WIJ DOEN HET ZELF Hoe burgers de publieke zaak heroveren en wat dat vraagt van de lokale politiek
Veertiende Wibautlezing, uitgesproken op zaterdag 24 november 2012 in het Tobacco Theater te Amsterdam tijdens het Festival van het Binnenlands Bestuur van het Centrum voor Lokaal Bestuur door Pieter Hilhorst
Dames en heren, bestuurders, partijgenoten, Het is een grote eer om vandaag de Wibautlezing te mogen houden. Toen ik een half jaar geleden werd gevraagd om deze lezing te houden, had ik geen idee in welke hoedanigheid ik hier vandaag voor u zou staan. Ik dacht dat ik hier zou staan als columnist van De Volkskrant, als politicoloog met een scherp oordeel over de publieke sector, als pleitbezorger van burgerinitiatieven. De titel die ik maanden geleden aan deze lezing had meegegeven, spreekt voor zich. ‘Wij doen het zelf. Hoe burgers de publieke zaak heroveren en wat dat vraagt van de lokale politiek.’ Ik had niet kunnen bevroeden dat ik hier vandaag zou staan als kandidaat wethouder voor de gemeente Amsterdam, dat ik hier zou staan als opvolger van de man die twee jaar geleden de Wibautlezing hield, dat ik hier zou staan als aanstaand vertegenwoordiger van de lokale politiek die ik in mijn lezing wilde uitdagen om anders om te gaan met initiatieven van onderop. De lezing die ik een paar maanden geleden had bedacht is nu opeens een aanmaning aan mezelf. Het is een brief van mijn vroegere ik aan mijn toekomstige ik. In één beweging ben ik de vrijblijvendheid voorbij. Door mijn nieuwe rol dwingt de naamgever van de lezing me tot extra bescheidenheid. Ik treed in de voetsporen van Wibaut. Hij vertegenwoordigt als geen ander de periode van het wethouderssocialisme. Wibaut was in 1914 de eerste wethouder van de SDAP in Amsterdam. In Den Haag stonden de sociaaldemocraten nog aan de zijlijn, maar hier in Amsterdam
mochten ze laten zien wat ze waard waren. En dat heeft Wibaut met verve gedaan. Hij legde zich er niet bij neer dat particuliere bouwers geen brood zagen in het bouwen van goedkope woningen. Dan moest de gemeente het maar zelf doen. En de gemeente heeft gebouwd. In de periode 1921-1926 zijn 39.000 woningen gebouwd. Hij vond politieke wil belangrijker dan gegroeide gewoontes. Of zoals in het boek van Eric Slot en Hans Moor over Wibaut staat: ‘Heeft de gemeente geen ervaring, dan moet ze die opdoen. Heeft de gemeente geen macht, dan moet ze die vergroten. En: heeft de gemeente geen geld dan moet ze dat nemen.’1 Het is mijn stellige overtuiging dat we aan de vooravond staan van een nieuwe periode van wethoudersocialisme. Nu is het strijdtoneel niet de woningmarkt, maar het sociale domein. Het kabinet heeft besloten grote decentralisaties door te voeren. De jeugdzorg gaat van de provincie naar de gemeente. Veel taken uit de AWBZ worden naar de gemeente overgeheveld en de gemeente krijgt eveneens de verantwoordelijkheid voor alle regelingen aan de onderkant van de arbeidsmarkt, zoals de sociale werkplaatsen, de Wajong en de bijstand. En voor al die nieuwe taken krijgen de gemeenten veel minder geld dan er nu voor wordt uitgetrokken. Afgelopen jaren zijn de kosten van de AWBZ, de jeugdzorg en de Wajong explosief gestegen. Als gemeenten voor de toekomstige tegenvallers opdraaien, kan dat grote consequenties hebben. Vergelijkbaar met de tientallen miljoenen die steden als Amsterdam en Rotterdam moeten bijpassen bij de verstrekking van bijstandsuitkeringen. Voor je het weet worden wij sociaaldemocraten gedwongen om kil te saneren. Dan zijn wij verantwoordelijk voor wachtlijsten in de jeugdzorg en het schrappen van voorzieningen. Het vergt een Wibautachtige inspanning om in deze tijd de solidariteit overeind te houden. Het gaat nu niet om het bouwen van huizen, maar om het creëren en benutten van een sociaal weefsel. Ik kom daar straks op terug. Wij doen het zelf Eerst wil ik terug naar de titel die ik een paar maanden geleden heb opgegeven. “Wij doen het zelf. Hoe burgers de publieke zaak heroveren en wat dat vraagt van de lokale politiek.” De titel suggereert dat burgers de publieke zaak zijn kwijt geraakt. En dat is inderdaad de ervaring van de mensen voor wie ik in het programma De Ombudsman van de VARA opkwam. In de tweeënhalf jaar dat ik het programma maakte heb ik de gekte van de publieke sector van dichtbij gezien. Bij een werkplein in Almere, een samenwerking van de gemeente en het UWV, heb ik gestaan met Jeroen. Hij wilde hulp bij het krijgen van werk, maar geen uitkering. Kon niet. Wilde hij hulp, dan moest hij een uitkering aanvragen. In arren moede heeft hij dat toen maar gedaan, maar omdat ooit bij een psychologische test op school was vastgesteld dat hij een stoornis in het autistisch spectrum had, werd hij gedwongen een Wajong-uitkering aan te vragen. Let wel. Jeroen heeft gewoon zijn gymnasiumdiploma gehaald. Hij wilde niet het stempel dat een Wajong-uitkering met zich meebrengt. Via-via kwam hij bij ons terecht. Na eerst de deur te zijn gewezen werden we bij een tweede ontmoeting ontvangen door drie man sterk. De scène die zich vervolgens afspeelde, was hilarisch. Ik vroeg ‘Kan Jeroen uitgebreide hulp krijgen bij het vinden van een baan zonder een uitkering aan te vragen?’ ‘Ja, dat kan,’ zei de een, ‘Nee, dat kan niet,’ zei de ander. En de derde zei: ‘Dat hangt er van af.’ Het is wat vaker gebeurt als een organisatie een ongebruikelijke vraag krijgt. De medewerkers vonden het ook onverstandig dat Jeroen geen uitkering wilde aanvragen. Stel dat het niet lukt om een baan te krijgen dan wil hij toch niet voor altijd afhankelijk blijven van zijn ouders? Ook werd er veel gesproken over de juiste procedures. Op de achtergrond speelde de vraag 1
Eric Slot en Hans Moor (2009) Wibaut. Onderkoning van Amsterdam. Amsterdam: Bert Bakker
wie de hulp aan Jeroen moet betalen. Als hij een Wajong-uitkering krijgt, valt hij onder de verantwoordelijkheid van het UWV. Anders van de gemeente. De ironie is dat werkpleinen juist zijn opgericht om de versnippering te doorbreken. Blijkbaar is het mogelijk om ook achter een voordeur iemand van het kastje naar de muur te sturen. Of wat dacht u van Jantje van Wijck. Hij heeft een spierziekte waardoor hij niet mobiel is. Hij kan met twee skistokken in de hand vooruit waggelen. Meer dan honderd meter kan hij zo niet overbruggen. Hij heeft daarom een indicatie gekregen voor een scootmobiel. Maar hij wil liever een gesloten buitenwagen, een zogenaamde Canta. Kou doet zijn benen geen goed en bovendien moet hij vaak plassen. In zo’n brommobiel kan hij zonder gene in een fles plassen. Met een open scootmobiel wordt dat lastig. Jan dacht een slimme oplossing te hebben gevonden voor zijn probleem. Hij kocht via Marktplaats met het geld van zijn persoonsgebonden budget voor een scootmobiel een tweedehands brommobiel. Dat was zelfs goedkoper voor de gemeente. Helaas had hij de regels er niet op na geslagen. Het is alleen toegestaan om met het Persoonsgebonden Budget iets te kopen bij een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven bedrijf. Jan had zijn Canta van een particulier gekocht. De achtergrond van de regel is begrijpelijk. Als mensen hun PGB mogen besteden bij particulieren ligt fraude op de loer. Maar het resultaat tart het gezonde verstand. Waarom is het niet toegestaan om voor een oplossing te kiezen die goedkoper is voor de gemeente en beter past bij de wensen van degene die ondersteuning nodig heeft? Jantje van Wijck heeft last van een regel die de belangen van de overheid beschermt. Teunie van de Kamp werd de dupe van een regel die bedoeld was om haar te beschermen. Teunie is door een vorm van reuma en een mislukte operatie afhankelijk geworden van een rolstoel. Voor ritten buiten de regio moet zij gebruik maken van Connexxion. Vroeger reed ze dan met haar scootmobiel het laadrooster op, dan reed ze naar binnen, om zich dan moeizaam op de passagiersstoel te slepen. Nu mag dat niet meer. De scootmobiel moet leeg omhoog en door de chauffeur naar binnen worden gereden. Dit om te voorkomen dat iemand de scootmobiel per ongeluk vol in de achteruit zet en van het rooster afkukelt. Teunie moet zelf de bus in klimmen. Maar dat kan ze niet. Wat wel mag is om eerst per rolstoel via het tilrooster de bus in te gaan. Ook dat is geen handige oplossing, want dan zit ze op de plek van bestemming met een rolstoel die ze niet aan het scootmobiel kan hangen. Hoe vaak het is voorgekomen dat iemand met scootmobiel en al van het rooster valt, kon Connexxion niet zeggen. De regel is bedoeld om Teunie te beschermen, maar komt in de praktijk neer op een reisverbod. Toch werd strikt aan de veiligheidsregel vastgehouden. Teunie heeft Connexxion nog gevraagd of het met de angst te maken had om aansprakelijk gesteld te worden bij een eventueel ongeluk. Ze heeft zelfs aangeboden om een formulier te ondertekenen waarbij ze de vervoerder expliciet vrijwaart van aansprakelijkheid in geval van een ongeluk bij het naar binnen en naar buiten rijden van de scootmobiel. Het mocht niet baten. Regels zijn regels. Jeroen, Jantje en Teunie zijn slechts drie voorbeelden uit de lange rij burgers die zich bij ons meldden omdat ze zich niet gekend voelden door de overheid. Natuurlijk vormen deze klagers geen representatieve steekproef. Blije burgers melden zich niet bij ons met de vraag om die overheidsinstantie die hen zo goed geholpen heeft, eens een bloemetje te brengen. Toch denk ik dat de klagers een breed gedragen gevoel vertolken. Veel mensen voelen zich in de steek gelaten door de instellingen die we hebben opgetuigd om hen te helpen. De helpende hand wordt vaak gehaat. Andersom hebben veel mensen die niet op de overheid zijn aangewezen het idee dat anderen worden verwend. Wie heeft nog het gevoel dat de instellingen van de verzorgingsstaat van ons zijn?
Het bijzondere is dat zelfs mensen die in de publieke sector werken te kampen hebben met dit gevoel van vervreemding. De publieke zaak is verweesd. Niemand voelt zich er eigenaar van. ‘Wat wij doen’, zo vertelde de wijkmanager van de Eindhovense Vogelaarwijk De Bennekel met een ondertoon van wanhoop in zijn stem aan de publicist Jos van der Lans, ‘is dat als wij iemand met een probleem in het vizier krijgen, dat we dan meteen een schaar pakken. We knippen het probleem als het ware in stukjes. We knippen er het stuk schuld af en zeggen: daarvoor moet je naar de schuldhulpverlening. Dan knippen we er het stuk opvoeding af: dat is voor opvoedingsondersteuning bij het Centrum voor Jeugd en Gezin, dan constateren we verslavingsproblemen die we dan bij de verslavingszorg bezorgen. Dan is er ook nog werkloosheid, daarvoor moet je bij de Dienst Werk en Inkomen zijn, en als er sprake is van agressie in het gezin dan kan er ook nog wel een pakketje agressiebeheersing gehaald worden bij de geestelijke gezondheidszorg. Alleen: mensen leiden geen verknipt leven, dus werkt het zo niet.’ Oorzaken verknipte overheid De verknipte overheid waar de wijkmanager in Eindhoven last van heeft, is een direct gevolg van de verdeling van geld in de publieke sector. Voor elk deelprobleem is een regeling. De hoop is dat de optelsom van alle deeloplossingen een totale oplossing oplevert. In de praktijk werkt het andersom. De aanpak van elk deelprobleem loopt mis, omdat andere deelproblemen niet zijn opgelost. Alles hangt met alles samen. Deze verknipte overheid is nog gekker geworden door het ideaal van de bedrijfsmatige overheid. In dit model treedt de politiek op als opdrachtgever en zijn instellingen in de publieke sector uitvoerders. Het idee is dat de politiek bepaalt wat er moet gebeuren en dat de uitvoerders bedenken hoe dat het beste kan worden gedaan. Het idee is om zo de creativiteit van de uitvoerders optimaal te gebruiken. Om hen daartoe te prikkelen wordt marktwerking gebruikt, zoals aanbestedingen. Helaas is deze sturingsfilosofie geheel in zichzelf verstrikt geraakt. Burgers zijn nog nooit zo ontevreden geweest over de overheid en de publieke sector. Dat komt omdat er iets heel anders gebeurde dan het beoogde walhalla van een efficiënte, klantgerichte publieke sector. Allereerst leidde het ideaal van de bedrijfsmatige overheid tot een fusiekoorts. Als instellingen een grote beleidsvrijheid krijgen, dan lopen ze ook grotere risico’s. Door te fuseren kunnen deze risico’s worden beperkt. De bedrijfsmatige overheid stuurt ook aan op concurrentie op de kosten van dienstverlening. De aanbesteding gaat naar de instelling die het meeste waar levert voor de laagste prijs. Instellingen zijn daarom op zoek gegaan naar schaalvoordelen. Ook dat wakkert de fusiekoorts aan. Het gevolg is dat we nu met onderwijsinstellingen zitten met tienduizenden leerlingen. Met welzijnsinstellingen van duizenden medewerkers. En met zorgverzekeraars die een imperium bestieren. Het ideaal van de bedrijfsmatige overheid moedigde managers aan hun instelling als een bedrijf te leiden. Er trok een nieuwe managementgeest de publieke sector in, die relaties tussen cliënten en professionals als een product betitelde. Het doel werd om dit product zo goedkoop mogelijk te leveren. Zo ontstond een vorm van industriële dienstverlening, met dien verstande dat waar in de industrie het menselijk handwerk steeds verder werd geautomatiseerd door machines, dat in de publieke dienstverlening natuurlijk niet mogelijk was. Daar draait het om professionals, dus werd hun werk meer ingekaderd door protocollen, richtlijnen, tijdslimieten, verordeningen, verplichtingen, taakafbakeningen en specialisaties. Het pijnlijke is dat deze fixatie op lage kosten helemaal niet heeft geleid tot een vermindering van de uitgaven. Integendeel. De bedrijfsmatige organisatie van de overheid heeft juist geleid
tot een enorme groei van de publieke sector. Bij een internationale vergelijking van het geluk van kinderen scoort Nederland heel goed. Nederlandse kinderen zijn de gelukkigste op aarde. Toch heeft één op de zeven kinderen een indicatie voor de jeugdzorg of passend onderwijs. Sinds 2000 is het aantal kinderen dat onder de hoede komt van jeugdzorg verdubbeld. Het aantal aanvragen voor hulp via de AWBZ voor verstandelijk gehandicapten is gestegen van 63.000 in 1998 naar 147.000 in 2008. Een jaarlijkse stijging van 9 procent. Onder jongeren is de hulpvraag zelfs verdrievoudigd. Het aantal jongeren dat in de Wajong komt is de afgelopen tien jaar gestegen van 120.000 tot 195.000. Hoogleraar maatschappelijk werk Hans van Ewijk heeft in 2010 een quick scan verricht naar de ontwikkeling van de omvang van werknemers in een aantal sectoren. Hij constateerde dat de institutionele jeugdzorg de afgelopen vijf jaar met 70 procent gegroeid is, de geestelijke gezondheidszorg met 30 procent, het gevangeniswezen ook met 30 procent, net zoals het onderwijs voor gedragsmoeilijke kinderen. Het aantal arbeidskrachten in de lokaal aangestuurde zorg, de professionals die dicht bij mensen werken, is daarentegen, ondanks de invoering van decentrale wetten als de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de vermaatschappelijking van de zorg, gelijk gebleven. Of wat dacht u van de gezondheidszorg? Ook de kosten van de zorg zijn bijna verdubbeld tot 90 miljard euro. In een recent rapport rekent oud-minister Ab Klink af met de mythe dat deze stijging van de kosten veroorzaakt wordt door duurdere behandelingen of door de vergrijzing. De groei zit vooral in de toename van het aantal behandelingen. Ziekenhuizen en specialisten zijn zich gaan opstellen als ondernemer. Ze streven naar omzetgroei. Precies wat je mag verwachten van bedrijfsmatige organisaties. Sociale veerkracht Als we het somber stellen hebben we dus te maken met een uitdijende overheid die van niemand is. De mensen die steun nodig hebben voelen zich in de steek gelaten, de mensen die er werken ervaren vervreemding en de belastingbetaler heeft het idee dat al dat geld onmogelijk allemaal goed besteed kan zijn. Dat het anders moet, is duidelijk. De vraag is hoe. Rechts heeft een duidelijk antwoord: De overheid moet kleiner. Links komt daar tegen in opstand. Als de overheid zich terugtrekt worden mensen die hulp nodig hebben aan hun lot overgelaten. Rechts heeft de neiging om de capaciteiten van mensen te overschatten. Het hameren op de eigen verantwoordelijkheid komt dan neer op ieder voor zich. Links heeft de neiging om de capaciteiten van mensen te onderschatten. Wie geen steun van de staat krijgt, redt het niet. De solidariteit wordt in dit geval uitbesteed aan de staat, aan een publieke sector die vóór ons werkt, maar zonder ons. En juist daar zit de frustratie van Jeroen, Jantje en Teunie. Hun ideeën hoe het beter kan, worden niet op prijs gesteld. Het past niet in de schema’s dat de ouders van Jeroen voor zijn inkomen zorgen en hij alleen hulp vraagt bij het vinden van een baan, het past niet dat Jantje een slimme oplossing bedenkt om toch aan een Canta te komen en dat Teunie het risico van een ongeluk met een scootmobiel best wil nemen. Ik pleit daarom voor een alternatief voor het kil rechts en bureaucratisch links. Ik noem dat sociale veerkracht. Het vermogen van burgers om met behulp van hun netwerk tegenslagen op te vangen en belemmeringen te overwinnen. Sociale veerkracht is iets anders dan eigen verantwoordelijkheid. Het is niet ieder voor zich maar ook niet vóór ons, zonder ons. Het is met elkaar, voor elkaar. Het bijzondere is namelijk dat er op dit moment twee bewegingen tegelijkertijd plaatsvinden. Er is een crisis in de bureaucratisch georganiseerde solidariteit. De verzorgingsstaat is verweesd. Tegelijkertijd ontstaan er tal van initiatieven waaruit blijkt dat mensen onverminderd dingen voor elkaar over hebben. Het gaat hierbij om initiatieven waarin mensen
zich verenigen om maatschappelijke idealen na te jagen. Waarin ze zich verenigen om elkaar te steunen. Het rumoer over de zorgpremie en de nivellering kan aanleiding geven tot het misverstand dat mensen alleen aan zichzelf denken. Wie al deze initiatieven ziet weet wel beter. De afgelopen tijd ben ik met Jos van der Lans bezig geweest om deze initiatieven in kaart te brengen. We zijn er ook door geïnspireerd om zelf initiatieven te nemen. Zo hebben we een broodfonds opgericht. Een broodfonds is een kring van zelfstandigen zonder personeel die voor elkaar garant staan als een lid door ziekte geen inkomen heeft. Elk lid spaart een vast bedrag per maand en geeft de beheerder toestemming om een klein bedrag over te maken aan een zieke. Diegene krijgt in ons geval 47 kleine giften om de maand door te komen. Solidariteit krijgt zo een gezicht. Je weet wie je helpen. Het betekent ook dat je weet wie je oplicht, als je de boel belazert. Bureaucratische, juridisch controle wordt ingeruild voor sociale controle. Overal in het land schieten broodfondsen uit de grond. Op 1 januari 2013 staat de teller waarschijnlijk op 25. Een ander voorbeeld zijn energiecoöperaties. Daarvan zijn er inmiddels 300 in het land. Het gaat om mensen die gezamenlijk zonnepanelen kopen, tot mensen die een energiecoöperatie vormen. Of wat dacht u van mensen die hun kookkunsten aanprijzen op de website Thuisafgehaald? Het is een soort Marktplaats voor maaltijden. Mensen koken meer porties dan ze zelf nodig hebben en bieden die te koop aan mensen in de buurt. Er zijn mensen die hun auto verhuren aan de buren. Er zijn ook websites gekomen waar mensen makkelijk een lift kunnen vinden naar een popfestival. Zo ontstaat een hele economie van het delen. De Australische Rachel Botsman is een voorvrouw van deze beweging. In het boek What’s mine is yours. How collaborative consumption is changing the way we live, dat ze schreef met Roo Rogers, houdt ze een aanstekelijk betoog dat we leven in een tijd van overvloed, niet van schaarste.2 Mensen hebben ongelooflijk veel wat ze weinig gebruiken en ze leveren inspanningen die ze gemakkelijk ook aan anderen ten goede kunnen laten komen. De opdracht is alleen om de toegang tot de overvloed te organiseren. Het gaat om het creëren van platforms waarop mensen gemakkelijk kunnen samenwerken. Internet maakt het creëren van die platforms gemakkelijker. Botsman stelt dan ook dat veel bezit ballast wordt, het gaat om de toegang tot producten en diensten. Bij broodfondsen en de economie van het delen verenigen mensen zich omdat ze daar beide direct voordeel bij hebben. Er is sprake van directe wederkerigheid. Ze doen iets met elkaar voor elkaar. Het verschil is alleen dat bij een broodfonds het gaat om mensen die een sterke band met elkaar hebben. Ze zijn voor langere tijd met elkaar verbonden en dragen een grote verantwoordelijkheid voor elkaar. In de economie van het delen verbinden mensen met zwakke banden zich met elkaar. Er zijn ook voorbeelden waarbij mensen iets voor een ander doen zonder daar direct zelf baat bij te hebben. In de terminologie van de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam gaat het hier niet om directe wederkerigheid, maar om veralgemeniseerde wederkerigheid. Mensen doen iets voor een ander omdat ze geloven dat als zij hulp nodig hebben er mensen zijn die hen zouden helpen. Het is dus geen directe ruil, het is eerder vooruitbetalen. Eigen Kracht conferenties zijn een voorbeeld waarin een probleemgezin een beroep doet op familie, vrienden en buren om uit de problemen te komen. Bij zo’n conferentie worden deze hulptroepen ingeschakeld om zelf een plan te maken. Eigen Kracht-conferenties zijn in Nederland geïntroduceerd door Rob van Pagée. Hij heeft het idee opgedaan in NieuwZeeland. Daar zijn deze Family Group Conferences zelfs opgenomen in de wet. Voor de 2
Rachel Botsman & Roo Rogers (2010) What’s mine is yours. How collaborative consumption is changing the way we live. Harper Collins
overheid mag ingrijpen in een gezin, krijgt het gezin de kans om de problemen in eigen kring op te lossen. Bij Eigen Kracht conferenties gaat het om hulp van mensen die een sterke band hebben met het gezin dat hulp nodig heeft. Bij initiatieven als burgernet gaat het om hulp van mensen die een zwakke band hebben of elkaar niet eens kennen. Er zijn ontzettend veel mensen die willen helpen om vermiste kinderen terug te vinden of te helpen bij het verspreiden van een signalement van een gezochte crimineel. Rainer Nolvak heeft zelfs laten zien dat mensen bereid zijn om met elkaar op een vrije dag het hele land op te ruimen. Nolvak is de initiatiefnemer van een nationale schoonmaakactie in Estland. Op 3 mei 2008 heeft hij 50.000 vrijwilligers zover gekregen om op één dag alle bossen in het land op te ruimen. 50.000 mensen is 4 procent van de totale bevolking. In zes uur waren alle illegale vuilnisbelten opgeruimd. Inmiddels heeft zijn initiatief in tal van landen navolging gekregen. In Slovenië deden 270.000 mensen mee. Dat is 13,5 % van de bevolking. In het voormalige onderdeel van Joegoslavië was eigenlijk te weinig rotzooi om iedereen een dag bezig te houden. Schematisch gezien kan dus het volgende kwadrant worden opgesteld Directe wederkerigheid Sterke banden Zwakke banden
Met bekenden voor elkaar Broodfonds Met onbekenden voor elkaar Economie van het delen Energiecoöperaties
Veralgemeniseerde wederkerigheid Met bekenden voor bekenden Eigen Kracht conferenties Met onbekenden voor onbekenden Burgeralert Clean Up
Jeff Jarvis, de schrijver van What Would Google Do, heeft een mooie typering gevonden voor deze initiatieven van onderop.3 Hij spreekt over een Do It Ourselves-beweging. Het meervoud is daarbij van essentieel belang. Het gaat niet om mensen die zelfredzaam zijn, maar om mensen die zich verenigen om meer greep op hun eigen leven te krijgen. Ik noem het graag: sociaal doe-het-zelven. De vraag is nu of dit sociaal doe-het-zelven een basis biedt om solidariteit op een andere leest te schoeien en wat dat dan vraagt van de lokale politiek. Verhouding tussen deze initiatieven en de verknipte overheid Voor ik op die vraag inga is het goed een paar kanttekeningen te maken. Het maakt nogal uit of een journalist of een activist een pleidooi houdt voor sociaal doe-het-zelven of dat een politicus het doet. Als een politicus pleit voor sociaal doe-het-zelven kan dat een alibi zijn om zichzelf van taken te ontslaan. Het lijkt dan op een beroep op eigen verantwoordelijkheid. Bas Heijne heeft geschreven dat zo’n beroep op eigen verantwoordelijkheid vaak bedoeld is om de politiek verantwoordelijken te ontslaan van hun verantwoordelijkheid. Het is dan een eufemisme voor zoek het zelf maar uit. In mijn visie is een pleidooi voor sociaal doe-hetzelven geen excuus voor de politiek om minder te doen, maar een oproep om de verzorgingsstaat anders in te richten. Het is onzin om te denken dat als de overheid terugtreedt, burgers zich automatisch verenigen om de taken in eigen beheer over te nemen. Sociaal doe-het-zelven vergt geen terugtredende overheid, maar een anders georganiseerde overheid. 3
Jeff Jarvis (2009) What would Google do? New York: Collins Business
Wegnemen van belemmeringen Het eerste wat de overheid kan doen is het wegnemen van belemmeringen voor zelforganisatie. Neem de ouderparticipatiecrèches. Het is een vorm van kinderopvang waarbij ouders voor elkaars kinderen zorgen. De overheid stelt echter strenge eisen aan de kinderopvang. Eén van die eisen is dat alle mensen die voor kinderen zorgen de benodigde diploma’s moeten hebben. Dat hebben de ouders niet. Dus heeft het ministerie besloten om geen kinderopvangtoeslag toe te kennen aan ouders die hun kinderen naar een ouderparticipatiecrèche brengen. Zo wordt het eigen initiatief effectief om zeep geholpen. Organiseren van platforms De Wet Maatschappelijke Ondersteuning stelt dat mensen die vanwege fysieke of mentale beperkingen niet volwaardig mee kunnen doen in de samenleving eerst in eigen omgeving een oplossing moeten zoeken. In de praktijk is dat lastig. Lilian Linders heeft in haar proefschrift De betekenis van nabijheid laten zien dat er best mensen zijn die bereid zijn om een handje te helpen, maar dat mensen zich beschaamd voelen om daar een beroep op te doen.4 Ze noemt dat vraagverlegenheid. Het is makkelijker als er iets tegenover staat. Dat is precies het idee van wehelpen.nl. Het is een marktplaats voor vriendendiensten en burenhulp. Het verlaagt de drempel om hulp te vragen. Vaak wordt ook gedacht dat mensen die hulp nodig hebben zelf niks hebben om terug te doen. Maar dat is niet waar. De mantelzorger die af en toe een middag vrij wil van de verzorging van haar partner heeft misschien wel een tuin, waar een ander een moestuin in kan beginnen of een auto die een ander kan lenen. De economie van het delen laat zien dat veel platforms vanzelf ontstaan. Maar veel initiatieven missen kritische massa. Die kritische massa is essentieel om de platforms tot een succes te maken. Als je te vaak tevergeefs een vraag of aanbod op wehelpen.nl plaatst zonder reactie, verdwijnt de animo al snel. De lokale overheid kan helpen om die kritische massa tot stand te brengen door mensen die een beroep op de overheid doen te stimuleren hun vraag en aanbod op wehelpen.nl te zetten. De lokale overheid kan ook helpen door actieve bewoners die veel doen op wehelpen.nl te belonen. De overheid kan er ook voor kiezen om de bemiddelaars te belonen. Neem een carpoolwebsite als Toogethr. In potentie is dit een alternatieve infrastructuur naast het openbaar vervoer en de eigen auto. Maar dat is het alleen als mensen die ’s ochtends met iemand meerijden ook weer een lift terug krijgen op de tijd dat zij dat willen. Daarvoor is volume nodig. Omdat elke bemiddelde rit helpt om de drukte op de weg te verminderen heeft de overheid er belang bij om de bemiddeling te steunen. Als de overheid beslist dat er vijf jaar lang voor elke bemiddelde rit een euro wordt betaald, dan is het voor ondernemers aantrekkelijk om te investeren in deze alternatieve infrastructuur. Het is de goedkoopste vorm van filebestrijding. En het is goedkoop omdat het toegang organiseert tot de overvloed. Soms kan de overheid ook zelf platforms opzetten. Zo is voordekunst.nl een succesvol platform voor crowdfunding. Het stelt kunstenaars in staat om in contact te komen met donateurs/bezoekers die bereid zijn om vooruit te betalen om kunstprojecten mogelijk te maken. Ze zijn ook vaak bereid om meer te betalen voor leuke extra’s. Belonen van collectieve initiatieven.
4
Lilian Linders (2009) De betekenis van nabijheid. Een onderzoek naar informele zorg in een volksbuurt. Den Haag: Sdu Uitgevers
De overheid kan collectieve initiatieven belonen. In Rotterdam is zo de Dichterlijke Vrijheid ontstaan. Het gaat om woningen die ingrijpend gerenoveerd moesten worden. De gemeente heeft de woningen gratis ter beschikking gesteld aan aspirant kopers, maar daarbij wel de voorwaarde gesteld dat ze als collectief de woningen moesten opknappen. Het bijzondere is dat de gemeente hier een collectief doel bereikt door de macht over te dragen aan de bewoners. Een stap verder gaat een right to challenge. Het initiatief komt dan niet van de gemeente, maar van burgers. In Groot-Brittannië bestaat al zo’n right to challenge. Het betekent dat als bewoners ontevreden zijn over de renovatieplannen van de corporatie, ze het recht krijgen om eigen concurrerende plannen te maken. Dat kan ook gaan om het schoonhouden van straten of het organiseren van het toezicht. Het is een enorme stimulans voor de betrokkenheid van bewoners. Voorwaarde is wel dat ze het echt voor het zeggen krijgen. Bewoners hebben geen zin om een vuilnisbak te adopteren. Ze voelen zich pas verantwoordelijk voor hun wooncomplex als ze ook het gevoel hebben dat het van hen is. Een manier om dat gevoel van eigenaarschap voor elkaar te krijgen is de vorming van microcorporaties. Bewoners van een straat of een flat sluiten zich aaneen om de leefbaarheid in hun buurt te vergroten. Als beloning mogen zij bepalen wie er komt te wonen in vrijkomende woningen. In een op verdelende rechtvaardigheid gebaseerde verzorgingsstaat levert dat al snel gefronste wenkbrauwen op. Is dat wel eerlijk? Leidt dat niet tot vriendjespolitiek? Dat risico bestaat. Maar je kunt er ook anders naar kijken. Het is een manier om mensen die iets extra’s voor het collectief doen te belonen. In het huidige systeem van woningtoedeling kun je alleen voorrang krijgen door zieligheid, nooit door extra inspanning. Dat creëert de verkeerde dynamiek. Er zijn tal van mogelijkheden om mensen die iets doen voor de stad juist te belonen. Zo zijn er initiatieven die studenten die bereid zijn om bijles te geven aan kinderen in de buurt een goedkope huurwoning te geven en om zzp’ers die bereid zijn om kinderen op scholen bijles te geven toegang te geven tot goedkope werkruimtes op scholen. Ongelijkheid Justus Uitermark heeft gewaarschuwd dat als de overheid sociaal doe-het-zelven beloont zij daarmee de maatschappelijke ongelijkheid kan vergroten.5 De bewoners van de Dichterlijke Vrijheid in Rotterdam zijn hoogopgeleid. Hetzelfde geldt voor ouderparticipatiecrèches in Utrecht en voor het broodfonds dat wij hebben opgericht. Hij is bang dat ruim baan geven aan bewonersinitiatieven vooral betekent vrij baan geven aan mensen die het al goed voor elkaar hebben. Ik ben daar minder bezorgd om. Bewonersinitiatieven bieden juist mogelijkheden om kansarm en kansrijk met elkaar te verbinden. Denk maar aan de studenten die bijles geven in ruil voor een goedkopere woning of zzp’ers die een goedkope werkplek krijgen in ruil voor bijles. Het is ook niet gezegd dat alleen hoogopgeleiden gebruik maken van wehelpen.nl. En denk ook aan de enorme groei van het aantal maatjesprojecten. Het gaat daar in de terminologie van de Amerikaanse politicoloog Robert Putnam niet om bindend sociaal kapitaal tussen mensen met een vergelijkbare achtergrond, maar om overbruggend sociaal kapitaal tussen mensen met verschillende achtergronden. Er is nog een reden waarom het mobiliseren van sociale veerkracht de ongelijkheid niet hoeft te vergroten. Binding tussen burgers verloopt namelijk niet alleen tussen burgers, maar ook via instellingen. De politicoloog Michael Woolcock noemt dat linking. Het is een aanvulling 5
Justus Uitermark (2012) ‘De gevaarlijke belofte van burgerschap 2.0’, Tijdschrift voor de Sociale Sector 12 oktober 2012
op de termen van Putnam, bonding en bridging. Een andere opstelling van instellingen en professionals stimuleert een andere omgang tussen burgers. Wethouderssocialisme De uitdaging van het nieuwe wethouderssocialisme schuilt naar mijn idee vooral in het organiseren en stimuleren van deze andere opstelling van instellingen en professionals. Ik heb wel meegelopen met consulenten van de sociale dienst. De meest voor de hand liggende vraag werd niet gesteld. Wie ken je die je kan helpen bij het vinden van een baan? Wie heeft een baan waarvan je denkt dat zou ik ook kunnen? In de gesprekken werden de werklozen losgezongen van hun netwerk. Dat is nogal apart want de meeste mensen vinden werk via hun sociale netwerk of via oude werkgevers. Ik zou er voorstander van zijn dat het normaal wordt dat mensen hun sterkste troef uit hun netwerk meenemen naar de sociale dienst. Bij professionals bestaat vaak schroom om een beroep te doen op de netwerken van de mensen die zich bij hen melden. Maar dat maakt het eigen werk moeilijker. Het kan ook anders, zo leert de ervaring van Andrea Prins. Prins is buurtregisseur in Amsterdam-West. Ze stapte af van de gewoonte om de klachten van de individuele klager op te tekenen en de overlastgever daarmee te confronteren. Ze bracht in kaart welke mensen er allemaal last van moesten hebben, ging deze omwonenden allemaal af en noteerde wat hen dwars zat. Daarmee ging ze naar de overlastgever, die eigenlijk voor het eerst hoorde hoe men over hem denkt. Ze creëerde een vertrouwensband en maakte afspraken met hem. Cruciaal onderdeel van de afspraken was dat de omwonenden de overlast gaan monitoren door een dagboek bij te houden dat de buurtregisseur regelmatig kwam ophalen en waarmee zij naar de overlastgever stapte. Prins durfde bewoners iets terug te vragen. Jullie willen van de overlast af, dan moet je er ook iets voor doen. Andrea Prins: ‘Het klinkt eigenlijk heel eenvoudig, en misschien is dat ook wel zo. Maar de resultaten zijn opmerkelijk. De overlastgever weet zich ineens bespied, niet alleen door de ene buurvrouw die hem toch altijd al niet moest, maar door veel meer ogen. Alleen al dat gegeven tempert het gedrag. De flatbewoners voelen zich serieus genomen, zijn met elkaar in contact en voelen zich niet langer onmachtig. En het bijzondere is, en dat had ik echt niet verwacht, dat dan een omgekeerde spiraal in werking treedt. Omdat mensen zien dat het minder wordt, dat de hoofdpersoon kennelijk zijn gedrag verandert en daar met elkaar over spreken, worden ze ook weer verdraagzamer, vriendelijker en begripvoller. Ik probeer de situatie met een klagende, machteloze eenling (en zwijgende, vermijdende anderen) om te zetten in een situatie waarbij het probleem door een netwerk van mensen rondom de probleemveroorzaker(s) wordt aangepakt met een beetje regie van mijn kant en wordt opgelost in “samenwerking” met de probleemveroorzaker(s).’ Prins mobiliseert niet alleen sociale veerkracht, ze creëert ook netwerken. Op deze manier zijn burgers geen passieve consumenten van de stad, die van de professionals alle heil verwachten, maar actieve producenten van een leefbare stad. Deze omslag vergt wel een andere houding van professionals. Ze moeten oog hebben voor sociale netwerken. Het vergt ook een nieuwe wederkerigheid. Voor wat hoort wat. Het is essentieel dat de kwaliteit van scholen op orde is, maar kinderen kunnen niet floreren zonder hulp van hun ouders. In Antwerpen wordt van ouders bij inschrijving al gevraagd wat zij kunnen doen om kinderen te helpen of wie ze kennen die de kinderen kan helpen. Die vraag heeft niet de vorm van een contract, maar is een aansporing om te doen wat nodig is om het beste uit het kind te halen. Een andere manier om de sociale veerkracht te mobiliseren is om ouders van kinderen met vergelijkbare problemen met elkaar in contact te brengen. Ouders met een kind met ADHD kunnen veel van elkaar leren. Het kan ook helpen om een
tegenmacht te vormen als een school wel heel makkelijk afwijkende kinderen naar een psycholoog stuurt om zo een rugzakje met extra geld te incasseren. Politiek van nabijheid De benodigde omslag mag niet afhankelijk zijn van de attitude van individuele professionals. Om de sociale veerkracht van bewoners optimaal te benutten is een andere organisatie van de publieke sector nodig. Voor een bedrijfsmatige overheid die denkt in termen van aparte producten en stuurt op het zo goedkoop mogelijk leveren van deze producten zijn sociale netwerken alleen maar lastig. We moeten af van de verknipte overheid. Als we bij de decentralisatie op de oude voet doorgaan, loopt het helemaal mis. Daarom pleit ik voor een politiek van nabijheid. Alleen wie lokaal opereert ziet het verband tussen schooluitval van kinderen en de schulden van de ouders. Alleen wie lokaal opereert ziet het verband tussen overlast op straat en de problemen achter de voordeur. Alleen wie lokaal opereert kan een beroep doen op de sociale veerkracht van burgers: op hun vermogen om met behulp van hun netwerk tegenslagen op te vangen en belemmeringen te overwinnen. Door in een vroeg stadium de problemen in hun samenhang aan te pakken, kunnen we erger voorkomen en zijn we nog goedkoper uit ook. Dat is ook de ervaring van de Eigen Kracht-conferenties. In Amsterdam is bij 100 gezinnen onderzoek gedaan naar de opbrengst van deze aanpak. Bij 29 kinderen is voorkomen dat ze onder toezicht werden gesteld of is de ondertoezichtstelling opgeheven. Door de opgestelde plannen is het weer veilig voor de kinderen om zonder toezicht thuis te wonen. Bij 44 kinderen is een uithuisplaatsing voorkomen en bij 14 kinderen is de uithuisplaatsing teruggedraaid. Die kinderen kunnen weer naar huis. In één geval behelsde het met het netwerk opgestelde plan een omgekeerde uithuisplaatsing. De kinderen konden thuis wonen en iemand uit het netwerk kwam bij hen wonen tot een van de ouders weer in staat is om voor ze te zorgen. In andere gevallen is de hoeveelheid zorg teruggedraaid. Kinderen die de hele week in crisisopvang zaten konden in het weekend weer naar huis of naar mensen in het eigen netwerk. Wat al deze teruggedraaide of voorkomen uithuisplaatsingen en onder toezichtstellingen betekenen voor het levensgeluk van de betrokken kinderen en ouders valt niet in geld uit te drukken. De onderzoekers wagen zich daar ook niet aan. Wat ze wel hebben uitgerekend is hoeveel zorg is uitgespaard met deze aanpak. Ze komen, na aftrek van de kosten voor zo’n conferentie, uit op een besparing van € 17.000 per gezin. De aanpak van de Eigen Kracht-conferenties kan ook op veel meer terreinen worden toegepast. In Nieuw-Zeeland krijgen minderjarigen die een misdrijf begaan, de kans om met hun netwerk en in samenspraak met de slachtoffers een plan te maken. Onderdeel van dat plan is het herstel van de schade, boete voor de misstap en afspraken om herhaling te voorkomen. Voorwaarde voor deze aanpak is wel dat de dader bekent. Als het lukt om tot zulke plannen te komen, krijgt de minderjarige geen strafblad. Uit onderzoek blijkt dat het bij 70 procent van de jongeren die aan zo’n conferentie hebben meegedaan bij die ene keer blijft.6 Lokaal werken en optimaal gebruik maken van sociale veerkracht klinkt eenvoudig, maar iets simpel doen is ongelooflijk ingewikkeld. In Amsterdam zijn nu plannen om lokale jeugdteams te installeren die kunnen optreden als sociale huisarts. De bedoeling is om zo af te rekenen met het monster van Frankenstein waarbij soms meer dan 17 verschillende hulpverleners over de vloer kwamen. Maar als de gespecialiseerde instellingen waarmee de sociale teams te maken hebben niet buurtgericht werken, wordt de last van de bureaucratie alleen verplaatst 6
Annemieke Wolthuis (2012) Herstelrecht, een kinderrecht. Voorstellen voor integratie van herstel in het hart van het jeugdstrafrecht. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers
van het gezin naar de sociale huisarts teams. Het is beter als andere organisaties, zoals leerplicht, schuldhulp, sociale dienst en de verslavingszorg ook hun cliënten verdelen op basis van de buurten. Zo werken dezelfde professionals gemakkelijk samen in verschillende gevallen. Zo ontstaat ook gedeelde kennis van de buurt en van de sociale netwerken in de buurt die kunnen worden gemobiliseerd. Deze omslag naar een politiek van nabijheid vergt de doortastendheid van Wibaut. Maar de nieuwe opdracht vergt een werkwijze die haaks staat op de aanpak van Wibaut. Hij loste het op door als gemeente te doen wat anderen nalieten. Dat zal dit keer niet werken. We moeten juist zorgen dat anderen meer doen. In een tijd van financiële schaarste zullen we meer menskracht moeten mobiliseren. We moeten maatschappelijke allianties sluiten. Ook met partijen waar we formeel geen zeggenschap over hebben. We zullen ze moeten binden aan een maatschappelijke missie. Door de bezuinigingen zal het niet makkelijk zijn organisaties te paaien met geld. We zullen ze moeten overtuigen met onze idealen. Dat vergt ook een andere rol van lokale politici en lokale politieke partijen. Zij moeten zich niet alleen richten op het gemeentelijk bestuur. Sociaaldemocraten horen bij uitstek gangmakers te zijn van burgerinitiatieven. Ze moeten voorop lopen in het in eigen kring waarmaken van de sociale veerkracht waar ik voor pleit. Het betekent ook een andere rol voor de partij als vereniging. De partij moet haar netwerk gebruiken om mensen te mobiliseren om in de eigen omgeving de krachten te bundelen en onrecht te lijf te gaan. De vereniging van de partij is ook een netwerk waar kwetsbare en weerbare burgers met elkaar in contact komen. Juist die lokale worteling helpt om de kloof te dichten tussen de leefwereld en de systeemwereld. Het helpt om te voorkomen dat mensen zich verlaten voelen door de instellingen die we hebben opgericht om hen te helpen. Het helpt om de publieke zaak ter heroveren. De sociale veerkracht die ik de afgelopen tijd bij burgerinitiatieven en Eigen Krachtconferenties zag, hebben mij geïnspireerd om te solliciteren naar de opvolging van Lodewijk Asscher. Ik hoop dat mijn lezing u de inspiratie heeft geboden om uw huzarentaak waar te maken. Ik dank u wel.