CONCEPT WONEN WELZIJN EN ZORG IN DE WIJK Samenwerkingsperspectief bij scheiden van wonen en zorg in Zwolle November 2013
Tot stand gekomen door en in samenwerking met:
Colofon
WONEN ZORG EN WELZIJN Samenwerkingsperspectief bij scheiden van wonen en zorg in Zwolle November 2013 Zwolle
Dit document is opgesteld in samenwerking met de volgende partijen en respectievelijk de betrokken personen van de werkgroep. Scribenten: DeltaWonen; M. Bleijenburg, A. Erayabakan, T. Heerding RIBW Groep Overijssel; B. de Fooij, E. van Eerbeek Frion; A. Loseman, J. Koning Openbaar Belang; H. Voerman SWZ; W. Dijkstra IJsselheem; S. de Jong, B. Ouwendijk
Faciliterend: Gemeente Zwolle; B. de Paus, O. Rachtchoupkina MEE IJsseloevers; R. Brands Travers; J. Legebeke
WONEN ZORG EN WELZIJN is een visiedocument dat richting en houvast moet bieden voor toekomstige ketensamenwerking in het kader van scheiden van wonen en zorg. Aan de stellingen, marktgegevens, conclusies en overige gegevens in dit document, kunnen geen rechten worden ontleend. Schrijf- en spelfouten voorbehouden.
VOORWOORD Voor u ligt een bijzonder rapport dat een visie en handvatten biedt voor strategische keuzes die nodig zijn, als gevolg van scheiding van wonen en zorg. In de gesprekken die wij af en toe hebben met partners in het land, blijkt dat men vaak nog met elkaar praat ‘met de kaarten op de borst’. Wij hebben echter een andere keuze gemaakt. Op initiatief van RIBW en Frion en aansluitend aan het visietraject dat deltaWonen in januari 2013 is gestart met alle stakeholders, is naar aanleiding van de bestuurlijke bijeenkomst op 20 juni jongstleden de volgende opdracht geformuleerd voor de werkgroep: “Formuleer een advies richting de bestuurders van RIBW, Frion, corporaties, Travers, MEE, Verzorging en Verpleging (Zwols zorgconsortium), om ondanks de afbouw van de AWBZ met ketenpartners product-markt-combinaties te ontwikkelen waarmee optimaal tegemoet wordt gekomen aan de woonbehoefte, gecombineerd met en aansluitend bij de mate van begeleiding of zorg om mee te kunnen blijven doen in de samenleving.” In de bestuurlijke bespreking van 20 juni hebben we afgesproken om met de visie van de gemeente op ‘sociale wijkteams’ een ontwerp te maken voor samenwerkingsvormen die uitsluitend gericht zijn op het belang van de klant. Vanuit het klantbelang zien wij als opstellers van dit rapport, het als onze verantwoordelijkheid om te bevorderen dat mensen kunnen blijven meedoen en om te voorkomen dat er mensen tussen wal en schip raken. Daarom hebben we ervoor gekozen om, ondanks de maatschappelijke, bestuurlijke en politieke onzekerheden, de handen ineen te slaan en vanuit één visie en met vertrouwen in elkaar een klant- en ketengerichte strategie te ontwerpen, waarbij we gedurende het proces de kaarten open op tafel hebben gelegd. Dankzij dit vertrouwen is het ons gelukt om in dit rapport inzichtelijk te maken wat er als gevolg van het scheiden van wonen en zorg in Zwolle op ons afkomt, zowel voor wat betreft de vastgoedsturing, als voor wat betreft de samenwerking op het sociale domein. Het zal u niet verbazen dat het een tamelijk complexe opgave was om een gezamenlijk rapport op te stellen, alleen al door het taalverschil tussen de sectoren wonen, welzijn en zorg, maar zelfs binnen deze afzonderlijke sectoren viert de diversiteit soms nog hoogtij. Zo verschilt het per sector welke mogelijkheden men heeft, maar ook welk belang men hecht aan het formuleren van een strategie aan de hand van een goede vraaganalyse door middel van bijvoorbeeld marktonderzoek. Corporaties en de sector Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) zijn veelal gewend om hun strategie te bepalen aan de hand van een gedegen marktanalyse. De Verstandelijk gehandicaptenzorg (GHZ) en Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) erkennen het belang, maar hebben nog geen gestandaardiseerde werkwijze om een gedegen vraaganalyse op poten te zetten. Daarom kunnen we gerust spreken van een huzarenstukje: voor u ligt een rapport dat de aanzet biedt voor een totaalaanpak voor het bedienen van klanten ongeacht hun beperking, waarbij de wens van de klant, keuzevrijheid en eigen kracht gaan voor de gezamenlijke en individuele belangen van de instellingen. Hierbij hebben IJsselheem, Frion en RIBW zich ingespannen om hun respectievelijke sectoren te vertegenwoordigen. Dit impliceert niet dat er bij voorbaat draagvlak is voor dit rapport bij alle spelers. Daarom is het is onze uitdrukkelijke wens om dit rapport spoedig te delen met alle spelers in het veld, met de hoop dat de visie, uitgangspunten en strategische richting worden omarmd en erkend als de basis voor de toekomstige samenwerking. Martin Bleijenburg
MANAGEMENTSAMENVATTING 1. Strategische verkenning • Keuzevrijheid en autonomie staan bovenaan, waarbij de veiligheid voor de cliënt en de omgeving zoveel mogelijk wordt gewaarborgd. Enerzijds wordt keuzevrijheid soms ingeperkt vanwege het belang aan veiligheid, anderzijds kunnen ketenpartners geen veiligheidsgaranties bieden; • Het fysieke en sociale domein gaan bij het scheiden van wonen en zorg hand in hand. Dit rapport doet daarom een handreiking voor zowel de vastgoedsturing als de buurtgerichte samenwerking; • Als gevolg van de scheiding wonen en zorg ontstaat een risico op leegstand en verhuurbaarheid van bestaande woonzorg-complexen. Bijzondere, op zorg gerichte huisvestingsinitiatieven worden ontplooid in bestaande (woon)gebouwen; • De benodigde voorraad en de ontwikkelopgave van woonruimte voor begeleid en beschermd wonen, wordt vastgesteld aan de hand van demografische cijfers op wijkniveau. Tevens wordt het aantal beschermde woonvormen per wijk gemaximeerd, op basis van demografische gegevens; • Voor domeinoverstijgende voorzieningen moet een kostendekkende exploitatie worden gerealiseerd. Onrendabele investeringen worden alleen geaccepteerd bij verwacht en te meten maatschappelijk rendement en als de ketenpartners bereid zijn daar evenredig aan bij te dragen; • Alleen als iemand toegang heeft tot Wet langdurige zorg (Wlz) bestaat de mogelijkheid dat voor diegene naast “zorg” ook het verblijf betaald wordt; • Ondanks de scheiding van wonen en zorg voorzien wij dat er behoefte zal blijven aan kleinschalige woonvormen waar bijzondere doelgroepen geclusterd kunnen samenleven en begeleiding kunnen ontvangen. 2. Vraag en aanbod van woonruimte • Er zullen voor de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) plusminus 250 intramurale plaatsen over een periode van ongeveer 15 jaar uitstromen. Deze uitstroom kan deels worden opgevangen voor de huisvesting van extramuraal begeleid wonen in al dan niet geclusterde vorm; • De vraag voor intramurale plaatsen voor de Gehandicaptenzorg (GHZ) daalt geleidelijk met plusminus 200 plaatsen. Als gevolg van de bevolkingsgroei van de gemeente Zwolle zal de totale vraag voor intramuraal en extramuraal stijgen. De geleidelijke uitstroom van 200 plaatsen zal door de geleidelijke stijging van de vraag voor intramuraal worden opgevangen; • De normatieve vraag naar intramuraal vastgoed in de Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT) daalt door scheiden van wonen en zorg ten opzichte van de huidige vraag in 2020 met circa 300 eenheden (van 1.107 naar 797 plaatsen). Dit leidt tot een overschot van 380 eenheden. Alleen bij een gelijkblijvende zorgvraag en financiering is in 2030 de vraag weer op het huidige niveau (1.170 plaatsen); • Als gevolg van de uitstroom uit de oranje (vaak geschikt voor geclusterd begeleid wonen) en rode complexen (vaak geschikt voor beschermd wonen) naar de groene (geschikt voor scheiden wonen en zorg), ontstaat op het gebied van huurderving, leegstand, afwaardering en transformatienoodzaak extra risico voor de oranje en rode complexen; • Doordat een deel van de zware zorg (ZZP 5+) wordt gegeven in zelfstandig intramuraal vastgoed zal mogelijk leegstand ontstaan in het onzelfstandig intramuraal vastgoed (kleinschalig groepswonen). Hier lopen vastgoedeigenaren en zorgaanbieders een leegstands-, transformatie- en afwaarderingrisico; • Het overschot aan zelfstandig intramuraal vastgoed van circa 383 eenheden in 2020 kan deels worden ingezet in de reguliere verhuur en voor de huisvesting van
•
•
bijzondere doelgroepen. Mede door de relatief lange wachtduur (korter dan 3 jaar) naar sociale huurappartementen in Zwolle en de groei van extramurale zorg- en welzijnsvragen is er geen grote leegstand te verwachten. Een voorwaarde voor de verhuurbaarheid is appartementen van voldoende kwaliteit, met een goed en betaalbaar aanbod aan (welzijns)diensten en een marktconforme huur. Voornoemde verschuiving biedt een oplossing voor het tegengaan van leegstand. Het risico van lagere huurinkomsten en daarmee gepaard gaande afwaardering blijft aanwezig; Bij scheiden van wonen en zorg vervalt de intramurale vergoeding voor verblijfskosten (maaltijden en welzijn). De zorgaanbieders hebben dan geen vast budget meer voor de exploitatie van algemene voorzieningen in een zorgcomplex. Zorgaanbieders lopen hier een exploitatierisico en vastgoedeigenaren een leegstandsrisico omdat deze algemene voorzieningen doorgaans een voorwaarde zijn voor een goede verhuurbaarheid. Als de sectoren VVT, GHZ en GGZ zich als één integrale zorgaanbieder opstellen leidt dit tot een infrastructuur in de wijk waarbij dezelfde zorg met minder mankracht kan worden geleverd waarbij de beoogde besparing van 25% kan worden behaald.
3. Samenwerking • Dit rapport dient draagvlak te verkrijgen onder alle betrokken instellingen op het sociale domein. Hiervoor zoeken we aansluiting bij reeds bestaande ontwikkelingen, dit ter bevordering van samenhang. Voorgesteld wordt daarom om dit rapport te agenderen op de door de gemeente Zwolle bijeen te roepen conferentie in januari 2014, waarin de rapportage ‘bundeling van de 4 pilots OK-team, buurtgeluk, Zorgsaam en 1-huishouden-1-aanpak’ wordt gepresenteerd. Hiermee wordt bevorderd dat de samenwerking op het fysieke (vastgoedsturing) en sociale domein (4 pilots) in onderlinge samenhang wordt voortgezet; • Voeren van competentiemanagement, opleiden en trainen van medewerkers, opdat ze als ondernemende generalisten met mandaat kunnen opereren. • Aan de hand van het in december 2013 op te leveren rapport over de integratie van de vier pilots OK-team, Buurtgeluk, Zorgsaam en 1-huishouden-1-aanpak implementeren van één gebundelde aanpak voor buurtgericht werken en integrale hulpverlening die aansluit bij de visie van de gemeente Zwolle op opgavegericht werken en de sociale wijkteams. Voor de implementatie is vooralsnog gedurende één jaar voor plusminus acht uur per week een coördinerende rol vereist die samen met klanten en betrokken instellingen bijdraagt aan de opleiding en training van medewerkers en geïnteresseerde buurtbewoners, het ontwikkelen van een competentieprofiel en de ontwikkeling van een effectmeetmethodiek en stuurinformatie. De betrokken instanties dienen bereidheid uit te spreken om bij te dragen aan de inzet van de coördinerende rol; 4. Roadmap • Gezien de grote hoeveelheid uit te werken aanbevelingen in dit hoofdstuk is het aanwijzen van een projectleider en kernteam Scheiden Wonen en Zorg wenselijk. Het kernteam stelt een plan van aanpak, inclusief planning in tijd en middelen op voor elk van deze aanbevelingen.
INHOUDSOPGAVE LEESWIJZER
1
INLEIDING
2
1. STRATEGISCHE VERKENNING
3
1.1 Visie 1.2 Omgevingsverkenning
3 6
2. VRAAG EN AANBOD WOONRUIMTE 2.1 Eerdere marktanalyses 2.2 Vastgoedstrategieën 2.3 Vraag en aanbod binnen de geestelijke gezondheidszorg 2.4 Vraag en aanbod binnen de Gehandicaptenzorg 2.5 Vraag en aanbod binnen de verzorging, verpleging en thuiszorg (VVT) 2.6 Eindconclusie
3. SAMENWERKINGSMODEL 3.1 Buurtgericht 3.2 Samenwerkingsmodel 3.3 Werkwijze 3.4 Rol buurtbewoner en professional 3.5 Jeugdzorg 3.6 Voorbeelden van samenwerking
4. ROADMAP 4.1 Vraag en aanbod 4.3 Betaalbaarheid 4.4 Samenwerking 4.5 Bewonersparticipatie 4.6 Complexstrategieën 4.7 Classificatiemodel 4.8 Organisatie en proces
12 12 12 13 14 16 21
23 23 24 24 25 26 26
28 28 28 29 29 30 30 30
LITERATUUR
31
AKORTINGENLIJST
32
BIJLAGEN
33
BIJLAGE A - Samenvatting onderzoek wederkerigheid BIJLAGE B - Samenvatting Nibud onderzoek BIJLAGE C - Samenvatting 3 marktonderzoeken BIJLAGE D – memo ontwikkeling en partnerschap Havezate
34 39 40 44
LEESWIJZER In dit rapport wordt aan de hand van een visie en omgevingsanalyse in hoofdstuk 1, vraag en aanbod van woonruimte voor mensen met een zorgvraag in hoofdstuk 2 tegen elkaar afgezet in het licht van de nieuwe ontwikkelingen als gevolg van scheiding wonen en zorg. Deze hoofdstukken worden afgerond met een voorstel voor de inzet van het vastgoed die meer aansluit bij de nieuwe maatschappelijke ontwikkelingen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op samenwerkingsmodellen die nodig zijn om de transitie in de samenleving zodanig op te vangen dat het vastgoed op een duurzame manier kan worden ingezet bij het bieden van woonruimte met zorg, maar ook dat de leefbaarheid en het welbevinden van wijken en wijkbewoners kan worden gewaarborgd. Bewonersparticipatie vormt hiervoor een belangrijke peiler. Hoofdstuk 4 vormt een advies voor de te nemen vervolgstappen om de visie en strategie die in dit rapport is geformuleerd op vastgoed, dienstverlening en samenwerking te kunnen realiseren. Er wordt in dit rapport telkens onderscheid gemaakt tussen drie zorgsectoren: • • •
Verpleging, Verzorging en Thuishulp (in dit rapport aangeduid als VVT) Gehandicaptenzorg (in dit rapport aangeduid als GHZ) Geestelijke Gezondheidszorg (in dit rapport aangeduid als GGZ)
1
INLEIDING Het kabinet kiest voor ingrijpende hervorming van de AWBZ, die alleen nog maar bestemd is voor het leveren van langdurige zorg aan mensen met ernstige beperkingen of aandoeningen. Dit staat in de hervormingsplannen van het kabinet voor de langdurige zorg voor ouderen, gehandicapten en chronische psychiatrische patiënten. Het kabinet doet dit door decentralisatie van taken naar gemeenten (Jeugdzorg, AWBZ en Participatiewet) en door burgers aan te spreken op hun eigen kracht. De stelselwijziging brengt met zich mee dat aanspraak op zorg (intra- en extramuraal) wijzigt en verantwoordelijkheden voor aanbod van zorg, wonen en begeleiding verschuiven. Corporaties en zorgorganisaties krijgen te maken met geheel andere uitgangspunten bij het huisvesten van burgers met een zorgvraag. Aanleiding Ongeveer 260.000 mensen met beperkingen ontvangen nu intramurale AWBZ-zorg. Zowel hun zorg- als hun huisvestingskosten worden gefinancierd uit de AWBZ. Het kabinet kiest ervoor om wonen en zorg te scheiden, hetgeen betekent dat cliënten zelf voor hun woonruimte gaan betalen. Bedoeling is dat bewoners van instellingen hierdoor meer keuzevrijheid krijgen en dat meer huisvestingsvarianten worden aangeboden om tegemoet te komen aan hun woonwensen. Mensen met een zorgvraag die ervoor kiezen zelfstandig thuis te blijven wonen worden beter gefaciliteerd. Vanuit voornoemde ontwikkelingen is op initiatief van RIBW Groep Overijssel en Frion met IJsselheem, Travers Welzijn, MEE IJsseloevers, gemeente Zwolle en de drie woningcorporaties in Zwolle in beeld gebracht welke effecten scheiden van wonen en zorg heeft op de ontwikkeling van vastgoed en andere diensten op het snijvlak van wonen, zorg en welzijn en welke samenwerkingsvormen hieraan ondersteunend zijn. Werkwijze Kernleden van de werkgroep (afvaardiging van corporaties, GGZ, GHZ en VVT) hebben in een 2-daagse heisessie, een inventarisatie gemaakt van de huidige situatie qua huisvesting van mensen met een zorgvraag en deze vertaald naar mogelijke toekomstige scenario’s en herbestemmingsmogelijkheden. Vervolgens heeft de complete werkgroep (voornoemde kernleden aangevuld met een afvaardiging van Travers Welzijn, MEE IJsseloevers en gemeente Zwolle) een eerste aanzet gegeven voor een samenwerkingsmodel om domeinoverstijgend maatwerk op wijkniveau te leveren. Om goed aan te kunnen sluiten bij de vraag van de klant zullen de betreffende klantorganisaties vroegtijdig bij dit proces worden betrokken. Voorstel is om dit in de vorm van een klankbordgroep te doen die wordt samengesteld uit (een vertegenwoordiging van) de verschillende klantorganisaties van de sectoren. Bij het ontwikkelen van productmarktcombinaties dienen op complex- en wijkniveau worden de buurtbewoners betrokken.
2
1.
STRATEGISCHE VERKENNING
1.1 Visie De ontwikkelingen als gevolg van scheiding wonen en zorg impliceren dat er een nauwere samenwerking gewenst is tussen de sectoren gehandicaptenzorg (GHZ), geestelijke gezondheidszorg (GGZ), verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT), gemeente en woningcorporaties. We hebben als het leidend principe als volgt verwoord: de wensen en behoeften van de klant staan centraal in het ontwikkelen en aanbieden van onze producten en diensten. Om dit optimaal te realiseren werken wij als partners op het snijvlak van wonen, welzijn en zorg samen. Ons doel is om samenhangende en domeinoverstijgende diensten en voorzieningen tot stand te brengen die partijen ieder voor zich niet (meer) kunnen realiseren. Hierbij richten wij ons op die groep mensen die zonder passend aanbod niet op een volwaardige manier kunnen meedraaien in de samenleving. Vanuit voornoemd leidend principe willen we dat de sectoren Verpleging, Verzorging en Thuiszorg (VVT), Gehandicapten Zorg (GHZ) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) zich opstellen als één integrale zorgaanbieder. Daarmee wordt voorkomen dat sectoren langs elkaar heen werken en kostbaar dubbel werk doen. Hierbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: • Keuzevrijheid en autonomie staan bovenaan, mits de veiligheid voor de cliënt en de omgeving kan worden gewaarborgd; • Het fysieke en sociale domein gaan bij het scheiden van wonen en zorg hand in hand, waarbij het vastgoed een middel vormt om de leefbaarheid in de buurt en in bijzondere wooncomplexen te kunnen waarborgen. Dit rapport doet daarom een handreiking voor zowel de vastgoedsturing als de buurtgerichte samenwerking; • Primair uitgaan van de zelfredzaamheid van de burger en zijn verantwoordelijkheid om een actieve bijdrage te leveren aan het maatschappelijk proces (sociale activering en/of betaalde arbeid). • De zorginstelling levert de benodigde zorg en is verantwoordelijk voor de inhoud, vorm, financiering en organisatie hiervan; • De verantwoordelijkheid van de woningcorporatie ligt primair bij het ontwikkelen, bouwen, beheren en verhuren van woonruimte; • De corporatie verhuurt de woning direct aan de bewoner; • Op basis van de eerder benoemde kerncompetenties, stellen samenwerkingspartners zich ten doel om de leefbaarheidvraagstukken van de buurt op te pakken en van een passend antwoord te voorzien. • Samenwerkingspartners richten zich primair op preventieve, integrale en domeinoverstijgende dienstverlening • De dienstverlening verloop efficiënt en effectief (beter met minder) • Als gevolg van de scheiding wonen en zorg ontstaat een risico op leegstand en verhuurbaarheid van bestaande woonzorg-complexen. Bijzondere, op zorg gerichte huisvestingsinitiatieven worden ontplooid in bestaande (woon)gebouwen. 1.1.1 Een samenleving die niemand uitsluit Corporaties zijn verantwoordelijk voor passende huisvesting van kwetsbare mensen die niet zelf in hun huisvesting kunnen voorzien (sociale huursector), in combinatie met een vastgestelde inkomensgrens, rekening houdend met het feit dat de bewoners vergrijzen en door het scheiden van wonen en zorg moeilijker aanspraak kunnen maken op intramurale
3
zorg waardoor zij in de nabije toekomst langer zelfstandig thuis moeten wonen. Zorginstellingen richten zich primair op mensen met een ondersteuningsbehoefte, voor alle inkomens-doelgroepen. 1.1.2 Leefbaarheid in de wijk De verwachting is dat de wijk te maken krijgt met een grotere groep mensen, die nu nog in een beschermde woonvorm verblijft en straks in een eigen woning moet blijven wonen of gaat wonen. Hun beperking (op het gebied van verslaving, dementie, psychische problematiek, cognitieve beperking, etc.) gaat geregeld gepaard met sociale en communicatieve problemen, waardoor het samenleven in de straat onder druk komt te staan. Er ontstaat een verhoogde kans op extra problematiek op het gebied van zelfstandig en verantwoord wonen, overlast en vereenzaming. Om de leefbaarheid in de wijk op peil te houden, is het essentieel dat de verschillende partijen intensief met elkaar samenwerken en een gezamenlijke visie op de woonladder ontwikkelen De Wmo (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) gaat uit van de eigen kracht van mensen, van zelfredzaamheid en zelfstandigheid. De kanteling binnen de wet gaat in eerste instantie uit van de mogelijkheden van de cliënt en zijn sociale netwerk. Daarna wordt gekeken naar de inzet van algemene voorzieningen als vrijwilligerswerk, ten slotte naar de inzet van individuele voorzieningen. De veranderingen hebben als consequentie dat er minder algemene voorzieningen voor iedereen komen maar meer specifieke voorzieningen gericht op risicogroepen. Mensen zonder beperkingen dulden mensen met beperkingen in de buurt, maar die moeten niet te dichtbij komen. De eersten blijken minder open te staan en minder begrip te hebben voor mensen met beperkingen dan beleidsmakers veronderstellen. Sociale reflexiviteit moet van twee kanten komen en die wederkerigheid lijkt, getuige onderzoek van de Gereformeerde Hogeschool, onvoldoende of niet aanwezig. Beleid moet hier terdege rekening mee houden en burgers daarmee voor ernstige conflicten en frustraties behoeden (Bredewold & Slendebroek-Meints, 2013 - zie bijlage C). Wederkerigheid is niet vanzelfsprekend. Aanwezige wederkerigheid blijkt snel om te kunnen slaan naar een vorm van liefdadigheid. Dit roept bij mensen al snel een weerstand op, die het contact verder blokkeert. Ondanks de scheiding van wonen en zorg voorzien wij dat er behoefte zal blijven aan kleinschalige woonvormen waar bijzondere doelgroepen geclusterd kunnen samenleven en begeleiding kunnen ontvangen. Mensen met een geestelijke of (licht) verstandelijke beperking zullen vaak nog de behoefte houden aan een beschermde, veilige omgeving, ook al komt hun officiële recht op een beschermde woonvorm te vervallen. Bovendien is ook de leefbaarheid van de wijk erbij gebaat als er gelegenheid blijft om bijzondere doelgroepen in kleinschalige woonvormen te blijven huisvesten. Dit moet geen dwingend aanbod worden maar een keuzemogelijkheid. 1.1.3 Bieden van ruimte voor ontmoeting en activering In wijken en buurten waar mensen prettig en gezond wonen is het van belang dat - vooral de zwakkere - bewoners de mogelijkheid hebben om elkaar te ontmoeten en sociale en/of maatschappelijke activiteiten te ontplooien. Sociale contacten en het leveren van een maatschappelijke bijdrage hebben een positieve uitwerking op de gezondheid(-sbeleving) van mensen. Wij nemen hier een voorwaardenscheppende rol in. De financiering van ontmoetingsruimtes en activeringsprogramma’s is echter een financiële last die zelden financieel rendabel zal zijn. Daarom zoeken wij naar alternatieve financieringsvormen, zoals besparing in de zorgkosten die via de Wmo kan leiden tot financiering van de ontmoetingsruimten. Ook kunnen in de subsidiabele servicekosten medegebruik van algemene ruimten berekend worden om algemene voorzieningen in stand te kunnen houden (solidariteitsprincipe).
4
Uitgangspunten voor het bieden van ruimte voor ontmoeting en activering: • • •
Optimaal gebruik maken van de bestaande voorzieningen en gebouwen; Streven naar geclusterd aanbod van voorzieningen; Alleen nieuwbouw plegen indien: o de aanwezige voorzieningen (zoals scholen, buurtcentra, sportkantine, etc.) niet beter benut kunnen worden en geen alternatieven zijn; o er een heldere kostendekkende exploitatie is voor langere termijn; o er samen- en medewerking is vanuit de aanwezige organisaties / voorzieningen; o de te ontwikkelen ruimte alternatief is aan te wenden.
1.1.4 Leven lang wonen in je eigen wijk Omdat de behoefte en wensen van de klant centraal staat, is het van belang dat zowel de woonomgeving als de woning geschikt is voor scheiden wonen en zorg (of eenvoudig geschikt te maken voor mensen met een zorgvraag). Juist voor deze mensen is de menselijke maat, de sociale participatie en sociale en fysieke toegankelijkheid cruciaal. Hierbij is het cruciaal dat zowel de wijk, de buurt als de woning levensloopbestendig is. Uitgangspunt is dat men overal de gewenste zorg kan ontvangen en niet per se afhankelijk is van (grootschalige) woon-zorgcomplexen om zorg geleverd te krijgen. Uitgangspunten bij levensloopbestendig wonen: • • • • • • • • •
Voldoende voorzieningen in de wijk en buurt aanwezig; De wijken zijn levensloopbestendig of hier wordt op ingezet; Redelijke spreiding aanwezig van bijzondere doelgroepen over wijken en locaties; Divers aanbod in de wijk, waaronder nultreden- en levensloopbestendige woningen; Nieuwbouw moet geschikt zijn voor meerdere, niet sectorspecifieke klantgroepen; Nieuwbouw draagt bij aan de diversiteit van woonruimte in de wijk; Geclusterde woonvoorzieningen zijn kleinschalig; Woonruimte is eenvoudig te transformeren voor de reguliere verhuur; Afhankelijk van de zwaarte van de zorgvraag, dient rekening te worden gehouden met extra eisen rondom (brand)veiligheid, toegankelijkheid en domotica
1.1.5 Ken uw klant en markt Een goede wijk heeft in onze ogen ruimte voor verschillende leefstijlen en bewoners die in verschillende fasen in hun leven verkeren. Iedere wijk kent bewoners die kwetsbaar zijn. vanwege de verschillende kenmerken van wijken en hun bewoners is maatwerk per wijk vereist. Uit marktonderzoek wordt informatie over de huidige en toekomstige vraag in de wijk naar dienstverlening op het snijvlak van wonen, werken, leren, vrije tijdsbesteding en zorg. • •
•
Bij het beschikbaar stellen van woningen, wordt rekening gehouden met “de draagkracht” in de wijk; De benodigde voorraad en de ontwikkelopgave van woonruimte voor begeleid en beschermd wonen, wordt vastgesteld aan de hand van demografische cijfers op wijkniveau. Tevens wordt het aantal beschermde woonvormen per wijk gemaximeerd, op basis van demografische gegevens; Voor de situering van locaties voor beschermde woonvormen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het spreidingsbeleid van de gemeenten.
5
1.1.6 Wonen moet betaalbaar zijn Woningen die geschikt zijn voor mensen met een zorgvraag, moeten betaalbaar zijn en blijven. Het Nibud (2013, zie bijlage B) heeft onderzoek gedaan naar de betaalbaarheid van woonruimte voor mensen met een Wajong en AOW-uitkering. Voor de overige doelgroepen wordt een betaalbaarheidsquote (huur-, service- en energielasten) gehanteerd, met een bandbreedte van maximaal 35-40%. Wij toetsen de betaalbaarheid van woonruimte aan de hand van de meest kwetsbare inkomensgroepen, te weten: Bijstand, Wajong, AOW, minimumloon en AOW met klein pensioen; 1.1.7 Rendement Voor woongerelateerd vastgoed gelden de rendementseisen van de woningcorporaties, ervan uit gaande dat ontwikkelingen worden gerealiseerd voor mensen met een laag inkomen. Voor zorggerelateerde dienstverlening gelden de rendementseisen van de zorginstellingen. Voor domeinoverstijgende voorzieningen moet een kostendekkende exploitatie worden gerealiseerd. Onrendabele investeringen worden alleen geaccepteerd bij verwacht en te meten maatschappelijk rendement en als de ketenpartners bereid zijn daar evenredig aan bij te dragen. Bij de doorrekening van nieuwe initiatieven voor wonen met zorg is gewoon wonen uitgangspunt. Daarnaast wordt er nadrukkelijk aandacht besteed aan het maatschappelijk rendement. Als sociale infrastructuur nodig is voor goede zorg aan deze kwetsbare huurders, moet dat in beginsel haalbaar zijn vanuit het reguliere exploitatiemodel. Dit betekent dat de sociale infrastructuur zit versleuteld in de totale huurprijs van de woning en daardoor effect heeft op de indeling van het woningtype en gebouw. 1.2 Omgevingsverkenning Op het moment van schrijven van dit document is de wetgeving die de financiering in de zorg regelt nog volop in ontwikkeling en aan verandering onderhevig. De grote lijn wordt echter wel duidelijk als het gaat om de financiering van zorg en verblijf binnen het stelsel van zorgwetgeving. Nieuwe cliënten die een indicatie ZZP 1 t/m 4 hebben gekregen, moeten op den duur zelf hun huisvesting gaan regelen. Zij kunnen straks zelf kiezen waar zij willen wonen en van wie, op welke manier zij zorg willen ontvangen. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning aan al hun burgers. Na huishoudelijke hulp wordt nu gewerkt aan de overheveling van een aantal andere vormen van ondersteuning vanuit de AWBZ naar de Wmo en dus naar gemeenten. Daarnaast vervalt voor nieuwe cliënten het recht op de laagste zorgzwaartepakketen (ZZP's). Dat betekent dat zij niet meer in een instelling terecht kunnen. De AWBZ wordt versmald tot langdurige medisch georiënteerde zorg. De uitvoering ervan zal bovendien geleidelijk overgaan van de zorgkantoren naar de zorgverzekeraars. Extramurale dagbesteding, vervoer, zorg voor licht verstandelijk gehandicapte (lvg) jongeren en kinderen binnen de Jeugd-geestelijke gezondheidszorg (GGZ) zullen vanaf 2015 gaan vallen onder de Wmo in plaats van de AWBZ. De AWBZ gaat in de toekomst Wet Langdurige Zorg heten, oftewel WLZ. De politieke discussie vindt plaats over de vraag welke patiëntengroepen recht blijven houden op langdurige, intensieve zorg en dus een plek krijgen in de WLZ. Het kabinet wil in de nieuwe wet alle GGZ-cliënten uitsluiten. Deze enorme transitie biedt ook kansen om op lokaal niveau de ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie dichter bij de burger te organiseren. Gemeenten kunnen de eigen kracht en mogelijkheden van burgers en hun sociale netwerk aanspreken en maatwerk in de directe omgeving realiseren. Ook kunnen zij verbindingen leggen met andere Wmo-voorzieningen en andere gemeentelijke domeinen, zoals reintegratie, de bijstand of het woonbeleid.
6
1.2.1
Veranderingen in de wetgeving
Voor een goed begrip van de stelselwijziging volgt eerst een schematische weergave van het ministerie van VWS. Daarna volgt een beschrijving daarvan.
7
Extramurale zorg verdwijnt uit AWBZ Zorg zonder verblijf in een instelling wordt ook wel extramurale zorg genoemd. De extramurale zorg verdwijnt vanaf 2015 volledig uit de AWBZ: • •
•
•
Extramurale begeleiding en dagbesteding gaan over naar de Wmo met een budgetkorting van 25%; Extramurale verpleging en persoonlijke verzorging gaan over naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) met een budgetkorting van 5%. Datzelfde geldt waarschijnlijk voor extramurale behandeling individueel en behandeling groep; Cliënten die ambulante zorg en ondersteuning krijgen bij wonen en werken gaan in 2015 over naar de gemeente. De gemeente schrijft aanbestedingen uit en beslist uiteindelijk met welke zorgaanbieders zij in zee gaat. Dat kan dus tot gevolg hebben dat cliënten ambulante zorg en ondersteuning van andere dan de huidige aanbieders krijgen. Het kabinet heeft besloten dat de Persoonlijke verzorging voor het grootste deel gefinancierd gaat worden vanuit de ZVW en niet vanuit de WMO. Van het budget van Persoonlijke Verzorging vaan 95% naar de ZVW en 5% naar de WMO. De zorgverzekeraar wordt met het onderbrengen van verpleging en verzorging onder de ZVW verantwoordelijk voor het hele domein van verzorging en verpleging thuis tot en met opname in een ziekenhuis.
Laagste ZZP's (intramurale zorg) verdwijnen Zorg met verblijf in een instelling wordt ook wel intramurale zorg genoemd. Voor intramurale zorg heb je een indicatie in de vorm van een ZZP nodig. De intramurale zorg wordt de komende jaren ingeperkt; • Vanaf 2013 kunnen nieuwe cliënten geen aanspraak meer maken op ZZP 1 en 2; • Vanaf 2015 kunnen nieuwe cliënten geen aansprak meer maken op ZZP 3; • Vanaf 2016 kunnen nieuwe cliënten mogelijk geen aanspraak meer maken op ZZP4, maar de discussie hierover is groot; Cliënten die op dit moment één van bovenstaande ZZP's hebben, behouden hun rechten. Vooralsnog geldt dit ook bij herindicaties. Vanwege de overheveling naar de Wmo en de kortingen zullen aanbieders zorg met verblijf mogelijk wel anders moeten organiseren. Sector GHZ (gehandicaptenzorg) •
•
Voor een deel van de mensen met een verstandelijke beperking (ZZP VG 1-2, en deels 3) ziet het kabinet mogelijkheden om thuis te wonen. Zij gaan dus over naar de Wmo. Dat geldt niet voor mensen die sociaal zeer beperkt zelfstandig functioneren en een veilige en vertrouwde leef- , werk- en woonomgeving nodig hebben. Voor deze mensen, deels vanaf ZZP VG3 en volledig vanaf ZZP VG4, is zorg met verblijf beschikbaar binnen de kern-AWBZ (straks WLZ = Wet langdurige zorg); Ambulante begeleiding en dagbesteding gaan ook over naar Wmo.
Sector langdurige GGZ (domein o.a. RIBW, Leger des Heils, Tactus verslavingszorg, Autisme) • • • •
De langdurige GGZ gericht op behandeling gaat over naar de Zvw Langdurige GGZ gericht op participatie gaat volledig over naar Wmo; ZZP 1 en 2 vervalt als zorgaanbod; Ambulante begeleiding en dagbesteding gaan over naar Wmo;
8
• •
ZZP 3 en 4, is nog discussiepunt of voor welk gedeelte van deze doelgroep er straks nog intramurale zorgaanbod beschikbaar is. De zwaardere ZZP (begeleiding gecombineerd met huisvesting) gaan over naar de gemeente waarbij de (centrum) gemeente een regietaak ten aanzien van huisvesting, participatie, inkomen en begeleiding.
Sector VVT (verpleging, verzorging en thuiszorg) •
De staatssecretaris van Volksgezondheid Martin van Rijn heeft besloten om niet alleen de verpleging, maar ook de persoonlijke verzorging van hulpbehoevenden per 2015 onder te brengen bij de zorgverzekeraars. Nu al zijn gemeenten via de Wmo (Wet maatschappelijke ondersteuning) verantwoordelijk voor huishoudelijke hulp, hulpmiddelen en vervoer. Volgens het regeerakkoord komen daar in 2015 persoonlijke verzorging en begeleiding bij. Maar voor dat laatste zou Van Rijn nu een rol weggelegd zien voor de zorgverzekeraars, waardoor de vaak bekritiseerde ‘knip’ tussen verpleging en verzorging van de baan zou zijn.
Sector Jeugdzorg De jeugdzorg gaat naar verwachting per 1 januari 2015 over naar gemeenten. Ook de zorg voor jeugd die vanuit de AWBZ begeleiding wordt gegeven valt dan onder de verantwoordelijkheid van gemeenten. Bovendien wordt er in 2014 een nieuw stelsel voor passend onderwijs ingevoerd. De stelselwijzigingen veronderstellen niet alleen een verandering in de structuur (transitie), maar nadrukkelijk ook een zorginhoudelijke vernieuwing (transformatie). Dit vraagt van gemeenten en andere partijen een tijdige en zorgvuldige voorbereiding. Organisatie en beleid Met de verschuiving van de jeugdzorg naar gemeenten wil het kabinet ervoor zorgen dat het jeugdzorgstelsel eenvoudiger wordt, en een snellere en effectievere inzet van ondersteuning mogelijk maken. De jeugdzorg kan zo beter aansluiten bij de eigen kracht en de sociale netwerken van jeugdigen en hun ouders of verzorgers. Daarnaast moet voorkomen worden dat ouders en jeugdigen verdwalen in het systeem, ook in relatie met de andere decentralisaties binnen het sociale domein. Een heldere visie op beleidsterreinen werk, zorg, en welzijn is dan ook een must. Daarop kan steeds worden teruggegrepen bij het maken van organisatorische en beleidsmatige keuzes. Samenwerking en samenhang Om daadwerkelijk effectieve ondersteuning te bieden is inzicht problematiek binnen jeugdzorg vereist. En in de mogelijkheden die zorginstellingen bieden om met deze problematiek om te gaan. Intensief contact met Bureau Jeugdzorg, Centra voor Jeugd en Gezin, zorginstellingen, huisartsen en ook scholen (in het kader van het nieuwe stelsel Passend Onderwijs) is daarbij onmisbaar. De stelselwijziging gaat immers niet alleen om een verandering in de structuur (transitie), maar nadrukkelijk ook om een zorginhoudelijke vernieuwing (transformatie). Gezamenlijk moet naar nieuwe oplossingen gezocht worden, waarin met name als het gaat om preventie nog veel te winnen lijkt. Daarbij mag samenhang met de andere decentralisaties binnen het sociale domein niet ontbreken. De afzonderlijke transities hebben immers vaak gevolgen voor dezelfde individuen of gezinnen. Winst is te behalen met een integrale aanpak.
9
1.2.2 Veranderingen in de financiering Omdat de financiering van zorg complex is wordt in deze paragraaf dit onderwerp op sterk vereenvoudigde toegelicht. Vanaf 2015 wordt de financiering van de zorg geregeld in een stelsel van 4 wetten: • • • •
Zorgverzekeringswet (Zvw); Wet Maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015); Jeugdwet (zorg voor kinderen tot 18 jaar); Wet Langdurige Zorg (WLZ, vervangt de huidige AWBZ).
De verantwoordelijkheid voor de financiering van de zorg is/wordt als volgt verdeeld:
Financiering tot 2015 vanaf 2015
Verantwoordelijkheid Rijksoverheid* Gemeente AWBZ WLZ Wmo** Jeugdwet*** x n.v.t. x n.v.t. n.v.t. x x x
Zorgverzekeraars Zvw x x
* Gedelegeerd aan o.a. Nederlandse Zorgautoriteit, College voor Zorgverzekeringen, Centraal Administratie Kantoor, Centrum Indicatiestelling Zorg, Zorgkantoor, etc. ** Op dit moment is alleen huishoudelijke hulp en woningaanpassingen onderdeel van de Wmo. *** Op dit moment verdeeld over verschillende wetten.
De verschillende wetten hebben hun eigen kenmerken. Deze kenmerken zijn als volgt verdeeld (Z= zorg*, V = verblijf, H = huishoudelijke hulp):
GHZ GGZ VVT Kinderen tot 18 jaar Curatieve zorg*****
Kenmerken per wet tot 2015 AWBZ Intramuraal VPT** PGB*** Z&V Z Z Z&V Z Z Z&V Z Z n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Wmo
Zvw
H H H n.v.t. n.v.t.
Z**** Z**** Z**** n.v.t. Z
* Zorg is hierbij een containerbegrip. Dit betreft verpleging, verzorging, begeleiding, behandeling, etc. ** Volledig Pakket Thuis; de cliënt ontvangt 24-uurs AWBZ zorg in de eigen woning. *** PersoonsGebonden Budget; de cliënt koopt zelf de zorg in. **** Eigen zorgverzekering cliënten voor bijvoorbeeld tandarts. ***** Betreft zorg gericht op herstel; huisarts, ziekenhuis, fysiotherapie, revalidatie, etc.
GHZ GGZ VVT Kinderen tot 18 jaar Curatieve zorg
Kenmerken per wet na 2015 WLZ* Wmo** Intramuraal VPT PGB Z&V Z Z Z n.v.t. n.v.t. n.v.t. Z Z&V Z Z n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
Jeugdwet**
Zvw
n.v.t. n.v.t. n.v.t. Z n.v.t.
Z Z Z n.v.t. Z
* Toegang tot WLZ wordt moeilijker dan de toegang tot de huidige AWBZ. ** Als iemand geen toegang heeft tot WLZ maar niet op eigen kracht verder kan is de Wmo (of in het geval van kinderen tot 18 jaar de Jeugdwet) van toepassing.
10
Vanaf 2015 wordt vanuit de Wmo 2015, de Jeugdwet en de Zvw alleen “zorg” betaalt. De cliënt/burger/huishouden betaalt zelf de eigen woning (huur, hypotheek). Alleen als iemand toegang heeft tot WLZ bestaat de mogelijkheid dat voor diegene naast “zorg” ook het verblijf betaald wordt. Verblijf bestaat hierbij uit huur, energie, onderhoud, etc. Het verblijf wordt in dat geval georganiseerd door de zorginstelling, mogelijk in samenwerking met woningcorporaties. Het is echter ook mogelijk dat iemand die toegang heeft tot WLZ zelf de eigen woning betaalt door middel van bijvoorbeeld Persoons Gebonden Budget (PGB). Met deze mogelijkheid regelt de wetgever de keuzevrijheid voor de cliënt. De GGZ zal volledig overgaan naar de Wmo. Waar de Wmo nu nog alleen voorziet in de huishoudelijke hulp, wordt deze uitgebreid naar lichte zorg. Bij de het in werking treden van WLZ is de verwachting dat er overgangsrecht van toepassing zal zijn waarin bestaande aanspraken in de AWBZ geregeld gaat worden. Bestaande indicaties blijven immers geldig. Dit betekent dat het aantal lage zorgzwaartes geleidelijk daalt. Nieuwe cliënten hebben als gevolg van lage zorgzwaarte geen toegang meer tot WLZ. De overgang van intramuraal wonen naar scheiden van wonen en zorg zal voor bestaande cliënten dan ook geleidelijk verlopen.
11
2.
VRAAG EN AANBOD WOONRUIMTE
2.1 Eerdere marktanalyses Wat betreft marktgegevens is naast eigen onderzoek ook rekening gehouden met de conclusies uit de volgende drie marktonderzoeken: Companen Onderzoek - Wonen met Zorg, het BMC rapport over dynamische cijfers in Zwolle en de WoOn12 rapportage Zwolle.De samenvatting - zoals bijgevoegd in bijlage C - benoemd de volgende hoofdlijnen. Duidelijk is de tendens van deconcentratie en extramuralisering, waarbij het grootschalig aanbod wordt teruggebracht en in plaats daarvan kleinschalige en zelfstandige woonvormen terugkomen. Hierbij wordt de wens van ouderen om langer zelfstandig te leven versterkt door de nieuwe maatregelen uit de AWBZ / WLZ. De vraag naar geschikte woningen voor senioren is groot, het aanbod kan hierin niet voorzien. Dit betekent niet dat en masse nieuwbouw van het type nultredenwoningen evident is. Naast de nodige nieuwbouw zijn namelijk meerdere alternatieven beschikbaar zoals: • •
Aanpassing van bestaande voorraad (opplussen en geschikt(er) maken, zodat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Investeren, Wmo, etc); Betere labeling (meer sturen op bewoning door doelgroepen in nultredenwoningen / voorkómen van mismatch!).
In de rapporten wordt voor de GGZ en GHZ een theoretisch overschot genoemd; iets wat in de praktijk niet te merken is. Dit is waarschijnlijk toe te schrijven aan de regionale functie van Zwolle bij het huisvesten van bijzondere doelgroepen. 2.2 Vastgoedstrategieën De huisvestingsvraag/behoefte die door de ingezette ontwikkeling van scheiden wonen en zorg op de reguliere woningmarkt ontstaat is aanzienlijk. Een deel van de extra vraag kan worden opgevangen door uitstroom binnen de zorgsector. Hierdoor ontstaat een substantiële verhuisbeweging die impact heeft op het leven van kwetsbare mensen. Mogelijk heeft de regiofunctie van Zwolle straks invloed op de omvang van intramurale vraag. Hier is in dit rapport geen rekening mee gehouden. Aan de hand van de vraag- en aanbodanalyse per sector, hebben we voor het zorgvastgoed drie hoofdstrategieën benoemd: •
Rode complexen: Niet geschikt voor scheiden wonen en zorg. Deze complexen zijn niet alternatief aanwendbaar door hun specifieke ligging, indeling, aanpasbaarheid of betaalbaarheid, ook niet bij transformatie naar zelfstandige eenheden. De complexen kunnen het best binnen de beschermde woonsetting blijven (AWBZ-gefinancierd) om grote investeringen te voorkomen. Strategie: Behouden van beschermde woonvorm door plaatsen van hogere zorgzwaarten, investeringen zijn gedeeltelijk noodzakelijk;
•
Oranje complexen: Enigszins geschikt voor het scheiden van wonen en zorg. Complexen met een gunstiger ligging, indeling en aanpasbaarheid naar zelfstandige eenheden, maar behoeven wel een investering om dit mogelijk te maken. Strategie: Geschikt maken voor geclusterd begeleid wonen; inventariseren ransformatieopgave, huurderving, contractwijzigingen of combinaties;
•
Groene complexen: Geschikt voor het scheiden van wonen en zorg. Complexen met een dermate gunstige ligging, indeling, aanpasbaarheid en betaalbaarheid voor de betreffende doelgroepen, dat zij direct gelabeld kunnen worden en in de reguliere
12
verhuur ondergebracht kunnen worden. Strategie: Consolideren. Eventueel doelgroepwijziging en/of contractwijziging. 2.3 Vraag en aanbod binnen de geestelijke gezondheidszorg Op 1 januari 2013 zijn voor de geestelijke gezondheidszorg in Zwolle het volgend aantallen indicaties afgegeven. Er is onderscheid gemaakt tussen indicaties met een behandelcomponent binnen een instelling (GGZ-B) en een begeleidingscomponent middels beschermd wonen(GGZ-C). Afgegeven indicaties betreffen personen vanaf 18 jaar. Personen onder het 18e levensjaar vallen onder jeugdzorg. Totaal GGZ intramuraal Doelgroep
ZZP 1
ZZP 2
ZZP 3
ZZP 4
ZZP 5
ZZP 6
GGZ - B
0
0
10
10
25
5
GGZ - C
10
55
290
100
50
10
ZZP 7
25 n.v.t.
Bron: CIZ basisrapportage AWBZ gemeente Zwolle 1 januari 2013
2.3.1 Verschuiving intramuraal naar extramuraal Binnen de geestelijke gezondheidszorg (GGZ-C) zal binnen de lagere zorg zwaarte pakketten (ZZP1 t/m 3) de komende jaren een verschuiving van intramurale naar extramurale zorg plaats gaan vinden. Per 1-1-2013 geldt voor ZZP 1 en 2 alleen nog extramurale zorg. Per 11-2015 volgt ook ZZP 3. Reeds afgegeven indicaties blijven van kracht. Op basis van een mutatiegraad van 10% per jaar zal er gedurende enkele jaren een uitstroom plaatsvinden van de reeds afgegeven ZZP’s 1 t/m 3. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat ca. 20% van de afgegeven ZZP 3 indicaties wordt omgezet naar een ZZP 4 indicatie. In onderstaande tabel is per zorgzwaarte het aantal te verwachten indicaties weergegeven, waarbij is aangeven welke verschuiving van intramuraal naar extramuraal plaats vindt, de zogenaamde uitstroom. Daarnaast is ervan uitgegaan dat het aantal afgegeven indicaties de komende jaren een gelijke procentuele stijging kent als de bevolkingsgroei binnen de gemeente Zwolle. Uit deze tabel blijkt dat tot aan 2030 de vraag naar intramurale plekken halveert. Er zullen voor de GGZ-doelgroep plusminus 250 intramurale woningen over een periode van ongeveer 15 jaar uitstromen. Deze uitstroom kan worden opgevangen voor de huisvesting van extramuraal begeleid wonen in al dan niet geclusterde vorm. Totaal GGZ C intramuraal ZZP 1
ZZP 2
ZZP 3
ZZP 4
ZZP 5
ZZP 6
Totaal
Uitstroom extramuraal
2013 2015
10 5
55 28
290 232
100 160
50 51
10 10
515 486
0 39
2020
0
0
93
169
56
11
329
243
2030 0 0 0 177 60 Bron: CIZ basisrapportage AWBZ gemeente Zwolle 1 januari 2013
12
249
364
Doelgroep
* Intramuraal: zorg en verblijf wordt georganiseerd door de zorginstelling. ** Extramuraal: zorg wordt georganiseerd door de zorginstelling of de cliënt zelf. De cliënt betaalt zelf de woonlasten en hebben dus op 1-1-2013 de beschikking over woonruimte. Scheiden van wonen en zorg is reeds van toepassing.
13
2.3.2 Afgegeven indicaties versus huisvestingsvraag Er kan niet gesteld worden dat het aantal afgegeven indicaties gelijk is aan de vraag naar huisvesting. De praktijk laat zien dat in de huidige situatie ca. 70% van het aantal afgegeven indicaties zich daadwerkelijk laat huisvesten op basis van afgegeven indicatie. Dit verschil kan worden verklaard door verschillende redenen. • • • •
Afgegeven indicaties worden bewust (nog) niet verzilverd; Cliënten staan op de wachtlijst om in zorg te komen; Cliënt met in Zwolle verkregen indicatie neemt binnen een andere gemeente zorg af; 2 cliënten wonen samen, als stel op 1 adres.
2.3.3 Aanbod / huidige huisvesting De huisvesting GGZ-C bevindt zich op dit moment verspreid over de stad. De huisvesting betreft veelal reguliere woningen. Soms in de vorm van een groepswoning maar ook individuele appartementen komen veelvuldig voor. Deze laatste groep woningen is bijzonder geschikt voor het scheiden van wonen en zorg. Op dit moment zijn er onvoldoende woningen in de GGZ sector beschikbaar om aan de vraag voor scheiden van wonen en zorg te voldoen. Op dit moment is het beleid van het zorgkantoor de zorgproductie nog meer te beperken om de zorgkosten te verminderen. Het is op dit moment onduidelijk hoe deze spanning voor de GGZ de komende jaren zich verder gaat ontwikkelen. Anderzijds ontstaat er ook een groei van het aantal forensische plekken binnen de GGZ. Om die reden blijft het erg lastig om goede prognose te maken van de op de toekomst gerichte vraagzijde. 2.3.4 Conclusie De komende jaren zal een groot deel van de cliënten binnen de GGZ-C extramurale zorg gaan ontvangen. De huisvestingsvraag/behoefte die hierdoor op de reguliere woningmarkt ontstaat is aanzienlijk. Echter, een deel van de extra vraag kan worden opgevangen door uitstroom binnen de zorgsector. De komende tijd moeten we blijven investeren in onderzoek naar de ontwikkelingen van vraag en aanbod. 2.4 Vraag en aanbod binnen de Gehandicaptenzorg Op 1 januari 2013 zijn voor de gehandicaptenzorg de volgende aantallen indicaties afgegeven: AWBZ indicaties GHZ 1-1-2013 Intramuraal* Extramuraal**
VG+LVG < 18 jaar 110 240
VG+LVG > 18 jaar 825 415
LG < 18 jaar 5 30
LG > 18 jaar 190 280
Totaal 350 1.240 35 470 Bron: CIZ basisrapportage AWBZ gemeente Zwolle 1 januari 2013
ZG < 18 jaar 5 10
ZG > 18 jaar 10 30
Totaal 1.145 1.005
15
40
2.150
* Intramuraal: zorg en verblijf wordt georganiseerd door de zorginstelling. ** Extramuraal: zorg wordt georganiseerd door de zorginstelling of de client zelf. De client betaal zelf de woonlasten en hebben dus op 1-1-2013 de beschikking over woonruimte. Scheiden van wonen en zorg is reeds van toepassing.
14
2.4.1 Vraag en aanbod intramuraal In onderstaande grafieken is de analyse voor vraag en aanbod voor de intramurale gehandicaptenzorg in Zwolle weergegeven verdeeld over de verschillende wetten. Hierbij is uitgegaan van het feit dat de gehandicaptenzorg alleen groeit op basis van de groei van het inwoneraantal van de gemeente Zwolle. Zoals gezegd zal de uitstroom vanuit WLZ naar scheiden van wonen en zorg als gevolg van overgangsrecht geleidelijk verlopen. In onderstaande grafieken zijn twee scenario’s opgenomen: • •
Overgangsrecht met een uitstroom van 2,5% per jaar; Overgangsrecht met een uitstroom van 5% per jaar;
Bron: CIZ basisrapportage AWBZ gemeente Zwolle 1 januari 2013
Bron: CIZ basisrapportage AWBZ gemeente Zwolle 1 januari 2013
2.4.2 Conclusie De vraag voor intramurale plaatsen daalt geleidelijk met plusminus 200 woningen. De snelheid hangt af van de snelheid waarmee de uitstroom vanuit de AWBZ/WLZ naar Wmo gaat plaatsvinden. Als gevolg van de bevolkingsgroei van de gemeente Zwolle zal de totale
15
vraag voor intramuraal en scheiden wonen en zorg stijgen. De geleidelijke vrijval van 200 woningen zal door de geleidelijke stijging van de vraag voor intramuraal worden opgevangen. Er zijn voldoende woningen die geschikt en betaalbaar zijn voor scheiden van wonen en zorg. Bij een uitstroom van 5% per jaar van de AWBZ/WLZ naar de Wmo, ontstaat tussen 2025 en 2030 een licht tekort aan geschikte en betaalbare woningen. Het betreft hier de complexen die zich bevinden in het ‘groene gebied’ en geschikt zijn voor het scheiden van wonen en zorg. Als gevolg van de uitstroom uit de oranje en rode complexen naar de groene, ontstaat op het gebied van huurderving, leegstand, etc. extra risico voor de oranje en rode complexen. 2.4.3 Toelichting op de conclusie Het aantal cliënten met een intramurale indicatie is groter dan het aantal woningen in de GHZ. Op dit moment zijn circa 720 woningen in gebruik, terwijl 1145 indicaties afgegeven zijn. Dit verschil wordt veroorzaakt door: • • • • •
Cliënten die op de wachtlijst staan; Cliënten die gebruik maken van Volledig Pakket Thuis (VPT); Cliënten die gebruik maken van logeren en de indicatie maar deels “verzilveren”; Cliënten die de indicatie nog niet “verzilveren” aan de indicatie een zekerheid voor zorgverlening in de toekomst ontlenen; Cliënten die de aanvraag doen vanuit een adres in Zwolle maar buiten Zwolle zorg afnemen.
De daadwerkelijke zorgproductie wijkt dus af van het aantal afgegeven indicaties (rechten). Op dit moment is het beleid van het Zorgkantoor de zorgproductie nog meer te beperken om de zorgkosten te verminderen. Het is op dit moment onduidelijk hoe deze spanning voor de gehandicaptenzorg de komende jaren zich verder gaat ontwikkelen. In deze analyse is aangenomen dat de verhouding tussen het aantal indicaties (vraag) en het aantal woningen (aanbod) gelijk blijft. Deze verhouding is gebruikt om tot 2030 het aantal woningen te bepalen. 2.5 Vraag en aanbod binnen de verzorging, verpleging en thuiszorg (VVT) 2.5.1 Zorgvraag VVT Met gegevens van het CBS, het CvZ en het ministerie van VWS heeft een extern bureau een raming opgesteld voor de behoefte aan intramurale en extramurale zorg. Deze behoefte is bepaald door landelijke gemiddelden aan intramurale en extramurale zorg in de VVT te exponeren naar de demografische ontwikkelingen in een postcodegebied. De landelijke uitgangspunten voor de behoefteraming zijn:
ZZP 1-3 2013 2020 2030
4,20% -
VVT intramuraal ZZP 4 ZZP 5+ 2,10% 1,05% 1,05%
8,20% 8,20% 8,20%
VVT extramuraal Thuiszorg
Subtotaal 14,5% 9,25% 9,25%
34,0% 39,25% 39,25%
Totaal 48,5% 48,5% 48,5%
Uitgangspunten behoefteraming VVT als percentage van het aantal 75-plussers
Het behoeftepercentage van 9,25% is gecombineerd met de demografische prognose van het aantal 75-plussers in de gemeente Zwolle . Uitgaande van een gelijkblijvende zorgvraag in Nederland geeft dit voor gemeente Zwolle onderstaand beeld op voor de zwaardere zorg (intramuraal) in de sector VVT. In het beeld is de resterende intramurale vraag vanuit 50% ZZP 4 buiten beschouwing gelaten.
16
Behoefteontwikkeling intramurale zorgvraag VVT in gemeente Zwolle
Deze behoefte aan zware zorg wordt op dit moment in intramurale verzorgings- en verpleeghuiscomplexen gegeven. De zorgbehoeften en de beschikbare middelen van de komende generatie ouderen zal veranderen. Hierdoor zal in de toekomst een groter deel van deze zware zorg buiten een intramurale instelling worden gegeven. Om dit effect in de verdere analyse te minimaliseren richten we de focus in de vraag en aanbodanalyse op 2020. Vanaf 2020 zal de vergrijzing substantieel stijgen ten opzichte van het peiljaar anno nu en daarmee ook de prognose naar behoefte aan zware zorg. De behoefteontwikkeling naar extramurale zorg is op een gelijke wijze weergegeven in onderstaande tabel. Als gevolg van scheiden van wonen en zorg is de zorgvraag van ZZP 1 4 toegevoegd (2015 een deel en 2020 geheel) aan de vraag. Hierbij is de zorgvraag van ZZP 4 volledig meegenomen in de grafiek.
Behoefteontwikkeling extramurale zorgvraag VVT in gemeente Zwolle
17
2.5.2 Aanbod zorgvastgoed VVT De inventarisatie van het aanbod is gemaakt met gegevens van servicepunt Zorgwoningen, de zorginstellingen van het Zwols zorgconsortium en de Zwolse woningcorporaties. Overzicht capaciteit VVT Zwolle in aantal WOONEENHEDEN dd 01-10-2013 CONCEPT 03
Extramuraal huurappart. servicepunt Zorgwoningen
IJsselheem Zonnenhuisgroep IJssel Vecht Het Zand Driezorg Berkumstede
AWBZ intramuraal zonder met behandeling behand. PG somatiek
290 154 8 946 56
107 166 186 67
111 174 148 19 22
49 50 57 2
474
revalidatie
61 37 -
158
526 TOTAAL
ZvW
632
1.454
1.158
98
Inventarisatie zorgvastgoed VVT in Zwolle naar type zorg - concept
In totaal zijn er in Zwolle circa 1.454 wooneenheden beschikbaar voor zorgthuis. Er zijn op dit moment circa 1.158 eenheden met intramurale AWBZ zorg en circa 98 eenheden met revalidatiezorg met financiering vanuit de zorgverzekeringswet. Hiermee komt het zorgvastgoed voor de VVT sector op circa 2.710 eenheden in Zwolle. Overzicht capaciteit VVT Zwolle in aantal WOONEENHEDEN dd 01-10-2013 CONCEPT 03 IJsselheem Zonnenhuisgroep IJssel Vecht Het Zand Driezorg Berkumstede
TOTAAL
Woonvorm onzelfzelfstandige zorgapppartementen standig 1-kamer 2-kamer of meer <60m2 60-90 >90 m2 213 261 205 24
24 -
232 210 502 123
173 75 8 591 -
26
1.067
847
2
703
33 34 -
67 2.007
Inventarisatie zorgvastgoed VVT in Zwolle naar type huisvesting - concept
Deze 2.710 eenheden zijn onderverdeeld in circa 703 onzelfstandige en 2.007 zelfstandige eenheden. Onder zelfstandig vastgoed wordt verstaan alle appartementen die tenminste beschikken over een eigen voordeur, eigen sanitair en een eenvoudige keuken (kookgelegenheid geen voorwaarde). Al het overige vastgoed is onzelfstandig en zijn met name kleinschalige woongroepen die een gezamenlijke entree en huiskamer hebben.
18
2.5.3 Analyse zorgvraag en huisvestingsaanbod VVT De normatieve zorgvraag en de huidige zorgvastgoed eenheden voor de sector VVT zijn als vraag en aanbod weergegeven in onderstaande tabel. Overzicht normatieve zorgvraag en werkelijk zorgvastgoedaanbod VVT 01-10-2013 concept 01
2013 VRAAG
verzorgingsgebied GEHEEL Zwolle ZZP 5+ (kern AWBZ) ZZP 4 (na SWZ 50% kern AWBZ) ZZP 1-3 subtotaal Thuiszorg totaal
AANBOD
2020 SALDO
VRAAG
onzelfst.zelfst. 625 163 319
627
AANBOD
2030 SALDO
VRAAG
78-
1.037 133 -
onzelfst.zelfst. 2
553
71
1.107
1.180
73
2.586
1.454
3.693
2.634
705 92 -
627 553
461
797
1.180
383
1.132-
3.444
1.454
1.990-
4.964
1.059-
4.241
2.634
1.607-
6.133
exclusief 76 wooneenheden IJsselheem in RBG locatie Isala klinieken en locatie Venus kleine correctie op behoeftecijfer obv verhouding 75+ en 75- niet verwerkt in de thuiszorg en zorgvraag in 2030
Overzicht zorgvraag en huisvestingsaanbod VVT in Zwolle - concept
De vraag naar thuiszorg in de VVT groeit van circa 2.600 naar 3.400 indicaties in 2020 en 5.000 indicaties in 2030. De verwachting is dat door de overheveling van deze zorg met een budgetkorting naar de lokale overheid1 de thuiszorgindicaties worden beperkt en er een uitstel van professionele zorg komt. Voor de circa 2.600 indicaties zijn nu ongeveer 1.454 zorgwoningen in Zwolle beschikbaar. Een voorwaarde om in deze woningen te komen is een indicatie. Het aantal zorgwoningen voorziet in huisvesting van ruim de helft (56%) van het aantal geïndiceerde. De overige indicaties voor thuiszorg worden buiten een zorgwoning gegeven (koop, regulier huur). De wachtlijst bij het servicepunt zorgwoningen bedraagt op dit moment ongeveer 400 actief wachtenden (september 2013). Indien het overschot aan zelfstandig intramuraal vastgoed in 2020 wordt toegevoegd aan de zorgwoningen blijft de verhouding van het aantal geïndiceerde dat in een zorgwoning woont ongeveer gelijk (2013: 56% en 2020: 52-53%). In 2030 verschuift de verhouding naar 29% beschikbaarheid van zorgwoningen voor geïndiceerde thuiszorg bij een gelijkblijvende zorgvraag en financiering. Een verdere analyse over de vraag naar en beschikbaarheid van verzorgd en nultrede wonen voor ouderen is uitgewerkt in de rapporten Wonen met Zorg, BMC en WoON2012. In bijlage C is een samenvatting van deze rapporten opgenomen.
1
Er is sprake dat de overheveling uit de AWBZ (ZZP 1-3 en 4 voor 50%) voor de lichte VVT zorg mogelijk niet naar de lokale gemeente (WMO) gaat maar naar de zorgverzekeringswet (ZvW).
19
1.170
2.5.4 Invloed scheiden van wonen en zorg op het zorgvastgoed VVT2 De normatieve vraag naar intramuraal vastgoed daalt door scheiden van wonen en zorg ten opzichte van de huidige vraag in 2020 met circa 300 eenheden (van 1.107 naar 797 plaatsen). Dit leidt tot een overschot van 380 eenheden. Alleen bij een gelijkblijvende zorgvraag en financiering is in 2030 de vraag weer op het huidige niveau (1.170 plaatsen). Het huidige normatieve overschot aan intramurale eenheden bedraagt circa 73 en is mogelijk te verklaren vanuit de regiofunctie van Zwolle. Hierbij zijn de 76 revalidatieplaatsen van IJsselheem in de Isala klinieken buiten beschouwing gelaten. Het aantal onzelfstandige wooneenheden (voornamelijk kleinschalig groepswonen) is voldoende om in 2020 te voorzien in de vraag naar zware zorg (ZZP 5+). In de praktijk woont deze doelgroep ook voor een deel in zelfstandig intramuraal zorgvastgoed. Dit betreft dan vooral mensen met een somatische aandoening (ZZP 6 en ZZP8). Doordat een deel van de zware zorg (ZZP 5+) wordt gegeven in zelfstandig intramuraal vastgoed zal mogelijk leegstand ontstaan in het onzelfstandig intramuraal vastgoed (kleinschalig groepswonen). Hier lopen vastgoedeigenaren en zorgaanbieders een leegstanden afwaarderingrisico. Het overschot aan zelfstandig intramuraal vastgoed van circa 380 eenheden in 2020 kan worden ingezet in de reguliere verhuur via servicepunt Zorgwoningen. Mede door de relatieve lange wachtduur (lager dan 3 jaar) naar sociale huurappartementen in Zwolle en de groei van extramurale zorg- en welzijnsvragen is er geen grote leegstand te verwachten. Een voorwaarde voor de verhuurbaarheid is appartementen van voldoende kwaliteit, met een goed en betaalbaar aanbod aan (welzijn)diensten en een marktconforme huur. De markthuur van een zelfstandige intramurale zorgeenheid ligt substantieel lager dan de normatieve huisvestingsvergoeding in de AWBZ. Hiermee lopen vastgoedeigenaren en zorgaanbieders een afwaardering- en exploitatierisico. Bij scheiden van wonen en zorg vervalt de intramurale vergoeding voor verblijfskosten (maaltijden en welzijn). De zorgaanbieders hebben dan geen vast budget meer voor de exploitatie van algemene voorzieningen in een zorgcomplex. Zorgaanbieders lopen hier een exploitatierisico en vastgoedeigenaren een leegstandsrisico omdat deze algemene voorzieningen doorgaans een voorwaarde zijn voor een goede verhuurbaarheid. 2.6 Verschil tussen afgegeven en benutte indicatie intramurale zorg Er kan niet gesteld worden dat het aantal afgegeven indicaties gelijk is aan de vraag naar huisvesting. De praktijk laat zien dat in de huidige situatie ca. 65% - 70% van het aantal afgegeven indicaties zich daadwerkelijk laat huisvesten op basis van afgegeven indicatie. Dit verschil kan worden verklaard o.a. door verschillende redenen. • Afgegeven indicaties worden bewust (nog) niet verzilverd; • Cliënten staan op de wachtlijst om in zorg te komen; • Cliënt met in Zwolle verkregen indicatie neemt binnen een andere gemeente zorg af; • Cliënten die gebruik maken van Volledig Pakket Thuis (VPT);.
2
Voor een verdere analyse is het noodzakelijk dat het zorg- en huisvestingsaanbod in de VVT zoals opgenomen in dit rapport wordt getoetst door alle partijen. Daarnaast is overleg met zorgkantoor Achema nodig over de behoefteraming in de VVT. In deze verdere analyse kan ook met gemeente Zwolle en de Zwolse woningcorporaties nader worden ingezoomd op de invloed van scheiden van wonen en zorg op de rapporten Wonen met Zorg, BMC en WoON2012.
20
Op basis van onze gegevens blijkt dat er een grote groep cliënten alternatieve zorg en/of huisvesting heeft gevonden. Om beter zicht te krijgen op achtergronden van deze keuzes en de toekomstige effecten op zorg en huisvestingsvragen zal er een aanvullend onderzoek plaatsvinden. 2.7 Eindconclusie Met de invoering van scheiden wonen-zorg zal er een groter risico ontstaan op vereenzaming, isolement en overlast in de buurt. Een buurtgerichte samenwerking tussen partijen op gebied van wonen, welzijn en zorg zal van essentieel belang zijn om deze risico’s zoveel mogelijk te beperken. Als de sectoren VVT, GHZ en GGZ zich als één integrale zorgaanbieder opstellen leidt dit tot een infrastructuur in de wijk waarbij dezelfde zorg met minder mankracht kan worden geleverd waarbij de beoogde besparing van 25% naar onze mening kan worden behaald. Nu duidelijk is dat de persoonlijke verzorging onderdeel wordt van de Zvw zal de gemeente samen met de zorgverzekeraars de regie hebben op de financiering. Om te voorkomen dat sectoren langs elkaar heen gaan werken in de wijk en dubbel werk gaan doen is de samenwerking tussen gemeente en zorgverzekeraar een voorwaarde. Risico bestaat anders dat geldstromen leidend worden terwijl wij nastreven dat de inhoud centraal staat, een integraal aanbod in de wijk op gebied van wonen, welzijn en zorg. De komende jaren zal een groot deel van de cliënten met een lichte indicatie, extramurale zorg gaan ontvangen. Hiermee daalt de vraag voor intramurale plaatsen geleidelijk. De huisvestingsvraag/behoefte die hierdoor op de reguliere woningmarkt ontstaat is aanzienlijk. De snelheid hangt af van de snelheid waarmee de uitstroom vanuit de AWBZ/WLZ naar Wmo gaat plaatsvinden. Als gevolg van de bevolkingsgroei van de gemeente Zwolle, zal de totale vraag voor intramuraal en extramuraal (scheiden van wonen en zorg) stijgen. Op dit moment zijn er voldoende woningen geschikt en betaalbaar voor scheiden van wonen en zorg. Bij een uitstroom van 5% per jaar van AWBZ/WLZ naar WMO ontstaat er tussen 2025 en 2030 een licht tekort aan geschikte en betaalbare woningen. In Zwolle zijn binnen de voornoemde sectoren de complexen in kaart gebracht en beoordeeld naar geschiktheid voor het scheiden van wonen en zorg. In deze beoordeling is gebruik gemaakt van een afwegingssystematiek naar de kleuren rood, oranje en groen. Als een complex rood scoort, is deze absoluut niet geschikt voor het scheiden van wonen en zorg. Scoort een complex groen, dan is het volledig geschikt scheiden van wonen en zorg. De complexen scoren op courantheid, aanpasbaarheid naar zelfstandige VGE’s (vastgoedeenheden), individuele betaalbaarheid van de aanwezige of te realiseren VGE’s, aansluiting bij de wijk- en marktstrategie van de eigenaar en het voorzieningenniveau van de woonomgeving. Complexbestendigheid scheiden wonen zorg
Complexen
31
Geclusterd begeleid wonen: oranje complexen 33
VGE's
1002
641
Beschermd houden: rode complexen
Bron: Eigen onderzoek naar zorgcomplexen in Zwolle.
21
Scheiden wonen zorg-proof: groene complexen 79
13
1986
117
Onbekend
Van de 156 zorggerelateerde complexen in Zwolle, scoren 31 complexen rood op 4/5 of 5/5 criteria en zijn daardoor absoluut niet geschikt voor het scheiden van wonen en zorg. Het is zeer wenselijk voor deze complexen om hier intramurale AWBZ / WLZ zorg te handhaven, door bijvoorbeeld meer cliënten met ZZP 4+ te concentreren. Dit zal niet in alle gevallen lukken, bijvoorbeeld omdat een complex ook niet (meer) geschikt is voor intramurale zorg. Als voorbeeld noemen we de Molenhof die onder andere vanwege de onzelfstandige eenheden niet geschikt (te maken) is voor intramuraal. Er wordt momenteel een verkenning uitgevoerd om deze locatie te herontwikkelen. 33 van de 156 zorggerelateerde complexen scoren oranje. Zij scoren op 1/5 tot 3/5 criteria rood. Dit betekent dat zij enigszins geschikt zijn voor het scheiden van wonen en zorg, maar dat hiervoor wel een opgave ligt, hetzij in transformatiekosten, huurderving, etc. Deze complexen zijn in veel gevallen geschikt (te maken) voor geclusterd begeleid wonen. Van de 156 complexen zijn 79 complexen volledig geschikt voor het scheiden van wonen en zorg vanwege hun gunstige courantheid, ligging, indeling en individuele betaalbaarheid. Deze complexen kunnen direct gelabeld worden voor mensen met een zorgbehoefte van ZZP 1 t/m 3, die overgeheveld wordt van de AWBZ naar de Wmo. Van 13 complexen kan geen inschatting gemaakt worden. Dit kan zijn doordat de benodigde gegevens van de eigenaar niet voorhanden waren. Ter illustratie geven we met onderstaande complexen een doorkijkje welke maatregelen denkbaar zijn die zich zullen voordoen bij specifieke woonzorgcomplexen met een oranje of rood label. Het feit dat deze complexen dit label hebben wordt voornamelijk veroorzaakt door de onzelfstandige eenheden. Dit zijn in veel gevallen de meest risicovolle als het gaat om afwaardering en transformatie: • Burgemeester Van Walsumlaan Zwolle Zuid: zorgverlener Leger des Heils; eigenaar deltaWonen. Dit pand is vanwege het hoge voorzieningenniveau bij uitstek geschikt voor intramurale zorg. Naast de verschillende typen woningen (zelfstandig en onzelfstandig) zijn er veel dagbestedings-, ontmoetingsruimtes en andere ruimtes voor gemeenschappelijk gebruik. • De Venus Het Engelse Werk: zorgverlener en eigenaar: Driezorg: op deze locatie wordt serieus uitgekeken naar een herontwikkelscenario. • Sterrenkroos Stadshagen: zorgverlener JP van de Bent stichting; eigenaar: deltaWonen. Hier wordt momenteel een transformatie voorbereid waarbij de onzelfstandige eenheden worden verzelfstandigd tot ruime appartementen die alternatief aanwendbaar zijn voor de sociale doelgroep. • Tot slot zijn door deltaWonen recentelijk de locaties Van Karnebeekstraat 33 en Van Ittersumstraat 2 verkocht aan een belegger. Dit waren locaties waar IJsselheem voorheen cliënten verpleegde.
22
3.
SAMENWERKINGSMODEL
Zoals we met hoofdstuk 2 de focus hebben gericht op de harde kant, de vraag en aanbod van woongerelateerd vastgoed, willen we in dit hoofdstuk ingaan op de zachte kant, het sociale domein, want we weten één ding zeker: door de scheiding van wonen en zorg ontstaat er een groter risico op vereenzaming, isolement en van afwijkend gedrag in de buurt. Deze ontwikkeling noopt tot een samenwerkingsmodel waarmee we doodringen tot in de haarvaten van de samenleving, opdat we vroegtijdig problemen kunnen signaleren en oplossen. 3.1 Buurtgericht Omdat mensen met een zorgbehoefte meer in de wijk komen te wonen en zullen blijven wonen, is het belang van buurtgerichte samenwerking groot. Uitgangspunten: •
• • •
•
•
•
• • •
•
Ketenpartners leveren hun unieke bijdrage aan de buurt vanuit hun kerncompetenties: corporaties ontwikkelen, bouwen, onderhouden, beheren, verhuren sociale huurwoningen, zorginstellingen leveren diensten op het gebied van zorg en welzijnsinstellingen diensten op het gebied van welzijn. Erkenning voor en vertrouwen in ieders unieke bijdrage zijn onontbeerlijk voor klantgerichte, efficiënte en effectieve dienstverlening. Opgavegerichte werkwijze, waarbij de opgave door de buurt en klant wordt bepaald; Aansluiten bij eigen kracht van buurt en de klant: ‘wat kan een buurt of een klant wel?’, in plaats van ‘wat zijn de beperkingen?’; Ketenpartners op het snijvlak van wonen-welzijn-zorg zijn vertegenwoordigd in de buurt door middel van ondernemende generalisten die gemandateerd zijn om vraaggericht domeinoverstijgend maatwerk op wijkniveau te leveren Generalisten in de wijk zijn de verwijsinstantie voor de meer specialistische zorg, waarmee moet worden voorkomen dat kwetsbare huishoudens in een isolement komen. De zichtbaarheid van de zorgbehoeftige klant moet worden gewaarborgd; We willen dat in de zorg- en welzijnsketen mechanismen worden ingebouwd die voorkomen dat zorgindicaties worden toegeschreven naar eventueel beschikbaar budget. Indicatieorganen verdwijnen; hiervoor mogen geen nieuwe terugkomen; De ketenpartners ontwikkelen product-markt-combinaties waarmee optimaal tegemoet wordt gekomen aan de woonbehoefte, gecombineerd met en aansluitend op de mate van begeleiding of zorg om mee te kunnen blijven doen in de samenleving; De inzet van middelen en menskracht dient zich maatschappelijk en financieel aantoonbaar terug te verdienen; De gemeente en de zorgverzekeraars hebben straks de regie op de vele geldstromen die nu nog versnipperd worden ingezet; De sectoren Verpleging en Verzorging (VVT), Gehandicapten Zorg (GHZ) en Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) stellen zich op als één integrale zorgaanbieder. Daarmee wordt voorkomen dat sectoren langs elkaar heen werken en kostbaar dubbel werk doen. Ketenpartners (Gemeente, Zorgverzekeraars, Zorginstellingen, Woningcorporaties, etc) hebben een gezamenlijk belang, namelijk het vergroten van de kwaliteit van de dienstverlening en het beheersen van kosten. De inzet van professionals in sociale wijkteams (Generalisten en wijkverpleegkundigen) moet het mogelijk maken het medische en het sociale domein met elkaar te verbinden.
23
3.2 Samenwerkingsmodel Aan de hand van voornoemde uitgangspunten presenteren we onderstaand ontwerp voor samenwerking in de buurt.
SIGNAAL
NATUURLIJKE VINDPLAATS buren, school, sport, kerk, huisarts, wijkbeheerder
- Koppeling met generalisten - Gebruik van internet tbv van anonimiteit en lage drempel
SIGNALEN WORDEN GEBRACHT
SIGNALEN WORDEN GEHAALD
- Koppeling tussen teams - Uitkijken met etikettering - Doelgroepen verbinden
- Aanwezig in de wijk. ‘Er op af-mentaliteit’ - Netwerktafel - Sociaal Café
SOCIAAL WIJKTEAM / WIJKVERPLEEGKUNDIGE
KETENPARTNERS Zorg- en welzijnsinstellingen, woningcorporaties, gemeente, etc - Onderlinge wisselwerking
GEMEENTE / ZORGVERZEKERAAR - Financiering vanuit de Wmo Figuur 3.1: Samenwerkingsmodel op basis van de werkgroepvisie.
3.3 Werkwijze We adviseren geen nieuwe organisatievorm, maar willen de bestaande vormen effectiever, meer resultaatgericht maken. Dat betekent dat er geen nieuwe functies worden ingericht, maar dat het vooral gaat om een aanscherping van rollen. Om oplossingsgericht en buurtgericht te werken maken de betrokken organisaties de volgende werkafspraken over hun rolverdeling:
24
1. Oplossingsgericht werken veronderstelt een cultuur van vertrouwen en samenwerking (met behoud van afzonderlijke mandaten): a. De maatschappelijke organisaties integreren zoveel als praktisch mogelijk budgetten, menskracht en activiteiten b. Zij informeren elkaar daartoe over de waarde die zij aan initiatieven van buurtbewoners kunnen toevoegen. c. Afhankelijk van de opgave in de buurt kiezen de generalisten uit hun midden maximaal 3 medewerkers die voor de deelnemende organisaties door de buurtbewoners aanspreekbaar zijn. 2. De generalisten en wijkverpleegkundigen vormen de gebiedsgerichte verbinding tussen de buurt en de deelnemende organisaties. 3. Het resultaat van deze manier van werken ligt op vier punten: a) De beoordeling door buurtbewoners zelf van hun buurt in termen van veiligheid, leefbaarheid, samenhang, participatie en autonomie b) Grotere betrokkenheid van buurtbewoners bij het oplossen van problemen en de inzet van professionals in de buurt die daarbij behulpzaam is. c) Vermindering van het aantal ‘oneigenlijke’ directe uren, het aantal overleguren dat professionals nu leveren, en relatief dure (geïndiceerde) hulp, ondersteuning, zorg en ingrijpen van door specialistische professionals. d) Verduurzaming van het effect van professioneel handelen: de verantwoordelijkheid in de buurt organiseren voor het moment waarop een curatief traject afloopt of een afzonderlijke aanpak eindigt. e) Delen van informatie om efficiënt te kunnen werken. Op elk van deze punten moet de aanpak een positief effect hebben. Dit onderstreept het belang van een deugdelijke doch eenvoudige effectmeetmethode waarmee zichtbaar wordt gemaakt welk maatschappelijk en financieel rendement optreedt als gevolg van een veranderende werkwijze (inzet buurt, buurttevredenheid, verhouding inzet preventief/curatief, etc). 3.4 Rol buurtbewoner en professional De buurtgerichte werkwijze is van, voor en door buurtbewoners. Het is gericht op het ontstaan van buurtsturing en buurtregie van, voor en door bewoners op de inzet van professionals, op zo’n manier dat die faciliterend is voor initiatieven die buurtbewoners zelf ondernemen. We duiden dat aan met het begrip ‘oplossingsgericht werken’. Deze werkwijze vereist een ondernemende, eigenzinnige houding van buurtbewoners en professionals. Bij de ontwikkeling van dit voorstel is dankbaar voortgebouwd op de ervaringen van de ‘Eigen Kracht Centrales’: onafhankelijke ondersteuning van mensen in hun natuurlijke, zelfgekozen sociale omgeving, om zelf, zonder tussenkomst van professionals, afspraken te maken om elkaars kracht tot ontwikkeling te brengen. 3.4.1 Buurtbewoner De rol van de bewoners is: •
• •
Bepalen van de doelen en idealen die zij voor ogen hebben: veiligheid, leefbaarheid, woongenot, sociale samenhang, participatie en autonomie; Buurt voor buurtonderzoek vormt hiervoor mede de input Maken van afspraken om eigen doelen en idealen te verwezenlijken, en aangeven hoe de kracht en talenten die de buurt heeft daarvoor worden ingezet; Daarbij aangeven van de punten waarop het eigen vermogen te kort schiet, waarvoor zij een beroep doen op de maatschappelijke organisaties.
3.4.2 Professionals Onderscheid kan gemaakt worden tussen generalisten en specialisten. Generalisten zijn de ogen en oren in de wijk die als makelaar/ moderator burgers de weg wijst naar initiatieven,
25
diensten en producten bij elkaar brengen. Generalistische professionals zijn meer gericht op het voorkomen van ziekte en onwelbevinden. Hun domein is de wijk, de buurt of de straat. Generalisten hebben voldoende mandaat, maar kunnen ook met budgetten omgaan, ze zijn ondernemend, hebben lef en vinden het leuk om buiten de gebaande paden te treden. Hun bijdrage richt zich op: • • • • •
Verschaffen van kaders die ruimte bieden en inspireren in plaats van beperken; Faciliterend, en subsidiair op wat buurtbewoners zelf kunnen, inzet van professionele mensen en middelen bieden; De eigen unieke expertise als toegevoegde waarde inzetten voor andere organisaties; De ontwikkeling van de buurt monitoren. Als de buurt of een klant (tijdelijk) niet in staat is om op eigen kracht doelen te realiseren, de benodigde hulpverlening bieden of toeleiden naar meer specialistische partners
Specialisten hebben meer dan generalisten hun focus op genezen. Zij opereren op stads- of regionaal niveau. Het verdient aanbeveling om bij het ontwikkelen en aanbieden van specialistische zorg toenemende samenwerking te zoeken met gemeenten in de regio, ter bevordering van efficiency en effectiviteit. Zonder competente professionals (generalisten en specialisten) zal het niet slagen om mensen meer op eigen kracht te kunnen laten functioneren. Investeren in competenties, kennis en vaardigheden van professionals en vrijwilligers is een belangrijke voorwaarde om de transitie mogelijk te maken. 3.5 Jeugdzorg Om focus te houden, verdient het de voorkeur om jeugdzorg in tweede instantie te betrekken bij het voorliggende samenwerkingsmodel. Het belang van samenwerking in de wijk is groot omdat de Jeugdzorg voor dezelfde uitdagingen staat en de kansen op synergie nog meer worden vergroot. In de uitwerking van de roadmap (hoofdstuk 4) zal dit nadere aandacht krijgen. 3.6 Voorbeelden van samenwerking Voorbeelden van buurt- en wooncomplexgerichte samenwerking in Zwolle •
Onder de werktitel ‘Blijf in mijn buurt’ vindt er een vernieuwende ontwikkeling plaats in woonzorgcomplex Havezate aan de Gombertstraat: Naar aanleiding van ontstane leegstand in dit complex wordt in goed overleg met de bewoners en in samenwerking tussen Driezorg, RIBW en deltaWonen ruimte geboden voor huisvesting van ouder wordende RIBW-klanten. Het mes snijdt door bundeling van activiteiten aan twee kanten: de RIBW-klanten maken deel uit van een reguliere woongemeenschap met ouderen. Driezorg en RIBW kunnen hun zorgverlening bundelen en daarmee meer efficiënt en effectief inzetten. Deze samenwerking heeft geleid tot de intentie om de samenwerking uit te breiden voor de ontwikkeling van een vernieuwend concept van ‘wonen met een plus’. De visie op dit complex wordt momenteel door de drie genoemde partijen ontwikkeld en binnenkort met bewoners uitgewerkt. In bijlage D wordt een beschrijving gegeven van de uitgangspunten voor ontwikkeling en samenwerking in dit wooncomplex;
•
Het Hooge Huys en Weteringstaete in Stadshagen: SWZ, deltaWonen en de Zonnehuisgroep zijn een samenwerking aangegaan door het integreren van
26
huismeesterdiensten (corporatietaak) en zorgdiensten (zorgtaak) in één functie. Voor klanten is er nog maar één aanspreekpunt, ongeacht de vragen die zij hebben op het terrein van wonen en zorg. Hierdoor wordt maximaal bevorderd dat de dienstverlening op het gebied van wonen en zorg in onderlinge samenhang wordt aangeboden. De kwaliteit van de dienstverlening is daardoor verbeterd, terwijl de kosten substantieel zijn afgenomen. Momenteel wordt deze samenwerkingsvorm vertaald naar de Keersluis in de Kamperpoort in een samenwerking tussen IJsselheem en deltaWonen;
Verder wordt voor aansprekende voorbeelden van integrale, ontschotte, samenwerking in de buurt verwezen naar de 4 pilots: Buurtgeluk, OK-team, Zorgsaam en één huishouden één aanpak, waarbij buurtgeluk en OK-team zich vooral richten op het ontketenen van de aanwezige kracht in de buurt om de leefbaarheid te vergroten. Zorgsaam en één huishouden één aanpak zijn binnen deze buurtgerichte aanpak goede instrumenten om huishoudens met problemen verder te helpen. Momenteel schrijven de projectleiders van deze 4 pilots een evaluatierapport met een voorstel voor bundeling tot één werkwijze met alle effectieve ingrediënten uit de afzonderlijke pilots.
27
4. ROADMAP 4.1 Vraag en aanbod •
Contractvormen: Als gevolg van de scheiding wonen en zorg zullen huurcontracten vaak individueel worden afgesloten. Vaak (in het bijzonder bij geclusterde woonvoorzieningen) zullen aan individuele huurovereenkomsten samenwerkingsovereenkomsten met zorginstellingen moeten worden gekoppeld, waarin afspraken over leegstandsderving en zorgverlening worden opgenomen. Onder verwijzing naar de basisnotitie scheiden wonen zorg die behandeld is in het bestuurlijk overleg van 20 juni 2013, zijn hiervoor 4 scenario’s denkbaar’, die juridisch nader dienen te worden getoetst en uitgewerkt: o Volledig doorvoeren van scheiden van wonen en zorg; o Combinatie pakket per woon-zorgcomplex, met eigen betalingen voor extra wooncomfort; o Koppelcontracten; o Raamovereenkomst + onderverhuur.
Coördinatie (extern) marktonderzoek door samenwerkende partijen. Er is continu marktonderzoek nodig om de vraagontwikkeling als gevolg van scheiden wonen en zorg in beeld te houden en deze te verbinden aan het huidige aanbod op gebied van huisvesting en dienstverlening op het terrein van zorg en welzijn. 4.2
Verschil tussen afgegeven en benutte indicatie intramurale zorg
Er kan niet gesteld worden dat het aantal afgegeven indicaties gelijk is aan de vraag naar huisvesting. De praktijk laat zien dat in de huidige situatie ca. 65% - 70% van het aantal afgegeven indicaties zich daadwerkelijk laat huisvesten op basis van afgegeven indicatie. Dit verschil kan worden verklaard o.a. door verschillende redenen. • • • •
Afgegeven indicaties worden bewust (nog) niet verzilverd; Cliënten staan op de wachtlijst om in zorg te komen; Cliënt met in Zwolle verkregen indicatie neemt binnen een andere gemeente zorg af; Cliënten die gebruik maken van Volledig Pakket Thuis (VPT);.
Op basis van onze gegevens blijkt dat er een grote groep cliënten alternatieve zorg en/of huisvesting heeft gevonden. Om beter zicht te krijgen op achtergronden van deze keuzes en de toekomstige effecten op zorg en huisvestingsvragen zal er een aanvullend onderzoek plaatsvinden. 4.3 Betaalbaarheid •
Voor mensen met een Wajong en AOW uitkering heeft Nibud betaalbare huur uitgerekend voor 2013. Dit onderzoek is beperkt wat betreft inkomensgroepen. Tevens is de verwachting dat inkomensvoorzieningen in 2014 zullen afnemen. Om beter zicht te krijgen op betaalbaarheid voor kwetsbare groepen, adviseren wij dit onderzoek uit te breiden naar 2014 voor de volgende inkomensgroepen: Bijstand, Wajong, AOW, minimumloon en ouderen met een klein pensioen. Ook willen we een objectieve maatstaf ontwikkelen voor de betaalbaarheid van woonruimte, energie- en zorgkosten.
28
4.4 Samenwerking •
Dit rapport dient draagvlak te verkrijgen onder alle betrokken instellingen op het fysieke en sociale domein. Hiervoor zoeken we aansluiting bij reeds bestaande ontwikkelingen ter bevordering van samenhang. Voorgesteld wordt daarom om dit rapport te agenderen op de door de gemeente Zwolle bijeen te roepen conferentie in januari 2014, waarin de rapportage ‘bundeling van de 4 pilots OK-team, buurtgeluk, Zorgsaam en 1-huishouden-1-aanpak’ wordt gepresenteerd.
•
Voeren van competentiemanagement, opleiden en trainen van medewerkers, opdat ze als ondernemende generalisten met mandaat kunnen opereren;
•
Aan de hand van het in december 2013 op te leveren rapport over de integratie van de vier pilots OK-team, Buurtgeluk, Zorgsaam en 1-huishouden-1-aanpak implementeren van één gebundelde aanpak voor buurtgericht werken en integrale hulpverlening die aansluit bij de visie van de gemeente Zwolle op opgavegericht werken en de sociale wijkteams. Voor de implementatie is vooralsnog gedurende één jaar voor plusminus acht uur per week een coördinerende rol vereist die samen met klanten en betrokken instellingen bijdraagt aan de opleiding en training van medewerkers en geïnteresseerde buurtbewoners, het ontwikkelen van een competentieprofiel en de ontwikkeling van een effectmeetmethodiek en stuurinformatie. Alle betrokken instanties spreken bereidheid uit om bij te dragen aan de inzet van de coördinerende rol;
•
Doorontwikkelen van product marktcombinaties en bijbehorende contractvormen op het snijvlak van wonen en zorg die optimaal tegemoet komen aan randvoorwaarden van veiligheid, zelfstandig wonen en keuzevrijheid. In het woonzorgcomplex Havezate aan de Gombertstraat ontwikkelen Driezorg, RIBW en deltaWonen een nieuw woonconcept dat hierbij nauw aansluit (zie beschrijving paragraaf 3.1 en bijlage D);
•
Afstemming en samenwerking met zorgverzekeraars is van groot belang. De inzet van AWBZ- en ZVW- middelen dient vanuit dezelfde principes te worden gepleegd als van WMO-middelen. Zo kan nog meer synergie worden bereikt;
•
Jeugdzorg is in het begin niet direct betrokken. We willen in de uitwerking van de roadmap aandacht besteden aan hoe en wanneer de jeugdzorg ingepast kan worden in de met dit rapport ingezette transitie.
4.5 Bewonersparticipatie •
De RIBW heeft met een afvaardiging van de cliënten en hun vertegenwoordigers in de Zwolse teams de eerste contouren van het rapport “scheiden huisvesting en zorg” besproken. Over het algemeen kan men zich vinden in de gedachtenlijn c.q. uitgangpunten;
•
De verschillende sectoren wonen, zorg, welzijn en overheid dienen de komende periode ook de andere klantorganisaties te betrekken bij de uitwerking van de verschillende benoemde vraagstukken. Voorgesteld wordt om een klankbordgroep te formeren die wordt samengesteld uit (een vertegenwoordiging van de) de verschillende cliëntenorganisaties van de sectoren. De klankbordgroep wordt intensief betrokken bij de voortgang van dit traject;
29
•
Aan de hand van het benodigde marktonderzoek zoals benoemd onder paragraaf 4.1 stellen we voor om product marktcombinaties uit te werken met fokusgroepen waarin buurtbewoners vertegenwoordigd zijn.
4.6 Complexstrategieën Aan de hand van de in dit rapport beschreven hoofdstrategie, werken de vastgoedeigenaren hun complexstrategieën uit. Indien men voornemens is om af te wijken van de hoofdstrategie, dient men dit af te stemmen met het samenwerkingsverband ‘scheiden wonen en zorg’. 4.7 Classificatiemodel Het overzicht van beschikbare woningen in het kader van Scheiden Wonen en Zorg moet goed en zorgvuldig in beeld worden gebracht. Het gaat daarbij dus niet alleen om de zorgwoningen voor ouderen, maar om alle bijzondere woonruimte ten behoeve van klanten uit de gehele zorgsector. Van belang voor medewerkers voor de diverse samenwerkende partijen maar nog meer in belang van de klant. Onder andere een classificatie ten aanzien van de fysieke toe- en doorgankelijkheid van woningen is wenselijk. Zo geldt dat ook voor het type zorg en welzijnsdiensten dat wordt aangeboden. Daarnaast is het wenselijk informatie omtrent type woning, hoogte van de huur en feitelijke gegevens omtrent de woning (oppervlakte) bij te houden. Gebruik maken van/aanpassen van de bestaande database ter ondersteuning Servicepunt Zorgwoning met betrekking tot de woonruimteverdeling is daarin een relatief snel te realiseren stap. 4.8 Organisatie en proces Gezien de grote hoeveelheid uit te werken aanbevelingen in dit hoofdstuk is het aanwijzen van projectleider en kernteam Scheiden Wonen en Zorg wenselijk. Het kernteam stelt een plan van aanpak op, inclusief planning in tijd en middelen voor elk van deze aanbevelingen. Dit plan van aanpak wordt voorgelegd aan alle samenwerkende partijen.
30
LITERATUUR Bredewold, F. & Slendebroek-Meints, J. (2013). Geven en nemen? Zwolle: Centrum voor Samenlevingsvraagstukken; Centrum Indicatiestelling voor de Zorg. (2013). CIZ basisrapportage AWBZ gemeente Zwolle 1 januari 2013. Zwolle: CIZ; Ministerie van VWS. (2013). Hervorming Langdurige Zorg. Den Haag; MVWS; ING. (2013). Themavisie Scheiden wonen zorg in de AWBZ Deel I - Ouderenzorginstellingen - juni 2013. Den Haag: ING Economisch Bureau; Veldhuijzen van Zanten-Hyllner , M.L.L.E. van. (2012). Kamerbrief over het extramuraliseren van lichte zorgzwaartepakketten. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid en Sport;
31
AKORTINGENLIJST AWBZ -
Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten
CAK
-
Centraal Administratie Kantoor
CvZ
-
College voor Zorgverzekeringen
GGZ
-
(sector) Geestelijke Gezondheidszorg
WLZ
-
Wet Langdurige Zorg
LVG
-
Licht Verstandelijke Gehandicapt
NHC
-
Normatieve Huisvestingscomponent
PMC
-
Product Markt Combinatie
GHZ
-
(sector) Verstandelijk Gehandicaptenzorg
VVT
-
(sector) Verzorging, Verpleging en Thuiszorg
VGE
-
Vastgoedeenheid
VHE
-
Verhuureenheid
Wmo
-
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Zvw
-
Zorgverzekeringswet
ZZP
-
Zorgzwaarte Pakket
32
BIJLAGEN BIJLAGE A – Samenvatting onderzoek naar wederkerigheid BIJLAGE B – Samenvatting NIBUD onderzoek BIJLAGE C – Samenvatting 3 marktonderzoeken BIJLAGE D – memo ontwikkeling en partnerschap Havezate
BIJLAGE A - Samenvatting onderzoek wederkerigheid Wat hebben burgers voor elkaar over? Zijn burgers bereid naar medeburgers die ondersteuning nodig hebben om te zien? Wat is de aard van de contacten tussen hen? Vragen die ons steeds meer bezighouden nu de verzorgingsstaat ondubbelzinnig op zijn retour is. Mensen worden steeds meer aangesproken op hun eigen kracht, hun zelfredzaamheid en op het draagvermogen van hun netwerk. Professionele ondersteuning wordt meer en meer tot een laatste vangnet dat pas kan worden ingezet als alle andere hulpbronnen zijn uitgeput. Femmianne Bredewold en Jeannette Slendebroek-Meints van het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken hebben onderzoek gedaan naar contacten tussen weerbare en kwetsbare burgers onderling. Daaruit blijkt dat deze contacten niet vanzelfsprekend zijn, ook al wonen mensen met verstandelijke of psychische beperkingen steeds vaker gewoon in de wijk. Een minderheid van wijkbewoners ‘zonder beperkingen’ blijkt (wel eens) contact te hebben met wijkbewoners ‘met beperkingen’. Deze contacten zijn meestal oppervlakkig. Vaak gaat het alleen om ‘groeten of een praatje maken’. Minder vaak gaat het om ‘samen leuke dingen doen’ of ‘elkaar advies en steun geven’. Om het ‘onderling zorg bieden’ gaat het slechts in een enkel uitzonderingsgeval. Dit beeld wijkt nogal af van de voorstellingen die dikwijls opduiken in beleidsverhalen rond de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Van groot enthousiasme voor onderling hulpbetoon in buurt of wijk is geen sprake. Het is maar de vraag hoe erg dat is..... Thema van onderzoek De RIBW Groep Overijssel en Frion, hebben het Centrum voor Samenlevingsvraagstukken van de Gereformeerde Hogeschool in Zwolle, gevraagd een onderzoek uit te voeren dat inzicht geeft in wat ze kunnen verwachten van aandacht, hulp en steun van mensen uit de buurt, wijk en verdere contacten in de samenleving voor de mensen die zij begeleiding bieden. Bestaan er al contacten? Hoe zijn die contacten te typeren? En, een heel belangrijke vraag: Wat kunnen de RIBW Groep Overijssel en Frion doen om contacten tussen burgers met en zonder beperkingen te verstevigen en te bestendigen nu die sociale steunnetwerken van steeds groter belang zullen worden? De zorginstellingen willen een antwoord krijgen op deze vragen om verder vorm te geven aan de integratie van mensen met beperkingen in de samenleving en de ideële doelstelling van vermaatschappelijking (zorg door de samenleving) waar te maken. In het onderzoek stond de volgende onderzoeksvraag centraal. Welke patronen van geven en ontvangen worden aangetroffen in contacten tussen mensen met een beperking en hun medeburgers die elkaar ontmoeten en welke factoren blijken van belang voor het duurzaam worden van contact? Ingezette onderzoeksmethoden Het onderzoek heeft plaatsgevonden in twee buurten in Zwolle namelijk Ittersummerlanden en Schellerlanden. Om een antwoord te kunnen formuleren op de gestelde vraag zijn er diverse vormen van onderzoek ingezet. Er zijn enquêtes uitgezet onder burgers (met en zonder beperkingen) die in de betreffende buurten wonen, er hebben gesprekken plaatsgevonden met burgers met en zonder beperkingen woonachtig in deze buurten (75 interviews) en daarnaast zijn er interviews afgenomen bij sociale professionals die werkzaam zijn binnen deze buurten (25 interviews). Daarnaast heeft onderzoeker meegelopen op projecten die moeten leiden tot ontmoeting tussen mensen met en zonder beperking in de onderzoeksbuurten: Eetcafé ‘De keuken van Zuid’, klussenproject ‘Het schuurtje van Zuid’ en wijkboerderij ‘De Schellerhoeve’, waar mensen met beperkingen werkzaam zijn.
34
Contact tussen burgers met en zonder beperkingen Op grond van dit onderzoek kan worden geconstateerd dat burgers zonder beperkingen niet vanzelfsprekend omzien naar burgers met beperkingen. De grootste groep burgers (65-69 %) die de schriftelijke enquête invulden, heeft geen enkel contact met mensen met een psychiatrische achtergrond of een verstandelijke beperking. In het netwerk van mensen met beperkingen bevinden zich voornamelijk mensen die ook beperkingen hebben, sociale professionals en familieleden. De netwerken van burgers met beperkingen zijn veelal weinig dynamisch en voorzien niet in de behoeften die burgers met beperkingen hebben. Eenzaamheid is een thema dat regelmatig ter sprake kwam in de gesprekken met mensen met beperkingen. Met name mensen die (begeleid) zelfstandig in de samenleving wonen, lijken gemakkelijk in een sociaal isolement te geraken. In dit beeld is zes jaar na de invoering van de Wmo niet veel verandering gekomen. Aan de morele oproep die de Wmo doet lijkt door burgers nog weinig gehoor te worden gegeven. Mensen met beperkingen doen vooral een appel op sociale professionals. En maar een beperkte groep weerbare burgers betoont zich werkelijk solidair met anderen in de samenleving. Het zijn vooral mensen die al bekend zijn met de zorgwereld, doordat ze werkzaam zijn in de zorg, zelf een psychiatrische achtergrond hebben of doordat ze een familielid hebben met beperkingen. Het beeld dat de ‘weerbare burger de kwetsbare burger ondersteunt’ kan op grond van dit onderzoek dan ook niet onderschreven worden. Kwetsbare burgers betonen onderling solidariteit. Tussen burgers met en zonder beperkingen bestaan over het algemeen niet die warme hulp- en zorgrelaties die beleidsmakers nastreven. Het grootste deel van de contacten is licht en oppervlakkig van aard. Mensen groeten elkaar en maken een praatje in de publieke ruimte. Dat is ook de plek waar de meeste burgers elkaar ontmoeten. Mensen kennen elkaar vooral uit de buurt en onderhouden daar lichte contacten. De verwachtingen omtrent actief burgerschap ten behoeve van maatschappelijke integratie van mensen met beperkingen, dienen bescheiden te zijn. Onderlinge hulp, zorg en vriendschap komen niet zonder meer van de grond tussen mensen die nog geen sterke emotionele band hebben. Het lijkt logischer om in te zetten op lichte, oppervlakkige begrensde contacten. Lichte en oppervlakkige begrensde contacten Lichte en oppervlakkige contacten ontstaan veelal in begrensde situaties, zo blijkt uit dit onderzoek. Deze begrenzing krijgt vorm doordat burgers zelf duidelijk zijn en hun grenzen bewaken of door de situering van contact. Contacten komen tot stand in de publieke ruimte: op de hondenveldjes, op straat of in de winkel. Mensen hoeven elkaar niet toe te laten in hun privé-situatie en contact kan gemakkelijk worden afgebroken. Voor mensen zonder beperking geven de begrensde contacten een bepaalde veiligheid. Ze hebben de situatie in de hand, omdat ze zelf kunnen kiezen of ze het contact onderhouden of afbreken. Voor mensen met beperkingen zijn afgebakende situaties ook prettig omdat ze de situatie kunnen overzien en rollen veelal helder zijn. ‘Jij bent de winkelier en ik ben de klant en we maken even een praatje, verder wordt er niet veel van mij verwacht’. Mensen komen door de lichtheid van het contact niet in de knoei met ingewikkelde sociale codes. Dergelijke lichte contacten blijken voor zowel burgers met als zonder beperkingen van groot belang te zijn. Het vormt een brug tussen de twee veelal gescheiden werelden van mensen met een beperking en mensen zonder beperking. Ze kunnen kennismaken met de wereld van ‘de ander’ zonder dat het bedreigend wordt. Voor mensen met beperkingen geldt dat ze even uit de wereld van de psychiatrie kunnen stappen en de rol van ‘patiënt’ of ‘cliënt’ van zich af kunnen zetten. Ze kunnen andere vormen van hun hybride identiteit (Wiesel et al., 2013) ontdekken. Daarnaast blijkt een simpele groet, zwaai of een praatje bij de bakker bij te dragen aan het gevoel van erkenning en ‘thuis voelen’ in de buurt.
35
Patronen van contact Door dit onderzoek werd duidelijk dat er vier patronen van contact te onderscheiden zijn tussen burgers met en zonder beperkingen. De vormen van contact zijn in onderstaand schema weergegeven en worden vervolgens beschreven. Wederkerigheid Eén van de vormen van contact die tussen burgers met en zonder beperkingen voorkomt is het wederkerige contact. Binnen deze vorm van contact kunnen beide partijen geven en ontvangen. Met name lichte en oppervlakkige contacten, zijn wederkerig van aard en kunnen dit ook blijven. Deze contacten kunnen op grond van gelijkwaardigheid ondernomen worden. Zowel burgers met als zonder beperkingen geven en ontvangen in contact en er is sprake van een bepaalde balans in het contact. Mensen zijn er op gericht om het contact ‘schuldenvrij’ te houden, waardoor het contact licht en functioneel kan blijven. Waar contacten intensiever worden en mensen bijvoorbeeld ‘samen leuke dingen gaan doen’ of over en weer ‘diensten verlenen’ raakt de wederkerigheid vaak in onbalans. Binnen de intensievere vormen van wederkerig contact wordt de balans van wederkerigheid zoals die in ‘normale’ relaties vorm krijgt, omgezet in de norm van ‘weldadigheid’ of liefdadigheid’. Burgers zonder beperkingen houden rekening met de beperking en verlangen daarom een minder grote tegengift. Als deze’ norm van wederkerigheid’ omgezet wordt in de ‘norm van liefdadigheid’, verandert er iets in de relatie tussen burgers met en zonder beperkingen. De gelijkwaardigheid in het contact wordt minder en dit roept bij zowel burgers met als burgers zonder beperkingen weerstand op. Waarom kan het contact niet ‘normaal’ zijn? Slechts een beperkte groep mensen met beperking heeft toegang tot wederkerige relaties waar empathie en liefde in het spel zijn. De weerstand die er ontstaat wanneer aan mensen niet meer gevraagd wordt iets terug te geven maakt het belang van wederkerigheid duidelijk. Mensen met beperkingen vinden het prettig wanneer ze ook kunnen geven in contact. Het geeft ze het gevoel dat ze nodig zijn en iets te bieden hebben. Ze kunnen zich los maken van hun rol van ‘patiënt’. Er wordt aanspraak gedaan op hun competenties en ze kunnen een ‘rol’ vervullen in de samenleving. Inzetten op wederkerige relaties lijkt dan ook van groot belang. Het is een manier van empoweren van mensen met beperkingen. Liefdadigheid Een andere vorm van contact die binnen dit onderzoek gevonden werd is het interactiepatroon liefdadigheid. De liefdadigheidsrelaties kenmerken zich door asymmetrie in geven en ontvangen. De burger met beperking wordt niet gevraagd iets terug te geven en dit wordt veelal ook niet verwacht. Weldadigheid staat voorop en wederkerigheid speelt geen rol. Dit levert echter voor een bepaalde groep burgers, waarbij de afhankelijkheid niet nodig is, gevoelens van schuld en schaamte op. Ze hebben het idee dat de schuld in de relatie zich almaar opstapelt en dat deze niet ingelost kan of mag worden. Wanneer mensen met beperkingen ook in andere relaties die schuld niet kunnen inlossen, omdat ze vaker in ontvangende en afhankelijke posities verkeren, kan dit hun eigenwaarde teniet doen. Op een gegeven moment gaan ze geloven dat ze helemaal niets te geven en te bieden hebben. Dit kan leiden tot het andere uiterste, waarin burgers met beperkingen passief en afwachtend worden en alles van de ander verwachten. Van acceptatieschroom en weerstand tegen afhankelijkheid lijkt geen sprake meer te zijn. Ook voor mensen zonder beperkingen zijn dergelijke contacten niet prettig. Vooral niet als mensen doorslaan in hun afhankelijkheid en de hulp zonder blijk van waardering aannemen en zelfs goed rondom zichzelf weten te organiseren. Mensen voel zich uitgebuit en gebruikt wanneer dankbaarheid niet geuit wordt na hulp die ze hebben gegeven. Te veel asymmetrie binnen contacten waarbij de emotionele betrokkenheid niet sterk is kan dan tot beëindiging van relaties leiden.
36
Afhankelijkheid hoeft echter niet vanzelfsprekend een probleem te zijn. Mensen met beperkingen die aandacht, hulp of zorg ontvangen van anderen blijken hier ook echt mee geholpen te worden. Daarnaast blijkt het ontvangen zelf tot een soort van geven te worden, omdat mensen als het ware ‘zichzelf’ en hun kwetsbaarheid durven te geven. Er is nogal iets voor nodig om dit te durven geven, vooral in onze cultuur waarin waarden als onafhankelijkheid en zelfstandigheid zo belangrijk zijn. Binnen dergelijke contacten blijken diensten ondergeschikt te zijn aan de relatie. De relatie staat voorop en van hieruit willen mensen iets voor de ander betekenen. Er lijkt meer oog te zijn voor wat mensen uit de relatie halen en minder voor wat ze enkel zouden brengen. Dat brengt een evenwicht in de relatie waardoor de vraag naar gelijkwaardigheid minder relevant is geworden. Dan blijken liefdadigheidsrelaties betekenisvolle en waardevolle contacten te zijn voor zowel mensen met als mensen zonder beperkingen. Ze geven elkaar iets wat ze zelf niet hebben en wat ze van de ander nodig hebben. Uitbuiting Niet alle contacten tussen burgers met en zonder beperkingen blijken zo warm en betekenisvol te zijn. Uit dit onderzoek blijkt dat waar de begrenzing van contact niet in acht wordt genomen, contacten tussen burgers met en zonder beperkingen een negatieve wending kunnen nemen. Welwillende burgers die zich in willen zetten voor mensen met beperkingen, lijken niet zelden ‘stuk’ te lopen op het contact. Vooral daar waar grenzen ontbreken, vervagen en overschreden worden, kunnen problematische situaties gemakkelijk ontstaan. Deze conflicten tussen buren ontstaan door overtreding van stilzwijgende verwachtingen omtrent privacy in de buurt. Daar waar gepaste afstand niet in acht wordt genomen, ontstaan problemen. Geluidsoverlast, het idee dat je in de gaten gehouden wordt, mensen die op de meest vreemde tijden om hulp komen vragen, worden niet geduld en geaccepteerd. Ook grensoverschrijdend en claimend gedrag blijken een belangrijke oorzaak voor conflicten. Doordat burgers met beperkingen (met name mensen met een verstandelijke beperking) moeilijk perspectief kunnen nemen en niet sociaal reflexief zijn, kunnen ze moeilijk inschatten dat hun bezoek of vragen om hulp niet altijd gepast zijn. Daarnaast zijn mensen zonder beperkingen ook niet zo sociaal reflexief. Mensen zonder beperkingen dulden mensen met beperkingen in de buurt, maar ze moeten niet te dichtbij komen. Mensen zonder beperkingen blijken minder open te staan en begrip te hebben voor mensen met beperkingen dan beleidsmakers hadden gehoopt. Door het ontbreken van tweezijdige reflexiviteit ontstaan irritaties die hoog op kunnen lopen en niet zelden eindigen in pesterijen en getreiter over en weer. Daarnaast zijn burgers met beperkingen gemakkelijke slachtoffers voor kwaadwillenden. Diverse vormen van uitbuiting (zowel financieel, psychisch als seksueel) blijken aan de orde van de dag. Dit is een erg zorgelijke constatering. Vooral burgers met een verstandelijke beperking die zelfstandig in de samenleving wonen, blijken regelmatig slachtoffer te worden van kwaadwillende medeburgers. Hier is in het debat nog weinig aandacht voor. Vermaatschappelijking lijkt een ideaal waar beleidsmakers zich gemakkelijk achter scharen, maar lijkt niet zo vanzelfsprekend als je kijkt naar de hierboven beschreven constateringen. Het is dan ook de vraag of het allemaal zo ‘normaal’ mogelijk moet. De normalisering komt niet alle mensen met beperkingen ten goede. Geen contact De angst voor grensoverschrijdend gedrag van burgers zonder beperkingen blijkt niet helemaal ongegrond en andersom blijken er grenzen overschreden te worden, waardoor burgers met beperkingen slachtoffer worden van uitbuiting. Dit zijn echter niet de enige redenen waarom burgers met en zonder beperkingen elkaar soms wat voorzichtig tegemoet treden. Uit dit onderzoek blijkt dat er diverse uiteenlopende drempels bestaan om de sociale participatie van burgers met beperkingen vorm te geven. Ten eerste blijken de beperkingen zelf zeer belemmerend te werken. Vanwege een verstandelijke beperking en een beperkte sociaal emotionele ontwikkeling begrijpen burgers met en zonder beperkingen elkaar dikwijls niet. Mensen met een psychiatrische achtergrond kampen met ziektebeelden zoals autisme of 37
borderline waarbij contact aangaan en onderhouden juist erg ingewikkeld zijn. Ook de gevolgen van de beperkingen op de sociale participatie zijn dikwijls niet gering. Mensen met beperkingen hebben, doordat zij vaak niet op de arbeidsmarkt participeren, een gering budget en daardoor weinig middelen om buiten de deur leuke dingen te doen of vervoer te bekostigen. Ze beschikken niet over een eigen kamer of mobiele telefoon. Ook een gebrek aan sociale vaardigheden om initiatieven te nemen, hangen al dan niet samen met het ziektebeeld, maar zijn natuurlijk een belangrijke reden dat contacten lastig ontstaan en voortbestaan. Ook blijkt weinig zelfvertrouwen en een gebrek aan eigenwaarde vanwege het ziektebeeld en de schaamte die hiermee gepaard gaat een reden waardoor burgers met beperkingen niet naar buiten durven te treden en zich isoleren van anderen in de samenleving. Daarnaast zijn daar de stigma’s en vooroordelen van beide groepen ten opzichte van elkaar. Beelden over elkaar belemmeren mensen om met elkaar in contact te treden. Ook een afwijkend uiterlijk of slechte lichamelijke verzorging zijn belemmeringen voor het in contact treden met mensen met beperkingen. Het gevolg hiervan is dat er twee werelden te bestaan, de wereld van mensen met beperkingen en de wereld van mensen zonder beperkingen. De stap om buiten de eigen wereld te treden blijkt nog zeer moeilijk te zijn. Met name omdat de hulpverlening nog te interngericht is en aan netwerkgericht werken nog niet goed handen en voeten wordt gegeven, staan burgers met beperkingen nog te veel buiten de reguliere wereld. Voor een groep burgers met beperkingen die deze bescherming nodig heeft, zorgt dit voor een veilige afgebakende omgeving waar ze veel baat bij hebben. Voor burgers met beperkingen die zich op het grensgebied van deze twee werelden begeven, is de stap naar de wereld buiten de psychiatrie of de verstandelijk gehandicapten sector groot, soms te groot. De organisatie van de hulpverlening blijkt hierin een belangrijke belemmerende factor. Een andere belangrijke constatering op grond van dit onderzoek is dat beleidsmakers rekening dienen te houden met de draagkracht van burgers zonder beperkingen. Nu blijkt het spreidingsbeleid er voor te zorgen dat burgers met beperkingen in zwakkere buurten worden geplaatst, waardoor al kwetsbare burgers hen moeten opvangen. Het risico bestaat dat deze burgers, die dikwijls met eigen problemen kampen, worden overvraagd. Weerbare burgers worden niet aangesproken. Weerbaar ondersteunt kwetsbaar wordt hiermee een illusie.
38
BIJLAGE B - Samenvatting Nibud onderzoek Frion heeft Nibud opdracht gegeven om antwoord te geven op de vraag: Wat is de maximaal betaalbare huur voor zelfstandig wonende cliënten in het geval van scheiden van wonen en zorg? Dit is berekend voor cliënten van Frion die een Wajong of een AOW uitkering hebben voor het jaar 2013. Op basis van het rapport dat Nibud geschreven heeft voor Platform VG en de CG-raad3 is te verwachten dat het bedrag dat cliënten kunnen betalen voor huur a.g.v. de komende bezuingingen de komende jaren gaat dalen. Voor zelfstandig wonende cliënten heeft het Nibud op basis van de specifieke inkomsten en uitgaven uitgerekend wat deze huishoudens kunnen betalen aan huur. Door te berekenen op welke huurtoeslag men recht heeft, is de bruto huur te bepalen. Doordat de bruto huur is berekend inclusief de huurtoeslag, mogen subsidiabele servicekosten wel worden meegerekend in de bruto huur. Niet subsidiabele servicekosten gaan ten koste van de bestedingsruimte. Maximaal betaalbare huur voor zelfstandig wonende cliënt (bedragen in euro’s;
2013): Bron: Nibud “Betaalbare woonlasten, berekeningen voor Frion” september 2013 Uit de tabel valt af te lezen dat een cliënt met een Wajong uitkering € 271,-- per maand beschikbaar heeft voor huur. Als rekening wordt gehouden met de huurtoeslag, dan is een betaalbare bruto huur mogelijk van € 514,-- per maand. Een cliënt met een AOW uitkering heeft een verantwoorde ruimte voor de bruto huur van € 575,-- per maand.
3
http://www.nibud.nl/fileadmin/user_upload/Documenten/PDF/2013/Inkomenseffecten_van_het_afschaffen_van_de_Wtcg__CER_en _de_Regeling_specifieke_zorgkosten_2_.pdf 39
BIJLAGE C - Samenvatting 3 marktonderzoeken Samevatting rapport ‘WoON 2012’ •
Binnen de doelgroep 55 - 75 jarigen is een zeer grote vraag naar appartementen en overige meergezinswoningen terwijl het aanbod ver achter blijft. Voor eengezinswoningen is het andersom: meer aanbod dan vraag. De grootste vraag is naar woningen tot 3 kamers. Voor woningen met 4 of meer kamers blijft de vraag sterk achter bij het aanbod. De doelgroep in de leeftijd 55 - 75 jaar is dus niet tot nauwelijks geïnteresseerd in een woning met meerdere lagen en niet meer dan 3 kamers.
•
18% van de woningen in Zwolle is gelijkvloers en toegankelijk voor deze doelgroep. Deze woningen zijn het meest levensloop-bestendig. Van alle meergezinswoningen behoort 35% tot deze categorie. Met name de meergezinskoopwoningen en de duurdere huurwoningen vallen hier binnen.
•
Binnen deze doelgroep zijn er 2200 mensen die door willen stromen naar een andere woning en 400 woningverlaters > bijvoorbeeld naar een verzorgingstehuis (aanbod). Wat de vraag betreft zijn er in deze doelgroep 2900 mensen die een woning zoeken in Zwolle. Het verschil van 300 tussen aanbiedende en vragende lijkt gering, maar hierbij moet in ogenschouw worden genomen dat de vragende niet allemaal interesse hebben bij de aangeboden woningen. De vraag richt zich vooral op nultreden-woningen. Bijv. appartementen met een lift.
Samevatting rapport ‘BMC’ •
Ouderenzorg: Vraag en aanbod lijken grotendeels gelijk op te gaan de komende jaren. De huidige nieuwbouwplannen voorzien in de stijgende huisvestingsvraag. Op wijkniveau is er niet overal sprake van een evenwicht; zo is er een aanbodtekort in 2025 in de wijken Berkum, Ittersum, Schelle, Soestweteringlanden en Vechtlanden en een overschot in de overige wijken.
•
Voor de gehandicaptenzorg lijkt er tot 2025 een tekort (1000 van de 1200 huisvestingplaatsen die gevraagd worden) te ontstaan. Op wijkniveau zijn diverse verschillen zichtbaar. Het grootste tekort in 2025 zal zich voordoen in Assendorp en grootste overschot bestaat in 2025 in Aalanden en Schelle. Voor de GGZ wordt t/m 2025 binnen Zwolle en regiogemeenten een overschot verwacht. Vanaf 2025 staat een krimp van het aanbod gepland, waardoor deze niet langer toereikend is voor de totale vraag maar alleen voor de lokale vraag vanuit Zwolle. In 2025 zal in Assendorp het grootste tekort ontstaan; in Schelle en Stadshagen is juist sprake van het grootste overschot. Door de vergaande extramuralisering van zorg en de decentralisatie van delen van deze zorg en verantwoordelijkheden naar gemeenten, zal het steeds belangrijker worden voor de gemeente Zwolle om de verschillen tussen vraag en aanbod te verkleinen en eventuele bijkomende kosten te beperken.
•
Vrouwenopvang: doordat vrouwen doorgaans vooral gebruik maken van opvang buiten hun woonplaats, kunnen hier geen resultaten aan gehangen worden.
•
Maatschappelijke opvang en verslavingszorg: Het aanbod is consistent lager dan de vraag; er is een tekort van 95 plaatsen om de lokale vraag om te vangen. De regionale vraag is niet expliciet in beeld gebracht; verondersteld wordt dat deze al deels in de lokale vraag is verwerkt in verband met de regiofunctie van de gemeente Zwolle. Verslavingszorg: hiervoor geldt hetzelfde beeld als voor de maatschappelijke opvang. Het aanbod van 28 plaatsen is onvoldoende om de vraag van 167 plaatsen op te vangen. Dit tekort zal naar verwachting blijven bestaan in de toekomst. Naast het vergroten van het aanbod, kan de gemeente Zwolle ook sturen op een verlaging van de huisvestingsvraag. Het blijkt dat preventieve zorg en bemoeizorg binnen prestatieveld 7, 8 en 9 kan leiden tot een vermindering van dak- en thuislozen en verslaafden. 40
•
Voor ouderenzorg, gehandicaptenzorg en GGZ geldt dat er tevens sturing nodig is tussen wijken. Deze sturing kan zowel aan de aanbod (vergroten of verkleinen) als aan de vraagkant (verhuizing stimuleren) gerealiseerd kan worden.
Samenvatting rapport ‘Companen - Wonen Met Zorg’ •
In vergelijking tot Nederland als geheel heeft Zwolle een iets jongere bevolking: in 2010 is het aandeel 65+’ers in Nederland ongeveer 15% en in 2040 25%.
•
De vraag naar nultredenwoningen voor ouderen en mensen met lichte functiebeperking is fors; er is een theoretisch tekort. Gedurende de periode 2010 neemt de behoefte toe met ruim 5000 woningen. In 2025 is het normatieve tekort ca. 3.600 woningen en in 2040 ca. 6.200. Daarbij is nog geen rekening gehouden met het gegeven dat slechts 40% van het huidige aanbod nultredenwoningen wordt bewoond door personen van 55 jaar en ouder. In deze opgave moet een extra nuancering worden aangebracht doordat dit niet zuiver te meten is (sommige woningen hebben een aantal treden of forse opstap bij de voordeur) en doordat niet de hele doelgroep massaal op zoek is naar een andere of nieuwe nultredenwoning. Sommigen wonen nog in hun huidige woning en passen zich aan (voorzieningen naar beneden verhuist, wassen in de keuken, etc).
•
Alternatieven om tegemoet te komen aan de groeiende vraag naar nultredenwoningen: o o o
Nieuwbouw (nultredenwoningen, levensloopbestendige woningen, huur en koop) Aanpassing van bestaande voorraad (opplussen en geschikt(er) maken, zodat ouderen zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Investeren, Wmo, etc) Betere labeling (meer sturen op bewoning door doelgroepen in nultredenwoningen / voorkómen van mismatch!)
•
Er is een theoretisch overschot aan zorgwoningen behorende tot het verzorgd wonen. Deze zijn gemiddeld genomen wat ruimer dan nultredenwoningen. Bovendien liggen ze in de nabijheid van een zorgsteunpunt, zodat zowel planbare als onplanbare zorg, 24 uur per dag bereikbaar is. Deze woonvorm wordt vooral gevraagd door ouderen boven de 75 jaar. In de praktijk wordt dit overschot nog gevuld door de vraag naar nultredenwoningen. De behoefte aan verzorgd wonen neemt toe tussen 2010, 2025 en 2040. Het verschil tussen verzorgd wonen en kleinschalig beschermd wonen is overigens door steeds meer differentiatie in woonconcepten, steeds moeilijker te maken. Rekening houdend met het aanwezige aanbod aan wonen met zorg, hebben de wijken Holtenbroek, de Binnenstad, Kamperpoort, Diezerpoort en Stadshagen op dit moment nog een voorsprong qua aanbod op de rest van de wijken. Naar de toekomst toe zien we dat dit in Stadshagen omslaat naar een tekort (grotere behoefte dan het huidige aanbod en verwachte nieuwbouw tot 2025 kan dat niet invullen). Tel hierbij nog eens op de druk die we kunnen verwachten vanuit de regio (en ook daar neemt de vraag toe!), met name in de GHZ en de GGZ, en er ligt een stevige opgave naar de toekomst toe in met name de nultredenwoningen en beschermd wonen.
•
Landelijk onderzoek wijst uit dat een deel van de verhuisgeneigde ouderen die nu in de koopsector woont, bij verhuizing wil doorstromen naar een nultredenwoning in de huursector. Ook de koopsector blijft populair, maar hierbij is meer te denken aan levensloopbestendige woningen. Bij nieuwbouw kan het keurmerk Woonkeur een sterke bijdrage leveren.
•
Met name de wijken Aalanden en Holtenbroek komen, mede door een aantal grotere galerijflats, aan hun voorraad nultredenwoningen, waarin een redelijk bonte mix van nationaliteiten en doelgroepen verblijft; voor de gemiddelde autochtone oudere vormt dat beslist geen aantrekkelijk woonmilieu. Toch bieden Holtenbroek en Stadshagen met resp.18% en 16% van het totaalaanbod wonen met
41
zorg in hun wijk de meeste (zorg)geschikte woningen en -plaatsen, gevolgd door Aalanden (12%), Assendorp en Diezerpoort (beiden 10%). •
Komende jaren wordt er vooral voor ouderen gebouwd: voor een groot deel zijn de geplande nultredenwoningen bestemd voor ouderen. Daarnaast worden zo’n 360 zorgwoningen (van verzorgd wonen) voor ouderen gerealiseerd.
•
In het grootschalig beschermd aanbod (verzorgingshuis- en verpleeghuisplaatsen) zien we daarentegen een flinke afname van de capaciteit. Dit houdt verband met de ontmanteling van het verpleeghuis Weezenlanden van IJsselheem in Assendorp (-179) en woonzorgcentrum De Wissel van Berkumstede in Berkum (-97). In plaats van de intramurale plekken worden er zo’n 200 kleinschalige en ca. 100 grootschalige wooneenheden teruggebouwd.
•
Voor mensen met een verstandelijk en/of lichamelijke of psychische beperking is het aanbod groter dan de behoefte. De normatieve behoefte is bepaald vanuit gegevens over de eigen lokale bevolking. Het aanbod voor deze doelgroep is veelal regionaal, zo niet landelijk georganiseerd. Dit kan betekenen dat een groot deel van de beschikbare plaatsen bewoond wordt door mensen die van oorsprong niet uit Zwolle komen. Deze regionale functie kan er voor zorgen dat dit overschot in de praktijk helemaal niet als een ontspanning ervaren wordt, maar eerder als spanning.
•
Opvallend is dat het overschot aan verzorgd wonen staat tegenover een tekort aan beschermd wonen. Dit speelt nu en in 2025. Het kan zijn dat dit in Zwolle voor een deel (al) opgevangen wordt in verzorgd wonen. De extramuralisering heeft dan sneller plaatsgevonden. Tussen 2025 en 2040 groeit de behoefte aan zowel verzorgd wonen als beschermd wonen, waardoor in beiden een tekort ontstaat. De vergrijzing is daar vooral debet aan. Echter, 2040 ligt nog ver weg en er is geen rekening gehouden met nieuwbouw na 2025. Met zorginstellingen moet nader uitgediept worden of de zorgvraag die volgens het gehanteerde rekenmodel in de beschermde woonvormen wordt ingevuld, in Zwolle in zelfstandige woningen met zorg wordt aangeboden.
Bron: WOZ-registratie Gemeente Zwolle, 2010, behoeftenberekening Companen 2010
42
•
Ca. de helft van de wijken beschikt niet over voldoende woonvormen voor alle eigen bewoners. Dat is het geval in met name Stadshagen, Westenholte, Ittersum, Schelle en Aalanden. Een wijk als Holtenbroek heeft daarentegen zeer veel nultreden- en zorgwoningen, maar beschermd wonen ontbreekt in deze wijk. Ook is er een tamelijk groot aanbod ten opzichte van de wijkbehoefte aan verzorgd / begeleid wonen. In Stadshagen valt op dat er goed is voorzien in de voorzieningen voor specifieke doelgroepen, terwijl er nog behoefte bestaat aan nultreden-woningen. Deze regionale aanwas is lastig in kaart te brengen. Het kan dus zo zijn dat de GHZ en GGZ straks ook met tekorten zit in de beschermde woonvormen.
•
Eigenlijk alleen de nultredenwoningen en in geringere mate de zorgwoningen vervullen echt een wijkfunctie. Het is niet reëel om beschermd wonen per wijk te beoordelen: verzorgings- en verpleeghuizen, alsmede plaatsen voor mensen met beperkingen en psychische problematiek, zijn veelal op stads(deel)niveau en worden ook zo gebruikt door de doelgroepen.
43
BIJLAGE D – memo ontwikkeling en partnerschap Havezate
Van
:
Ria Hankamp, Micha Baksteen, Jan Bos – Driezorg Ben de Fooij – RIBW Petra Stuitje, Jos van Leussen, Martin Bleijenburg - deltaWonen
Datum :
23 september 2013
Betreft :
Uitgangspunten en randvoorwaarden voor ontwikkeling en partnerschap Havezate
Onder de werktitel “Blijf in mijn buurt” hebben Driezorg, RIBW en deltaWonen afgesproken een nieuw woon- en leefconcept in de Havezate te ontwikkelen. Het doel is om de Havezate toekomstbestendig en leefbaar te maken, met voor bewoners maximale eigen inbreng in de leefomgeving en verscheidenheid in leefstijlen. Dat betekent dat betrokken partijen: -
samen nieuwe beelden maken, en een gedeelde en gedragen visie en strategie ontwikkelen; de verschillende eigen belangen expliciteren en van daar uit samen de gezamenlijke en algemene belangen vaststellen; de eigen expertises uitwisselen en met elkaar verbinden ten behoeve van kennisontwikkeling op het snijvlak van wonen, werken, leren, vrije tijdsbesteding en zorg; een domeinoverstijgende samenwerking realiseren en vastleggen, en als partners samen het nieuwe beeld van partnerschap uitdragen.
Om dit partnerschap concreet te maken hebben we hieronder een aantal uitgangspunten en randvoorwaarden opgesomd. Mensgericht Dat wil zeggen dat we uitgaan van de eigen kracht van de bewoner en zijn omgeving, ongeacht zijn of haar beperking. 1. Het concept faciliteert bewoners om zolang mogelijk zelfstandig te wonen en de regie en verantwoordelijkheid te kunnen behouden over hun eigen leven 2. Het concept voorziet erin dat bewoners zelfstandig in een eigen woning kunnen wonen 3. Uitgangspunt is dat het groepsbelang in het complex gaat voor het individuele belang. 4. Het concept voorziet erin dat bewoners hun eigen leefstijl en eigen gebruiken en tradities kunnen behouden 5. Het concept nodigt bewoners uit een actieve bijdrage te leveren aan het welbevinden en wonen in de Havezate. 6. Het concept voorziet in individueel afneembare woonarrangementen die hun eigenkracht versterken. 7. Het concept biedt bewoners een toegankelijke woning zie zoveel mogelijk flexibel aan de eigen wensen aanpasbaar is. 8. Het concept biedt bewoners de mogelijkheid om hun eigen sociale netwerken te behouden. 9. Het concept draagt eraan bij dat bewoners een volwaardige plek in het complex, de buurt en de wijk kunnen behouden.
44
Maatschappelijk ingebed Dat wil zeggen dat bewoners waar mogelijk actief blijven participeren in de eigen woonomgeving. 1. Het concept biedt de mogelijkheid om fysiek als klantgroep bij elkaar te wonen, maar gaat uit van een open woon- en leefstructuur. Praktisch betekent dit dat woonruimte apart kan worden gelabeld, maar de aangrenzende gemeenschappelijke ruimtes voor iedereen toegankelijk zijn. 2. Het concept draagt eraan bij dat bewoners een volwaardige plek in het complex, de buurt en de wijk kunnen behouden onder het motto: blijf in mijn buurt. 3. Het concept faciliteert het mogelijk maken van ontmoetingen van bewoners onderling maar ook met bezoekers van de Havezate 4. Het concept staat garant voor een natuurlijke balans in verscheidenheid aan klantgroepen en leefstijlen. 5. Andersom draagt wooncomplex de Havezate bij aan het verstevigen van de sociale en culturele ontwikkeling van de buurt. Zo heeft het theater in de Havezate een belangrijke wijkfunctie. 6. Het concept faciliteert en stimuleert de mogelijkheden van maatschappelijke inzet van educatieve en culturele instellingen, zoals het nabijgelegen Deltion College, maar ook de Turkse Moskee. 7. Het woonconcept richt zich primair op Zwollenaren, maar kan eventueel ook een regionale functie vervullen voor specifieke klantgroepen. Economisch volhoudbaar Dat wil zeggen dat iedereen mee doet bij het creëren van een duurzame menselijke en financiële waarde. 1. Het concept draagt bij aan het beter kunnen benutten en versterken van bestaande wijkvoorzieningen 2. Het concept wordt tot stand gebracht vanuit co-creatie met klanten, omwonenden, instellingen en bedrijven. 3. Het concept introduceert slimmer werken, onder andere door het inzetten van nieuwe technologie. 4. Het concept benut de financiële meerwaarde van partnerschap benutten. 5. Het concept draagt bij aan het ontprofessionaliseren waar dat kan, en het toepassen van een ruileconomie om diensten beschikbaar en betaalbaar te houden. Nieuw procesontwerp van de samenwerking 1. In de eerste plaats is een gezamenlijke visie op de inhoud en op de veranderingen onontbeerlijk bij het inrichten van het nieuwe procesontwerp, om vanuit partnerschap tot nieuwe arrangementen te kunnen komen. Daarnaast zal het voor professionals glashelder moeten worden wat de voorwaarden tussen en van partijen zijn. Pas dan kunnen betrokkenen gezamenlijk het vraagstuk oppakken, en een koers uitzetten om tot nieuwe arrangementen te komen die mensgericht, maatschappelijk ingebed en economisch volhoudbaar zijn. 2. Belangentegenstellingen aan de voorkant expliciteren en duidelijke afspraken maken met elkaar, door het gezamenlijk belang en het algemeen belang ook helder te hebben. 3. Actief op zoek gaan naar de financiële meerwaarden van de samenwerking, het combineren van elkaar middelen kan winst opleveren.
45
Verbeelding van het nieuwe concept voor de Havezate.
GROEPSWONEN JONGEREN (met beperking)
VITAAL WONEN ALLEENSTAANDEN zelfstandig wonen ontmoeten consultatie hulp/ondersteuning activiteiten
zelfstandig wonen ondersteuning ontmoeten sociaal toezicht
Maatschappelijke organisaties BEGELEID WONEN BESCHUT WONEN zelfstandig wonen woonbegeleiding ontmoeten dagbesteding hulp/ondersteuning
woonarrangementen Gewoon wonen Wonen met een Plus! Beschermd wonen
BESCHERMD WONEN ZWARE SOMATIEK beschermd wonen 24- uurs verpleging ontmoeten lotgenoten dagbesteding
ETNISCH DIVERS (GROEPS)WONEN zelfstandig wonen ontmoeten eigencultuur hulp/ondersteuning dagactiviteiten mantelzorg/thuiszorg
Bijlage bij memo: (wijk)gericht co-creëren
Waarden en hoofddoelstellingen: Mensgericht Maatschappelijk ingebed
1