Zakelijk verslag van de openbare hoorzitting van Kamer I uit de Commissie Rechtsbescherming, gehouden op vrijdag 8 maart 2013 Aanwezig: de heer J.W.M. Engels, voorzitter rnevrouw P. de Graaf-Drijvers, lid de heer M. Zijistra, lid de heer H.C. Moll, lid mevrouw A. Hazewinkel, ply . secretaris mevrouw A. Sibma, ondersteuning Aan de orde is: het horen op grand van artikel 7:9 Algemene wet bestuursrecht inzake de bezwaarprocedure met betrekking tot het het besluit van de colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Groningen, Fryslân en Drenthe (hierna gezamenlijk aangeduid als GS) van 19 juni 2012, met kenmerk 2012-26657 en verzonden op 21 juni 2012 (hierna: het bestreden besluit). GS hebben besloten aan RWE Eemshaven Holding BV (hierna: RWE) een vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw) te verlenen voor de bouw en het in bedrijf nemen en houden van een elektriciteitscentrale in de Eemshaven. Verschenen zijn: de heer de heer de heer de heer de heer de heer de heer de heer
Vollenbroek, MOB en Stichting Natuur en Milieu e.a. Albrecht, Stadt Borkum Besseling, gemachtigde GS Slakhorst, namens GS Peelen, advocaat RWE Krinkels, namens RWE Schultinga, namens RWE Koolstra, namens Arcadis/RWE
De voorzitter geeft na een voorstelronde aan dat twee leden van de Commissie, de heer Veenstra en mevrouw De Graaf, afwezig zijn, maar wel betrokken zijn bij de beraadslagingen en advisering. Vervolgens geeft hij de heer Vollenbroek het woord. De heer Vollenbroek overlegt een pleitnota en leest die voor (opmerking secretaris: deze pleitnota is aan dit advies gehecht en maakt hiervan deel ult). De heer Albrecht geeft aan dat het bezwaarschrift van Borkum wordt ondersteund door veertien steden en gemeenten. Volgens de heer Albrecht is geen goed onderzoek gedaan. De titel van het rapport over de effecten van stikstof dekt de lading niet. Er is maar beperkt onderzoek verricht. De heer Albrecht geeft aan dat het IBL-rapport de huidige toestand onderschat. De gegevens die IBL gebruikt kunnen niet voor het mariene ecosysteem warden toegepast. Dit wordt volgens de heer Albrecht onderschreven door de auteurs van de stukken waarop IBL zich beroept. De heer Albrecht overiegt een document, waarbij hij aangeeft dat een aantal tabellen onjuiste gegevens bevatten. Hij heeft een en ander met pen gecorrigeerd (opmerking secretaris: het document is bij dit verslag gevoegd). De heer Besseling geeft aan dat het verweerschrift namens de drie colleges van gedeputeerde staten is opgesteld. Het ministerie heeft geen commissie en brengt oak geen verweerschrift uit. Tijdens deze hoorzitting gaat het alleen over het besluit van de provincies. De heer Besseling benadrukt dat de provincies geen Natuurbeschermingswetvergunning hebben verleend voor effecten op Duitse gebieden. Dat kan niet, want ze zijn daartoe niet bevoegd. Het enige dat is gebeurd is dat, conform de opdracht van de Natuurbeschermingswet, de mogelijke effecten op Duitse gebieden in ogenschouw zijn genomen. Of daarvoor vergunning moet worden verleend, is ter beoordeling aan de Duitse autoriteiten. Bij de beoordeling van de effecten op de Duitse gebieden is het Duitse recht toegepast. Het Duitse recht gaat er vanuit dat je pas kunt toetsen als er een causaal verband is vast te stellen tussen het project en de mogelijke effecten daarvan. Daarbij wordt voor stikstof een grens gehanteerd van 7 mol. Deze grens betekent niet dat wij 7 mol aanvaardbaar vinden. De grens wordt gebruikt als afbakening van het onderzoeksgebied. Een toets kan pas verricht warden als de grens
van 7 mol wordt overschreden. Hetzelfde geldt voor kwik. Er is geen kwik-emissie vergund; dat is in de Milieuvergunning gebeurd. Wat is gebeurd is dat in het Duitse onderzoeksrapport is vastgesteld dat de kwik-emissie niet boven de irrelevantiegrens uitstijgt en dat je daarom ook geen causaaf verband kunt aannemen tussen de emissie van RWE en mogefijke effecten op Nature 2000. Ten aanzien van de natuurmaatregelen in de Nederlandse gebieden merkt de heer Besseling op dat ult de passende beoordeling blijkt dat de natuurlijke kenmerken niet in gevaar komen. RWE heeft allerlei natuurmaatregefen aangevraagd. Omdat die in de aanvraag zijn opgenomen, zijn die beoordeeld in het kader van het verlenen van de vergunning en zijn die dus ook betrokken bij de uiteindelijke conclusie, dat de natuurlijke kenmerken niet in gevaar komen. Kortom, uit de passende beoordeling blijkt dat er geen effecten zijn. Ten overvfoede heeft RWE niaatregelen genomen. De voorzitter merkt op dat volgens de heer Vollenbroek niet in voile omvang op alle bezwaren is ingegaan. Hij vraagt naar de mening van GS op dit punt. De heer Besseling merkt op dat het niet zo is dat bezwaren bewust buiten beschouwing warden gelaten. De bezwaren zijn, gelet ook op het grate aantal, gegroepeerd weergegeven. Als MOB een reactie op specifieke bezwaren mist, zal daar alsnog expliciet op ingegaan worden. Maar bijvoorbeeld ten aanzien van kwik geldt dat de reactie van GS kort is in die zin dat niet vastgesteld kan worden dat er gevofgen zijn door RWE. Er zijn grenzen aan de toetsing. De voorzitter vraagt om een reactie op het bezwaar dat in de onderzoeken elementen en becijferingen zitten, die mogelijk de toets van de betrouwbaarheid niet zouden kunnen doorstaan. De heer Besseling geeft aan dat in Nederland een andere toetsingswijze geldt. Hier wordt niet een dergelijke grens gehanteerd. Afs naar de Duitse gebieden wordt gekeken, rnoet het Duitse recht worden gevolgd. Hij begrijpt dat de heer Vollenbroek daar moeite mee heeft, maar vanuit Groningen kan de Duitse toetsingswijze niet veranderd worden. De heer Pee len overlegt een pleitnota en leest die voor (opmerking secretaris: deze pleitnota is aan dit advies gehecht en maakt hiervan deel WO. In aanvulling op de pleitnota geeft hij ten aanzien van kwik aan dat RWE, ook volgens de Afdeling, voldoet aan de BBT. De toegestane norm op grond van de Wm-vergunning is al erg laag. Lager kan hier niet. Er zijn geen significante effecten. De waarden zijn ver onder de streep. Het IBL-rapport is gebaseerd op het OPS. De Afdeling heeft dat model acceptabel geacht. Het is het best beschikbare wetenschappelijke model. Ten aanzien van het Wobverzoek merkt de heer Peden op dat al veel informatie is aangeleverd. Ten slotte geeft hij aan dat de natuurmaatregelen zijn geborgd. De voorzitter vraagt om een reactie op de bezwaren met betrekking tot de validiteit van de onderzoeksgegevens. De heer Peelen geeft aan dat het OPS-model het best beschikbare model is. Op grand van de jurisprudentie van de Afdeling moet je de best beschikbare, wetenschappelijke kennis toepassen. En dat is hier gebeurd. Mevrouw Van der Graaf vraagt of GS zich herkent in de kritiek op de rapporten. De heer Besseling merkt op dat het er in feite om gaat, dat de heer Vollenbroek het oneens is met hoe het in Duitsland gaat. En dat is een hefe andere vraag. In Duitsland wordt een onderzoeksgebied afgebakend. De heer Vollenbroek vraagt zich af of met zekerheid kan worden gezegd dat er buiten dat onderzoeksgebied niets gebeurt. Volgens de heer Besseling kunnen daar geen uitspraken over worden gedaan. De Duitse wetenschappers geven aan dat als het minder is dan 7 mol, niet kan worden gezegd hoe het zit. En dus kun je ook niet zeggen dat daarbuiten depositie-effecten zijn. De voorzitter geeft de heer Vollenbroek de gelegenheid een reactie in tweede termijn te geven. De heer Vollenbroek denkt dat meneer Peelen abuis was toen hij sprak over kwik. Hij verwart de detectiegrens van kwik met die van dioxine. Voor dioxine zit je aan de detectiegrens, maar voor kwik absoluut niet. Kwik kun je uitstekend meten. En dat zit ver boven de detectiegrens, zoals het uit de pijp komt. Ten aanzien van de toepassing van de best beschikbare technieken heeft de heer Peelen gelijk als hij zou zeggen dat in Nederland geen actieve koolfiltratie wordt toegepast bij kolencentrales.
Die techniek is wel degelijk toepasbaar, zo blijkt uit de jarenlange toepassing bij afvalverbrandingsinstallaties. De techniek wordt in de kolenbranche nog niet toegepast, maar dat is geen reden om te zeggen dat het niet kan, want het kan wel degelijk. De voorzitter merkt op dat GS en RWE aanvoeren dat binnen de gestelde grenzen wordt gebleven en zij verwijzen naar jurisprudentie. De heer Vollenbroek merkt op dat dit de eerste kolencentrale is die er aan de rand van de Wadden wordt gebouwd. Er is geen jurisprudentie. GS moeten zich er van vergewissen dat het een bijzondere locatie is. De kwik komt hier terecht in het mariene systeem. Er is sprake van een verdubbeling van de achtergronddepositie. Volgens de heer Vollenbroek is het model onnauwkeurig. Statistisch gezien is de kans 50% dat het 10 is binnen het gebied waar de grens van 7 mol wordt gehanteerd. De heer Albrecht wijst op de bijzondere locatie van de centrale. De locatie aan de Waddenzee is niet te vergelijken met één op het vasteland. De heer Besseling geeft aan dat de colleges de bijzondere waarde van het gebied onderschrilven. Dat betekent echter niet dat een vergunning dan zornaar kan warden geweigerd als niet kan warden vastgesteld dat het project effecten heeft. Bij kwik en stikstof is geen causale relatie vast te stellen tussen de emissie van RWE en eventuele effecten. En dan is er dus geen mogelijkheid om die vergunning daarop te weigeren. Ten aanzien van de kwik-emissie merkt de heer Besseling op dat in de Milieuvergunning 95 kilo is vergund. Die vergunning is onherroepelijk. Maar het gaat nu niet om de emissie van wat er is vergund, maar am eventuele depositie-effecten. Deskundigen geven aan dat, gelet op de geringe hoeveelheid, niet kan worden vastgesteld dat er een relatie is met de RWEcentrale. Dat betekent dus dat er geen effecten vanwege de RWE-centrale zijn. De heer Peelen merkt op dat de Afdeling heeft aangegeven dat de juiste emissies zijn voorgeschreven in de Wm-vergunning. Het gaat in deze procedure am de effecten op natuurwaarden. Daarvan is uitgesloten dat die effecten zich voordoen. Er wordt ruimschoots voldaan aan de streefwaarde. In de uitspraak over de milieuvergunning van RWE is aangegeven dat de best beschikbare technieken zijn toegepast. Er is dus wel jurisprudentie. De voorzitter geeft aan voldoende te zijn genformeerd en zegt zo snel mogelijk een advies aan GS te sturen, waarvan aanwezigen in kennis worden gesteld. Hij wenst alien wel thuis en sluit de vergadering.
Pleitnotitie namens de StIchtInq Natuur en MI!feu en Deutsche Umwelthilfe datum van rittinq 8 maart 2013
Betreft:. Bezwaarschrift met betrekking tot beschikking Nbw verleend aan RWE Eemshaven Holding B.V. te Eemshaven, datum bestreden besluit 19 juni 2012, aanvulling 8 rnaart 2013 Geachte voorzitter, hebt op 28 januari 2013 onze aanvulling op het bezwaarsch rift ontvangen en naar wij aannennen bestudeerd. Wij gaan Met elle punten hlervan herhalen. In deze pleitnotitie focussen wij op een aantal punten. Dit wil niet zeggen dat de averige, in deze notitie niet aan de orde komende, punten minder relevant zouden zljn. Wel of wen aanvullende hoorzittinq In de brief van 26 februari 2013 stelt het college dat wij een aanvullende hoorzitting zouden "wensen". Dit is niet juist. Wij hebben daartoe geen verzoek ingediend. Wij constateren op pagina 2 van onze brief van 28 januari dat er op grond van de nieuwe informatie een nieuwe hoorzittIng had moeten worden gehouden. Dit is iets enders dan het verzoeken om een hoorzitting. Cok in het verweerschrift (clat helaas geen paginanummering bevat, waardoor een exacte verwijzing niet rnogelijk is) is dit onjulst weergegeyen. IBL-ravorten De Nederlandse vertaling van de IBL-rapporten is pas op 21 februari 2013 ter beschlkking gekomen door deze op de website van de provincie te zetten. U hebt ze kennelijk nog steeds niet aan belanghebbenden en/of appellanten toegestuurd. Gaat u dat nog doen? Het niet-verzenden van de rapporten is in strijd met een zorgvuldige procedure. Verder krijgen wij de indruk dat het college de "Nederlandse" vertaling van met name het IBL-rapport van december 2012 zelf nag nlet heeftgelezen. Heeft de commissie hiervan al wel kennis van genomen? Deze "vertaling" staat namelljk boordevol met krom en onbegrijpelijk Nederlands.
MOB, Waldeck Pyrmantsingel 18, 6521 BC Nijmegen email:
[email protected]; website; www.mobflisatian.nl Tel; 024 3230491, BTW nr,; 8065.51.811
IBL-rapport december WV Quote: Conform TA Luft (2002) is de bescherming tegen gevaren voor ecosystemen els gevolg van schadelijke stoffen gewaarborgd wanneer de totale belasting de analysewaarden niet overschrijdt. Bij een onderschrijding van de irrelevantiedrempels hoeft or geen verdere, intensievere proof (naast de feitelijke FFH-verdraagzaamheidsb000rdeling) te warden uitgevoerd, aangezien het project na realisatie ervan slechts een irralevante bijdrage aan de totale stofbelasting zal leveren (LUA 2008). Welke analysewaarde? Dit woord kornt oak voor in de tabellen 6 en 7. Wat voor "proef"? Wat is een "FFH-verdraagzaamheidsbeoordelingli Wat wordt bedoeld met "LUA 2008"? Nog zomaar een green: 3.2.1 Toepasbaarheid van analysewaarden en drempels voor irrelevantie De momenteel beschikbare analysewaarden en irrelevantiedrempels hebben over het algemeen betrekking op ecosystemen, aangezien de effectieve waarden van types en soorten natuurlijke habitat in principe niet besehikbaar zijn. Derhaive moet overdraagbaarheid veer beoordeling van de effecten op Nature 2000-gebieden op basis van de bedoelde besoherming en gelet op gesohiktheid voor beoordeTing van effeoten als gevolg van depositie van verontreinigende stoffen op bepalende bestanddelen van Nature 2000-gebleden warden getest (Tabel 2: Toepasbaarheid van analysewaarden en niet in betekenende mate-drempels van depositie van verontreinigende stoffen in aardse bereiken binnen de FFH-context). Wat zijn: Naastgelegen FFH- en VS-gebieden Dit zijn slechts enkele voorbeelden. Er is zelfs geen lijst met afkortingen noch een verklarende woordenHist opgenomen. Het aanleveren van belangrijke stukken in deze vorm is voor ons niet acceptabel. Toetsinaskader Op pagina 3135 wordt het toetsingskader aangegeven. Het gaat filer om de TA-Luft 2002 (I) en een and u idelijk "rapport van het landencomité voor emissiebeheersing (LAl2004)" Er wordt geen melding gemaakt van de waterrichtlijn en andere richtlijnen ("directives") van de Europese Commissie die in de afgelopen 10 jaar zijn verschenen. In ons bezwaarschrift noernden we er al een. Onze condusie is dat een "antiek" toetsingskader is gebruikt. Dit kader representeert de stand van kennis van de wetenschap in de vorige eeuw. Het is daardoor onvermijdelijk dat het rapport tot totaal rnisplaatste conclusies komt. Inhoudele We beperken ons hier grotendeels tot kwik. Echter, een a naloog verhaal geldt year dioxines en furanen. De belangrijkste bran van kwik in de EU is het verbranden van steenkolen. De bijdrage van kolencentrales is EU-breed circa 50%. Kwik is een van de giftigste zware metalen. Er ontstaat vaak al snel methylkwik (in levende organismen) dat heel schadelijk is voor de ontwikkeling van de hersenen van de vrucht in de baarmoeder. Dit geldt niet alleen voor de mens, mar voor in elk geva I alie zoogdieren. Vooral viseters lopen gevaar omdat kwik de neiging heeft zich in slib op te hopen, zoals bijvoorbeeid kwik in paling en platvis, die beide worrnen en andere kleine dieren eten die weer algen gegeten hebben. De mans is dus heel kwetsbaar voor kwik, maar oak alle visetende vogels en (zee)zoogdieren zijn hiervoor heel kwetsbaar. De WHO heeft een speciaal kwikbeleid. Het rapport zegt over deze problematiek helemoat niets,
in "Environmental Health 2013" wordt vermeld dat binnen de EU elk jaar meer clan 1,8 miljoen kinderen worden geboren met een belasting met rnethylkwlk van irneer dan 0,58 rnicrogram/g. Ongeveer 200.000 baby's overschrijden zelfs de dosis van 2,5 microgram/g (WHO-norm). Deze belasting treedt voornamelijk op door het eten van met kwik besmet vis. Het kan dus haast niet enders clan dat vissen en zeezoogdleren hier ook last van hebben. In de studie komt het woord "vis" zelfs niet eens voor. Ook is niet gekeken near de kwikbelasting van zeehonden. We stellen vast dat RWE met zijn vergunde ernissie van kwik van 95 kg/jaar een grate vervuiler is. RWE mag meer kwik emitteren dan de som van de actuele kwikemissies van 5 stokoude Nederlandse kolence ntrales, zie pagina 5 van onze brief van 28 januari 2013. De bijdrage van RWE aan acbterdrand kwikconcentraties
In de tabellen 6 en 7 wordt voor kwik een "voorbeiasting" (achtergrondbelastIng?) genoemd van 0,0020,004 microgram/m2/dag. Uit de voetnoot blijkt dat dit getal uit een rapport komt van 1994 (I). Zle onze oprnerkingen hierboven met betrekking tot het antieke toetsingskader. Als we er voor de eenvoud even vanuit gaan dat de achtergrondbelasting nu op 0,002 rnicrogram/m2/dag zit clan laat de volgende kolom van tabel 6/7 zien dat de bijdrage van RWE circa 0,002 micrograrn/m2/dagl bedraagt en dus een verdubbelMq inhoudt van de achteraronddepositie van kwik. Een dergelijke toename is ontoelaatbaar gezien de al veel te hoge belasting van mariene ecosysternen met kwile Daze verdubbeling wordt niet eens opgemerkt in de tekst nach in de samenvatting van het rapport.— Overigens, wat is de "Analysewaarde" dle in de tabellen 6 en 7 voorkomt? De hierin genoemde depositiewaarde van 1 microgram/m2/dag kan niet serieus bedoeld zijn. limners, als deze waarde zou worden opgevuld clan zou dit een factor 500 verhoging opleveren van de huidige achtergrond kwikdeposltiel Dat zou leiden tot een ecologische ramp voor de Wadden en de betrokken Nature 2000-gebleden. Vis uit deze gebieden zou dan extreem toxisch zijn voor zowel mans als dier. Overigens zijn de concentraties kwik in vis nu al zo hales dat zwangere vrouwen beter geen vis zouden kunnen eten. Hetzelfde geldt min of meer ook voor de "Analysewaarde" van dioxines en furanen, Condusies:
1. De vertaling van het rapport naar het Nederlands is desastreus en nauwelijks of niet te begrijpen. Het bevat ook geen verklarende woordenlijst noch een lijst met verklaring van afkortingen. Heeft het college zelf wel kennis genornen van hat rapport? Er had een beedigde vertaling moeten warden aangeleverd. 2. Het rapport bevat geen informatie over kwik en dioxine/furanen concentraties in (zeejbodem, algen, vls, etc. De woorden "algen" en "vis" komen sowieso helemaal niet voor in het rapport. Ook het woord "bio-accumulatie komt niet voor. 3. Het rapport is totaal inadequaat om de effecten van metalen waaronder kwik en dioxines & furanen op het ecosysteem te beoordelen. Dit geldt voor zowel effecten op het vasteland (inclusief meren en vennen) als voor effecten op de Wadden. Gezien de grote gaten in het rapport dat de essentiele zaken volledig mist dlent het rapport als een "witwasrapport' te warden gekwalificeerd. 4, In het rapport wordt nlet opgemerkt dat de kwikemissie van RWE ter plaatse een verdubbeling van de achtergronddepositie inhoudt. De lezer moat dat zelf maar oprnaken uit de tabellen 6 en 7 waarin achtergrond en bijdrage ook nog eens in verschillende eenheden is uitgedrukt. Overigens is dit een probaat middel in "witwasrapporten" dat vaker wordt toegepast. 5. Er is in het ontwerp van de installatie nlet voorzien in een of andere vorm van specifieke emissiebeperking van kwik en kwikverbindingen.
I- De vraag is of dit wet de maximale toename is op het zogenaamde immissiemaximum 3
6. Noch de Wm-vergunning noch de aanvraag voorziet in een voorschrift met betrekking tot kwikemissie beperkende technieken. Bij afvalverbrandingsinstallatie voorziet een nageschakeld koolfilter hierin. Niet in te zien valt waarom RWE een veelvoud van de kwikernissie van afvalverbrandingsinstallaties zou mogen emitteren zonder (nageschakelde) technieken toe te passen. 7. Als we ervanuit zouden gaat dat de bijdrage van RWE aan de achtergrondbelasting van kwik niet meer dan 1% zou mogen zijn dan dient de vergunde kwikemissie van RWE tot < 1 kg/jaar te warden teruggebracht. Aileen dan zou kunnen warden gesproken van een "verwaarloosba re" bijdrage. Wij verzoeken de commissie am het college te adviseren om voor kwik alsnog een emissienorm van maximaal 1 kg/kwik per Jaar op te nemen. Wij verzoeken hierbiJ alsnog om toezending van een adequate beedigde vertaling, Onvoldoende informatie Urn het bestreden besluit goed te kunnen beoordelen missen wij nog steeds cruciale inforrnatie. Op ons bezwaarschrift hierover is nog steeds geen besluit genornen. Aileen de dwangsom is betaald. Verder blijft het stil zodat we nog steeds niet beschikken over voldoende informatie over bijvoorbeeld hoe de cornpenserende maatregelen zijn geborgd. Zie oak ons verzoek onderaan pagina's 4 en 7 van onze brief van 28 januari 2013. Halvering van NOx-emissie en stikstofdepositie technisch moaellik Wij verzoeken de comrnissie om op dit punt van ons bezwaarschrift inhoudelijk In te gaan. Onnauwkeurigheld van deposltleberekeningen Zie pagina 8 van onze brief van 28 februari 2012. In het verweerschrift geeft het college aan niet bereid te zijn am na te gaan wat het betrouwbaarheidsinterval is van de depositieberekeningen. Uit de stukken blijkt dat het college geen rekening heeft gehouden met onvermijclelijke onnauwkeurigheden die inherent zijn aan depositieberekeningen in het algemeen, en bij het hier gebruikte OPS model in het bijzonder. lrnmers, de PB zegt hierover nlets. Zie ook de website van RIVM2. Ter lllustratie: op Memmert is door een toename van de depositle van circa 10 mol/ha/Jaar voorspeld a Is gevolg van alleen de bijdrage van RWE, dus exclusief andere nieuwe bronnen. De vraag is nu hoe betrouwbaar dit getal Is. Statistici drukken dit uit in het betrouwbaarheidsinterval. We kennen het betrouwbaarheidsinterva I van deze 10 mol/ha/jaar nlet, maar stel blIvoorbeeld dat cut tussen 5 en 30 mol/ha/jaar ligt bij een betrouwbaarheid van 99%. De kens dat de later werkelljk gerealiseerde waarde dan buiten de range van 5-30 mol/ha/jaar ligt is dan < 1%. Bij wetenschappelijke taetsingen wardt soms het 95% betrouwbaarheidsinterval gebruikt, maar vaker ook het 99% of zelfs 99,9%, 99,99% of zelfs 99,999% betrouwbaarheidsinterval, afhankelijk hoe zeker men wit zijn von de toetsing. Het za I duidelijk zijn dat de getallen, die het betrouwbaarheidsinterval aangeven, verder van elkaar komen te liggen narrate men een gratere zekerheid wenst. Bij de toetsing of er al dan niet significante effecten op de Nature 2000-gebieden op zullen gaan treden moet women uitgegaan van een kleine onzekerheidsmarge die in ieder geval niet meer zou mogen zijn dan 1%. Dit volgt uit Artikel 19g van de Nbw: 1, indlen een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, kan een vergunning als beclaeld in artikel 19d, eerste lid, slechts warden verleend indien gedeputeerde staten zich grand van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast". zhttp://www.rivm.ni/Onderwerpen/Onderwerpen/0/Operationele Prioritaire_Stoffen_model/Modelbeschrij ving/Betrouwbaarheid
4
Het bevoegd gezag dient zich ervan te hebben "verzekerd" dat de natuurlijke kenmerken van de Nature 2000-gebieden niet (verder) zullen worden aangetast. Deze "zekerheid" wordt niet verkregen met een betrouwbaarheldsinterval van 50%. Daarvoor is tenminste een zekerheid van 9.996 nodig of wellicht hoger als bijvoorbeeld 99 9% afhankelijk van de mate van gewenste "zekerheid". Dlt slult nauw aan NJ het zogenaamde voorzorgbeginsel. Wlj stellen vast dat het college: 1. Geen paging heeft gedaan om het betrouwbaarheidsinterval van de voorspelde deposities te berekenen terwiji kan warden afgeleld dat dit op grand van Artikel 19g van de Nbw wel degelijk noodzakelijk is. Het college heeft zich op dit punt dus nlet op de hoogte gesteld van de noodzakelljk te vergaren informatie voor het nemen van het bestreden besluit hetgeen in strljd Is met de Awb. 2. Aileen heeftgetoetst op de "verwachtingswaarde", niet op de bovenste waarde van het "betrouwbaarheldsinterval" en dus op veel te lage deposities heeft getoetst. 3. Had moeten toetsen op de bovenste waarden van het betrouwbaarheidsinterval van de gecumuleerde depositie. Dit is niet gebeurd hetgeen de bodem wegslaat uit de PB en de IBL-rapporten. Het college client dus alsnog de betrouwbaarheidsintervallen voor de berekende deposities na te gaan en de mogelifke gevolgen hiervan in te schatten op grand van de zekerheld die de Nbw vereist. IBL-rapport van november 2012 In aanvullIng op hetgeen wij oprnerkten in onze brief van 28 februari wijzen wij erop dat IBL het met ons eens is dat alleen projecten mogen worden toegelaten als er zekerheld bestaat dat (quote) "geen cantosOng van natuurliike kenmerken van Natura 2000-gebleden zal optreden3". Verderop wordt dan gesteld dat wordt aangenomen dat onder de 7 mol/ha/jaar geen verdere toetsing nodig zou zijn juist vanwege de onnauwkeurigheid van de depositieberekeningen. Oftewel: de berekende 7 mol/ha/jaar kan ook nul zijn. Statistisch gezien kan het echter ook zijn dat deze voorspelde depositie later geen 7 mol/hajjaar blijkt te zijn mar bijvoorbeeld 20 rnol/ha/jaar, of nog hoger. De redenering onder de onderbouwing van de 7 mol/ha/jaar als criterlum Is daarom wetenschappelijk gezien onzin. lmmers, er moet zekerheid zijn dat er geen aantasting zal zijn van natuurlijke kenmerken. Dus moet er op de bovenste grens van het betrouwbaarheidsinterval warden getoetst, niet op de ondergrens zoals provincie en IBL doen. In de in het IBL-rapport gevolgde werkwljze wordt clit omgedraaid: 7 mol/ha/jaar kan oak 0 molfha/jaar zijn en dus kan niet warden aangetoond dat er geen aantasting is. Dat is echter niet de vraagstelling: er moet zekerheid over bestaan dat er geen aantasting za I zijn. Dit onjuiste uitgangspunt slaat de bodem weg uit het IBL-rapport. Zie ook MOB-11.
Het verweerschrlft van de 3 provincles van 27 februari 2013 Voor zover hlerboven nag niet aan de orde geweest gaan wij inhoudelijk op enkele punten in zonder uitputtend te zijn; 1. MOB-1 (pagina....). Zie tekst onderaan. Is dit nu wel of geen verweerschrift namens het ministerie? "Het verzoek onn een nieuwe hoorzitting"? Van wie? 2. MOB-2, uit het antwoord blijkt dat het college vindt dat bij het inwerking zijn van de centre le, ook zonder de lijst van door RWE gefinancierde natuurprojecten, er zekerheid ls dat er geen aantasting van de natuurlijke kenmerken za I plaatsvinden. Echter, elders in het besluit en in het verweerschrift warden de natuurmaatregelen juist wel hierbij betrokken. Het antwoord van het college houdt in dat alle flankerende natuurprojecten uit "het project" moeten warden geschrapt. De aanvulling van RWE van 14 december 2012 wordt derhalve door ons, voor wat de natuurmaatregelen betreft, dan oak voor kennisgeving aangenomen. 3 Sarnenvatting, pagina 1/44 5
3. MOB-6, dat was de situatie ten tijcle van het vernietigde besluit. In juni 2012 was alleen nog RWE als belanghebbende over. 4. MOB-9, oak hier wordt de onjuiste benadering gevolgd dat in felte alleen per project wordt getoetst zonder cumulatie. Verder vIndt areaalverlies pleats als gevolg van toegenomen stikstofdepositie. De provincie Zuid-Holland heeft hiervoor zelfs een "effectvoorspellingsmodel" ontwikkeld. Het college is hiervan kennelijk niet op de hoogte. 5. MOB-111 volgens het college is er een forse onzekerheid in de voorspelde deposities. Dat klopt. Echter, ook hier wordt de zaak omgedraatd. Het gaat er niet am dat aangetoond moot kunnen worden dat er sIgnificante effecten zijn. Het orngekeerde is het geval: er moot zekerheid zijn met betrekking tot het uitsluiten van effecten. Die zekerheid is er niet. Zie ook het verweerschrift Musch und Delank4. 6. MOB-12, het college client wel degelijk aan de bovenzljde van het bijvoorbeeld 99,9% betrouwbaarheidsinterval te toetsen. Wanneer kunnen we die Informatie tegemoet zien? 7. MOB-13, zoals we hebben gezien leidt de lcwikemissie van RWE lokaa I tot een verdubbeling van de achtergronddepositie van kwik. Gezien de toch al bestaande overbelasting van het ecosysteem dient het college .wel degelijk de mogelijkheden tot emissiereductie van kwik na te gaan. Zoals eerder vermeld zijn afvalverbrandingsinstallaties wel met een nageschakelde techniek uitgerust. Niet in te zien valt waarorn RWE dat niet zou kunnen. De vergunde kwikemissie is exorbitant hoog zoals we eerder hebben laten zien. Het KEMA-rapport bevat geen serleuze analyse van de technisohe mogelijkheden. Het antwoord van het college bevestlgt clit zeifs. 8. MOB-16, hier stelt het college dat het de betrouwbaarheidsintervallen van de voorspelde deposities niet weet en deze oak niet wenst te weten. Anderzijds beroept het college er zich wel op, omdat 7 mol/ha/jaar a Is niet significant wordt "weggeschreven" op grond van onzekerheid in de voorspelde depositie. Dit niet %/Olen weten c.o. niet willen nagaan is in strijd met de door de Nbw geeiste zekerheid dat negatieve effecten niet zullen ontstaan. Dit Is oak strijdig met de in de Awb vereiste zorgvuldIgheid. Overige ounten Zie ons bezwaarschrift en aanvullingen erop. Tot slot Onze conclusle is dat het college RWE klakkeloos volgt in de nieuwe PB en de aanvullingen, waarin nu wordt geconcludeerd dat er geen significante effecten zouden zijn. Ook gaat het college niet of onvoldoencle in op onze punten van bezwaar. Een puntsgewijze vergelijking van ons bezwaarschrift met het verweerschrift hat dit duidelijk zien. Als de gevolgen van een activiteit als van deze kolencentrale op grond van nu voorliggende witwasrapporten zou leiden tot ee n beoordeling, die in houdt dat er geen negatieve effecten zouden zijn, dan kunnen we de Nbw maar beter afschaffen. Dat zou u en ons een heleboel tijd besparen Verroek Wij verzoeken u cam (1) het college te adviseren op elle door ons ingebrachte punten, (2) het college te adviseren om de aanvraag van RWE aisnog af te wijzen op grand van bovengenoemde argumenten, en (3) ons een kopie te sturen van dit advies zodra het gereed is. Procedure Ministerie EZ Wij hebben geen verweerschrift van het nninisterie ontvangen.
Johan G. Vollenbroek
6
Ongeschikte waarden inhtiöe verontreiniging
4 Onneschikte waarden inItiële verontreinininq Ter berekening van de totale belasting dient naast de projectgerelateerde extra belasting ook de initiele verontreiniging van het milieu in aanmerking te worden genomen. 1BL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2) gebruikt hiervoor gegevens omtrent do luchtcontrole van het STAATLICHE GEWERBEAUFSICHTSAMT HILDESHEIM (2012) en van EUROFINS GFA GMBH (2010). Omdat voor kwik en thallium geen gegevens door de luchtcontrole aanwezig zijn, gebruiken de adviseurs gegevens uit KOHLING & PETERS (1994). Voor waterstoffluoride worden gegevens van de PROVINCE GRONINGEN (2012) gebruikt. Sam envattend kan hierover worden gezegd: 1. De geschiktheid van de gebruilde bronnen voor de beoordeling van de initi6le verontreiniging In de Waddenzee is niet begrijpelijk, omdat kwaliteit en doelmatigheid van de bronnen nlet werden aangetoond. Uit eigen onderzoeken bleek dat de boven genoemde bronnen zonder uitzondering over de initiële verontrelniging van de [Licht met verontreinigende stoffen berichten: In het voorwoord van het document van het STAATLICHE GEWERI3EAUFSICHT8AMT HILDESHEIM (2012: 2) staat: „Het voorliggen rapport beschrlyt de belasting van de lucht door gasvormige stoffen en deeltjes in Nedersaksen in het jaar 2011," In de taakstelling van het document van EUROFINS GFA GMBH (2010: 3) staat: „ Eurofins GfA GmbH (...) werd door het Staatliche Gewerbeaufslchtsamt Hildesheim (...) ermee belast om (...) metingen (...) in de buitenlucht op zeven rneetlocaties in Nedersaksen uit te voeren: In het document van KOHLING & PETERS (1994) gaat het volgens de samenvatting orn „De beoordeling van het milieumedium resp. de te beschermen waarde "Iucht" in het kader van Passende Beoordelingen (...). Het van de Provincle Groningen afkomstige document over de initidle verontreiniging van waterstoffluoride werd tot aan de voltooiing van de voorliggende kritiek niet door de Provincie toegezonden, zodat hierover geen uitspraak kan warden gedaan. Van de Provincie Groningen afgezien, word door de auteurs resp. instellingen van de gebruikte bronnen bevestigd dat de gegevens niet geschikt zijn voor het door IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2) opgestelde rapport. KOSTER (2013, per e-mail) van het Staatliche Gewerbeaufsichtsamt Hildesheim deelt mede: ,,Het jaarverslag omtrent de Iuchtkwaliteitscontrole in Nedersaksen bevat waarden omtrent concentraties luchtverontreinigende stoffen en onntrent deposlties van stof en de inhoudsstoffen hiervan. De gegevens dienen op de eerste pleats voor de beoordeling van de luchtkwaliteit als bedoeld in en ter implementatie van de 39 0 Duitse verordening inzake emissienorrnen (39. BlmSchif). De depositiewaarden zijn ook vergelijkbaar met immissiewaarden uit 4.5 en 4.8 van de Duitse Technische instructieihandleiding voor zuivere lucht (TA-Luf 1). Aan de bescherming van marlene ecosystemen is daarbij vermoedelijk niet op de eerste pleats gedacht." BERGER (2013, per e-mall) van Eurofins GfA GmbH wijst erop: „Het (,.) rapport beschrijft de belastingssituatie van de lucht op de onderzochte beoordelingspunten evenals het aan het zogenoemde neerslaan van stof ("depositie") gebonden aandeel polychloordioxines en polychloorfuranen. Het maakt daarmee een directe becordeling mogelijk analoog aan de in de TA- Luft 45
Ongeschikte waarden initiete verontreiniging
vastgelegde immissiewaarden. (...) De beoordeling van de belasting van te beschermen mariene waarden is in ieder geval niet voorwerp van het geciteerd rapport."
46
Ongeschikte waarcIen initIIe vemntreiniging
KOHLING (2013, per e-mail) verklaart: „In rnijn publicatie ga ik uitsluitend in op bodemgehaltes, overgang in voedselgewassen, depositiewaarden en luchtconcentratles. Over aquatische mariene habitats wordt eigenlijk nauwelijks I . niet gesproken. In een andere mededeling vult hij aan: „lk zou er grote probleMen .mee hebbert am de depositiewaarden voor mariene wateren te . gebruiken, omdat daar uiteindelijk de aquatische voedselketen / aquatische fauna in aanmerking moeten warden genomen.' Omdat de adviseurs een „Natuurbescherrningstechnisch advies onntrent de beoordeling van de kwetsbaarheld van FFH-gebieden voor luchtverontreinigende deposities van stoffert4 overleggen, die voor de helft de Waddenzee betreft, meet noodzakelijkerwijs warden gesproken van een funclamenteel gebrek, wanneer geen specifieke Initi6le verontreinigingswaarden van centrale bio-indicatoren zoals vissen en mosselen warden gebruikt, die door het Duitse meetprogramma voor het mariene milieu op federaal en cleelstaatniveau (Bund/Lander-Messprograrnm Meeresumwel0 warden geregistreerd. Het rapport onderscheidt zich verder door grate twijfelachtigheid, omdat het niet komt te spreken op de belastingen van water en sediment, die eveneens door het Bund/lAnderMessprogranun Meeresumwelt worden geregistreerd. Als onontbeerlijk in de beoordeling van de initiele verontreiniging van te beschermen mariene waarden in de Waddenzee behoort bovendien het gebruik van Informatie uit het OSPAR-Quality Status Report 2010 te gelden. De adviseurs hebben ook doze voor de Waddenzee essentidle informatiebron niet gebruikt 2. Op grand van de grote complexiteit van de werkzame factoren, de grate kwetsbaarheid en de grate ecologische betekenis, ook in de Internationale context, meet de door 1BL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2) gebruikte kennisbasis els onvoldoende worden beoordeeld. De genoemde punten in de voorgaande zin wijzon in duidelijke mate op de dwingende noodzaak om een specifieke beoordeling van de initiOle verontreiniging van te beschermen marlene waarden van de Waddenzee uit te voeren, in pleats van uitsluitend gegevens over de belasting van de lucht te gebruiken, zoals door de adviseurs word gedaan. In het document „Qualitatssicherung im marinen Monitoring (Nord- und Ostsee)" doet SCHILLING (2012: 1) daarover een duidelijke uitspraak: „Het mariene monitoren is de grondslag voor de beoordeling van de ecologische toestand van de zee6n." 3. Er werden gegevensbronnen met verschillende intenties door verschillende instellingen uit verschillende landen met elkaar gecombineerd, zodat zich verdere vragen near de striktheid en bruikbaarheid van de kennisbasis voordoen. In verband hiermee zijn de verdere uiteenzettingen van SCHILLING (2012: 1) everteens opmerkelijk. Zij wijst erop dat op basis van het mariene monitoren beslissingen warden genomen in haeverre maatregeien voor het berelken van de goede milieutoestand overeenkomstig de eisen van Kaderrichtlijn water, Nature 2000 (FFH-richtlijn en Vogeirichtlijn) en Kaderrichtlijn mariene strategie moeten warden uitgevoerd: „Willen deze beslissingen gefundeerd zijn, clan zijn betrouwbaarheid en vergelijkbaarheid van de onderzoeksresultaten noodzakelijk (...)."
47
Ongeschkte waarden iniiibre verontreiniging
4. Meer dan 5 jeer oude gegevens zijn voor een beoordeling ongeschikt. De door de adviseurs gebruikte kennisbasis voor kwik en thallium is 19 jaar oud. IDe auteur van de gebruikte bron wijst er eveneens op (KOHLING 2013, per e-mail): ,Alijn initiMo verontreinigingswaarden zljn waarschijnlijk wat gedateerd, wat dat betreft zou men eigenlijk actuelere waarden ult de literatuur moeten nemen."
4B
Ongeschikle beoardelingswaarden
6 Ongeschilde beoordelinpswaarden en irrelevantiedrempels Ter beoordeling van de kwetsbaarheid van FFH-gebleden ten opzichte van deposities van luchtverontreinlgende stoffen gebruikte !IR UMWELTPLANUNG GmBH (2012-2: 3 e.y.) de „Volizugshille zur Ermittlung erheblicher und irrelevanter.Stoffeinträge in- Nature 2000-Gebiete" (Uitvoeringsfnstruct(es voor het bepalen van wezenlijke en irrefevante depositie van stoffen in Nature 2000-gebieden) van het Landesumweltarnt Brandenburg, de „Technische Anleltung zur Reinhaltung der Lufr (Technische handleiding voor zuivere lucht ) van het Bundesministeriunn Umwelt, Naturschutz und Reaktorsicherheit evenals de „Beoordeling van verontreinigende stoffen waarvoor geen immissiewaarden zijn vastgelegd" van de Commissle van de Duitse deelstaten inzake bescherming tegen immissies (LAnderausschuss fOr immissionsschufz). De geschiktheid van de gebruikte bronnen orn het effect te beoordelen dat luchtverontreinigende emissies van stoffen door een koiencentrale hebben op FFH-gebieden, met name in het ecosysteem Waddenzee, wordt hierna beficht. (2012-2: 6) toetst de „Toepasbaarheid van beoordelingswaarden en irrelevantledrempels voor verontreinigende deposities van stoffen in terrestrische gebieden in de FFH-contexr. Voor ieder van de gebruikte bronnen stellen de adviseurs overeenstemmend vast: „Op grond van het beschermingsdoel voor de becordeling van de effecten op FF1-1-gebleden toepasbaar." Hoe de adviseurs tot rift duidelijke resultaat komen, is niet begrijpelijk. Bovendien moot de vaststelling van de adviseurs als . in hoge mate onbegrijpelijk worden aangeduid, onndat de onderiochte FFH-gebieden „Waddenzee", „Unterems en Auflenems" evenals „Hund und Paapsand" ulterst sensibele mariene habitats vormen, de adviseurs echter gegevens ter beoordeling van terrestrische gebleden hebben gebruikt. Dientengevolge moot op deze pleats worden gesproken van een belangrijk gebrek in het rapport. Als gevolg daarvan zijn de naar voren gebrachte beoordelingswaarden en irrelevantiedrempels niet te gebruiken. IBL UMWELTPLANUNG GMBH
Technische handlelding voor zulvere lucht frechnische Anteltung zur Relnhaltung der Luft) De uit de technische handleiding voor zuivere lucht („Technische Anleitung zur Reinhaltung der Lufr) gebruikte immissiewaarden zijn bedoeld voor terrestrische onderzoeken en niet voor het onderzoeken van mariene habitattypen. De toepassing op de Waddenzee is daarom ongeschikt. Daarnaast Is te bekritiseren dat de TA Luft primair gericht is op de behoeften tot bescherming van de mens en minder op de IndivIduele behoeften tot bescherming van habitattypen en soorten. Dienovereenkomstig is in Hoofdstuk I „ToepassIngsgebied" een algemene formulering te vinden (BLINDESM1NISTERIUM FOR UMWELT, NATURSCHUTz UND REAKTORSICHERHEIT 2002: 7):
„Deze technische handleiding dient voor de algemene bescherming en de bescherming van naburige gebieden tegen schadelijke milieueffecten door luchtverontreinigingen en ter preventie tegen schadelljke milieueffecten door fuchtverontreinigingen, am een hoog beschermingsniveau voor het milieu in zijn geheel te bereiken." maakt gebruik van een beoordelingswaarde voor waterstoffluoride uit Hoofdstuk 4.4.2 van de TA Luft. Hier wordt gesproken over „bescherming IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 6)
52
Ongeschikte b000rdatingswearden
tegen aanzienlijke nadelen door beschadiging van zeer kwetsbare dieren, planten en materiele goederen (BUNDESMINISTERIUM FOR UMWELT, NATURSCHUTZ LIND REAKTORSICHERHEIT 2002: 7). Een nadere specificering welke te bescherrnen waarden hieronder zijn te verstaan, geschiedt niet. Met name de toepassing op mariene habitattypen en soorten In het cornplexe en sensibele stelsel van de Waddenzee moet daarom als twijfelachtig warden beoordeeld. Voor lood, nikkei, arseen, cadmium, thallium en kwlk neemt IBL UMWELTPLANUNG GmBH (2012-2: 13) beoordelingswaarden uit Hoofdstuk 4.5.1 van de TA Luft. Hier is sprake van de „bescherming tegen schadelijke milieueffecten door de depositie van luchtverontreinigende stoffen evenals de .bescherming legen schadelijke bodemveranderingere(Buenesmieistanium FOR UMWELT, NATURSCHUTZ UND REAKTORSICHERHEIT 2002: 27 e.v.).
Opnieuw kan worden gesproken van een zeer onspecifieke formulering. De toepassing op mariene habitattypen en soorten In de Waddenzee is opnieuw zeer twijfelachtig. Het gebrulk van deze onspecifieke informatie door de adviseurs is des te onbegrijpelijker omdat de door de adviseurs eveneens gebruikte uitvoeringsinstructies (Volizugshilfe) van het LANDESUMWELTAMT BRANDENBURG (2009: 7) exact dergelijke onspecifieke gegevens bekritiseert: „Wegens de bijzondere kenrnerken van de bij de beoordeling van het effect op FFHgebieden te beoordelen waarden Fauna en Flora die dienen te warden beschermd, Is het gebruik van de tot nu toe direct of indirect voor de te beschermen waarde mens afgeleide beoordelingswaarden (bijy . testwaarden en waarden van maatregelen volgens de Duitse verordening tot bescherming van de bodem, Bundes-Bodenschutzverordpung, een groot deel van de imrnissiewaarden volgens de Duitse wet inzake de bescherming tegen schadelijke effecten voor het milieu els gevolg van luchtverontreiniging, geluid, trillingen en vergelijkbare aangelegenheden, BlmSchG en voorschriften die niet de status van wet hebben, grenswaarden van de Duitse drinkwalerverordening, Trinkwasserverordnung) niet richtinggevend. Veeleer zijn naast de (tot nu toe schaarse) voorliggencle en bij voorkeur toe te passen beoordelingswaarden voor habitattype en soortspecifieke beoordelingswaarden vooral corn partimentspecifieke beoordelingswaarden van belang, die met inachtneming van wezenlijke functies en van trofische niveaus werden afgeleid voor aquatische en terrestrische beefgemeenschappen." Ook de uiteenzettingen van
(2012: 7) baton er geen twijfel over bestaan dat de TA Luft niet geschikt is voor een „Natuurbeschermingstechnisch advies ter beoordeling van de FFHverdraagzaamheid van luchtverontreinigende deposities van stoffen'. Hij wijst erop dat de beoordelingswaarde ten bedrage van 1 pg/(m 2*d) overeenkomt met een depositie ten bedrage van 365 g/(km2 *a). Vergelijkl men deze waarde met de depositiewaarden uit metingen en berekeningen van het European Monitoring and Evaluation Programme, dan wordt de als hoog beschouwde neerslag aan kwik in Europa ten bedrage van 7 tot 20 g/(km 2 *a) ongeveer met de factor 20 tot 50 overschrecfen. Een dergelijke beoordelingswaarde is op generlei wijze geschikt am voor een bescherming van de milieugoederen tegen kwikdeposities te zorgen. KOHUNG (2012: 7) acht een beoordelingswaarde van 0,05 pg/(m 2 *d) redelijk am een accumulatie van kwik in de bovengrond in vergaande mate uit te sluiten. Dit zou overeenkomen met een 20-voudig geringere hoeveelheid in vergelijking met de door IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 6) gebruikte KOHLING
53
Ongeschikle beoordelingswaarden
hoeveelheid. II Interessant is dat IEL —MWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 12 ff.) het werk van KOHLING & PETERS (1994) wellswaar voor de waarde van de InitidIe verontreiniging met kwik erbij heeft betrokken, niet echter voor de beoordelingswaarde. Hoewel de auteurs reeds in hun. werk 19 jaar geleden bekritiseerden dat de TA Luft niet geschikt is met het oog op de beoordeling van schadelijke bodemveranderingen en een strengere beoordelingswaarde van 0,06 ug/(m 4d) lieten zien, hebben de adviseurs gekozen voor de minder strenge beoordelingswaarde van de TA Luft ten bedrage van 1 ugt(mNI). Dit laat de verdenkIng ontstaan dat de adviseurs gericht waarden uit verschillende werken hebben gecombineerd, die echter niet noodzakelijkerwijs ten dienste staan aan het In de Mel geformuleerde doel van het advles. UltvoeringsInstructles van hat Landesumweltamt Brandenburg
In de „Volizugshiffe zur Ermittlung erheblicher und irrelevanter Stoffeintrage in Nature .2000Gebiete" (Uitvoeringsinstructies voor het bepalen van wezenlijke en irrelevante depositie van stoffen in Nature 2000-gebieden) zijn naast compartimentspecifieke beoordelingswaarden voor terrestrische ecosystemen (Bijlage 3) ook cornpartimentspecifleke beoordelingswaarden voor aquatische habitats (Bijlage 2) opgenomen ter toetsing van de relevantie bij de beoordeling van het effect op FFH-gebieden (LANDESUMWELTAMT BRANDENBURG 2009: 37 e.v.). Hoewel de beoordelingswaarden van de uitvoeringsinstructies in vergelijking met de TA Luft reeds als aanmerkelijk geschikter dienen te warden beschouwd, heeft1BL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 6) daze met uitzondering van zwaveldioxide niet gebruikt. Ondanks dat blijft het gebruik van de uitvoeringsinstructles uit Brandenburg in zijn geheel twijfelachtig, omdat zelfs de beoordelingswaarden voor aquatische habitats nlet voor marlene ecosysternen geschikt zouden zijn. Ten slotte vormt Ci a Waddenzee een put voor verontreinigende stoffen, die ook gevoed wordt door toevoerstromen vanuit het vasteland. Stille of stromende aquatische habitats op het vasteland dienen daarom principieel enders te warden beoondeeid clan de Waddenzee. De advlseurs gebrulken de beoordelingswaarde voor zwaveldioxide uit Bijlage 2 van de uitvoeringsinstructies (Compartimentspedfieke beoordelingswaarden voor luchtverontrelnigende stoffen), Hier warden „Bos-ecosystemen en natuurlijke vegetatie" vermeld. Zodoende moat de vraag worden gesteld hoe de adviseurs tot het resultaat komen dat sprake is van toepasbaarheid van de beoordelingswaarde op mariene habitattypen en soorten in de Waddenzee? Rapport van de commissia van de Duitse deelstaten Inzake bescherming timer] ImmIssies (Landerausschuss filrimmisslonsschutz)
De „Beoordeling van verontreinigende stoffen waarvoor geen imrnissiewaarden zijn vastgeIegd" („Bewertung von Schadstoffen, Mr die keine Imrnissionswerte festgelegt sind") is gebaseerd op drie voormalige rapporten: „BeoordeIing van verontrelnigende stoffen waarvoor geen immissiewaarden zijn vastgelegd" („Bewertung von Schadstoffen, fin- die keine immissionswerte festgelegt Bind") van 1990, „Redo op kanker door Iuchtverontreinigingen" („Krebsrisiko durch Luftverunreinigungen") van 1992 en „Beoordelingswaarden voor luchtverontrelnigende irnrnissiee' („Beurteilungswerte für Iuftverunreinigende Immissionen") van 1994. Het door de adviseurs gebruikte rapport houdt zich In hoofdzaak bezig met de beoordeling van het risico op 54
Ongeschikte beoordelingswaarden
kanker door luchtverontreinigingen. De door IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 6) gebruikte beoordelingswaarde voor PCDIDIF ult Hoofdstuk 3.9 van het rapport (Dioxines en dioxine-achtlge stoffen, Dioxine und dioxinähnfiche Substanzen) dient over een depositleperiode van 200 jaar waarborgen dat noch een overschrijding plaatsvindt van de waarde voor maatregelen vaor kinderspeelplaatsen volgens do iDuitse verordening tot bescherming van de bodern (BundesBodenschutzverordnung) noch van een niet wettelijk vastgelegde orienteringswaarcle voor agrarisch gebruikte gronden. Bovendien dient deze beoordelingswaarde te warden gehanteerd ter bepaling van de depositie op weidegebied, am ook de opnametrajecten 'mak, melkproducten en vlees indirect te sturen (LANDERAUSSCHUSS FOR IMMISSIONSSCI-IUTZ 2002: 16). Der beoordelingswaarde dient daarom te warden geklentificeerd als een beschermingsdoel dat gericht is op de menselijke gezondheid. De vraag doet zich daarom voor hoe de adviseurs tot de conclusie komen dat deze beoordelingswaarde toepasbaar is op marlene habitattypen en soorten in de Waddenzee? Samenvattende benordeting De bovengemfddeld grate Internationale betekenls van de Waddenzee eist dwingend dat rekening wordt gehouden met de uiterst complexe factoren die het ecosysteem beThvloeden, evenals de specIfieke beoordeling van het zeer kwetsbare bestand aan hier aanwezige natuur. De door de adviseurs gebruikte beoordelingswaarden zijn voor de Waddenzee echter angeveer net zo gesohikt als beoordefingswaarden voor mariene habitattypen en soorten voor te beschermen waarden van het binnenland. Warden de beschermingsdoelen gedetailleerd bekeken (bijv. „terrestrische ecosystemen", „bodemveranderingen", „kankerpreventie") lijkt de geschiktheid ervan tot beoordellng van te beschermen mariene waarden buitengewoon onrealistisch. Toch warden de gebruikie gegevens door de adviseurs op grond van de beschermingsdoelen „voor de beoordeling van het effect op de FFH-gebieden toepasbaar" (Jar die Beurteilung der FFH-VertrAglichkelt anwendbar) geacht. Er most daarorn warden gesproken van een belangrijk gebrek in het rapport op grond van ongeschikte beoardelingswaarden_
55
Foutleve athakening van het onderzoeksgebled
6 Foutieve atbakening van hat onderzoeksgebled IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 8 e.v.) grenst haar onderzoeksgebied af door de maximale
extra belastingen die door het project worden veroorzaakt, te plaatsen legenovar de dienovereenkomstige beoordelingswaarden. Ze gaan ervan uit dat leen extra belasting van minder dan I % -van de betreffende beoordelingswaarde niet meer als noemenswaardlge, causale bijdrage tot de immissiebelasting kan warden beschouwd („Irrelevantie-criterium"). Hierover kan worden gezegd: I. De door de adviseurs gebruikte becordelingswaarden zijn niet geschlkt am te warden toegepast op mariene waarden in de Waddenzee die dienen te warden beschermd. Dit werd door de auteursfinstellingen van de door de adviseurs gebruikte bronnen bevestigd. Dientengevolge dienen daarom ook de projecties van IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012- 2: 29 e.v.) ter afbakening van het onderzoeksgebied als foutief te warden aangeduid. 2. De twijfelachtigheid van een „irre1evantle-criterium" wordt ultvoerig in de kritiek van het tweede stikstofrapport van IBL UMWELTPLANUNG GrosI-1 belicht. Om deze reden wordt op doze pleats verwezen near het betreffende hoofdstuk in het work van ALBRECHT (2013-1: 33 e.v.). 3. Bovendien blijlct op grand van de cirkeironde projectie van de emissievlag niet dat rekening is gehouden met de regionaal-specifleke windrichtingsverdelingen met voornamelijk wind ult zuldwastelijke richting. Oak in clit gavel woicit verwezen near het betreffende hoofdstuk in het werk van ALBRECHT (2013-1: 29 e.v.). 4. Verder moet warden bedacht dat getijdenstromingen de deposities van verontreinigende stoffen in de Waddenzee ook buiten de door de adviseurs geprojecteerde emissievlaggen voeren. De adviseurs gaan met de deposities op de Waddenzee zo cm alsof het zou gaan om eon onbeweeglijk landoppervlak. Opnieuw wordt daarom op deze pleats verwezen near het betreffende hoofdstuk over dit theme in het work van ALBRECHT (2013-1: 31 e.v.). 5. De door IBL LIMWELTPLANUNG GmbH (2012-2: 7) in Tabel 3 overgelegde waarden over de maximale extra belasting voor vasteland en water zijn Filet begrijpelijk. Er blijkt niet hoe de adviseurs tot deze cijfers zljn gekomen. Samenvattend dient te warden benadrukt dat het door 1BL UMWELTPLANLING GmbH (2012-2: 7) overgelegde resultaat aEffecten op Duitse Nature 200D-gebieden kunnen zonder diepgaandere toetsing worden ultgesloten" als nalatig moet warden gekwalificeerd. Dit geldt al helemaal ander het aspect dat met essentiele bio-indicatoren evenals met de belasting van water en sediment in de Waddenzee in het rapport geen rekening is gehouden.
56
Gebrekkige inachtneming van FFH-gebleden en Voolreservaten
7 Gebrekkina inachtneming van beschermde qableden en soorten In een ,,Natuurbeschermingstechnisch advies", dat zich volgens de titel als doel heeft gesteld om de „FFH-verdraagzaarnheid van immissies van schadelijke stoffen nit de iuchr te beoordelen, mag worden verwacht dat habitattypen, soorten en vogelsoorten die gevoeHg zijn voor verontreinigende stoffen, warden onderzocht. Dit gebeurt niet. in het rapport van 1BL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2) wordt met de te beschermen waarden slechts rekening gehouden in de mate waarin de toepasbaarheid van de irrelevantie bij ongunstige staat van instandhouding wordt getoetst. Dat heeft enerzijds tot gevolg dat de meeste waarden die gevoelig zijn voor verontrelnigende stoffen en die dienen te worden beschermd, helemaal niet in ogenschouw worden genomen. Aan de andere kant worden te beschermen waarden onderzocht die niet gevoelig zljn voor verontreinigende stoffen, alleen omdat deze een slechte staat van instandhouding hebben. Een dergelijke melhodiek herbergt in een aanzlenlijke omvang gebreken, die in de tekst hierna worden besproken. De classificeringen met betrekking tot gevoeligheid voor verontreinigende stoffen en staat van instandhouding vonden pleats met de uitvoeringsaanwijzingen voor soorten en habitattypen (Nollzugshinweise für Arten und Lebensraumtypen") volgens N1EDERSACHSISCFIER LANDESBETR1EB FOR WASSERWIRTscHAFT, KOSTEN- UND NATURSCRUTZ (2012-2).
Indifferenties bij het aantal in aanmerking genomen gebieden Bij de vergelijking van het onderzoeksgebied in het stikstofrapport (IBL UMWELTPLANUNG GMBH 2012-1: 19) met het onderzoeksgebied in het rapport over Iuchtverontreinigende stoffen (IBL UMWELTPLANUNG GMBH 2012-2: 9) blijkt dat het FFH-gebied „Teichfledermaus-Gewässer in het gabled Aurich (Nr. 183) en het Vogelreservaat „Osffriesische Meere (Nr. V09)" niet meer in aanmerking worden genomen. Van een reden hiervoor blijkt niet en deze Is niet op te maken. ..S ,. a.....,2.,.__ ,,,,r......,-, ,,,,.......4 ... -0' --'" .;::: Z - ' . . ' ' - .r - ---r.v'---.- 1., V P-W11, . .: ---- e "G
1TP
...._
IIVK nSil3=CaO...waltelft. ..A".., 4. .,.' 0.5r.7,-.■ .i.wf.r.. ...... .r.or...foom.KI ...„....;........?? .. ?aret.fitti..., ,,fr 'W. .c.,-Xtalt‘C
12-te.....g.= .4'''' '''' ...IA! _.= Mill'l % '''.1'''... -.''''4, . EMOra;PWASIMI.11.1.--.. . - ...,02,-. ...._itv..1.....1. _kbred.,,,,,,, ..-...,*,,,,v,4,4;roP*43
--._w-.=._r.r, ---.1=m-*7- , .: . 477..... ..,..„,:=11 .27...• ..,,,....„.41.. 4.^,.. ' -• x., 'F'fr- FtL'i. '.; e ' _,4:11 45P,f 4r.,49T 44. , - .1.,...1..•3 ,...v.,..,—.. . ,,_.V.ElZitif ''' ''. - 'Cr 4. -' , -^1 b - 1.1%.„7 .,,. 4■Xvieell ""4;1'71111 sp. ..,... . -
‘..•' ' .4-, 3'..."16.. •-•A.....,Z.-,..,,1 ' .II =1677:*. " 7 Vow p___ p:t I- i. ,-..: Z . .., - ,. ... ,•ntr "°.,..--",;:": - .Z.:,...... - ; v- _ • *.X--• 7,7--, %,,,
• "
- .7.., _' ow ■ 1,......4. . r' . - • •.• .... •v,...:41. •‘.....- ..• ,11.:,„:. /1:-. ! ."... , i--. - e-- • -,•• ._._,.. '75,-, .', ..POrf_ ,..A.X* ... ' t Ze3aCa . '...." . .....-
.041...;.
.
- • 11 \ .. ....v.. . V ..--;:a.1 • .,. ...,_.
- 7.7 ..,101.4. .. ,-. PL7.1.XfOtti Or-17,14 troll, • • ..skttinormi.err tranaastmosa■.-,..-4.......0.141imr.le
-IF ....,, ...-• ,
.0:
"' .. '"70- 49's..e.474511-. - -.--"• •. :Ap.v...,5..-.A. , - ).----' .o. rer., 1,2-' I. -6.r...r . ...,, ...., ........s.. 4.tr_,.. -Jr_Ap — .....1.- •,-
e -:::: ,..
.1. -''' a _ ..„„ ,... _.-_,. SZT .. ..„„....riWzr . . -7
V,,
...:,‘
nr;
..z..-._k, _.7.. . . _ ---,-..- .e.,. -:.- -.. ,ce.woireAL4 _,,..*; . zee - .
_e, 10••••••,.....t . U ..,-.W.: • -4,.. ."- . - . OL M1,4.11.3
f or -A.. ,......-,4, . ......,a, f..1 -ff. .a--11 . %-r/' -.4..I7Tri■-‘,. \•1 ,.,- _ '‘...r. • . .rr$---1-r-",';;:..tt F.? _ " e" ...,--,. ' -r , ..c . „....-,-'1,,, • . .,.t-I•Ci..,,-4,.... .1...) -Witham% -.I . ' 4-If.' - . I 4 i. —. ..L.../ -'. 4 l . 1 ::--p7.-1 :.".Nk . l. ,_....5••-• • f--. .• , : I' r - -• : .- _ -..1c-,^. . 7:4! ',I:1mi ..1 ' ,_ , — .... „ ..---r•-- r.:-.,-. • , _I'4 r . -•• . ., ' ....-t ..ta tt; V-- .. • 5,..... .,- • .....-.-• .r.__..4-- .. .---s., -'. . . f 1..t.Ettqc . . OL 31....1.tf.M, I. ,- . ). t 4 IklA , MCI 2 >-- ._ • 1 . .....twers,.re -;;;''' _ ......... 'ii...i..... 1 .4 X,1 "- ' . ' fir.:-7...... % 0 g-. .7...„.... ......1.1.4..,......r......., ("40".....O., .. .,.. ...-k- ......-.15...1.1.....0..,....tm L'ar
. _... ."
„-
i -/-)., ."-..fa -
„p _,. : .= .1.
g.,..N...-1., ....,,.. )-.4...t. ,__ .' . . ,., ,..., v., ' • il .--.. 1.1...,..r1, • ....x.m, •- ' ti.- 11"---• • et. ? --- . 0•..tt-'-:=.==—"' - -..el..'-,,t-2 -7 . : ...J V. Afb. 26 (links): Onderzooksgebled voor het Stlokstoffgutachten (1BL MILICUPLANUNO GlopH 2012-1: 19). Afb. 27 (rechls): Onderzoeksgebled voor het Luftschadstoffgulachten (1BL imelipLultmoGrnbH 2012-2: 9).
57
...r—=.-.'
Gebrekkige InachMeming van FFH-gebleden en Vogelreseniaten
Onvoldoende aantai FFH-gebieden in zijn geheel kan worden gesproken van een gebrekkige inachtneming van tairilke FFHgebleden. Van in totaal 16 gebieden die voorkomen in de districten (Landkrelse) Leer en Aurich, die in de directe nabijheid liggen, heeft IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 8) er 3 opgenomen. Tab. 7: De in de unmillelbar benachbarten Landkreisen Leer en Aurich evenals de Stadt Emden enthallenen FFH-ciobieden, Lid. Nr. trebled habnattpon ia PrInOttirostbdIche Dtilage I habifettypen Nallsoalpark MaderslchsIschos Waneorneor (Nr. 1)
19
gillimilM111111..
Mil 5
5
on 113L ()Woburn (2012-2) erfasat
x
mi li
4
a nt et e en g mge.ung ' r .. 4 gas • et, to - s i oor • u 0 ' r. • ! lapeer"oor.:
111=M1111 6 r 23
2 1
.1111E =i1M11.111.
EsterwoeI D (Nr. 1 MI un, Uri. • aapsen. `r. 0 7 -- ormaus- awSanerin . a - urn Aunc 'I t. t 1 11 lbtower Forst (Nr. 192) Kollomner Moor en Ktinge (Nr. 193) 12 13 NOselet Weld (Nr, 205) 14 Magrodess NJ Po1shauson (Nr, 215) 15 Wolfrneat (Nr.216) 15 Barger Meer (Nr, 412)
=NM 4 6
1 1
2
2 7 2
1 a
Onvoldoende aantal habitattypen In zijn totaliteit dient te worden gesproken van een gebrekkige inachtneming van talrijke habitattypen. Van in het geheel 35 habitattypen die voorkomen In de Landkreise Leer en Aurich die in de directe nabijheld liggen, vertonen er 9 een kwetsbaarheid voor verontreinigende stoffen. IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 11 e.v.) heeft slechts 3 habitattypen opgenemen, waarvan een habilattype geen kwetsbaarheid voor verontrelnigende stoffen vertoont. De verklaring is wellicht daarin te vinden dat de adviseurs uitsluitend habitattypen met een slechte staat van instandhouding onderzochten, maar niet een classificering van de kwetsbearheld voor verontreinigende stollen op basis van de ,,Uitvoeringsaanwilzingen voor soorten en habitattypen" C,Vollzugshinweise für Arten und Lebensraumtyperf) volgens NIEDERSACHSISCHER LANDESBETRIEB FOR WASSERWIRTSCHAFT, KOSTEN- UNE) NATURSCHUTZ (2012-2)
58
ultvoerden.
Gebrekkige inachtneming van FFH-gebleden en Vogerreservaten
Tab. 8: Do in de unmiltelbar benachbarten Landkreisen Leer en ALM& evenels de Stadt Emden enthaltenen habltattypen. ihre vemntreinigende stoffenmpfindlichkeit en ihr beschemingstatus.
Gebrekkige fnachtnemIng van FFH-g obleden en Vogefreservaten
Ltd. nr.
Habdattype •,41 —
a
ti 0
a
R. 1 & - --* E 2
e
8i
g g d 1
MOSUndilAnke
2
Meerwassor. 1130 Astuarlen. 1140 Vogatallonsfreles &Mick, Sand- en Mischwalt.
A
1150 Lagunen van het Kustenraumee (81[0(181:len),
nm 7
mi
9
11
. ma
ii
t
i
-
/160 Elache (voile Meeressarme en -buchten (Rachwasserxonan en Soograswiesen). 1170 Rate. 1310 Ptionforvegelation mat Salloomia en anderen *pagan soorten op Schlamm on Sand bronrwa . 1320 obi gran- - - • a pa mon man man). 1330 Mantische alarms-en awn- • o ne . etal a madtimae). 2110 Pdmfirdanen. 2120 we Banen met StrandhalbrAminophita arenartn.
2160 resdiegendo enikalide Dtmen de abandon Zona (Canino- Ulicalea).
• , wen met i-nppophaa rhamno dos.
x
2180 Bewa1delo Onion de atlanlisoben. konunentalen en borealen Region.
•.5
-.„
i7,
2
S
-2 <4 .1 4
■at .c
a.
5°.r2 ...
%
V
1..,
w
U.1
a .1
E
i%
3
1
2. & 43-
-2
x
x
X
x
x x
I',
24
x
3
X
0.1
x
2-3 2
3 3
E
.. a
,,,-
x
X 3
x
X X
X
x
MIN •• mimillillill 111111 NIIIIM111111111111M 111 M.111111111111MEN
•
= N um ill MII.1
1 ■ 1 I nan met Salixrepens asp argent , - •
E N
a I ,,, X „.-
A
N.;],'
co kr, .— ....7. • A 71 c o
1. g e) la
x
3
6
i
mat slechts ochwachor atindlger overspilling door
-
•
..1. Mil
NM MU
III Milli
Nil ili 11 .i
1 am I ail " "
7`7711=111111111111
ri jrra7 2 • . -spo an , 30 7150 Torfmoor-Schlenkon (Ft pc
ma!
I'
111
1-2 11.1.11 Mil 2
VIM 1111•1112 .
I a Omen-Buchenwald (Luzulo•Fagelum).
91:0AT ° utionowald 'ererMet him giugnosa on Fraxinus excelal Alnion lncanae, Sadden albae).
or (A1110- Parlion,
60
Gebrekktge Inachtneming van FFH-gebieden en Vogekeservaten
Onvoldoende aantal soorten In zijn totaliteit dient te warden gesproken van een gebrekklge inachtneming van talrijke soorten. Van de in totaal 20 soorten die voorkomen in de Landkreise Leer en Aurich die in de directe nabijheicl liggen en waarvan er 11 een kwetsbaarheid voor verontreinigende stoffen vertonen, heeft IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 11 ff.) er uitsluitend 4 opgenomen. Het versohil is verklaarbaar doordat de adviseurs slechts soorten met een slechte staat van instandhouding in ogenschouw hebben genomen, in pleats van in de „Uitvoeringsaanwijzingen voor soorten en habitattypen" („Volzugshinweise für Arten und Lebensraumtypen") volgens N1EDERSACHSISCHER UNDESBETRrEB FOR WASSERWIRTSCHAFT, OSTEN- UND WATURSCHUTZ
(2012-2) gericht soorten
te identlficeren die gevoelig zijn voor verontreinigencie stoffen. Tab. 9: De fn de benachberten Lendkreisen Leer en Ankh evenals de Stadt Emden vorkomenden soorten, ihre verentreinigende stoffenmpfindIrchkelt en Ihr beschermIngstates.
61
Gebrekklge Inachtneming van PFH-gebieden en Vogefresarvaien
8 1. 1' . . 7 t ?.A 1
, .
I mi
51
3
i hi
10
Enta
(A1oso Wax
Flussneunauge
(Lampotta flovions)
Malfisch Rose olosa)
Maemaunauge 4Votronlyzog rharkus) Nordseeschnlipel
stolobaor
5
'A
eLu
± k
1
i
2'
1111- ' III :
2/2 II
K
Monk
Ftsobotter (Lulta !Wm)
(Moos III
g
"Weber
IN Kegakobbo (Hofichoorus Kleine Hurelsennase
(Rhkorophus hipposichwas
ii T daeslchfled o etrus
HIM MI 11
1111
(Cobitis
lumens)
i'
C.
Z
•
I
laenimmp chsg uLlIzss gawrt Sow
ii Schwel swal Phoceena
ii
I
(Coragonus oxyrktams) 11111111111.1
roultri Seehund El
.
MEIN EINE IN 111111MMINI1 I•I IIII M„, IE=MI II g' .8. H
Mile mg
NEE= 111
ii
•
Besondets Ireng Rol e esohtltzt §7 aschillg Llste bs. 2 Nt. 13 -7 Abo 2 ND ONatSchG Nr. 14 8NatSchG
8' 2
= (Rhockus meals 2
i
IIIIIII.E11111
ummi 1 413
• 111111111.111111 '2 n MEI
(hlyotis 1111
•
MIN
.111 21 e
II
t( out M t crom a) 11 1 rmoion sla upnaga
17 Zlerliche Tell ers chnecke
(Ankus varficulus)
El IIII
ili
I
i 11
212 II
mil
• II • Mill111 1" IIIIII a fns el dos gurodum rfn .
IK:po:ibmaniulter Tea mark: e :
20 Sumpt-Glaraltraut
(lipaas loosehr]
111 11111•11111111
Onvoldoende aantal Vogeiresentaten In zijn totaliteit dient te worden gesproken van een gebrekkige inachtnerning van talrijke Vogelreservaten. Van de In totaai 11 gebieden die voorkomen in de Landkreise Leer en Aurich die in de directe nabijheid liggen, heeft IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 8) er sIechts 4 opgenomen.
62
Gebrekklge Inachtneming van FFH-gebieden en Vogelreservaten
Tab. 10: Ge In de unreltlelbar tkenachbarten Landkrelsen Leer en Aurich evenals do Stadt Emden vorkomenden Vo eIschutz ebtete. Lfd. Nr. Gebied vogelsoorten von IBL Oklenburg (2012-2) erfasst 1 2 3 4
5 6 7 8 9 10 11
Nationalpark Niedersachsischea Wattenmeer (Nr. V01) Westermarsch (Nr. V03)
92
x
18
x
Krummham (Nr. VO4) Ewiges Meer (Nr. V05) Rheiderland (Nr. V06)
40 12
x
44 40 35 133
Fehntjer lief (Nr. V07) Ostfriesische Meere (Nr. V09) Emsmarsch van Leer tot Emden (Nr. V10) Esterweger Dose (Nr. V14) Hund und Paapsand (Nr. V60)
.
20 17
Ostfriesische Seemarsch zwischen Norden en Esens (Nr. VG3)
63
36
GebrekKge Inachlneming van FFH-gebleclan en Vogefreservaten
Onvoidoende aantal vogelsoorten In zijn totaliteit dient te warden gesproken van eon gebrekkige inachtneming van talrijke vogelsoorten. Van de in totaai 46 vogelsoorten die voorkomen in de Landkreise Leer en Aurich die in de directe nabijheid liggen en-die .gevoelig .zijn voor verontreinigende stoffen, heeft IBL UMWELTPLANUNG Gme1-1 (2012 ..2: 8) er slechts 4 opgenomen. Dit enorme verschil is eens te meer te verklaren doordat de adviseurs zich In hun werk ertoe beperken orn slechts te beschermen waarden te onderzoeken die eon slechte staat van instandhouding hebben. Om echter recht te doen aan de titel van hun werk, hadden de adviseurs de gevoeligheld voor verontreinigende stoffen van de te beschermen waarden als eerste stap moeten belichten. In het geval van de avifauna dient bier de voedselecologie erbij te warden betrokken, omdat deze het sleutelelement . vormt van de opname en accumulatie van schadelijke stoffen. Het Iigt daarom voor de hand om centrale bio-indicatoren van het BundUnderMessprogramm fOr die Meeresumwelt der Nordsee erbij te betrekken, die tegelijkertild een centrale voedselbasis voor de vogelwereld van de Waddenzee vormen: vissen en mosselen. Om deze reden werden voor de Label hierna die vogels geidentificeerd wier overwegende voedselbasis LAE vissen en mosselen bestaat. De Informatie werd bovendien onderbouwd met de Inhoud van het hoofdstuk „Aantastingen en bedreigingen" LBeeinträchtigungen und Gefahrdungen") van de pUilvoeringsaanwijzingen voor soorten en habitattypen" (Yollzugshinweise Mr Aden und Lebensraumtypen") volgens NIEDERSACHSISCHER LANDESBETR1EB FOR WASSERWIRTSCHAFT, KOSTEN- UND NATURSCHUTZ (2012-2).
Neemt men in ogenschouw dat in het geval van de Waddenzee gesproken wordt van het knooppunt van de Oost-Atlantische vogeltrek met 10 miljoen vogels en hier de bedreiging van de voedselgrondslagen door verontreinigende stoffen en daaruit resulterende effecten op de vogeltrek niet warden onderzocht, clan moet warden gesproken van een ernstige tekortkorning van het rapport. Daarnaast client te warden bedacht dat verontreinigende stoffen zoals bijv. kwik de frequentie van ontwikkelingsstoornissen en sterfte van embryo's bij broedvog els kunnen verhogen. Om deze reden dient ook de in het internationaal belangrijke ecosysteem Waddenzee broedende avifauna te worden onderzocht, voor zover haar voedselbasis uit vissen en mosselen
54
Gebrekkige inachtneming van FEH-gebieden en Vageireservaten
bestaat of de uitvoeringsaanwijzingen (Vollzugshinweise) aanwijzingen geven voor een kwetsbaarheid voor verontreinigende stoffen.
65
Gebrekklge InachtnemIng van FFH-gebleden en Vogelreservaten
Tab. 11: De in de unmittelbar benachbarten Landkrelsen Leer en Aurich vorkomenden verontreinlgende stoffenmpfndlichen vogelsoorten en Ihr beschermingstatus.
66
Gebrekkige inacianeming van FFH-gebleden en Vogelreservaten
i
Lid Kr
11111 1, IMI
,„,.
.
glin g 1
mili i l L. ,,,-: 1
i
MIMI Ill I1 '
°°` • 3 g kall . . 0 Mill MI 11:1°.°-, - IM sm 11111MMIII Illr'R- III IMBI M 'I/ ligliMalll IMII NMI
E
11=1=E ii. is-
MIMI II
NI
WM IMIMINIII Ilittrz"."WEN IIIIIIMIIIII lit= • MI •Mill lifiliMil 11=0,-- En mom IIII Id 'F'''''" III IIIIMMMIld IIIEEMIll •NI •IMIMIIII •liil III --°-ii•IEEE "NC: if*M 1 II 11111111•111M II ;,, . --) 1111M1111111 II mi gg BM g""*Im4") lib II 1111 l• 111,-A-----) Milli ' IIMMIN Id= --" EMU Iii MEI Mad= Ili IMMIIIIMill iiiiRE10111 11 ' II IN IiiiM 23 Ii3?!i( :t. MIMI , t!iM IN 111 M R° - Y' 4 IMIMIIII II 111Mil hi r..--P---. BIll IIMMillinill 2* Ei#iiiiIFIM , iNIMIIIMINILIIIII . 11111111111111111111 MI MIMI El FilfiREEEM iii Minillikild Magill MI MI II 0 "="lrh-d* 11 1111111.01 " 11111 4-"°'-`r-* Mil MMII III WERE= lib IMMUNE lilEti . II MIN liMiiill bi :::.,4 ' OM MINIM Mil lilz="'"- MI 11 OEM Ili hi ,L=10 Mi IMMIMIN MI Mill ,., ii1• li NMI ill ill INT- ° MUNN II iii Mil 1111--"M II NMI= Oil 11111EREEM 1111121MHINIMII/ IniliiiiiiiiKOMMII III lil MU iikiiiiiiiiiIMM II 21111111111EM lillEEIMIIIIIMMIIIIMMMIli EFiiiiiii ., , EN A III IMINIMMIll 0-144 iiii III MEM.
•
i Ti
imolm Noma
i ,
h.
67
Gebreickige Machtneming van FFH-gebleden en Vogelreservaten
Onvoldoende aantal habitattypen met slechte staat van instandhouding. In de Landkreise Leer en /Vidal dle in de directe omgeving liggen, zijn in totaal 35 habltattypen aanwezIg, waarvan er op Duitsiand betrokken 24 en op Nedersaksen betrokken 20 een ontoereikende tot slechte staat van instandhouding vertonen. IBL UMWELTPLANUNG Groat.' (2012-2: 11 e.v.) nam slechts 3 habitattypen met een slechte staat van instandhouding op. Daarvan Is or een niet gevoelig voor verontreinigende stoffen en zodoende niet relevant voor het onderzoek. Tab. 12: De In de Landkrelsen Leer en Aurich evenats de Stadt Emden vorkomenden habi(attypen en ihre Erhaltungszustande. lm vergerijking ergehen zich verschite zwischen de Gegevens van IBL MIUEUFSAPORICL GmbH (2012-2: 11 ff.) en HICLIERSIC HIM CHM LIMWS I rpm VOISA WATIRCIIRTSOIM XDSTL* ere Nummurx (2012-2). z pe fa'. e, 3r o g 1 AS. i 1 4 F, t= 2 , g r-1 25 a. tr. 15 -.. a ii
1, .1 .
i =--g g ig
2
i 411 14 .,. , • ,eg . E r.
2
2
g di 0
i
iF.1 .
i 67 %
itg ',
Fill
Ao
4 F
q-di
AS
.1
li.
tm iii
ili
ab
lirk
i
.1
I
-2
0
netlg
IlEigiiii 111111111■ INIEWM1111■ gowg Lillakipiiiii niillidl on.ug IIIIIIIiiiiiaiikiiiiiiiiiiiiilail=M1111111M1111111■1111 irmirm-rwrm um -T-rq---.1 EN MOM MEM 5 , MO Flub!' mile II deresuume en -breehlen (Ftdohorossederw n en Se-. = Wesel' 111111.1110 IMMITIMIell LIiii MINN IliZilialliiiiii• iii :21110 PlenTervegetetiir m et 0Selreerole en onderen ernAhhuerr 00Olea Op ffillilld mum gonog liiiiiffl 11 Ulaillailiairatilia 11 ll.11 wiiimmaiwin 1•1111•11M■illiiiill Ubl'i" oneug eillog er'
" 111
en
Mt ' tn. a et • . map ,e Treed n.
1
. r a . 0. 2150 Fitehal en de erolo11de them de oberfaarii hi Zona cconuno- cureto.o. ii El 2 50 Mtn reel = . • • - min. , Ng . oneOril' . a ream' 55p• Melded , •on wen • e il 2100 Belvedere Demi de eland:then, kende dahlia en borderer' Reglort. II
11
11.1
ganog iiiim =mu MIiIIIIIILIMMI
... El
ELAM Maxi
min unzureleholtd mai gu,.. rg
. MU
1111=11111120:EM
1
MN '''''' . 11111
O230 sozlhesnaral etN vae.hw e i.i mogiene psEro lorielesen Ornd
i m .648,119 Pre: iwasokeert
111
Op hoi1oeresom
sobrnorden op dem
bode 10,14050o rmia- *atom rk
• •e 'et nr0014, eede home _ %le . mete erre Walloon'. overoanos- en • "rrnpresenroorhe
Eli
si.. will-41Y i
.
iiimai nia • 9120 Auenwelder m el Moss &Inane en Frardnue encelefor (ATno- Pedro. Alden Waned, 0511d05 Mee).
I
EN
1111=
M1111.1111.11
IiiiiilEilli matcher
EMI.= OA
1111111
11I
5
hd •thlOCM
(e)
erldeehe
.
IIIIII .11
11
11111■11.
68
a
addled
eohledht •d5lech1 edhlechl
MEM iiiiiiiilial
IS IS mini•agagn unzonoteliend nr, i1ii1ll11113iiiiiia
dime
ad
CHM • C lb.
Gebrekkige inachtnem frig van FFH-gebieden en Vogelreservaten
Onvoldoende aantal soorten met slechte staat van instandhouding In de Landkreise Leer en Aurich die in de directe omgeving liggen, komen in totaal 20 soorten voor, waarvan er op I3uitsland betrokken 13 en op Nedersaksen betrokken 8 een ontoerelkende tot slechte staat van instandhouding vertonen, IBL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 11 e,v.) nam slechts 4 soorten op. Tab. 13; De In de Landkreisen Leer en Aurlch evenals de Stadt Emden vorkomenden marten en ihre ErhaItungszustande. Im vargelijking ergeben zlch verschile zwischen de Gegevens van IBL MILIEUPLANUNG GINN (2012: 11 If.) en NIEOMSACHEISCRER LANDESBETRIES VOOR WATERWIRTSCHAFT, KC:emu-Ell NATURSCHUTZ (20122).
69
Gebrekkige inachineming van FFH-gebieden en Vogeireservaten
Lid Art
.0
RI
igz.; .4 N
2355
' 2 .
1
. x
g 4'20 E t,
$, I ± IL II2 E Ca ''''
Nr.
Bittern%
I .c.
±
II
E
0
.1
M
'a' . -. HMI 1 .... ` -=
ZzEd (4
ii
IC, .il Via
It
...„.,
2 ] g F
im
1222
MIMI mmiii
gonits
IIM
Schl .arnmpelUeer (Misgurnus
2-. fto
m
4 .1 ' •Gc V
A' , c 9 2q
-03
Oz r!,
- .
unzureichend
unzurelchend
mom.
unaurelchend
Garnuft $ftehund (Pboca
601011Ni:her sChwalnswal (Rowena phoCcena)
iiiiiiiiiiiiiill mai 9 ne a
11
immill=
vfluIlna) MN
laill
mai
.
unzure c en
unbokannt
MU
Iiii.iiiii
Moosjurafer (Leucorrhfinta .11.
Zionithe Tenarschnecko (Aerfsris
vortkulus)
Kflechender Sellerie (Apkim h 19 Schwimmendes Froschkraut
auhlocht
sc lacnt
Mil
M
MI
Stolnbolner (Cohifis Mara)
119 • MS
utonlurn nafans
E;
=
II IIIMMIIIIIIIIIIelliral
Mann Was° asa lo)
Grocr
I
2z
unzureichend
Kegelrobbo(Halichoprtisgrygus) 111 111=111.
II
= (.9 0,
t
41
,g
lii ill lliMillial
ii
IN
i
;12
Fluseneunauge (Lmpfra ae
fluviaWls)
ii Fischoner (tutra luta)
12
1.a
RE,E0.-
(Rhadeusamarus)
ii IN oNoldneexcs)hrtapet (Core
u
Vi
I
i -g . . ti 1 L. ZY,c":".• S D. ,, —g .2 : 3 & 0 ..3, ..,:i I
l
Meerzunattne (Perromyzon
II
6
; 11 !
NEErimm ii mi
3 4
g
MI
MI
MEI
11111111111 NM Iiiiiill■ mummummainal x
20 Surnpf-GtenzEueut (Loans
schlecht
schlecht
toeseq)
Onvoldoende santel vogelsoorten met slechte staat van instandhoudIng. In de Landkreise Leer en Aurich die in de directe omgeving liggen, komen In totaal 46 vogelsoorten voor die gevoellg zijn voor verontreinigende stoffen, waarvan 9 broedvogels en 3 gastvogels eon ongunstige staat van instandhouding vertonen. 1BL UMWMPLANUNG GmbH (2012-2: 19) nam slechts 4 soorten op. Bij een soort noemen de adviseurs geen staat van instandhouding (wife oolevaar), bij een andere soort heeft deze slechts in een specifiek beschermd vogeIgebled een ongunstige staat van instandhouding (Noordse stem). Alle andere door de adviseurs vernrielde soorten zijn niet gevoelig voor verontreinigende stoffen en zodoende niet relevant voor het onderzoek (grauwe klekendief, frater, strandleeuwerik en sneeuwgors).
70
Gebrekklge InachtnemIng van FFH-gebleden en Vogolreservaten
Tab. 14: De In de Landkreisen Leer en Aurlch evenals de Stadt Emden vorkomenden schadsloff- emplIndlIchen vcgelsoorten en ihre Erheltungszustande. Im vergelliking ergeben zich verschlle zwischen de Gegevens van 1BL MILIEUPLAMING
GMBH (2012-2: 19) en
NIEDERSACHs1SCI-lea LANOESBETRIEB VOOR WATERW1RTSCHAFT. Kils-reN-UND
NATURSCHUTZ (2012-2).
T1
67)-lati44. /24,(.7.6,p.,4
VS- (1.-•‘(/.6-C761
I- 6,
6_
t 1731_ /4nrci.,-e r
(. 2 C.) - 4
Gebrekkige inachtneming van FFH-gebieden en Vogelreservaten
I5 go .
I
•a N.
E = .a. L-z 2i. • n, •
=a lig - h i _
iir,r=7mim I EililialliMilli
;LI
4 —
°"I . vt_x
z ,.
is I
_ ft`
il
11
an
is, i
Ill
_of2
1.E.7.
lift
2a
IIII ""
MIIIIMIENIENIMIN
lififf'!"'"""'''" MIMI= IIMEREMIIIIITIN mi gat=sEp im
IIIIIIMIll MI 9°"`"
, mi I= IHRK40. alEgaimilum •La I= immil
=moan Kiiii mirinffl ....
min ip.7 .,Nal INIUMMIMINIIIIMIlliffil si Iii""""' mth% ■ °°""° NUMBER M KiiiM MEM= II Mill lik,=..., • II 1111111=111111=M1 iir,tr • MI II -`-'" 1111= iliiiiii■ illEiliiIN MEM IIMMIii.. Illi EMMEN WialliiiiM ■ffilita IliffigligialM BM ifiEgiiiiiiiiiiillli M =I ■ffilial liEgiiiiiiiiiM • =1111111•Millliall Iiii 1111 MIIMI•1111 Mil 1111EgiliMIIIII IM MIIIIIIIIMEEN " FRAiiiiii11.14 MEM= wiiiiiiiimmium =I v,', 1 MEM
avir-=-.., •NEM=
wam-rezi L4.46..r.4.4.11
lifill111111M11 Illigill 11 11 =-"'")1111 'Il' l!le II. '2 EiERIMMEI NM RREMIIIIIM■Mill IfilLt:tr li f a-d. /NM
Wan 1 ix 0•,••,... 4,...1=
: raud.. (Gads at. MEM
ISM NIANEFT43, 6:t.tiAii
RIM ■ — INIMiii MINI
'2 FENEEMENM ME MOMMi 'PEWEE NM MI Mildi "14'nm (44° r6'" M MIBMIll Mill " Z:"`" 'HE'''. Eli= = mg i=i arilqta , NI FiREEM II ti .1 NE iiiiMIIIII Filt,.--I i i 1 • 11= Mil 6""'' NW NM IIIM■11111111 M Tratornmo fU
94 Mill I
iiiiiil •'' B'
lir=
/4-..{.0-te1/4it
MN
IN IBM=
72
=MIN
12,24.111M
)Vall 1.6 16/1-14,0-e.et,a
c,/11_124 012./3:
BagetelIlsenng van stechte staat van 1nslandhouding
8 Baoatalliserinq van &odds staat van instandhoudinq Afgezien van niet geschikte irrelevantiedrempels en niet begrijpelijk weergegeven waarden van de maximale extra belasting voor het vasteland (IBL UMWELTPLANUNG GMBH 2012- 2: 10), dient zich bovendien de vraag earl: wear in het rapport bevindt zich de toetsing van de irrelevantle van de extra belasting in het marlenen gedeelte van de FFH-gebieden „Waddenzee", „Unterems Aullenerns" evenals „Hund und Paapsand"? Op de daarna volgende paginas van het „Natuurbeschermingstechnisch advies° („Naturschutzfachliche Stellungnahme) vinden geen onderzoeken pleats die recht zouden doen aen de titel. (IBL UMWELTPLANUNG GmbH 2012-2: 10 e.v.) bekijkt geen habkattypen en soorten die gevoelig zijn voor verontreinigende stoffen, maar toetst slechts de toepasbaarheid van de irrelevantie bij een ongunstige staat van instandhouding. Daarbij hebben de adviseurs slechts voor een uiterst gering gedeelte rekening gehouden met relevante waarden dle dienen te worden beschermd. Wanneer ze het dan wel doen, volgt een twijfelachtige methode van argumenteren, die als bagatellisering van de slechte stoat van instandhouding moet worden aangeduid. Dit wordt gedetailleerd hierna weergegeven. FFH-gebied „Nationalpark Nledersächsisches Wattenmeer" Habitattype 1170 Riffen (IBL UMWELTPLANUNG GmbH 2012-2: 12) wijst erop dat een greet aantal factoren voor de ongunstige staat van instandhouding verantwoordelijk is en deze voor het befangrijkste deel via andere trajecten dan via luchtverontreinigende deposities van stoffen wordt veroorzaakt. Zodoende beoordelen de adviseurs de irrelevantie-drempel ale toepasbaar. De conclusie van de adviseurs is merkwaardig: ze baseren hun oordeel erop dat meerdere bedreigende factoren in de uitvoeringsaanwijzingen voor hel habltattype zijn genoemd en de weg via de lucht hier sIechts een van de vele trajecten lijkt te zijn. Daarop kan worden gerepliceerd: 1. Indian op de locatie Eemshaven naar de mening van de adviseurs tot nu toe geen luchtverontreinigende deposities van stoffen eon prioritaire rol speelden, dan zal dit na het starten van de exploitatie van de centrale anders zijn, 2. Het speelt voor eon te bescherrnen waarde uiteindelijk geen rol waar een depositie van verontreinigende stoffen vandaan komt, maar of er een depositle van verontreinigende stoffen komt. 3. Het is zeker niat mogelljk om het traject via de lucht als onbelangrijk veer te stellen, wanneer de uitvoeringsaanwijzingen (Vollzugshinweise) ander „Aantastingen" („Beeintrachligungen) ook „Wereldwijde depositie van nutri6nten" („Globaler NAhrstoffeintrag") en „Totals depositie van gevaarlijke stoffen" (Gesamteintrag von gefahrlichen stoffen") vermelden (NIEDERSACHSISCHER LANDESBETRLEE FOR WASSERW1RTSCHAFT, KOSTEN- UND NATURSCHUTZ
DiTTMANN (2009: 10) spreken over „hot spots of chemical pollution" in de estuaria van Elbe en Eems. Zij adviseren om de inspanningen tot reducering van gevaarlijke stoffen via de atmosfeer of de rivieren naar de Waddenzee te vergroten. 4. Het lezen van de voetnoot 4 (NIEDERSACI ISISCHER LANDESBETRIES FOR WASSERWIRTSCHAFT, 2011-4: 9). BECKER &
2011-4: 10) wijat erop: „In de totale beoordellng van de aantastingen moeten do afzonderlijke parameters ook KOSTEN- UND NATURSCHUTZ
70
Bagetellisering van slechte sta at van Instandhoudlng
cumulatief warden opgenomen." Het gaat zodoende om een verkeerde inschatting van de advlseurs, wanneer ze de poging ondernemen am op grond van meerdere werkzame factoren een afzonderlijke factor als „irrelevanrwilien weergeven. Veeleer wijst de voetnoot erop dat de groalste bedreigingen van riffen (depositie van nutrIenten en verontreinigende sieffen) door de • andere bedreigende factoren . extra worden versterkt. De adviseurs verdraaien hier de zinnigheid. 5. Gezien de onderstaande afbeelding uit de uitvoeringsaanwijzingen (NIEDERSACHS1SCHER LANDENETRIER FOR INASSEMNIRTSCHAFr, KOSTEN- UND NATuRsCHU72- 2011-4: 7) most bovendien warden gesproken van een verkeerde interpretatle door de adviseurs. Deposities van verontreinigende stoffen -en hier wordt de depositie van zware metalen vooraf expliciet
genoemd- dienen niet als seri van de vele oorzaken, maar als de belangrijkste oorzaak in de bedreiging van riffen te worden geklentificeerd. Het gewicht dat hieraan wordt toegekend in de uitvoeringsaanwijzingen („ 4-H-") maakt dit ondubbelzinnig duidelljk. Tab. 6: Bodrolgendo factoron voor do ataat van instandhoading van Offen litto'V/WWW.bfn.de/0316 tVIDI170.htna1 Aktuelle Ereflihrdungen
beoordeling
I Nahr- en verontreInigende stoffenIntrag
+.4. *1
vIssenref (Graids—airOFPrilti) — Baggergutvarklappongen
+
waterboWiche rnaatregelen
+
+++
= groBtlecalg 4+= htlufla + = zurnInclest Irk Einzelfallen relevant
afbeelding zeigt de In de VoIlzugshinwgzen abgebIldete Tabelle 5 en Mist duidelIjk op de GefAhrdung van het habItaltypes 1170 Rlffe door veronIreinIgende stoffen hin (NivenaAcknieoml " AN —ETRIEB n= c ; VOOR WATERWIFITSCHAFT, Kaspzu- N NATORSCHUTZ 2011-4: 7).
6. De irrelevantie-drempel is op grond van de bovengenoemde redenen niet toepasbaar. 7. De adviseurs gebrulken beoordelingswaarden, o.a. voor terrestrische ecosystemen, bodemveranderingen en voor het zuiver houden van de lucht, die geheel onbrulkbear zijn wanneer het om de beoordeling van eon merlon habitattype gaat. 8. Er bestaat geen mogelljkheid te begrljpen hoe de adviseurs tot de „Maximale extra belasting" zijn gekomen. 9. De initiele verontreinigingswaarden zijn ontleend aan bronnen waarvan de auteurslinstelling vcor de voorliggende kritiek bevestigden dat de waarden van hun werken niet geschikt zijn voor mariene habitattypen. 10. Op grond van ongeschikte beoordellngs- en initlele verontrelnigingswaarden is de opvatting van de adviseurs „Het komt niet tot een noemenswaardige verandering van de achtergrondbelasting" niet te handhaven. 11. Op grond van ongeschikte beoordelings- en InitiOle verontrelnigingswaarden is de opvatting van de adviseurs „De totals belasting ligt voor elle stoffen beneden de beoordelingswaarde" niet te handhaven.
71
Bagetellisaring van slechte staat van inslandhouding
12. Nlet afleen op gronci van de genoemde punten is de opvaiting van de adviseurs „De mogefijkheid van herstel van een gunstige staat van instandhouding bIiJft bestaan" niet houdbaar, maar ook omdat de effecten van deposities van zware metalen over gemiddeid 45 jaar niet zijn getoetst. Vissoort zeeprik HET BUNDESAMT FOR NATURSCHUTZ
van rivieren bedreigingen vormen.
(2011-2) zegt dat verontreiniging van wateren en het recht maken
IBL UMWELTPLANUNG
GMBH (2012-2: 12) verwijst ernaar dat de soort
uitskiitend door het onderzochte gebied zou trekken. Het is twijfelachtig of een dergelijke argumentatie voidoende is. De slechte staat van instandhouding van de soort is echter ook aan andere factoren te wljten. Hieronder vallen installaties voor het onttrekken van koelwater evenals thermische belastingen die door de exploitatie van de RWE- kolencentrale op zullen treden.
Samenvattende kritiek Het moet als uitzonderlijk worden aangeduid, indien voor het „Natuurbeschermingstechnisch advies omtrent de beoordeling van de kwetsbaarheid van FFH-gebieden voor iuchtverontreinigende deposities van stoffen" voor het internationaal belangrijke ecosysteem Waddenzee slechts de toetsing van de irrelevantie-drempel voor een habitattype en een soort wordt ondernomen. Daarbij blijken in de becordeling van het habitattype oRiffere talrijke gebreken aanwezig te zijn, terwiji voor de beoordeling van de vissoort zeeprik te zeggen Is dat het niet cm een soort gaat die gevoelig is voor verontreinigende stoffen. Een dergelijk rapport vervult in geen geval de in de titel aangekondigde pretentie. De condusie van de adviseurs voor het FFH-gebied oNationaipark Nfedersachsisches Wattenmeer (IBL umwELTPLANuNs GmbH 2012-2:13) •
o Negatieve effecten op waardevolle habitattypen en soorten van het FFH- get: pied DE
•
2306-301 • Nationalpark Niedersachsisches Wattenmeer door extra Iuchtverontrelnigende deposities van stoffen kunnen worden uitgesfoten." •Relevante aantastingen van het FFH-gebied „Nationelpark Niedersachsisches
• •
Wattenmeer" door extra Iuchtverontreinigende deposities van stoffen kunnen reeds op deze pleats duidelijk worden uitgesloten." o Een diepgaandere gebiedsspecifieke becordeling is niet vereist." „Maatregelen tot beperking van de schade zijn niet noodzakelijk."
is op grond van de genoemde omstandigheden niet te handhaven. Volgens de opvatting van elle juristen in het Bundesamt far Naturschutz is het in pleats clearvan duidelijk dat een grensoverschrijdende milieueffectrapportage / passende beoordeling moot plaatsvinden (HEDDENDUNKFIORST 2013).
72
Bagetellisering van slechte staat van instandhoudIng
FFH-gebied „Unterems en Auflenems" Habitattype 1130 Estuaria IBL UMWELTPLANUNO GrnbH (2012-2: 15) wijst erop dat een groot aantal factoren voor de ongunstlge staat van instandhouding verantwoordelijk is en deze in hoofdzaak via andere trajecten dan via luchtverontrelnigende deposifies van stoffen wordt veroorzaakt. Zodoende beoordelen de adviseurs de irrelevantie-drempel als toepasbaar. Hierover kunnen dezelfde uiteenzettingen warden herhaald die reeds omtrent habitattype 1170 riffen zijn gedaan. De conclusie van de adviseurs is merkwaardig: ze baseren hun oordeel erop dat meerdere bedreigende factoren in de uitvoeringsaanwijzingen voor het habitattype genoemd zijn an de weg via de !Licht hier slechts een van de vele trajecten lijkt te zijn. Daarop kan warden gerepliceerd: 1. lndien op de locatie Eemshaven near de mening van de adviseurs tot nu toe geen iuchtverontreinigende deposities van stoffen een prioritaire rot' speelden, dan zal dit na het starten van de exploitatie van de centrale enders zijn. 2. Het speelt voor een te beschermen waarde uiteindelijk geen rot waar een depasitie van verontreinigende stoffen vandaan komt, maar of er een depositle van verontreinigende stoffen kornt. 3. Het is zeker niet mogelijk am de weg via de lucht als onbelangrijk voor te stellen, wanneer de uitvoeringsaanwijzingen (Volizugshinweise) ander antastingen" („BeeintrAchtigungere) oak Mereldwijdo depositie van nutriénten" („Globaler NahrstoffeIntrag") en ,Jotale clepositie van gevaarlike stoffen" („Gesamteintrag von gef g hrlichen stollen') vermelden (NIEDERSACHSISCHER LANDESBETRIEB FOR WASSERWIRTSCHAFT, '
2011-3: 13). BECKER & DiTTMANN (2009: 10) spreken over ,,hot spots of chemical
pollution" in de estuarla van Elbe en Eems. Zij adviseren am de inspanningen tot reducering van gevaarlijke stoffen via de atmospfeer of de rivieren near de Waddenzee te vergroten. 4.
Gezlen de onderstaande afbeelding uit de uitvoeringsaanwijzingen LANDESBETRiEB FOR WAssERwim-scHAFT, '
(NIEDERSACHSISCHER
2011-3: 10) moot bovendien
warden gesproken van een verkeerde interpretatie door de adviseurs. Deposities van verantrelnigende stollen dienen niet als een van de vele oorzaken, maar ars een van de belangrijkste oorzaken in de bedreiging van Nen te warden geidentificeerd. „Belangrijkste actuele bedreigende factoren veer de stoat van instandhouding zijn (...) deposities van verontreinigende stoffen, nutrignten en warmle." Het gewicht dat hieraan wordt to egekend in de uitvoeringsaanwijzingen („++") verduidelljkt dit eveneens.
73
Bagetellisoring van sIechte sleet van Instandhoudlng
Tab. 5: Gofahrdungsfactoren veer de staat van Instandhoudlng van Aatuaren MK SOliwasser- Tidogeb1ede Aktuella Gorehrdungen
beoordeltng
Fahninnenverliefungen 1 Bfrombaumaknahmen
+++
Bau en Betdeb van Spenwerken en Wehren
41-4.
Uferbefesfigung
++
Unterholtungsbaggerungen i Baggergutablagerung
++
effecton van het Schiffsverkehre (bijv. Wellonschlag)
44
Deichbau I K0stenschutzma5nahmen Kraftwerkshau I WärmeelnIeitungen
++
Bau en Betrieb van Indostrieanlagen
+
Bau en Betrieb van Hafenanlagen
+
4+1
J Schad- en Nahrstoffetritrege Ausbreltung van Neoblota
+4
Intensive landwIrtschaftliche Nutzung
44
Vissenrei
+
Erholungsnutzung I FrelzeItaktIvitaten
4.
-1-÷...= groBtachla +4-hatillg 4 = zurnIndest In Etnnifinen relevaril De afbeeldIng zelgt de In de VolIzugshInwijzen abgeblIdeto Tabello 5 en wljst duidelijk op de Gef5hmlung van
het habIlattypeo 1130
Astuare door verentrelnigende stoffen hin (Nieozneatesfscnee LAN DESDET REG 1/00R
WAVERVARTSCHAFT, KOSTEN- J NATURSCHLITZ
2011-3: 11).
6. De irrelevantie-drompel is op grand van de bovengenoemde redenen Net toepasbaar. 6. De adviseurs gebruiken beoordelIngswaarden, o,a. voor terrestrische ecosystemen, bodemveranderingen en voor het zulver houden van de lucht, die geheel onbruikbaar zijn wanneer het am de beoordeling van een marien habitattype goat. 7. Er bestaat geen mogelijkheid te begrijpen hoe de adviseurs tot de „Maximale extra belasting" zijn gekomen. 8. De initiele verantreinigingswaarden zijn ontleend aan bronnen waarvan de auteursiinstelling voor de voorliggende kritiek bevestigden dat de waarden van hun werken niet geschlkt zijn voor mariene habitattypen. 9. Op grand van ongeschikte beoordelings- en initiele verontreinigingswaarden is de opvatting van de advlseurs „Het komt niet tot een noemenswaardige verandering van de achtergrondbelasting" niet te handhaven. 10. Op grond van ongeschikte beoordelings- en initiele verontreinigingswaarden is de opvatting van de adviseurs „De totale belasting ligt voor alle stoffen beneden de beoordelingswaarde" niet te handhaven. 11. Niet alleen op grand van de genoemde punten is de opvatting van de adviseurs „De mogelijkheld van herstel van een gunstige staat van instandhouding blifft bestaan" niet houdbaar, maar ook omdat de effecten van deposities van zware metalen over gemiddeld 45 jaar niet zijn getoetst. 74
Bagetelllsering van slectite staat van Instandhouding
Habitattype 6510 Laaggelegen schraai hooiland 1BL UMWELTPLANUNG GMBH (2012-2: 15) ondemekt ook het habitattype Laaggelegen schraal hooiland, hoewel deze habitat niet gevoelig is voor verontreinigende stoffen. De slechte staat van instandhouding van de habitat is te wijten aan vele andere factoren, niet echter aan emissies van verontreinigende stoffen, die door de exploitatie van de RWE-kolencentrale op zullen treden. Vissoort fint IBL UMWELTPLANUNG GmeH (2012-2: 16) wijst op de uiteenzettingen van het Bundesamt Naturschutz dat in Duitsland de vroeger vaak voorkomende trekvis slechts nog in de riviermondingen en benedenlopen van Elbe en Weser aanwezig is. Ze vullen bovendien aan dat in de Unterems zeer geringe aantallen eieren en geen larven aan te treffen zijn. Hierover kan warden opgemerkt: Indian een vis vroeger in Duitsland vaak voorkwam, in het Eems-estuarium echter stechts geringe aantallen eieren te regisireren zijn, dan zou het voor de adviseurs mogelljk zijn geweest te concluderen dat het Eems-estuarium een potentlèle habitat voor de lint vormt en voor het weer laten voorkomen van de soon de ecologische staat van instandhouding in het Eems-estuarlum zou Moeten warden verbeterd. Hiertoe zou oak behoren orn de belasting van de waterverontreiniging te reduceren resp. nieuwe deposltles die tot de waterverontreiniging leiden, te vermijden. Het BUNDESAMT FOR NATURSCHUTZ (2011-2) zegt duidelijk „De fint is zeer gevoelig voor de waterverontreiniging." De adviseurs argumenteren • eChter enders. Zij betwijfelen de • succesvolle reproductle en verwijzen naar de noodzakelijke verbetering van de zuurstofsituatie. Vissoorten zee- en rivierprik (2011-2) zegt voor beide soorten dat waterverontreiniging en recherekken van rlvieren bedreigingen vornnen. 1BL UmwELTPLANUNG GmBH (2012-2: 16) veiwijst ernaar dat de soorten uitsluitend door het onderzachte gebied zouden Irekken. Het is twijfelachtig of een dergelijke argumentatie voldoende is. Aan de sleohte stoat van instandhouding van de soorten liggen echter oak andere factoren ten grondslag. Hieronder vallen installaties vox het onttrekken van koelwater evenals therrnische belastingen, die door de exploitatle van de RWE- kolencentrale op zullen treden. HET BUNDESAMT FOR NATURSCHUTZ
Zoogdiersoort zeehond 1BL UMWELTPLANUNG GrnbH (2012-2: 17) wijst erop dat een groot aantal factoren verantwoordelijk is voor de ongunstige staat van instandhouding en deze hoofdzakelijk via andere trajecten dan via luchtverontrelnigende deposities van stoffen wordt veroorzaakt Zodoende achten de adviseurs de irrelevantle-drempel toepasbaar. Hierover kunnen dezelfde uiteenzettingen .worden herhaald die reeds orntrent de habitattypen 1170 riffen en 1130 estuaria zijn gedéan. De conclusie van de adviseurs is merkwaardig: zlj baseren hun oordeel erop dat meerdere bedreigende factoren in de uitvoeringsaanwijzingen voor het habitattype zijn genoemd en de weg via de lucht hier slechts een van de vele trajecten lijkt te zijn. Daarop kan warden gerepliceerd:
76
Bagetellisering van slachte staat van fnstandhouding
1. lndien op de locatie Eemshaven near de mening van de adviseurs tot nu toe geen luchtverontreinigende deposities van stoffen een prioritaire rol speelden, dan zal dit na het starten van de exploitatie van de centrale enders zijn. 2. Het speeit veer een te beschermen waarde uiteindelijk geen rol waar een depositie van verontrelnlgende stoffen vandaan komt, maar of er een clepositie van verontreinigende stoffen komt. 3. In de uitvoeringsaanwijzingen omtrent de zeehond (volgens NIEDERSACHS1SCHER LANDESi3ETRIEB 2012-2) wordt in Hoofdstuk 2.5 ,Aantastingen an bedreigIngen" („Beeintrachtigungen und Gefahrdungen") vastgelegd: „In het verleden werden met name invloeden van een geaccumuleerde belasting van het immuunsysteem van de dieren door milieugiffen vermoed - de zeehond is een topconsument in de voedselketen," BECKER & DiTTMANN (2009: 10) spreken over „hot spots of chemical pollution" in de estuaria van Elbe en Earns. Zij adviseren am de inspanningen tot reducering van gevaarlijka stoffen via de atmospfeer of de rivleren near de Waddenzee te vergroten. Dienovereenkamstig client de invioed van luehtverontrelnigende depositles van stoffen niet te warden gebagatelliseerd, De irrelevantie-drempel blijit op grand van de bovengenoemde redenen twilfelachtig. De adviseurs gebruiken beoordelingswaarden, o.a. voor terrestrische ecosystemen, bodemveranderingen en voor het zuiver houden van de lucht, die geheel onbrulkbaar zljn wanneer het om de beaordelIng van een merlon habitattype gaat. Er bestaat geen mogelijkheid te begrijpen hoe de adviseurs tot de „Maximale extra belasting" zijn gekomen, De inItiele verontreinigingswaarden zijn ontleend aan bronnen waarvan de auteurs/instelling veer de voorliggende kritlek bevestigden dat de waarden van hun werken niet geschikt zijn veer mariene habitattypen. FOR WASSERWIRTSCHAFT, '
4. 5.
6. 7.
8. Op grond van ongeschikte beoordelings- en initi8le verontreinigingswaarden is de opvatting van de adviseurs „Het konnt niet tot eon noemenswaardige verandering van de achtergrondbelasting" niet te handhaven. 9. Op grond van ongeschikte beoordelings- en initidle verontreinigingswaarden is de opvatting van de adviseurs „De totale belasting ligt voor alle stoffen beneden de beoordelIngswaarde4 niet te handhaven. 10. Niet alleen op grond van de genoemde punten is de opvatting van de adviseurs „De rnogelijkheid van herstel van een gunstige staat van instandhouding blijft bestaan" niet houdbaar, maar oak omdat de effecten van deposities van zware metalen over gemiddeld 45 jeer niet zijn getoetst.
76
Bagetelllsering van slechte slaat van instandhoudlng
Samenvattende krittek Het met opnieuw als uitzonderiijk warden aangeduid, wan neer voor het „Natuurbeschermingstechnische advies omtrent de beoordeling van de kwetsbaarheid van FFHgebieden ten opzichte van deposities van luchtverontreinigende stoffen" voor het beIangrijke Eems-estuarium in de FFH-gebied Unterems en Auflenems uitsluitend de toetsing van de irrelevantle-drempeI voor twee habitattypen (waarvan een niet gevoelig voor verontreinigende stoffen), drie vissaorten en een zoogdtersoort wordt ondernomen. Daarbij blijkt in de beoordeling van het habitattype „Estuarie van tatrijke gebreken. Omdat naast de zeehond ook andere soorten zoogdieren (bijv. grijze zeehond en bruinvis) evenals andere soorten en vogelsoorten op grand van de geaccumuleerde belasting van het immuunsysteem door mllieugiffen bedreigd zijn, vervult een dergelijk rapport in geen geval de in de tile aangekondigde pretentle. De conclusie van de adviseurs voor het FFH-gebied „Unterems en Auflenems" (1BL GmbH 2012-2:18) •
•
•
UMWELTPLANUNG
„Negatieve effecten op waardevolle habitattypen en soorten van het FFH-gebled DE 2507-3311002 „Unterems en Aullenems" door extra luchtverontreinigende deposities van stoffen kunnen warden uitgesloten." „Relevante aantastingen van het FFH-gebied „Unterems en Auflenems" door extra luchtverontreinigende depositles van stoffen kunnen reeds op deze pleats duidelijk warden uitgesloten.° ,,Een diepgaandere gebiedsspecifieke beoordeling is niet vereist, maatregeIen tot beperking van de schade zijn niet noodzakelijk."
is op grand van de genoemde omstandigheden niet te handhaven. Volgens de opvatting van alle juristen In het Bundesamt far Naturschulz is het in pleats daarvan duidelijk dat een grensoverschrijdende milieueffectrapportage / passende beoordeling most plaatsvinden (HEDDENDUNKHORST 2013).
FFH-gebied „Hund und Paapsand" De argumentatie van de adviseurs is niet realistisch, hier zouden geen waardevolle habitattypen en soorten dtenen te warden onderzocht (IBL UMWELTPLANUNG GmbH 2012-2: 18). In het FFHgabled „Hund und Paapsand" kan op grand van de directe nabijheid tot de aquatische FFHgebteden „NationaIpark Nledersachsisches Wattenmeer" en „Unterems en Aufleneme evenals op grand van de mobilitelt van de soorten (vissen, zoogdieren, vogels) een nauw in elkaar grijpend en vergelljkbaar spectrum van soorten warden aangetroffen. Ook is het mariene habitattype „Estuarium" hier aanwezig. Er dienen alsnog dienovereenkomstige toetsingen van het bestand aan natuurgebied te worden uitgevoerd.
77
A
NORTON ROSE
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid RWE Eemshavan Holding B.V. gevestigd te ts-Hertogenbosch derde-belanghebbende, Advocaat: mr. J.J. Peelen
Inzake: De aanvullende bezwaren tegen de aan RWE verleende Nb-vergunning van de Colleges van Gedeputeerde Staten van de provincies Groningen, Friesland en Drenthe (Colleges) van 19 juni 2012.
Pleitnota
il,IORTON ROSE
Aanleg Noordkade 1.1 Bij besluit van 19 juni 2012 hebben de Colleges aan RWE een Natuurbescherrningsvergunning verieend voor het oprichten en in werking hobben van een elektriciteitscentrale in de Eemshaven. Op 14 december heeft RWE een aanvulling ingediend op hear aanvraag, Deze aanvulling ziet op de Noordkade van de verlengde Withelminahaven en op natuurmaatregelen. 1.2 Aanleiding van deze aanvulling was de procedure ten aanzien van de Natuurbeschermingsvergunning van Groningen Seaports. in de uitspraak over deze Natuurbescherrningsvergunning oordeelde de Aftleling: "Ter toeliohting overweegt de Mang in (lit verband dat de bouw van de Noordkade, de slibverspreiding en ophoging van gronden in zoverre weliswaar niet één project vormen met het project van de kotengestookte etektriciteitscentrale van RWE, maar dat de bedoelde activiteiten niet zelfstandig kunnen warden uligevoerd zonder de uttbreiding van de Withelminahaven. Vanwege deze samenhang ziet de Afdeling aanleiding daze in de vergunningen opgenomen activiteiten made in de herroeping te betrekken."1 1.3 Op basis van deze overweging is RWE tot de conclusie gekomen dat, hoewel de Noordkade niet tot hear project kan worden gerekend, de aanleg van deze Noordkade wel bij hear vergunningverlening dient te warden betrokken. RWE heeft daarom een aanvulfende aanvraag ingediend. Hiermee wordt tegernoet gekomen aan het bezwaar van bezwaarmakers dat de Noordkade ten onrechte buiten de aanvraag was gelaten.
2 Natuurrnaatregelen 2.1 In de aanvulfende aanvraag heeft RWE verder de natuurmaatregelen in meer detail beschreven. RWE treft een zeer omvangrijk pakket aan natuurmaatregelen, waaronder de inrichting en het beheer van 310 hectare veentaermoeras in de Dannemeer, de realisatie van 50 hectare aanvullend foerageergebied in de Haansplassen en een grate hoeveelheid maatregelen ter verbetering van de staat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen. In de aanvullingen op de aanvraag van 12 juni 2012 en 14 december 2012 heeft RWE de natuurmaatregelen nader geconcretiseerd. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan het bezwaar van bezwaarmakers dat de maatregelen onvoldoende concreet zouden zijn. 2.2 Doze natuurmaatregelen warden uitgevoerd zonder dat hiervoor op basis van de Natuurbeschermingswet een verplichting bestaat. In de passende beoordeling is immers geconcludeerd dat significante effecten op vogefs cook zonder het uitvoeren van natuurrnaatregelen) zijn uitgesloten. Verder is in de passende beoordeling geconcludeerd dat
1 PeRvS 27 december 2012, 201007498/1/R2 en 20100749911/R2 AMS-#2325870-v3
2
A NORTON ROSE de toename van stikstofdepositie (ink zonder het nemen van natuurmaatregelen) niet leidt tot enig zichtbaar of meetbaar effect. 2.3 Ondanks de duidelijke conclusies in de passende beoordeling, voert RWE natuurmaatregelen ult die ervoor zorgen dat de stoat van instandhouding van stikstofgevoelige habitattypen en talrijke vagelsoorten verbetert. Aangezien significante effecten ontbreken, zijn deze maatregelen geen compenserende maatregelen (zoals bezwaarmakers stellen), maar (vrijwillig genomen) rnitigerende maatregelen. 2.4 De Read van State onderschrijft dat natuurmaatregelen kunnen warden aangemerkt als mitigerende maatregelen en dat de positieve ecologische effecten van doze maatregelen kunnen worden betrokken bij de conclusies in de passende beoordeling. 2 Dit Is het geval wanneer de natuurmaatregelen de mogelijke negatieve effecten van het project op natuurwaarden voorkomen.3 2.5 De Read van State heeft, in hear uitspraak over de oorspronkelijke Natuurbeschermingsvergunning van RWE, ten aanzien van de stikstof gerelateerde maatregelen al geoordeeld dat dit mitigerende maatregelen zijn. 4 Ook de vogel gerelateerde maatregelen dienen te warden aangemerkt als mitigerende maatregelen. Deze maatregelen zijn cpgenomen In de vergunningaanvraag en zijn afgestemd op de in de passende beoordeling geidentificeerde (niet-significante) ecologische resteffecten die in potentie door het project kunnen worden veroorzaakt. Door de natuurmaatregelen te nemen wordt de sleet van instandhouding van beschermde soorten en habitattypen verbeterd.
3 Methodiek van stikstoftoetsing 3.1 In de passende beoordeling is een volledige beoorclellng van de effecten van de centrale opgenomen en is geconcludeerd dat zich, zowel in Nederland als in Duitsland, geen significante effecten voordoen. Deze conclusles worden onderschreven in de nadere rapporten van IBL. 3.2 In de IBL rapporten warden effecten op Duitse Nature 2000 gebieden getoetst op basis van de in Duitsland gebruikelqke methode, tilt de jurisprudentie van de Raad van State blijkt dat dit
terecht is. Duitsland is immers vrij
in
de wijze waarop zij de richtlijnverplichtingen implementeert.
De Natuurbeschermingswet biedt geen grondslag voor het verlenen van een vergunning voor buiten Nederland gelegen gebieden. Op basis daarvan dient te warden beoordeeld of de vergunning zich met de Habitatrichtlijn verdraagt, waarblj client te warden getoetst of de aan artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn gestelde grenzen aan de beoordelingsmarge van de bevoegde nationale autoriteiten in acht zijn genomen. 5 De Duitse wijze van beoordelen van 2 ABRvS 8 februarl 2010, 201001293/11R2 3 ABR/S 31 oktober 2012, 201201588111R4, r.o. 28,6, ABRvS 15 augustus 2012, 201101474/1/A4, r.o. 2.3.2, ABRvS 16 maart 2011, 200909282/1/R2, no, 2.5 en ABRvS 21 jull 2010, 200902644/1/R2, no. 2.5.3 4 ABRvS 24 augustus 2011, nr. 20090042511/R2 en 200902744/1/R2, no. 2,4.12 5 ABRvS 9 januarl 2013, nr. 201107101/1/A4
AMS-#2325870-v3
3
A
NORTON ROSE
mogelijke effecten op Duitse gebieden valt binnen deze beoordelingsmarge. Uit deze beoordeling blijkt dat significante effecten kunnen warden uitgesloten. De vergunning is clan ook verleend in overeenstemming met de Habitatrichtlijn.
4 Conclusie 4.1 RWE concludeert dat met de aanvulling op de aanvraag aan de bezwaren van bezwaarnnakers tegemoet wordt gekomen. De Noordkade wordt immers, conform de wens van bezwaarmakers, bij de vergunningverlening aan RWE betrokken en de natuurmaatregelen zijn in detail in de aanvulling op de aanvraag beschreven, Bovendien zal RWE nog een omvangrijk pakket aanvullende maatregelen nemen. Met de aanvulling op de aanvraag en de IBL rapporten wordt nogrnaals bevestigd dat de bezwaren ongegrond zijn. Advocaat,
Deze zaak (AM00332), wordt behandefd door mr. J.J. Peefen, Norton Rose LLP, Rembrandt Tower, Amstelpfein 1 1096 HA Amsterdam, tel: 020 962 93 00 fax: 020 462 93 33.
AMS42325670-v3
4