Zorg en Wonen in Overijssel
KENNISINSTITUUT STEDELIJKE SAMENLEVING
Zorg en Wonen in Overijssel
Enschede, februari 2004
Inhoudsopgave Inhoudsopgave ..........................................................................................................................................i Achtergonden: Overijssel vergrijst snel...Grote 5 blijven relatief jong ..................................................... 1 Inleiding door Gert Ranter ....................................................................................................................... 4 Samenvatting van de inleiding door Roger van Boxtel ........................................................................... 6 Verslag workshop 1: Wat is nodig? ......................................................................................................... 7 Verslag workshop 2: Wie gaat dat betalen?.......................................................................................... 10 Verslag workshop 3: Hoe voeren we dat uit?........................................................................................ 12 Verslag workshop 4: Wat is mogelijk?................................................................................................... 17 Bijlage 1
Deelnemerslijst KISS-conferentie Zorg en Wonen in Overijssel ..................................... 19
Bijlage 2
Ontwikkelingen in Wet- en Regelgeving/ Financiering .................................................... 21
Bijlage 3
Nuttige websites/ Links .................................................................................................... 24
Bijlage 4
Programma Bijeenkomst Zorg en Wonen in Overijssel................................................... 25
! # $ %&% '%(()* + , (%-&.-/-&/ 0(%-&.-/-&' 1 2 1
"
Hoe kunnen de grote steden bij hun streven naar aantrekkelijke woonmilieus inspelen op de veranderende zorgbehoeften van de bevolking? Welke is de noodzakelijke infrastructuur om niet alleen kwalitatief en kwantitatief in de zorgbehoefte van dit moment te voorzien, maar ook in die van de toekomst? Welke randvoorwaarden en condities bestaan ten aanzien van het zorgdiensten aanbod bij het streven naar aantrekkelijke, gedifferentieerde en geïntegreerde woonmilieus? En hoe organiseren we de totstandkoming daarvan in de steden? Op 27 november 2003 organiseerde het KennisInstituut Stedelijke Samenleving de conferentie Zorg en Wonen in Overijssel. Centraal stond de vraag hoe bij stedelijke herstructurering rekening gehouden kan worden met veranderende vraag naar zorg als gevolg van demografische ontwikkelingen (vergrijzing). Wat is nodig? Wie gaat dat betalen? Hoe voeren we dat uit? Wat is mogelijk? De inhoud van de inleidingen en samenvattingen van de discussies in de workshops worden in dit verslag beschreven. Pasklare antwoorden op de thematische vragen zult u in dit verslag niet aantreffen. Uit de verslaglegging blijkt wel dat in Overijssel op het gebied van Zorg en Wonen veel initiatieven worden ontplooid en dat overeenstemming bestaat bij zorgaanbieders, overheden, corporaties en verzekeraars over de noodzaak om over de “de eigen grenzen” te reiken en samenwerking te zoeken. Dat dit, gegeven de bestaande financieringsstromen en regelgeving, (nog) niet altijd eenvoudig is moge duidelijk zijn. Ook werd duidelijk hoe belangrijk de rol is van voortrekkers en vernieuwers in de lokale uitvoeringspraktijk. De extramuralisering, of “vermaatschappelijking van de zorg”, stelt nieuwe eisen en vraagt om “ondernemerschap”. Het KennisInstituut Stedelijke Samenleving is een Overijssels Platform dat zich richt op het uitwisselen en mobiliseren van kennis- en praktijkervaringen op het terrein van de stedelijke ontwikkeling. De fysieke stedelijke ontwikkeling in relatie tot sociale thema’s als zorg, sociale integratie, veiligheid, een burgerparticipatie vormt een belangrijk speerpunt in haar activiteiten. Met deze activiteiten proberen wij een bijdrage te leveren aan het tot stand brengen van aantrekkelijke stedelijke woonmilieus. Wij danken allen die in de discussies en de voorbereiding een rol hebben gespeeld. In het bijzonder de inleiders Gert Ranter, Roger van Boxtel, Tymon de Weger en Vincent Kuipers (beiden in workshop 3); Simone de Bruin voor de inspirerende wijze waarop zij inleiders en zaal aan de tand voelde over het thema Zorg en Wonen; Rens Balkenende, Jan-Maarten van der Meulen, Klaas Sikkel en Marita Meulmeester voor hun workshopleiding; Renie Heerbaart, Nico Buurman, Margreet Michel-Verkerke en Rik Reussing voor hun bijdragen aan dit verslag.
Wilbert Rodenhuis Programmacoördinator KennisInstituut Stedelijke Samenleving
Achtergonden: Overijssel vergrijst snel...Grote 5 blijven relatief jong auteur: Nico Buurman, directeur I&O Research Op 27 november organiseerde KISS een conferentie over Zorg en Wonen in Overijssel. De woonzorgzones voor de vergrijzende bevolking in Overijssel stonden centraal. Woon-zorgzones zijn aandachtsgebieden waar wonen en zorg geïntegreerd (zullen) worden aangeboden. Een belangrijke ontwikkeling is dat de instanties - zoals corporaties - die zich met de verschillende aspecten van wonen bezighouden meer dan vroeger aan tafel zitten met zorgaanbieders zoals thuiszorg en verpleeghuiszorg en gezamenlijk integrale plannen ontwikkelen. Ook de grote steden in Overijssel zijn druk bezig met de ontwikkeling van woon-zorgzones en doen dit met wisselende coalities van corporaties/projectontwikkelaars, verzorgings- en verpleegtehuizen, thuiszorgorganisaties, en dergelijke. Een noodzaak, want de vergrijzing en de daarmee gepaard gaande zorgbehoefte neemt toe. Dat de nabijheid van voorzieningen voor ouderen noodzakelijk is, blijkt wel uit de belangstelling voor wonen in het stadscentrum. Vooral de drie Twentse steden hebben (en hadden) nog de ruimte om op die trend in te spelen. Daar zijn de woonmogelijkheden voor senioren fors verruimd. En dat is in het straatbeeld al goed zichtbaar. Er moet zelfs al gestudeerd worden op parkeermogelijkheden voor rollators en scootmobielen. Buiten de stadscentra, in feite van oudsher al woon-zorgzones, moet echter flink geïnvesteerd worden in dit nieuwe concept. Basis voor al deze activiteiten is de vergrijzingsgolf die op ons afkomt. Hoe staat het daarmee in Overijssel? Terwijl in Nederland het percentage 65+ groeit van 14% nu naar 21% in 2030, is deze groei in Overijssel iets minder: van 14% nu naar 20% in 2030. Vooral na 2010, na decennia van een geleidelijke toename, zal de groei van het aandeel 65-jarigen en ouder hard gaan: in Overijssel van 15% naar 20%. Het is dan ook een goede zaak bij de ontwikkeling van woon-zorgzones ons te richten op het jaar 2010. Dan zullen alle betrokken instanties klaar moeten zijn voor het opvangen van forse veranderingen. Zie hiervoor onderstaande grafiek. Overijssel in vergelijking met Nederland 24% 22% 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 2000 Bron: Primos
2003
2005
2010 Overijssel
2015
2020
2025
2030
Nederland
In de grote 5 steden van Overijssel is de groei van het percentage 65+ wat lager, van 14% nu naar 19%, dus wat lager dan het provinciaal gemiddelde, en in overig Overijssel wat hoger, van 14% naar 21%. De relatief wat jongere bevolking van de steden in de toekomst kan verklaard worden door het
hogere percentage allochtonen met relatief veel jonge kinderen in de huidige samenstelling van de bevolking, in combinatie met studerenden van het hoger onderwijs. Zie hiervoor onderstaande grafiek. De grote 5 steden in vergelijking met overig Overijssel 24% 22% 20% 18% 16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0% 2000
2003
2005
2010 grote 5 steden
Bron: Primos
2015
2020
2025
2030
Overig Overijssel
Ook tussen de steden bestaan verschillen. Enschede groeit qua percentage 65+ van 14% nu naar 18% in 2030 en heeft hiermee het laagste groeipercentage. Zwolle heeft het hoogste groeipercentage: van 13% nu naar 20% in 2030. Ook Almelo kent een sterke groei: van 14% naar 21%. Deventer gaat van 14% naar 19% en Hengelo (nu al wat meer vergrijst dan de andere steden) van 15% naar 21%. Ook voor de grote steden ligt er een flinke uitdaging de vergrijzingsgolf op te vangen. Relatief gezien kent Zwolle de grootste en Enschede de kleinste uitdaging.
Vergelijking tussen de 5 grote steden 24%
22%
Hengelo Almelo Zwolle
20%
Deventer
18%
Enschede 16%
14%
Zwolle
12%
10% 2000 Bron: Primos
2003
2005 Gemiddelde 5 grote steden Enschede
2010 Almelo Hengelo (O.)
2015
Zwolle2020 Deventer Zwolle
2025
2030
Van aanbod- naar vraaggestuurd Op de conferentie maakte ex-minister Van Boxtel, nu bestuursvoorzitter van de zorgorganisatie Menzis, enkele behartenswaardige opmerkingen. Bij de discussies over woon-zorgzones was hem opgevallen hoe sterk er doorgerekend werd op bestaande normgetallen en veronderstellingen over zorgbehoeften. Bijvoorbeeld normgetallen voor percentages 65+ die in zorgwoningen gehuisvest behoren te zijn of verondersteld worden in verpleeghuizen te verkeren. Volgens Van Boxtel worden de wensen van ouderen te weinig onderzocht en wordt er zeker te weinig gelet op de consequenties van het emancipatieproces dat zich in die leeftijdscategorie voltrekt. Het gevolg is dat plannen voor de toekomst gemaakt worden voor de ouderen van het verleden. Ik denk overigens dat normgetallen en inventarisaties van het hierin passende aanbod in de 5 grote steden, en natuurlijk ook elders in Overijssel, zeker als kader een nuttige functie hebben. Want vaak gebeurt dát zelfs niet. Sommige instanties schijnen altijd precies te weten wat ouderen toekomt. Daarnaast zal er, zoals Van Boxtel zei, serieus onderzoek naar uitgesproken wensen maar zeker ook naar achterliggende motieven gedaan moeten worden. Kwalitatieve methoden zoals groepsinterviews, diepte-interviews, organisatie van focusgroepen, en dergelijke zijn voor wat degelijker spitwerk onmisbaar om de werkelijke meningen en visies van ouderen en intermediairen los te krijgen. Belangrijk is na te gaan in hoeverre het emancipatieproces dat zich bij ouderen voltrekt invloed heeft op het beroep op zorgvoorzieningen, zoals minder gebruik van intramurale voorzieningen. Bedenk wel dat de tachtigers die zich in 2010 aanmelden in verband met gezondheidsklachten als dertigers een klap van de jaren ’60 hebben meegekregen. Met de hiermee verworven trends, aandachtspunten, en dergelijke, moet kwantitatief onderzoek gedaan worden om tot representatieve resultaten te komen, bijvoorbeeld door schriftelijke of telefonische enquêtes en meerjarige panels. Hiermee kunnen de bestaande normgetallen ter discussie komen en, wat het belangrijkste is, desinvesteringen worden voorkomen. Naast onderzoek onder de doelgroep zelf als basis voor meer vraagsturing, dient met regelmaat - ook hier wees Van Boxtel op - een screening in het veld gedaan te worden op ‘best practises’. Het is van belang dat de verschillende betrokkenen, bijvoorbeeld de verzekeraars, voldoende druk kunnen ontwikkelen om deze ‘best practises’ ook snel algemener ingevoerd te krijgen.
Inleiding door Gert Ranter
(gedeputeerde Zorg en Participatie in de Provincie)
Dames en heren, Ik wil als inleiding van deze conferentie iets vertellen over hoe de Provincie aankijkt tegen zorg en wonen. Hoe we streven naar een goed woon- en leefklimaat en hoe we aan dit beleid invulling geven. In ons bestuursakkoord “Ruimte voor actie” hebben we een zevental thema’s benoemd die in de bestuursperiode van 2003 tot 2007 centraal staan. Dat deze thema’s in grote mate te maken hebben met het onderwerp van vandaag is geen toeval. Zorg en wonen gaat immers alle inwoners van Overijssel aan. Veel partijen zien het belang van het onderwerp in. Ook in de themakeuze van het provinciale Grote Steden Beleid laten we zien hoeveel belang we aan het thema hechten. De wereld van zorg en wonen is geen statisch geheel. Niet alleen demografische en economische omstandigheden veranderen. Maar ook de opvattingen over zorg en wonen veranderen. De Provincie is zich daarvan bewust en heeft daarom besloten bij woningbouw niet langer te sturen op kwantiteit, maar uitdrukkelijk te kijken naar de gewenste kwaliteit. Daarmee hebben we het ons niet bepaald gemakkelijk gemaakt. Want wat is kwaliteit? En welke overwegingen laat je prevaleren bij de keuzes die gemaakt worden? Vragen waar we niet zomaar een antwoord op hebben. Antwoorden willen we graag in samenspraak met alle betrokkenen vinden. De Provincie gaat over tot een partiële streekplanherziening. Daar wordt ons woonbeleid in verwoord. Uiteindelijk willen we komen tot een beleid waarmee we de komende jaren mét al onze partners letterlijk en figuurlijk verder kunnen bouwen. In de startnotitie Wonen die momenteel ontwikkeld wordt, krijgen vraagstukken rond wonen en zorg volop de aandacht. De resultaten van de discussies van vandaag neem ik graag mee in de provinciale ontwikkelingen. Welke thema’s uit ons bestuursakkoord “Ruimte voor actie” raken nu aan het onderwerp van vandaag? U zult het mij, als gedeputeerde voor zorg, niet kwalijk nemen als ik begin met het thema “Investeren in zorg”. We hebben vastgesteld dat we grote waarde hechten aan een goede toegankelijkheid van eerste- en tweedelijns zorgvoorzieningen. Oplossingen in de keten wonen- welzijn- zorg hebben onze aandacht. We vinden dat alle burgers van Overijssel, dus ook de zorgvragers, in principe moeten kunnen wonen waar ze willen. De mensen worden niet meer naar de zorg gebracht, nee, de zorg komt naar de mensen toe. Deze ontwikkeling doet zich niet alleen in Overijssel voor, maar in het hele land. De Minister van VROM heeft in september aangegeven wat de opdracht voor de komende jaren is. Provincies krijgen een belangrijke rol toegewezen in stimulerende, aanjagende en faciliterende zin. Letterlijk schrijft de minister: “Provincies kunnen in hun sociale agenda’s en streekplannen de lange termijn zorgbehoefte in verband brengen met wonen en ruimtelijke ordening en daarmee kaders scheppen voor de gewenste regionale ontwikkeling”. Daarmee geeft de minister precies het integrale karakter van het onderwerp aan. In de keten zorg- wonen- welzijn gaat het om vraagstukken over zorg en welzijn maar ook over wonen en ruimtelijke ordening. Daarnaast is natuurlijk een groot aantal partijen betrokken bij de totstandkoming van het gewenste beleid. In willekeurige volgorde: zorgvragers, mantelzorgers, zorgkantoren, zorgverzekeraars, zorgaanbieders, landelijke, provinciale en lokale overheden, woningbouwcorporaties. Een diversiteit die weerspiegeld wordt in de deelnemers van vandaag. Het is u vast niet ontgaan dat de Provincie niet alleen spreekt over wonen en zorg, zoals de titel van deze conferentie luidt. We betrekken zéker ook het welzijnsaspect in de keten. Tot voor kort waren de intramurale instellingen verantwoordelijk voor het welzijn van hun bewoners. De vraag komt nu steeds nadrukkelijker bij welzijnsvoorzieningen en dus bij gemeenten te liggen. Dat is geen gemakkelijke opgave. Want ook zij krijgen te maken krijgen met bezuinigingen. Ik noemde zojuist de brief van de minister van VROM. Ik zou waarschijnlijk mijn spreektijd ruimschoots kunnen vullen met een opsomming van alle beleidsbrieven, rapporten en onderzoeken die pasgeleden
zijn verschenen over het thema zorg- wonen- welzijn. Dat geeft aan hoezeer het thema leeft. De heer Van Boxtel zal hier ongetwijfeld aandacht aan besteden. Naast “investeren in zorg” richt de Provincie zich de komende jaren op thema’s als “Wonen voor iedereen”, “Wervende steden” en “Platteland in ontwikkeling”. Overijssel wil het beste van twee werelden. Steden waar het aantrekkelijk wonen is én een vitaal platteland. Stad en platteland kunnen elkaar op tal van terreinen nodig hebben en versterken. Wij streven dan ook naar samenwerking met alle partijen. Ons doel: zorgen dat het in Overijssel goed wonen is voor iedereen. Straks gaat u zich in workshops buigen over de vragen: wat is nodig?, wie gaat dat betalen?, hoe voeren we dat uit? En wat is mogelijk? Prikkelende vragen, die waarschijnlijk niet toevallig in die volgorde gesteld zijn. De afstand tussen wat nodig is en mogelijk, wordt vaak bepaald door middelen en uitvoerders. Het ontbreken van antwoorden op deze vragen maakt dat initiatieven soms blijven steken in overleggen en projectopzetten. Ik weet niet of u hier naartoe bent gekomen met de gedachte dat u op deze conferentie hét ultieme antwoord op deze vier vragen zou krijgen. Ik weet wel dat ik als gedeputeerde van Overijssel ze niet alleen kan beantwoorden. Maar: de Provincie kan wél een bijdrage leveren aan de oplossing. We zullen ons daar zeker voor in zetten. Zodat burgers van Overijssel kunnen wonen waar ze willen, met de zorg die ze nodig hebben. Ik wens u een vruchtbare bijeenkomst en zoals gezegd: de uitkomsten van vandaag neem ik graag mee in de ontwikkeling van het provinciale woonbeleid.
Samenvatting van de inleiding door Roger van Boxtel GSB: zorg een ondergeschoven kind Binnen het grotestedenbeleid is in het verleden veel aandacht geschonken aan beleidsontwikkeling binnen de fysieke en sociale pijlers. Het denken over zorg is daarbij helaas lange tijd een ondergeschoven kind gebleven. Dat terwijl de demografische ontwikkelingen aangeven dat we in 2020 ca. 3 miljoen en in 2030 ca. 4 miljoen 65+-ers in Nederland zullen tellen. Ouderen die, meer nog dan nu, zullen beschikken over een eigen inkomen. Ouderen die niet “zielig” zijn. Kortom eigenwijze mensen met inkomen, die zich niet laten vertellen welke zorg ze nodig hebben. Weten wij eigenlijk wel wat zich hier afspeelt? Weten we eigenlijk wel wat hun behoeften zullen zijn? Zijn we bereid om ons zorg- en woonaanbod daarop af te stemmen? Gelukkig neemt de aandacht voor zorg ook bij de stedelijke herstructurering langzamerhand toe. Het betekent dat we als partijen over de bestaande schotten heen moeten reiken. Overijssel was in het verleden één van de weinige provincies die echt iets aan het GSB wilde doen. Ik hoop dat Overijssel ook wat betreft die zorgcomponent voorop zal willen lopen. Deze bijeenkomst geeft daar blijk van. Maar ook op landelijke schaal spreek ik de hoop uit dat het huidige kabinet de zorgcomponent in het GSB opneemt. Aanvaard verantwoordelijkheid Er bestaat een cultuur in de gezondheidszorg waarin men verantwoordelijkheden op anderen afschuift. De oorzaken van tekortkomingen in de kwaliteit van de dienstverlening en het bestaan van wachtlijsten liggen bij de ander. Het gaat mij er niet om schuldigen aan te wijzen. Het gaat mij wel om het nemen van je eigen verantwoordelijkheid. Als verzekeraars zijn wij verantwoordelijk voor de zorgverlening aan onze polishouders. Wij hebben de polissen en moeten alleen al daarom, inspelen op de veranderende behoeften. Daarom moeten we als verzekeraars veranderingen faciliteren en zoeken naar samenwerking met andere organisaties zoals gemeenten en corporaties. Maar de institutionele samenwerking met de andere partijen komt nog nauwelijks van de grond. Wij proberen dat met het samenwerkingsverband USUS. Er zijn ook goede voorbeelden, zoals de samenwerking tussen Ede, Barneveld en het Zorgkantoor. Maar landelijk gezien gebeurt dat nog te weinig. Over traditionele belangenbehartigers Traditionele belangenbehartigers staan creatieve oplossingen in de weg. Wij faciliteren veranderingen in de eerstelijns zorg. Maar als een huisarts mee wil doen in een zorgcentrum, dan roept de landelijke huisartsenvereniging dat je moet oppassen voor verzekeraars, die niets liever zouden willen dan het vrije ondernemerschap aan banden te leggen door artsen in loondienst te nemen. Bij het management van zorgaanbieders tref ik traditioneel aanbod denken aan. We mogen sinds kort een nieuw woord aan Van Dale toevoegen: “Pyjama -dagen”. Dit kan dus niet. Mondige ouderen zullen het niet pikken. Er zijn instellingen voor gehandicaptenzorg waar meerdere Yolanda Venema’s rondlopen maar waar het management een keuze maakt voor het behoud van ruime reserves. Wij zullen als verzekeraar in het belang van onze polishouders kritisch moeten zijn en bij dit soort instellingen niet meer inkopen. Klassieke belangenbehartiging zie ik ook in de vele prognoses die gemaakt worden over toekomstige tekorten in het zorgaanbod. Op basis van het huidige zorgaanbod van bijvoorbeeld verpleeghuizen en cijfers over de toenemende vergrijzing extrapoleert men de behoefte aan bedden. Maar bestaat bij de ouderen van de toekomst wel behoefte aan dit soort zorg en zijn er geen betere manieren om aan deze zorgbehoefte te voldoen? Gemeenten en provincie moeten dit scherp voor ogen houden. Anticipeer niet zonder meer op prognoses over toekomstige noodzakelijke uitbreiding van bestaande instituten. Toekomst De komst van de nieuwe basisverzekering zal grote gevolgen hebben voor wonen en welzijn. Het verzekeringspakket zal in de toekomst bijna alle vormen van zorgverlening omvatten. De bestaande AWBZ zal daarbij worden teruggebracht tot een volksverzekering voor de onverzekerbare risico’s. Vergaande vereenvoudiging van wet- en regelgeving en het weghalen van de schotten tussen cure en care zijn noodzakelijke voorwaarden om flexibel in te kunnen spelen op toekomstige behoeften. Maar daarnaast roep ik iedereen op om nieuwe ideeën te ontwikkelen. Met elkaar in discussie te gaan en deze te melden.
Verslag workshop 1: Wat is nodig?
(workshopleiding: Rens Balkenende, directeur van USUS) De leider van de workshop geeft ter introductie een korte beschrijving van de organisatie waarvoor hij werkt. USUS is een nieuwe en unieke netwerkorganisatie met experts wonen, welzijn & zorg, opgericht door de woningcorporaties DeltaWonen, De Woonplaats, Portaal, Wooncom en Woonconcept, door (thuis)zorgorganisaties Icare en Sensire en door Menzis (bekend van ondermeer
zorgverzekeraars Amicon en Géové) (zie www.usus.nl ). Via USUS willen zij dit terrein een duw opwaarts geven: door synergie mogelijk te maken en te werken aan projecten. Het gaat er vooral om de beschikbare middelen op een andere manier in te zetten. Daarna geeft hij aan de hand van sheets een presentatie over de relatie tussen woonzorg en herstructurering.
Over de relatie tussen woonzorg en herstructurering bestaan veel misverstanden. In zijn optiek biedt herstructurering van wijken vooral een forse kans om zaken van betekenis aan te pakken: - De mogelijkheid om in de zorg te komen tot extramuralisering, zodat mensen niet meer in de zorginstellingen zelf hoeven te wonen; - De mogelijkheid om terug te keren naar een normaalverdeling in de wijken qua samenstelling, zodat mensen weer naar hun eigen wijk kunnen worden teruggehaald; - Er komt ruimte vrij, niet alleen letterlijk, maar vooral ook figuurlijk om na te denken over de wensen voor de wijk; - De mogelijkheid te komen tot een win-win situatie in plaats van een verlies-verlies situatie, doordat mensen elkaar wat te bieden hebben. Als voorbeeld neemt hij een kaartje van de situatie in een probleemwijk in Hoogeveen in de jaren zeventig. Sloop van delen van de betreffende wijk was nodig om de ’sociale rot’ weg te halen. Ook verdween in die tijd het winkelcentrum. Aanvankelijk was het de bedoeling om de problemen in de wijk via zeven geïsoleerde projecten aan te pakken. De aanpak van USUS was er op gericht om deze projecten via het concept ’woonzorg’ bij elkaar te halen. Een goede ontwikkeling kent drie pijlers: ontwikkeling in sociaal, fysiek en economisch opzicht. Een woonzorgzone biedt de kans alle ontwikkelingen te realiseren en geeft als één van de weinige concepten ook inhoud aan de economische pijler. Een woonzorgzone is een wijk voor iedereen, waar wonen, welzijn, diensten, regie, techniek en zorg zo zijn geregeld, dat mensen in de wijk centraal staan, daar kunnen blijven wonen, ook met een ziekte of handicap. Een wijk waar het nagenoeg niet meer nodig is om uit te verhuizen naar een instelling. Een wijk ook met extra kwaliteit voor alle bewoners. Hierdoor ontstaat weer een gewone bevolkingssamenstelling, waarin oud en jong, gezond, ziek of gehandicapt weer gewoon samen wonen. Een woonzorgzone is dus een wijk waarin bewoners centraal staan en ook bewoners met een ziekte of handicap goed kunnen wonen, leven en waar nodig verzorgd worden. Woonzorg gaat uit van een duidelijke visie: de ontwikkelingen moeten beter zijn voor iedereen. Het moet leiden tot meer voorzieningen, een betere infrastructuur, tot meer handen in de wijk, tot betere dienstverlening, de omzetting van zorgdiensten in gemaksdiensten. Bovendien biedt het de gemeente een kans tot het voeren van integraal beleid en regie. Participatie van bewoners is een essentieel onderdeel van het concept. Woonzorg gaat uit van actieve participatie en communicatie met alle (toekomstige) bewoners. Daarbij worden combinaties gemaakt van bestaande kanalen. De acceptatie van en het meedenken over de ‘woonzorgzone’ wordt daardoor gemakkelijker. De ‘woonzorgzone’ wordt zo van de wijk en niet van de instellingen. Er zal ook minder behoefte zijn aan bijzondere zorgvoorzieningen. Met behulp van een ander kaartje maakt hij duidelijk waar het in het concept ‘woonzorg’ om gaat: wonen waar en hoe je wilt voor iedereen. Door het concept zijn een heleboel zaken aanwezig in de buurt (bijvoorbeeld een klussendienst, vervoer en woonzorg als toevoeging). Door goed te letten op aspecten als sociale veiligheid, buurtbeheer, veilig verkeer, rustpunten etc. ontstaat een leefbare omgeving. De buurt zal zich daaraan vervolgens gaan aanpassen. Een aansprekend voorbeeld is de school van glas in een wijk in Utrecht, die minder vandalisme aantrekt dan andere scholen. Het wijkcentrum is het kloppende hart van de buurt. Wel is een vorm van ’dubbele wiskunde’ nodig om allerlei verbindingen te maken tussen de voorzieningen. De belangrijkste voorzieningen in
het wijkcentrum zijn: het behoud van winkels, het zorgkruispunt, de brede school, het welzijnscentrum en dagbesteding voor mensen met een handicap (maar niet in een afzonderlijk gebouw). Een goede invulling van het concept stelt wel een aantal uitdagingen. Ten eerste moeten complexe autonome processen in elkaar gevlochten worden. Ten tweede dient er een heldere netwerkstructuur aanwezig te zijn tussen partijen en processen van zeer verschillende aard. Ten derde zijn er meer ’zwaargewichten’ nodig vanwege de moeilijkheid. En als laatste moet er eerst een visie ontwikkeld worden en dan pas begonnen worden met bouwen. Het verhaal en de visie van dhr. Balkenende spreken veel van de aanwezigen aan. Dhr. Pels (directeur van woningcorporatie WBO uit Oldenzaal) benadrukt dat de leefbaarheid van een stad wordt bepaald op het wijk- en buurtniveau: daar moeten de noodzakelijke kwaliteiten aanwezig zijn. Dhr. Verhijde (de stadsdeelmanager van Enschede-Zuid) geeft een schets van de problematiek in een wijk waar veel gaat gebeuren in het kader van de herstructurering. Er is daar een grote populatie 55+, mensen die graag in de wijk willen blijven wonen. Bij de vormgeving van die wens is een belangrijke rol weggelegd voor de openbare ruimte. Herstructurering van de openbare ruimte is voor de gemeente een gelegenheid om initiatieven met elkaar te verbinden. Daarvoor is visie nodig en de noodzaak met partijen te onderhandelen. De gemeente moet een dubbelslag maken. Mevr. Tammenga, voorzitter Overleg Cliëntenraden Overijssel, wijst op eigen onderzoek dat een groot aantal knelpunten heeft opgeleverd. De belangrijkste conclusie van het onderzoek is dat samenwerking nodig is: de diverse partijen moeten elkaar het licht in de ogen gunnen. Verder is een brede dienstverlening nodig, veel variatie in het aanbod, goede informatie, en ook een andere manier van denken bij gemeenten met betrekking tot het onderhoudsprogramma. Het onderhoudsprogramma moet meer zijn toegespitst op woonomgevingen met ouderen en minder op automatismen. Mevr. Dirksen-Bloemkamp (wethouder gemeente Deventer) wijst erop dat dit wel een zeer moeizaam proces is dat jaren duurt. In Deventer worden twee wijken ’getransformeerd’. Naast wonen, welzijn en zorg wordt ook het onderhoud meegenomen in de wijkplannen. Herstructurering vindt van onderop plaats waarbij de bewoners in een vroeg stadium worden betrokken. De regie van het proces ligt bij de gemeente die dat zorgvuldig probeert te doen. Een belangrijk probleem is het behouden van winkelvoorzieningen in een stadswijk, al moet je goed kijken of je de buurtsuper kunt handhaven. Het probleem doet zich ook voor op het platteland in de kerkdorpen. In die dorpen kan via het inschakelen van zorginstellingen wel worden gezorgd voor maatwerk in de zorg. Dhr. Balkenende is van mening dat je niet te snel moeten zeggen dat bepaalde voorzieningen niet te behouden zijn, je moet er alles aan doen activiteiten te handhaven. Hij wordt daarin bijgevallen door mevr. Sales (directeur van Carint). Ze wijst erop dat het niet overal op dezelfde manier werkt. Als goed voorbeeld noemt ze een dienstencentrum op het platteland in Friesland, waar het bruist van de activiteiten van jongeren en ouderen. Het is wel belangrijk dat de bewoners ook zelf initiatieven nemen. De motivatie moet niet alleen liggen in economische motieven, maar het moet ook gaan om de zorg voor de sociale cohesie in de buurt. Nu is alles nog teveel gericht op de individuele privacy van burgers. Dhr. Witteveen (directeur van Arcon) vindt het mooi dat in het concept een prominente plaats wordt ingeruimd voor participatie. De betrokkenheid van mensen leidt ertoe dat zij bereid zijn om boven hun eigen belang uit te kijken. De herstructurering biedt een goede kans om zaken met bewoners door te spreken, zoals het wonen van verstandelijk gehandicapten in de eigen wijk en zoals het op een goede manier inbouwen van hun dagactiviteiten in de samenleving. Dit zal volgens hem de levendigheid en de veiligheid in de wijken verhogen. Dhr. Theunissen (stadsdeelcoördinator in Hengelo) vindt dat je met betrekking tot het betrekken van bewoners in de voorfase van het proces er wel goed rekening moet houden met wat wel en niet kan. Dat lukt de overheid niet alleen. Dhr. Joustra (lid van het Raad van Bestuur van De Twentse Zorgcentra) geeft aan dat in de zorgcentra op dit moment bewoners zijn die heden ten dage waarschijnlijk niet meer een indicatie verblijf zouden krijgen. Een deel ervan kan extramuraal, maar een ander deel niet (bijvoorbeeld de groep ernstig chronisch zieken). De mate van acceptatie van deze bewoners verschilt sterk per wijk: er zijn goede en slechte voorbeelden. Dhr. Witteveen vindt dat er bij de zorgaanbieders wel wat ten positieve verandert. Als goed voorbeeld noemt hij een winkel die is opgericht in samenwerking met de AWBZ. Dhr. Verhijde is van mening dat bij de integratie van de bewoners van zorgcentra in een wijk er ook een tegenprestatie mag worden verwacht voor de wijk.
Dhr. Balkenende sluit de workshop af met de, zijn inziens, belangrijkste conclusie dat de kracht van het concept ’woonzorg’ erin gelegen is alle verschillende partijen bij elkaar te brengen, processen samen te binden en breder te trekken (winkelen, dienstencentrum, sociaal net). Het gaat er vooral om een methode van wijkaanpak te vinden die structureel is ingebed in de wijk.
Verslag workshop 2: Wie gaat dat betalen?
(workshopleiding: Jan Maarten van der Meulen, PriceWaterhouseCoopers)
Korte probleemschets: aanpassen en nieuwbouwen kost veel geld In zijn presentatie laat de heer Van der Meulen zien dat de vraag naar zorgwoningen door de vergrijzing enorm toe zal nemen. Landelijk bestaan er verschillen in vergrijzing tussen de regio’s en gemeenten. Voor Overijssel als geheel geldt dat de vergrijzing (tussen 2001 en 2010) boven het landelijke gemiddelde ligt.
• • •
Zowel in absolute als in relatieve zin is er sprake van een toenemende behoefte aan “zwaardere zorg” De bestaande voorzieningen zijn vaak niet toereikend De politiek houdt op landelijk niveau rekening met 395.000 extra nul-trede-woningen in 2015, waarvan een deel voor extra-murale verzorging en verpleging.
Gegeven deze ontwikkelingen zijn grote investeringen nodig. Door de forse kostenstijging van de afgelopen jaren en het achterblijven van noodzakelijke budgetten is de financiering van deze investeringen risicovol geworden. Partijen wachten op elkaar De verschillende partijen (woningcorporaties, zorginstellingen en gemeentes) zien deze noodzaak tot investeren. Corporaties willen wel investeren maar…… • • • • •
Waarderingsproblematiek (boekwaarde) Investeringshorizon Met wie moeten ze zaken doen Herstructureringsproblematiek Willen niet het financiële risico lopen
Zorginstellingen zien de problemen maar… … • • • • • •
Hebben geen vermogen om te investeren Hebben moeite de exploitatie sluitend te krijgen Hebben te weinig financiële armslag om de overgang van intramuraal naar extramuraal te financieren Krijgen de welzijnscomponent uit de intramurale zorg niet gefinancierd in de extramurale setting Kennen de wereld van de corporaties en het onroerend goed slecht Kunnen het risico (financieel) niet lopen.
Gemeenten willen wel, maar… .. • • • • •
Regels maken het niet gemakkelijk Hebben geen financiële middelen Hebben te weinig kennis van zaken Zien het niet (altijd) als prioriteit Trekken de regievoering niet (altijd) naar zich toe
Hierdoor komen de noodzakelijke veranderingen niet tot stand. In dit kader deponeert Van der Meulen de volgende stelling:
“Het probleem wordt steeds groter, wellicht zou wat meer “out of the box” moeten worden gedacht om het op te lossen” Samenvatting van de discussie In de discussie die hierop volgt geven de deelnemers aan wat door de instellingen, waarvoor zij werkzaam zijn, gedaan wordt op het gebied van zorg en wonen. Het blijkt dat er in Overijssel desondanks al veel gebeurd. Om de beoogde doelstellingen te behalen is samenwerking en afstemming noodzakelijk. Die samenwerking komt moeizaam tot stand. Dat komt door: -
gebrek aan communicatie; verkeerde beelden en verwachtingen van andere partijen; verschillende, niet op elkaar afgestemde geldstromen; beoogde samenwerkingspartners die hun verantwoordelijkheid niet oppakken.
Er worden een aantal voorbeelden genoemd van gerealiseerde woonzorgprojecten, waarbij woningcorporaties (een gedeelte van) de zorg leveren of zorginstellingen woningen leveren. Hieruit blijkt dat zowel corporaties als zorginstellingen branchevreemde diensten leveren. De reden is dat anders niemand dit doet. Dit wordt niet als een ideale situatie gezien: het is goed om mee te denken met anderen, maar ga niet het werk van anderen overnemen! Verder wordt er gesproken over de ontwikkelingen met betrekking tot extramuralisering: - wie neemt het initiatief in deze ontwikkelingen? - moeten we streven naar volledige extramuralisering of blijven altijd intramurale settingen nodig? - zijn lokale welzijnsorganisaties voldoende ingespeeld op de doelgroep ouderen, die nu in de wijk blijft wonen? - wie voert de regie over deze projecten? Concluderend kan gesteld worden dat: - alle aanwezigen overtuigd zijn van de noodzaak van de inspanningen die geleverd moeten worden om tegemoet te kunnen komen aan de toenemende vraag naar woonzorgcombinaties; - er geen kant en klare oplossingen liggen en de meningen ook verdeeld zijn over wat wenselijk is; - men nog lang niet goed weet wat er allemaal te ‘halen’ valt; - alle aanwezigen bereid zijn ‘out of the box’ te denken, mits dit tot de gewenste resultaten leidt.
Verslag workshop 3: Hoe voeren we dat uit?
(workshopleiding: Marita Meulmeester, senior innovatiemedewerker NIZW)
Inleiding In deze workshop staat het uitvoeringsproces centraal. De discussie richt zich op de vraag hoe partijen in de (grote) steden de noodzakelijke infrastructuur tot stand kunnen brengen. Welke rol vervullen de betrokken partijen zoals gemeenten, zorgaanbieders en woningbouwcorporaties? Wat zijn de succesfactoren en wat zijn knelpunten bij de samenwerking op het lokale niveau? De conferentie zorg en wonen in Overijssel heeft als primaire focus de grote steden. In grote steden is de problematiek anders dan in kleinere steden en het platteland. Het voorzieningenniveau is veelal groot en goed toegankelijk. De problematiek in de grote steden is complexer dan gemiddeld in Nederland. De zorgvraag van mensen is ingewikkelder, er zijn meer achterstandswijken. Het huisartsen tekort is groot. Allemaal redenen om apart aandacht te besteden aan de grote steden. Deze workshop richt zich op de samenwerking rond wonen, welzijn en zorg, op nieuwe combinaties in de infrastructuur. De laatste jaren zien we diverse combinaties ontstaan zoals de woonzorgzone, wijksteunpunten en ook de zogeheten multifunctionele centra waarin bijvoorbeeld werk, zorg, onderwijs en wonen in één gebouw worden gecombineerd. Wat zijn nu de verantwoordelijkheden, bevoegdheden van alle betrokken partijen en welke instrumenten hebben deze partijen tot hun beschikking? In feite gaat deze workshop over zogeheten ‘beleidsgerichte netwerken’. Kenmerkend voor dit soort netwerken is dat ze geen ‘hiërarchische leiding’ kennen. Er is niet één partij ‘de baas’. Wel is er sprake van regie. De regisseur is de smeerolie waardoor het traject blijft doorgaan. In dit soort trajecten is het van belang dat men elkaars belangen kent, dat partijen van elkaar weten vanuit welke belang iemand meedoet. Dat geeft de mogelijkheid met deze belangen rekening te houden (er op in te spelen) of ze (bewust) te negeren. In deze projecten speelt ook altijd de vraag hoe lang en op welke manier het voor de partijen vruchtbaar is om met elkaar samen te werken. Soms zijn de trajecten erg moeizaam en kiest een van de partijen ervoor het aanbod van de ander over te nemen in plaats van investeren in samenwerking. Bijvoorbeeld een woningbouwcorporatie gaat dan zelf thuiszorg regelen / leveren of een zorgaanbieder levert zelf de woningen. Binnen deze beleidsnetwerken is een duidelijke structurering noodzakelijk. Hoe ziet die structuur er dan uit? Soms kiezen partners voor een topdown structuur, door bijvoorbeeld in eerste instantie te gaan werken aan visiedocumenten en convenanten. Anderen werken meer bottom-up en starten met ‘kleinschalige’ projecten en vormen een stuurgroep en werkgroepen. In alle gevallen zal er eerst een periode zijn van ‘stoeien over verantwoordelijkheden’ zoals Van Boxtel dit eerder deze dag heeft genoemd. De workshop gaat van start met twee inleiders die vertellen hoe het werkt in hun lokale praktijk:
De praktijk in Enschede en Zwolle Enschede Als eerste geeft de heer T. de Weger, wethouder in de gemeente Enschede, een inleiding over de Enschedese praktijk. Het gaat om de ontwikkeling van woonservicegebieden van gemiddeld 10.000 inwoners met daarin voldoende geschikte zelfstandige woningen. Er moet sprake zijn van een zorgaanbod in alle gradaties betaalbare service- en dienstenpakketten, zorgcentra en bovendien een aangepaste en sociaal veilige omgeving. Enschede is hard op weg om deze woonservicegebieden te realiseren. De gemeente is trekker van het geheel en werkt nauw samen met de woningbouwcorporaties zorgaanbieders, welzijn en het zorgkantoor. Resultaat: het ' Enschedees Convenant’. In Enschede groeit de doelgroep, die aangewezen is op een combinatie van wonen, welzijn en zorg, sterk. Dit wordt veroorzaakt door een stijging van het aantal 75+ en 55+. Die laatste groep zal de komende 15 jaar met 20% toenemen. Daardoor ontstaan wachtlijsten voor woonzorg combinaties. Een groot deel (27%) van deze groep ontvangt alleen een AOW uitkering. Hierdoor zijn alternatieve mogelijkheden voor hen moeilijk toegankelijk.
Een tweede probleem voor deze groep ontstaat doordat allerlei voorzieningen, winkels, postkantoren en dergelijke, op een grotere fysieke afstand worden gebracht. Om dit probleem aan te pakken is samenhangend beleid op het terrein van wonen, zorg een welzijn nodig. De betrokken partijen, de gemeente, de zorginstellingen en de corporaties, zijn zich hiervan bewust. Zij zijn dan ook bereid om mee te werken aan een mogelijke oplossing. Begin 2001 werd een raamovereenkomst ondertekend. In die overeenkomst werd afgesproken te komen tot een gezamenlijke toekomstvisie op wonen, welzijn en zorg, die vertaald diende te worden in concrete uitvoeringsprogramma’s (prestatieafspraken). De gekozen insteek was het tot stand brengen van verdergaande samenwerking. Daarbij ging het niet om het formuleren van een blauwdruk, maar om het bepalen van de juiste richting. De gemeente voerde in deze fase de regie. Het realiseren van bovengenoemde doelstellingen werd gehinderd door een aantal obstakels. Die zijn: • Onvoldoende kwalitatief inzicht in de vraagontwikkeling • Dynamische, onvoorspelbaarheid in de vraagontwikkeling • Complexe en onvergelijkbare regelgeving en financiering • Scheiden van zorg en wonen • Kabinetsplannen bezuinigingen Er zijn echter ook een aantal kansen dat benut kan worden bij het realiseren van de doelstellingen. Die kansen luiden: • Modernisering AWBZ (eigen verantwoordelijkheid, persoonsgebonden budgetten van marktpartijen) • Informatisering (Breedband ontwikkelingen) • Experimenten en stimuleringsgelden van het Rijk • Samenwerkingsbereidheid • Ontwikkeling van Zorgcentra, HOED-en en zorgloketten Na het doorlopen van dit traject werd een convenant opgesteld tussen de corporaties, de zorgaanbieders, welzijn (vooralsnog SWO) en het zorgkantoor. (Dit convenant was overigens ten tijde van de workshop nog niet ondertekend. Dat zou op 8 december 2003 gebeuren.) In dat convenant staat: • De missie en de visie • De doelgroep: niet alleen ouderen • De verantwoordelijkheden van de betrokken partijen • Stedelijke- en algemene- afspraken over uitwerking en regie • De SMART prestaties en de afspraken over proces – en projectverantwoordelijkheid per initiatief/gebied Concreet houdt dit convenant in het formeren van woonservicegebieden met een gemiddelde omvang van 10.000 inwoners. Aan die gebieden worden een aantal eisen gesteld. Er moeten voldoende geschikte zelfstandige woningen zijn. Ten tweede moet er zorgaanbod zijn in alle gradaties. Ten derde zijn de service- en dienstenpakketten betaalbaar. Ten vierde moeten er zorgcentra aanwezig zijn. Als laatste moet de omgeving aangepast en sociaal veilig zijn. Op deze manier wordt in Enschede getracht de twee voornaamste problemen rondom wonen, welzijn en zorg het hoofd te bieden. Zwolle Het tweede praktijkvoorbeeld geeft de heer V. Kuipers van de gemeente Zwolle. In Zwolle is besloten tot een pilot van twee woonzorgzones die ingericht worden rond bestaande verzorgingshuizen. Ook in Zwolle is de gemeente de regievoerder voor dit samenwerkingstraject rond wonen, zorg en welzijn . De gemeente brengt de betrokken partijen bij elkaar en geeft richting aan hun inspanningen. Hiervoor is een adviesbureau ingeschakeld. Vanaf het begin is, anders dan in Enschede, ook de doelgroep ouderen bij het gehele proces betrokken. Verder zijn de woningbouwcorporaties, de betreffende verzorgingshuizen, de thuiszorginstelling Icare, en de Stichting Welzijn Ouderen naast de COSBO en gemeente in een projectgroep vertegenwoordigd.
Uitgaande van een intentieovereenkomst wordt een samenwerkingsovereenkomst voorbereid. Daartoe wordt samengewerkt in drie verschillende werkgroepen. De werkgroep woningtoewijzing houdt zich bezig met de ontwikkeling van één toewijzingssysteem voor aanleunwoningen en opgepluste woningen. De werkgroep woning en woonomgeving richt zich op de vraag welke woningen zijn om te bouwen tot oppluswoningen of levensloopbestendige woningen in de woonzorgzone. De zones hebben een straal van 500 meter rondom een zorgsteunpunt/verzorgingshuis (ca. 4000 personen). Daarnaast zijn plannen voor een veilige en barrièrevrije woonomgeving opgesteld en al deels uitgevoerd. Zowel voor het opplussen van de woningen en uitvoeren van woonomgevingsplannen heeft de gemeente geld gereserveerd (± 1.8 miljoen euro). De oorspronkelijke opzet om in beide woonzorgzones aan daartoe geïndiceerde personen ook buiten de intramurale voorzieningen zorg met een intensiteit en beschikbaarheid overeenkomend met het niveau van minimaal het verzorgingshuis te bieden, kan wegens het ontbreken van voldoende financiën (nog) niet gegarandeerd worden. Onder het motto ‘als het niet kan zoals het moet dan moet het maar zoals het kan’ wordt in een samenwerkingsverband van de beide verzorgingshuizen en de thuiszorg, een gefaseerd zorgaanbod ontwikkeld. De eerste fase is de reguliere thuiszorg aanbod: hulp binnen 30 minuten na oproep beschikbaar. In de vierde en laatste fase is een situatie bereikt waarin gedurende 24 uur per dag binnen 10 minuten na een (alarm)oproep zorg beschikbaar kan zijn. Het realiseren van professioneel bemenste zorgsteunpunten is ook (nog) niet mogelijk gebleken, dat is nu te duur. Daarom is gekozen voor het inschakelen van professioneel begeleide, goedopgeleide vrijwilligers. Het fysieke loket wordt in de dienstencentra ouderen ingericht, die in beide zones pal naast het verzorgingshuis gelegen zijn. De grote efficiencykortingen, de gescheiden financieringsstromen en de verschillende regelgevingen heeft de ondernemingslust van in het bijzonder de zorgaanbieders niet aangewakkerd. Er is ook minder geld beschikbaar voor zorgvernieuwing, en projecten van wonen, zorg en welzijn. Dit is niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van woonzorgcombinaties ‘buiten de muren’ van de zorginstellingen. Maar aan de andere kant is er nu in plaats van meerdere één toewijzingssysteem voor aanleun- en opgepluste woningen. De plannen voor het opplussen van ongeveer 500 woningen is in uitvoering en er wordt nagegaan of de woonomgeving veilig en barrièrevrij is. In de woonzorgzones zijn enkele gebieden of complexen met (mogelijkheden tot) geclusterd wonen. Zolang er in deze clusters nog betrekkelijk weinig zorggeïndiceerde mensen wonen, kunnen zij gebruik maken van het reguliere thuiszorgaanbod. De thuiszorg garandeert in Zwolle geplande thuiszorg en heeft bereikbaarheid en beschikbaarheid geregeld voor ongeplande en acute zorgvragen waarbij de reactietijd maximaal 30 minuten bedraagt . Uitgangspunt is dat wanneer het aantal zorggeïndiceerden groeit, er een omslagpunt bereikt wordt waarop het doelmatig is (eventueel opgebouwd in verschillende fasen) om een zorgteam ter plaatse te organiseren. Dan is de situatie bereikt dat in het betreffende cluster of complex zorg beschikbaar is binnen 10 minuten na een (alarm)oproep. In het verleden zijn de IJsselmeerpolders vanuit Zwolle ingepolderd. Vandaar misschien dat in Zwolle, al polderend toch nog flink wat is bereikt.
Discussie In de workshop staan centraal de vragen: 1. Wat is het belang van de diverse partijen om nieuwe combinaties van wonen en zorg tot stand te brengen? De doelgroep die is aangewezen op een combinatie van wonen, zorg en welzijn neemt in omvang en complexiteit toe. Alle partijen hebben belang bij een goed voorzieningenaanbod voor deze mensen. Daarom zoeken partijen onder meer naar een manier om de wachtlijsten weg te werken. Bij alle partijen heerst een sterke behoefte aan een gezamenlijk beleid op het terrein van wonen, welzijn en zorg. • Een gemeente moet zorgen voor goede zorg, veiligheid, woningen etcetera voor haar burgers. • Een woningcorporatie wil zorgen voor geschikte woningen voor bewoners met diverse (zorg) behoeften. • Een zorgaanbieder verleent het liefst de zorg die op maat en efficiënt is. • Een zorgkantoor heeft zorgplicht en wil dat er voldoende en doelmatig aanbod tot stand komt.
2. Wat zijn de succesfactoren? • Laat de samenwerking aansluiten bij de lokale situatie: zoek naar natuurlijke plekken: daar waar mensen uit diverse partijen elkaar al tegen komen kan de samenwerking verder worden verbreed. • Er zal bereidheid moeten bestaan bij betrokken partijen om mee te werken. • De partijen moeten over een gezonde dosis ondernemingslust beschikken. • Een enthousiaste kartrekker (regisseur) is van cruciaal belang: uit de discussie blijkt ook duidelijk dat dit niet altijd de gemeente hoeft te zijn. In regio Overijssel zitten heel actieve woningbouwcorporaties die projecten van de grond trekken. Maar ook een zorgaanbieder of het zorgkantoor kan een dergelijk traject initiëren. • De partijen die meedoen moeten beschikken over middelen en instrumenten om iets in beweging te zetten. Een gemeente heeft diverse instrumenten om zaken op poten te zetten zoals wetgeving, de indicatiestelling (RIO) en financiële middelen. Een woningbouwcorporatie en zorgkantoor beschikken over financiële middelen om zaken te stimuleren. • Enthousiaste mensen die volhouden zijn in veel projecten de grootste succesfactor. Andere kant van de medaille is dat het project kwetsbaar is als deze mensen wegvallen. • Concrete zichtbare resultaten zorgen ervoor dat mensen zien waarvoor ze het doen. Het project heeft meer kans op succes als er regelmatig kleine resultaten worden geboekt dan als er gemikt wordt op een abstract lange termijn resultaat. • Het project moet een structuur krijgen: of dat nu is via een convenant of met stuur- en werkgroepen of weer iets anders: met een duidelijke structuur heeft het project meer kans van slagen. 3. Wat zijn mogelijke faalfactoren? • Onvoldoende inzicht in de vraagontwikkeling leidt ertoe dat het lastig is om het aanbod van wonen, zorg en welzijn te plannen. • Complexe en gescheiden financieringsstromen tussen terreinen wonen, zorg en welzijn zijn vaak grote obstakels in de samenwerking. Partijen kunnen elkaar vaak vinden in het hart maar niet in de beurs. • Kabinetsplannen en bezuinigingen werken de vernieuwingsdrang en ondernemingsgezindheid behoorlijk tegen. • De weg is vaak lang: "kip en ei verhalen" met betrekking tot procedures, verantwoordelijkheden en beschikbare financiële middelen dreigen soms een wig te drijven tussen partijen die het zelfde doel voor ogen hebben. • Vaak struikelen partijen over cultuurverschillen en verschillende organisatievormen. • Er zijn vaak vele belanghebbenden. De structuur die gekozen wordt moet alle belanghebbenden betrekken en toch efficiënt kunnen werken. Dat is vaak een moeilijke opgave. • Gebrek aan financiële middelen is in feite het grootste knelpunt voor al dit soort trajecten.
Tot slot In de discussie brengen de deelnemers nog de volgende inzichten naar voren: • Woonzorgzone is een goed concept om mensen bij elkaar te brengen. Dan moeten wel alle aanbieders zich hiertoe bekeren. • Efficiëntiekortingen zijn juist een uitdaging om de krachten te bundelen. • In Enschede zijn de gezondheidscentra ook in het samenwerkingstraject opgenomen. Deze centra hebben goede afstemming met de verzorgingshuizen. Hierbij moeten de corporaties zeker betrokken worden. Maar ook de relatie met andere partijen binnen de wijk/buurt is belangrijk. Daarom is het van belang om goed contact te onderhouden met de stadsdeelmanagers die de partijen en de problemen in de wijk kennen en mensen bij elkaar kan brengen. • Een woningbouwcorporatie bouwt woningen en draagt zorg voor de financiering. Deze moet goede afspraken kunnen maken met de zorgaanbieders, want die moet de zorg verlenen. Daar speelt ook het zorgkantoor een rol in. Het zorgkantoor is daarin niet actief genoeg. • Er wordt nog te veel gedacht in doelgroepen. Men moet echter denken aan mensen die een (zorg) aanbod nodig hebben. • De zorgaanbieder zit in een spanningsveld tussen Bush (markt) en Poetin (planeconomie). Deze aanbieder ervaart nu een dilemma tussen samenwerken en concurrentie. Voor de opzet van woonzorgzones is het nodig samen te werken met diverse partijen. Maar de ondernemende zorgaanbieder moet zich als concurrent opstellen van die zelfde partijen.
• • •
Het is belangrijk dat partijen over hun eigen grenzen stappen. Als het gaat om wonen en zorg dan zal er een “entiteit” in de betreffende wijk moeten zijn die zorgdraagt voor de infrastructuur en die zorg inkoopt. Het is niet altijd nodig om externe adviseurs in te schakelen. Partijen kunnen heel goed zelf de zaken oplossen. Bijvoorbeeld door de aanstelling van een gezamenlijke coördinator die in overleg met de partijen de zaken regelt in een gebied. Ook zorgaanbieders op de particuliere markt zijn mogelijk samenwerkingspartners in deze trajecten. Het is van groot belang om met de partner met wie je gaat samenwerken vooraf garanties te krijgen over aanbod en kwaliteit.
Meer informatie? Marita J. Meulmeester email:
[email protected] tel: 030-2306626
Nuttige publicaties • Het boeken van resultaten in een samenwerkingsverband, M.Goumans, M.Veltman, NIZW, 2003 • (Zorg)netwerken, succes- en faalfactoren. M. Veltman, S. van der Dam, M. Goumans, NIZW, (2002)
Verslag workshop 4: Wat is mogelijk? (workshopleiding: Klaas Sikkel, Universiteit Twente)
Presentatie De workshopleider geeft een korte presentatie over de mogelijke toepassingen van technologie om de zorg te ondersteunen. Aan de orde komen: Teleconsulting: door videoconferencing over een breedband verbinding kunnen beelden getoond worden van het looppatroon van een patiënt. Hierdoor kunnen zorgverleners, zoals artsen en fysiotherapeuten op verschillende locaties veel beter met elkaar overleggen, dan wanneer zij geen beelden hadden. TeleCare: huisartsen worden tijdens hun dienst voor de huisartsenpost uitgerust met een PDA (zakcomputer), daarmee kunnen ze een bericht over een CVA-patiënt opstellen en dit naar de dienstdoend neuroloog versturen. Ook bevat de PDA een protocol, zodat artsen ter plekke kunnen inschatten of een patiënt voor een spoedopname en snelle behandeling (trombolyse) in aanmerking komt. BAN = body area network. Een patiënt draagt op zijn lichaam sensoren die belangrijke lichaamsfuncties meten. De informatie van deze metingen worden draadloos via breedband naar een zorginstelling gestuurd, zodat de patiënt thuis bewaakt of gevolgd kan worden. Spraaktechnologie: in de praktijk blijkt dat mensen het alarm niet om hun nek dragen, maar op het nachtkastje laten liggen. Met spraaktechnologie zou een alarm niet nodig zijn, maar kan de bewoner roepen als er iets is. Een andere mogelijkheid zou zijn, dat patiënten herinnerd worden aan afspraken of innemen van medicijnen, als ze vergeetachtig zijn. Uit het onderzoek moet het nut in de praktijk blijken. Trends: apparatuur wordt sneller, kleiner en goedkoper. Het toevoegen van intelligentie gaat langzamer en zal beperkt blijven. Over het algemeen geldt dat deze toepassingen hun geld terug zouden kunnen verdienen, doordat het aantal ligdagen terug gebracht wordt. Discussie: Een aantal toepassingen is al in gebruik genomen. Voorbeelden worden genoemd van het gebruik en verzenden van digitale foto’s. Bijvoorbeeld het maken van digitale foto’s in een ambulance, die dan naar het ziekenhuis gestuurd worden, zodat men kan beoordelen of er sprake is van een botbreuk. Zoiets zou in een verpleeghuis of verzorgingshuis ook nuttig zijn, i.v.m. met het regelmatig voorkomende vallen van bewoners. Als de foto in het verzorgingshuis gemaakt kan worden en in het ziekenhuis beoordeeld, zonder dat de patiënt naar het ziekenhuis moet, zou dat veel schelen. In de thuiszorg wordt ook al gebruik gemaakt wordt van digitale foto’s. Ook worden technische vragen gesteld. Bijvoorbeeld of de ether niet vol raakt met al die mobiele toepassingen en of er geen interferentie optreedt. Mw. Michel (Universiteit Twente) antwoordt, dat daar onderzoek naar gedaan wordt. In een ziekenhuis in Duitsland, waar artsen en verpleegkundigen met tablet-PC’s en PDA’s uitgerust zijn, is gebleken dat er geen probleem is met interferentie. Alleen rond de intensive care afdeling is een zone waar geen mobiele apparatuur gebruikt mag worden. Vraaggericht of techniekgestuurd onderzoek? De vraag rijst of onderzoek vraaggericht of techniek gestuurd uitgevoerd wordt. Dhr. Sikkel en mw. Michel antwoorden, dat beide gebeurt. Techniek gestuurd onderzoek laat zien wat mogelijk is, dit zet de zorgverleners aan het denken en hieruit komen vragen, die ook weer aanleiding voor onderzoek kunnen zijn. Onderzoek kan ook gericht zijn op het toepassen van bestaande technologie in een nieuwe context, zoals de zorg. Een derde aspect van het onderzoek is gericht op het boven tafel krijgen van wat de echte problemen zijn. Dan blijken problemen niet alleen technologisch, maar vooral ook organisatorisch te zijn. Bijvoorbeeld het alarm functioneert wel maar wordt niet gedragen en de reactie op een alarm gaat over te veel schijven.
Er wordt opgemerkt dat het heel belangrijk is de gebruiker bij de ontwikkeling van de technologie te betrekken. Het is echter een misvatting om te denken dat een gebruiker precies weet wat hij wil. Dit kan niet goed omdat een gebruiker vanuit de bestaande kennis denkt en niet weet wat nog meer mogelijk is. De technologie moet hier rekening mee houden. Gefragmenteerde ontwikkeling Uit de discussie blijkt dat het (voor niet ingewijden) moeilijk is om er achter te komen welke ontwikkelingen er gaande zijn. Een goed overzicht ontbreekt. Dhr. Sikkel geeft aan dat dit mede wordt veroorzaakt door het fragmentarische karakter van het onderzoek. Hierbij wordt altijd in projecten gedacht en gewerkt. Er wordt door de overheid niet voor langere perioden geld uitgetrokken om tot een verdere ontwikkeling van toepassingen te komen. “Big Brother” een ethische vraag.. Een probleem in verzorgings- en verpleeghuizen is de desoriëntatie van bewoners wanneer zij ’s nachts uit bed komen. Maar ook buiten deze instellingen, bij zelfstandig wonende ouderen kan dit probleem zich voordoen. ICT oplossingen kunnen worden toegepast waarbij de locatie van de betrokken wordt bepaald. Technisch is het waarschijnlijk ook geen probleem om wijzigingen die een bewoner aanbrengt in de instellingen van een systeem eenvoudig ongedaan te maken (“reset knop”). Echter hier doet zich de ethische vraag voor of het gedrag van een bewoner bepaald moet worden door het systeem, of dat de bewoner het gedrag van het systeem bepaalt. Wonen, zorg en welzijn Het thema van de conferentie is zorg en wonen. Het begrip welzijn ontbreekt hier. Kun je dat ook met ICT ondersteunen? Oudere mensen zijn vaak eenzaam. De vraag is of ICT het welzijn niet soms aantast. Indien bijvoorbeeld een oudere langer thuis kan wonen, neemt de kans op vereenzaming toe. Een verzorgingshuis kan dan in verband met die eenzaamheid of met de veiligheid een beter alternatief zijn. De toepassing van ICT maakt de scheiding tussen zorg en wonen mogelijk, maar moet niet ten koste van het welzijn gaan. Ook kan in principe door middel van ICT het welzijn worden bevorderd door gezamenlijke activiteiten via het netwerk aan te bieden. Als voorbeeld wordt genoemd een verpleeg- en verzorgingshuis waar dementerenden en niet-dementerenden samen naar een groot scherm kunnen kijken waarop spelletjes worden getoond die in de zaal worden gedaan. Gericht (individueel) aanbod van speciale programma’s voor verstandelijk gehandicapten zou eveneens hun welzijn kunnen vergroten. Een goede toepassing van ICT zou het ontwikkelen van een communicatiesysteem voor bewoners die zowel lichamelijk als verstandelijk gehandicapt zijn. Met dit systeem zou de cliënt met zijn zorgverleners en familie kunnen communiceren, zonder dat er misverstanden optreden en het zou iedereen meteen duidelijk moeten zijn wat de cliënt bedoelt. Nu wordt wel gebruik gemaakt van pictogrammen, maar dat voldoet niet voor iedereen. Met dit communicatiesysteem zouden ook ernstig gehandicapten als volwaardig burger kunnen functioneren. Mw. Michel denkt dat het afhangt van het lerend vermogen van de gebruiker en de mate van intelligentie die de toepassing moet hebben of een dergelijk systeem mogelijk is. Opgemerkt wordt tot slot dat wanneer ICT een bijdrage wil leveren aan het welzijn van de bewoner de gebruikersinterface (bediening van programma’s en apparatuur) eenvoudig moet zijn. Voor veel ouderen is het omgaan met bijvoorbeeld e-mail nu nog erg lastig. Toekomstbeeld Het schetsen van een toekomstbeeld is niet goed mogelijk. Wie had ooit kunnen voorspellen dat internet zo belangrijk zou worden? Het enige wat gezegd kan worden is dat apparatuur steeds kleiner, goedkoper en mobieler wordt en dat het inbouwen van intelligentie veel langzamer gaat. Betaalbaarheid Tot slot wordt nog de zorg uitgesproken over de betaalbaarheid van mogelijkheden om het welzijn te bevorderen, nu de AWBZ op de helling gaat. Aan verzekeren komt een prijskaartje te hangen en niet iedereen is in staat voor zijn belangen op te komen.
Bijlage 1 Deelnemerslijst KISS-conferentie Zorg en Wonen in Overijssel Naam
Functie/Instelling
3 = & % / ' . C 3( 33 3= 33& 3% 3/ 3' 3. 3C =( =3 == ==& =% =/ =' =. =C -( -3 -= --& -% -/
)4 566 ) 5 7 5 7 5 7 5B 7 5)) 70 5 7 5, 7 5 7 5 7 57 7 5 7 5 7 5B 5 @ 17 45DD) @ 56 8 5D 8 $ 5+ 6 57 6 5D 6 $ 5 6 5D7* 6 $ 58 6 56 5 D 5) $ 5 B6 5D 4 5; A 5) A 58 * 5, * 5@ * 5D* * 5*
7
-' -. -C &( &3 &= &&&
* *
1; 5* 5* ) 5, ; 5) 9 5+ 45+ # 5# # 5#*
@ A # * 7 6 # 7 ) # @ )
8 ;>;# ? 7
* * * 7 ) # 7 @ @ )
$
9
7 < @
< ,9
;
*+B ,$ 8
@ $ 9
8 8
8
)4
+
4
9
D 4
>
56
+ @
# ) @ )
,
: ; #
8 7# 9
8
7 ) ) ) A A @ 8 # *
9
4 @
, , @ A$ 4 8 ) 8 9 9 # ) )@ @ 4 E
; @ ,9
7 D# 7 4 # F 9 < < 9 9 @ 4 # 4 9 F 8 @ * ) 6 9 # 4 9 B 9
< :F
: : @
77, +A
,9 ; <
@ 9 9
8 88@
, ,9
+ <
7 D 4
56
&% # 5D &/ 58D6 &' 56 &. 586 &C 5 %( < 57 %3 9G5D7 %= 5 %5 %& 5) %% 5 %/ 58 %' 56 %. 5 %C 5# /( , 5D /3 , 5 A /= 56D* /- ; 5* /& $ 58), /% 5, // 5 /' 5 /. 5* /C 5+ '( 5* * '3 5* '= 5D '5
) 8 #
4
4 4
# B 9
F
# ,9 ,9
@ F
# ) 7 @
6 8
5)
@
+
@
4 @
D @ @ 7 ; 8
@ @ 7 @ 8 @ @ 7
<
,9 9 8 @ 4 7 9 4$ * < 9 D 4 # ? # ? F 8 6 < 8 + 8 6 8 + , < 9 8< + 9 8 6 #@,9 < ) < 9 ; ;
,9
:
Bijlage 2
Ontwikkelingen in Wet- en Regelgeving/ Financiering
Tijdens de discussies kwam op verschillende momenten naar voren dat bestaande wet- en regelgeving en financiering van wonen en zorg een belemmerende invloed hebben op de samenwerking van partijen bij het tot stand brengen van woonzorg. Ter informatie is bijgevoegd beknopt enige recente ontwikkelingen op dit terrein.
Rol en rolverdeling tussen partijen Binnen de AWBZ is sprake van een ontwikkeling naar vraaggerichte financiering. Op 1 april 2003 een belangrijke stap gezet met het invoeren van de functiegerichte aanspraken, de bijbehorende indicatiestelling en het persoonsgebonden budget nieuwe stijl. Kabinetsvoornemens met betrekking tot AWBZ en Wet Maatschappelijke Zorg/ lokale 1 regiefunctie De burger wordt steeds mondiger en de mogelijkheid van de burger om de eigen keuzes ook echt te realiseren wordt in economische zin naar verwachting alleen maar groter. Ook mensen met beperkingen willen hun eigen identiteit behouden en hun leven en de eigen woon- en leefomgeving zoveel mogelijk naar eigen inzichten inrichten. De afgelopen jaren is dit al gebleken. Deze trend wordt beleidsmatig ondersteund door termen als ‘extramuralisering’, ‘scheiden van wonen en zorg’, ‘community care’ of ‘vermaatschappelijking’ van de zorg. Om die extramuralisering te ondersteunen, gaat in 2004 een regeling in voor extramurale ondersteuning. Verzekeraars en aanbieders moeten door deze ontwikkeling meer concurreren om de klanten met hun diverse behoeften en wensen aan zich te binden. Er moeten belangrijke beslissingen worden genomen over de AWBZ, zowel voor de korte als de lange termijn. Het kabinet heeft hierover voor de begroting 2004 al een aantal beslissingen genomen. Maar er is meer nodig. De route naar een houdbare AWBZ ziet er alles overziende als volgt uit: a. Het kabinet komt voorjaar 2004 met concrete voorstellen over wat op grond van de nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling van de AWBZ over kan worden gelaten aan de eigen verantwoordelijkheid van burgers en welke vangnetvoorzieningen er in gemeenten moeten zijn; 2 b. Het wetsontwerp voor de Wet maatschappelijke zorg komt najaar 2004 gereed. De Wmz geeft de wettelijke grondslag voor het vastleggen van gemeentelijke verantwoordelijkheden en bevoegdheden voor bijzondere maatschappelijke ondersteuning aan mensen die zichzelf niet meer kunnen redden en nog geen AWBZ-zorg nodig hebben. Deze wet moet in 2006 van kracht worden;
! "# + ) '+1 ' 2
$ % ) *+& ,+ .
& / & -0
' ( 1+ 3 3++, ) +
) *+& ,+ .
/ & -0
1+
4 . - 56/ 74 -05 ) & & ) ++, + ,3 8 ) . 8 +1& + & ) :,+, #+ ' , $$ +) $ . ,$ #+ $+8& #& -0 ' $ # ( ) +1& + , ,&) #+ ) ++, 8 #+ ! , $ +1 $ . ( . + ,. 88 ; . +& $ , +11 & , . 8 & +) ! ( ,) . ,8 ) ) ++, &,,
9 ,$
3 8 ) . + , 1 8 . ) #++ &0. ) ,$ +$ - +, +$ ) , ) ++, +1 & $ ) #++ &0. ) (+ &0 #+ ) ,&, ' ,$ ) ++ . 8 , , & 1 +1 - ) #++ &0. ; $+ 80 ,$ ++ < <& + -0 # ) ' +$ # &. 8 # &0 ,+ &,) ++ & . , ) #++ &0. ) ++ / ) ++,,. (1 / & -0 # &$ ) #++ &0. ) ++ ) , ) ++ $ ( .,+ = $ +$
c.
De op genezing gerichte zorg gaat in 2006 van de AWBZ naar de basisverzekering. De niet medische zaken voor mensen thuis gaan van de AWBZ naar het private domein (mensen zelf regelen) maar er komt een (vangnet)voorziening op het lokale niveau. De Wmz is daarvoor de wettelijke grondslag; d. De uitvoeringsstructuur van de AWBZ wordt verbeterd en er komen meer ‘prikkels’ voor doelmatige en goede zorg. De positie van de zorgkantoren en de indicatiestelling wordt daarbij herbezien. Het doel van het kabinet is voor de lange termijn een toegankelijk, betaalbaar, solidair en doelmatig stelsel van zorg en maatschappelijke dienstverlening te hebben dat ook goede kwaliteit biedt. Met de uitgezette koers en de invulling daarvan met concrete maatregelen waarover wij u in het voorjaar van 2004 nader informeren, moet dat mogelijk zijn. Zo kunnen we voorkomen dat de sociale doelstelling van de AWBZ ten onder gaat aan (ondoelmatig) overgebruik en kunnen we de burgers die dat echt nodig hebben in hun eigen lokale omgeving maatschappelijk beter ondersteunen. Advies van de Raad voor de Volksgezondheid (RVZ): Gemeenten en Zorg (samenvatting door kenniscentrum grote steden 3-12-2003) •
• •
•
Volgens de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (RVZ) is de gemeente de enige bestuurlijke laag die in staat is om de verdere integratie van mensen met een beperking in de lokale samenleving gestalte te geven. Daarom wil de Raad voor alle zorgtaken die kunnen worden omschreven als ondersteuning bij maatschappelijke participatie zowel de verantwoordelijkheid voor de indicatiestelling als voor de zorgtoewijzing bij de gemeenten onderbrengen. De overheveling van de extra taken moet wel geleidelijk gaan. De eerste vijf jaar moet het geld aan tevoren vastgestelde doelen worden besteed. Nadien bepaalt de gemeente zelf op welke manier de bewoners het beste kunnen worden ondersteund. Bij deze overheveling van de extra taken naar gemeenten gaat het om een bedrag van drie tot vier miljard euro. Het resterende deel van de AWBZ kan volgens de RVZ opgaan in een brede basisverzekering. Een overheveling van taken mag niet aan bezuinigingen worden gekoppeld. De wet ondersteuning maatschappelijke participatie moet dat gaan regelen. Deze wet gaat uit van het resultaat van de zorg voor de burger, en niet van de manier waarop die zorg of ondersteuning wordt verstrekt. Die kan dus per gemeente verschillen, maar dat is niet erg. Als het resultaat maar hetzelfde is: zelfstandig kunnen leven. Het huidige aanbod van voorzieningen sluit niet goed aan op de gewenste maatschappelijke vraag naar ondersteuning en de ‘verschillende loketten’ werken ondoelmatigheid in de hand. Straks zit dat allemaal in één hand. Gemeenten zorgen voor de ondersteuning van maatschappelijk functionerende mensen met een beperking. Verpleeghuizen, ziekenhuizen en psychiatrische instellingen gaan als vangnet fungeren, indien de ondersteuning binnen de gemeente niet langer een oplossing biedt.
Rol van de woningcorporaties en Zorg
3
In de volkshuisvesting heeft de verbouwing naar een vraaggestuurd stelsel reeds medio jaren ' 90 plaatsgehad. Wat nieuw is, zijn de toenemende verwachtingen vanuit de overheid richting woningcorporaties inzake wonen en zorg. Waar de woningcorporaties zich eerst niet mochten wagen in het tussengebied wonen/zorg, worden zij anno 2001 aangespoord om zoveel mogelijk van hun maatschappelijk kapitaal te investeren in de sfeer van wonen en zorg. Daartoe behoort ook de opgave om een groter deel van hun woningbezit ' levensloopbestendig'te maken. De meeste corporaties zijn zeker bereid tot onrendabele investeringen in wonen en zorg, maar lopen wel tegen moeilijk in te schatten risico' s op, die mede verband houden met de nog onvoltooide verbouwing van het AWBZstelsel, waardoor hun zorgpartners nog niet ten volle als maatschappelijk ondernemer kunnen functioneren. Dat de overheid van de woningcorporaties verwacht dat zij prestaties leveren op het gebied van wonen en zorg, blijkt uit de toevoeging aan het BBSH van wonen en zorg als zesde prestatieveld. Dit 3
Bron: www.kenniscentrumwonenzorg.nl
is het geval sinds eind 2001. Met een circulaire van december 2002 (MG-2002-27) heeft het ministerie van VROM deze verplichting verder uitgewerkt. De corporaties moeten nu jaarlijks verslag doen van de voornemens en de geleverde prestaties op dit terrein, in het kader van het toezicht dat door de minister op de corporaties wordt uitgeoefend. Met ingang van het jaar 2003 dienen de corporaties hun voornemens op het gebied van wonen en zorg op te nemen in Bijlage I, rubriek 7 van het verslag BBSH. De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2003. Dit betekent dat bij de verantwoording over het jaar 2002 de nieuwe bijlagen al gebruikt dienen te worden. In bijlage I moet per gemeente waar de corporatie actief is onder meer worden weergegeven de te realiseren groei van: • het aantal toegankelijke woningen • het aantal woningen voor bijzondere doelgroepen (ouderen, gehandicapten en overige) • het aantal eenheden voor doelgroepen in bijzondere woongebouwen (bijv. verzorgingshuizen, verpleeghuizen, gezinsvervangende huizen, begeleid wonen, psychiatrische inrichtingen).
Tijdelijke Stimuleringsregeling Woonzorgstimuleringsregeling In oktober 2001 is de woonzorgstimuleringsregeling (WZSR) van start gegaan. Deze regeling is een tijdelijke subsidieregeling van de ministeries van VROM en VWS gezamenlijk en is vooral bedoeld voor vernieuwende ontwikkelingen op het snijvlak van wonen, zorg en servicefaciliteiten. 2 ' 9 * >2: ( + 9 */ :. 88 $? $ & 0 + +, 1+0( 8) + + & , -& ! , 8&0 ) #+ 3 , +$ # @ 1 1+0( +1. ,8 ) #+ +, # & -0 A ) , 9 ): 8+ # () 9 ? $& 0 + : ) -$ & ,+) +) ( .) +) ) 1+0( +1 9 $? $ & 0 + : + &. 88 1+0( ,& , , B ) ++ 9 ): 8+ # ( ) ) ++ ) 1 ,' ,& +$ ) "0 &0 #++ +, $ & , ,& ,9 /7 : C+1+ 1 0 1+0( +1. ,8 ) #+ +, # & -0 & $1 $ .+, + ) #, A ) ++, ) ++ - #+ , ' +$ , +$ ,& , , & ' + ,) $& 0 + & ' "0 &0 #++ +, $ & , ,& , #+ ) +& , 1& ,8 = , 0 , "# $ )& ) ,& , + . 1D D ###
(
$#+
+, & D
#
Bijlage 3
#8
Nuttige websites/ Links
) 6
6(
/ 8 ) $ , ( .+ ' & ,$ + '
& ,$
*/ 8+( .
; ) +, / 8
8)
+( $ & ,$
+) + # &, 6/ 7 ! +$ +) 6/ 7
#8 ) . $ * >2 ) + + $ . 88 $ #+ +, #8
' - # 8 8) #8 $ / 8 ,++
' $
) . $
$ )
, ) ) ( .& &
*/
+ $( . # $ , ( . + ! +$ +) #+ +, # & -0
) . ( &0 1+8&$ ,+ ( +)
+
$ ,+ 1 &
! +$ ( . +1& + ,
+, ,
&0 ) # , + ! . &0 $ &0 ) # , . ( , ;# $ 8 + -0 80. &0 ) # ,1+( &
) ++ 7+,
$ #
,) 8 2 -
) , # )
++
8+
/ & -0
/ #+ +, # & -0 $ +$ # . 7/ *+& . ) ,9;*: + $ $ ) + -0. 9/7: /7#+ + ++ 8 + $ ) ( + (1 + 1+0( / 8 ) /++ ( + (1 (
+
) # 8 $ ) &1 8&( +) 3 C% #+ $ $+,&0 ,$
$
) .
0 ,
' & /+
$ $ ,+1;A1 $ +) 1+, $$ /+ 7+, */ * >2 > )
' /++ 1&
E+
&/++ ( +$
Bijlage 4
Programma Bijeenkomst Zorg en Wonen in Overijssel 27 november 2003 in Deventer
13:30
Ontvangst
14:00
Welkomstwoord door de heer H. Apotheker (voorzitter KISS)
14:05
Inleiding door de heer G. Ranter (gedeputeerde Zorg en Participatie provincie Overijssel)
14:15 -14:45
Inleiding door de heer R. van Boxtel (bestuursvoorzitter MENZIS)
14:45 -15:00
Discussie en vragen naar aanleiding van de presentaties Discussieleider: mevrouw S. de Bruin (projectleider stedelijk sociaal beleid gemeente Apeldoorn)
15:00 -15:20
Pauze en vertrek naar de workshops
15:20 -16:30
Parallelle Workshops Workshop 1: Wat is nodig? (Burgerzaal) Workshop 2: Wie gaat dat betalen? (Oude Raadszaal) Workshop 3: Hoe voeren we dat uit? (Raadszaal) Workshop 4: Wat is mogelijk? (Kamer 2)
16:30 -17:30
Afsluiting met borrel