Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied Faculteit der Wijsbegeerte Vrije Universiteit Amsterdam
Mei 2007
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2007 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Inhoudsopgave Voorwoord Deel I
5 Algemeen deel
1. De visitatie Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied
Deel II
Opleidingsdeel
7 9
13
1. De masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied aan de Vrije Universiteit Amsterdam
15
Bijlagen
47
Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Referentiekader Beoordelingsformulier scripties
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
49 53 57
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
VOORWOORD Dit rapport is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en master opleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleiding, alsmede een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en als basis te dienen voor de accreditatie van de betrokken opleiding door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied van QANU heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd in een periode die wordt gekenmerkt door de overgang naar de bachelor-masterstructuur. De opleiding is beoordeeld op een grondige en zorgvuldige manier en binnen een duidelijk beoordelingskader. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging zullen worden genomen door de betrokken opleiding en het betrokken faculteitsbestuur en College van Bestuur. Wij zeggen dank aan de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitge voerd. Ook gaat onze dank uit naar de staf van de betrokken afdelingen aan de universiteit voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
1.
De visitatie Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied
1.1.
Inleiding
In dit rapport brengt de visitatiecommisie Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen ten aanzien van de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied aan de Vrije Universiteit Amsterdam. 1.2.
Taak van de commissie
De commissie kreeg tot taak om op basis van de door de faculteit aan te leveren informatie en door middel van ter plaatse te voeren gesprekken een oordeel te geven over de zes onderwerpen (en de daaronder vallende facetten) die worden vermeld in het QANU-kader Gids voor de externe kwaliteitsbeoordeling van wetenschappelijke bachelor- en masteropleidingen ten behoeve van accreditatie: doelstellingen (met 3 facetten), programma (met 8 facetten), inzet van personeel (met 3 facetten), voorzieningen (met 2 facetten), interne kwaliteitszorg (met 3 facetten) en resultaten (met 2 facetten). Bovendien diende de commissie een integraal oordeel te geven per opleiding. Deze indeling is terug te vinden in de opleidingsrapporten. De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Vrije Universiteit Amsterdam: • Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied (67084) Universiteit van Amsterdam: • Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied (67084) Rijksuniversiteit Groningen: • Bacheloropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied (57084) • Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied (67084) Alle bezoeken vonden plaats in oktober 2006. 1.3.
Samenstelling van de commissie
De commissie bestaat uit de volgende personen: • • • • • •
prof. dr. J.-P. van Bendegem, hoogleraar Wijsbegeerte aan en decaan van de Faculteit der Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Brussel, voorzitter; dr. J.W. McAllister, universitair hoofddocent aan de Faculteit der Wijsbegeerte, Universiteit Leiden; prof. dr. W.B. Drees, hoogleraar Godsdienstwijsbegeerte en Ethiek aan de Faculteit der Godgeleerdheid van de Universiteit Leiden; drs. J.J.Th. Houben, deskundige Hoger onderwijsbeleid; drs. A. van Steensel, promovendus aan de Universiteit Leiden; prof. dr. R. Vos, hoogleraar Theorie der gezondheidswetenschappen, Faculteit Gezondheidswetenschappen, Universiteit Maastricht.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Secretaris van de commissie is J.W.M. Meijer, medewerker bureau QANU. Voor de curricula vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage A. Voorzitter, leden en secretaris hebben de QANU-onafhankelijkheidsverklaring getekend. 1.4.
Object van de visitatie en werkwijze
De commissie wijst er, wellicht ten overvloede, op dat haar uitspraken over onderhavige opleidingen met name gebaseerd zijn op de wijsgerige componenten daarvan. De beoordeelde opleidingen bevatten, net als bij vorige (al dan niet additionele) visitaties, ook nog componenten van andere opleidingen. Het beoordelen van die andere, niet-wijsgerige componenten valt buiten de haar verleende opdracht, net als bij vorige visitaties. De opleidingen die de studenten als opleiding in het wetenschapsgebied (‘thuisstudie’) volgen, zijn in alle gevallen per definitie geaccrediteerde opleidingen die aan de in het accreditatiestelsel vereiste kwaliteitsnormen voldoen. Daarbij komt, en dan gaat het ook om de kwaliteit van de studenten, dat de meeste WBW-studenten erop uit zijn om ook in hun opleiding in het wetenschapsgebied een bachelordiploma of een masterdiploma te behalen. Het gaat erom dat de specifieke WBW-component van goed niveau is en dat de aansluiting en afstemming tussen WBW en de opleiding in het wetenschapsgebied op adequate wijze zijn geregeld. De commissie heeft haar voorbereidende vergadering op 20 juni 2006 gehouden. Daarin besloot zij het referentiekader aan te houden van de visitatiecommissie Wijsbegeerte waarvan in juni 2003 het rapport uitkwam. De eerder geaccrediteerde WBW-opleidingen bij de zusterinstellingen zijn immers ook langs de maatstaf van datzelfde referentiekader gelegd. Het referentiekader is bijgevoegd als bijlage B. De commissie heeft het accent gelegd op het volgende onderdeel van punt e van het kader:
“e. (…) grondige kennis van één niet-wijsgerige discipline en van haar relatie met de wijsbegeerte.”
Alle overige onderdelen van het referentiekader zijn onverkort ook bij de beoordeling van WBW-opleidingen in het geding. De commissie heeft dit referentiekader aan de betrokken opleidingen voorgelegd. Bij brief van 28 september 2006 hebben de drie betrokken decanen met dit kader ingestemd, maar er ook op gewezen dat dit kader oorspronkelijk primair de reguliere opleiding Wijsbegeerte betrof en dat het kader toegespitst moet worden op de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied. De visitatiecommissie heeft met instemming van dit schrijven kennis genomen en het accent gelegd op het hierboven geformuleerde onderdeel. De commissie heeft vastgesteld dat de opleidingen de eindtermen duidelijk en in overeenstemming met het referentiekader van de commissie hebben uitgewerkt. Tevens maakte de commissie in genoemde vergadering afspraken over de taakverdeling binnen de commissie. Het secretariaat heeft voor elk bezoek een analyse opgesteld van de opleiding aan de hand van de zelfstudie. Mede op grond daarvan is aan de opleidingen nog om aanvullende informatie gevraagd. 10
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Het ging om de volgende zaken: nadere uitwerking van een programmavergelijking met opleidingen in het buitenland; een lijst van vakken die de laatste vijf afgestudeerden hebben gevolgd; de instroomcijfers per specialisatie naast de instroomcijfers voor de reguliere masteropleiding Wijsbegeerte; rendementscijfers met een globale opgave van het aantal behaalde EC. Voorafgaand aan elk bezoek heeft de commissie, in overleg met de opleiding(en), ook een open spreekuur aangekondigd, waarvoor belangstellenden zich, met opgave van het te bespreken onderwerp, bij de secretaris van de commissie konden opgeven. Niet alleen in het mededelingenblad van de universiteit/faculteit maar ook, zo mogelijk, via e-mail is dit aangekondigd. Van de mogelijkheid van het open spreekuur is slechts in één enkel geval gebruikgemaakt. Bij de betreffende universiteit is reeds op adequate wijze met de gepresenteerde klacht omgegaan. De commissie heeft een aantal door haar zelf geselecteerde scripties bestudeerd. In veel gevallen was er nog maar een enkele masterscriptie beschikbaar en zijn er ook doctoraalscripties bestudeerd. De leden van de commissie hebben daaraan, op basis van een beoordelingsformulier (zie bijlage C), een cijfer toegekend. Deze geselecteerde scripties zijn tevoren opgevraagd en aan de leden toegestuurd. De oordelen zijn daarna in de commissie gezamenlijk besproken en vergeleken met de beoordeling die de opleiding had gegeven. Teneinde een goed zicht te krijgen op de wijze waarop begeleiding en beoordeling van de scripties hebben plaatsgevonden, heeft de commissie met een aantal oud-studenten over hun scriptie gesproken. De commissie sprak daarnaast met een delegatie van de opleidingscommissie en een delegatie van de examencommissie alsmede met docenten, studenten en de studieadviseur, waarbij erop werd toegezien dat zij niet steeds met dezelfde personen van gedachten wisselde. Tijdens het bezoek nam de commissie kennis van tentamenopgaven, evaluatieverslagen, syllabi, handboeken, voorlichtingsmateriaal, ICT-materiaal en dergelijke. Tevens bracht zij een bezoek aan de onderwijsruimten en de bibliotheek. De studenten met wie de commissie heeft gesproken zijn voor de helft op verzoek van de commissie door de opleiding, studievereniging en/of studentbestuursleden aangewezen. Voor de andere helft zijn zij geprikt uit de lijst van ingeschreven studenten. De commissie heeft ook met deeltijdstudenten gesproken. Op verzoek van de commissie waren in het gesprek met de docenten ook enkele docenten vanuit de toeleverende faculteiten aanwezig. Aangezien er nog geen rendementscijfers van KUO over masteropleidingen beschikbaar waren, heeft de commissie de rendementscijfers en de instroomcijfers van de opleiding gehanteerd. De mondelinge rapportage van de eerste bevindingen van de commissie aan het einde van elk bezoek was openbaar. Hierin werden in elk geval, zo nodig, eventuele negatieve punten naar voren gebracht, die al van tevoren met het faculteits- respectievelijk universiteitsbestuur waren besproken, zodat het later te verschijnen concept opleidingsrapport geen al te grote verrassingen zou opleveren en er direct aan de reparatie van die tekortkomingen kon worden gewerkt. Na afloop van de bezoeken heeft de secretaris per opleiding een concept opleidingsrapport opgesteld. Dit is voorgelegd aan de voorzitter en vervolgens aan de leden met het verzoek waar nodig, correcties of aanvullingen aan te brengen. Het aldus bijgewerkte rapport is aan de betrokken faculteit toegestuurd met verzoek feitelijke onjuistheden daarin aan te geven.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
11
1.5.
Rapport over de opleiding
In de onder elk facet opgenomen paragraaf ‘Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie’ geeft de commissie letterlijk de tekst weer uit de zelfstudie, zij het niet steeds integraal. In enkele gevallen zijn minder ter zake doende uitspraken achterwege gelaten evenals uitspraken over de eigen kwaliteit; ook is de (lange) naam van de opleiding niet steeds herhaald. De overgenomen teksten zijn grafisch (door het gebruik van cursief ) herkenbaar. Verwijzingen naar bijlagen en dergelijke zijn daarin weggelaten. Ook de nagekomen gegevens worden letterlijk weergegeven, tenzij anders vermeld. 1.6.
Beslisregels
In het accreditatiestelsel is voor de beoordeling op facetniveau een vierpuntsschaal voorgeschreven: onvoldoende, voldoende, goed en excellent; op onderwerpniveau een tweepuntsschaal: voldoende of onvoldoende. De commissie heeft de standaard QANU-beslisregels gevolgd. Deze zijn: • • • •
de beoordeling ‘onvoldoende’ wijst erop dat het facet beneden de gestelde verwachting ligt en dat beleidsaandacht op dit punt nodig is; de beoordeling ‘voldoende’ houdt in dat het facet beantwoordt aan de basisstandaard of basisnorm en internationale vergelijking kan doorstaan; de beoordeling ‘goed’ houdt in dat het niveau van het facet uitstijgt boven de basiskwaliteit en positief opvalt in internationale vergelijking; de beoordeling ‘excellent’ houdt in dat voor het facet een niveau wordt gerealiseerd waardoor de beoordeelde opleiding zowel nationaal als internationaal als een voorbeeld van opmerkelijk goede praktijk kan functioneren.
De meest gebruikte beoordeling in de opleidingsrapporten is ‘voldoende’. De commissie heeft, conform de regels, dit predikaat gebruikt als standaardscore. De commissie wil hier ook nog een opmerking maken over de status van de gevisiteerde opleidingen. Het betreft in alle gevallen opleidingen die, met een gewijzigd programma, nog maar kort geleden zijn gestart. In veel gevallen heeft het oordeel van de commissie dus betrekking op opleidingen die vanuit de planfase op weg zijn naar de definitieve vormgeving, en daarbij meer of minder ver gevorderd zijn. Dit is voor haar een reden om voorzichtig te zijn met de beoordeling ‘goed’. Met ‘voldoende’ bedoelt de commissie dat de gepresenteerde plannen en de tot nu toe gerealiseerde voornemens het vertrouwen wettigen dat er sprake is van alleszins deugdelijke opleidingen, niet in de laatste plaats omdat deze verzorgd worden door personeel van een kwaliteit die in alle gevallen door de commissie als ‘goed’ is beoordeeld.
12
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
13
14
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
1.
De masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied aan de Vrije Universiteit Amsterdam
Administratieve gegevens: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied 67084 master wo 120 EC master voltijd, deeltijd Amsterdam 31 december 2007
Het bezoek van de commissie aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Amsterdam vond plaats op 9 en 10 oktober 2006; voor het programma van het bezoek zie bijlage 1 bij dit opleidingsrapport. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied is één van de vier masteropleidingen die op dit moment door de Faculteit der Wijsbegeerte worden aangeboden. De andere drie zijn Wijsbegeerte, Christian Studies of Science and Society, en Filosofie in bedrijf. Daarnaast verzorgt de faculteit ook een bacheloropleiding Wijsbegeerte. Het onderwijs wordt ingevuld vanuit vier domeingroepen. Elke domeingroep wordt aangestuurd door een domeinleider. Voor de ondersteuning ten behoeve van bestuur en beheer heeft de faculteit een faculteitsbureau. Dit bureau is verantwoordelijk voor de ondersteuning van onderwijs, onderzoek, ICT, financiën, personeel en internationalisering. Het bureau staat onder verantwoordelijkheid van een directeur Bedrijfsvoering. De faculteit als geheel wordt bestuurd door het faculteitsbestuur bestaande uit drie leden met ieder een eigen portefeuille (onderwijs, onderzoek, bedrijfsvoering). De decaan van de faculteit is de voorzitter van het faculteitsbestuur. 1.1.
Invoering bachelor-masterstructuur en afbouw ongedeelde opleidingen: stand van zaken
De masteropleiding is ingevoerd in 2003. Het doctoraalprogramma kan tot en met 31 augustus 2007 worden afgelegd. Voor alle cohorten in de overgangssituatie zijn op individuele basis overgangsprogramma’s gemaakt. De commissie heeft niet vernomen dat de overgang voor studenten tot problemen leidt.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
15
1.2.
Het beoordelingskader
1.2.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Doelstellingen De opleiding wil afgestudeerden in staat stellen tot de zelfstandige beoefening van de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied. Daartoe wordt beoogd om studenten die vanwege hun vooropleiding al een brede basiskennis van en inzicht in een bepaald (niet-wijsgerig) wetenschapsgebied hebben, te laten beschikken over, 1) een relevante vertrouwdheid met de geschiedenis van de wijsbegeerte en 2) inzicht in aspecten van de systematische wijsbegeerte, die van betekenis zijn voor wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. Studenten die reeds beschikken over een bachelordiploma Wijsbegeerte dienen toereikende kennis van en inzicht in een (niet-wijsgerig) wetenschapsgebied te verwerven. De verworven basiskennis van een vakwetenschap in combinatie met algemeen filosofische inzichten dient vervolgens te worden aangewend om een verdiepte en gespecialiseerde kennis van en inzicht in de wetenschapsfilosofie en de wijsbegeerte van bepaald wetenschapsgebied te verwerven. In samenhang met dit alles is de afgestudeerde master in staat tot het kritisch lezen en analyseren van vakwetenschappelijke en wijsgerige teksten. Voorts beschikt deze over argumentatieve vaardigheden, zowel mondeling als schriftelijk, nodig voor zelfstandige beoefening van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. Studenten zijn daarom na de voltooiing van hun opleiding in staat om in filosofische debatten betreffende het relevante wetenschapsgebied een eigen standpunt in te nemen dat zij overtuigend kunnen onderbouwen en helder kunnen verwoorden. Eindkwalificaties (1) Kennis en inzicht: 1.1 basale kennis van de geschiedenis van de wijsbegeerte en verdiept inzicht in aspecten van de systematische filosofie – voorzover relevant voor de beoefening van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied 1.2 brede basiskennis van en inzicht in een bepaald wetenschapsgebied; 1.3 grondige kennis van en inzicht in de voornaamste onderdelen van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied, hun grondslagen, methoden, sociaal-culturele betekenis en ethische implicaties; 1.4 verdiepte en gespecialiseerde kennis van en inzicht in een aantal actuele problematieken of visies in de wetenschapsfilosofie en de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, gericht op het kunnen leveren van een eigen bijdrage aan discussies die nationaal en internationaal gevoerd worden. (2) Wetenschappelijke vaardigheden: 2.1 het kunnen verzorgen van schriftelijke en mondelinge presentaties van wijsgerige aard; 2.2 vermogen om zelfstandig onderzoek te verrichten, een probleemstelling te formuleren, te participeren in een (wetenschaps)filosofisch debat en daar een eigen bijdrage aan te leveren in de vorm van een gedegen wijsgerige verhandeling over centrale thema’s van een wetenschapsgebied, mede in relatie tot bredere filosofische vraagstukken en visies. 16
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
(3) Filosofische en communicatieve vaardigheden gericht op een niet-filosofische context: het zowel mondeling als schriftelijk kunnen verhelderen van de (impliciete) wijsgerige aspecten van discussies binnen en over de wetenschappen in relatie tot sleutelbegrippen, cruciale argumenten en vooronderstellingen; het vruchtbaar kunnen toepassen van wijsgerige vaardigheden, kennis en inzicht in de context van een praktijk of beroep, waarin de aard van de wetenschappen en hun socio-culturele en normatieve betekenis aan de orde zijn, om zo bij te kunnen dragen aan de oordeelsvorming ter zake. (4) Beroepsuitoefening: 4.1 voorbereiding op promotietraject in de wijsbegeerte; 4.2 voorbereiding op een vervolgtraject tot docent filosofie in het middelbaar onderwijs en in het hoger beroepsonderwijs; 4.3 voorbereiding op een beroepspraktijk waarin kennis, inzicht en vaardigheden met betrekking tot de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied een toegevoegde waarde hebben; 4.4 voorbereiding op elke beroepspraktijk waarin algemene academische vaardigheden vereist zijn, met bijzondere aandacht voor abstractievermogen, creativiteit, heuristische vaardigheden, analytisch vermogen en uitdrukkingsvaardigheid. Oordeel: De commissie is van oordeel dat de eindtermen van de opleiding aansluiten bij de gangbare eindtermen van een masteropleiding wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied (in dit rapport ook WBW genoemd). Ze voldoen naar het oordeel van de commissie ook aan gangbare internationale eisen, al stelt de zelfstudie zich op het standpunt dat een vergelijking met studieprogramma’s in het buitenland niet goed mogelijk is. De commissie is echter van mening dat MA-opleidingen aan buitenlandse universiteiten waarin kennis van een vakwetenschap gecombineerd wordt met filosofische reflectie op de grondslagen en de methodologie van die wetenschap, zij het niet van precies dezelfde opzet, wel degelijk bestaan en dat een vergelijking daarmee leerzaam kan zijn. Volgens de eindtermen verwerft de student verdiepte en gespecialiseerde kennis van en inzicht in een aantal actuele problematieken of visies in de wetenschapsfilosofie en de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, gericht op het kunnen leveren van een eigen bijdrage aan discussies die nationaal en internationaal gevoerd worden. Ook daarmee is aansluiting bij de internationale standaard voor de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied verzekerd. De opleiding leidt op tot functies van algemeen academisch niveau. De student kan na het behalen van het masterdiploma verder gaan als onderzoeker of een andere maatschappelijke functie vervullen waarin een wijsgerige opleiding gericht op de vakwetenschappen van belang is. De vierde reeks eindtermen komt op een overtuigende manier tegemoet aan de verwachtingen die de maatschappij mag hebben van het functioneren van afgestudeerden van deze opleiding in hun beroepsomgeving. Het is de commissie opgevallen dat de opleiding niet in het Engels wordt aangeboden, als gevolg waarvan zij weinig aantrekkelijk is voor buitenlandse studenten. Desgevraagd heeft het faculteitsbestuur meegedeeld dat de faculteit thans niet bij machte is om al het onderwijs in het Engels aan te bieden, maar dat dit wel als een aandachtspunt voor de toekomst wordt gezien. De Faculteit der Wijsbegeerte biedt overigens ook een Engelstalige masteropleiding aan: Christian Studies of Science and Society. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
17
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De boven omschreven doelstellingen en eindkwalificaties sluiten goed aan bij de eisen van vakgenoten en de beroepspraktijk, zoals deze worden aangeduid met behulp van de Dublin-descriptoren. Studenten die deze master met goed gevolg hebben afgelegd, beschikken over een niveau van kennis en inzicht op het gebied van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied die het niveau van de bachelors die toegang geven tot deze masteropleiding, fundamenteel overtreft en verdiept. Door de verworven kennis van en inzicht in de verschillende aspecten van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied, en door het ontwikkelend vermogen om zelfstandig onderzoek te kunnen doen en een eigen bijdrage aan actuele discussies te kunnen leveren, zijn afgestudeerden in staat om in nieuwe omstandigheden complexe problemen te analyseren en te evalueren. Dankzij hun inzicht in de bredere samenhangen tussen wetenschap, maatschappij en cultuur, en in het bijzonder in de sociaal-culturele en ethische implicaties van wetenschappelijk onderzoek, zijn zij in staat om een goed geïnformeerd oordeel te formuleren, te onderbouwen en mondeling of schriftelijk te presenteren – zowel aan een publiek van specialisten als aan niet-specialisten. Het zelfstandig kunnen verrichten van wijsgerig onderzoek (door de ontwikkeling van onder meer de onderzoeksvaardigheden, zie ook facet 4) en het presenteren van de resultaten daarvan, behoren tot de kwaliteiten van de afgestudeerde masterstudent. Oordeel: De commissie heeft de eindtermen van de opleiding gelegd naast de eisen die aan een masteropleiding worden gesteld volgens de Dublin-descriptoren. Zowel qua kennis en inzicht, als wat betreft het toepassen van kennis, oordeelsvorming, communicatie en leervaardigheden sluiten de eindtermen bij de Dublin-descriptoren aan. Dit wordt hieronder toegelicht. Wat kennis en inzicht betreft beschikt de afgestudeerde over basale kennis van de geschiedenis van de wijsbegeerte en verdiept inzicht in aspecten van de systematische filosofie – voor zover relevant voor de beoefening van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. Tevens beschikt hij over brede basiskennis van en inzicht in een bepaald wetenschapsgebied; en heeft hij grondige kennis en inzicht in de voornaamste onderdelen van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied, hun grondslagen, methoden, sociaal-culturele betekenis en ethische implicaties. Ten slotte heeft hij verdiepte en gespecialiseerde kennis van en inzicht in een aantal actuele problematieken of visies in de wetenschapsfilosofie en de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, gericht op het kunnen leveren van een eigen bijdrage aan discussies die nationaal en internationaal gevoerd worden. Met betrekking tot het toepassen van kennis leert de student het verzorgen van schriftelijke en mondelinge presentaties van wijsgerige aard; daarnaast heeft hij het vermogen om zelfstandig onderzoek te verrichten, een probleemstelling te formuleren, te participeren in een (wetenschaps)filosofisch debat en daar een eigen bijdrage aan te leveren in de vorm van een gedegen wijsgerige verhandeling over centrale thema’s van een wetenschapsgebied, mede in relatie tot bredere filosofische vraagstukken en visies. Wat betreft oordeelsvorming kan hij wijsgerige vaardigheden en kennis en inzicht vruchtbaar toepassen in de context van een praktijk of beroep, waarin de aard van de wetenschappen en hun socio-culturele en normatieve betekenis aan de orde zijn, om zo bij te kunnen dragen aan de oordeelsvorming ter zake. Wat communicatie en leervaardigheden betreft is hij voorbereid op een beroepspraktijk waarin algemene academische vaardigheden vereist zijn, met bijzondere aandacht voor abstractievermogen, creativiteit, heuristische vaardigheden, analytisch vermogen en uitdrukkingsvaardigheid. 18
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master in WO: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multien interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: In het bijzonder is er binnen het vakwetenschappelijk basisprogramma of het pakket algemene filosofische vakken van de opleiding (zie facet 4) aandacht voor het wetenschappelijk behandelen van problemen, het vermogen om een betoog kritisch op waarde te schatten, reflecteren op eigen vooronderstellingen en vaardigheden zoals logisch redeneren, analytisch denken, schriftelijk en mondeling presenteren. Het bijzondere aan deze master is dat er naast deze algemeen wetenschappelijke kwalificaties veel aandacht is voor de wijsgerige reflectie op een wetenschapsgebied (de delen wetenschapsfilosofie en wijsbegeerte van een wetenschapsgebied). Daardoor zijn studenten in staat om wetenschappelijke kennis en expertise te vertalen naar sociale, professionele en economische contexten en kunnen zij de ethische, normatieve en maatschappelijke consequenties van wetenschaps- en/of technologieontwikkeling overzien. Met het diploma is het mogelijk om door te stromen naar een promotieplaats. Door de oriëntering van onderwijs op onderzoek biedt deze opleiding daartoe een uitstekende voorbereiding. Een en ander betekent dat de afgestudeerde masterstudent in staat is deel te nemen aan een vervolgtraject in de vorm van onderzoek ten behoeve van een dissertatie. Verder stellen, zoals boven al is aangegeven, de beoogde (filosofische) vaardigheden de afgestudeerde masterstudent in staat om zelfstandig en met succes als filosoof in niet-wetenschappelijke beroepen (zoals bij een ministerie voor vragen over natuur en milieu, bij een beleidsorgaan voor ethische kwesties of als journalist voor een krant of opinieblad) te functioneren. Een afgestudeerde masterstudent is dus in het algemeen in staat om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten en in het bijzonder om multi- en interdisciplinaire vraagstukken te analyseren en op te lossen. Oordeel: Het wetenschappelijk karakter van de opleiding blijkt uit de aansluiting op eisen en standaarden van de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied als discipline. De master WBW heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi-en interdisciplinaire vraagstukken aan te pakken in een beroepspraktijk waarvoor een wo-opleiding vereist of dienstig is. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
19
Oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Doelstellingen opleiding’. Voor de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied luidt dat oordeel voldoende.
1.2.2. Programma Voor het programma van de opleiding zie bijlage 2. F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Zowel in het eerste jaar als in het tweede jaar volgen de studenten zogenaamde integratievakken: vakken waar sprake is van wijsgerige reflectie toegespitst op problemen binnen het specifieke wetenschapsgebied. Het gaat om de speciaal voor deze master ontwikkelde delen Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied) (15 EC) en Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied (18 EC). De precieze invulling van de integratievakken hangt af van het bestudeerde wetenschapsgebied (zie facet 6). Afhankelijk hiervan studeert een student af in een bepaalde variant en kiest hij/zij daarbinnen een specialisatierichting. Vanzelfsprekend geldt voor de gehele afstudeerfase dat studenten systematisch reflecteren op filosofische aspecten van een bepaald wetenschapsgebied. De opleiding voorziet in de volgende varianten en specialisatierichtingen (waarbij opgemerkt dat het aanbod van specialisatierichtingen afhankelijk is van beschikbaarheid van gekwalificeerde docenten). Variant I.
Wijsbegeerte van de natuurwetenschappen Specialisatierichting: - Wijsbegeerte van de natuurwetenschappen
Variant II.
Wijsbegeerte van de sociaal-culturele wetenschappen en de menswetenschappen Specialisatierichtingen: - Sociale en culturele wijsbegeerte - Rechtsfilosofie - Wijsbegeerte van de pedagogiek
Variant III.
Wijsbegeerte van de geesteswetenschappen Specialisatierichtingen: - Taalfilosofie, hermeneutiek en esthetica
20
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
- Godsdienstfilosofie - Filosofie en theorie van de geschiedenis
Variant IV.
Wijsbegeerte van de medische wetenschappen Specialisatierichting: - Medische filosofie en ethiek
Studenten leren in het bijzonder om: • wijsgerige ideeën-historische en exegetische methoden, logisch-analytische methoden en empirisch-filosofische methoden toe te passen op problemen en theorieën uit de algemene wijsbegeerte en uit de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied of een cluster van wetenschapsgebieden; • wijsgerige uitgangspunten van wetenschapsgebieden - zowel van theoretische als van normatieve aard bloot te leggen en te evalueren; • een specifiek probleem uit de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied te formuleren en te analyseren en er een tentatieve oplossing voor aan te dragen. Hiertoe verrichten de studenten verschillende werkzaamheden: • het verzamelen en selecteren van relevant materiaal voor het behandelen van filosofisch-wetenschappelijke problemen; • het schrijven van essays en werkstukken; • het geven van mondelinge presentaties; • het bespreken met medestudenten en docenten van schriftelijke werkstukken en mondelinge presentaties; • het schrijven van een uitgebreide masterscriptie. Het onderwijsaanbod van de vakgroepen wordt mede gestuurd door wat de respectievelijke vakgroepen als zwaartepunten van hun onderzoek beschouwen. In vrijwel alle gevallen is er een expliciete koppeling tussen lopend onderzoek van docenten en het onderwijs. Oordeel: De masteropleiding WBW wordt gekenmerkt door een aantal beleidskeuzes die ervoor zorgen dat deze opleiding zich onderscheidt van soortgelijke opleidingen aan andere Nederlandse universiteiten. 1. De opleiding omvat twee verschillende programma’s, één voor studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte en één voor studenten met een bachelordiploma in de vakwetenschap of een hbo-diploma. 2. In beide programma’s moeten studenten een substantieel aantal cursussen van bachelorniveau in hun masteropleiding opnemen: studenten afkomstig uit Wijsbegeerte omdat zij in het algemeen geen afgeronde bacheloropleiding in de vakwetenschap zullen hebben, en dus geen automatische toegang tot mastercursussen in de vakwetenschap; en studenten afkomstig uit de vakwetenschap omdat zij slechts een minor Wijsbegeerte van 18 EC gedaan hoeven te hebben, en dus veel stof van bachelorniveau moeten inhalen. 3. Het programma voor studenten met een bachelordiploma in de vakwetenschap bevat geen cursussen meer in de vakwetenschap zelf, waardoor deze studenten geen cursus van masterniveau in de vakwetenschap hoeven te doen. Omdat er geen overlap tussen de masteropleiding WBW en de masteropleiding in de vakwetenschap is, wordt bovendien een aantrekkelijke strategie van studenten aan andere Nederlandse universiteiten QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
21
– namelijk het tegelijk volgen van een masteropleiding WBW en een masteropleiding in een vakwetenschap met dubbel tellen van sommige vakken – hier niet mogelijk, hetgeen een invloed op de instroom zou kunnen hebben. De commissie heeft begrip voor deze keuzes maar vindt het wel onontbeerlijk dat aanvullende eisen worden gesteld voor masterstudenten in bachelorcursussen, zoals de faculteit ook erkent. De commissie heeft vastgesteld dat sinds de visitatie van 2003 de masteropleiding WBW meer een eigen karakter heeft gekregen en dat de differentiatie tussen die opleiding en de masteropleiding Wijsbegeerte groter is geworden. Het aantal bachelorvakken dat in de masteropleiding wordt gegeven is verminderd en de keuzevrijheid is beperkt. Thans wordt een onderdeel wetenschapsfilosofie aangeboden dat verwijst naar en aansluit bij het oorspronkelijke vakgebied van de student. Geschiedenis van de Wijsbegeerte is geschrapt. Nieuw is bijvoorbeeld het onderdeel Vaardigheden B: het socratische gesprek voor studenten met een niet-wijsgerige bachelor. Voor een opleiding als deze zijn goede contacten met faculteiten waar studenten hun vakwetenschappelijke kennis verwerven van vitaal belang. Voor zover er van dubbelbenoemingen sprake is, zijn er geen problemen met de andere toeleverende faculteiten. Waar geen sprake is van dubbelbenoeming zorgt de onderwijscoördinator voor de gewenste samenwerking. De opleiding is hier van de andere faculteiten afhankelijk. Aan het onderhouden van contacten met toeleverende faculteiten wordt thans hard gewerkt, zo heeft de commissie vastgesteld, maar de afhankelijkheid van de medewerking van andere faculteiten maakt de opleiding wel kwetsbaar. De opleiding heeft ook naar voren gebracht dat het geringe aantal studenten maatwerk mogelijk maakt. De kennisontwikkeling van de studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek op het terrein van wijsbegeerte van het wetenschapsgebied. De studenten leren wijsgerige ideeën, historische en exegetische methoden, logisch-analytische methoden en empirisch-filosofische methoden toe te passen op problemen en theorieën uit de algemene wijsbegeerte en uit de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied of een cluster van wetenschapsgebieden. De commissie acht het aandeel specifieke vakken voor de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied een essentiële bijdrage aan de wijsgerige ontwikkeling van de student binnen deze opleiding. De student wordt voldoende geoefend in onderzoeksvaardigheden (onderzoek doen, mondeling of schriftelijk presenteren, schrijven van een scriptie). De vakken komen geïntegreerd aan bod in het programma en bij het schrijven van de scriptie. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: In het bijzonder zijn de domeinspecifieke eisen met betrekking tot de wijsgerige aspecten van een wetenschapsgebied (te weten eindkwalificaties 1.3, 1.4, 2.2, 3.1, 3.2 en 4.3) adequaat vertaald in 22
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
de leerdoelen van het programma, zoals blijkt uit de invulling van het deel Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied), de modulen die behoren bij het deel Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied en alle onderdelen van de afstudeerfase. De vertaling van de domeinspecifieke eisen die betrekking hebben op hetzij toereikende algemeen filosofische kennis, hetzij toereikende basiskennis van een wetenschapsgebied (te weten 1.1), vindt plaats in het pakket algemene filosofische vakken, of het basispakket vakwetenschap. De concretisering van de algemeen wetenschappelijke vaardigheden (te weten 2.1) gebeurt in onder meer de modulen Vaardigheden A en B en het Leeronderzoek. De gehele opleiding is een concretisering van 4.1 (én van 4.2 en 4.4), in het bijzonder de onderdelen die voorbereiden op het zelfstandig kunnen uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek (zie ook facet 4, ‘Interactie tussen onderwijs en onderzoek’). De leerdoelen garanderen ook dat de eindkwalificaties qua niveau gerealiseerd worden. Kennis en inzicht, competenties op het gebied van de toepassing van kennis en inzicht, competenties op het gebied van de oordeelsvorming en de communicatie, en ten slotte de leervaardigheden zijn alle op masterniveau gerealiseerd. Een en ander is reeds in het bovenstaande toegelicht. Voor wat betreft 1) het vermogen om een oordeel te kunnen formuleren en verdedigen en 2) de leervaardigheden kan in het bijzonder gedacht worden aan de leerdoelen van het seminar en de afstudeerfase. De leerdoelen garanderen ook de concretisering van de eindkwalificaties qua oriëntatie. Het wetenschappelijke karakter komt vooral naar voren in de eindtermen die betrekking hebben op onderzoeksvaardigheden (te weten 2.2, maar ook 1.3, 3.2 en 4.4). De concretisering daarvan in de leerdoelen is in het bovenstaande al aan de orde geweest. Het niveau van de inhoud van het programma is steeds in overeenstemming met de fase van de opleiding. In het eerste deel van de masteropleiding breiden studenten hun kennis op het gebied van een van de vakwetenschappen dan wel het gebied van de algemeen filosofische kennis verder uit. In de volgende fase volgen zij vakken waarin aandacht is voor wijsgerige reflectie toegespitst op het wetenschapsgebied dat zij hebben bestudeerd (het deel Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied) en de module Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied I). Nadat in het tweede jaar hun algemeen filosofische kennis verdiept is door het volgen van het Algemeen faculteitscollege brengen zij de wijsgerige reflectie op het desbetreffende wetenschapsgebied op een hoger niveau door de modulen 2 tot en met 6, zoals beschreven in facet 4, ‘Interactie tussen onderwijs en onderzoek’, te doorlopen. Het programma bevordert de academische en intellectuele groei van de studenten. Dit blijkt in het algemeen uit de samenhang van het gehele programma (zie facet 4, ‘Aansluiting bij de ontwikkelingen van het onderzoek’ en facet 6) en in het bijzonder uit bijvoorbeeld de opbouw van het tweede jaar: van Algemeen faculteitscollege tot scriptie worden academische en vakspecifieke vaardigheden op steeds hoger niveau geoefend en getoetst (zie facet 4, ‘Interactie tussen onderwijs en onderzoek’). De toename van de moeilijkheidsgraad en de steeds hogere complexiteit van de onderdelen van het programma bevorderen de zelfstandigheid van de studenten en geven hun de mogelijkheid te groeien in de beheersing van academische kennis en vaardigheden. De rol van enerzijds de docenten in onder meer de seminars en het leeronderzoek en anderzijds van de begeleidende docent(en) bij literatuurstudie en scriptie is daarbij cruciaal: zij moeten stimuleren en ruimte bieden aan een ontwikkeling naar wetenschappelijke zelfstandigheid van de student. Door de kleinschaligheid van de opleiding kan deze docent-studentrelatie goed ontplooid worden. Oordeel: De commissie is van mening dat de eindtermen op adequate wijze geconcretiseerd zijn in het programma (qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen). Dit geldt ook voor de eindterQANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
23
men die specifiek gericht zijn op de wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied. Het aandeel specifieke vakken bedraagt 15 EC in de module Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied) en bestaat uit: Wetenschapsfilosofie en methodologie (6), Literatuurstudie wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied (6) en Werkstuk wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied (3). Daarnaast is er een module Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied van 18 EC. Bij het onderdeel Wetenschapsfilosofie en methodologie van 6 EC ligt het accent op de natuurwetenschappen, zo noteert de studiegids en zo heeft de commissie vastgesteld. De commissie waardeert de intentie van de opleiding om dit algemene deel wetenschapsfilosofie te verbreden. Op basis van de studiegids, waarin per onderdeel de leerdoelen staan vermeld, en de aangeleverde informatie constateert de commissie dat de eindtermen adequaat zijn vertaald in leerdoelen. In de geschetste opzet kunnen de studenten de eindtermen behalen. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De onderdelen binnen de opleiding bouwen op elkaar voort en vormen een samenhangend geheel. In de loop van het masterprogramma wordt de stof in steeds complexere eenheden aangeboden. Daardoor wordt de student gestimuleerd de verworven algemeen filosofische kennis en vaardigheden aan de ene kant en de kennis van een wetenschapsgebied aan de andere kant op elkaar te betrekken en als wijsbegeerte van een wetenschap te integreren. De afstemming van de modulen binnen elke variant (en specialisatierichting) en het door de coördinator met de student op te stellen traject garanderen de samenhang van het onderwijsprogramma van elke individuele student. Opbouw en afstemming van de programmaonderdelen De invulling van het programma van het eerste jaar hangt af van de beginsituatie van de student (zie boven facet 4). Studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte volgen in hun eerste jaar een vakwetenschappelijk basisprogramma (39 EC). De invulling van dit basisprogramma hangt onder meer af van de inhoud van het pakket vakwetenschap die de studenten in hun bacheloropleiding (30 EC) hebben gevolgd (zie facet 8), de interesse van de student en de specialisatierichting. In overleg met de coördinator en de studieadviseur van de faculteit waar de student dit eerste jaar een aantal vakken zal volgen, wordt een samenhangend programma opgesteld. Het totale vakwetenschappelijke basisprogramma heeft dus een omvang van 69 EC, waardoor de noodzakelijke voorkennis is verworven om later in de studie systematisch op filosofische aspecten van het bestudeerde wetenschapsgebied te kunnen reflecteren. Studenten met een bachelordiploma in een vakwetenschap of met een hbo-bachelor volgen in hun eerste jaar een aantal algemene filosofische vakken (39 EC). Deze studenten hebben tijdens hun bacheloropleiding al minimaal 18 EC aan algemeen filosofische vakken behaald (zie facet 8). Daardoor zullen zij in de loop van het eerste jaar van deze masteropleiding in totaal een pakket van 57 EC algemeen filosofische vakken gevolgd hebben, waardoor ook zij later in de studie in staat zullen zijn om zelfstandig te reflecteren op filosofische aspecten van het door hen bestudeerde weten24
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
schapsgebied. De algemeen filosofische vakken bestaan uit de modulen Geschiedenis van de wijsbegeerte, Inleiding wetenschapsfilosofie en een keuze uit een inleiding in een van de deelgebieden van de systematische wijsbegeerte, twee modulen Vaardigheden en een keuzecollege. Deze modulen vormen een goede introductie in algemeen filosofische kennis en vaardigheden. Voor de beoefening van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied is basale kennis van de geschiedenis van de wijsbegeerte noodzakelijk, evenals de vaardigheden om zowel mondeling als schriftelijk wijsgerige problemen te kunnen presenteren en analyseren. Daarnaast biedt het pakket inleidingen in de wetenschapsfilosofie en in aspecten van de systematische filosofie die relevant zijn voor de beoefening van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. De module Inleiding in de wetenschapsfilosofie wordt in het eerste jaar gevolgd door het deel Wetenschapsfilosofie, waarin de toespitsing op het door de student bestudeerde wetenschapsgebied plaatsvindt. De inleiding in een van de systematische wijsgerige vakken en het keuzecollege hangen af van de variant respectievelijk specialisatierichting van de student. Beide vakken dragen bij aan een goede aansluiting op de later te volgen onderdelen van het programma. Om dit te waarborgen vindt de keuze plaats na overleg met de coördinator van de opleiding. Na dit deel van het eerstejaarsprogramma te hebben afgelegd, hebben zowel de studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte als de studenten met een bachelordiploma in een vakwetenschap of met een hbo-bachelor de noodzakelijke voorkennis van enerzijds filosofie en anderzijds een vakwetenschap om de overige onderdelen van het programma te kunnen volgen. De rest van het eerste jaar en het gehele tweede jaar van de opleiding heeft daarom voor alle studenten dezelfde structuur zonder dat zij geconfronteerd worden met onnodige overlap of herhalingen. In het eerste jaar volgen zij de module Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. Daarin wordt expliciet gereflecteerd op wijsgerige vraagstukken binnen een specifiek wetenschapsgebied. In het eerste jaar volgen zij verder nog het deel Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied). Dit deel begint met het mastercollege Wetenschapsfilosofie en methodologie, dat voortbouwt op het vak Inleiding wetenschapsfilosofie. Daarna doen de studenten, afhankelijk van de gekozen variant respectievelijk specialisatierichting, een literatuurstudie en een werkstuk wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied. Deze twee onderdelen sluiten aan bij en bouwen voort op de kennis die zij in de module Wetenschapsfilosofie en methodologie (en eventueel de module Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied I) hebben opgedaan. In het tweede jaar volgen de studenten een aantal onderdelen waarvan de complexiteit geleidelijk toeneemt (zie facet 4, ‘Interactie tussen onderwijs en onderzoek’). Naast het Algemeen Faculteitscollege volgen zij de twee overige onderdelen van het deel Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied, namelijk de module Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied II en het Seminar Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. Deze onderdelen sluiten aan op de modulen die in het eerste jaar zijn gegeven, in het bijzonder op Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied I en het deel Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied). Oordeel: De commissie is van oordeel dat het programma een doordacht, op integratie gericht geheel is. Het traject wordt met de coördinator doorgenomen en beoordeeld op samenhang. De opbouw is helder. Er zijn voldoende vakken waarin de wijsgerige reflectie wordt toegespitst op de problemen binnen een specifiek wetenschapsdomein. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
25
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Conform de universitaire jaarindeling is het studiejaar ingedeeld in twee semesters met elk 2 blokken van 8 weken en een blok van 4 weken. Het seminar is geplaatst in het eerste semester van het tweede jaar van de opleiding. Het afstudeerproject (literatuurstudie, leeronderzoek en scriptie) in het tweede semester van het tweede jaar met een aanloop in de perioden 2 en 3 van het eerste semester. De overige modulen van de opleiding zijn vrijwel steeds ondergebracht in één periode. Daarbij zijn colleges gepland in de eerste zes, respectievelijk drie weken van een periode terwijl de laatste twee weken, respectievelijk week van een periode zijn gereserveerd voor de voorbereiding op het tentamen en het tentamen zelf. De verschillende delen die binnen het programma van de masteropleiding worden onderscheiden, te weten de algemene filosofische vakken, het vakwetenschappelijk basisprogramma, het deel wetenschapsfilosofie (van een wetenschapsgebied), het deel Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied, alsmede het afstudeertraject, zijn intern goed opgebouwd en op een goede wijze ondergebracht in de tweejarige opleiding. Heel in het algemeen geldt dat de algemene filosofische vakken, respectievelijk het vakwetenschappelijk basisprogramma alsmede het deel wetenschapsfilosofie (van een wetenschapsgebied) in het eerste jaar van de opleiding worden afgerond. Het deel Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied wordt afgerond in periode 2 van het tweede jaar, terwijl het afstudeertraject wordt opgestart in deze periode en de resterende perioden van het tweede jaar vergt. Het overgrote deel van de modulen heeft een vaste plaats in het rooster van de opleiding en wordt jaarlijks aangeboden. Daar waar te volgen colleges afhankelijk zijn van de door een student gevolgde specialisatie zullen deze niet in alle gevallen in de in het standaardrooster vastgelegde periode kunnen worden aangeboden. In dat geval wordt met de desbetreffende student een jaarprogramma opgesteld dat in voldoende mate aan de eisen van studeerbaarheid voldoet. Het is ook mogelijk de opleiding in deeltijd te volgen. De duur van de opleiding is dan vier jaar. Ook in dat geval kan een goed studeerbaar studieprogramma worden opgesteld waarbij ieder cursusjaar 30 studiepunten worden behaald en de studielast evenwichtig over het jaar verdeeld is. Het eerste jaar van de deeltijdopleiding is vrijwel geheel gewijd aan het vakwetenschappelijk basisprogramma (voor studenten met een BA-wijsbegeerte), dan wel de algemene filosofische vakken (voor studenten met een vakwetenschappelijke bachelor). Dit deel wordt voltooid in het tweede jaar. De rest van het tweede jaar is gereserveerd voor het deel wetenschapsfilosofie. In het derde jaar wordt het deel wijsbegeerte van een wetenschapsgebied afgerond en een begin gemaakt met het afstudeertraject, m.n. literatuurstudie en leeronderzoek. In het vierde jaar volgt het algemeen faculteitscollege en de scriptie. Oordeel: De opleiding bestaat uit twee studiejaren van elk 60 EC wanneer men voltijds studeert en uit vier jaren van elk 30 EC wanneer men het programma in deeltijd volgt. Deze studiepunten zijn gelijkmatig verdeeld over het studiejaar. De studiejaren zijn verdeeld in twee semesters, met elk twee perioden van acht weken en een periode van vier weken. De invulling van het eerste jaar van de opleiding is afhankelijk van de vooropleiding van de student. Sommige deeltijdstudenten betreuren de afschaffing van de avondcolleges, maar tot grote problemen leidt dit niet. De colleges worden nu aan het einde van de middag gegeven.
26
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
De commissie is van oordeel dat de studielast van het programma evenwichtig is verdeeld over de twee studiejaren. De commissie is niet gestuit op factoren die de studievoortgang belemmeren, ook niet in het gesprek met de studenten, die bovendien hebben gezegd dat het programma niet te zwaar is. De commissie acht het programma dan ook studeerbaar. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De student wordt toegelaten tot het masterprogramma afhankelijk van aard en inhoud van de gevolgde vooropleiding. Enerzijds biedt het masterprogramma slechts, in aansluiting bij een aantal bacheloropleidingen, een passende specialisatie aan, anderzijds worden er ook aanvullende instroomeisen gesteld. Deze aanvullende eisen luiden als volgt: Ingeval de student beschikt over een BA-wijsbegeerte dient hij/zij de vakwetenschappelijke studie in het eerste jaar van de masteropleiding in te vullen in aansluiting op een binnen de BA Wijsbegeerte afgelegde “vakwetenschappelijke” minor die past bij een van de aangeboden specialisaties en een omvang van ten minste 30 studiepunten heeft. Ingeval de student beschikt over een andere (d.w.z. “vakwetenschappelijke”) universitaire bachelor in aansluiting waarop de master een specialisatie aanbiedt, dient deze een minor wijsbegeerte van ten minste 18 studiepunten te hebben omvat. Vanuit de BA-opleiding wijsbegeerte wordt in overleg met de student een overgangsprogramma wijsbegeerte vastgesteld (dat ook in de vorm van aanschuifonderwijs kan worden gevolgd) teneinde in de een eventuele deficiëntie te voorzien. Ingeval de student beschikt over een hbo-bachelor op een wetenschapsgebied waarvoor de master een specialisatie aanbiedt, geldt als ingangseis een premaster van maximaal 60 studiepunten. Deze premaster omvat een minor wijsbegeerte van ten minste 18 studiepunten, zonodig toereikende modulen academische vorming (schakelprogramma, doorstroomminor) en indien nodig additionele universitaire vorming op het desbetreffende wetenschapsgebied. De opleiding biedt op dit moment een royaal aanbod van acht specialisaties. Dit brede spectrum is mede mogelijk door het gegeven dat de VU-docenten van de Faculteit der Wijsbegeerte wijsgerige vorming verzorgen binnen de meeste faculteiten van de universiteit, alsook doordat er binnen een aantal faculteiten docenten zijn belast met onderwijs in wat kan worden aangeduid als vakfilosofie, respectievelijk Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied (binnen de faculteit der medische wetenschappen, die der rechtswetenschap, die der godgeleerdheid, die der letteren en die van de psychologie en pedagogiek). Het verzoek van de commissie om aanvullende informatie betreffende de instroom heeft het volgende opgeleverd.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
27
Tabel: Cohort
2003/4 2004/5 2005/6 2006/7
Instroomcijfers masteropleiding Wijsbegeerte en masteropleiding WBW (totaal en per specialisatie) MA MA Wijsbegeerte WBW totaal
4 2 8 1
WBW WBW NatuurSociaalwetenschappen culturele & mens-wetenschappen 5 10 9 4
3 2
5 4 3 3
WBW Geestesweten schappen
WBW Medische wetenschappen
3 3 1
1
Oordeel: Op de Vrije Universiteit Amsterdam is wijsbegeerte een verplicht vak voor de studenten van alle opleidingen. Alle studenten komen met wijsbegeerte in aanraking via de 6 EC die hiervoor staan. De commissie heeft geconstateerd dat het programma aansluit bij de kwalificaties van de instromende studenten. De commissie waardeert dat in het tweejarige programma zowel studenten met een bachelor vakwetenschap als een bachelor wijsbegeerte kunnen worden toegelaten. De toelatingseisen voor de opleiding zijn helder: studenten kunnen pas met de masteropleiding WBW beginnen nadat de bacheloropleiding is afgesloten, en de voorwaarden waaronder bachelors worden toegelaten zijn duidelijk geformuleerd. De commissie heeft vernomen dat de examencommissie ook als toelatingscommissie optreedt en een belangrijke rol bij de toelating vervult. De commissie begrijpt de noodzaak binnen de gekozen opzet om masterstudenten te laten aanschuiven bij cursussen die deel uitmaken van de bacheloropleiding. Zij acht het evenwel onontbeerlijk dat in dergelijke gevallen specifieke aanvullende of alternatieve eisen voor masterstudenten worden opgesteld, zoals in een aantal vakken reeds gebeurt. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
Beschrijving: Het programma van de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied omvat 120 EC en voldoet daarmee aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum. Oordeel: Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
28
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Aangezien het in alle werkvormen gaat om kleine groepen studenten, is er in alle gevallen sprake van onderwijs waarbij de student actief wordt betrokken, en er intensief contact is tussen student en docent. Dus ook hoorcolleges, waarin studenten leren filosoferen door het van de docent af te kijken, rode draden leren ontdekken en zich leren oriënteren in de te bestuderen stof, geven ruimschoots gelegenheid om vragen te stellen en voor discussie. Seminars waarin meerdere docenten optreden en werkcolleges hebben uitdrukkelijk het doel studenten actief te betrekken in het onderwijs. De didactische gedachte achter de seminars is om studenten in de keuken van het onderzoek te laten kijken, door ze presentaties te laten verzorgen en ze te betrekken bij discussies tussen docenten over onderwerpen die in het verlengde liggen van onderzoek. Colleges en seminars gaan altijd door. Bij een zeer klein aantal studenten zal dit gaan in de vorm van een tutorial, waarin studenten samen met de docent de stof bespreken. Literatuurstudies vergen meer nog dan de overige onderwijsvormen actieve inzet van de studenten. Docenten bieden doorgaans literatuurpakketten aan waaruit gekozen kan worden. De student kan echter ook in overleg met de docent een eigen pakket samenstellen. Vooral de literatuurpakketten geven richting aan de literatuurkeuze. In toenemende mate wordt in het onderwijs ook gebruikgemaakt van de digitale leeromgeving Blackboard). Voor de ondersteuning van het onderwijs loopt het gebruik van Blackboard uiteen: van een uitgebreide studiehandleiding en informatie over bijeenkomsten, het aanbieden van sheets, het geven van opdrachten en het verwerken daarvan, tot het gebruikmaken van het discussieplatform en het verwijzen naar websites. Het gebruik door docenten van deze leeromgeving is duidelijk groeiende en wordt ook uitdrukkelijk meegewogen in de cursusevaluatie. Uit deze evaluaties blijkt dat studenten heldere en uitgebreide informatie duidelijk op prijs stellen, en ook de mogelijkheid van Blackboard als discussieplatform waarderen. Blackboard leent zich uitstekend voor activerend onderwijs, door studenten de mogelijkheid te geven vragen te stellen en te discussiëren over de aangeboden leerstof. De verhouding tussen contacturen, zelfstudie en andere studieactiviteiten In de didactische opzet wordt een verhouding contact- en studie-uren nagestreefd van 25-75% met een afbouw naar 10-90% aan het einde van het tweede studiejaar. Onderdeel van de 25% contacturen vormen niet alleen de colleges, maar ook contacten via Blackboard, opdrachtevaluaties, nabesprekingen van tentamens en papers. Aan het einde van de opleiding krijgt de student voornamelijk begeleiding in het schrijven van zijn of haar scriptie en komt het dus aan op zelfwerkzaamheid. Studenten krijgen hierbij intensieve begeleiding, naar aanleiding van hun eigen aangeleverde hoofdstukken, echter niet meer in de vorm van colleges. Onderstaande tabel splitst de verdeling van het aantal uren uit voor studenten die instromen met een wijsgerige bachelor. Voor studenten die instromen met een niet-wijsgerige bachelor is dat lastiger, omdat hun vakwetenschappelijk basisprogramma buiten de Faculteit der Wijsbegeerte wordt gevolgd en van geval tot geval sterk verschillend kan zijn opgebouwd. Het ligt evenwel voor de hand dat de verhouding doorgaans niet sterk zal afwijken. Contacturen Jaar 1 2
College
Zelfstudie 400 100
1208 908
Werkstuk/ Scriptie 72 672
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Totaal 1680 1680
29
Oordeel: Van de studenten heeft de commissie vernomen dat de opleiding thans ook nieuwe ontwikkelingen in het onderwijs volgt, door bijvoorbeeld nadrukkelijker ook naar hun leerwensen te informeren. Er zijn seminars waarin meerdere docenten optreden en ook werkcolleges hebben uitdrukkelijk het doel studenten actief te betrekken in het onderwijs. De didactische gedachte achter de seminars is om studenten in de keuken van het onderzoek te laten kijken, door ze presentaties te laten verzorgen en ze te betrekken bij discussies tussen docenten over onderwerpen die in het verlengde liggen van onderzoek. De commissie constateert dat het didactisch concept in lijn is met de doelstellingen en dat de werkvormen daarop aansluiten. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Algemeen In het geheel van de opleiding ligt het accent op het vervaardigen van papers, opdrachten, etc. met het oog op zelfstandige beoefening van de wijsbegeerte van een wetenschapsgebied. Tentamens vinden plaats aan het eind van de periode waarin het onderwijs wordt aangeboden. Daarnaast bestaat er per jaar één herkansingsmogelijkheid voor elke module. Deze herkansing is aan het einde van het studiejaar gepland en intervenieert niet met het lopende onderwijs. Voor de vakstudies die studenten volgen, gelden de tentamenregelingen van de desbetreffende faculteiten. Uniformiteit van beoordeling Om de kwaliteit van de tentamens te waarborgen en de uniformiteit van beoordeling te bevorderen, is binnen de faculteit een Handleiding Toetsen en Beoordelen ontwikkeld. Voor scripties zijn de beoordelingscriteria vastgelegd in de Scriptieregeling Master. (Beide documenten zijn als bijlage aan de zelfstudie toegevoegd.) Wijze van toetsing Er wordt op verschillende manieren getoetst: schriftelijke tentamens, mondelinge tentamens, tussentijdse opdrachten, papers of werkstukken, take-home tentamens met essayvragen. Bij alle toetsingsvormen wordt onderzocht of de student de beoogde kennis, inzicht en vaardigheden heeft verworven van het desbetreffende onderdeel van de opleiding. Literatuurstudies worden in de regel op mondelinge wijze getoetst, aan de hand van een door de student ingeleverd paper, of samenvatting en/of stellingen. Hetzelfde geldt wanneer een college mondeling wordt afgesloten. Colleges die door een andere faculteit dan die der Wijsbegeerte worden verzorgd kunnen een afwijkende wijze van toetsen hebben. Feedback op de toetsresultaten In het geval van schriftelijke tentamens of take-home tentamens wordt er door de docent een nabespreeksessie georganiseerd. Volgens de richtlijnen van het Onderwijs- en Examenreglement wordt binnen 30 werkdagen na bekendmaking van de uitslag van schriftelijke tentamens een gelegenheid gegeven tot inzage. Bij papers en werkstukken volgt standaard een evaluatief gesprek met de 30
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
student waarin zowel inhoudelijke als vormaspecten van het paper of werkstuk aan de orde komen. Op tussentoetsen en korte opdrachten die bij sommige vakken tussentijds gegeven worden, krijgt de student in alle gevallen feedback. In sommige gevallen schriftelijk in de vorm van commentaar bij de opdracht, in andere gevallen mondeling. Afstudeerscriptie Voor de organisatie en beoordeling van de afstudeerscriptie bestaat een uitgewerkte handleiding binnen de faculteit. Voor de beoordeling van de scriptie zijn in principe drie mensen verantwoordelijk: de scriptiebegeleider, de tweede beoordelaar en tot slot de voorzitter van de examencommissie. Voor de toevoeging van deze laatste beoordelaar is door de faculteit gekozen om de uniformiteit van de beoordeling te waarborgen. De voorzitter leest alle scripties en vormt derhalve een belangrijke schakel in de kwaliteitszekering. Het cijfer voor de scriptie wordt vastgesteld na een gesprek met de student op de examenzitting, gezamenlijk door de scriptiebegeleider, de tweede beoordelaar en de voorzitter van de examencommissie. Zij geven afzonderlijk een cijfer. Indien hun waardering uiteenloopt, vormt het gemiddelde van de drie cijfers (afgerond op halve punten) het eindcijfer voor de scriptie. In de scriptieregeling zijn ten slotte ook de beoordelingscriteria voor scripties opgenomen. Oordeel: De commissie heeft geconstateerd dat beoordeling en toetsing van tentamens en scripties in orde zijn. De commissie spreekt haar waardering uit voor de wijze waarop de scripties door de begeleider, de meelezer en de voorzitter van de examencommissie worden beoordeeld. Zij waardeert ook het scriptiereglement. De commissie beveelt aan om de transparantie van het beoordelingsproces ook naar studenten toe te bevorderen door het hanteren van een beoordelingsformulier waarin de criteria voor de beoordeling van de scriptie, zoals die in het reglement zijn neergelegd, worden uitgewerkt. De kwaliteit van de afstudeerscripties wordt in brede zin bewaakt doordat de voorzitter van de examencommissie alle afstudeerscripties bestudeert. De commissie heeft veel waardering voor deze aanpak, die een stevige bijdrage levert aan de borging van de kwaliteit van de masterscriptie en dus ook van de opleiding. De examencommissie speelt bij de bewaking van de kwaliteit van de gehele opleiding een grote rol. De commissie acht het juist dat er één herkansingsmogelijkheid per tentamen wordt aangeboden. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Programma’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Programma’. Voor de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied luidt dat oordeel voldoende.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
31
1.2.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De gezichtsbepalende docenten van de opleiding zijn betrokken bij wetenschappelijk onderzoek en nemen deel aan onderzoek van erkende kwaliteit. Allen maken deel uit van een onderzoeksprogramma. De docenten zijn verspreid over een groot aantal onderzoeksgroepen binnen maar ook buiten de faculteit. Het merendeel is hoogleraar of leider van een onderzoeksgroep. Oordeel: De commissie heeft mede op grond van de studiegids en de als bijlage bij de zelfstudie toegevoegde onderzoekprogramma’s geconstateerd dat het onderwijs in voldoende mate wordt verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van hun vakgebied. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Onderstaand overzicht toont het aantal beschikbare fte onderwijs van de docenten verbonden aan de Faculteit der Wijsbegeerte. Deze docenten verzorgen niet alleen onderwijs in de master Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, maar ook in de bachelor en master Wijsbegeerte. Omdat een aantal van de modulen van de master Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied ook deel uitmaakt van de bachelor en master Wijsbegeerte én omdat een deel van de modulen niet verplicht is en dus niet door alle studenten wordt gevolgd, is het niet mogelijk om het aantal fte voor onderwijs exact uit te splitsen tot op het niveau van de opleiding. Het aantal fte voor onderwijs van docenten van buiten de faculteit is in onderstaand schema niet meegenomen. Er is binnen de master Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied dus feitelijk meer fte onderwijs beschikbaar dan in de tabellen staat vermeld. In onderstaande tabel is de menskracht die beschikbaar is voor het verzorgen van het onderwijs opgenomen in mensen en formatie-eenheden (fte). De cijfers worden verdeeld over: a) de wetenschappelijke functies: hoogleraar, UHD, UD, promovendi, overig WP; b) de geslachten man/vrouw.
32
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Tabel: Wetenschappelijk personeel voor de gehele faculteit categorie HL uhd ud promovendi docenten student-assistenten overig WP totaal
m aantal
V aantal
fte 8 1 8 4 21
2,4 0,33 3,34 1,23 7,3
totaal aantal
fte 3 3 6
1,15 1,08 2,23
8 1 11 7 27
fte 2,4 0,33 4,49 2,31 9,53
percentage gepromoveerden 100% 100% 100% n.v.t. 43%* n.v.t. n.v.t. 86%
* De enige docent die hiervan werkzaam is in de opleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied is gepromoveerd. Dit betekent dus feitelijk dat 100% van de docenten gepromoveerd is.
Toelichting: • peildatum is 1 december 2005 • onderwijsgetallen gelden voor de gehele faculteit. Geen gegevens bekend van specifiek: Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied • alleen de onderwijstijd (formatie) is geteld van de mensen die op 1 december 2005 in dienst waren bij de Faculteit der Wijsbegeerte, dus de cijfers zijn exclusief fpu’ers of ingehuurde gastdocenten. • bij de hoogleraren zijn zowel de gewone als de bijzondere hoogleraren geteld. • promovendi (8) hebben officieel geen onderwijsformatie, daarom hier niet opgegeven. Oordeel: De banden met de andere faculteiten van de VU zijn minder stevig dan voorheen, de leerstoelen wijsbegeerte in de diverse faculteiten worden niet in alle gevallen gecontinueerd. Een en ander leidt ertoe dat er sprake is van enige kwetsbaarheid, zo heeft de commissie geconstateerd en al eerder in dit rapport genoteerd. Maar de faculteit tracht de banden met de faculteiten wel te handhaven respectievelijk te bereiken want zij is zich goed bewust van het feit dat dit voor deze opleiding een zaak van groot gewicht is. De commissie heeft gevraagd of vertegenwoordigers van de faculteit in benoemingscommissies van hoogleraren in andere faculteiten zitting krijgen. Dit blijkt inderdaad doorgaans het geval te zijn. De faculteit dient dit scherp in de gaten te houden, zo meent de commissie. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Het personeels- en scholingsbeleid bewaakt en bevordert de didactische kwaliteiten van de individuele docenten. De inhoudelijke expertise van de docenten sluit aan bij de doelstellingen en de eindkwalificaties van het programma. Onderstaand overzicht toont op welke manieren de faculteit hier gestalte aan geeft. QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
33
Begeleiding docenten Elk jaar wordt met alle leden van de facultaire gemeenschap het zogenaamde jaargesprek gevoerd. De jaargesprekken, die de verantwoordelijke hoogleraren of leidinggevenden voeren met de medewerkers, hebben als doel om de vervulling van de functie en de kansen om door te groeien te optimaliseren. Hiertoe zijn financiële middelen gereserveerd voor loopbaanbegeleiding, docenten(bij)scholing (bijvoorbeeld cursussen Engels voor docenten en onderzoekers). Bij de aanstelling van nieuwe docenten is ervaring in het geven van onderwijs een functie-eis. Voor beginnende docenten biedt het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit een professionaliseringscursus aan. Wanneer docenten van de Faculteit der Wijsbegeerte deze professionaliseringscursus volgen, krijgen zij hiervoor 150 uren vrijgesteld in hun onderwijslast. De scholing richt zich op de belangrijke competenties van een universitair docent op de drie terreinen: ontwerpen, uitvoeren en beoordelen van onderwijs. Na het traject succesvol te hebben doorlopen ontvangen de deelnemers het VU Onderwijscertificaat. Deze cursus is geschikt voor beginnende docenten met een aanzienlijke onderwijslast en een aanstelling voor langere tijd. Voor docenten met een kleinere aanstelling zijn er kortere cursussen beschikbaar. Cursussen die in dat kader gegeven worden zijn bijvoorbeeld de Basiscursus voor docenten, de cursus Opdrachten in kleine onderwijsgroepen en de cursus Studiehandleidingen. Onderwijsbijeenkomsten voor docenten Eén à twee keer per jaar worden met de gehele staf aspecten van het onderwijs, bijvoorbeeld ‘toetsen en beoordelen’ of ‘activerend onderwijs’, besproken. Het instellen van het programma van lunchbijeenkomsten is een rechtstreeks gevolg van eerder uitgevoerde (curriculum)evaluatie waaruit bleek dat dergelijke gezamenlijke professionaliseringsactiviteiten in een leemte voorzien. Evaluaties De modulen worden structureel geëvalueerd volgens een vastgesteld schema. Studenten vullen een evaluatieformulier in na afloop van elke module. De resultaten hiervan worden door het Onderwijscentrum van de Vrije Universiteit verwerkt en er wordt een verslag van gemaakt. Voor de evaluaties is door de medewerker kwaliteitszorg van de faculteit een protocol opgesteld. Digitaal onderwijs De digitale leeromgeving Blackboard is in het studiejaar 2002-2003 ingevoerd en neemt een steeds belangrijkere plaats in het onderwijs in. Docenten hebben Blackboard-cursussen gevolgd, zodat zij goed kunnen werken met het systeem. Blackboard biedt goede mogelijkheden om het onderwijs interactief en activerend te maken. De plaatsing van de studiehandleiding, literatuur, opdrachten en de juiste uitwerking van de opdrachten zijn voorbeelden van het gebruik van Blackboard. Docenten en studenten kunnen overal waar zij toegang hebben tot internet inloggen op Blackboard. Oordeel: De commissie heeft geconstateerd dat de docenten en de staf over voldoende kwalificaties beschikken voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma. De meeste docenten hebben een dubbele studie gedaan. De commissie heeft vernomen dat de faculteit, ook teneinde lacunes op te vullen, probeert om zoveel mogelijk docenten met een wetenschappelijke kwalificatie in zowel de wijsbegeerte als in de betreffende vakwetenschap aan te stellen bij de vakken waar dit nodig is. De commissie waardeert dit beleid. De faculteit organiseert een introductiecursus om de kwaliteit van de docenten op peil te houden. In dit kader kunnen ook de evaluaties en de functioneringsgesprekken worden genoemd. De kwaliteit van de docenten lijkt zo mogelijk nog verbeterd te zijn sinds de vorige visitatie. De commissie waardeert dat rond deze opleiding zich een team lijkt te vormen dat deze masteropleiding een eigen identiteit geeft. 34
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is goed.
Oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Inzet van personeel’. Voor de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied luidt dat oordeel voldoende.
1.2.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Onderwijsruimten Wat betreft de organisatie van de onderwijsruimten heeft de Faculteit der Godgeleerdheid samen met de Faculteit der Wijsbegeerte structureel de beschikking over een aantal werkgroepkamers en collegezalen. Het aantal ruimten is voldoende, maar maakt wel dat het onderwijs over de gehele dag gespreid moet worden De werkgroepkamers zijn ingericht met een lange rij van tafels tegen elkaar aan. De collegezaal bestaat uit rijen van stoelen met klaptafeltjes. Wanneer de werkgroepkamers volledig bezet zijn (24 studenten) is de indeling niet ideaal. Doorgaans is de groep echter kleiner en speelt het probleem minder. Naast de college- en werkgroepruimten heeft de faculteit de beschikking over twee vergaderruimten en een examenkamer. Deze ruimten worden incidenteel ook ingezet voor onderwijs en zijn daartoe ook ingericht. De beschikbare onderwijsruimten zijn over het algemeen standaard uitgerust met een overheadprojector, maar niet met extra apparatuur als beamers en computers. Echter, alle ruimten kunnen binnen een dag door de Audiovisuele dienst met deze apparatuur worden uitgerust indien het onderwijs dat vraagt. Bibliotheek De faculteit beschikt over een eigen bibliotheek. De Bibliotheek Wijsbegeerte is gehuisvest op De Boelelaan 1105, op de dertiende verdieping. Hier bevinden zich ook de kasten met lopende tijdschriften op de verschillende vakgebieden en de voornaamste handboeken en naslagwerken. De universiteit biedt het grote voordeel dat ook de bibliotheken van de verschillende vakwetenschappen alle op de VU-campus zijn ondergebracht, en dus optimaal bereikbaar zijn. Via de homepage van de bibliotheek kan de student ook de data vinden waarop bibliotheekinstructies in het gebruik van de online-publiekscatalogus (OPC), het gebruik van elektronische bestanden en het zoeken op internet plaatsvinden. In de balieruimte staan pc’s waarop men o.a. in de OPC en in de catalogi van andere bibliotheken in binnen- en buitenland kan zoeken. Elektronische tijdschriften en bestanden kunnen worden geraadpleegd via de homepage van de UBVU en op de webpagina Bibliotheekafdelingen van deze site. De aanschaf van de collectie gaat in samenspraak met de bibliotheekcommissie waarin naast medewerkers van de bibliotheek ook stafleden en studenten van de faculteit zitting hebben. Over de collectie van de bibliotheek is over het algemeen tevredenheid. In het aanschafbeleid van de bibliotheek zijn in overleg met de faculteit zwaartepunten vastgesteld. Deze zwaartepunten hangen QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
35
samen met het onderwijs en de onderzoeksprogramma’s aan de faculteit. De UBVU organiseert sinds een aantal jaren cursussen voor het gebruik van de catalogus, van cd-rom en hoe men relevante literatuur kan vinden op het internet. Computerfaciliteiten De faculteit beschikt, samen met de Faculteit der Godgeleerdheid, over een SITS-zaal in de bibliotheek (SITS=Studieplekken met IT-faciliteiten voor Studenten) met 32 computers. Deze computers staan ter beschikking aan alle ingeschreven studenten van de faculteiten. Alle studenten hebben voor studiedoeleinden toegang tot het www, het facultaire netwerk en daarmee tot de beschikbare programmatuur, e-mail, printfaciliteiten, schijfruimte voor opslag van bestanden, en een eigen webpage. Alle nieuwe aan de faculteit ingeschreven studenten ontvangen aan het begin van hun studie accountgegevens (inlognaam, wachtwoord, e-mailadres). Studenten die zich pas laat voor de studie hebben ingeschreven ontvangen een tijdelijk account. Wat opvalt is dat een relatief groot aantal studenten (400 studenten) gebruik moet maken van 32 computers, maar dat er vrijwel nooit een tekort aan computers is. De ervaring leert dat steeds meer studenten thuis een computer hebben met internetaansluiting en dat de facultaire computers een steeds minder centrale rol lijken te spelen bij de studie. Oordeel: De faciliteiten en voorzieningen worden door de commissie als in orde beoordeeld. De opleiding beschikt over voldoende onderwijsruimtes, de computerfaciliteiten zijn in orde en ook de kwaliteit van de bibliotheek is voldoende. Het gegeven dat een groot deel van de vakwetenschappen op dezelfde campus gevestigd is als de opleiding biedt een voordeel aan de studenten. De collectie van de bibliotheek stemde de studenten tevreden. Zij merkten echter wel op dat de bibliotheek in de avonduren en gedurende het weekend slechts beperkt opengesteld is, maar dat er tegelijkertijd voldoende uitwijkmogelijkheden bestaan. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Informatievoorziening In het kader van studiebegeleidingsvoorziening aan studenten vervult het onderwijsbureau een centrale functie. Onder het onderwijsbureau vallen naast de onderwijscoördinatie, de ondersteuning van docenten en het zalenbeheer, de studiebegeleiding, de tentamenregistratie en het studentvolgsysteem. Ook wordt geregistreerd welke studenten zich voor welke colleges hebben ingeschreven. Van veel belang voor de voortgang van de studie is het studentvolgsysteem. Hierbij wordt gebruikgemaakt van het computerprogramma ISIS dat het mogelijk maakt snel alle gegevens van elke student aan te leveren. Bovendien kunnen op eenvoudige wijze statistische gegevens zichtbaar gemaakt worden. De studiebegeleider kan op deze wijze zicht houden op de voortgang van de studenten. Studenten hebben via het Tentameninformatiesysteem (TIS) te allen tijde digitaal inzicht in hun tentamenresultaten. Ze kunnen zo op elk moment de stand van hun resultaten bekijken.
36
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Studiebegeleiding Bij de studiebegeleiding speelt de coördinator van de opleiding een belangrijke rol. De coördinator bespreekt aan het begin van de opleiding met de student de te volgen route en houdt gedurende de studie nauwgezet de voortgang in de gaten. De coördinator is voor de studenten eerste aanspreekpunt bij studievragen. Daarnaast heeft de Faculteit der Wijsbegeerte samen met de Faculteit der Godgeleerdheid een eigen studieadviseur. Studenten kunnen bij haar terecht wanneer er tijdens de studie problemen ontstaan op het terrein van de studievaardigheden, faalangst, etc. Het systeem van studiebegeleiding is gericht op het voorkomen, het tijdig signaleren en het oplossen van studieproblemen. Voorkomen: hierbij zijn vooral van belang een goede voorlichting aan potentiële studenten, waarbij geen valse verwachtingen worden gewekt, en het aanbieden van een uitgebalanceerd onderwijsprogramma. Tijdig signaleren: hier speelt met name de coördinator van de masterspecialisatie een belangrijke rol. Indien nodig neemt deze contact op met de studieadviseur. Het oplossen van studieproblemen: de studieadviseur zal, in overleg met de coördinator, studenten met studieproblemen, oproepen. Afhankelijk van de aard van het probleem zal de studieadviseur zelf tot een oplossing kunnen komen dan wel de student doorverwijzen. Het systeem van studiebegeleiding stimuleert nadrukkelijk studenten om ook uit zichzelf contact op te nemen met de studieadviseur. Door middel van een telefonisch spreekuur en een inloopspreekuur wordt een structuur geschapen waardoor studenten duidelijk weten wanneer ze bij de studieadviseur terechtkunnen. Oordeel: De informatievoorziening aan studenten en het studievoortgangsregistratiesysteem worden door de commissie als in orde beoordeeld. De manier waarop studenten worden opgevangen, geadviseerd en begeleid heeft indruk gemaakt op de commissie. Voor de studenten zijn er voldoende mogelijkheden om de studieadviseur en de opleidingscoördinator te benaderen. Een cruciale rol is weggelegd voor de opleidingscoördinator die de studenten bij aanvang van de studie opvangt, hun studietraject en variantkeuze bespreekt en vastlegt, en actief toezicht houdt op de voortgang van de studie. De opleidingscoördinator kan zo samen met de studieadviseur studieproblemen voorkomen, signaleren en tot een oplossing komen. Onder de studenten bestaat een grote waardering voor de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de coördinator, die voor hen duidelijk het gezicht van de opleiding is. Zodra de opleiding goed loopt zal waarschijnlijk de formatie van 0,1 van de opleidingscoördinator voldoende zijn om met de studieadviseur de zaak goed draaiende te houden; thans besteedt de coördinator meer tijd aan de begeleiding. De studiebegeleiding en informatievoorziening sluiten goed aan op de behoeften van de student en zullen naar verwachting een positieve invloed hebben op de studievoortgang van de studenten. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Voorzieningen’. Voor de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied luidt dat oordeel voldoende. QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
37
1.2.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De interne kwaliteitszorg van de Faculteit der Wijsbegeerte gaat uit van het op centraal niveau van de Vrije Universiteit gehanteerde ‘Handboek Kwaliteitszorg’. Een aantal jaren geleden is de faculteit begonnen met uitvoering van de in dit handboek vervatte richtlijnen en beoogde daarbij meer integratie en diepgang dan de richtlijnen destijds voorschreven. De richtlijnen betreffen onder meer eisen en aanbevelingen voor de thema’s onderwijsevaluaties, stages en scripties, studiebegeleiding, toetsen en beoordelen, en onderwijsorganisatie. Een en ander is door de faculteit uitgewerkt in een evaluatieprocedure, een duidelijke scriptieregeling en de aanstelling van een studiebegeleider en een onderwijscoördinator. Het onderdeel ‘toetsen en beoordelen’ is inmiddels al aan een revisie toe. Hier wordt momenteel aan gewerkt. Sinds 2003 is voor de integrale kwaliteitszorg een speciale medewerker kwaliteitszorg aangesteld en wordt gewerkt aan de stapsgewijze invoering van een integraal kwaliteitszorgsysteem, toegesneden op de specifieke aard van een kleinschalige faculteit. De contouren van zo’n systeem zijn te vinden in het oorspronkelijke projectplan ‘Evaluatiebeleidsplan. Facultair plan voor integrale kwaliteitszorg’. Er is bewust gekozen voor invoering op onderdelen om al doende tijd en ruimte te creëren voor bijsturing en aanpassingen zodat het uiteindelijk resulterende systeem breed gedragen wordt in de faculteit. Nadrukkelijk is de kwaliteitszorg van het onderwijs gericht op evaluatie plus, waar nodig, verbetering en niet op evaluatie van resultaten alleen. Een concreet voorbeeld is de invoering van de al eerder genoemde “lunchbijeenkomsten”. Nog een resultaat tot nu toe is het feit dat “kwaliteitszorg van het onderwijs” tot vast agendapunt is geworden van het reguliere stafoverleg (4 x per jaar). Dit laatste kan tevens gezien worden als een concrete invulling van wat de faculteit in de notitie ‘Interne Kwaliteitszorg’ heeft genoemd. De faculteit onderscheidt in de laatstgenoemde notitie 3 “cirkels” in de kwaliteitszorg, te weten 1: “feed forward” oftewel interne pr en collectieve bevordering kwaliteitsbewustzijn; 2: “kleine cirkel” kwaliteitszorg door een individuele, professionele docent en 3: “grote cirkel” management van de kwaliteitszorg op opleidingsniveau. De faculteit evalueert zowel op het niveau van de afzonderlijke vakken als op het niveau van het curriculum. De cursusevaluaties vinden plaats aan de hand van door het Onderwijscentrum van de VU ontwikkelde formulieren, die steeds zijn aangepast aan de onderwijsvorm en die bovendien de mogelijkheid bieden een aantal vakspecifieke vragen toe te voegen. De formulieren worden ingevuld na afloop van de eerste tentamengelegenheid, of bij de laatste bijeenkomst in het geval er geen afsluitend schriftelijk tentamen is, bijvoorbeeld bij een practicum, werkcollege of mondeling tentamen. De anoniem ingevulde en zonder tussenkomst van de docent ingeleverde formulieren worden verwerkt door het Onderwijscentrum van de VU en neergelegd in een evaluatieverslag. Recent doorgevoerde vernieuwingen in het evaluatiesysteem zijn: De faculteit heeft expliciet streefdoelen gesteld: minimaal een score van 3,5 op de schaal van 1 tot 5. Niet elk vak wordt elk jaar opnieuw geëvalueerd, behalve wanneer daar een duidelijke aanleiding voor is (geen goede evaluatie of een nieuw vak). De verslagen bevatten ook de toegevoegde opmerkingen van de studenten. Ook worden ze verzonden aan de leden van de onderwijsdomeingroep. Twee keer per jaar worden in de domeingroepen de verslagen met de collega-docenten en een medewerker van het Onderwijs38
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
centrum VU besproken, waarbij de desbetreffende docent de eigen visie op de resultaten kan geven en zijn/haar verandervoorstellen collegiaal kan toetsen. Besluiten worden genotuleerd en per semester door de onderwijscoördinator doorgestuurd aan de portefeuillehouder onderwijs. Een curriculumevaluatie wordt volgens een bepaalde systematiek gehouden. Hierbij wordt aandacht besteed aan de samenhang in het curriculum, de zwaarte van de studie als geheel, het voorkomen van piek- en dalbelasting gedurende het jaar, de representativiteit van de toetsing. Voor de master Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied zal de curriculumevaluatie plaatsvinden aan het eind van studiejaar 2005-2006. Deze curriculumevaluatie zal uitgevoerd worden door het Onderwijscentrum van de VU. Vanaf komend studiejaar wordt het jaarprogramma als geheel met zowel docenten als studenten geëvalueerd. Dit kan door de ervaringen en bevindingen van studenten naast die van de docenten te leggen. Daartoe zal onder meer een jaarlijks gesprek met een groepje studenten worden gevoerd. De uitkomst daarvan zal aan de (betreffende) docenten worden voorgelegd. Door in het verslag van deze gesprekken de uitkomsten van de studentenenquêtes mee te nemen, kan een aantal aanbevelingen worden geformuleerd die vervolgens moet worden voorgelegd aan de onderwijscommissie. Vervolgens kan zonodig het programma worden aangepast. Hierdoor wordt een platform gecreëerd om knelpunten te signaleren en aan te pakken. Oordeel: De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding periodiek wordt geëvalueerd of zal worden geëvalueerd. Zowel de afzonderlijke vakken als het curriculum als geheel worden daarbij tegen het licht gehouden. De faculteit heeft expliciete streefdoelen gesteld, zoals hierboven is vermeld. De commissie concludeert op grond hiervan dat de kwaliteitszorg in orde is. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Specifieke maatregelen die genomen worden als gevolg van evaluaties en/of de bespreking van de resultaten ervan zijn inmiddels, zoals beschreven bij facet 17 punt 3, expliciet in de kwaliteitszorgcyclus opgenomen. Oordeel: De belangrijkste verbeteringen op grond van evaluaties zijn tot uiting gekomen in het nieuwe studieprogramma. In de zelfstudie wordt verwezen naar een bijlage bij de zelfstudie waarin een aantal cursusevaluaties wordt besproken. Aan een aantal in de studentenevaluaties naar voren gekomen tekortkomingen zal dan iets worden gedaan, zoals het inschakelen van een andere docent. De reden dat dit facet zo mager is behandeld, is dat het om een nieuw programma gaat, opgesteld naar aanleiding van de kritiekpunten van de vorige visitatiecommissie. De commissie heeft hiervoor begrip en vertrouwt erop dat de opleiding ook in de toekomst waar nodig verbeteringen zal aanbrengen waar evaluatieresultaten daarom vragen. QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
39
Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Betrokkenheid Uit de beschrijving van facetten 17 en 18 wordt duidelijk dat zowel studenten als docenten betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg. In het kader van de integrale kwaliteitszorg worden ook steeds meer de ondersteunende instanties (onderwijsbureau, studiegidsontwerpers) bij de evaluatie van het onderwijsgebeuren betrokken. Opleidingscommissie Uit het voorgaande mag duidelijk zijn dat de opleidingscommissie een centrale rol speelt in de permanente evaluatie van het onderwijs. Naast docenten en de onderwijscoördinator zijn ook studenten vertegenwoordigd in deze commissie. Oordeel: Medewerkers en studenten zijn actief bij de kwaliteitszorg betrokken, zo bleek ook uit de gesprekken met de opleidingscommissie en met de studenten daarvan. Er is overigens één opleidingscommissie voor alle masteropleidingen van de faculteit. In de praktijk gaat dit goed. Via periodieke enquêtes tracht de faculteit zicht te houden op het oordeel van alumni over de opleiding. Er is een universitair breed opgezet alumnibeleid. De commissie heeft de opleiding in overweging gegeven om daarnaast exitinterviews af te nemen aan studenten die de opleiding voortijdig verlaten. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Interne kwaliteitszorg’. Voor de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied luidt dat oordeel voldoende.
1.2.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: De opleiding is gestart in het studiejaar 2003-2004. In dat jaar begonnen vier studenten (deels in 40
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
deeltijd) aan deze opleiding, van wie er inmiddels één is afgestudeerd. Van de studenten die in 2004 en 2005 zijn begonnen is uiteraard nog niemand afgestudeerd. Het is daarom vooralsnog moeilijk om een algemeen antwoord te geven op de vraag of de gerealiseerde eindkwalificaties in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties qua inhoud, niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen (genoemd in facet 1), en of de afgestudeerden in staat zijn om zich te positioneren binnen het domein waarvoor zij zijn opgeleid. Wel kan worden geconstateerd dat de inhoud en het niveau van het tot nu toe enige beschikbare afstudeerwerk overeenkomen met het masterniveau. De faculteit voert onderzoek uit om na te gaan of haar afgestudeerden voldoen aan de eisen van de functies waarvoor wordt opgeleid. Dit is voor het laatst gedaan in 2001. Hieruit bleek dat de afgestudeerden relatief snel een passende baan vonden na hun studie (het merendeel binnen een maand). In 2007 zal zo’n onderzoek opnieuw uitgevoerd worden, en dan zullen ook gegevens over de alumni van de nieuwe masteropleiding beschikbaar zijn. Een uitgebreider alumnionderzoek is gedaan onder alle afgestudeerden van de Faculteit der Wijsbegeerte in de periode 1983-1998. De resultaten hiervan zijn beschreven in de brochure ‘Werken met Wijsbegeerte – ervaringen en gegevens van afgestudeerden’. Dit betreft dus niet alleen afgestudeerden van de opleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied. Het ligt echter voor de hand dat afgestudeerden van de opleiding master Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, meer nog dan die van de gewone master Wijsbegeerte, weinig moeite zullen hebben met het vinden van een passende functie op de arbeidsmarkt, omdat zij immers zowel vakinhoudelijke als bredere filosofische expertise en vaardigheden bezitten. Oordeel: De commissie heeft enkele tentamenopgaven met uitwerking bekeken. Die voldoen aan het te verwachten niveau, zo heeft de commissie vastgesteld. Daarnaast heeft zij twaalf scripties bestudeerd en beoordeeld aan de hand van een lijst van criteria. Er was nog slechts één masterscriptie beschikbaar, welke van hoge kwaliteit bleek te zijn. Eén scriptie was naar het oordeel van de commissie wel erg van historische en te weinig van wijsgerige aard. Maar bij de nieuwe opzet wordt dit soort scripties niet meer geaccepteerd. De commissie heeft voldoende vertrouwen in de opleiding om ervan uit te gaan dat thans alle scripties getuigenis afleggen van de noodzakelijke dubbele focus (wijsbegeerte naast vakwetenschap). In veruit de meeste gevallen stemden het oordeel van de commissie en het oordeel dat de opleiding had gegeven overeen. Bij één scriptie gaf de commissie een hoger cijfer en één keer gaf de commissie een aanzienlijk lager cijfer. Op grond van de tentamenopgaven en de bestudeerde scripties komt de commissie tot de conclusie dat de behaalde resultaten in overeenstemming zijn met de nagestreefde eindkwalificaties. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende. F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving overgenomen uit de zelfstudie: Voor het onderwijsrendement van de masterfase is in het Evaluatiebeleidsplan het volgende streefcijfer geformuleerd: het numerieke afstudeerrendement is minimaal 80%. QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
41
Het heeft op dit moment nog weinig zin om de feitelijke rendementen te vergelijken met de streefcijfers, omdat een belangrijk deel van de studenten in deeltijd studeert. Afgezien van het feit dat dit impliceert dat op dit moment slechts een van de drieëntwintig studenten de opleiding afgerond had kunnen hebben, is een bijkomend effect dat veel deeltijdstudenten ook een baan hebben en niet meer van studiefinanciering afhankelijk zijn, waardoor zij minder druk voelen om de studie snel af te ronden. Over de gemiddelde studieduur van de afgestudeerden is op dit moment uiteraard nog niets te zeggen. Het verzoek van de commissie om aanvullende informatie betreffende de rendementen heeft het volgende opgeleverd. Cohort 2003/4 2004/5 2005/6 2006/7
Instroom 5 10 9 4
Gestopt 5 5 1 n.v.t.
< 60 EC
60-100 EC 4 6 8
100-120 EC Diploma 1 1
4 1
Oordeel: Er zijn nog geen KUO-gegevens beschikbaar over de rendementen van deze opleiding. De commissie waardeert het dat de faculteit streefcijfers heeft opgesteld. Die waardering geldt ook het streefcijfer voor het numerieke rendement: 80% (overigens zonder tijdslimiet), al vraagt de commissie zich af of dit niet te ambitieus is gegeven de vaststelling dat van het cohort 2003 vier van de vijf studenten hun studie voortijdig hebben beëindigd en slechts één student het diploma heeft behaald. In de gesprekken is gebleken dat de ‘studiestakers’ zijn overgestapt naar een reguliere opleiding wijsbegeerte of naar een baan in het verlengde van hun (voltooide) vakwetenschappelijke opleiding. De commissie heeft er vertrouwen in dat het herziene opleidingsprogramma met de aangescherpte toelatingseisen zal resulteren in een aanzienlijke verbetering van het rendement en acht daarom een beoordeling met ‘voldoende’ voor dit facet gerechtvaardigd. Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: het oordeel van de commissie is voldoende.
Oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’ Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp ‘Resultaten’. Voor de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied luidt dat oordeel voldoende.
42
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Samenvatting van de oordelen van de commissie Masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen
Voldoende
5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen wo 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen wo 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader tot het volgende eindoordeel: De masteropleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
43
Bijlage 1. Programma bezoek van de commissie aan de Vrije Universiteit Amsterdam 9 oktober 2006 09.00 uur 10.30 uur 11.30 uur 12.30 uur 13.30 uur 14.30 uur 15.30 uur 16.00 uur 16.30 uur 17.30 uur 18.00 uur 19.00 uur 21.00 uur
vergadering commissie gesprek met management, kwaliteitszorgers en opstellers zelfstudie gesprek met studenten (inclusief studentleden van opleidingscommissie) lunch gesprek met ex-studenten, scriptieauteurs gesprek met docenten (visitatiecoördinator kiest een adequate delegatie, ook in verband met de gekozen scripties; ook docenten van de faculteiten die als partners voor de opleiding functioneren) gesprek met studentbegeleiders gesprek met delegatie examen- en opleidingscommissies open spreekuur (de commissie kan ook gasten inviteren); bezoek onderwijsruimten vergadering commissie kennismaking met vertegenwoordiger College van Bestuur, faculteitsbestuur, opleidingsmanagement, visitatiecoördinator besloten diner commissie evaluatie door commissie
10 oktober 2006 09.00 uur 10.00 uur 10.30 uur 12.30 uur 13.00 uur
44
vergadering commissie (voorbereiden gesprek met bestuur) gesprek met faculteitsbestuur voorbereiden voorlopige bevindingen voorlopige bevindingen vertrek commissie naar UvA
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage 2. Onderwijsprogramma’s De studielast bedraagt 120 EC. De studieduur is twee jaar. Bij een niet-wijsgerige bacheloropleiding moet een 18 EC minor Wijsbegeerte daarin zijn opgenomen. Vanuit de bacheloropleiding wordt in overleg met de student een overgangsprogramma wijsbegeerte vastgesteld teneinde in een eventuele deficiëntie te voorzien. In een wijsgerige bacheloropleiding moet een 30 EC minor in een niet-wijsgerig vak zijn opgenomen die past bij één van de aangeboden specialisaties. In september 2005 heeft het faculteitsbestuur een commissie ingesteld die de opzet en de invulling van de opleiding Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied tegen het licht heeft gehouden. Aanleiding tot deze exercitie was de eerdere visitatie van de opleiding waarin geconstateerd werd dat met name op het punt van integratie tussen wijsbegeerte en vakwetenschap de opleiding zich onvoldoende profileerde. Het programma is na consultering van de Onderwijscommissie en na goedkeuring door het faculteitsbestuur geheel vernieuwd. Dit nieuwe programma is van start gegaan in het studiejaar 2006-2007. De opleiding kan gevolgd worden door studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte enerzijds en door studenten met een bachelordiploma in een vakwetenschap of met een hbobachelor anderzijds. In het onderstaande overzicht worden de modulen van de opleiding weergegeven voor ten eerste studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte en ten tweede studenten met een bachelordiploma in een vakwetenschap of met een hbo-bachelor eventueel met premaster (beide 120 EC). Programma voor studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte: • Vakwetenschappelijk basisprogramma (39 EC) • Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied) (15 EC): • Wetenschapsfilosofie en methodologie (6) • Literatuurstudie wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied (6) • Werkstuk wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied (3) • Algemeen faculteitscollege (6 EC) • Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied (18 EC): • Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied I (6) • Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied II (6) • Seminar Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied (6) • Afstudeerfase (42 EC): • Leeronderzoek (3) • Literatuurstudie (15) • Scriptie (24) Programma voor studenten met een bachelordiploma in een vakwetenschap of met een hbo-bachelor: Algemene filosofische vakken (39 EC) Inleiding geschiedenis van de filosofie (6) 20e-eeuwse stromingen I (6) 20e-eeuwse stromingen II (3) Inleiding wetenschapsfilosofie (6) Keuze: inleiding in een van de deelgebieden van de systematische wijsbegeerte (logica/epistemologie en ontologie/sociaal-culturele wijsbegeerte/ethiek/wijsgerige antropologie) (6) QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
45
Vaardigheden A (3) Vaardigheden B (3) Keuzecollege uit een vak binnen de eindfase van de bacheloropleiding Wijsbegeerte (6) Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied) (15 EC): Wetenschapsfilosofie en methodologie (6) Literatuurstudie wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied (6) Werkstuk wetenschapsfilosofie van een wetenschapsgebied (3) Algemeen faculteitscollege (6 EC) Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied (18 EC): Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied I (6) Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied II (6) Seminar Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied (6) Afstudeerfase (42 EC): Leeronderzoek (3) Literatuurstudie (15) Scriptie (24) De aanvulling van een deel van het eerste jaar van het masterprogramma is afhankelijk van het reeds behaalde diploma: studenten met een bachelordiploma Wijsbegeerte volgen een vakwetenschappelijk basisprogramma, terwijl studenten met een bachelordiploma in een vakwetenschap of met een hbo-bachelor een pakket algemene filosofische vakken volgt. De rest van het eerste jaar en het gehele tweede jaar van de opleiding heeft voor alle studenten dezelfde structuur. In het laatste deel van het eerste jaar worden het deel Wetenschapsfilosofie (toegespitst op een wetenschapsgebied) en de module Wijsbegeerte van een wetenschapsgebied I gevolgd. De overige modulen uit het programma worden in het tweede jaar gevolgd. Het programma kan ook in deeltijd worden gevolgd. De opleiding duurt dan vier jaar. De deeltijdse studenten volgen dezelfde colleges als de studenten van de reguliere opleiding.
46
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
BIJLAGEN
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
47
48
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. J.-P. (Jean Paul) Van Bendegem (1953) is gewoon hoogleraar aan de Vrije Universiteit Brussel en deeltijdgastprofessor aan de Universiteit Gent. Zijn onderwijsopdracht omvat cursussen in logica, wetenschapsfilosofie en semiotiek. Zijn onderzoeksopdracht omvat, aan de ene kant, het directeurschap van het Centrum voor Logica en Wetenschapsfilosofie aan de Vrije Universiteit Brussel en, aan de andere kant, zijn persoonlijk onderzoek. Dat laatste richt zich vooral op de filosofie van de wiskunde, zowel met betrekking tot grondslagenonderzoek, waarbij de radicale positie van het strikt finitisme wordt onderzocht, als met betrekking tot de wiskundige praktijk. Hierover heeft hij uitgebreid gepubliceerd, maar ook het thema van de relaties tussen wetenschap en geloof boeit hem, wat aanleiding heeft gegeven tot het boek Tot in der eindigheid (1997). Hij is tevens editor van het logicatijdschrift Logique et Analyse, uitgegeven door het Nationaal Centrum voor Navorsingen in de Logica, waarvan hij de voorzitter is. Wat bestuurlijke functies betreft was hij in 1995-1996 lid van de visitatiecommissie Wijsbegeerte voor de opleidingen Wijsbegeerte in Nederland en in 1999-2000 lid van de visitatiecommissie Wijsbegeerte voor het wijsgerig onderzoek in Nederland. In 2004 was hij Facultair Coördinator voor de visitatiecommissie Wijsbegeerte Onderwijs aan de Vrije Universiteit Brussel. Van 1997 tot en met 2006 was hij lid van de commissie Wijsbegeerte van het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek in Vlaanderen en in het laatste jaar, 2006, voorzitter van vermelde commissie. Met ingang van het academiejaar 2005-2006 is hij decaan van de Faculteit Letteren & Wijsbegeerte van de Vrije Universiteit Brussel. Dr. J.W. (James) McAllister (1962) is wetenschapsfilosoof. Sinds 1990 is hij werkzaam aan de Faculteit der Wijsbegeerte, Universiteit Leiden, vanaf 2004 als universitair hoofddocent. Hij studeerde natuurwetenschap en wijsbegeerte aan de universiteiten van Cambridge en Toronto, en promoveerde in 1989 in de wetenschapsfilosofie aan de universiteit van Cambridge. Hij is de auteur van onder andere Beauty and Revolution in Science (Cornell University Press, 1996) en redacteur van het tijdschrift International Studies in the Philosophy of Science. Van 2002 tot 2005 was hij bijzonder hoogleraar Filosofie van techniek en cultuur aan de Technische Universiteit Delft. Hij heeft aanstellingen als visiting fellow gehad aan het Institute for Advanced Study, Princeton, het Center for Philosophy of Science van de universiteit van Pittsburgh en het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (NIAS), Wassenaar. Hij is lid van de Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen, Haarlem, waarvan hij in 2002 de eremedaille ontving. Hij is lid van de beoordelingscommissie voor Veni-subsidies op het gebied van de geesteswetenschappen van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO). Aan de Faculteit der Wijsbegeerte in Leiden was hij secretaris van het bestuur en portefeuillehouder onderwijs van 1997 tot 1999 en opleidingsdirecteur van 2002 tot 2004. Momenteel is hij voorzitter van de opleidingscommissie. Prof. dr. W.B. (Willem) Drees (1954) is hoogleraar Godsdienstwijsbegeerte en Ethiek en thans decaan van de Faculteit de Godgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Hij is afgestudeerd in de natuurkunde (Universiteit Utrecht, 1977) en de godgeleerdheid (Rijksuniversiteit Groningen, 1984) en gepromoveerd in de theologie (Groningen, 1989) en wijsbegeerte (Vrije Universiteit Amsterdam, 1994). Hij was voorzitter van opleidingscommissie wereldgodsdiensten (Universiteit Leiden) van 2003-2005. Hij ontving twee keer een Fulbright Scholarship (1987-1988 en 1993) voor perioden in Berkeley, Chicago en Princeton. Hij won de vijfjaarlijkse prijs van het Legatum Stolpianum (1994) en de studieprijs van de Praemium Erasmianum. Van 1995 tot 2001 was hij bijzonder hoogleraar natuur- en techniekfilosofie bij de Universiteit Twente. In 2001 was QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
49
hij werkzaam bij de KNAW als directeur van ALLEA, de samenwerking van alle Europese Academies van Wetenschappen. Drees is voorzitter van de European Society for the Study of Science and Theology, lid van de subcommissie Geesteswetenschappen van de ECOS en van het bestuur van de onderzoekschool NOSTER. Drs. J.J.Th. (Jacques) Houben (1938) studeerde, na zijn gymnasiumopleiding en een opleiding tot priester, van 1963 tot 1968 Wijsbegeerte en Biologie aan de universiteiten van Leuven en Keulen. Hij rondde deze studies in 1968 aan de K.U. Leuven af met het licentiaatsdiploma in de Wijsbegeerte (specialisatie: Natuurfilosofie/Filosofie van de wetenschappen). Vanaf 1968 tot 1985 was hij als stafmedewerker werkzaam bij de Academische Raad, en vanaf 1985 tot 2003 als adviseur onderwijsbeleid bij de Vereniging van Universiteiten VSNU. In laatstgenoemde functie is hij onder andere in de jaren 1987-1988 betrokken geweest bij de voorbereiding van het visitatiestelsel voor het Nederlandse universitaire onderwijs, en in een meer recent verleden bij het overleg tussen de universiteiten over de herordening van het universitaire opleidingenaanbod en over de invoering van het bachelor-mastersysteem. In de periode 1982 tot 1995 maakte hij als redactiesecretaris deel uit van de redactie van het tijdschrift U&H, Tijdschrift voor Wetenschappelijk Onderwijs (van Universiteit en Hogeschool). In september 2003 heeft hij wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een punt gezet achter zijn reguliere werkzaamheden bij de VSNU. Hij had als deskundige op het gebied van het hoger onderwijs zitting in de visitatiecommissie Romaanse talen waarvan het rapport is uitgebracht in 2005 en in de visitatiecommissie Culturele antropologie waarvan het rapport in 2006 werd uitgebracht. Drs. A. (Arie) van Steensel (1982) behaalde in 2000 het vwo-diploma aan het Wartburg College te Rotterdam. Hij studeert sinds 2001 Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied aan de Universiteit Leiden. In 2005 haalde hij cum laude zijn doctoraal Geschiedenis. Aan dezelfde universiteit werd hij in 2005 aangesteld als promovendus bij de sectie Middeleeuwse geschiedenis, waar hij meewerkt aan het NWO-project Burgundian nobility. Princely politics and noble families (1425-1525). Hij is redacteur van het historisch tijdschrift Leidschrift. Van 2003 tot 2005 vervulde hij tevens de functies van penningmeester en voorzitter van de Stichting Leidschrift. Hij publiceerde de volgende artikelen: ‘Het personeel van de laatmiddeleeuwse steden Haarlem en Leiden, 1428-1572’, Jaarboek voor Middeleeuwse Geschiedenis 9 (2006) 191-522; ‘De middeleeuwse stadspensionarissen van Haarlem en Leiden, circa 1447-1572’, Regionaal-historisch tijdschrift Holland 38-2 (2006) 76-96, en ‘Giften aan vrienden en invloedrijken. Schenkgewoonten van de stad Haarlem gedurende de Bourgondische en Habsburgse periode’, Regionaal-historisch tijdschrift Holland 37-1 (2005) 1-22. Prof. dr. R. (Rein) Vos (1955) studeerde Geneeskunde en Filosofie (cum laude) aan de Rijksuniversiteit Groningen. In 1989 promoveerde hij (cum laude) bij de Faculteit der Wiskunde en Natuurwetenschappen (RUG) op Drugs Looking for Diseases (Dordrecht: Academic Publishers, 1991). Hij is sinds 1998 gewoon hoogleraar Theorie der gezondheidswetenschappen en hoofd van de vakgroep Gezondheidsethiek en Wijsbegeerte aan de Universiteit Maastricht (vanaf 1 januari 2007 de vakgroep Metamedica). Voordien was hij vanaf 1982 universitair docent bij de afdeling Sociale Farmacie en Farmacoepidemiologie van de Rijksuniversiteit Groningen en vanaf 1995 eveneens bijzonder hoogleraar Geschiedenis der farmacie. Hij was in 1992-1993 en is vanaf 1999 tot op heden lid van het bestuur van de landelijke, door de KNAW erkende onderzoekschool WTMC (Wetenschap, Technologie en Moderne Cultuur). In 1990 was hij gasthoogleraar bij het Centre of Medical Ethics te Oslo, 50
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Noorwegen. En in 1991 was hij NWO-senioronderzoeker en visiting professor-fellow bij het Center for Philosophy of Science, University of Pittsburgh and the Department of Medical Humanities, George Washington University, Washington D.C. In 1997 was hij senioronderzoeker en secretaris bij de Raad voor Gezondheidsonderzoek (RGO) van het Ministerie van VWS, in het kader van de commissie Orphan Drugs, ter advisering van de Minister van VWS. Hij is redactielid van The International Journal Theoretical Medicine and Bioethics. Momenteel is hij raadslid bij de Raad voor Gezondheidszorg Onderzoek en de Gezondheidsraad. Hij heeft allerlei administratieve en bestuurlijke functies vervuld, waaronder voorzitter opleidingscommissie Faculteit der Gezondheidswetenschappen 2001-2004 van de Universiteit Maastricht, lid en vice-voorzitter Board of Studies van het University College (2001-2006) en lid opleidingscommissie Moleculaire levenswetenschappen (2005-2006) van dezelfde universiteit. Zijn onderzoek betreft de politieke, ethische en wetenschapstheoretische aspecten van medische wetenschap en technologie. Daarbij richt hij zich op lange termijn invloeden op denken over ziekte en gezondheid, de logica van innovatie en redeneervormen in de geneeskunde, de relatie tussen technologie, gezondheidszorg, politiek en overheidsbeleid en de politieke filosofie van Kant.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
51
52
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage B: Referentiekader (uit het visitatierapport Wijsbegeerte 2003) Het referentiekader van deze visitatie Wijsbegeerte verschilt niet grondig van dat van de vorige visitatie. Een aantal fundamentele gegevens zijn niet veranderd en zullen allicht ook niet zo snel veranderen. In het algemeen stellen we twee vragen aan de diverse filosofieopleidingen. Doet men de juiste dingen? En doet men de dingen goed? Meer in concreto zijn de volgende elementen voor de commissie van belang. 1. We weten dat de studie in de wijsbegeerte niet éénduidig kan voorbereiden op een welbepaalde beroepsloopbaan. Een aantal afgestudeerde filosofen kan gedurende een aantal jaren aan de slag als onderzoeker, maar het perspectief van doorstroming naar docentenplaatsen aan universiteiten en hogescholen is heel beperkt. Dit is niet dramatisch. Onder andere door demografische evoluties – de vergrijzing van de bevolking – raken alle universitair gediplomeerden binnen de gevisiteerde periode makkelijker dan ooit aan werk en onze filosofen profiteren daarvan mee. Bovendien geeft de maatschappelijke vraag naar reflectie en bezinning aanleiding tot het ontstaan van filosofische praktijken en tot de integratie van een aantal filosofen in het vormingswerk. Verder komen afgestudeerden terecht in de meest diverse beroepen en sectoren: journalistiek, personeelsmanagement, informatica, de welzijnssector, enzovoort. Wie filosofie studeert en een goede positie op de arbeidsmarkt buiten de universiteit ambieert, weet bij aanvang dat het nuttig kan zijn om deze studie aan te vullen met een andere opleiding. Deze situatie geeft aan de faculteiten Wijsbegeerte een grote vrijheid om haar eigen doelstellingen te formuleren. 2. Toch kan de maatschappelijke vraag deze faculteiten niet volledig onberoerd laten. Bij heel veel mensen die in het beroepsleven actief zijn leeft een vraag naar onthaasting en bezinning over de grote levensvragen. De secularisatie creëert hier een vraag, die de filosofiefaculteiten niet noodzakelijk volledig aan het vormingswerk dienen over te laten. De faculteiten spelen reeds in grote mate in op de behoefte aan niet alleen vakwetenschappelijke reflectie van studenten uit andere studierichtingen. Vraag is of ze ook voldoende inspelen op de maatschappelijke trend naar een leven lang leren. 3. Filosofie hoeft niet per se nuttig te zijn, maar men verwacht van filosofen dat ze vanuit hun historische eruditie, hun wijde belezenheid en hun argumentatieve vaardigheid in staat zijn tot weldoordachte en min of meer originele interventies in publieke debatten. Dit kan natuurlijk geen rechtstreekse doelstelling zijn van elk onderdeel van de filosofieopleiding, maar enkele elementen in die opleiding moeten toch de bekwaamheid tot dit soort interventies stimuleren. De commissie meent dat vooral het maatschappelijke gegeven van de multiculturaliteit een uitdaging vormt voor de filosofen. Kennismaking met niet-westerse wijzen van denken en filosoferen moet op een of andere wijze behoren tot de doelstellingen van een hedendaagse filosofieopleiding. Dit is bij uitstek een terrein waarop heel specifiek aan filosofen vragen worden gesteld. 4. Mede vanuit deze achtergrond meent de commissie dat het wenselijk is dat de talenkennis van de studenten Wijsbegeerte wordt gestimuleerd. Als leden van een kleine taalgemeenschap zijn wij altijd al meer gevoelig geweest voor het idiosyncratische van elke taal. Oudere generaties Nederlandstalige filosofen waren in staat om Aristoteles in het Grieks, Heidegger in het Duits, Ryle in het Engels en Sartre in het Frans te lezen. Het contact met niet-westerse denkwijzen noopt ons heden ten dage onze horizon nog verder te verruimen. In de filosofie bestaat er meer dan alleen wat in het Engels vertaald is. Meer dan ooit moeten Nederlandstalige filosofen in staat zijn om een brugfunctie te vervullen tussen denkers behorend tot heel verschillende culturele en taalgroepen. QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
53
5. Er zijn heel veel verschillende stijlen van filosofie. Lyotard heeft ooit gezegd dat wijsbegeerte bij uitstek een vertoog is dat telkens weer zijn eigen regels uitvindt. Filosofie stelt inderdaad voortdurend haar eigen doeleinden en methoden ter discussie. Dit stelt een visitatiecommissie voor grote problemen. Inhoudelijke kwaliteitsstandaarden liggen hier minder vast dan in de vakwetenschappen. Men kan dus verwachten dat filosofieopleidingen een eigen profiel ontwikkelen en niet louter klonen van elkaar of van eenzelfde stramien zijn. Dit wil niet zeggen dat de faculteiten Wijsbegeerte zichzelf een vrijbrief kunnen geven om te ontsnappen aan de min of meer formele eisen die aan elke academische opleiding worden gesteld qua studierendement, kwaliteit van de informatieverstrekking en van de organisatie van het onderwijs, gebruik van goede handboeken, representativiteit van de tentamens, diversiteit van leer- en tentamenvormen, enzovoort. Ook over de kwaliteit van eindverhandelingen en scripties bestaat meestal een hoge mate van eensgezindheid onder vakfilosofen. 6. In een volwaardige universiteit moet plaats worden ingeruimd voor reflectie over het menselijke weten in het algemeen en over de wetenschappen in het bijzonder. Dit betekent in de eerste plaats dat aan elke universiteit een eigen filosofieopleiding aanwezig moet zijn en in de tweede plaats dat filosofen steeds opnieuw in dialoog moeten treden met de vakwetenschappen die zich ooit uit de filosofie hebben verzelfstandigd. Filosofen moeten bijgevolg in hun opleiding kennismaken met de basiselementen van één of enkele vakwetenschappen. Er is heden ten dage geen wijsgerige antropologie meer mogelijk zonder kennis van de psychologie, van de psychoanalyse en van de culturele antropologie, geen sociale wijsbegeerte zonder kennis van de economie, sociologie, politicologie en het recht. Op grond van dit alles meent de commissie dat filosofiebeoefening niet louter immanent met zichzelf bezig kan zijn. Zij zal haar eigen geschiedenis een belangrijke plaats toekennen, maar zij zal ook de ideeëngeschiedenis in een ruimere culturele en interculturele context plaatsen. Zij zal zich uitgedaagd weten door de problemen die oprijzen uit de ontwikkeling van wetenschap en samenleving en in het bijzonder door het gegeven van de multiculturaliteit. Eindtermen Vanuit de eerder beschreven algemene doelstellingen kan men als volgt de minimale eindtermen van de opleiding wijsbegeerte opstellen: Kennis a. goede kennis van de geschiedenis van de wijsbegeerte en van haar cultuurhistorisch kader; b. kennis van de basisdisciplines in de wijsbegeerte (metafysica en antropologie; kentheorie, logica en wetenschapsfilosofie; sociale en politieke filosofie en ethiek) van de hoofdproblemen in deze domeinen, van de posities die daarin verdedigd worden, alsmede van hun multiculturele specialisaties; c. grondige kennis van minstens één van de binnen de opleiding aangeboden specialisaties; d. kennis van de belangrijkste thema’s in het hedendaagse wijsgerige debat; e. kennis van de basiselementen van enkele vakwetenschappen en van hun relatie met de wijsbegeerte of grondige kennis van één niet-wijsgerige discipline en van haar relatie met de wijsbegeerte.
54
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Vaardigheden a. vaardigheid in het lezen van een wijsgerige tekst, zowel van klassieke als van hedendaagse auteurs (structuur van een tekst en argumentaties kunnen ontleden; de vooronderstellingen ervan kunnen achterhalen; een tekst kunnen situeren zowel in een historisch als in een thematisch kader); b. vaardigheid in het zelfstandig wijsgerig-conceptueel formuleren, analyseren en oplossen van een probleem in een schriftelijk rapport;. c. vaardigheid in het vinden van de relevante vakliteratuur rond een onderwerp en in het verwerken en kritisch beoordelen van die literatuur; d. mondelinge uitdrukkingsvaardigheid (helder en gestructureerd een onderwerp vanuit verschillende standpunten kunnen presenteren; kritisch kunnen evalueren van die standpunten; zelf een standpunt kunnen ontwikkelen); e. vaardigheid in het ontwikkelen van een wijsgerig verantwoord betoog in het publieke debat voor zowel een wijsgerig als een niet-wijsgerig publiek; f. in staat zijn in twee andere talen dan de moedertaal wijsgerige teksten te lezen.
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
55
56
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
Bijlage C: Beoordelingsformulier scripties Universiteit en opleiding: ……………………………………………. Naam auteur scriptie: …………………… Titel scriptie …………………………………. Toegekend cijfer door de opleiding: …… Toegekend cijfer door u: ………. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14.
Is de probleemstelling van de scriptie duidelijk weergegeven? Houdt de auteur zich aan de geformuleerde probleemstelling? Is het betoog logisch en consistent? Volgen de conclusies logisch voort uit het gepresenteerde materiaal? Is de gekozen werkwijze verantwoord? Presenteert de auteur het materiaal zodanig dat zijn onderzoek controleerbaar is? Zijn de kernbegrippen duidelijk gedefinieerd/ geoperationaliseerd? Zijn de gekozen methoden en technieken van onderzoek adequaat gezien de probleemstelling? Zijn de gekozen methoden en technieken correct toegepast? Zijn noten en verwijzingen duidelijk en consistent geredigeerd? Geeft het taalgebruik aanleiding tot kanttekeningen? Geeft de auteur er blijk van op de hoogte te zijn van de literatuur op het gebied van zijn onderwerp? Is de compositie van de scriptie in orde? Is de manier waarop het gegeven cijfer tot stand is gekomen helder? (ook duidelijkheid over de rol van de tweede meelezer/beoordelaar)
ja
nee toelichting
15. Is de student naar behoren begeleid? Toelichting
QANU / Wijsbegeerte van een bepaald wetenschapsgebied, Vrije Universiteit Amsterdam
57