Doorkiesnummers:
Aan
Leden projectgroep Scheiden wonen zorg Afschrift aan
MT Samenleving, stuurgroep wonen en zorg
Datum
20-01-2015 Ons kenmerk
‘Ontwikkel agenda wonen en zorg in Delft 2015 – 2018’ Onderwerp: Wonen en zorg in Delft
1813296 Opsteller
Johan Goudswaard Bijlage
1.
De context
Hierbij bieden wij u de ontwikkelagenda wonen en zorg 2015 – 2018 aan. Delft heeft in 2014 een proces ingericht waarbij we als woningcorporaties, zorgaanbieders en gemeente een analyse hebben gemaakt van de integrale opgave op het terrein van wonen en zorg waar we in Delft de komende periode voor staan. Dit zowel voor de ouderenzorg als de GGZ en de gehandicaptenzorg. Hierbij hebben we ingespeeld op het landelijke beleid waar het gaat om wonen, zorg en vastgoed. Daarnaast hebben we ook het voorzieningenniveau in relatie tot het wonen meegenomen. Landelijk beleid Het kabinet Rutte zet in het kader van de “hervorming van de langdurige zorg” in op een samenleving waarbij mensen meer mogelijkheden biedt om verantwoordelijkheid zelf te nemen en de zelfredzaamheid wordt bevorderd. Wie ondersteuning nodig heeft, krijgt die zoveel mogelijk dichtbij, in de eigen leefomgeving. Voor kwetsbare mensen die vanwege hun beperkingen niet meer in hun eigen thuisomgeving kunnen wonen en die een beschermende en veilige omgeving nodig hebben, is zorg beschikbaar. Zowel via de nieuwe Wet Langdurige Zorg (Wlz)1 (die de huidige Algemene Wet Bijzondere Zorg (AWBZ) gaat vervangen). Concreet betekent dit dat de huidige zorgzwaartepakketten (ZZP’s) 1 t/m 4 voor de ouderenzorg en de ZZP’s 1 en 2 voor de gehandicaptenzorg uit de huidige AWBZ overgaan naar de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Zorgverzekeringswet (ZVW). Tevens betekent dit dat wonen en zorg niet meer onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en apart gefinancierd gaan worden. De cliënt betaalt zelf voor het wonen via huur of koop. De zorg wordt gefinancierd via de ZVW, de toekomstige Wlz (de huidige AWBZ), de Wmo of uit eigen middelen.
1
Brief ‘Nadere uitwerking brief Hervorming Langdurige Zorg’ d.d. 6 november 2013, staatsecretaris M.J. van Rijn.
Het resultaat van dit proces is een gedragen ontwikkelagenda voor 2015 – 2018 die aansluit bij de Sociale Visie van de gemeente Delft. Dit betekent dat we uitgaan van het versterken van eigen kracht en het bieden van een vangnet waar nodig. Mensen hebben zelf de mogelijkheden om te kiezen waar en hoe ze willen wonen. De samenwerkende partijen bieden een range van keuzemogelijkheden waaruit gekozen kan worden. Van zelfstandig wonen en zorg aan huis tot intramurale zorg waar dit nodig is. Er is gekozen om deze ontwikkelagenda een lokale agenda te laten zijn. Het gaat om de lokale markt van wonen en zorg voor de Delftse inwoner. Waar samenwerking nodig is, wordt deze in de regio vormgegeven. Leeswijzer In hoofdstuk 2 worden de conclusies samengevat van de opgave en de onderliggende analyse die we samen met de partners hebben opgesteld. Dit resulteert in hoofdstuk 3 in een concrete ontwikkelagenda 2015 – 2018. Het onderzoeksrapport van Companen is separaat bijgevoegd waarin een weerslag wordt gegeven van de kwantitatieve opgave op basis van kwalitatieve factoren (zie hoofdstuk 2). 2.
De Delftse opgave
Bij de opgave rond wonen en zorg hebben we het onderscheid gemaakt tussen de kwalitatieve en kwantitatieve opgave. Het gaat hierbij om een maatschappelijke opgave waar we als gezamenlijke partijen in samenwerken om deze ook daadwerkelijk te realiseren. De kwalitatieve opgave geeft een antwoord op de vraag welke uitgangspunten we in Delft hanteren bij de verbinding tussen de woonopgave, de zorgvraag en het vastgoedvraagstuk (zie paragraaf 2.1). Samen met de partners zijn deze uitgangspunten geformuleerd. Het vastgoedvraagstuk vloeit voort uit het feit dat het overheidsbeleid leidt tot een transformatie van de huidige verzorgingshuiscapaciteit als gevolg van het landelijke beleid rond ‘scheiden wonen en zorg’. Voor de GGZ en de gehandicaptenzorg speelt het vastgoedvraagstuk in mindere mate omdat het om kleinere aantallen gaat en bestaande huisvesting makkelijker zelfstandig verhuurd kan worden aan de doelgroep. Bij de kwantitatieve opgave gaat het om aantallen (zie paragraaf 2.2), wat is de prognose van het aantal woningen voor specifieke groepen2 die Delft de komende jaren nodig heeft? De vraag hierbij is: hoe ziet de vraag van de Delftse bevolking eruit en hoe kunnen we tot een realistische aanname komen op basis van en passend bij de behoefte van de wensen in Delft op het terrein van wonen en zorg.
2
Het gaat hierbij om groepen die zorg nodig hebben als ook om groepen met fysieke beperkingen die een bepaalde toegankelijkheid vereisen.
2/22
Allereerst is samen met de partners een prognose opgesteld voor de woonopgave in Delft op het terrein van wonen in relatie tot zorg3. Companen heeft in opdracht van de gemeente aanvullend onderzoek gedaan naar de kwalitatieve factoren die de toekomstige vraag naar wonen en zorg beïnvloeden. Deze kwalitatieve factoren zijn kwantitatief vertaald waardoor er een bandbreedte (minimale en maximale variant) is ontstaan die de Delftse opgave weergeeft voor de komende jaren. 2.1
De kwalitatieve opgave
Keuzemogelijkheid: een range aan vormen van wonen en zorg In Delft willen we dat de burger kan kiezen uit een range van vormen van wonen en zorg: 1. Zelfstandig (in de eigen woning) wonen en daar de zorg krijgt als dat nodig is. 2. In een meer geclusterde vorm van wonen en zorg, waarbij men zelfstandig woont maar wel met een servicepakket dat men af kan nemen. Dit kan in diverse vormen (zie pagina 5-6). 3. Intramuraal wonen in een voorziening wanneer dit noodzakelijk is, bijv. in een verpleeghuis of een zorginstelling. Het gaat er dus om dat burgers eigen keuzen kunnen maken voor een passende woning in een woonomgeving met voorzieningen die bij hun past. Dit vraagt om beleid dat zowel aandacht heeft voor de algemene toegankelijkheid van woningen (in de zin van toegang en de doorgankelijkheid van de woning) in Delft als het realiseren van concepten wonen en zorg c.q. verzorgd wonen. Dit laatste als antwoord op de vraag van de toekomstige doelgroep die behoefte heeft aan een vorm van verzorgd wonen (zie ook paragraaf 2.2). Maar ook voor doelgroepen in bijv. de GGZ en de gehandicaptensector heeft geclusterd wonen de voorkeur. Door een breed aanbod te creëren ontstaat ook de mogelijkheid om doorstroom te stimuleren. Zeker in bepaalde wijken als bijvoorbeeld Tanthof is dit aan de orde. Hiervoor wordt ook de functie van seniormakelaar ingezet (zie paragraaf 3.4). Daarnaast gaat het ook om inzet op voorzieningen in de woonomgeving waardoor burgers langer zelfstandig kunnen blijven wonen. Zorgaanbod In de Sociale Visie van de gemeente Delft is uitgangspunt dat iedere burger die zorg nodig heeft, deze ook krijgt. Waar dit mogelijk is op eigen kracht en waar dit nodig is vanuit de maatwerkvoorzieningen. De gemeente creëert de juiste randvoorwaarden om ervoor te zorgen dat er arrangementen voor zorg en welzijn beschikbaar zijn voor zowel de thuissituatie als in de meer geclusterde vormen van wonen en zorg. Hierover zijn met de partners in de Wmo, Jeugd en Participatie in het kader van het beleid rond ISD afspraken 3
Deze prognose is opgesteld op basis van de classificatie van de woningvoorraad van de gemeente Delft naar sterren. Dit zowel van de van de voorraad van de woningcorporaties als de particuliere voorraad. Vanuit deze classificatie is de Delftse opgave uitgewerkt op basis van onderzoeken van ABF Research die gebaseerd is op de landelijke Monitor Investeren voor de Toekomst (MIT) 2012.
3/22
gemaakt over de inkoop en is er per 1 januari 2015 één toegangsorganisatie voor zorg en ondersteuning. Het gaat hierbij om de brede range van zorgvormen: lichte en zwaardere vormen van (ambulante) zorg in de thuissituatie inclusief het Volledig Pakket Thuis (VPT) tot intramurale vormen van zorg. Deze vormen van zorg worden geboden in combinatie met de keuzemogelijkheden die er zijn in de range van vormen van wonen en zorg (zie pagina 3). Differentiatie Er wordt in deze opgave voldoende gedifferentieerd. Daarbij wordt aangesloten bij de vraag. Er is bijvoorbeeld zowel aandacht voor wonen en zorg in het segment voor de sociale huurwoningen als woningen in het duurdere huur- maar ook het koopsegment. Voldoende differentiatie vinden we belangrijk. Op basis van de inkomensgegevens van de Delftse ouderen betekent dit dat zeker 50% van de Delftse opgave in de categorie sociale huurwoning gerealiseerd dient te worden4. Tevens is er aandacht voor alle doelgroepen, zowel voor ouderen maar ook voor de GGZ en de gehandicaptensector. Spreiding over de stad Tevens vinden we het belangrijk dat er spreiding over de gemeente Delft bestaat voor de vormen van wonen en zorg. De drie uitgangspunten die we hierbij hanteren, zijn: De spreiding van het percentage ouderen in de stad (zie bijlage1): De wijken Voorhof en Buitenhof zijn op dit moment het meest vergrijsd. In deze wijken is ongeveer 1/5 65-plus. Ook in absolute aantallen kennen deze twee wijken het hoogste aantal ouderen, te weten 2.324 en 2.8305. Als prognose van de bevolking naar leeftijd in de periode 2014 – 2030 wordt bezien, groeit het aantal 65+’ers met ongeveer met 3,7%. In de wijken Tanthof en de Binnenstad groeit het aantal ouderen relatief sneller, respectievelijk met 7,2% en 5,1%. Op basis van deze prognoses zijn in 2030 de wijken Buitenhof, Voorhof en Tanthof de wijken met de meeste 65+ in absolute aantallen, respectievelijk 3.457, 3.172 en 3.055. Bestaand voorzieningenniveau i.r.t. wonen en zorg: Vanuit het Nationaal Programma Ouderen blijkt dat wanneer noodzakelijke voorzieningen in de directe omgeving aanwezig zijn, dit een positief effect heeft op het langer zelfstandig kunnen blijven functioneren. Het gaat hierbij om eerstelijnsvoorzieningen, winkels, openbaar vervoer en mogelijkheden voor ontmoeting en vrijetijdsbesteding. We kiezen er in Delft voor om wonen en zorg te concentreren op die plekken in de stad waar de genoemde voorzieningen aanwezig zijn. Het gebied rondom De Hoven is hier een goed voorbeeld van. Duurzaam gebruik bestaand vastgoed: Momenteel is het lastig om sociale nieuwbouw te realiseren in verband met de grote onrendabele top en de beperkte financiële mogelijkheden van de corporaties. Voor realisatie van het concept wonen en zorg in de sociale sector moet 4
Huishoudens met een inkomen tot € 34.911 (per 1-1-2015) komen in aanmerking voor een sociale huurwoning. Binnen de doelgroep ‘toekomstige ouderen’ (55- 75 jarige) heeft 40 – 45% bij een stabiel inkomensplaatje een inkomen van € 33.000 euro of minder. 5 Cijfers per 1 januari 2014.
4/22
zoveel mogelijk aangesloten worden bij het bestaande vastgoed dat daarvoor geschikt is. Er komt zorgvastgoed vrij in de bestaande voorraad dat opnieuw herbestemd wordt. Dit door het sluiten van een aantal verzorgingshuizen. Diverse van deze locaties bevinden zich in Buitenhof en Voorhof. Op basis van bovenstaande uitgangspunten kiezen we ervoor om gericht in de wijken Buitenhof en Voorhof te investeren in de samenhang tussen voorzieningen en wonen en zorg. Hiermee ontstaat een ‘woonservicezone XLplus’. Dit betekent niet dat in andere wijken geen ontwikkelingen op het terrein van wonen en zorg worden gestimuleerd (zie ook paragraaf 3.1), maar dat niet overal het zelfde voorzieningenniveau in de omgeving kan worden gerealiseerd als in het hiervoor genoemde gebied. Daarnaast blijft ook de wijk Tanthof een aandachtsgebied voor wonen en zorg. Dit zeker gezien de specifieke woningbouw (veel ééngezinswoningen en weinig appartementen), de forse toename van het aantal 65-plussers en het feit dat wijkbewoners er meer dan gemiddeld voor kiezen om in deze wijk ook bij verhuizing te blijven wonen6. In de ontwikkelagenda krijgt dit dan ook een aparte plaats (zie paragraaf 3.1) Geclusterd wonen: wonen en zorg De gezamenlijke partners samen met de gemeente Delft vinden het belangrijk dat er differentiatie bestaat in het aanbod, waardoor de burger te kiezen heeft. Daarom willen we op verschillende locaties verspreid over de stad samen met diverse aanbieders wonen en zorg ontwikkelen, zodat in dat opzicht ook keuzemogelijkheid voor de burger blijft bestaan. Dit in aansluiting op de projecten die al lopen (zie paragraaf 3.1). Een ander uitgangspunt is dat met een servicepakket ook diensten in de wijk voor een bredere doelgroep worden aangeboden. Dit geldt enerzijds voor services op de betreffende locatie waar de wijk gebruik van kan maken zoals een ontmoetingsfunctie. Maar ook services die naar de burger in de wijk worden gebracht. Daarbij geven de gezamenlijke partners dit sector overstijgend vorm. Services die vanuit de ouderenzorg worden aangeboden, kunnen ook aansluiten bij de vraag van bijvoorbeeld GGZ-cliënten die in meer of mindere mate zelfstandig in de wijk wonen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de eerder genoemde ontmoetingsfunctie. Hierdoor ontstaan er dus vormen van diensten die minder doelgroep specifiek zijn. Een goed voorbeeld hiervan is steunpunt van Perspectief in Tanthof-Oost dat als een ‘open’ voorziening ingezet wordt voor de buurt. Een dergelijk initiatief wordt door Perspectief ook in Tanthof-West maar ook elders in de stad gerealiseerd. Het concept wonen en zorg kent in Delft op dit moment een aantal ontwikkelingen: 1. Van het verzorgingshuis naar wonen en zorg: Pieter van Foreest doet dit onder de naam Zorghuis 2020, Delfshove is op dit moment de eerste locatie in Delft die zo wordt getransformeerd. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van verzorgingshuis naar wonen en zorg. De burger huurt 6
Dit op basis van de verhuisbewegingen die er binnen en tussen de verschillende wijken plaatsvinden.
5/22
2.
3.
4.
5.
2.2
de woning, woont zelfstandig en neemt een servicepakket af dat varieert in services op het terrein van veiligheid, welzijns- en zorgfuncties. Ook vanuit woningcorporaties of projectontwikkelaars wordt aan dit soort concepten gewerkt. Hierbij wordt vanuit een bestaand appartementencomplex of bij nieuwbouw ingespeeld op de ontwikkeling van zelfstandig wonen naar wonen en zorg. De burger huurt de woning van de woningcorporatie of koopt een woning. De burger hoeft zeker bij de aanvang van bijvoorbeeld de huur geen zorgvraag te hebben, maar hoort wel tot de doelgroep, bijv. de senioren of de GGZ-doelgroep. De woningcorporatie verzorgt het wonen en de zorgaanbieder biedt een ‘servicepakket’. Vaak wordt er gewerkt met een basispakket waarin met name zaken rond veiligheid (alarmering, huismeester etc.) zijn opgenomen en een op maat pakket dat per huurder kan variëren (o.a. maaltijdvoorzieningen, activiteitenaanbod in een gemeenschappelijke ruimte, huishoudelijke hulp en zorg). Het op maat pakket kan ook aangeboden worden door diverse aanbieders, terwijl het basispakket in de regel door één aanbieder wordt verzorgd. Dit gezien het feit dat hiervoor een minimale afname nodig is om dit financieel rendabel in de markt te zetten. Wooninitiatieven: Dit zijn eigentijdse woonvormen voor zelfredzame mensen van 50 jaar en ouder, die op basis van gedeelde interesses, denominatie of achtergrond met aandacht voor elkaar in groepsverband willen wonen. Met behoud van privacy willen zij een aantal voorzieningen met elkaar delen en als dat nodig is verlenen zij “burenhulp” aan elkaar. Vanuit dit concept wordt ‘zorg’ aan elkaar gegeven, maar is het ook mogelijk om in groepsverband langer zelfstandig te blijven wonen met ondersteuning vanuit een zorgaanbieder. Zorghotel: Pieter van Foreest onderzoekt op dit moment in welke vorm zij een zorghotel kan realiseren. Het gaat hierbij om een vorm van tijdelijk / kortdurend verblijf om bijvoorbeeld de mantelzorger tijdelijk te ontlasten of om er zelf even uit te zijn. Op dit moment is de functie kortdurend verblijf op diverse plekken in de gemeente Delft, verspreidt over de verschillende locaties vorm gegeven. Ook in de regio is de functie van een zorghotel al beschikbaar, te weten in Pijnacker Nootdorp en Rijswijk. In het eerste kwartaal worden met Pieter van Foreest op basis van haar verkenning afspraken gemaakt of en hoe deze functie in Delft een plek kan krijgen. Short-stay: Short-stay is een concept waarbij er diverse vormen van wonen met services worden aangeboden. Dit voor kortere periode. We constateren in Delft dat er een toenemende behoefte is aan tijdelijke / flexibele woonvormen voor verschillende doelgroepen. Het gaat hierbij om een diversiteit van groepen bijv. die tijdelijk begeleiding nodig hebben en dan weer zelfstandig kunnen wonen. Maar ook om doelgroepen die geen zorg nodig hebben zoals groepen die werk- of studiegericht op zoek zijn naar kortverblijf zoals kenniswerkers en internationale studenten. De kwantitatieve opgave
Het rapport van Companen laat ons de bandbreedte zien van het aantal woningen dat Delft de komende jaren (2015 – 2040) nodig heeft voor 6/22
doelgroepen wonen en zorg. Hierin heeft Companen diverse kwalitatieve ontwikkelingen meegenomen die van invloed zijn op de opgave in de komende jaren. In volgende tabel7 is deze bandbreedte in termen van de opgave voor de korte termijn (tot 2020) samengevat. Wonen en zorg8 3-ster 2-ster 1-ster waarvan verzorgd wonen voor ouderen waarvan begeleid wonen VG, geclusterd begeleid wonen GGZ en beschermd wonen GGZ.
Huidig aanbod 170 2.110 8.230 774
Huidige opgave
Opgave 20209
70 -/- 680 98 – 3.040 144
111 – 210 -/- 300 – -/- 428 1.305 – 5.020 220 – 450
nu in regulier aanbod
20010
290
De ondergrens van de 1-ster woningen is gebaseerd op het aantal ouderen huishoudens dat nu in een woning met 1 ster woont en het aantal ouderen die in het WoON2012 hebben aangegeven op korte termijn te willen verhuizen naar een geschikte woning. Dit aantal is gecorrigeerd voor de additionele vraag naar woningen met twee en drie sterren. De bovengrens is gebaseerd op een theoretische kansberekening op het krijgen van fysieke beperkingen per leeftijdsklasse. De bovengrens loopt daarom gelijk op met de groei van het aantal ouderen. Bij het verloop van de ondergrens is rekening gehouden met de kwalitatieve factoren die Companen heeft onderzocht waaronder een afnemende verhuisbereidheid van ouderen (zie rapportage Companen). Ook de vraag naar begeleid wonen VG, geclusterd begeleid wonen GGZ en beschermd wonen GGZ is in deze in de tabel opgenomen. Deze vraag sluit aan op de concrete huisvestingsvragen van doelgroepen die zorg hebben (o.a. gehandicaptenzorg en GGZ). Dit is samen met de partners geïnventariseerd en wordt meegenomen in de concrete ontwikkelagenda (zie hoofdstuk 3). Ten aanzien van deze doelgroepen is door de partners aangegeven dat deze in de meeste gevallen geen bijzondere toegankelijkheideisen vragen (behalve voor specifieke kleine groepen lichamelijk gehandicapten). Belangrijke 7
Zie voor achtergronden en onderbouwing van deze cijfers ‘Gemeente Delft: een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen’, 1 december 2014, Companen. 8 Delft hanteert hierbij de sterrenclassificatie t.b.v. geschikte zelfstandige woningen waarbij 1-ster staat voor nultredenwoningen geschikt voor mensen met een wandelstok / beperkt uithoudingsvermogen, 2-ster voor rollator toe- en doorgankelijk en 3-ster voor rolstoel toe- en doorgankelijk. Verzorgd wonen zijn de huishoudens in de leeftijd van 55-jaar of ouder die in een ouderenwoning wonen en zo nodig gebruik maken van verpleging en/of verzorging vanuit een nabij gelegen zorgsteunpunt. Het gaat hierbij dus om geschikte zelfstandige woningen in de nabijheid van een zorgsteunpunt die door 55-plussers worden bewoond. 9 Het gaat hierbij om een opgave op basis van de huidige ‘bevroren voorraad’. Nieuwbouwprojecten zijn hierin dus nog niet verdisconteerd. 10 Dit is inclusief de vraag van Perspectief rond de OGGZ-doelgroep van 50 plaatsen in 2015 om het aantal daklozen in Delft structureel terug te brengen.
7/22
randvoorwaarde is wel dat de woningen betaalbaar zijn (sociale huur) en er voor sommige groepen geclusterd wonen aan de orde is. Clustering van bepaalde doelgroepen vraagt wel om aandacht voor de leefbaarheid van deze complexen. Dit vraagt om goede begeleiding en ondersteuning. Ook zoeken we daarom als gezamenlijke partijen naar de balans tussen clustering en spreiding van deze groepen in complexen inclusief concepten die passen bij deze doelgroepen. In bijlage II is de spreiding van het huidige aanbod toegankelijke woningen opgenomen. In Voorhof en Buitenhof is de grootste voorraad van deze woningen te vinden. Dit sluit aan op bijvoorbeeld de cijfers van de leeftijdsopbouw en spreiding van 65-plussers over de stad. Opvallend is hierbij het lage aantal in de wijk Tanthof, dit zeker gezien het toenemend aantal senioren in deze wijk (zie paragraaf 2.1). 3.
De Delftse ontwikkelagenda 2015 – 2018
3.1
De agenda
In deze paragraaf beschrijven we per wijk wat de ontwikkelingen zijn waar we als gezamenlijke partners in (gaan) investeren. Dit als bijdrage aan de maatschappelijke opgave in het kader van wonen en zorg zoals deze in hoofdstuk 2 is beschreven. Daarbij hebben we een tweeledige focus: 1.
2.
Herontwikkeling van bestaand vastgoed: Met de woningcorporaties, zorginstellingen en gemeente doen we een investering in de bestaande voorraad waarbij uitgangspunt is dat deze herontwikkeling minimaal een bijdrage levert aan de opgave op het terrein van 1 en 2 ster woningen, het verzorgd wonen voor ouderen, begeleid wonen VG, geclusterd begeleid wonen GGZ en beschermd wonen GGZ. Deze herontwikkeling bestaat uit zowel de herbestemming van de huidige verzorgingshuizen (zie bijlage III) en bestaand vastgoed van de woningcorporaties dat specifiek bedoeld is voor de eerder genoemde doelgroepen. Nieuwbouw: Op nieuwbouwlocaties in de stad is voor de gemeente uitgangspunt dat deze nieuwbouw een bijdrage levert aan de ontwikkelopgave wonen en zorg. Met de gezamenlijke partijen wordt per locatie onderzocht op welke wijze en in welke mate. Projecten krijgen in het gemeentelijke beleid prioriteit als de woningen 2-ster toegankelijk worden gebouwd (toetskader woningbouw).
Daarnaast werken we met de gezamenlijke zorgaanbieders in aansluiting op de bestaande projecten aan de samenhang tussen wonen en zorg voor diverse doelgroepen, over de sectorgrenzen heen en minder doelgroep specifiek dus. Al werkende weg zijn we al aan de slag om concepten te ontwikkelen. Deze werkwijze zetten we voort, dus niet achter de tekentafel maar aan de hand van concrete projecten. Tevens betrekken we per deelproject de functie naar de wijk en hoe ook bestaande voorzieningen als ontmoetings- en dienstencentra daarin een plek kunnen krijgen. Buitenhof / Voorhof 8/22
In deze wijk met veel vergrijzing, veel voorzieningen en diverse bestaande verzorgingshuizen die herontwikkeld worden, zetten we in op de realisatie van de zogenaamde woonservicezone XL. Concreet betekent dit dat we op dit moment in deze wijk aan de volgende ambities werken: Herontwikkeling en bestaand vastgoed 1. In De Buytenweye vindt concentratie plaats van verpleeghuiszorg waarbij met Pieter van Foreest uitwerkt wat deze locatie ook voor de wijk te bieden heeft. In samenhang daarmee starten we samen met Vidomes een inventarisatie naar de behoefte van de huidige bewoners van de Sterflats om in aansluiting daarop wonen en zorg op deze locatie te realiseren. Hierbij richten we ons niet alleen op de oudere doelgroep, maar ontwikkelen we ook een plan om voor andere doelgroepen een vorm van wonen en zorg in de Sterflats of nabije omgeving te bieden. 2. Vestia en Pieter van Foreest zijn al gestart op de huidige locatie Delfshove om het concept Zorghuis 2020 uit te rollen. Ambitie is om hier in 2015 16 appartementen vanuit dit concept te realiseren met een mogelijke doorgroei naar 60 appartementen in latere jaren. 3. Op de locatie Abstwoude willen Vestia en Pieter van Foreest een herontwikkeling realiseren. Enerzijds is het de bedoeling om ook hier een aantal plaatsen voor zwaardere verpleeghuiszorg te realiseren en daarom heen een aantal appartementen waarin zorg geleverd kan worden vanuit de voorziening voor de verpleeghuiszorg. Medio 2015 wordt vanuit dit project duidelijk of en op welke termijn dit haalbaar is en ook welke bijdrage deze ontwikkeling kan leveren aan de kwantitatieve opgave. 4. Vestia heeft besloten om de locatie Stefanna die door Pieter van Foreest wordt afgestoten niet te herontwikkelen maar een andere bestemming te geven. Met Vestia onderzoeken we op dit moment of hier een short-stay voorziening te realiseren. Dit sluit aan op diverse vragen die de gemeente heeft rondom het huisvesten van doelgroepen die zorg nodig hebben, juist ook voor kortere periode. Maar ook de combinatie met eerder genoemde doelgroepen die werk- en studiegerelateerd op zoek zijn naar flexibele vormen van wonen worden in dit onderzoek betrokken. Gezien de omvang, de ligging en de mogelijkheden om in de plint een aantal voorzieningen te realiseren die dit concept kunnen ondersteunen, willen we medio 2015 de haalbaarheid van dit concept op deze locatie helder hebben. Het gaat hierbij om 178 appartementen. 5. Tot slot zijn in deze wijk al een aantal seniorencomplexen die aansluiten op nieuwe concepten van wonen en zorg die op dit moment ontwikkeld worden. Voorbeelden hiervan zijn de Artemisflat van Woonbron en ook de appartementen van het project ‘Boven de Hoven’. Dit gezien de toegankelijkheid van deze woningen en het voorzieningenniveau in de directe omgeving. In het project ‘Boven de Hoven’ gaat het om 70 appartementen in zowel de koop als de vrije huursector. Tanthof 9/22
Gezien het toenemend aantal ouderen in Tanthof (zie paragraaf 2.2) en het feit dat wijkbewoners er meer dan gemiddeld voor kiezen om in deze wijk ook bij verhuizing te blijven wonen, willen we ook in deze wijk de mogelijkheden voor wonen en zorg stimuleren. Herontwikkeling en bestaand vastgoed Concreet gaan we begin 2015 samen met Woonbron en Vestia onderzoeken of we met de appartementencomplexen aan de Afrikalaan en Aziëlaan een vorm van wonen en zorg kunnen realiseren. Het gaat hierbij om huurwoningen zowel in de categorie onder, als boven de sociale huurgrens en een enkel koopappartement met terugkoopgarantie van Woonbron. Tevens zal dan door de gezamenlijke partijen bekeken worden welke zorgaanbieders bij dit project worden betrokken. Tevens willen we op de middellange termijn in aansluiting op het onderwijshuisvestingplan dat begin volgend jaar wordt vastgesteld, onderzoeken welke mogelijkheden er zijn op de onderwijslocaties die de komende jaren in de wijk Tanthof vrij komen. Wanneer het onderwijshuisvestingsplan wordt vastgesteld, wordt ook concreet om welke locaties het gaat. We verkennen samen met de woningcorporaties en de zorgaanbieders welke mogelijkheden of kansrijke plekken er zijn voor wonen en zorg. Binnenstad / Vrijenban / Wippolder Ook in Delft-Oost zijn diverse ontwikkelingen op het terrein van wonen en zorg: Herontwikkeling en bestaand vastgoed 1. We onderzoeken met Woonbron wat de toekomstige invulling van Monica is. Ook deze locatie komt vrij omdat Pieter van Foreest hier geen zorg meer biedt. Gezien de omvang (40 kleine en 8 grotere appartementen) is deze locatie minder geschikt voor het concept shortstay. Het ligt dus nog open of deze locatie een invulling krijgt in de lijn van wonen en zorg of dat er gezocht wordt naar een andere bestemming. In het eerste half jaar van 2015 willen we dit helder hebben. Nieuwbouw 2. In de Wippolder gaat nieuwbouw plaatsvinden in het gebied dat grenst aan de Prof. Burgershof. Het gaat hier ook om appartementen die geschikt zijn voor wonen en zorg. Medio 2015 is helder welke bijdrage deze ontwikkeling kan leveren aan de ontwikkelopgave wonen en zorg. Tevens zijn we in dit kader met Vidomes in gesprek over de mogelijkheden om het huidige appartementencomplex van Vidomes aan de Prof. Burgershof meer te profileren als wonen en zorg. 3. In de Spoorzone stimuleren we als gemeente het particuliere initiatief om tot vormen van wonen en zorg te komen m.n. voor de doelgroep met een hoger inkomen. Op dit moment wordt er een verkenning uitgevoerd die goed aansluit bij deze lijn. Deze partij onderzoekt of er mogelijkheden zijn voor een woon-concept met uitgebreide mogelijkheden om ook zorg en dienstverlening op aanvraag aan te bieden in de eigen woning of in 10/22
de directe nabijheid daarvan. Bij deze verkenning zijn Florence en Incluzio betrokken. Voordijkshoorn / Hof van Delft/Harnaschpolder Herontwikkeling en bestaand vastgoed 1. In deze wijk onderzoekt Pieter van Foreest of zij in de locatie Lindenhof het concept Zorghuis 2020 gaat uitrollen of dat zij op een andere plek in de wijk een concept wonen en zorg gaat initiëren. Dit mede in relatie tot de aanleunwoningen van Vidomes naast de Lindenhof. De eerste helft van 2015 wordt dit helder. Nieuwbouw 2. De nieuwbouw Harnaschpolder wil de gemeente ook inzetten in het kader van de opgave wonen en zorg. We onderzoeken in 2015 welke mogelijkheden hier zijn en hoe dit samen met ontwikkelaars ingevuld kan worden. 3.2
Relatie met de kwantitatieve opgave
In de kwantitatieve opgave is uitgegaan van een bandbreedte. In onderstaand overzicht is resumerend opgenomen aan welke projecten nu gewerkt wordt en welke bijdrage deze gaan leveren aan de opgave die we voor 2020 willen realiseren. In bijlage IV is een overzichtskaart opgenomen van de projecten.
11/22
Wijk/Project 1.
Delfshove Abtswoude Stefanna Boven de Hoven
Bestaande capaciteit, 16 - 60 appartementen (*)
Bijdrage verzorgd wonen * * *
p.m. 160 appartementen (**) 70 appartementen
*
p.m p.m.
p.m.
p.m.
Binnenstad / Vrijenban / Wippolder
Spoorzone Monica Prof. Burgershof e.o.
4.
Bijdrage 3ster
Tanthof
Afrikalaan / Aziëlaan Schoollocaties
3.
Bijdrage 2ster
Buitenhof / Voorhof
Sterflats
2.
Bijdrage 1ster
p.m. (50 appartementen) p.m.
*
Voordijkshoorn Hof van Delft
Lindenhof Harnaschpolder
p.m. p.m.
Totaal Huidige opgave
*
290 - 340 98 – 3.040
-/- 680
Waarvan verzorgd wonen
Opgave 2020
1.305 – 5.020
p.m. 70 144
-/- 300 - -/428
111 - 210
Waarvan verzorgd wonen 220 - 450 (*) In 2015 gaat het om 16 appartementen met mogelijke doorgroei naar 60 appartementen in latere jaren. (**) Daarnaast gaat het bij Stefanna ook nog op 122 zelfstandige woningen. Deze zijn echter al meegerekend in de bestaande voorraad.
Wanneer we de bandbreedte afzetten tegen de beschreven projecten is de conclusie dat we binnen de huidige categorie 3-ster woningen een kleine opgave te realiseren hebben. Vanuit de projecten is in 2015 nadrukkelijk aandacht voor deze opgave en we bespreken met de partners hoe we deze opgave in het kader van deze projecten kunnen invullen. In de huidige opgave van de 1-ster woningen wordt voorzien door het ‘overschot’ aan 2-ster woningen in Delft, uitgaande van de ondergrens van Companen. Dit sluit ook aan bij de praktijkervaring van de woningcorporaties dat er op dit moment geen bovengemiddelde vraag is naar woningen met 1 ster. Op middellange termijn (2020 – 2030) zijn er minimaal 1.000 extra woningen met 1-ster nodig (saldo van ‘overschot’ 2-ster woningen en te realiseren minimaal aantal woningen met 1-ster). Wanneer de lopende projecten worden verrekend, gaat het nog om een opgave van minimaal zo’n 700 woningen. Daarom worden in 2015 e.v. drie lijnen verder uitgewerkt: 12/22
1. 2. 3.
Met de woningcorporaties maken we in 2015 op basis van de voortgang van de beschreven projecten afspraken over de bijdrage die deze projecten leveren aan de opgave. Verder zet de gemeente in om middels de uitbreidingslocaties (Spoorzone en Harnaschpolder) ook een bijdrage te leveren aan de opgave. Een derde ontwikkelpunt in het gemeentelijk beleid is om eigenaren van de particuliere voorraad nadrukkelijk te stimuleren de toegankelijkheid van deze woningen te verbeteren. In de eerste helft van 2015 komen we met concrete voorstellen hoe we dit handen en voeten willen geven.
Ten aanzien van de opgave verzorgd wonen / wonen voor specifieke doelgroepen (in 2020 zo’n 500 woningen)11 voorzien de gezamenlijke partners door het omvormen van een aantal verzorgingshuizen naar het concept wonen en zorg en in de bestaande voorraad deze vorm van wonen te realiseren. De projecten Delfshove en Stefanna (zie paragraaf 3.1) zouden al een bijdrage van zo’n 240 woningen in deze categorie kunnen leveren. Hiermee is de ondergrens van de bandbreedte gerealiseerd. Medio 2015 blijkt welke bijdrage bijvoorbeeld Monica, de ontwikkelingen rond Abtswoude, de Sterflats en in de wijk Voordijkshoorn / Hof van Delft rond Zorghuis 2020 in kwantitatieve zin kan bijdrage aan deze opgave. 3.3
Projectaanpak 2015
Projectaanpak per deelproject Vanaf 2015 vormen we per deelproject zoals beschreven in de inhoudelijke ontwikkelagenda een projectgroep van direct betrokken partijen. Rond een aantal projecten loopt dit al. Als gemeente willen we dit aanjagen en faciliteren. We spelen alleen een rol waar projecten nog meer in de verkennende fase zijn om deze op gang te brengen. Wanneer een project loopt of in een uitvoerende fase is, is de gemeente alleen nog betrokken waar dit nodig is. Rol van de gemeente: regierol en coördinatiefunctie Zowel de woningcorporaties als de gemeente willen in 2015 gezamenlijk regie voeren op de verschillende deelprojecten. Dit om af te stemmen welke ontwikkelingen in de deelprojecten spelen, nieuwe ontwikkelingen en mogelijke deelprojecten op elkaar af te stemmen en geconstateerde problemen gezamenlijk op te pakken. De gemeente vult deze rol in vanuit haar regierol en in partnerschap zoals bedoeld in de Sociale Visie. In 2015 creëren we dus een overlegtafel vanuit de gemeente en de woningcorporatie om invulling te geven aan bovenstaande regierol. Waar nodig schuiven op agenda ook de betrokken zorginstellingen aan. Ook vindt aan deze tafel afstemming plaats over de concrete huisvestingsvragen van de verschillende zorgaanbieders. Toewijzingsbeleid 11
Hierbij is uitgegaan van de ondergrens van verzorgd wonen voor de doelgroep ouderen en de behoefte aan wonen voor bijzondere doelgroepen.
13/22
Tevens trekken we aan deze tafel gezamenlijk op rond het onderwerp toewijzingsbeleid. De huisvestingswet vereist echter dat we voor 1 juli al een nieuwe huisvestingsverordening vaststellen. We bekijken op welke manier we ruimte in deze verordening kunnen opnemen ten behoeve van het starten van één of meerdere pilots in wooncomplexen ten behoeve wonen en zorg. Op dit moment is namelijk nog onvoldoende helder welke toewijzing het beste aansluit bij de verschillende vormen van wonen en zorg die aan het ontstaan zijn. Juist vanuit de concepten die we op verschillende plekken in de stad ontwikkelen, komt de vraag op welke wijze de toewijzing het best kan worden ingericht. We onderzoeken in deze pilot(s) samen met de woningcorporaties en de zorgaanbieders welke andere vormen van toewijzing je zou kunnen realiseren en welke het beste passen bij de nieuwe vormen van wonen en zorg. Hierbij betrekken we ook de evaluatie van het woningtoewijzingsbeleid kwetsbare groepen (GGZ en VG). Eind 2015 levert dit concrete voorstellen op hoe we in regionaal verband tot nadere afspraken kunnen komen over het toewijzingsbeleid in het kader van wonen en zorg. Hierop kan dan later -indien nodig- de huisvestingsverordening worden aangepast. Een extra meerwaarde die de gemeente Delft aan deze tafel inbrengt, is de coördinatiefunctie wonen en zorg binnen de gemeente Delft. Deze functie hebben we in 2014 weer opnieuw handen en voeten gegeven. Alle vragen die op welke plek dan ook binnen de gemeente binnenkomen over woningbouw of huisvesting voor zorgafhankelijke groepen, of plannen voor de realisatie hiervan komen binnen bij de ‘coördinator wonen en zorg’. Deze toetst in eerste instantie met de verantwoordelijk programmeur of plannen of vragen aansluiten bij het gemeentelijk beleid en brengt deze in aan de hiervoor genoemde overlegtafel van gemeente en woningcorporaties. Dit om vraag en aanbod op deze wijze bij elkaar te brengen. Tevens is de ‘coördinator wonen en zorg’ de linking pin tussen de afdeling Samenleving en het gemeentelijk bouwinitiatievenoverleg. De ‘coördinator wonen en zorg’ blijft verantwoordelijk totdat een gemeentelijk projectleider is aangewezen, of totdat een externe partij een vraag naar aanbod heeft geadopteerd. De overlegtafel van gemeente en woningcorporatie richten we voor één jaar in en komt 1 keer per 6 weken bijeen om de voortgang te bespreken. Dit omdat juist in dit eerste jaar er veel afstemming nodig is en er nog veel deelprojecten in de verkennende fase zijn. Deze periode heeft nog sterk het karakter van een transitie en vraagt daarom om een projectaanpak. De gemeente levert de voorzitter en voert de regie. Medio 2015 wordt door de partijen aan deze tafel bezien hoe deze vorm van regie en afstemming ondergebracht kan worden in bestaande structuren. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het beleids- en uitvoeringsoverleg wonen. De overlegtafel rapporteert over de voortgang aan het bestuurlijke overleg wonen. De gezamenlijke partners aan de overlegtafel rapporteren per kwartaal aan het Sociaal Platform over de voortgang. 3.4
Inzet van (beleids)instrumenten
Om de algemene toegankelijkheid van woningen in de stad te blijven stimuleren en voldoende (basis)voorzieningen voor zorg en ondersteuning in 14/22
de stad te waarborgen, zet de samenwerkende partijen de volgende (beleids)instrumenten in: Wmo-middelen In de nieuwe Wmo-verordening en de bijbehorende beleidsregels is vastgelegd hoe de gemeente omgaat met Wmo-aanvragen zowel op het terrein van zorg als woningaanpassingen. Ten aanzien van woningaanpassingen gaan we uit van een ‘leefbaar huishouden’ te weten, een ‘geschikte woning waarin de burger zijn alledaagse levenshandelingen kan verrichten’. De gemeente heeft in haar beleidsregels een afwegingskader geschetst op basis waarvan de WMO-consulent samen met de zorgvrager beziet welke oplossing het meest geschikt is. Daarbij kan een advies worden gegeven om te verhuizen op basis waarvan de burger een urgentieverklaring kan krijgen. Dit indien tijdige verhuizing naar een sociale huurwoning nodig is. Hiermee is de inzet van zorg waar nodig geborgd. Delft voor elkaar De gemeente Delft heeft de afgelopen periode afspraken gemaakt met “Delft voor elkaar” voor de invulling van de algemeen toegankelijke basisvoorzieningen in de stad. Delft voor elkaar ontwikkelt en makelt als netwerkorganisatie een integraal aanbod op het gebied van Zorg, Sport en Welzijn in de stad. Deze voorzieningen bieden allerlei vormen van informele en formele ondersteuning waaronder ook vrijwilligers- en mantelzorg. Samen met de inzet vanuit de Wmo zorgt de gemeente hierbij voor voldoende vangnet waardoor burgers die zorg krijgen die nodig is zowel in de thuissituatie als in locaties waar wonen en zorg worden gecombineerd. Opplusmiddelen Voor 2015 stelt de gemeenten uit de ISV-middelen 100.000 euro beschikbaar voor het beter toegankelijk maken van woningen. Afgelopen periode hebben de woningcorporaties een belangrijke bijdrage geleverd middels de opplusregeling aan de toegankelijkheid van woningen. Op dit moment onderzoekt de gemeente met de partners op welke wijze deze middelen in 2015 kunnen worden ingezet ter verbetering van de toegankelijkheid van de bestaande woningvoorraad. Daarnaast onderzoekt de gemeente of de opplusregeling verbreed kan worden zodat ook particuliere eigenaren gebruik kunnen maken van deze regeling. Dit in het kader van de verbetering van de toegankelijkheid van de particuliere woningvoorraad in Delft. In het voorjaar van 2015 komen we met concrete voorstellen. Revolverende leningen uit SVn-fonds voor particuliere initiatieven De gemeente stelt het SVn-fonds beschikbaar voor revolverende leningen aan (collectieven van) particulieren die een bijdrage leveren aan de gemeentelijke opgave op het terrein van de opgave wonen en zorg. Hierdoor wordt de drempel verlaagd om te investeren in de toegankelijkheid van woningen. Seniorenmakelaar De gezamenlijke woningcorporaties investeren conform de prestatieafspraken in de functie van seniorenmakelaar. Vanuit deze functie wordt ingezet op het beter inzichtelijk maken van het aanbod voor wonen en zorg en de matching 15/22
tussen de vraag en het aanbod op individueel niveau. Samen met de gemeente worden in 2015 de volgende afspraken geconcretiseerd: 1. Er worden afspraken gemaakt op welke wijze deze makelfunctie ook breder getrokken kan worden naar de volledige doelgroep die te maken heeft met wonen en zorg. 2. Er worden afspraken gemaakt hoe deze functie gericht ingezet kan worden om in de periode dat deze ontwikkelagenda haar beslag krijgt de doorstroom actief bevorderd kan worden. Hierbij is bijvoorbeeld specifieke aandacht voor de wijk Tanthof waar de vergrijzing sterk toeneemt en een mismatch bestaat met de bestaande woningvoorraad in relatie tot deze vergrijzing. Monitoring Samen met de partners monitoren we de komende periode de vraagontwikkeling naar verzorgd wonen en de bijdrage die de verschillende projecten in de stad leveren aan deze opgave van wonen en zorg. Op basis van de voortgang in de beschreven projecten en nog op te starten projecten wordt periodiek aan het college, het Sociaal Platform en het bestuurlijk overleg met de corporaties gerapporteerd over de opgave wonen en zorg. Dit is input voor de partijen om de prestatieafspraken op het terrein van wonen en zorg bij te stellen en aan te scherpen. 3.5
Resumerend: de agenda
Resumerend liggen er voor de overlegtafel in 2015 dus de volgende acties voor waar we ons als gezamenlijke partijen aan verbinden in het kader van de maatschappelijke opgave zoals geformuleerd in de ontwikkelagenda wonen en zorg 2015 -2018 : 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Uitvoering deelprojecten die betrekking hebben op de herontwikkelingsprojecten zoals beschreven in paragraaf 3.1 inclusief de verbinding met het brede pallet aan services op het terrein van zorg en welzijn. Inzet seniorenmakelaar om doorstroombeleid te activeren. Uitwerken van het toewijzingsbeleid middels pilots. Inzet opplusregeling 2015 om toegankelijkheid te verbeteren. Invulling van de concepten short-stay en het zorghotel in Delft. Monitoring van de ontwikkelagenda en rapportage hierover aan het Sociaal Platform en het bestuurlijk overleg met de corporaties.
Daarnaast zet de gemeente in op de nieuwbouwlocaties en inzet van het SVnfonds voor particuliere initiatieven als extra impuls in het kader van de ontwikkelagenda 2015 -2018.
16/22
Bijlage I: Prognose van de bevolking per wijk naar leeftijd Bron: Gemeente Delft, Informatie/Onderzoek & Statistiek, juni 2014)
Wijk Binnenstad Vrijenban (incl. Delftse Hout) Hof van Delft Voordijkshoorn Tanthof (incl. Abtswoude) Voorhof Buitenhof Wippolder Delft
Aantallen 65+ per 1-1-2015
Percentage 65+ per 1-1-2014
Aantallen 65+ per 1-1-2030
Percentage 65+ per 1-1-2030
1.281 1.549
10,2% 16,6%
1.948 1.899
15,3% 20,1%
1.698 1.310 2.102
12,9% 12,3% 14,6%
2.070 1.640 3.055
15,6% 16,4% 21,8%
2.324 2.830 1.555 14.649
17,8% 20,2% 12.1% 14,6%
3.172 3.457 2.651 19.892
19,3% 22,3% 15,4% 18,3%
17/22
Bijlage II: Toegankelijke woningen per wijk / per kansenzone - wsz (2010) Woningen naar aantal sterren per wijk (2010) wijken/woonservicezones Aantal Sterren 2010 onbekend* 0 1 2 en 3 wijk 11 Binnenstad wsz Vrijenban 225 69 1 40 overig Binnenstad 3.907 459 232 Totaal 4.132 528 233 40 aandeel wsz in % 5% 13% 0%
335 4.598 4.933 7%
wijk 12/16 Vrijenban wsz Vrijenban wsz Wippolder overig Vrijenban Totaal aandeel wsz in %
1.003 40 2.871 3.914 27%
138 0 271 409 34%
2 0 101 103 2%
287 18
1.430 58 3.243 4.731 31%
wijk 13 Hof van Delft wsz Hof van Delft wsz Voordijkshoorn overig Hof van Delft Totaal aandeel wsz in %
1.284 39 3.657 4.980 27%
203 0 539 742 27%
8 0 63 71 11%
672 1 0 673
2.167 40 4.259 6.466 34%
348 1.454 1.167 2.969 61%
223 517 77 817 91%
0 219 34 253 87%
267 366 0 633
838 2.556 1.278 4.672 73%
1.294 4.986 6.280 21%
4 432 436 1%
0 69 69 0%
305 0 305
1.603 5.487 7.090 23%
776 1.267 0 0 2.276 1.051 3.052 2.318 25% 55%
121 0 282 403 30%
1.441 1 0 1.442
3.605 1 3.609 7.215 50%
wijk 14 Voordijkshoorn wsz Hof van Delft wsz Voordijkshoorn overig Voordijkshoorn Totaal aandeel wsz in % wijk 22/23/26 Tanthof wsz Tanthof overig Tanthof Totaal aandeel wsz in % wijk 24 Voorhof wsz Voorhof wsz Hof van Delft overig Voorhof Totaal aandeel wsz in %
305
totaal
18/22
wijken/woonservicezones wijk 25 Buitenhof wsz Buitenhof wsz Voorhof overig Buitenhof totaal aandeel wsz in % wijk 27/28/29 Wippolder wsz Wippolder overig Wippolder totaal aandeel wsz in %
Aantal Sterren 2010 onbekend* 0 1 2 en 3 596 719 0 0 1.896 1.704 2.492 2.423 24% 30% 1.328 2.398 3.726 36%
174 387 561 31%
totaal
550 0 450 1.000 55%
653 3 0 656
2.518 3 4.050 6.571 38%
54 92 146 37%
311 0 311
1.867 2.877 4.744 39%
Bron: Onderzoek en Statistiek, gemeente Delft
19/22
Bijlage III: Overzicht bestaande vastgoedontwikkeling
Bestaande locaties
Ontwikkeling
Buytenweye Delfshove
Concentratie verpleeghuiszorg Uitrol concept Zorghuis 2020 – Pieter van Foreest Concentratie verpleeghuiszorg Herontwikkelingslocatie Herontwikkelingslocatie Verkennig concept Zorghuis 2020 – Pieter van Foreest
Abtswoude Stefanna Monica Lindenhof
20/22
Bijlage IV: Overzichtskaart ontwikkelingen wonen en zorg Delft
21/22
22/22
Gemeente Delft
Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen Rapportage 1 december 2014
D ATUM
1 december 2014
TITEL
Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
ONDERTITEL
Rapportage
Boulevard Heuvelink 104 6828 KT Arnhem Postbus 1174 6801 BD Arnhem OPDRACHTGEVER
Gemeente Delft
[email protected] www.companen.nl (026) 351 25 32 @Companen BTW NL001826517B01 IBAN NL95RABO0146973909 KVK 09035291
AUTEUR( S)
Roeland Kreeft
P ROJECTNUMMER
503.102/g
Inhoud 1
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Aanpak 1.3 Definitie woonvormen 1.4 Vier soorten beïnvloedend e factoren
1 1 1 1 2
2
Veranderingen in woonwensen 2.1 Prognoses niet betrouwbaar door generatiewisseling 2.2 Toename vraag als gevolg van de vergrijzing 2.3 Een tijdelijke dip in de verhuisgeneigdheid? 2.4 Conclusie
3 3 4 5 6
3
Kwaliteit van het aanbod 3.1 Inleiding 3.2 Stijgende kwaliteitseisen en meer differentiatie 3.3 Onderscheid tussen seniorenwoning en reguliere nultredenwoning vervaagt 3.4 Conclusie
7 7 7 8 9
4
Lokaal of rijksbeleid 4.1 Inleiding 4.2 Hoe groot is de groep ouderen met een urgente verhuiswens? 4.3 Effect extramuralisering en decentralisatie op de vraag naar beschermd en (geclusterd) begeleid wonen in de GGZ en de VG 4.4 Het effect van ambulantisering in de klinische GGZ 4.5 Is scheiden van wonen en zorg in het beschermd wonen een optie? 4.6 Conclusie
10 10 10
5
Aantrekkingskr acht op inwoners van buiten de gemeente 5.1 Inleiding 5.2 Regiofunctie ouderen 5.3 Regiofunctie GGZ en VG 5.4 Conclusie
14 14 14 15 15
6
Kwantitatieve vertaling van de kwalitatieve analyse 6.1 Inleiding 6.2 Aannames onder de prognoses 6.3 Kwantitatieve vertaling
17 17 17 19
Geraadpleegde literatuur
11 12 12 13
1
1 Inleiding 1.1 Aanleiding De gemeente Delft werkt samen met de vier in Delft actieve woningcorporaties en de grootste Delftse zorgaanbieders aan beleid op het gebied van wonen met zorg. Ontwikkelingen in het rijksbeleid en de demografie zijn aanleiding om gezamenlijk te kijken welke ontwikkelingen in gang moeten worden gezet om aan de toekomstige vraag van ouderen en (andere) zorgdoelgroepen tegemoet te komen. Samen met de partners is op basis van de demografische ontwikkeling en het huidige aanbod een prognose opgesteld voor de woonopgave in Delft op het terrein van wonen en zorg. In de praktijk blijkt dat alleen cijfers over de (potenti ële) vraagontwikkeling onvoldoende zicht bieden op de factoren die van invloed zijn op de effectuering van de gemeten of berekende vraag. De gemeente wil meer inzicht in deze factoren om zo een onderbouwde (kwalitatieve en kwantitatieve) ondergrens vast te kunnen stellen voor de verwachte vraagontwikkeling, mede ten behoeve van de nog op te stellen ontwikkelagenda. Companen heeft in opdracht van de gemeente daarom onderzoek gedaan naar de kwalitatieve factoren die de toekomstige vraag naar wonen en zorg beïnvloeden. Deze kwalitatieve factoren zijn kwantitatief vertaald waardoor er een bandbreedte (minimale en maximale variant) is ontstaan die de Delftse opgave weergeeft voor de komende jaren.
1.2 Aanpak Deze notitie bevat een kwalitatieve analyse die uitmondt in een ‘minimale variant’ van de prognose van de vraag naar geschikt wonen en wonen met zorg zoals die eerder door de samenwerkingspartners is opgesteld. De ontwikkelingen die van invloed zijn op de vraag naar geschikt wonen en wonen met zorg zijn in beeld gebracht. Daarbij is naast de huisvestingsvraag van de doelgroep ouderen tevens gekeken naar de huisvestingsvraag van mensen met een lichte verstandelijke beperking of een psychiatrisch probleem. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van data-analyse, literatuuronderzoek en drie panelgesprekken: een panelgesprek met vertegenwoordigers van instellingen actief in de ouderenzorg en woningcorporaties (het ‘panel organisaties ouderenzorg’), een panel met ouderenvertegenwoordigers (het ‘panel ouderenvertegenwoordigers ’) en een panel met vertegenwoordigers van organisaties in de GGZ en de VG (het ‘panel GGZ/VG’).
1.3 Definitie woonvormen De terminologie waarmee verschillende woonvormen worden beschreven, kan verschillen van publicatie tot publicatie. Om verwarring over de aard van de verschillende beschreven woonvormen in deze rapportage te voorkomen, hebben we in de onderstaande tabel van iedere woonvorm de door ons gehanteerde definitie opgenomen.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
1
Definities woonvormen Zorg met verbl i jf V&V
Zorg met verbl i jf i n een Wl z-gefi na nci erde i ns tel l i ng voor verzorgi ng en verpl egi ng (i ntra mura a l )
Verzorgd wonen voor ouderen
Zel fstandig geclusterde wonen i n een complex met een zorgs teunpunt i n de di recte na bi jhei d (extra mura a l )
Ges chi kt wonen 1 s ter
Nul tredenwoni ng
Ges chi kt wonen 2 s terren
Rol l a tor toe - en doorga nkel i jke woni ng
Ges chi kt wonen 3 s terren
Rol s toel toe - en doorga nkel i jke woni ng
Bes chermd wonen
Kl ei nschalig zorg met verblijf gefinancierd uit Wmo-budget (of Wlz-gefinancierd) voor mens en met een erns ti ge ps ychi a tri s che a a ndoeni ng (i ntra mura a l )
Gecl us terd begel ei d wonen GGZ
Zel fs ta ndi g wonen i n met verzorgi ng/begel ei di ng i n een kl ei ns cha l i g wooncompl ex (extra mura a l )
Zorg met verbl i jf VG
Verbl ijf i n een i nstelling, gezinsvervangend tehui s , groeps woni ng of a ndere Wl z-gefi na nci erde woonvorm voor vers ta ndel i jke geha ndi ca ptenzorg (i ntra mura a l )
Gecl usterd begeleid wonen VG
Zel fs ta ndi g wonen i n met verzorgi ng/begel ei di ng i n een kl ei ns cha l i g wooncompl ex (extra mura a l )
1.4 Vier soorten beïnvloedende factoren Afhankelijk van verschillende factoren zal een deel van de verwachte vraag naar geschikt wonen en wonen met zorg zich manifesteren en een deel latent blijven. Bij latente vraag gaat het om mensen die behoren tot de doelgroep voor een specifieke woonvorm (en eventueel voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen), maar daar geen beroep op doen. De vraag naar geschikt wonen en wonen met zorg is in de praktijk van veel factoren afhankelijk. Bovendien werken verschillende van deze factoren op elkaar in. Deze beïnvloedende factoren vallen uiteen in vier categorieën. Deze vier categorieën beïnvloedende factoren vormen de leidraad voor de kwalitatieve analyse. 1. 2. 3. 4.
factoren die samenhangen met de woonwensen van inwoners (hoofdstuk 2) factoren die samenhangen met (de kwaliteit van) het aanbod (hoofdstuk 3) factoren die samenhangen met lokaal en/of rijksbeleid (hoofdstuk 4) factoren die te maken hebben met regionale aantrekkingskracht van de gemeente (hoofdstuk 5)
In hoofdstuk 6 zijn eerst de aannames geformuleerd die we op basis van de beschreven beïnvloedende factoren hanteren voor het berekenen van een kwantitatieve ondergrens bij de prognose voor geschikt wonen en wonen met zorg voor ouderen en de prognose van de vraag naar beschermd en geclusterd begeleid wonen voor mensen met een psychiatrische aandoening en begeleid wonen voor mensen met een verstandelijke beperking. Op basis van deze aannames hebben we voor de verschillende woonvormen vraagprognoses opgesteld.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
2
2 Veranderingen in woonwensen 2.1 Prognoses niet betrouwbaar door generatiewisseling Zolang mensen niet zijn aangewezen op een geschikte woning of een woning met zorg vinden zij het doorgaans lastig te voorspellen wanneer zij daaraan behoefte zouden krijgen en aan welke eisen z o’n woning zou moeten voldoen. Dat is logisch omdat de specifieke omstandigheden die op enig moment aanleiding zijn om de stap naar een geschikte woning of woning met zorg te zetten, van tevoren moeilijk zijn te voorspellen. Het feitelijke verhuisgedrag va n ouderen wijkt dan ook structureel af van de verhuiswensen die zij in het onderzoek aangeven. Om die reden wordt in prognoses vaak uitgegaan van het aandeel ouderen dat woont in een specifiek voor ouderen bestemde woonvorm. Dit aandeel wordt aan de hand van de demografische prognose vertaald naar een toekomstige opgave. De vraag is of deze methodiek nog betrouwbare prognoses oplevert in een periode waarin sprake is van een ‘generatiewisseling’. De vooroorlogse generatie is op dit moment 85 -plus. De huidige generatie ouderen van 75 tot 85 jaar, aangeduid als de ‘tussengeneratie’ heeft andere wensen ten aanzien van hun woning, woonomgeving en zorg. De woonwensen van de generatie die vanaf 2020 de leeftijd van 75 jaar bereikt, de ‘babyboomgeneratie’ worden verondersteld nog veel meer af te wijken. Tabel 2.1: Waardeoriëntaties ouderen (gebaseerd op waardemodel van Motivaction) Vooroorlogse generatie Stille generatie, overgangsgeneratie Nieuwe senioren; baby-boom (geboren 1910 - 1929) (geboren 1930 - 1945) (geboren 1946 - 1954) • • • • • •
Traditioneel, behoudend Relatief sober, weinig hedonistisch Law & order, discipline, hiërarchie Denken in ‘plichten’ Immateriële waarden ‘Groepsmensen’
• • • • • • • •
Traditioneel met modernere waarden Lokaal georiënteerd, maatschappelijk betrokken Individualiseringsangst Immateriële waarden Huiselijk Informatiedool Gericht op gezondheid Milieubewust
• • • • • • • • •
Eigenzinnig, eigen identiteit Autonoom en onafhankelijk Weinig hiërarchisch ingesteld Kritisch Geëngageerd, maatschappelijk betrokken Beperkt materialistisch Gering informatiedool Gericht op gezondheid en onthaasting Liberaler, denken in ‘rechten’
In de prognose van de vraag naar 'verzorgd wonen' die is opgesteld voor de gemeente Delft zien we een groei van 920 woningen in 2014 tot 1.560 woningen in 2040. De vraag naar geschikte woningen (1, 2 of 3 sterren; exclusief verzorgd wonen) stijgt van ruim 12.000 naar ruim 17.000 in dezelfde periode. Deze toename van de geprognosticeerde vraag naar woningen voor ouderen is deels het gevolg van de groei van de doelgroep als gevolg van de vergrijzing, deels van de extramuralisering die de rijksoverheid doorvoert. Ouderen die voorheen verhuisden naar een verzorgingshuis moeten als gevolg van het schrappen van de laagste ZZP's een andere keuze maken: thuis blijven wonen (wat eigenlijk niet meer gaat) of verhuizen naar een zelfstandige woning in de categorie verzorgd wonen. In dit hoofdstuk gaan we in op ontwikkelingen in de vraag van ‘preventieve verhuizers’. De vraag van ‘urgente verhuizers’ (waaronder de groep die als gevolg van de extramuralisering niet meer in aanmerking komt voor een plaats in het verzorgingshuis) komt aan de orde in hoofdstuk 4.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
3
2.2 Toename vraag als gevolg van de vergrijzing De grootste groei in de verwachte vraag naar bijzondere woonvormen voor ouderen is het gevolg van de toename van het aantal ouderen. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) analyseert in zijn rapport Vergrijzing en ruimte, gevolgen voor de woningmarkt, vrijetijdsbesteding, mobiliteit en lokale economie (2013) ontwikkelingen in het verhuisgedrag van ouderen op basis van literatuurstudie. Het planbureau concludeert dat de mobiliteit van ouderen op de woningmarkt laag is en al jaren afneemt. ‘De l a ge verhuisgeneigdheid onder oudere hui s houdens heeft er deel s mee te ma ken da t een verhui zing voor hen vaak geen nieuwe, uitdagende s tap in de wooncarri ère betekent. Veel ouderen zi tten op de top van hun wooncarri ère en ‘vi nden het wel goed zo’. Va nwege de ongema kken wa a rmee ouder worden doorga a ns gepa a rd ga a t, ka n worden verwa cht d a t de fei tel i jke woonsituatie op een gegeven moment minder goed aansluit bij de meest praktische woons i tua ti e. Toch weerspiegelt dit zich niet i n de woontevredenheid: ook die neemt toe naarmate mensen ouder zi jn’ (PBL 2013, p. 69).
Uit onderzoek dat het planbureau aanhaalt blijkt dat het merendeel van de 75 -plussers tevreden tot zeer tevreden is met hun woning (94 procent) en met hun woonomgeving (91 procent). Die woning is steeds vaker een koopwoning en het eigenwoningbezit onder ouderen neemt nog altijd toe. Het planbureau laat zien dat de huidige generatie ouderen aanzienlijk minder verhuist dan de generatie ouderen van tien tot vijftien jaar geleden (de ‘vooroorlogse generatie’). Het planbureau verwacht dat die trend zal doorzetten. ‘De verhuismobiliteit va n de toekomstige ouderen wordt beïnvloed door tegenges tel de kra chten. Enerzi jds is de verwachting dat zi j gemiddeld hoger opgeleid zijn dan de ouderen va n nu. Aangezi en mens en met een hogere opleiding meer footloose zijn en va ker verhuizen dan l ager opgeleiden, kan di t betekenen dat ouderen in de toekomst minder honkvast zijn dan de huidige generatie ouderen. Anderzijds wordt ook verwacht dat toekomstige generaties va n ouderen va ker huiseigenaar, vi ta l er en meer welvarend zijn. Dit kan betekenen dat o uderen s teeds langer zel fs ta ndi g thui s wi l l en en kunnen blijven wonen, en bijvoorbeeld op latere leeftijd zorg in huis ha l en. Teza men met de vel e i ns titutionele en technologische ontwikkelingen die het ook mogelijk maken om tot op hoge l eefti jd thui s te blijven wonen, kunnen deze fa ctoren de verhui s mobi l i tei t jui s t doen a fremmen. De verwa chting is dat deze laatste groep van afremmende fa ctoren ma a kt da t de verhui s mobi l i tei t onder ouderen de komende jaren eerder af- dan toeneemt. De hui di ge trend va n de a fne mende verhui smobiliteit onder ouderen zet dus naar verwa chti ng voort. De toch a l honkva s te ouderen worden daarmee nog honkvaster en i n toenemende mate oud i n de woni ng wa a r ze a l s i nds de gezi ns vormende fa s e wonen’ (pa gi na 74-75).
In het gesprek met het panel organisaties ouderenzorg werd de verwachting van het planbureau gedeeld. De huidige generatie ouderen (de tussengeneratie) is veel zelfredzamer dan de vooroorlogse 1 generatie. Voor de babyboomgeneratie geldt dat in nog sterkere mate. Ook het panel ouderenvertegenwoordigers herkent de trend. Ouderen hechten erg aan hun zelfstandigheid. Bovendien willen zij niet weg uit hun vertrouwde omgeving. Als er geen aantrekkelijk en betaalbaar aanbod is in hun 1
Bi j zelfredzaamheid kan een onderscheid worden gemaakt in fysieke zelfredzaamheid (het vermogen om zi ch a l da n niet met hulpmiddelen zelfstandig te bewegen en a lgemene dagelijkse verrichtingen ui t te voeren), s oci a l e zel fredzaamheid (de beschikbaarheid va n een s ociaal netwerk) en financiële zelfredzaamheid (de beschikbaarheid va n mi ddel en om eventuel e beperki ngen te compen s eren).
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
4
eigen buurt of wijk kiezen ze er liever voor in hun ‘ongeschikte’ woning te blijven wonen, dan te verhuizen naar een andere wijk. Uit onderzoek dat Companen in opdracht van het ministerie van BZK uitvoerde naar de overwegingen 2 van ouderen om te verhuizen naar zelfstandige bijzondere woonvormen , komt hetzelfde beeld naar voren. Op basis van het WoON2012 is zichtbaar dat ouderen die verhuizen naar een zelfstandige woning, pas vanaf een leeftijd van 75 jaar in meerderheid kiezen voor een woning die specifiek is gelabeld voor senioren. Pas vanaf 85 jaar verhuist een meerderheid naar een woning voor verzorgd wonen. Figuur 2.1: Het type woning waarnaar wordt verhuisd naar leeftijd (percentage van de extramurale verhuizingen) 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
Verzorgd wonen
Seniorencomplex
90 - 94 jaar
85 - 89 jaar
80 - 84 jaar
75 - 79 jaar
70 - 74 jaar
65 - 69 jaar
60 - 64 jaar
55 - 59 jaar
50 - 54 jaar
45 - 49 jaar
40 - 44 jaar
35 - 39 jaar
30 - 34 jaar
25 - 29 jaar
20 - 24 jaar
15 - 19 jaar
10 - 14 jaar
5 - 9 jaar
0 - 4 jaar
0%
Gewone woning
Bron: WoON, bewerking Companen.
Aan de bewoners van seniorenwoningen en woningen voor verzorgd wonen is in dit onderzoek gevraagd welke alternatieven zij eventueel ook in overweging hadden willen nemen. Opvallend is dat met name ouderen die nog geen thuiszorg ontvingen toen zij verhuisden naar een woning voor verzorgd wonen zegt geen alternatieven te hebben gezien. Zij hebben primair gekozen voor veiligheid van de nabijheid van een zorgcentrum of zorgsteunpunt. Voor ouderen die al wel thuiszorg ontvingen toen zij verhuisden naar een woning voor verzorgd wonen, was verhuizing naar een regu liere seniorenwoning vaak ook een optie geweest. Voor hen was vooral de geschiktheid van de woning een reden om te verhuizen. Door hun ervaring met de kwaliteit van aan huis geleverde zorg, was voor hen de nabijheid van een zorgcentrum een minder belangrij ke omstandigheid. Bewoners van seniorencomplexen gaven (met of zonder thuiszorg) aan dat zowel een woning voor verzorgd wonen als eventueel zelfstandig blijven wonen, alternatieven waren geweest voor hun woningkeuze.
2.3 Een tijdelijke dip in de verhuisgeneigdheid? De crisis is volgens het panel organisaties ouderenzorg mede verantwoordelijk voor de afgenomen verhuisgeneigdheid onder ouderen. Ouderen zijn onzeker over ontwikkelingen op het gebied van het
2
Woonvoorkeuren specifieke woonvormen voor ouderen: een verhaal met veel gezichten, Companen 2014 .
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
5
wonen en de zorg. Zij willen niet het risico lopen dat ze door een verhuizing tegen onverwachte kosten of andere onaangename verrassingen aanlopen (bijvoorbeeld het faillissement van een zorginstelling). Daarnaast zijn zij in onzekerheid over de ontwikkeling van hun inkomen. Een ontwikkeling die al langer de verhuisgeneigdheid onder ouderen drukt en door de crisis wordt versterkt is het stijgen van de huren. De ‘huursprong’ die ouderen maken als zij verhuizen naar een seniorenappartement verhoudt veel ouderen ervan hun (goedkope) huurwoning te verlaten. Ook in het panel ouderenvertegenwoordigers bestond grote consensus over het negatieve effect hiervan op de verhuisgeneigdheid van ouderen. Over de vraag of na de crisis de verhuisgeneigdheid weer zal toenemen waren de meningen verdeeld. Enerzijds werd opgemerkt dat het nog wel even zal duren voor de onzekerheid over de ontwikkelingen in de zorg voorbij is. Ook zullen de huren niet op korte termijn substantieel gaan dalen. Voor het ontvangen van intensieve zorg is een verhuizing naar een aanleunwoning of woonzorgc omplex al lang niet meer nodig. Goede thuiszorg kan in iedere woning in Delft worden geleverd. Ouderen merken dat thuis blijven wonen ook gaat. Daar staat tegenover dat als de crisis zou leiden tot een verschraling van de zorg en ondersteuning, de vraag na ar geclusterd wonen in een beschutte omgeving zou kunnen toenemen. De deelnemers aan het panel ouderenvertegenwoordigers verwachtten een toename van de vraag naar nultredenwoningen als gevolg van versobering van de Wmo (met name woningaanpassing). Ook za l door de extramuralisering de groep zeer kwetsbare ouderen die met een zorgvraag zelfstandig moet blijven wonen hoe dan ook toenemen. Voor deze ouderen is thuis blijven wonen vaak geen optie meer. De deelnemers aan het panel ouderenvertegenwoordigers zijn niet erg optimistisch in de effecten van de participatiesamenleving. Mensen willen wel incidenteel helpen, maar niet structureel. Mantelzorgers zijn overbelast en de groep mensen waaronder vrijwilligers worden geworven is al erg actief. Die groep is in Delft bovendien kleiner dan bijvoorbeeld in het Westland.
2.4 Conclusie Als gevolg van de vergrijzing zal de vraag naar voor ouderen geschikte woningen toenemen. Deze toename zal echter niet ‘gelijk oplopen’ met de vergrijzing. Ouderen verhuizen minder. Dit heeft te maken met de wisseling van generaties; jongere generaties ouderen zijn gezonder, assertiever en welvarender dan de oudere generatie. Maar ook de toegenomen mogelijkheden om zorg aan huis te ontvangen is van invloed. Ouderen die verhuizen doen dat op steeds latere leeftijd. De crisis versterkt de trend van het langer thuis blijven wonen. Huurstijgingen maken verhuizen (nog) minder aantrekkelijk. Onzekerheid over de ontwikkelingen in de zorg en pensioenen maken dat ouderen voorzichtig zijn met verhuizingen naar verzorgd wonen. De afname van het aantal verhuizingen van ouderen als gevolg van de crisis is niet slechts een tijdelijke ‘dip’. Een aantal gevolgen van de crisis werkt nog lang door. Het aandeel ouderen dat preventief verhuist (naar een geschikte woning of een woning voor verzorgd wonen) neemt af en zal voorlopig blijven afnemen.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
6
3 Kwaliteit van het aanbod 3.1 Inleiding De vraag naar geschikte woningen en woningen met zorg wordt beïnvloed door de prijs en kwaliteit van het aanbod van deze woonvormen, dat van ander woningaanbod en van andere woon-zorgarrangementen. Als een aanbod ontbreekt waarnaar vraag is, zal een deel van de vraag zich verplaatsen naar een alternatief aanbod. We gaan ervan uit dat een deel van de ouderen die niet meer in aanmerking komen voor zorg met verblijf, een woning zoekt in de categorie wonen met zorg. Andersom kan ook de vraag naar geschikt wonen wegvallen als de prijs te hoog is of er een beter alternatief voorhanden is. Al voor de wettelijke extramuralisering verhuisden minder ouderen naar een verzorgingshuis , mede omdat de kwaliteit van de thuiszorg steeds beter werd en verblijf in een verzorgingshuis voor steeds minder mensen als een aantrekkelijke optie werd gezien.
3.2 Stijgende kwaliteitseisen en meer differentiatie Ouderen die niet urgent verhuisgeneigd zijn stellen volgens het panel organisaties ouderenzorg steeds hogere kwaliteitseisen, zowel ten aanzien van hun seniorenwoning als ten aanzien van de diensten die zij daar kunnen afnemen. Veel seniorenwoningen voldoen niet of slecht aan de kwaliteitseisen van de groep oudere verhuisgeneigden. Het aanbod verleidt hen dan ook niet tot verhuizen. De deelnemers aan het panelgesprek ouderen wijzen erop dat seniorencomplexen vergrijzen door de afnemende instroom van ‘jonge’ s enioren. Hierdoor worden de complexen voor de doelgroep preventieve verhuizers steeds minder aantrekkelijk. Ouderen komen in seniorencomplexen minder ‘gelijkgestemden’ tegen en de samenstelling van de bewoners biedt ook geen garantie dat medebewoners elkaa r onderlinge steun kunnen geven als zij dat op enig moment nodig hebben. Ook voor vrijwilligers wordt het steeds minder aantrekkelijk om actief te zijn in de ondersteuning van ouderen in vergrijsde complexen omdat de zorgvraag steeds zwaarder is en het vri jwilligerswerk daardoor ook zwaarder 3 wordt. Onderzoek van RIGO bevestigt deze trend : ‘De extra mura l i s eri ng za l gevol gen hebben voor de s a mens tel l i ng va n de hui s houdens i n s eniorencomplexen (geclusterd wonen). Senioren die geclusterd wonen in wooncompl exe n zul l en over een aantal jaar gemiddeld ouder zi jn en een grotere zorgbehoefte hebben. Ook neemt de doors troming de eerstkomende paar jaar a f waardoor nieuwe i nstroom (vooral va n vi tale ouderen) l a ag zal zijn en er een versneld proces va n veroudering en to enemende zorgbehoefte onts ta a t. In het verl engde hierva n zullen in deze complexen diens ten en zorg mogel i jk noodza kel i jk zi jn di e momenteel vergelijkbaar i n het verzorgingshuis worden geboden (o.a. zorg, restaurant, activiteiten). Ook za l het i ma go va n dergel i jke compl exen ga a n vera nderen, wa t de meer vi ta l e s eni oren ‘a fs chri kt’ om voorti jdi g voor te s orteren na a r een ges chi kte woni ng’ (pa gi na 52).
Zowel het panel organisaties ouderenzorg als het panel ouderenvertegenwoordigers verwacht dat er naast hogere kwaliteitseisen in toenemende mate sprake zal zijn van een differentiatie in woonwensen. Leefstijl wordt bij de keuze om te verhuizen van groter belang dan leeftijd. Het panel
3
Randvoorwaarden voor extramuraal wonen bij ZZP’s 01 t/m 04, RIGO 2014 .
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
7
ouderenvertegenwoordigers verwacht ook meer vraag van collectieven of woongroepen van ouderen die samen wonen en zorg willen organiseren. Zij vragen daarnaast aandacht voor de groeiende groep alleenstaande ouderen. Het panel ouderenvertegenwoordigers waarschuwt bij de differentiëring van de woonwensen van ouderen wel voor te veel optimisme over de groeiende financiële draagkracht van ouderen. Zij zien ook daarin differentiatie ontstaan. Hoewel er meer ouderen zullen zijn met een beter pensioen en vermogen, zal ook de groep ouderen met lagere inkomens fors groeien. Het panel verwacht dat ouderen over 20 jaar gemiddeld zelfs minder welvarend zijn dan de ouderen nu. Zij vragen daarbij in het bijzonder aandacht voor de groep allochtone ouderen. Allochtone ouderen zijn overwegend traditioneel ingesteld en hebben lage inkomens. Het huidige aanbod aan seniorenwoningen sluit slecht aan bij hun wensen.
3.3 Onderscheid tussen seniorenwoning en reguliere nultredenwoning vervaagt De vraag naar woningen voor ouderen zal toenemen, simpelweg omdat het aantal ouderen in de komende decennia fors zal stijgen. Volgens het panel organisaties ouderenzorg wordt het onderscheid tussen seniorenwoningen en reguliere nultredenwoningen steeds minder relevant. Zij verwachten dat woningen die specifiek zijn gelabeld voor ouderen een steeds oudere en meer kwetsbare doelgroep zullen gaan bedienen. Jongere ouderen (preventieve verhuizers) laten zich steeds minder leiden door een label, maar zoeken in het totale aanbod aan nultredenwoningen. De behoefte aan senioren woningen zal ook onder de groep preventieve verhuizers nog wel blijven bestaan, maar dan als niche voor oudere woningzoekenden die willen wonen onder leeftijdsgenoten. 4
ABF-Research waarschuwt in de laatste versie van de Monitor Investeren voor de Toekomst (MIT) voor een dreigend overschot aan reguliere nultredenwoningen in gebieden met veel appartementen. De regio Delft-Westland/Oostland is een van de regio’s waar ABF-Research een dergelijk overschot verwacht. ‘Wa t opva lt is dat er een potentieel overschot is aan “overige nultredenwoningen”. Dat overschot is de l aatste jaren groter geworden. De verklaring voor het potentiële overschot is gelegen i n het fei t da t nogal wat “overige nultredenwoningen” bewoond worden door hui s houdens di e ni et per s e a a ngewezen zi jn op een nul tredenwoni ng. Veel va n deze hui s houden s wonen i n een nul tredenwoning, zonder het zelf te weten: een s ta nda a rd fl a t met l i ft bi jvoorbeel d. Al s deze hui shoudens verhuizen maken zij een nultredenwoning vri j, maar ze vra gen doorgaans niet opnieuw na a r een nultredenwoning. Daardoor komen er in potentie meer va n dit soort woningen vri j dan dat er per s e vra ag naar is. In de werkelijkheid komen daar va ak weer nieuwe huishoudens i n, di e ni et per s e een nultredenwoning zoeken. Daardoor ontstaat het overaanbod niet in de praktijk, ma a r i n potenti e i s di t overa a nbod er na tuurl i jk wel ’ (MIT 2012, pa gi na 12).
4
MIT 2012.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
8
Tabel 3.1:
Detail van de overzichtstabel uit de herziening MIT 2012; bovenste rij minimumraming, onderste rij maximumraming opgave geschikte huisvesting 2013-2021 naar type (x 1.000)
Bij het toevoegen van nultredenwoningen gericht op senioren kan het nuttig zijn de geschiktheid van de reguliere voorraad nultredenwoningen voor de doelgroep ouderen te betrekken.
3.4
Conclusie
De eisen die senioren stellen aan een woning om oud in te worden zijn gestegen en nemen nog altijd toe. Ook worden de woonwensen van ouderen steeds meer gedifferentieerd. Het beschikbare aanbod kan niet altijd voorzien in deze kwalitatieve vraag (zeker niet tegen relatief hoge huurprijzen). De vergrijzing in seniorencomplexen (en de toenemende zorgvraag van de bewoners daarvan) versterken de afname van de vraag. Jongere ouderen voelen zich ook minder aangetrokken tot woonvormen met alleen leeftijdsgenoten. Reguliere nultredenwoningen vormen concurrerend aanbod voor senioren woningen. De vraag is of labeling op lange termijn nog voorziet in de vraag van de doelgroep.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
9
4 Lokaal of rijksbeleid 4.1 Inleiding Beleid van het rijk (deels uitgevoerd door de zorgkantoren) is van invloed op de toegang tot zorg met verblijf. In de afgelopen jaren is gestopt met het afgegeven van ‘lichte’ verblijfsindicaties (ZZP 1 t/m 3 in de ouderenzorg en de VG en ZZP 1 en 2 in de GGZ). In 2015 wordt een nieuw stelsel van indicatiecriteria geïntroduceerd voor de Wlz. De grenzen tussen categorieën kunnen daarin anders zijn dan in het huidige ZZP-stelsel. Als minder mensen in aanmerking komen voor zorg met verblijf zal de vraag naar extramuraal wonen met zorg toenemen. Onduidelijkheid is er bijvoorbeeld over de criteria waaronder de huidige ZZP4-cliënten in de toekomst nog in aanmerking komen voor een plaats in een verpleeghuis. Ook speelt mee dat zorgkantoren hun eigen normen hanteren voor de zorginkoop. Deze normen volgen niet noodzakelijkerwijs één op één de werkelijke vraag. Voor de vraag naar wonen met zorg voor mensen met psychiatrische problemen zijn beleidskeuzes van zowel gemeente, rijk als zorgaanbieders van invloed. Hoeveel klinische capaciteit wordt geschrapt en voor welke doelgroepen? Welke criteria hanteert de gemeente in de toekomst voor toegang tot beschermd wonen? Welk deel van de oude GGZ ZZP-C doelgroep komt in de toekomst onder de Wlz te vallen? En vooral: in welke mate slagen partijen erin een adequaat aanbod van ambulante zorg en ondersteuning voor mensen met psychiatrische problemen te realiseren. In de volgende paragrafen gaan we achtereenvolgens in op de huisvestingsvraag van ouderen met een urgente verhuiswens en mensen met een verstandelijke beperking of een psychiatrische aandoening.
4.2 Hoe groot is de groep ouderen met een urgente verhuiswens? Het PBL constateert dat het merendeel van de ouderen verhuizing uitstelt tot het echt niet meer gaat. Dit wordt ook onderstreept door het feit dat 70% van de ouderen die wel verhuizen, twee jaar daarvoor geen urgente verhuiswens rapporteerde (PBL op basis van WoON2012). De groep van oudere urgente verhuizers wordt door de extramuralisering groter. Zowel in het panel organisaties ouderenzorg als in het panel ouderenvertegenwoordigers is gesproken over de vraag welk deel van de groep die niet meer in aanmerking komt voor een plaats in het verzorgingshuis als alternatief zal willen verhuizen naar een woning in de categorie verzorgd wonen. Volgens de deelnemers aan beide panels is die groep kleiner dan vaak wordt aangenomen. Enerzijds heeft dat te maken met de steeds betere wijkgerichte zorg. Verhuizing is niet noodzakelijk om intensieve zorg aan huis te ontvangen. De groep die vanwege beginnende dementie wil verhuizen (een deel van ZZP 2 en 4) zal ervoor kiezen om thuis te blijven wonen tot zij in aanmerking komen voor intramuraal verblijf. Een tussenstap in de vorm van een verhuizing naar een woning voor verzorgd wonen leidt voor deze mensen tot verwarring en desoriëntatie. De groep die voorheen een ZZP 1 t/m 3 kreeg zal naar verwachting van de deelnemers voor het grootste deel thuis blijven wonen. Het onderzoek dat RIGO in opdracht van het ministerie van BZK uitvoerde naar de randvoorwaarden voor zelfstandig wonen voor ouderen met een ZZP-indicatie 1 t/m 4 voegt hieraan een belangrijk element toe. De vraag of een oudere met een ‘lichte’ zorgvraag zelfstandig kan wonen, is in grote mate
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
10
afhankelijk van de aanwezigheid van een inwonende mantelzorger. Op basis van het rapport komt de toename van de vraag naar woningen in de categorie verzorgd wonen als gevolg van de extramuralisering vooral van alleenstaande ouderen met (voorheen) een ZZP 2 (met uitzondering van de licht dementerenden), ZZP 3 en een deel van ZZP 4 (niet de dementerenden). Figuur 4.1: De noodzakelijke randvoorwaarden bij zelfstandig wonen van oud eren met een indicatie ZZP 1 t/m 4 zonder inwonende mantelzorger
Hoewel het deel van de geëxtramuraliseerde groep dat behoefte zal hebben aan een woning voor verzorgd wonen mogelijk kleiner is dan vaak gedacht, is het wel een groep met een urgente verhuiswens. Deze doelgroep zal vanwege de veiligheid van ‘zorg in de buurt’ vooral een woning zoeken via zorgaanbieders en niet via het reguliere woonruimteverdeelsysteem. De deelnemers aan het panel ouderenvertegenwoordigers verwachten bovendien een toenemende vraag naar mantelzorgwoningen of kangoeroewoningen. Ook zien zij als gevolg van de extramuralisering een groeiende behoefte ontstaan aan kortdurend verblijf.
4.3 Effect extramuralisering en decentralisatie op de vraag naar beschermd en (geclusterd) begeleid wonen in de GGZ en de VG Ook voor andere groepen inwoners zijn de indicatieregels voor zorg met verblijf verzwaard. Zowel in de GGZ-sector als in de VG-sector worden geen indicaties ZZP 1 en 2 meer afgegeven. In de praktijk wonen de mensen met deze indicaties volgens het panel GGZ/VG al zelfstandig (al dan niet met een eigen huurcontract of een huurcontract op naam van een instelling). Mensen voor wie zelfstandig wonen geen optie is krijgen een zwaardere indicatie. De vraag naar beschermd wonen zal daa rdoor volgens de deelnemers aan het panelgesprek mogelijk iets sterker toenemen dan op basis van de historische vraag kan worden verwacht. Overigens stijgt die vraag de afgelopen decennia al gestaag. De deelnemers aan het panelgesprek denken dat dit vooral te maken heeft met de verzakelijking van de maatschappij (waardoor mensen bijvoorbeeld eerder uit hun huis worden gezet), de toegenomen mogelijkheden om te lenen (waardoor mensen in de schulden terecht komen), de individualisering van de zorg (waardoor
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
11
het bredere netwerk rondom cliënten minder wordt betrokken) en de beperkte beschikbaarheid van woningen voor uitstroom. Deze trends zijn niet zomaar gekeerd. De vraag naar beschermd wonen zal dus blijven toenemen. De groep mensen met lichte GGZ problematiek of een licht verstandelijke beperking (ZZP 1 en 2) kunnen zelfstandig wonen, mits zij de juiste begeleiding krijgen en er woningen beschikbaar zijn die passen bij hun inkomensniveau en hun woonwens. Er is behoefte aan kleine woningen met een lage huur in de nabijheid van een trefpunt waar bewoners bekenden kunnen ontmoeten (waaronder hulpverleners). Een nieuwe trend is het organiseren van wonen met zorg door ouders van kinderen met een verstandelijke beperking of psychiatrische aandoening, waarbij gebruik wordt gemaakt van het PGB om zelf zorg in te kopen. De meningen onder de deelnemers aan het panel zijn verdeeld als het gaat om de vraag of woningen voor mensen die begeleiding krijgen vanwege een psychiatrische stoornis of een lichte verstandelijke beperking zouden moeten worden geclusterd of niet. Clustering leidt tot efficiency, maar is niet perse in het belang van de cliënt. Die wil het liefst een zo normaal mogelijk leven leiden. Ongeacht of er wordt gekozen voor clustering of geen clustering moet een gecombineerd pakket van wonen en begeleiding mogelijk blijven. Budgetbeheer is daarin en belangrijke dienst. Voor ouderinitiatieven is het van belang dat voor zorg en begeleiding het gebruik van PGB’s mogelijk blijft.
4.4 Het effect van ambulantisering in de klinische GGZ Tussen de rijksoverheid en de l andelijke koepels van de GGZ-instellingen is afgesproken het aantal ‘klinische bedden’ (in psychiatrische instellingen of gespecialiseerde (afdelingen in) ziekenhuizen) flink terug te brengen. Landelijk gaat het om een reductie van 11.000 van de 33.000 plaatsen. De deelnemers aan het panel GGZ/VG verwachten hiervan een toename van de vraag naar beschermd wonen. Hoewel het doel van de ambulantisering is om opnames te voorkomen door mensen thuis psychiatrische hul p te bieden, zal een deel van de groep die niet meer in aanmerking komt voor klinische opname het toch niet zelfstandig redden. Ook zal onder deze groep de vraag naar kortdurende opvang stijgen. Een deel van de mensen met een psychiatrische aandoening kan goed zelfstandig wonen, maar heeft periodiek last van psychoses of andere acute problemen. De beschikbaarheid van kortdurende opvang kan voorkomen dat mensen in de problemen komen en bijvoorbeeld uit hun woning worden gezet. De extra vraag naar beschermd wonen als gevolg van de ambulantisering zal overigens naar verwachting van het panel GGZ/VG een tijdelijk karakter hebben. Het gaat vooral om mensen die al langer in een psychiatrische instelling verblijven en zodanig zijn ‘geïnstitutionaliseerd’ dat zelfstandig wonen voor hen geen optie meer is. Als de ambulante begeleiding goed wordt georganiseerd, zal de extra vraag naar plaatsen beschermd wonen als gevolg van de ambulantisering grotendeels tijdelijk zijn.
4.5 Is scheiden van wonen en zorg in het beschermd wonen een optie? Tenslotte is met het panel gesproken over de mogelijkheid om wonen en zorg in het beschermd wonen te scheiden. Voor de gemeente brengt zo’n scheiding grote voordelen met zich mee. Als cliënten
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
12
beschermd wonen zelfstandig hun woning huren, kunnen zij immers een beroep doen op huurtoeslag waardoor de huisvestingslasten aanzienlijk lager zijn dan als wonen en zorg als een volledig pakket worden aangeboden. De deelnemers achten voor een grote groep binnen het beschermd wonen scheiden van wonen en zorg mogelijk. Wel moet goed worden gekeken voor wie dit wel en niet kan. Als een cliënt bijvoorbeeld een belastingschuld heeft, wordt de huurtoeslag ingehouden. Ook voor deze vraag geldt dat scheiden van wonen en zorg alleen mogelijk is als de begelei ding goed is geregeld. Voor een deel van de doelgroep is scheiden van wonen en zorg alleen mogelijk in de vorm van geclusterd begeleid wonen. In deze voorzieningen zal er altijd 24-uursbeschikbare begeleiding moeten worden georganiseerd (in het complex of in de directe nabijheid). In beperkte mate kan de scheiding van wonen en zorg plaatsvinden in bestaande voorzieningen. Voorwaarde is dat de appartementen een eigen voordeur en eigen voorzieningen hebben.
4.6 Conclusie De vraag naar verzorgd wonen onder de groep ouderen die niet meer in aanmerking komt voor een plaats in een verzorgingshuis is urgent, maar in omvang beperkt. Voor een deel van de ouderen die het betreft is thuis blijven wonen een goed alternatief of zelfs noodzakelijk (bij licht dementerenden). Belangrijk in de keuze tussen thuiswonen of verhuizen is de aanwezigheid van een inwonende mantelzorger. Meer dan tussen de ZZP’s ligt de scheidslijn tussen thuis wonen of verzorgd wonen bij de aanwezigheid van mantelzorg. De ouderen met een urgente verhui swens zullen vaak zoeken naar een woning die wordt bemiddeld via een zorginstelling. De vraag naar beschermd wonen vertoont al jaren een stijgende trend die samenhangt met veranderingen in de maatschappij en in de zorg. De verwachting is niet dat die trend op korte termijn keert. De vraag naar beschermd wonen neemt bovendien nog iets toe door de ambulantisering in de klinische GGZ. Een deel van de cliënten beschermd wonen kan – net als de ZZP 1 en 2 groep – best zelfstandig wonen als de juiste woningen beschikbaar zijn en de ondersteuning goed is geregeld.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
13
5 Aantrekkingskracht op inwoners van buiten de gemeente 5.1 Inleiding Bij de vraag naar verschillende vormen van geschikt wonen en wonen met zorg spelen ook factoren een rol die te maken hebben met de specifieke kenmerken van de gemeente. In onze analyse hebben we gekeken naar de invloed van de positie die de gemeente Delft inneemt als grote stad op de instroom van ouderen en (andere) zorgvragers van buiten de gemeente. Door middel van een migratieanalyse hebben we gekeken hoe groot de instroom van buiten de gemeente is naar verschillende vormen van wonen en zorg in de gemeente.
5.2 Regiofunctie ouderen Uit tabel 5.1 blijkt dat het in de periode 2009-2014 vooral ouderen uit Delft zelf zijn die verhuizen naar zelfstandige woonvormen. Verhuizingen naar gelabelde woningen en naar niet-gelabelde nultredenwoningen betroffen in ca. 35% vestigingen van buiten de gemeente. Het aandeel vestigers neemt sterk af met het stijgen van de leeftijd. Woningen voor verzorgd wonen trokken minder inwoners van buiten de gemeente (slechts 10%). In de onderzochte periode vestigden zich geen ouderen van buiten de gemeente ouder dan 74 jaar in een woning voor verzorgd wonen. De intramurale ouderenzorg vervult grotendeels een lokale functie. Mensen die verhuisden naar een locatie die wordt beheerd door Pieter van Foreest kwamen in 26% van buiten Delft. Ouderen die van buiten de gemeente verhuizen naar Delft komen in de meeste gevallen uit de gemeente Pijnacker-Nootdorp. Top-5 gemeenten van herkomst ouderen intramuraal 1. Pi jna cker-Nootdorp 2. Wes tl a nd 3. ’s -Gra venha ge 4. Mi dden-Del ftl a nd 5. Vl a a rdi ngen Tabel 5.1: Aandeel vestigers en binnenverhuizers naar type zelfstandige woning en leeftijd 2009-2014 (in procenten) Binnenverhuizers
Vestigers
55 - 64 jaar
65 - 74 jaar
75 jaar e.o.
55 - 64 jaar
65 - 74 jaar
75 jaar e.o.
Eindtotaal
Reguliere woning; ongeschikt
30%
17%
27%
17%
6%
3%
100%
Gelabelde woning
8%
8%
49%
17%
9%
9%
100%
Geschikte woning niet gelabeld Verzorgd wonen
22% 45%
14% 33%
28% 13%
20% 5%
11% 5%
5% 0%
100% 100%
Sterrenclassificatie onbekend
23%
11%
27%
17%
5%
17%
100%
Eindtotaal
74%
43%
90%
53%
22%
25%
307%
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
14
Tabel 5.2: Regionale functie intramurale instellingen Delft (in procenten) Stichting Pieter van Foreest 74% 26% 100%
Binnenverhuizers Delft Vestigers totaal
5.3 Regiofunctie GGZ en VG Het aandeel vestigers in instellingen en voorzieningen voor beschermd wonen in de GGZ en de VGsector bedroeg 34% in de periode 2009-2014. Tussen de instellingen doen zich verschillen voor. De instroom bij GGZ-Delftland bestaat voor ongeveer de helft uit vestigers vanuit andere gemeenten. Bij Philadelphiazorg West bedroeg het aandeel vestigers maar 14%. Net als bij de ouderen komen de meeste vestigers in instellingen of woonvormen voor GGZ of VG uit Pijnacker-Nootdorp. Top-5 gemeenten van herkomst cliënten GGZ/VG intramuraal en beschermd wonen 1. Pi jna cker-Nootdorp 2. Wes tl a nd 3. 's -Gra venha ge 4. Mi dden-Del fl a nd 5. Schi eda m Tabel 5.3: Regionale functie intramurale instellingen Delft (in procenten ) Stichting Philadelphia zorg 'West'
GGZ Delftland
Perspektief
Stichting Ipse de Bruggen
Binnenverhuizers Delft
49%
84%
71%
86%
66%
Vestigers totaal
51%
16%
29%
14%
34%
Overigens geven deze cijfers een enigszins vertekend beeld omdat bewoners van woonvormen vaak uitstromen vanuit bijvoorbeeld GGZ-Delfland of vanuit de maatschappelijke opvang. Deze mensen worden in de migratieanalyse beschouwd als ‘binnenverhuizers’ terwijl zij eerst vanuit andere gemeenten naar zorginstellingen in Delft zijn verhuisd. Daklozen krijgen bijvoorbeeld in eerste instantie een postadres in Delft bij de maatschappelijke opvang. Als zij daarna instromen in een andere voorziening, wordt dit gezien als binnenverhuizing.
5.4 Conclusie Op grond van het verschil in de omvang van de groep vestigers in intramurale ouderenzorg en de groep vestigers in verzorgd wonen (zeker onder de groep ouderen van 75 jaar en ouder) is de verwachting gerechtvaardigd dat een deel van de huisvestingsvraag die het gevolg is van de extramuralisering in de ouderenzorg zich niet zal manifesteren in Delft. Ouderen komen wel vanuit andere gemeenten naar een intramurale voorziening in Delft, maar veel minder naar een woning voor verzorgd wonen. Op grond van de migratiecijfers moet er rekening mee worden gehouden dat ouderen die wonen buiten de gemeente Delft die niet meer in aanmerking komen voor zorg met verblijf, in de toekomst niet meer naar Delft verhuizen en dus geen doelgroep zijn voor woningen voor verzorgd wonen in Delft. Dit betreft ongeveer een kwart van het aantal ouderen in verpleeg- en verzorgingshuizen.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
15
Een effect van de afname van het aantal klinische GGZ-plaatsen op de vraag naar beschermd wonen zal naar verwachting maar voor een deel in Delft plaatsvinden. Welk deel dit is, hangt sterk af van het aanbod aan plaatsen beschermd wonen in de ‘voedingsgemeenten’. In de verstandelijke gehandicapten zorg is de instroom van buiten de gemeente beperkt en is het aantal personen dat als gevolg van de extramuralisering niet meer in aanmerking komt voor intramura al verblijf relatief gering. De extramuralisering zal voor deze groep een zeer beperkte beperking van de instroom van buiten de gemeente tot gevolg hebben.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
16
6 Kwantitatieve vertaling van de kwalitatieve analyse 6.1 Inleiding In de voorgaande hoofdstukken zijn de ontwikkelingen geanalyseerd die van invloed zijn op de vraag naar geschikt wonen en wonen met zorg in de gemeente Delft. In paragraaf 6.2 gaan we in op de aannames die we hebben gehanteerd bij het opstellen van de ondergrens van de prognose. In paragraaf 6.3 zijn de prognoses opgenomen voor geschikt wonen (een, twee of drie sterren), verzorgd wonen voor ouderen, zorg met verblijf voor ouderen, beschermd wonen voor mensen met een psychiatrische aandoening, geclusterd begeleid wonen voor mensen met een psychiatrische aandoening en begeleid wonen voor mensen met een verstandelijke beperking. De aannames onder de kwantitatieve vertaling zijn voorgelegd aan de deelnemers aan de panelgesprekken en besproken in de projectgroep , waarna deze zijn verwerkt in de vraagprognose.
6.2 Aannames onder de prognoses Het kwantitatieve effect van een deel van de beschreven ontwikkelingen hangt mede af van aanbodsfactoren. Het betreft de verandering in de kwalitatieve wensen van ouderen ten aanzien van de woning waarheen zij willen verhuizen. De mate waarin het aanbod aan woningen voor senioren aansluit bij de kwalitatieve vraag bepaalt uiteindelijk voor een belangrijk deel de omvang van die vraag. Met name vanuit de ANBO is aangegeven dat de vraag naar geschikte woningen wordt gedrukt door het ontbreken van voldoende aanbod van voldoende kwaliteit. Aangezien de beoordeling van de kwaliteit van de voorraad geschikte woningen buiten het bestek van dit onderzoek valt, is het effect hiervan niet kwantitatief vertaald. De eerste twee van de zeven ontwikkelingen die we in de vorige hoofdstukken hebben beschreven, laten zich niet separaat kwantificeren. Vijf andere beschreven ontwikkelingen hebben we wel gekwantificeerd. In paragraaf 7.3 laten we zien hoe deze ontwikkelingen doorwerken i n de ondergrens voor de vraag naar geschikt wonen en wonen met zorg.
1. Niet gekwantificeerd: hogere eisen aan woningen De eisen die senioren stellen aan een woning om oud in te worden zijn gestegen en nemen nog altijd toe. Ook worden de woonwensen van ouderen steeds meer gedifferentieerd. Of het beschikbare aanbod aan geschikte woningen aansluit bij de vraag kunnen we niet beoordelen.
2. Niet gekwantificeerd: labeling minder aantrekkelijk Mede door de vergrijzing in seniorencomplexen vormen reguliere nultredenwoningen steeds meer een concurrerend aanbod voor seniorenwoningen. Ook hiervoor geldt dat de kwaliteit van het aanbod in grote mate bepalend is voor de vraag daarnaar onder senioren.
3. Dalende verhuisgeneigdheid ouderen Ouderen verhuizen minder. Ouderen die verhuizen doen dat op steeds latere leeftijd. We nemen voor de ondergrens van de prognose aan dat de afnemende trend in de verhuisgeneigdheid zal doorzetten. De afname van de vraag bedroeg in de vijftien jaar voor de crisis (1994 -2009) ca. 25% (van 6,3 tot 4,8 verhuizingen per 100 65-plussers per jaar; PBL 2013). We gaan er in de prognose vanuit dat de relatieve
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
17
afname van de vraag naar geschikte woningen voor inwoners van 65 jaar en ouder de komende vijftien jaar in het zelfde tempo zal oplopen. Dat betekent een relatieve afname van de vraag oplopend tot 25% in 2030. Deze dalende trend in de vraag naar woningen specifiek voor ouderen hebben we toegepast op de vraag naar alle verschillende vormen van geschikt wonen en verzorgd wonen.
4. Economische crisis De crisis versterkt de trend van het langer thuis blijven wonen. In de periode 2009 tot 2013 verhuisden in Delft gemiddeld 10% minder ouderen dan in de periode 2006 -2008 (CBS StatLine). Een aantal gevolgen van de crisis werkt nog lang door. We nemen aan dat de ‘dip’ als gevolg van de crisis doorwerkt in de periode van 2011 tot 2020. In deze periode gaan we uit van een extra afname van het aantal verhuizingen onder ouderen met -10%, vanaf 2015 geleidelijk oplopend tot 0% in 2020.
5. Effect extramuralisering De vraag naar verzorgd wonen onder de groep ouderen die niet meer in aanmerking komt voor een plaats in een verzorgingshuis is urgent, maar in omvang beperkt. Een deel van de groep die niet meer in aanmerking komt voor intramuraal verblijf zal een beroep doen op verzorgd wonen. We kijken hiervoor naar het aantal intramurale plaatsen en de verdeling over de verschillende ZZP’s (CIZ-rapport Delft). We nemen aan dat de groep ouderen die voorheen een ZZP 1 en 2 kregen thuis blijft wonen. Van de groep inwoners die voorheen een ZZP 3 kreeg, nemen we aan dat de helft behoefte heeft aan een woning in de categorie verzorgd wonen. Dit geldt voor 25% van de groep die nu nog een ZZP 4 krijgt. De extra vraag naar verzorgd wonen die we zo berekenen, corrigeren we voor de ins troom van ouderen van buiten Delft naar intramurale voorzieningen (26%; migratieanalyse Companen). We gaan ervan uit dat 26% van de berekende extra vraag naar verzorgd wonen als gevolg van de extramuralisering is gericht op woningen buiten Delft.
6. Stijgende vraag beschermd wonen De vraag naar beschermd wonen vertoont al jaren een stijgende trend die samenhangt met veranderingen in de maatschappij en in de zorg. In de periode 1990 tot 2004 is de vraag naar beschermd wonen toegenomen met 53%. Deze trend heeft zich hierna voortgezet (Trimbosinstituut 2014). We verwachten dat deze stijging gematigder verder doorzet. Naast de trendmatige stijging, stijgt daarnaast het aantal cliënten dat vanuit het forensische circuit doorstroomt naar beschermd wonen. Dit heeft direct te maken met de toename van het aantal forensische bedden bij de Stichting Perspectief. Uitstroom van deze cliënten is vaak lastig. Ook door het zwaarder worden van de doelgroep voor beschermd wonen zal uitstroom in de toekomst beperkter worden. We gaan voor de komende vijftien jaar uit van een toename van de vraag met 26,5%. Een kleine tijdelijke toename van de vraag is daarnaast te verwachten als gevolg van de ambulantisering in de klinische GGZ. De omvang van deze tijdelijke vraag schatten we op 15 woningen per jaar in de periode tot 2020 (Trimbosinstituut/Phrenos 2013; gecorrigeerd voor de instroom van buiten de gemeente op basis van migratieanalyse Companen).
7. Scheiden wonen en zorg GGZ en VG Een deel van de GGZ-cliënten beschermd wonen kan – net als de ZZP 1 en 2 groep – zelfstandig wonen als de juiste woningen beschikbaar zijn en de ondersteuning goed is geregeld. Op basis van gesprekken die we hebben gevoerd met instellingen die beschermd wonen bieden, kan ca. 25% van de cliënten met een ZZP 3 zelfstandig wonen met begeleiding, 75% van ZZP 3 kan naar een vorm van geclusterd begeleid wonen, van de groep ZZP 4 kan 10% geclusterd begeleid wonen. Het gaat hierbij om kleinschalige woonvoorzieningen waar (gepland en ongepland) 24 uur per dag begeleiding kan worden geboden. De rest van de groep met een ZZP 4 en de groep met een ZZP 5 en 6 houden behoefte aan beschermd
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
18
wonen. Het aantal VG-cliënten dat als gevolg van de extramuralisering toestroomt naar geclusterd begeleid wonen is beperkt. Deels zal het gaan om een administratieve scheiding, deels zullen voor deze groep zelfstandige woningen beschikbaar moeten komen (nieuw of in de bestaande voorraad). Aandachtspunt hierbij is dat de vraag zich richt op woningen in het laagste prijssegment. De prognose voor de vraag naar beschermd wonen en geclusterd begeleid wonen voor mensen met een psychiatrische stoornis zijn mede gebaseerd op aannames ten aanzien van het beleid van de gemeente. Als de gemeente andere keuzes maakt, zal dat effect hebben op de geprognosticeerde vraag. We gaan ervan uit dat mensen met een verstandelijke beperking die voorheen in aanmerking kwamen voor zorg met verblijf op grond van een indicatie ZZP 1, 2 en de helft van 3 behoefte hebben aan begeleid wonen (al dan niet geclusterd).
6.3 Kwantitatieve vertaling Vraag naar 3 sterrenwoningen (rolstoeltoe- en doorgankelijk) Bij het bepalen van de ondergrens in de vraagprognose voor woningen met drie sterren zijn we ervan uitgegaan dat 90% van deze woningen worden bewoond door ouderen en 10% door rolstoelafhankelijke bewoners jonger dan 65 jaar. Als startpunt van de ondergrens hebben we de vraag gen omen zoals die in de door de samenwerkingspartners opgestelde prognose is berekend (240 woningen). De ondergrens is berekend door deze vraag mee te laten ontwikkelen met de demografische ontwikkeling (10% met de ontwikkeling van het aantal inwoners jonger dan 65 en 90% met de ontwikkeling van het aantal inwoners van 65 jaar en ouder). Andere aannames die we op de geprognosticeerde ondergrens hebben toegepast zijn: Tot 2020 is er sprake van een herstellende vraag naar 3-sterrenwoningen als uitvloeisel van de crisis (-10% tot 0%). In de periode 2014 tot 2029 neemt de het aandeel van de inwoners van 65 jaar en ouder dat wil verhuizen naar een woning met 3 sterren met 25% af.
Vraag naar 3 sterrenwoningen 500
Aantal wooneenheden
450 400 350 300 250 200
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
2032
3034
2036
2038
3 sterren prognose
240
287
333
380
390
400
410
420
430
440
450
460
470
2040 480
3 sterren minimum
240
255
270
281
307
310
312
312
311
318
324
332
337
338
Vraag naar 2 sterrenwoningen (rollatortoe- en doorgankelijk) We zijn er bij het bepalen van de ondergrens in de prognose voor de vraag naar woningen met twee sterren vanuit gegaan dat deze woningen volledig zijn gericht op de doelgroep ouderen. De actuele vraag naar deze woningen zoals die in de door de samenwerkingspartners opgestelde prognose is
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
19
opgenomen (1.430) is als startpunt van de prognose genomen. De vraag groeit mee met de ontwikkeling van het aantal inwoners van 65 jaar en ouder. Aannames die we op de geprognosticeerde ondergrens hebben toegepast zijn: Tot 2020 is er sprake van een herstellende vraag naar 2-sterrenwoningen als uitvloeisel van de crisis (-10% tot 0%). In de periode 2014 tot 2029 neemt de het aandeel van de inwoners van 65 jaar en ouder dat wil verhuizen naar een woning met 2 sterren met 25% af.
Vraag naar 2 sterrenwoningen 2600
Aantal wooneenheden
2400 2200 2000 1800 1600 1400
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
2032
3034
2036
2038
2040
2 sterren; niet VW (Prognose)
1430
1557
1683
1810
1877
1944
2011
2078
2145
2212
2279
2346
2413
2480
2 sterren; niet VW (minimum)
1430
1523
1614
1682
1689
1709
1716
1716
1712
1752
1784
1831
1855
1863
Vraag naar woningen met 1 ster (reguliere nultredenwoning) De vraag naar nultredenwoningen is niet volledig afkomstig van ouderen. Een deel van de bestaande nultredenwoningen wordt bewoond door inwoners zonder fysieke problemen. Bij het bepalen van de vraag naar deze woningen zijn we daarom van een aantal aannames uitgegaan. Op basis van WoON2012 kunnen we vaststellen dat 42% van de inwoners van 65 jaar en ouder woont in een nultredenwoning (cijfers Haaglanden). Nog eens 4% van de inwoners van 65 jaar en ouder heeft een urgente verhuiswens (wil direct of binnen twee jaar verhuizen), waarvan 48% wil verhuizen naar een woning die specifiek geschikt is voor senioren (in WoON zijn als antwoordcategorieën gehanteerd: ouderenwoning, bejaardenwoning, seniorenwoning, aanleunwoning, serviceflat, woonzorgcomplex). Het aandeel 65-plussers dat nu een nultredenwoning bewoont, vermeerderd met het aandeel 65 plussers met een urgente verhuiswens beschouwen we als de huidige vraag naar nultredenwoningen van inwoners van 65 jaar en ouder. Op basis van de analyse van WoON2012 stellen we de actuele vraag van inwoners van 65 jaar en oudere naar nultredenwoningen vast op 6.523. De voorraad nultredenwoningen bedraagt 8.230 woningen. Dat betekent dat ca. 4% van de inwoners jonger dan 65 jaar in een (als zodanig geregistreerde) nultredenwoning woont. Aangezien in het WoON niet de sterrenclassificatie wordt gehanteerd, berekenden we de vr aag naar woningen met één ster onder inwoners van 65 jaar en ouder , door de totale vraag naar nultredenwoningen onder deze groep te verminderen met de berekende vraag naar woningen met twee en woningen met drie sterren. Op basis hiervan berekenen we een actuele vraag onder inwoners van 65 jaar en ouder van 4.951 woningen. Het in de minimumprognose berekende tekort aan woningen met één ster is gelijk aan het aantal inwoners van 65 jaar en ouder met een urgente verhuiswens en een voorkeur voor een voor senioren geschikte woning.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
20
Bij het bepalen van de ontwikkeling van de vraag naar woningen met één ster gaan we ervan uit dat de vraag meegroeit met de demografische ontwikkeling. We gaan er daarbij van uit dat het aandeel inwoners van 65 jaar en ouder dat behoefte heeft aan een woning met één ster tussen 2014 en 2030 afneemt met 25%. Tot 2020 gaan we uit van een herstellende vraag als uitvloeisel van de crisis (aflopend van -10% in 2014 tot 0% in 2020). Vraag naar 1 sterwoningen 16500 15500
Aantal wooneenheden
14500 13500 12500 11500 10500 9500 8500 7500
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
2032
3034
2036
2038
2040
1 ster prognose
11270
11930
12590
13250
13487
13724
13961
14198
14435
14672
14909
15146
15383
15620
1 ster minimum
8328
8938
9273
9535
9580
9689
9760
9812
9846
10034
10197
10406
10544
10633
Vraag naar verzorgd wonen (geclusterd wonen met zorg in de directe nabijheid) Bij het bepalen van de ondergrens bij de prognose van de vraag naar woningen voor verzorgd wonen voor ouderen zijn we uitgegaan van de actuele vraag zoals die is opgenomen in de door de samenwerkingspartners opgestelde prognose (918 woningen). De ontwikkeling van de vraag is deels het gevolg van de extramuralisering, deels het gevolg van de groei van het aantal inwoners van 75 jaar en ouder. We gaan ervan uit dat een deel van de ouderen die niet meer in aanmerking komen voor een ZZP 3 of 4 behoefte heeft aan verzorgd wonen. Aangezien de vraag naar verzorgd wonen voor 90% komt van binnenverhuizers en de vraag naar zorg met verblijf voor 74%, gaan we ervan uit dat de vraag naar verzorgd wonen als gevolg van de extramuralisering zich voor 16% richt op woningen buiten Delft. De groei van de vraag als gevolg van de vergrijzing neemt relatief af door de latere instroomleeftijd van ouderen. We gaan hierbij uit van een daling van het aandeel inwoners van 75 jaar en ouder dat verhuist naar een woning voor verzorgd wonen met 25%. Bij de berekening van de vraagontwikkeling is rekening gehouden met een herstellende vraag naar woningen verzorgd wonen als uitvloeisel van de crisis (-10% in 2014 tot 0% in 2020).
Vraag naar verzorgd wonen ouderen 1700 1600
Aantal woningen
1500 1400 1300 1200 1100 1000 900 800
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
2032
3034
2036
2038
2040
VW (prognose)
918
1020
1122
1224
1258
1291
1325
1358
1392
1425
1459
1492
1526
1559
VW (minimum)
918
936
952
965
994
1027
1057
1080
1099
1160
1222
1284
1346
1407
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
21
Vraag naar zorg met verblijf (intramuraal verblijf in een verzorgings-/verpleeghuis) De ondergrens voor de vraag naar zorg met verblijf hebben we gesteld op 120 plaatsen per 1.000 inwoners van 80 jaar en ouder. Dit is een formule die door verschillende zorgkantoren wordt gebruikt als maatstaf voor de benodigde intramurale capaciteit voor ouderen. Tussen 2014 en 2020 vindt de afbouw plaats van de huidige capaciteit (950 plaatsen) tot het niveau van 120 plaatsen per 1.000 80 plussers. Vraag naar zorg met verblijf VV 1250 1150
Aantal plaatsen
1050 950 850 750 650 550 450 350
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
2032
3034
2036
2038
2040
Intr. (Prognose)
949
886
822
759
795
832
868
905
941
977
1014
1050
1087
1123
Intr. (minimum)
949
805
661
516
557
597
637
678
718
759
799
839
880
920
Vraag naar beschermd wonen (intramuraal, vh. ZZP GGZ C) In de prognose voor de ontwikkel ing van de vraag naar beschermd wonen voor mensen met een psychiatrische aandoening houden we er rekening mee dat de toenemende vraag van de afgelopen periode zich iets gematigder voortzet. We gaan uit van een toename van de vraag met 26,5% in de komende vijftien jaar. Daarnaast is rekening gehouden met een beperkte tijdelijke toename van de vraag als gevolg van de ambulantisering in de klinische GGZ. De afname van de vraag naar beschermd wonen in de prognose is het gevolg van de aanname dat de gemeente de toegang tot beschermde woonvormen beperkt tot de huidige groep cliënten met een indicatie GGZ ZZP 4C (deels) en ZZP 5 en 6C.
Vraag naar geclusterd begeleid wonen GGZ (zelfstandig wonen) De geprognosticeerde vraag naar geclusterd begeleid wonen voor mensen met een psychiatrische aandoening is het gevolg van de aanname dat de gemeente Delft voor een deel van de groep cliënten met een indicatie GGZ ZZP 3 en 4C een alternatief aanbod zoekt op basis van scheiden van wonen en zorg.
Vraag naar begeleid wonen VG (zelfstandig wonen) De vraag naar geclusterd begeleid wonen voor mensen met een verstandelijke beperking komt voort uit de extramuralisering van de cliënten met een ZZP 1, 2 en de helft van 3. We gaan ervan uit dat mensen die voorheen in aanmerking kwamen voor deze indicaties behoefte hebben aan begeleid wonen. De prognose voor beschermd wonen GGZ, geclusterd begeleid wonen GGZ en begeleid wonen VG is opgenomen in de onderstaande figuur.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
22
Vraag naar begeleid wonen VG, geclusterd begeleid wonen GGZ en beschermd wonen GGZ
Aantal wooneenheden
250 200 150 100 50 0
2014
2016
2018
2020
2022
2024
2026
2028
2030
2032
3034
2036
2038
2040
Vraag BW VG
0
20
41
63
85
107
109
111
112
114
116
117
119
120
Vraag GBW GGZ
0
32
65
83
84
85
86
88
89
90
91
93
94
95
208
181
155
144
135
142
148
155
162
164
166
169
171
173
Vraag BW GGZ
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
23
Geraadpleegde literatuur
ABF-Research, Monitor Investeren voor de Toekomst 2012 (met actualisatie), 2013-2014. CBS-StatLine (www.CBS.nl).
CIZ-rapport Delft 2010, 2011, 2012, 2013, 2014 (www.CIZ.nl). Companen, Woonvoorkeuren specifieke woonvormen voor ouderen: een verhaal met veel gezichten, 2014. Dataset WoON2012 (regi o Haaglanden). Planbureau voor de leefomgeving, Vergrijzing en ruimte, gevolgen voor de woningmarkt,
vrijetijdsbesteding, mobiliteit en lokale economie, 2013. RIGO, Randvoorwaarden voor extramuraal wonen bij ZZP’s 01 t/m 04, 2014. Trimbosinstituut, Trendrapportage GGZ, 2014. Trimbosinstituut, Kenniscentrum Phrenos, 'De behoefte aan woningen voor geëxtramuraliseerde GGZ-cliënten', 2013.
503.102/g | Een kwalitatief onderbouwde ondergrens voor de vraagprognose geschikt en verzorgd wonen
1
> Retouradres Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag
Gemeente Delft (ZH) Burgemeester Dhr. mr drs GAA Verkerk Postbus 78 2600 ME DELFT
Gemeente DeWt
1 2 JAM 2015 Doc./bijiage Productnr.
Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen Turfmarkt 147 2511 DP Den Haag Contactpersoon Maritte Meershoek T 0611790853 PostbusAJT@)minbzk.nl Kenmerk
Datum Betreft
29 december 2014 Opgave langer zelfstandig wonen voor gemeenten
Geachte burgemeester , Als voorzitter van het door het Kabinet ingestelde Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen maak ik me zorgen. Ik spreek u aan in de hoedanigheid van Voorzitter van de Raad en Voorzitter van het College. De decentralisatie van de zorg is een immense opgave waaraan heel hard en succesvol wordt gewerkt in alle gemeenten. Daarvoor is bij het Aanjaagteam (AJT) zeer veel respect. Tegelijkertijd wordt bij meerdere gemeenten de maatschappelijke opgave grotendeels vanuit de zorg benaderd: ambtenaren van de afdeling Zorg bereiden beleid voor, de Wethouder met Zorg in de portefeuille brengt het in het College, en de Raadscommissie m.b.t. Zorg bespreekt het. Voor wat betreft de aanbestedingsopgave is dat uiteraard begrijpelijk. Zorgen De veranderingen door en voor het langer zelfstandig wonen hebben echter een gemeentebrede impact. Dit betreft zowel de Raad als het College. Ook de (brand)veiligheids-bevoegdheden van de Burgemeester zijn hierbij aan de orde. In essentie gaat het om de volgende vraagstukken: 1 Functieverandering en transformatie van 'oude' verzorgingshuizen 2 Informatievoorziening langer zelfstandig wonende burger 3 Voldoende geschikte woningen en nieuwe woonvormen
De gemeente heeft de regierol bij deze maatschappelijke opgave en de verantwoordelijkheid om de transitie te begeleiden voor haar burgers. De regierol geldt daarbij uiteraard ook richting maatschappelijke organisaties, zoals zorgaanbieders, corporaties en welzijnsinstellingen. Alleen in samenhang komen gewenste maatschappelijke resultaten in zicht. Niet te onderschatten is daarbij het belang van welzijn. Het gaat om comfort, contact en controle (veiligheid) van mensen die langer zelfstandig wonen, maar tevens kwetsbaar zijn. Taken die voor een deel al bij de gemeente lagen, maar waarvan de rol door de decentralisatie en de trend van het langer thuis wonen aanzienlijk zijn toegenomen.
In de bijlage is verder toegelicht waarom deze vraagstukken integraal benaderd moeten worden en met name lokaal moeten worden voorzien van een oplossing. Ik wil u daarom verzoeken deze brief te verspreiden onder de Raadsleden en de genoemde onderwerpen breed te agenderen in het College en in de Raad. Dan kunt u lokaal de beste maatschappelijke afwegingen maken en passende oplossingen bewerkstelligen ten aanzien van langer zelfstandig wonen.
Een daadwerkelijk integrale benadering in uw gemeente kan mijn zorgen wegnemen. Ik wens u hierbij veel wijsheid. Mocht u bij de opgave ten aanzien van wonen en zorg in uw gemeente of regio tegen problemen oplopen of heeft u een vraag, een knelpunt of een tip, neem gerust contact op:
[email protected]. Met de meeste hoogachting, Namens het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen,
Marnix Norder (voorzitter)
Bijlage Het Aanjaagteam Langer Zelfstandig Wonen is ingesteld door het kabinet. De leden zijn Wim Corsten, Ton Streppel en Marnix Norder. Het Aanjaagteam is te bereiken voor nadere informatie: postbusait(S)minbzk.nl. 1. F u n c t i e v e r a n d e r i n g e n t r a n s f o r m a t i e v a n ' o u d e ' v e r z o r g i n g s h u i z e n : v e l e honderden v e r z o r g i n g s h u i z e n v e r a n d e r e n of s l u i t e n . Komende jaren verliezen in Nederland vele honderden verzorgingshuizen hun huidige functie. Afgelopen tijd zijn diverse voorbeelden daarvan uitgebreid in de media aan de orde geweest. Daarmee vervalt ook hun rol van beschut wonen met o.a. dagbesteding, maaltijdservice en sociale veiligheid. Beleidstaken die horen bij het gemeentelijk domein. Hoe vangt uw gemeente dit op? Sommige verzorgingstehuizen gaan sluiten, regelmatig wordt geprobeerd om te ombouwen naar verpleegeenheden, zelfstandig wooneenheden of een andere vorm van huisvesting. Het gemeenschappelijk lokaal belang is dat wordt gekomen t o t transformatie in plaats van sluiting. Dit leidt tot afwegingen die gemeentebrede impact hebben. Mogelijk kunnen bijvoorbeeld gemeentelijke of maatschappelijke (welzijns)functies worden gehuisvest in het gebouw. Verder: hoe zit het met de brandveiligheid wanneer een verzorgingshuis wordt omgezet naar een woongebouw met zelfstandig wonen voor ouderen? Wat betekent het voor de maatschappelijke functie van veiligheid, maaltijdservices en activiteiten? Kan het in het bestemmingsplan? Hoe zit het met parkeemormen? Vergunningen? In de contacten die we als Aanjaagteam in Nederland hebben, merken we dat veel gemeentes nog niet breed zijn aangesloten op dit vraagstuk, terwijl, wanneer sluiting aan de orde is, dit vaak leidt tot lokale beroering. Ook is het (nog) niet altijd onderwerp bij het regionaal overleg in de Wmo-regio's. V r a a a : h o e v e e l v e r z o r g i n g s h u i z e n z i i n e r in u w g e m e e n t e ? O n d e r s t e u n t u a l s g e m e e n t e de t r a n s f o r m a t i e o p g a v e v o l d o e n d e ( b e s t e m m i n o s p i a n . brandveiligheid, h u i s v e s t e n n i e u w e f u n c t i e s , w o o n c o n t i n o e n t e n ) ? Hoe v a n o t u e v e n t u e l e w e g v a l l e n d e veiligheids- en w e l z i i n s f u n c t i e s O P ? Ziin e r regionale a f s p r a k e n ? 2. I n f o r m a t i e v o o r z i e n i n g l a n g e r zelfstandig w o n e n d e burger met o n d e r s t e u n i n g s v r a g e n in / o m de w o n i n g Burgers moeten meer zelf hun ondersteuning in en om de woning organiseren, eventueel samen met familie of vrienden. Vroeger lag deze verantwoordelijkheid meer bij professionals en instellingen. Daarvoor hebben burgers behoefte aan praktische informatie. Bijvoorbeeld: 'Er moeten beugels worden geplaatst in de douche en het toilet, hoe moet ik dat regelen?'. Regelmatig staat als antwoord op de website van een gemeente: 'Neem contact op met het zorgloket'. Dit levert onnodige werkdruk op. Bovendien zijn de mensen niet geholpen en hebben ze hogere kosten door de eigen bijdrage die ze moeten betalen. Vaak is het beter mensen te wijzen op de lokale bouwmarkt waar velerlei woningaanpassingen te koop zijn. Dit is één van de voorbeelden waarbij de gemeente de communicatie opnieuw moet doordenken ten behoeve van de burger èn ten behoeve van de eigen werkdruk. Een ander voorbeeld is de informatie over waar mensen terecht kunnen met ondersteuningsvragen op het gebied van zorg en welzijn, etc. Een aanbeveling aan gemeenten is om daarbij gebruik te maken van bestaande websites, die zo breed mogelijk informatie verschaffen. V r a a o : Hoe i s in u w g e m e e n t e de informatie voor de z o r g v r a g e r of de mantelzorger voor lanoer zelfstandig w o n e n g e o r g a n i s e e r d ? Voldoet dat a a n de n i e u w e v e r a n t w o o r d e l i i k h e i d die bii h e n ligt? Ziin e v e n t u e l e p r o c e d u r e s s i m p e l e n s n e l ? I s d o o r v e r w i j z i n g ( v i a i n t e r n e t ) n a a r de r e i e v a n t e o r g a n i s a t i e s voor zoro e n w e l z i i n ooed (begrijpelijk, s i m p e h g e r e g e l d ?
3. Voldoende g e s c h i k t e w o n i n g e n e n n i e u w e w o o n v o r m e n Het aantal ouderen groeit, dus ook het aantal ouderen dat niet meer volledig zelfstandig woont. Het aantal mensen dat valt onder de langdurige zorg (functiebeperking, begeleid wonen, etc), maar niet in een instelling woont, groeit ook. Dat betekent dat er meer woningen nodig zijn voor verschillende doelgroepen. Landelijk is een jaarlijkse groei van de vraag voorzien van circa 35 duizend woningen t o t h e t j a a r 2 0 2 1 . Ook is er in kaart gebracht hoeveel verzorgingstehuizen en eventuele restschuld er in regio's is. Voor de verzorgingstehuizen ligt de uitdaging om deze om te katten of desnoods te slopen. Op de volgende link: http://www.zorgopdekaart.nl kunt u een uitsnede maken van uw regio. Hoe zorgt u dat voldoende geschikte woningen voor de verschillende doelgroepen beschikbaar zijn? Denk hierbij ook aan mensen met een GGZ-achtergrond die goedkope huisvesting nodig hebben. Zijn er voldoende betaalbare woningen? Hoe is de verdeling over de gemeente? Hoe is de ondersteuning georganiseerd? Zijn er op dit onderwerp afspraken met de corporaties gemaakt? Kunnen gemeenten hier nog iets doen door partijen bij elkaar te brengen? In hoeverre kunt u met uw welzijnsbeleid het langer thuis wonen en het verzorgd wonen voor kwetsbare mensen faciliteren? Welke rol zouden zorgverzekeraars, woningcorporaties, zorgkantoren en cliëntenorganisaties kunnen spelen om het aanbod zo goed mogelijk aan te laten sluiten bij de vraag? Ook zien we op tal van plaatsen nieuwe initiatieven ontstaan. Ondernemers en organisaties met interessante nieuwe concepten, individuele of georganiseerde burgers die een specifieke woonvorm willen realiseren, etc. Vaak kleinschalige vernieuwingen die bij kunnen dragen aan de behoefte aan diversiteit in woonzorg-vormen van de toekomst. Worden deze geholpen? Krijgen ze een kans? Veelgehoord is de klacht van initiatiefnemers dat ze 'zoekraken' in een verkokerde ambtelijke molen. Vraao: z i i n e r in de t o e k o m s t voldoende g e s c h i k t e w o n i n g e n in u w q e m e e n t e ? Heeft u met b e s t a a n d e partiien q o e d e a f s p r a k e n g e m a a k t voor alle v e r s c h i l l e n d e doelgroepen? Ziin er a a n s p r e e k p u n t e n voor f k l e i n s c h a l i g e ) n i e u w e initiatieven om voet a a n de orond te kriioen?