hieronder vallen bijvoorbeeld: – Adviezen/begeleiding van verstandelijk gehandicapte kinderen met probleemgedrag, met een pervasieve ontwikkelingsstoornis, of met ernstige meervoudige handicaps; – Adviezen/begeleiding van mensen met Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) – Medisch verpleegkundige zorg. 4.2.3
Raakvlakken ouderenzorg en geestelijke gezondheidszorg
In Nederland is bekend dat 15% van de ouderen kampt met ernstige of minder ernstige psychische problemen zoals depressie, angst of dementie. Dat ouderen aan dementie kunnen lijden is bekend; dat 10 á 11% van de ouderen in verzorgingshuizen aan een depressie lijdt minder. Door deze onwetendheid krijgt slechts een fractie van de ouderen hulp bij deze problemen (Mulder e.a., 1999). Wetenschappelijk is er over de verzorging van deze groep cliënten die of tussen wal en schip vallen of niet adequaat worden geholpen, het een en ander bekend. Er is onderzoek gedaan naar de opname van ouderen met een psychiatrische achtergrond in een verzorgingshuis. De effectiviteit gemeten in gedragsproblematiek en zelfredzaamheid toont aan dat bewoners er gemiddeld iets op achteruit gaan. Vooral bewoners met dementie, met een andere stoornis met een organische component en met schizofrenie scoren slecht. Projecten onder leiding van een GGZ-instelling scoren relatief beter (Depla e.a., 1999). Welke voorwaarden zijn nu bepalend voor het slagen van een project op het grensvlak tussen Psychiatrie en Ouderenzorg? Een drietal keuzen dient vooraf te worden gemaakt. De eerste keuze betreft de regie van de zorg: de GGZ-instelling of het verzorgingshuis. In het eerste geval is sprake van een vermaatschappelijking van de psychiatrie (‘onder anderen’). In het tweede geval maken patiënten zoveel mogelijk gebruik van de maatschappelijke voorzieningen. Vervolgens moet de aanpak van de patiënten worden bepaald: een probleemgerichte (lichamelijke en psychische aspecten apart) of een normaliserende (zoveel mogelijk binnen de context van het verzorgingshuis blijven functioneren). Tenslotte moet een keuze worden gemaakt voor de integratie van de bewoners in meer of mindere mate. Een onderzoek (Depla e.a., 1998) waar werd beoogd te komen tot een optimale mix van deze drie keuzen gaf de volgende uitkomsten. Ten eerste heeft een project de voorkeur met een GGZ-regie met inzet van psychiatrisch geschoold personeel op een aparte afdeling voor psychiatriebewoners (een GGZ-eiland binnen het verzorgingshuis). Dit alles met een geïntegreerde dagbesteding (hierin zit de vermaatschappelijking). Een tweede optimale setting is volgens de onderzoekers de benutting van de maatschappelijke meerwaarde van het verzorgingshuis. De bewoners met een psychiatrische achtergrond wonen onder normale condities in het verzorgingshuis. Psychiatrische begeleiding wordt gerealiseerd door aparte dagbesteding en mogelijkheden voor individuele begeleiding.
ONTWIKKELINGEN BINNEN EN TUSSEN SECTOREN
De volgende initiatieven zijn bekend waarbij instellingen op het terrein van de GGZ en ouderenzorg deze problematiek hebben aangepakt (Zorg en ondernemen volume 10 nr. 10 (1999) p.25). Er bestaat bijvoorbeeld een samenwerking tussen verzorginghuis Vonderhof en de Kempen (GGzE) en GGZ Eindhoven die tezamen de psychosociale hulp trachten te verbeteren van cliënten in een verzorgingshuis. Een ander project betreft een consultatieproject in Maastricht. De afdeling ouderenpsychiatrie van het Psycho Medisch Streekcentrum Vijverdal geeft samen met de afdeling Ouderenzorg van de RIAGG consultatie bij werkproblemen die verzorgenden in een verzorgingshuis ondervinden in de omgang met cliënten met gedragsproblemen. Beide projecten leiden tot een verbetering van het welbevinden van de cliënt en in een aantal gevallen tot een voorkoming van een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis of een opname in het verpleeghuis.
141
142
143
Samenvatting en conclusies
[5]
144
HOOFDSTUK [5]
Inleiding De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid heeft een grootschalig onderzoeksproject opgezet naar de aard en omvang van de zorgbehoefte vanuit het perspectief van de cliënt. Zoals in de inleiding van dit rapport werd aangegeven, is dat project opgebouwd uit verschillende deelonderzoeken. De resultaten van het eerste deelonderzoek zijn in dit rapport weergegeven. In dit onderzoek stonden de volgende vragen centraal: • Wat is het huidige aanbod van voorzieningen in de provincie Limburg per sector? • Wat is de huidige vraag uitgedrukt in: – het huidige gebruik van zorg (naar aard en omvang)? – de huidige wachtlijsten voor zorg? • Wat is de prognose van de zorgvraag voor 2005, rekening houdend met het huidige gebruik, de wachtlijsten en de demografische groei? Doel van het onderzoek was het verkrijgen van inzicht in de knelpunten in de AWBZsector. Met het onderzoek is het inzicht in de huidige relatie tussen de vraag naar en het aanbod van zorg in de sectoren verpleging en verzorging, geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg vergroot en daarmee het inzicht in de knelpunten. Tijdens het onderzoek naar de knelpunten op het gebied van vraag en aanbod bleek steeds weer hoe ernstig ook de knelpunten op het gebied van de transparantie van de AWBZ-sector zijn. Hoewel dit geen onderwerp van onderzoek was, is deze problematiek onlosmakelijk verbonden met het krijgen van zicht op de zorgvraag en zal hierop derhalve in de conclusies worden ingegaan. Het onderzoek was gericht op het verhelderen van de zorgvraag en het zorggebruik op basis van bestaande registraties. Benadrukt wordt dat de zorgbehoefte vanuit het cliëntenperspectief in dit deelonderzoek nog niet het uitgangspunt was. Voor een uiteenzetting van de gehanteerde betekenis van de begrippen zorgbehoefte, zorgvraag en zorggebruik in dit onderzoek wordt verwezen naar de inleiding van dit rapport. In dit hoofdstuk zijn de resultaten van het onderzoek samengevat en worden de belangrijkste conclusies beschreven. De resultaten van het onderzoek gaan enerzijds over de transparantie van het AWBZcircuit en anderzijds over het verkregen inzicht in de relatie tussen zorgvraag versus zorgaanbod. Op basis van dit onderzoek kunnen vier belangrijke algemene conclusies worden getrokken op basis waarvan aanbevelingen worden geformuleerd. Deze conclusies zullen achtereenvolgens worden toegelicht. 1. De AWBZ-sector is zeer ondoorzichtig voor cliënten Zoals reeds eerder aangegeven was het onderzoek gericht op het zorggebruik en zorgvraag op basis van bestaande registraties. Desondanks kwam uit de talrijke gesprekken die zijn gevoerd met houders van registraties alsmede zorgvragers en andere partijen in het zorgveld naar voren dat de AWBZ-sector zeer ondoorzichtig is voor cliënten. De vele betrokken partijen en de grote hoeveelheid regels en procedures maken dat goed inzicht moeilijk is te krijgen en er een vertekening plaatsvindt die begint bij de indicatiestelling.
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
Gedurende het onderzoek werden diverse praktijkvoorbeelden aangehaald die illustreren dat cliënten voor indicatiestellingen, keuringen enzovoorts, naar diverse instanties moeten die hun werkzaamheden niet op elkaar lijken af te stemmen. Dit kan worden geïllustreerd met een willekeurig praktijkvoorbeeld zoals dat tijdens het onderzoek werd gegeven: Twee oudere mensen van 77 en 78 jaar zijn thuiswonend. De twee mensen hebben in verband met een complex ziektebeeld van de man, behoefte aan een aantal voorziening op het gebied van wonen, vervoer, verzorging en behandeling. Om van deze voorzieningen gebruik te kunnen maken kregen deze mensen te maken met tal van instanties, waaronder de gemeente voor WVG aanvragen, de GGD voor keuringen, het RIO voor indicatiestelling, de verzekeraar voor aanvraag van voorzieningen en vervoer, leveranciers voor hulpmiddelen, het ziekenhuis, de apotheek, de huisarts, het zorgbureau voor toewijzing, de Stichting Ouderenwelzijn voor aanvraag maaltijdvoorziening, de woningbouw coöperatie voor de aanpassing van de woning en diverse specialismen voor onderzoek en behandeling. Naast het groot aantal betrokken partijen komt het voor dat cliënten niet één keer maar meerdere keren met dezelfde instanties in aanraking komen. Voor iedere aanvraag een nieuwe indicatiestelling, een nieuwe uitgebreide keuring. Soms leidt dit zelfs tot onlogische procedures. Het volgende is een illustratie daarvan: Een cliënt wordt geïndiceerd voor een langdurige verpleeghuisopname. Vervolgens blijkt dat het verpleeghuis niet direct een opnameplaats ter beschikking heeft. Wel is er een tijdelijke opnameplaats beschikbaar. Daarvoor moet de cliënt echter opnieuw geïndiceerd worden. Vervolgens betekent het vrijkomen van een reguliere plaats in het verpleeghuis niet dat de cliënt daar automatisch voor in aanmerking komt; een nieuwe indicatie volgt! Bovengenoemde voorbeelden laten zien hoe ondoorzichtig de AWBZ-sector is, hoeveel verschillende partijen er een rol in vervullen en hoe moeilijk het voor patiënten/cliënten is om hun behoefte kenbaar te maken, laat staan ingevuld te krijgen. Het mag duidelijk zijn dat de toegankelijkheid van de AWBZ-sector voor cliënten verbeterd dient te worden. Vereenvoudiging van aanvraagprocedures en één loket zijn kreten die al jarenlang te horen zijn, maar in de dagelijkse praktijk nog in de kinderschoenen staan. De ondoorzichtigheid van het veld brengt met zich mee dat het ook moeilijk is om zicht te krijgen op het daadwerkelijke gebruik op dit moment. Hierop heeft de tweede conclusie betrekking.
145
146
HOOFDSTUK [5]
2. Het zicht op het zorggebruik is beperkt: transparantie ontbreekt! Uit het onderzoek kwam naar voren dat de gegevens over het huidige gebruik en de geleverde producten vaak onvolledig, beperkt betrouwbaar, verspreid over tal van instanties, slecht vergelijkbaar (niet uniform) en slecht toegankelijk zijn. De onvolledigheid van gegevens heeft bijvoorbeeld te maken met de achterstand in de verwerking van aanvragen bij de RIO’s, maar ook met de vaak uiterst beperkte vastlegging van gegevens over de inzet van de vele subsidiestromen, de zorgvernieuwingsprojecten en de Persoonsgebonden budgetten. Beperkte betrouwbaarheid van gegevens zit bijvoorbeeld in het feit dat Regionale Indicatie Organen (RIO’s) zich aan tal van regels en procedures moeten houden die een vertekening van de vraag opleveren. Een patiënt die wordt geïndiceerd voor een verpleeghuisopname waarvan vervolgens blijkt dat er alleen een tijdelijke opnameplaats beschikbaar is, moet een nieuwe indicatie krijgen. Vervolgens wordt deze patiënt iedere zes weken opnieuw geïndiceerd. Er treedt een vertekening van de vraag op. Ook is het indiceren van een voorziening die in de praktijk niet geboden wordt (bijvoorbeeld nachtverpleging) natuurlijk niet in het belang van de cliënt. De huidige regels en procedures maken het bijna onmogelijk om vraaggericht te indiceren. Zo wordt een cliënt geïndiceerd voor zorg thuis. Vervolgens wordt deze cliënt gevraagd in welke vorm hij dit wil ontvangen, met de mogelijkheid van een Persoonsgebonden budget. De cliënt spreekt voor dit laatste zijn voorkeur uit. Vervolgens blijkt dit niet beschikbaar te zijn. In het traject erna moet de cliënt steeds opnieuw beoordeeld worden. De verspreiding, beperkte vergelijkbaarheid en beperkte toegankelijkheid van gegevens heeft te maken met de vele betrokken partijen (indicatieorgaan, zorgbureau, instellingen, overheid, zorgkantoren enzovoorts) die ieder op hun eigen manier in hun eigen systeem gegevens vastleggen. Het ontbreken van transparantie roept onmiddellijk de vraag op, op basis waarvan op dit moment beleid wordt ontwikkeld en getoetst. Beleidsvorming kan niet op feiten gebaseerd zijn. Dit geeft meteen de noodzaak aan om in de toekomst de vastlegging van gegevens te verbeteren. Goed toegankelijke, uniforme gegevens zijn immers noodzakelijk om zicht te krijgen op de zorg en daarvan afgeleid beleid te ontwikkelen. De eerste initiatieven om een en ander te stroomlijnen zijn ingang gezet, maar op dit moment nog beperkt waarneembaar. 3. Vernieuwingen in de sectoren slecht geregistreerd De belangrijkste ontwikkeling in de zorg is het centraal stellen van de cliënt als zorgvrager. Daaruit voortvloeiend ontstaan tendensen als vermaatschappelijking, individualisering en extramuralisatie. Zo moet een oudere zo lang mogelijk thuis kunnen blijven wonen, moet een gehandicapte als volwaardig burger deelnemen aan de maatschappij en ligt het accent bij mensen met psychische problemen op ambulante zorg en reïntegratie en rehabilitatie van cliënten. Er vinden allerlei initiatieven plaats die voorzien in extra (private) zorg en bestaande voorzieningen gaan diensten aanbieden buiten de instelling. Er ontstaan samenwerkingsverbanden tussen zorgaanbieders en woningbouwcoöperaties om te komen tot woonzorgcomplexen in combinatie met zorgarrang-
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
ementen. De financiering sluit aan op deze trend door initiatieven als het Persoonsgebonden budget (PGB) en het Persoons Volgend Budget (PVB). Bovengenoemde ontwikkelingen moeten echter in de juiste context worden bezien. De ontwikkelingen staan veelal nog in de kinderschoenen (PGB, PVB, samenwerking diverse beleidsterreinen en dergelijke). Daarnaast zal een grote groep cliënten/patiënten (met name in de ouderenzorg) blijven vragen naar een intramurale plaats, hetgeen ook naar voren komt uit de wachtlijstgegevens. Wel is het van groot belang om inzicht te krijgen in projecten op het gebied van zorgvernieuwing en de effecten hiervan te meten. Uit het onderzoek komt naar voren dat vooralsnog goed zicht op de inzet van zorgvernieuwings- en Zorg op Maat-gelden ontbreekt. Er is een kloof tussen bestaande registratiesystemen en de dagelijkse praktijk. Wel bestaat er een grote behoefte aan uitwisselbare en optelbare gegevens. Er zullen afspraken gemaakt moeten worden om dergelijke projecten op eenduidige, uniforme, goed toegankelijke en volledige wijze te registreren. Een andere belangrijke ontwikkeling is samenwerking tussen sectoren. Ondanks tal van raakvlakken tussen de sectoren blijkt er weinig afstemming tussen de sectoren. Wel ontstaan er initiatieven tussen bijvoorbeeld de gehandicaptenzorg en verpleeghuiszorg, de gehandicaptenzorg en de thuiszorg en de ouderenzorg en de GGZ. Hierover ontbreken echter goede gegevens. Het belang van inzicht en samenwerking tussen de sectoren komt naar voren uit onderzoeken waaruit blijkt dat 15% van de ouderen kampt met ernstige of minder ernstige problemen zoals depressie, angst of dementie. Van de ouderen in een verzorgingshuis lijdt 10-11% aan een depressie. Door onwetendheid/ onbekendheid krijgt slechts een fractie van de ouderen hulp bij deze problemen. 4. De tekorten in de zorg zijn substantieel; forse capaciteitsuitbreidingen zijn noodzakelijk De bedragen die in Limburg omgaan in de AWBZ-sector zijn samengevat in Tabel 5-1. Tabel 5-1. Totaal bedrag aan budgetten en subsidies in 1999 NM Limburg
Verpleging en verzorging Verstandelijke gehandicapten Geestelijke gezondheidszorg
Zuid Limburg
Totaal
Per inwoner
Totaal
Per inwoner
(milj gld)
(gld)
(milj gld)
(gld)
458,2
984
485,6
748
241
517
219,1
337
167,9
360
188,7
291
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
Uit Tabel 5-1 kan worden afgeleid dat er in Noord en Midden Limburg meer geld aan zorg per inwoner wordt uitgegeven dan in Zuid Limburg. Dit geldt voor alle sectoren. Hoewel niet systematisch is nagegaan wat de redenen daarvan zijn, lijken de verschillen vooral historisch bepaald te zijn. Door de aanwezigheid van grote intramurale instellingen (vooral in de geestelijke gezondheidszorg en de gehandicaptenzorg) met een bovenregionale functie is in Midden en Noord Limburg meer geld per inwoner beschikbaar.
147
148
HOOFDSTUK [5]
Om een zo goed mogelijk inzicht te krijgen in de huidige relatie tussen vraag en aanbod en de knelpunten in de AWBZ-sector zijn naast tientallen beschikbare registraties ook honderden dossiers bij de zorgkantoren gelicht. Daarbij zijn gegevens gebruikt van een zo recent mogelijk jaar, voor het merendeel van 1999 en 2000. Analyse van deze gegevens brengt naar voren dat op dit moment de normen voor aanvaardbare wachttijden, de zogenaamde Treeknormen, ruimschoots worden overschreden. Verder blijkt de huidige capaciteit aan voorzieningen niet toereikend te zijn en zal met name het tekort aan verpleging en verzorging, gezien de dubbele vergrijzing, nog veel schrijnender worden. Hoewel het bestaan van tekorten in de zorg wellicht geen onverwachte bevinding is, heeft dit onderzoek in kaart gebracht hoe groot die tekorten zijn in de provincie Limburg. Substantiële uitbreiding van capaciteit (voor enkele zorgproducten zoals psychogeriatrische deeltijdplaatsen met 80%) is noodzakelijk om binnen de maatschappelijk aanvaardbare norm te komen. Daarbij moet het opheffen van knelpunten over de hele linie worden aangepakt omdat zorgvraag en zorgaanbod elkaar over de sectoren heen beïnvloeden. Als voorbeeld voor de knellende situatie in de AWBZ-zorg kan onder meer aangegeven worden dat in Limburg mensen die wachten op psychogeriatrische zorg (opname) gemiddeld 9 maanden moeten wachten en voor somatische zorg (opname) 6 maanden. De Treeknorm ligt voor beide zorgtypen op 6 weken. De nijpende situatie in de care-sector leidt voor de Limburgse ziekenhuizen tot een gebrek aan doorstromingsmogelijkheden naar de care-sector. In Limburg resulteerde dit in 1999 in ongeveer 40.000 ‘verkeerde bed’ verpleegdagen in de ziekenhuizen. Dit komt overeen met ruim 100 volledig bezette bedden die niet voor ziekenhuiszorg benut worden. Hieronder zijn de belangrijkste conclusies per sector samengevat. Stand van zaken in de ouderenzorg Het aanbod van verpleeghuiszorg vertoont sterke verschillen tussen Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg. Noord en Midden Limburg kent relatief meer dagbehandelingsplaatsen, Zuid Limburg relatief meer bedden. Beiden zowel voor somatiek als psychogeriatrie. Het aantal wachtenden voor verpleeghuiszorg is het hoogst in Midden Limburg en het laagst in Maastricht-Mergelland. De meeste cliënten wachten op een psychogeriatrische opname in een verpleeghuis. Er zijn grote tekorten aan verpleeghuiszorg in de Provincie Limburg. Daarbij springt het grote tekort aan deeltijdplaatsen psychogeriatrie in zowel Noord- en Midden als Zuid Limburg in vergelijking met Nederland direct in het oog. Ook in de verzorgingshuiszorg is een tekort waar te nemen. Het tekort aan reguliere plaatsen in Zuid Limburg loopt op tot 35%. Van de wachtenden wacht 90% op een opname, hetgeen duidt op een tekort aan reguliere plaatsen. In de Westelijke Mijnstreek zijn de meeste wachtenden per 65-plusser en in Noord Limburg de minste. De Westelijke Mijnstreek en Oostelijk Zuid Limburg zitten boven het landelijk gemiddelde. Prognose is dat er in de naaste toekomst een grotere vraag zal zijn naar reguliere plaatsen, waarbij de
SAMENVATTING EN CONCLUSIES
groei van de vraag in Zuid Limburg 7.1% per jaar zal bedragen en in Noord en Midden Limburg 4.6%. Zowel Noord en Midden Limburg als Zuid Limburg kampen ook met tekorten in de thuiszorg. In Zuid Limburg met name voor huishoudelijke verzorging, in Noord en Midden Limburg vooral voor alphahulp en gespecialiseerde verzorging. De problemen zijn het grootst in de Westelijke Mijnstreek en Noord en Midden Limburg kent relatief weinig wachtenden. De tekorten in Limburg in de thuiszorg zijn minder groot dan in de andere sectoren. Stand van zaken in de gehandicaptenzorg Voor verstandelijk gehandicapten heeft Limburg in vergelijking met Nederland een grote capaciteit op het gebied van wonen in intramurale instellingen. De beschikbare capaciteit is volledig bezet en het aantal wachtenden is hoger dan het gemiddeld aantal in Nederland. Een tekort dus op het gebied van wonen. De projecten die in het kader van ZOM worden uitgevoerd bedragen ongeveer 4-5% van het budget, maar gegevens over de inhoud en effecten van de projecten ontbreken. Hetzelfde geldt voor de ZOM-projecten in de semi-murale voorzieningen. De capaciteit van semi-murale voorzieningen is gelijk aan het landelijk gemiddelde en het aantal wachtenden is lager. Ook de ambulante zorg kent een beperkt aantal wachtenden. Tekorten in de gehandicaptensector dus op het terrein van wonen. Voor de lichamelijk gehandicapten is met name een tekort te zien voor het zorgproduct wonen, uitbreiding van de semi-murale capaciteit op dit gebied met 61% zou noodzakelijk zijn om tot aanvaardbare wachttijden te komen. Ook is een tekort te zien voor zorgproduct dagverblijf. Hier is een uitbreiding van 54% noodzakelijk. Landelijk zijn op beide onderdelen ook tekorten waar te nemen en is uitbreiding van 55 respectievelijk 81% noodzakelijk. Deze sector kent geen ZOM-projecten. Verder zijn weinig gegevens beschikbaar. Over zintuiglijk gehandicapten uit de provincie Limburg ontbreken voldoende gegevens om iets te kunnen aangeven over vraag en tekorten. Stand van zaken in de geestelijke gezondheidszorg Het huidige aanbod van voorzieningen in Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg wijkt sterk van elkaar af. Noord en Midden Limburg kent met name een hoge capaciteit wat betreft bedden in de intramurale instellingen en bedden en dagbehandeling in de PAAZ. Het aantal plaatsen in de RIBW en de afspraken over contacten met de RIAGG zijn relatief laag. Zuid Limburg daarentegen heeft relatief beperkte klinische capaciteit in intramurale instellingen en PAAZ en een relatief groot aantal plaatsen en verzorgingsdagen (waarvan een groot aantal (35%) veranderingsgerichte verzorgingsdagen met volledige begeleiding) in de RIBW en contacten bij de RIAGG. Van de Geestelijke Gezondheidszorg zijn op dit moment nog geen betrouwbare wachtlijstgegevens beschikbaar. Wel komt uit het onderzoek naar voren dat de wachttijden duiden op grote tekorten. Dit geldt zowel voor de intramurale instellingen, de PAAZ en de
149
150
HOOFDSTUK [5]
RIBW. Wachttijdgegevens van de RIAGG duiden ook op tekorten, maar deze lijken minder groot dan bij de andere deelsectoren van de geestelijke gezondheidszorg. Wachttijden die de Treeknormen ver overschrijden doen zich met name voor bij de doelgroep ambulante behandeling voor volwassenen en bij kinderen/jeugdigen over alle typen voorzieningen heen. De wachttijd voor ambulante behandeling volwassenen ligt ongeveer vijf keer zo hoog als volgens de Treeknorm maatschappelijk aanvaardbaar is. De wachttijd voor kinderen en jeugdigen varieert van 8 weken voor deeltijdbehandeling, 10 weken voor een contact bij de RIAGG (bijna twee maal zo hoog als de Treeknorm) tot 17 weken voor intramurale- en semi-murale behandeling. De wachttijd voor opname ouderen ligt op dit moment op de Treeknorm (maximaal aanvaardbare wachttijd). De verwachting is dat de vraag naar intramurale zorg zal dalen met 1,3%. Daartegenover zal een stijging van de vraag naar deeltijdbehandeling (8,3%) en ambulante zorg (3,7%) te zien zijn. Deze verwachtingen zijn in overeenstemming met ontwikkelingen als vermaatschappelijking en extramuralisering die in de sector worden nagestreefd. De huidige tekorten in de zorg zullen dus verder toenemen, daarbij zal het aanbod zich aan de veranderende behoefte en de huidige hiaten (capaciteit kinderen/jeugdigen) moeten aanpassen. De Zorg op Maat-projecten die momenteel draaien betreffen met name projecten op het gebied van dagbesteding en kortdurende thuiszorg (PIT). Wij bevelen aan om nadere afspraken te maken over gegevens die over ZOM-projecten worden vastgelegd, zodat deze bruikbaar worden voor beleidsvorming en toetsing (uniformiteit, toegankelijkheid, kwaliteit). Tot slot Het verkregen inzicht in de hiaten van zorg vormt de basis voor het vervolgonderzoek van de Provinciale Raad voor de Volksgezondheid Limburg. In dat onderzoek staat de zorgbehoefte vanuit het perspectief van de cliënt centraal. Daarbij zal ook gekeken worden naar effecten van zorgvernieuwing alsmede naar effecten van maatregelen om knelpunten in de zorg te verminderen. Verder wordt uitdrukkelijk aandacht besteed aan het passend beleid om het toekomstig aanbod en de in dit onderzoek geconstateerde hiaten in te vullen. De verwachting is dat de eerste resultaten van het vervolgonderzoek over ongeveer een jaar bekend zijn. Gelijktijdig hopen wij dat de diverse partijen in de zorg afspraken zullen maken over de registratie van gegevens die voor de ontwikkeling van beleid van belang zijn. Daarbij valt met name te denken aan de inzet van subsidiestromen, Zorg op Maat-projecten, zorgvernieuwingsprojecten, inzet van Persoonsgebonden budget. Evaluatie van dergelijke projecten is van groot belang voor de verdere vormgeving van de omvang, maar zeker ook de aard van de aan te bieden zorg.
151
Literatuur
152
LITERATUUR
Bartels L.P. Instellingen van intramurale gezondheidszorg; Basisgegevens per 1-1-1998. Utrecht, NZi, 1998. Bartels L.P. Instellingen van intramurale gezondheidszorg; Basisgegevens per 1-1-1999. Utrecht, NZi, 1999. Bartels L.P. Instellingen van intramurale gezondheidszorg; Basisgegevens per 1-1-2000. Utrecht, Prismant, 2000. CAD Limburg. Jaarverslag 1999. Maastricht, 2000. CBS. Statistiek van de verzorgingshuizen 1998. Voorburg/Heerlen: CBS, 2000a. CBS. Maandstatistiek van de bevolking, meerdere jaargangen. Voorburg/Heerlen: CBS, 2000b. CBS. Statistiek van de verzorgingshuizen 1998. Voorburg/Heerlen: CBS, 2000c. CBS. Statistiek van de verzorgingshuizen 1997. Voorburg/Heerlen: CBS, 2000d. Claessens, B. GGZ Nederland: Sturing van de ggz blijft een heikel punt. In: Hmf, Maart 2000. Coolen J, A. Kramer, G. Schuring, C. Sohl. Vraaggestuurde dienstverlening aan mensen met een verstandelijke handicap. Verkenning van de hoofdlijnen van een systematiek van levering en bekostiging. Utrecht: NZIW en NZi, 1999. COTG. Naar een verzorgd budgetmodel; nieuwe beleidsregels voor de budgettering van verzorgingshuizen. Utrecht: COTG, 1999. CTG. Jaarverslag 1999. Utrecht, CTG, 2000. CVZ/Prismant. ZRS, Zorg registratie systeem. De cijfers van 1999. Landelijke resultaten van het ZRS. Amstelveen/Utrecht CVZ/Prismant, 2000. Depla M.F.I.A., A.J. Pols, C.H.M. Smits, J. de Lange. Profijt van wonen in het verzorgingshuis voor ouderen met een psychiatrische achtergrond. In: Tijdschrift voor psychiatrie, 1999 (Volume 41 nr.9). Depla M.F.I.A., A.J. Pols, C.H.M. Smits, J. de Lange. Zorg op het grensvlak van psychiatrie en verzorgingshuis. In: Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 1998 (volume 53 nr.12). Etty, W. De ontvoogding van de AWBZ – Brief aan de voorzitter van de ambtelijke commissie MDW de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Economische Zaken, Ministerie van Economische zaken, Den Haag, 20 mei 2000. Gehandicaptenraad / LSR. Kwaliteitsbeleid in ontwikkeling: beleidsplan 2000-2003. Utrecht: Gehandicaptenraad / LSR, maart 2000. GGD Gezondheidsenquête ‘98 Limburg. GGD Midden Limburg, 1999. GGD Ontwikkelingen ouderenzorg Noord-Limburg 1995-2020. Venlo, GGD Noord-Limburg, 1998. GGZ Nederland. PIGGz registratie ’97. PIGGz-registratie Verslagjaar 1997. Landelijke tabellen. Utrecht, GGZ Nederland, 2000a. GGZ Nederland. RIBW in cijfers ’98. RIBW in cijfers 1998. GGZ Nederland, 2000. Utrecht, GGZ Nederland, 2000b. GGZ Nederland. RIAGG in cijfers 1997. Utrecht, GGZ Nederland, 2000c. GGZ Nederland. Rapport GGZ-Zorggegevensset 2000. Utrecht, december 1999. GGZ Nederland. Standaarddefinities 1998. Utrecht, december 1998. GGZ Nederland. Naar een transparante GGZ. Brancherapport geestelijke gezondheidszorg. Utrecht, GGZ Nederland, 1999. Hamers, J.P.H. Aard en omvang van de zorgbehoefte vanuit cliëntenperspectief (onderzoeksvoorstel). Maastricht, Provinciale Raad voor de Volksgezondheid, 2000a. Hamers, J.P.H. Zorgbehoefte vanuit cliëntenperspectief (onderzoeksvoorstel). Maastricht, Provinciale Raad voor de Volksgezondheid, 2000b. Harpe M., M. IJzerman, Chr. Scholten. Wachtlijstgegevens Gehandicaptenzorg in Perspectief. Quick Scan naar betrouwbaarheid wachtlijstgegevens en urgentie huidige wachtenden. Research voor Beleid. Leiden, 2000.
LITERATUUR
Heiligers Ph.J.M., P.F.M. Verhaak. De GGZ-poortwachterspositie van de huisarts. Utrecht, Nivel, 2000. Hellings, D.A., M.J.H. Eywoudt, M.T.A. Borgers, J.P.H. Hamers, W.M.G.M. Rongen, M.A. Maaskant. Aard en omvang van de zorgbehoefte in Limburg, een literatuurstudie. Maastricht, Universiteit Maastricht, 1999. HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten. Analyse landelijke inventarisatie wachtlijstgegevens verpleging en verzorging; bijlage: landelijke rapportage resultaten wachtlijstinventarisatie sector verpleging en verzorging per 15 mei 2000. Enschede, HHM, 2000a. HHM/Taskforce aanpak wachtlijsten. Analyse regionale inventarisatie wachtlijstgegevens verpleging en verzorging; Noord en Midden Limburg en Zuid Limburg. Enschede, HHM, 2000b. Hutschemaekers G. Wordt Nederland steeds zieker?: kengetallen en achtergrondanalyses. In: Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 2000. IVV. Kerncijfers LADIS 1998. Utrecht, IVV, 1999. Jongen, B.C.M., J.M.P. Heusschen, A.E.W. van Someren. Evaluatie ouderenbeleid gemeente Kerkrade. Sittard, Hogeschool Limburg, 1999. KBO, ANBO & PCOB Rapport regionale zorgvisie ouderen. Roermond: KBO-Limburg, 1997. Kerseboom J., K. Geelen. Persoonsgebonden budget in de geestelijke gezondheidszorg: evaluatie vanuit cliëntenperspectief. Utrecht, Trimbos, 1999. Kooi L., S. Sytema, D. Wiersma, G. Driessen, A.I. Wierdsma, C.J. Dieperink. GGZ onder druk?: verkenning met behulp van drie Nederlandse psychiatrische casusregisters. In: Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 2000. Kwartel A.J.J., C. van Vliet, M. Sliggers, M.C. Barnard, A.M.W. Laeven. Brancherapport gehandicaptenzorg 2. Utrecht, NZi, 1998. Kwartel, van der A.J.J., M.C. Barnhard, C. van Vliet. Brancherapport gehandicaptenzorg 3. Prismant, van en voor de zorg. Utrecht (november 2000, nog te verschijnen). Kwekkeboom M.H. Sociaal draagvlak voor de vermaatschappelijking in de geestelijke gezondheidszorg: ontwikkelingen tussen 1976 en 1997. In: Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen. 2000. Laeven A.M.W. Wachtlijsten voor intake en behandeling in de kinder- en jeugdpsychiatrie; In 1996, 1997, 1998 en 1999. Utrecht, NZi, 1999. LVT. Zorg thuis; een visie op plaats en betekenis van de thuiszorg in de 21-e eeuw. Bunnik, LVT, 2000. LVT/NZi. Jaarboek Thuiszorg 1997. Bunnik, 1999. Mulder A., E. Streppel, I. van Laar. Psychische problemen bij ouderen in verzorgingshuizen In: Zorg en ondernemen, 1999 (volume 10 nr. 10). Muiswinkel, L.F. van, T.E.D. van de Grinten, F.T. Schut, J.F.M. Bergen, E.E. Können. Gezondheidszorg in Tel 8. Utrecht, Prismant, 2000. Nossin M., A. van der Zwan. Kwaliteit vanuit het gebruikersperspectief. Vademecum Zorg voor verstandelijk gehandicapten, mei 2000. NVVz. Handboek LZV en invoermodule. Utrecht, november 1999. PricewaterhouseCoopers/Berenschot. Benchmarkonderzoek thuiszorg biedt aanknopingspunten voor instellingen en overheid. Amsterdam/Utrecht, PricewaterhouseCoopers/Berenschot, 1999. NZi. De intramurale gezondheidszorg in cijfers per 1 januari 1998. Utrecht, NZi, 1999. Philipsen, H. Vraaggestuurde zorg: het belang van professionele fundering van de ‘erkende’ vraag naar zorg. In: L. Boon. Vraaggestuurde zorg. Amstelveen, Stichting Sympoz, pp. 22-27, 1997. Prismant. De intramurale gezondheidszorg in cijfers per 1 januari 1999. Utrecht, Prismant, 2000. Prismant. LZV/SIVIS; patiëntenenquête verpleeghuizen. Utrecht: Prismant/Arcares, 2000a.
153
154
LITERATUUR
Prismant. Enquête jaarcijfers Verpleeghuizen 1999. Utrecht: Prismant/Arcares, 2000b. Prismant. Enquête jaarcijfers Ziekenhuizen 1999. Utrecht: Prismant, 2000c. Prismant. LMR-registratie Patiëntenenquête ziekenhuizen; meerdere jaren. Utrecht: Prismant/Arcares, 2000d. Provincie Limburg Regiovisies zorg 1999-2000 (Zuid Limburg en Noord & Midden Limburg). Maastricht, Provincie Limburg, 1998. RIVM. Wachtlijstontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten. Modellering van de woonzorg voor verstandelijk gehandicapten. Bilthoven, 1999. RIVM. Wachtlijstontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten –nieuwe scenario’s. Bilthoven, 2000a. RIVM. Wachtlijstontwikkelingen in de zorg voor verstandelijk gehandicapten –technische achtergrondrapportage. Bilthoven, juli 2000b. Rooij P.M. van B.L. van Hulst, J.A.M. Stevens, J.J.G. Lorsheijd, C.M. Scholten, M. Ijzerman, D.J.H.F.J. Willekens. Wachten op zorg; wachtlijsten in de sector verpleging en verzorging. Utrecht/Leiden, Prismant/Research voor Beleid, 2000. Rooijen M. van. Integrale indicatiestelling: Majeure operatie wil maar niet vlotten. In: Psy, Maart 2000. Schalken P.A., J.M.J.C. Scheres. Zorg aan huis, 2e fase. Den Bosch, ZEBRALIM (samenwerkende provinciale raden Zeeland, Noord-Brabant en Limburg), 2000. Scholten C, M. Ijzerman, D. Willekes. Wachtlijsten in de sector Verpleging & Verzorging; rapportage thuiszorg, oktober 1999. Leiden, Research voor Beleid, 2000. Van Tits M.H.L., S. Lambeck, R.J.A. Muffels. 55-plussers in beeld. Tilburg, Instituut voor sociaal-wetenschappelijk beleidsonderzoek en advies, 2000. Treek-overleg. Aanvaardbare levertijden in de care: streefnormstelling door en voor treekpartijen. TR-062. Zeist, 3 april 2000a. Treek-overleg. Notitie streefnormstelling wachttijden curatieve sector. TR-039. Zeist, 19 januari 2000b. Trimbos. Tussen de lijnen. Utrecht, Trimbos, 2000. Trimbos/NZI. Jaarboek Geestelijke Gezondheidszorg 1996/97. De GGZ in getallen. Utrecht, Trimbos en NZI, 1998. Trimbos/NZI. Jaarboek Geestelijke Gezondheidszorg 1998: De GGZ in getallen. Utrecht, Trimbos en NZI, 1999. Tweede Kamer 24 036 Marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit; 26 631 Modernisering AWBZ; nr 166. Den Haag, Sdu, 2000. Tweede kamer der Staten-Generaal. Zicht op zorg; plan van aanpak modernisering AWBZ. 26 631, nr 1. Den Haag, 2000a. Tweede kamer der Staten-Generaal. Voorjaarsbrief Zorg 2000. 27 113, nr 2. Den Haag, 2000b. Tweede Kamer der Staten-Generaal. Planning en indicatie AWBZ-voorzieningen. 27180, nr 1. Den Haag, 2000c. Van der Grinten, T. Sturing door en sturing van de vraag, kanttekeningen bij vraagsturing in de gezondheidszorg. In: L. Boon (red.). Vraagsturing en zorgketens. Amstelveen, Stichting Sympoz, pp. 7-13, 2000. Verhaak P.F.M., E.H. Lisdonk, J.H.J. van de Bor, G.J.M. Hutschemaekers. Gps’ referral to mental health care during the past 25 years. British Journal of General Practice, 2000. VGN. Genoeg geteld 4. Wachtlijstregistratie 1999 in de sector lichamelijk gehandicapten. Utrecht, december 1999. VGN. Landelijke Registratie Zorg- en dienstverlening aan mensen met een verstandelijke handicap. Landelijke tabellen intramuraal en semi-muraal 1998. Utrecht, februari 2000a.
LITERATUUR
VGN. Werken, wonen, leven…Jaarverslag 1999. Utrecht, 2000b. Vliet C. van. Wachtlijstenquête RIBW’s 1998. Utrecht, NZi, 1999. Vries B. de, T.E.D. van de Grinten, P.A.H. van Lieshout, J.F.M. Bergen, A.P.W.P. van Montfort. Gezondheidszorg in Tel 5, Utrecht, NZf, 1997. Vries B. de, T.E.D. van de Grinten, P.A.H. van Lieshout, J.F.M. Bergen, A.P.W.P van Montfort. Gezondheidszorg in Tel 6, Utrecht, NZf, 1998. Vries B. de, T.E.D. van de Grinten, P.A.H. van Lieshout, J.F.M. Bergen, E.E. Können. Gezondheidszorg in Tel 7, Utrecht, NZi, 1999. VWS, ministerie van. Zorgnota 2000. ’s Gravenhage, VWS, 1999. VWS, Ministerie van. Zorgnota 2001. ’s Gravenhage, VWS 2000. Wachtlijstpeiling april 2000. Wachtlijstpeiling GGZ in april 2000. Utrecht, Prismant, 2000. Wolves M., A.S. van der Werf, H.A. Beumer, M.M.J. Zegger. Model Kwaliteitssysteem Gehandicaptenzorg, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland, Utrecht, september 1998. IJzerman M., C. Scholten. Wachtlijsten in de thuiszorg; Eerste meting van de Quick Scan onder toegelaten thuiszorginstellingen. Leiden, Research voor Beleid, 1998. IJzerman M., C. Scholten. Wachtlijsten in de thuiszorg; Tweede meting van de Quick Scan onder toegelaten instellingen. Leiden, Research voor Beleid, 1999. Zorgkantoor Noord en Midden Limburg. Regiovisies Zorg Noord en Midden Limburg (WZVregio 26) verzorging en verpleging ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. 1998. Zorgkantoor Noord en Midden Limburg. Productieafpraken AWBZ-sectoren 1999 en 2000. Venlo: VGZ-verzekeringen, 2000. Zorgkantoor Noord en Midden Limburg. Zorgatlas 2000 voor mensen met een handicap in Noord- en Midden Limburg. Maastricht, 2000a. Zorgkantoor Noord en Midden Limburg. Regiovisies Zorg Zuid Limburg (WZV-regio 27) verzorging en verpleging ouderenzorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg. 1998. Zorgkantoor Zuid Limburg. Productieafpraken AWBZ-sectoren 1999 en 2000. Sittard: CZ-verzekeringen, 2000. Zorgkantoor Zuid Limburg. Beleidsvisie 1999-2002. Sittard, februari 2000. Zorgkantoor Zuid Limburg. Regioanalyse sector Gehandicaptenzorg 1999. Sittard, november 1999. Zorgkantoor Zuid Limburg. Regioanalyse sector Geestelijke gezondheidszorg 1999. Sittard, november 1999. Zorgkantoor Zuid Limburg. Regioanalyse sector Verpleging&Verzorging 1999. Sittard, november 1999.
155
157
Gehandicaptenzorg Bijlage [1]
158
BIJLAGE [1]
In deze bijlage zijn enkele achtergrondgegevens over de gehandicaptenzorg opgenomen. Eén paragraaf toont achtergrondgegevens voor verstandelijk gehandicapten en één paragraaf gegevens voor lichamelijk gehandicapten.
GEHANDICAPTENZORG
Verstandelijk gehandicapten In het hierna volgende worden enige aanvullende gegevens met betrekking tot aanbod en vraag naar gehandicaptenzorg weergegeven. Aanbod Achtereenvolgens wordt in deze paragraaf dieper ingegaan op de capaciteit, de ambulante hulp (omschrijving en productie) en de ZOM-projecten. Capaciteit Ter informatie zijn hier de complete capaciteitsgegevens voor intramurale voorzieningen in plaatsen en verpleegdagen in de onderstaande tabel volgens Bartels (2000) weergegeven. Deze Tabel is apart weergegeven om een onderscheid naar herkomst van de bron te kunnen maken van de in de hoofdtekst opgenomen capaciteitsgegevens. De overige (capaciteits)gegevens in de hoofdtekst zijn (voornamelijk) aan de gegevens van de Limburgse zorgkantoren ontleend. Tabel 1. De totale capaciteit (in bedden) per 1 januari 2000 en het aantal verpleegdagen in 1999 en de hoeveelheid bedden en verpleegdagen per 100.000 inwoners NM Limburg
Totaal
capaciteit
Zuid Limburg
verpleeg
capaciteit
dagen Algemene instellingen (incl. Saamvliet te Gennep)
Limburg
verpleeg
capaciteit
Nederland
verpleeg
capaciteit
verpleeg
dagen
dagen
dagen
3.771 1.360.396
31.839 11.465.519
2.768
994.398
1.003
365.998
45
18.136
0
0
45
18.136
328
117.367
Inst. voor jeugdig licht VG
0
0
188
68.057
188
68.057
2.201
778.337
Meervoudig gehandicapten
0
0
0
0
0
0
1.194
421.203
584
209.791
155
56.436
336
121.192
206
74.220
9
3.826
0
0
4
1.616
2
760
Inst. voor jeugdig licht VG
0
0
29
10.494
17
6.063
14
5.038
Meervoudig gehandicapten
0
0
0
0
0
0
8
2.727
Waarvan: KVT
Per 100.000 inwoners Algemene instellingen (incl. Saamvliet te Gennep) Waarvan: KVT
Bron: Bartels, 2000
Ambulante hulp, activiteiten van SPD’en Omschrijving Het werk van Sociaal pedagogische diensten bestaat in hoofdzaak uit twee grote clusters van activiteiten: • ambulante hulpverlening. Hiertoe worden de volgende activiteiten gerekend: maatschappelijk werk (psycho-sociale hulpverlening), praktisch pedagogische gezinsbegeleiding, vroeghulp en begeleid zelfstandig wonen.
159
160
BIJLAGE [1]
• Dienstverlening. Hiertoe worden activiteiten gerekend zoals: advisering, informatieverstrekking, verduidelijken van de hulpvraag en begeleiding bij het proces van indicatiestelling. Dit cluster van activiteiten wordt wel omschreven met de term ‘winkeltaken’. Deze taken worden gefinancierd middels een subsidie van de Ziekenfondsraad. Ook consulenten voor lichamelijk gehandicapten valt onder deze gesubsidieerde dienstverlening. Op de inrichting van de ambulante hulpverlening gaan we nu iets uitgebreider in. De belangrijkste taken die daarin onderscheiden worden zijn: • Psycho-sociale hulpverlening (PSH). Hierbij wordt begeleiding geboden bij uiteenlopende levensvragen verband houdend met het verstandelijk gehandicapt zijn en of met de zorg voor een gezinslid met een verstandelijke handicap. • Begeleid zelfstandig wonen (BZW). Hierbij worden mensen met een verstandelijke handicap in staat gesteld om hun leven zelfstandig in te richten door een afgewogen ondersteuning en begeleiding daarbij. • Praktisch pedagogische gezinsbegeleiding (PPG) en vroeghulp. Gaat in op vragen over de opvoeding van verstandelijk gehandicapte (jonge) kinderen. Tot de dienstverlening (winkeltaken) van de SPD, dat zijn de taken die door middel van een subsidie gefinancierd worden, behoren de volgende taken: • Zorgconsulentschap (ZoCo). Zorgconsulenten geven informatie, advies en ondersteuning bij het vinden en verkrijgen van hetgeen in de situatie van de cliënt gewenst is. • Arbeidsintegratie (AI). De consulent arbeid ondersteunt mensen met een verstandelijke handicap bij het vinden en behouden van een passende baan. • Vrijetijdsbesteding en vorming (VTV). Er bestaat vrijetijds- en vakantieaanbod voor mensen met een verstandelijke handicap, geleid door vrijwilligers. Voor de volledigheid is het aanbod van diensten van SPD’en opgesplitst weergegeven naar het pakket ambulante hulp versus de dienstverlening (de winkeltaken). Voor de Limburgse instellingen voor sociaal pedagogische diensten is bekend hoeveel cliënten geholpen werden naar aard van de dienstverlening. Tabel 2 geef daarvan een overzicht. Voor Nederland bestaat alleen een andere indeling naar aard van de taken, derhalve is voor Nederland alleen het totaal van de dienstverlening weergegeven.
GEHANDICAPTENZORG
Tabel 2. Productieoverzicht van SPD’en in Limburg opgesplitst naar functie van ambulante hulp (BW PPG en PSH) en dienstverlening (de zogeheten winkeltaken: zorgconsulenten, arbeidsintegratie en overige) in 1999 NM Limburg
Zuid Limburg
Limburg
Nederland
160
461
621
-
59
182
241
-
Ambulante hulp (BW PPG en PSH) In behandeling per 01-01-1999 Instroom Uitstroom
53
158
211
-
166
485
651
-
In behandeling per 01-01-1999
966
1.090
2.056
-
Instroom
435
407
842
-
Uitstroom
406
391
797
-
In behandeling per 31-12-1999
995
1.106
2.101
38.399
In behandeling per 31-12-1999 Dienstverlening (Zorgconsulenten, arbeidsintegratie en overige)
Totaal 1.126
1.550
2.676
Instroom
494
589
1.083
15.117
Uitstroom
459
548
1.007
14.389
1.161
1.591
2.752
39.127
In behandeling per 01-01-1999
In behandeling per 31-12-1999
Bron: Productiegegevens SPD-instellingen Limburg; SOMMA
ZOM-projecten naar projectcategorie, naar doelgroep en projectaard In het hierna volgende zijn Zorg op Maat projecten binnen de semi-murale gehandicaptenzorg geordend naar projectcategorie, doelgroep en projectaard. Voor elk van deze categorieën is weergegeven hoeveel cliënten op een tijdstip hiermee geholpen worden, hoeveel verschillende cliënten op jaarbasis geholpen worden en hoe groot de exploitatiekosten van de ZOM-projecten zijn. De berekening van het aantal cliënten op één tijdstip onderscheid zich aldus van de cliënten op jaarbasis: als bijvoorbeeld 50 cliënten een gedurende een half jaar een dagelijkse behandeling krijgen en hiervan twee groep in één jaar zijn: is het aantal cliënten op één tijdstip 50 en op jaarbasis 100. De in de Tabellen 3, 4 en 5 weergegeven getallen zijn ongecorrigeerde tellingen van het antwoord dat door de diverse instellingen gegeven is op ZOM-projectformulieren van de zorgkantoren (van het COTG). De gegeven antwoorden zijn vaak niet goed met elkaar te vergelijken, zo is het mogelijk dat één geholpen cliënt gedurende een heel jaar één keer per week een dag wordt geholpen en als één geholpen cliënt (op jaarbasis) telt. Maar ook één cliënt die vijf dagen in de week geholpen wordt als één cliënt op jaarbasis is geteld. Ter illustratie en omdat de rechte tellingen toch enigszins een beeld van de activiteit van ZOM geven zijn de getallen toch in deze bijlage opgenomen.
161
162
BIJLAGE [1]
Tabel 3. Activiteit (cliënten en kosten) in ZOM-projecten naar projectcategorie in semi-murale instellingen voor verstandelijk gehandicapten (1999) Cliënten op één tijdstip Projectcategorie Ambulante begeleiding (wo. BZW en IBZW) Kort verblijf (wo. logeeropvang)
Cliënten op jaarbasis
Exploitatiekosten
NM Limburg
Zuid Limburg
NM Limburg
Zuid Limburg
NM Limburg
Zuid Limburg
57
58
61
58
820.785
515.436
28
10
28
68
542.310
261.696
Dagbesteding
163
18
163
64
553.095
153.671
Overige
156
Eindtotaal
404
156 86
408
5.194.135 190
7.110.325
930.803
wo. = waaronder Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000 Tabel 4. Activiteit (cliënten en kosten) in ZOM-projecten naar doelgroep in semi-murale instellingen voor verstandelijk gehandicapten (1999) Cliënten op één tijdstip Doelgroep
NM Limburg
Cliënten op jaarbasis
Zuid Limburg
NM Limburg
Exploitatiekosten
Zuid Limburg
NM Limburg
Zuid Limburg
285
36
307
99
6.697.905
597.708
Kinderen/jeugdigen
51
10
51
20
353.720
153.500
Ouderen
68
Volwassenen / ouderen
Eindtotaal
50 40
Alle leeftijden 404
86
58.700 71
408
190
179.595 7.110.325
930.803
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000 Tabel 5. Activiteit (cliënten en kosten) in ZOM-projecten naar doelgroep in semi-murale instellingen voor verstandelijk gehandicapten (1999) Cliënten op één tijdstip
Cliënten op jaarbasis
Exploitatiekosten
Projectaard
NM Limburg
Zuid Limburg
NM Limburg
Zuid Limburg
NM Limburg
Zuid Limburg
Dagopvang
180
10
198
44
5.277.050
102.964
63
25
63
25
1.172.310
425.560
BZW
8
Dagverpleging Arbeidsintegratie
50
Kort verblijf
12
Logeren
7
6
10 50
140.000
10
96.990
12 2
11
37.207
127.700 10
104.000
13.500
33
33
89.876
Crisisopvang
2
30
69.184
Vakantie
1
28
52.512
Thuiszorg
Overig Eindtotaal
92 404
74 86
408
332.275 190
7.110.325
Bron: Zorgkantoor Noord en Midden Limburg, 2000; Zorgkantoor Zuid Limburg, 2000
930.803
GEHANDICAPTENZORG
Zorgvraag Bij het in kaart brengen van aard van de zorgvraag van verstandelijk gehandicapten zijn gegevens uit de Landelijke Registratie Zorg- en dienstverlening (LRZ, jaar 1998) gebruikt en de Cliëntenregistratie VG (1998). Intramurale voorzieningen Om een indruk te krijgen van de dekkingsgraad van de LRZ voor mensen met een verstandelijke handicap is hier de respons van de instellingen in Limburg en Nederland weergegeven. Gegevens uit deze registratie zijn in de hoofdtekst over de gehandicaptenzorg gebruikt om een beeld te krijgen van de mate van handicap van verstandelijk gehandicapten in intramurale instellingen Tabel 6. Het aantal intramurale instellingen voor verstandelijk gehandicapten, de capaciteit van de respons en de procentuele respons NM Limburg inst. Capaciteit resp.
Zuid Limburg
Respons inst. Capaciteit resp.
Nederland
Respons inst. Capaciteit resp.
Algemene instellingen
5
425
20%
3
1.002
100% 107
Jeugdig licht VG
0
nvt
nvt
1
188
100%
Meervoudig gehandicapten
0
nvt
nvt
0
nvt
Kortverblijfhuis / observatiekliniek
1
nvt
nvt
0
nvt
Respons
19.250
61%
24
1.233
56%
nvt
9
1.132
95%
nvt
5
nvt
nvt
Bron: VGN 2000b; Bartels, 2000
Semi-murale voorzieningen In de Tabel 7 is de respons van de Cliëntenregistratie verstandelijk gehandicapten gegeven. Tabel 7. De capaciteit (erkende plaatsen), de capaciteit per 100.000 inwoners, respons en het aantal semi-murale instellingen verstandelijk gehandicapten Limburg
Nederland
Capaciteit
Aantal inst.
Respons
Capaciteit
Aantal inst.
Respons
GVT/KGVT
1.103
38
66,8
15.667
569
65,8
DVO/KDV
1.178
24
49,7
14.872
325
44,2
1999
Bron: cliëntenregistratie VG 1998, Prismant
Lichamelijk gehandicapten In de hoofdtekst zijn de aard van het gebruik van voorzieningen voor lichamelijk gehandicapten ontleend aan de cliëntenregistratie Lichamelijk gehandicapten. In Tabel 8 is de respons op de cliëntenregistratie Lichamelijk gehandicapten 1998 weergegeven.
163
164
BIJLAGE [1]
Tabel 8. Capaciteit, de respons en het aantal instellingen voor lichamelijk gehandicapten Jaar 1998
Limburg
Nederland
Capaciteit
Inst.
Respons
Capaciteit
Inst.
Respons
Grote woonvormen
0
0
nvt
782
4
48%
Kleine woonvormen
116
4
100%
1.364
52
51%
0
0
nvt
464
14
29%
192
5
100%
1.322
38
51%
Voorzieningencentra jongeren Activiteitencentra
Bron: cliëntenregistratie LG 1998, Prismant
165
Leden Provinciale Raad voor Bijlage [2] de Volksgezondheid Limburg
LEDEN PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID LIMBURG
Voorzitter, Raadscoördinator en Raadsleden PROVINCIALE RAAD VOOR DE VOLKSGEZONDHEID zittingsperiode 1999-2003 Naam
Functie
Instelling
Prof. dr. W.N.J.Groot
Voorzitter
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Dr. J.P.H. Hamers
Raadscoördinator
Provinciale Raad voor de Volksgezondheid
Drs. F.G.J.M. Beckers
Burgemeester
Gemeente Schinnen
Drs. C. Bremer ter Steege
Algemeen Directeur
PMS Vijverdal
Drs. W.H.E. Buntinx
Directeur Onderzoek & Ontwikkeling
Stichting St. Anna
Drs. F.G.J. Geerings
Directeur beheer/beleid
Stichting VZR (Centra voor Verpleging, Zorg en Reactivering)
Drs. J.L. van Houtem
Bestuurder (directeur)
Stichting Sociaal Pedagogische Zorg
Mw. Drs. M.C.H. Jansberg-Diederen
Directeur
Groene Kruis Heuvelland
Mw. L.J.M. Klaasse-Van Remortel
Directeur bedrijfsvoering
RTIL (Radiotherapeutisch Instituut Limburg)
Drs. J.Th. Rambags
Directeur
Stichting Thuiszorg Noord-Limburg
Drs. R.F.M. Ruijters
Directeur
Hamboskliniek
Drs. A.W.C.R. Smulders
Huisarts
Montfort
J.H. van der Steen
Adviseur Raad van Bestuur
VGZ
Dr. A.P.H. van der Vet
Medisch directeur
Stichting Ziekenhuizen Noord-Limburg
Vacature
Patiënten / consumenten / gehandicapten / ouderen organisaties
167