Atatürk, Ricoeur en narratieve Turkse identiteitsvorming
WALTER ZINZEN: DEMOCRATIE, FILOSOFIE EN JOURNALISTIEK OnderWijzer Kitchen Stories
Sociale observatie op de trein
Van een iRevolution naar een iUniverse ?
Professor Van Brakel op emeritaat: het afscheidsinterview
In Memoriam : Claude Lefort Flanders, or: the avoidance of the ultimate
Karl Marx en de bankencrisis
1
Vakantieboekje “We moeten door middel van voorwerpelijk denken deWijzer op het onvoorwerpelijke van het omvattende zien te richten.” (Karl Jaspers, Einfuhrung in die Philosophie, 33)
Van uw hoofdredacteur
U leest het goed, lieve vrienden, ook Karl Jaspers was een trouw lezer van deWijzer. Net als u was hij dan ook een groot filosoof, en grote filosofen kunnen nu eenmaal niet zonder hun dagelijkse hoeveelheid grootse literatuur. Helaas verschijnt deWijzer niet dagelijks. Dit blad is met voorsprong het meest onregelmatig verschijnende van ons taal – en studiegebied; naar nieuwe edities wordt dan ook terecht reikhalzend uitgekeken. Want is deze Wijzer niet het academische equivalent van de Jommekeskrant, waarvoor wij allen jarenlang op woensdag met graagte een half uurtje vroeger op stonden? Zoals Jaspers reeds opperde kan deWijzer u helpen de denkende opvlucht naar het rijk der transcendenties tot een goed einde te brengen. Als aanvulling op uw verplichte literatuur bieden wij een
brede waaier van interessante artikels. Zo kan u lezen waarom de democratie met het overlijden van Claude Lefort één van zijn felste pleitbezorgers verliest. Gelukkig is er nog altijd Walter Zinzen, die in een uitgebreid interview het functioneren van de democratie aan de goede werking van de journalistiek koppelt. In een tweede vraaggesprek laten we professor Jaap Van Brakel aan het woord. Voor zijn welverdiende emeritaat beloont deWijzer hem met een afscheidsinterview. Soms verkeert de buitenstaander in een bevoorrechte positie en is hij goed geplaatst de aard van een volk te doorgronden. Naar de onvoorwerpelijkheid van een volksidentiteit peilt onze correspondent in Turkije; Zakaria El Houbba levert ons een diepgaande analyse van de Kemalistische Revolutie en haar gevolgen voor de Turkse identeitsvorming. Christopher Schwartz doet dezelfde oefening voor Vlaanderen en tracht aan de hand van universele begrippen als liefde, geloof en moed aan te tonen waar het misloopt in de ziel van haar inwoners. Maar de buitenstaander kan ook als indringer beschouwd worden, leert Gert Meyers ons, en hij illustreert ons dit aan de hand van een simpel
voorbeeld: een onschuldig treinritje. En passant geeft Gert ons ook nog een filmtip mee. Michaël Bauwens probeert aan te tonen waar het misloopt met het kapitalisme - die stoute, hebzuchtige, vrije markt, en Dimitri Sterkens blikt vooruit naar de toekomst van Apple. Voor zij die het HIW deze vakantie écht niet kunnen missen hebben ons sympathieke onderwijspresides Sara en Marieke een OnderWijzer samengesteld; we willen nu al melden dat ze er opnieuw niet in geslaagd zijn de examens af te schaffen. U zal dus wel degelijk moeten blokken, de komende weken. Voor die paar studenten zonder notities hebben we ook deze keer de beste lesmomenten van het afgelopen semester samengevat in een hilarisch overzicht Quotes. U ziet; het wordt onmogelijk de verveling in te duikelen, deze vakantie. En mocht u dan toch balanceren op de klippen van het Omvattende, bedenk dan dat de confrontatie met de verveling als diepe grondstemming van het Zijn ook een opening op het onvoorwerpelijke kan zijn, en dat de filosofie in deze ervaring geboren wordt en tot zijn volle wasdom komt. Johannes Van De Walle
2
Colofon deWijzer is een blad voor en door de studenten het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte. Een elektronische versie kan u altijd vinden op www.nfk.be. Voor vragen, opmerkingen en lezersbrieven kan u terecht op
[email protected]. HIW Kardinaal Mercierplein 2 3000 Leuven Jaargang 2009-2010 Nummer: 2 Maandag 13 december 2010 Oplage: 175 exemplaren Gratis Drukkerij: De Raaf
De standpunten die in deWijzer worden uiteengezet, komen niet noodzakelijk overeen met de mening van het HIW, NFK of deWijzer zelf. Sorry voor de schrijffouten.
Hoofdredacteur Johannes Van De Walle Redactie Michael Bauwens, Marieke Brugnera, Sarah Van Bulck, Zakaria El Houbba, Gert Meyers, Bart Scholiers , Christopher Schwartz, Dimitri Sterkens Lay-out en eindredactie Johannes Van De Walle Speciale dank gaat uit naar Het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte en LOKO voor sponsoring, het NFK voor de steun, Ayco Duyster, Kurt Wagner en Mark Linkous (God hebbe zijn ziel) om me te vergezellen tijdens een lange en eenzame nacht layouten, de ganse redactie, Dimitri voor zijn fototoestel, het stoofvlees van den Alma, alle geïnterviewden voor hun bereidwillige medewerking, Iedereen is steeds welkom op de redactievergaderingen. Deze zullen op tijd en stond aangekondigd worden. Opinie, reactie en analyse mogen ingestuurd worden naar
[email protected].
3
Is er na de studies wijsbegeerte nog hoop voor de gemiddelde filosofiestudent? Nee, voor de gemiddelde niet! Maar er zijn er natuurlijk altijd die, tegen alle statistieken in, een goede job vinden. deWijzer interviewt er dan ook elke editie eentje.
“De Wever is geen intellectueel, maar een gevaarlijk polemist. Ook een ervaren journalist kan nog eens zenuwachtig zijn, besef ik wanneer ik voor het huis van Walter Zinzen sta. Ik sta dan ook op het punt één van de beste interviewers aller tijden lastig te vallen met mijn vraagjes. Voor kindjes van onze generatie is dit icoon vooral bekend van Zinzen, het programma waar menig politicus met de billen toegeknepen heen ging. Kritisch van geest en rad van tong legde Walter Zinzen de pijnpunten in ieders argumentatie bloot. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat deze man een filosofische scholing genoot. deWijzer: U studeerde filosofie, maar niet aan de universiteit. Walter Zinzen: Neen, ik volgde in ’56 en ’57 een philosophicum bij de Witte Paters in Boechout. Dat was eigenlijk een voorbereidende opleiding naar het priesterschap, en in het bijzonder naar het missionarisschap toe. Die opleiding duurde twee jaar en bestond voor drie kwart uit filosofische vakken. Dat philosophicum was toen eigenlijk reeds heel apart binnen de katholieke wereld. Wanneer je een soort van roeping voelde ging je meestal naar een klooster en werd je onmiddellijk in dat leven geworpen. Bij de Witte Paters lag dit anders. Wij waren daar eigenlijk in burger. De opleiding
was ook zeer populair: in ons jaar zat er ongeveer vijftig man, waarvan de meesten evenwel uiteindelijk zijn uitgetreden. Had u ook de bedoeling om missionaris te worden?
Ja, eigenlijk wilde ik vooral naar Afrika trekken. Het religieuze in die roeping is in mijn studententijd in Leuven langzaam afgekalfd. Het was de tijd van het Vaticaans Concilie, waarbij er een enorme moderniseringsgolf
4
doorheen de kerk woei. Die modernisering heeft ook op mij een omgekeerd effect gehad: het kerkelijke ben ik eigenlijk volledig uit het oog verloren in Leuven. Hoe werd de filosofie in dat philosophicum dan benaderd? In de eerste plaats kregen wij Thomistische wijsbegeerte, maar ook Descartes en Kant, tot en met Marx, kwamen uitgebreid aan bod. Ook Nietzsche zagen wij, daar werd niet flauw over gedaan, wat toch niet evident was in die tijd. Ik schrijf dat toe aan de openheid bij de Witte Paters. Grijpt u nog regelmatig op die filosofische scholing terug? Na mijn studies heb ik niet veel tijd meer aan de filosofie doodgedaan, moet ik eerlijk zeggen. Ik lees nu ook geen filosofie meer. Tot mijn spijt, en ik vrees dat ik hier in een cliché verval: de voorraad ongelezen boeken hier is zeer groot, en dan lees ik toch meer romans of boeken over Afrika. En als ik vandaag nog iets lees van Pinxten of De Dijn, dan heb ik daar toch vaak mijn bedenkingen bij hoor. Ik ben natuurlijk ook meer een man van de praktijk. Maar er is toch een substratum blijven hangen. Je ontwikkelt een manier van denken die blijft doorwerken. Om u een voorbeeld te geven: ‘het politiek correcte denken’, van die term krijg ik de puisten. Er wordt geïmpliceerd dat er niet meer correct gedacht mag
op zo’n momenten bij mij in opstand komen. Na uw philosophicum studeerde u Germaanse filologie aan de Leuvense universiteit. Kan u die keuze verklaren? Ik heb altijd iets met woord willen doen, dat is ook het enige dat ik kan. Ik kan mij goed schriftelijk en mondeling uitdrukken, maar ik ben vrij slecht in al de rest. (lacht) Dus zocht ik een beroep dat daarbij aansluit; lesgeven, missionaris worden en het goede woord verkondigen, … De journalistiek lag in zekere zin voor de hand, en ook mijn grote belangstelling voor de literatuur bracht mij haast rechtstreeks naar de filologie, in de hoop daar veel literatuur onderwezen te krijgen. Helaas is die hoop helemaal niet bevredigd, dat was een teleurstelling. In de opleiding zat ook een flink pak wijsgerige vakken natuurlijk: metafysica, logica, … Zo heb ik nog les gehad van Verbeke en De Waelhens. Was u actief in het studentenleven? Ik was preses bij Germania, en later ook bij het faculteitenkonvent. Mijn eerste stappen in de journalistiek zette ik eigenlijk voor het studentenblad van Germania. Op het zelfde moment was ik correspondent voor De Standaard. Ik berichtte voor de krant over het
“ Wij lazen ook Nietzsche, daar werd niet flauw over gedaan, wat toch niet evident was in die tijd. ” worden: correct denken is fout! Ik merk toch dat de mechanismen die ik in de logica van De Waelhens en anderen heb geleerd
studentenleven, terwijl ik zelf nog student was! Er viel politiek natuurlijk zeer veel te beleven in die tijd. Alle
grote politici kwamen toen naar het Maria – Theresiacollege om lezingen te geven, en die aula’s zaten bomvol he. Vlaams – gezindheid en een links progressief streven gingen in die tijd op vreemde wijze hand in hand. Inderdaad. Let wel, de Vlaams – gezindheid van toen was helemaal anders dan nu, omdat de situatie helemaal anders was. Eind jaren vijftig betekende Vlaams – gezindheid de emancipatie van het Vlaamse volk; Vlaanderen was nog grotendeels een achterlijk land he. Er waren werkelijk gerechtvaardigde Vlaamse eisen in die tijd. Maar nu zijn alle slagen binnengehaald. Wat is er nu nog over om Vlaams – gezind voor te zijn? Als ze het nu moeten doen met de regionalisering van de kinderbijslag, … mijn God! DE JOURNALISTIEK IN Na uw studies Germaanse bent u alsnog naar Congo vertrokken. Inderdaad, ik ben toen les gaan geven in Lubumbashi, de hoofdstad van Katanga. Eind ’63 ben ik daar aangekomen, in een historisch zeer belangrijke periode. In de drie jaren dat ik in Congo zat heb ik in een notendop de hele geschiedenis van dat land meegemaakt. In het derde jaar pleegde Mobutu zijn staatsgreep. Ik was toen net vader geworden en heb besloten dat het te onveilig was om te blijven. Heeft het wanbeleid in Congo uw houding tegenover de Belgische politiek veranderd? (lacht) Ik heb mij altijd geërgerd aan de Belgische politiek. Misschien niet altijd terecht, maar of het nu over Congo of over het binnenlands bestuur ging, ik heb de Belgische politiek altijd een gebrek aan visie verweten. Dat was zeker een drijfveer om in de 5
journalistiek te stappen. Ik heb de journalistiek toch ook altijd als een roeping beschouwd. Dat klinkt waarschijnlijk zeer ouderwets: vandaag is de journalistiek een vak (spreekt het woord met lichte afschuw uit, jvdw) geworden, een middel om aan de kost te komen. Hoe begon die carrière in de journalistiek dan? Toen ik terugkwam uit Afrika kon ik bij de Gazet van Antwerpen op de binnenlandredactie aan de slag. Als oud – student werd ik naar Leuven gestuurd om te berichten over wat er aan de universiteit gebeurde. Het was een zeer boeiende periode: door de splitsing van Leuven en Brussel, die hoog op de politiek agenda stonden, viel er heel wat nieuws te rapen U werkte van 1967 tot 2002 voor de VRT. U heeft de omroep enorm zien evolueren. Op de Gazet van Antwerpen vertellen was ik op een oerconservatieve, éénzijdige redactie terecht gekomen. Zeer Vlaams – nationalistisch, zeer rechts, zeer katholiek. Dan kom ik ineens op de BRT in een zeer pluralistische omgeving terecht. Mensen die van allerlei gedachten, opinies en partijen samenwerken op één redactie! Ik ben op de radio begonnen, en die was zelfs nog iets meer vrijgevochten dan de televisie. Over het algemeen was er dus wel degelijk een open houding, maar toch lag het wel moeilijk om bijvoorbeeld een CVP – kopstuk kritisch te gaan interviewen. De stelregel was ‘geen censuur, wel objectiviteit’, maar ‘objectief’ stond maar al te vaak gelijk aan ‘onkritisch’. Onze bazen vonden bijvoorbeeld dat journalisten niet aan nieuwsgaring moesten doen, maar gewoon de telexen van Belga en de officiële
communiqués van de politieke partijen voor moesten lezen! Onderzoeksjournalistiek zegt u? Dat hadden wij in die tijd niet! Geleidelijk aan kwam er een nieuwe generatie journalisten, en de conflicten stapelden zich op. Wanneer is dat beginnen veranderen? Alles heeft natuurlijk te maken met de komst van VTM. De commerciële omroep deed alles wat de BRT naliet, waardoor wij wegzonken in de kijkcijfers. Op maandagavond had de BRT bijvoorbeeld geen kijkers, en terecht, want er was niks te zien. Er was dus een crisis, en op de nieuwsdienst waren wij bevreesd dat VTM met een dynamische nieuwsdienst op de proppen zou komen. Dat is niet gebeurd, en daar hebben zij een grote vergissing begaan. De echte omwenteling kwam pas laat: ik was zestig toen, en de mooiste periode van mijn carrière begon pas. De drie laatste jaren kreeg u uw eigen programma, met u in de hoofdrol en naar u vernoemd. Ach, in het oude regime werd ik uitgespuwd, en toen mocht ik ineens een eigen programma gaan presenteren in de nieuwe hiërarchie. Het was een mooie fin de carrière, maar ik had er geen verdienste aan. Uw interviewstijl werd beroemd en berucht. Genoot u ervan politici op de rooster te leggen? Neen. Veel politici vonden mijn stijl eerder aangenaam hoor, zij waren blij dat ze eens iets over hun ideeëngoed konden zeggen. Met een aantal politici kon ik zeer
goeie gesprekken voeren: Karel De Gucht, Patrick Janssens, Frank Vandenbroucke, … er zijn goede politici in ons land, maar de huidige media laten hen niet toe hun visie uiteen te zetten. DE WAAKHONDEN VAN DE DEMOCRATIE De journalistiek is in een democratie de externe druk die het politieke veld scherp houdt. Hoe slechter de journalistiek, hoe slechter de politiek. Laat mij duidelijk zijn: de journalistiek van vandaag is niet slechter dan die van vroeger. Het loopt wel fout op een andere manier. Vroeger hadden we de vrijheid niet om aan goede journalistiek te doen. Nu is die vrijheid er wel, maar we gooien ze weg door over lulligheden door te drammen. Journalisten moeten de waarheid proberen achterhalen. In die zin hebben zij heel wat gemeen met de filosofen. Daarom vind ik het ook goed dat journalisten in hun opleiding met de filosofie kennis kunnen maken; ook de Heilige Thomas kan bijdragen aan de zoektocht naar en het respect voor de waarheid. Maar je kan de journalistiek niet voor alles verantwoordelijk houden. Er is een grote maatschappelijke verandering gebeurd, waarbij de democratie zichzelf in de voet geschoten heeft door een ondemocratisch egalitarisme te vestigen. Er is geen respect meer voor hen die in deze representatieve democratie geroepen worden om in onze naam het land te besturen. Zij worden niet meer geacht. Het is 6
misschien deels hun eigen schuld, maar in de jaren vijftig lagen de zaken alleszins heel anders. Wanneer kardinaal Van Roey sprak dan luisterde het ganse land in beate bewondering, de atheïsten inbegrepen. Ministers waren mensen met gezag. Nu is de aartsbisschop ‘Léonard’, en de ministers Jan, Bert en Jef. De media hebben dit aangemoedigd, door zoals Bracke en Peter Vandermeersch de populistische toer op te gaan. Ik noem dat de verbracking van de media. De verbracking? Ja, de versiegfrietting. Siegfried Bracke was toen al bezig zijn populisme op te dringen aan de redactie. De marketing is onze media binnengeslopen en alles moet efficiënter en sneller. Politici worden gedwongen korte antwoorden te geven en worden zo intellectueel gemuilkorfd. Toch is er ruimte voor enig optimisme. De commercialisering van de media is er nu eenmaal, en dit maakt de media ook verplicht om het publiek te volgen. Als vanuit het publiek de vraag komt naar iets anders dan al de flauwekul die we nu voorgeschoteld krijgen, dan kan er iets veranderen. En ik hoor zoveel mensen klagen over onze media dat ik denk dat er echt een groeiende behoefte is aan rustige, beschouwende journalistiek, ‘slow journalism’. Leest u eigenlijk wel nog Vlaamse kranten? Ja, maar niet veel. (lacht) Er staan ook in de Standaard en De Morgen goede artikelen, maar het geheel van de formule ergert mij mateloos. Waarom moeten wij weten wie van wie zwanger is? De overdreven aandacht voor gerechtszaken is mede verantwoordelijk voor het ongelukkig zijn van de bevolking. Wat hebben wij te maken met een
familiedrama? Dat is pervers, schandalig, van de pot gerukt! Het gerecht moet zijn werk doen, maar moet dat helemaal uitgesponnen worden in de media? In Nederland programmeerde Zembla kort voor de verkiezingen een documentaire waarin iedere stelling van Wilders met de grond gelijk gemaakt werd. Dit had geen enkel effect op de verkiezingsuitslag. Dat is de machteloosheid van de media. Wij hebben hetzelfde meegemaakt he. Wij hebben Philippe Dewinter en het Blok vaak te kakken gezet in onze uitzendingen; het Blok bleef desondanks groeien. Misschien hebben we de filosofen nodig om dit te verklaren. De toegenomen welvaart heeft er voor gezorgd dat er een grote ontevredenheid is. We zijn een instantmaatschappij geworden: er moet onmiddellijk resultaat worden geleverd. Wilders zal vroeg of laat geconfronteerd worden met de vaststelling dat hij geen resultaten voor kan leggen. Als De Wever roept dat hij nu een staatshervorming wil, dan moet ze er ook nu komen.
langer vatbaar voor goeie argumentatie. Als het over buitenlanders en Islam gaat overheerst de emotie over de redelijkheid. Populisme is op dit niveau een transcontinentaal gevaar voor de democratie geworden. Zijn de vergelijkingen met de opkomst van het Nazisme overdreven? Daar zit natuurlijk een kern van waarheid in, maar het is blijkbaar contraproductief om dat te zeggen. Waarom zou je Wilders geen fascist mogen noemen? Hij heeft nog geen concentratiekampen op het oog, maar de uitgangspunten zijn toch precies dezelfde? Hetzelfde geldt voor het Vlaams Belang, en als we niet oppassen straks ook bij de N – VA. Op dit moment vrees ik dat degene die, gelijkaardig aan Zembla, een kritisch portret van Bart De Wever zou maken, wat ik zou toejuichen, voor een tijdje onder zal moeten duiken en zijn computer uit zal moeten zetten; hij zal bedolven worden onder de haatmails. Dat is de negatieve kant van het internet; de roddel, de haat, de lastercampagnes.
“ Er is een grote maatschappelijke verandering gebeurd, waarbij de democratie zichzelf in de voet geschoten heeft door een ondemocratisch egalitarisme te vestigen. ” Komt ze er niet, dan kan hij zijn electorale successen onmogelijk herhalen. Doordat de welvaart is toegenomen is de burger mondiger geworden, en dat is wel goed, maar tegelijk is hij ongeduldiger geworden, en niet
Eigenlijk eerder een gevolg van de egalisering die u aanhaalde. Inderdaad. Iedereen mag nu spreken, en dat recht wordt misbruikt om er op los te schelden. Daar moeten wat mij betreft beperkingen aan gesteld 7
worden: het is niét zo dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is. KONING – FILOSOOF MET KANT IN DE HAND De filosofie lijkt net als de journalistiek zijn rol als waakhond van de democratie uit het oog verloren te zijn. Ik vrees dat u gelijk hebt. In Gent heb je Etienne Vermeersch, maar de beurt die hij af en toe maakt doet mij de haren ten berge rijzen. De discussie moet opengetrokken worden naar het onderwijs en het hoger onderwijs. Als de lezer of kijker niet gevormd is kunnen de media niet terugvallen op een basis. Ik betreur in deze eerder het verdwijnen van de kennis van de geschiedenis dan van de filosofie. Als iedereen Kant gelezen zou hebben zou er natuurlijk niets mislopen… De Platoonse idee van de koning – filosoof lijkt mij toch niet te werken hoor. Degenen die in ons land onze schitterende sociale zekerheid hebben bedacht waren overigens weinig meer dan analfabeten. Achilles Van Acker, die zelfs niet kon klappen (Van Acker stond bekend om zijn eigenaardig gebruik van de Franse taal, nvdr) legde de fundamenten hiervoor. Dit lijkt me een contra – indicatie voor wat u zegt. Met thomistische wijsbegeerte kan je het land niet besturen, maar je moet wel iets van vorming hebben. Maar onze politici zouden wel uit de impasse kunnen raken door minstens terug te vallen op een breder referentiekader. Dat wel. De vraag is welk kader. Daar heb ik op dit moment ook
geen antwoord op. We moeten optimistisch blijven; we evolueren in ons deel van de wereld toch min of meer in een betere richting en ik kan haast niet geloven dat dit ineens zou stoppen. Aan de andere kant zijn verbittering en verzuring niet exclusief aan deze tijd verbonden. Misschien is dit een crisisperiode waar we door moeten en moeten we naar een andere vorm van democratie. Maar de welke? Tot nader order ken ik geen betere vorm dan de representatieve democratie. Het vreemde is dat de Slimste Mens die we in ons politieke veld hebben meezeilt op een golf van populisme. Dat zegt totaal niets. De echte Slimste Mens was trouwens een journalist. Ik heb nog zo’n mensen gekend, die vlotjes citaten uit de mouw konden schudden, zoals De Wever uit het hoofd in het Latijn citeert. Die mensen hebben een schitterend geheugen maar geen verstand, en achteraf blijkt dat zij van alle boeken de eerste twee bladzijden gelezen hebben en daar om de haverklap uit citeren. De Wever is misschien ook zo iemand. Ik acht Frank Vandenbroucke en zelfs Vandelanotte heel wat intellectueler. Het idee dat De Wever intellectueel is, is pure image building. Ik vind hem geen intellectueel, wel een gevaarlijk polemist. Dewinter was onberekenbaar, maar De Wever evenzeer. Argumenten verdraaien en terugkaatsen … ik zou niet graag met hem in debat gaan. Als je de toespraak leest die hij onlangs in het college van Carl Devos gaf, dat is toch intellectuele prietpraat? Een Vlaamse ziel, hoe
ga je dat nu intellectueel onderbouwen? U bent wel zeer hard voor De Wever. Zou u dat gedurfd hebben als journalist? Oh, ik zou hem graag geïnterviewd hebben. Ik zou hem evenwel niet letterlijk kunnen zeggen dat hij prietpraat verkoopt, want dat is onbeleefd. Ik heb altijd geprobeerd om hoffelijk te zijn. Maar ik zou hem wel kunnen vragen zijn stellingen te onderbouwen. Nu klink ik waarschijnlijk als een oude man, maar vandaag de dag verwart men kritische zin al te vaak met onbeleefdheid. Veel en vaak onderbreken, met van die typische Bracke – opmerkingen als “maar dan heb ik zo iets van”… dat heeft met journalistiek niets te maken. U blijft als opiniemaker veelgevraagd en zeer actief. Hoe lang denkt u dit nog vol te houden? Ik kan het niet laten mijn opinie te formuleren, maar ik word ook gewoon veel gevraagd; ik kan toch niet neen zeggen? Ik ga met veel plezier op die uitnodigingen in en hoop het zo lang mogelijk vol te houden. Ik denk niet dat ik nog een boek schrijf. (Zinzen schreef in 2006 De Wereld is een Schouwtoneel, maar wie doet de Regie?, nvdr) Hier en daar een speldenprik is misschien beter. Walter Zinzen, we wensen u nog veel speldenprikken toe.
Johannes Van De Walle
“ Met thomistische wijsbegeerte kan je het land niet besturen, maar je moet wel iets van vorming hebben. ” 8
In Memoriam : Claude Lefort
Op zondag 3 oktober van dit jaar overleed de Franse politiek filosoof Claude Lefort. Hij staat voornamelijk bekend als pleitbezorger van de democratie en als redacteur van enkele postuum uitgegeven werken van zijn vriend Merleau-Ponty. We stellen zijn leven en werk hier kort aan u voor. Claude Lefort, geboren in 1924, zette zijn eerste stappen in de filosofie onder de hoede van Merleau-Ponty. Het was de grote fenomenoloog die Lefort’s lycéeleraar was aan het einde van diens middelbare school. Lefort toont zich in zijn werk een groot bewonderaar van zijn leermeester. Het is vooral Merleau-Ponty’s ‘gang van denken’, ‘een denken van het vlees’, die hem aanspreekt.1 Het was ook mede onder impuls van Merleau-Ponty dat Lefort in zijn jonge jaren politiek actief werd. Zo was hij van 1942 tot 1947 lid van ‘Le Parti Communiste Internationaliste’, een communistische organisatie die zich baseerde op de ideeën van Leon Trotski. Na de breuk met deze partij ging Lefort deel uitmaken van enkele politiek1
LEFORT, Claude ,‘De vraag naar de democratie’. In: D. LOOSE, Ph. VAN HAUTE (ed.), Het democratisch tekort. Over de noodzakelijke onbepaaldheid van de democratie. Meppel/Amsterdam, Boom, 1992, p49.
filosofische tijdschriften. Samen met Cornelius Castoriadis, eveneens een filosoof, richtte hij het blad Socialisme ou Barbarie op. Dit blad liet zich kritisch uit over al te dogmatische interpretaties van het Marxisme en over de bureaucratische tendensen in de toenmalige Sovjet-Unie. Via zijn band met Merleau-Ponty kwam Lefort wat later ook terecht in de redactie van Les Temps Modernes. Dit blad, opgericht door Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir, wordt tot op de dag van vandaag uitgegeven. Lefort zou een er tweetal jaar werken om het dan te verlaten na een grondig dispuut met Sartre. Enkele jaren later, in 1958 om precies te zijn, zet Lefort ook bij Socialisme ou Barbarie er een punt achter. Op deze manier schuift hij zijn militantisme wat aan de kant en
geïnspireerd door de verhalen van Aleksandr Solzjenitsyn. In deze tijd was hij ook directeur van L'École des hautes études en sciences sociales.
Het is evident dat het werk van Lefort te rijk is om het hier in het kort te kunnen samenvatten. Daarom beperken we er ons toe een bepaald aspect uit te kiezen. Bovendien bestaat het werk van Lefort voornamelijk uit reflecties over historische gebeurtenissen. Een duidelijke systematische uiteenzetting ontbreekt. Waar Lefort vrij bekend om staat is zijn opvatting over democratie, totalitarisme en de symbolische voorstelling van de macht. We zullen het hier dan ook kort over hebben. Beginnen doen we met de notie van het symbolische om vervolgens iets te zeggen over de aard van de democratie en de dreiging van het totalitarisme. Claude Lefort zag de democratie als
het permanente vermogen om de institutie te herzien. gaat hij zijn aandacht richten op het academische werk. Het is in het begin van de jaren ’60 dat hij aan zijn indrukwekkende studie begint over het werk van Machiavelli. Deze studie wordt uiteindelijk uitgebracht in 1972 als Le travail de l’oeuvre. Na de publicatie van dit werk zal hij zich in de jaren ’70 en ’80 voornamelijk bezig houden met het fenomeen ‘totalitarisme’. Hierbij werd hij ondermeer
Volgens Lefort is de instelling van een maatschappij steeds het resultaat van de voorstelling die de maatschappij van zichzelf heeft. Dit klinkt op het eerste zich wat vreemd. Het wordt echter duidelijker wanneer we de vergelijking maken met de opvatting van Marx. Deze dacht namelijk dat de instelling van de maatschappij het resultaat is van empirische en reële factoren. Zo zijn het volgens hem de productieverhoudingen en klassentegenstellingen die als
9
reële werkelijkheden constitutief zijn voor de maatschappij waarin we leven. Lefort spreekt dit dus tegen en legt de nadruk op de symbolische voorstelling, dat is het beeld, die een samenleving van zichzelf heeft. Een maatschappij en de elementen waaruit ze is opgebouwd (politiek, wetenschap, economie,...) ontlenen hun betekenis steeds aan hun symbolische voorstelling. Niets in haar, of het nu de productieverhoudingen zijn of het recht, draagt zijn betekenis in zich. De voorstelling onder alle voorstellingen die uiteindelijk bepaalt welke vorm de maatschappij zal gaan aannemen is de voorstelling van de macht. Het zijn dus niet de reële krachtsverhoudingen die bepalen hoe de maatschappij er feitelijk zal gaan uitzien. Het is de symbolische voorstelling van de plaats van de macht die constitutief is voor de feitelijke werkelijkheid waarin we leven. Vooraleer duidelijk te kunnen maken waarin het eigene van de democratische maatschappij volgens Lefort bestaat, moeten we eerst onze aandacht vestigen op het beeld van de macht in het Ancien Régime. Het is namelijk de mutatie van dat beeld die de democratische maatschappij zal mogelijk maken. In het Ancien Régime was die voorstelling van de macht theologisch-politiek van aard. De vorst, als mediator tussen het maatschappelijkimmanente en het transcendente, is er in staat de hele maatschappelijke orde in zijn persoon te belichamen. In het beeld van de macht gaf de maatschappij zichzelf zo het beeld van een (organische) eenheid die is ingeschreven in een transcendente orde. De
maatschappij in het Ancien Régime had dus de voorstelling van zichzelf als een lichaam met als hoofd van dit lichaam de vorst. Wat er in de ‘democratische revolutie’ gebeurt volgens Lefort is de historische gebeurtenis, met symbolische gevolgen, van de onthoofding van de vorst. Zoals de plaats van de macht toebehoorde aan de vorst in het Ancien Régime (gegeven het feit dat hij de hele maatschappeli jke orde kon representeren in het beeld van de macht) is dat voor geen enkel individu of geen enkele groep nog mogelijk in de democratische gemeenschap. De plaats van de macht wordt er op deze manier ‘een lege plaats’. De eenheid van het lichaam heeft plaats gemaakt voor de differentiatie en fragmentatie: “De democratische maatschappij is een maatschappij ‘zonder lichaam’; een maatschappij waarin de voorstelling van een organische eenheid, belichaamd in de macht, is opgeheven.”2. De invulling van de plaats van de macht wordt zo het voorwerp van permanente contestatie. Nu, aangezien dit het beeld is van de 2
VAN DE PUTTE, André. ‘Macht en maatschappij. Claude Lefort over democratie en totalitarisme’. Tijdschrift voor Filosofie, 49(1987), p413.
macht betekent dit dat ook de maatschappij zichzelf begrijpt als voortdurend instellend. De vastheid van de maatschappelijke orde in het Ancien Régime maakt plaats voor het dynamische, de indeterminatie of onbepaaldheid van de democratie. Deze optimistisch e evaluatie van de democratie als ‘het permanente vermogen om de institutie te herzien’ heeft echter ook een schaduwkan t. Lefort is er zich van bewust dat de democratie in dit opzicht zeer fragiel kan zijn. Hij stelt namelijk vast dat het ontbreken van een vaste bepaling van de gemeenschap voor tendensen kan zorgen die de diversiteit en het bijhorende constitutieve conflict willen elimineren. Op deze manier belanden we bij wat Lefort ‘totalitarisme’ noemt. Met totalitarisme wordt niet een dictatuur of een tirannie bedoelt, als de tegengestelde maatschappijvorm van de democratie. Het totalitarisme kan enkel en alleen opduiken in de democratie zelf. Namelijk, als een perversie of een soort interne pathologie van de democratie. Wat er concreet gebeurt in het totalitarisme is dat de onbepaaldheid, die de identiteit 10
ONDERWIJZER van het democratische volk tekent, wordt bezweerd door de voorstelling van een volk dat één is. (Dit is het zgn. Peuple-Un) Tegelijkertijd met deze voorstelling van het ene volk vindt er opnieuw een incarnatie van de macht plaats in een individu of een leidinggevend orgaan. Op deze manier zou de eenheid van het volk moeten kunnen gewaarborgd blijven. Deze vaste bepalingen die het totalitair regime oplegt aan de democratische gemeenschap betekenen eveneens het einde van de ‘symbolisch’ lege plaats van de macht. Hiermee wordt bedoeld dat in de instelling van de maatschappij elke referentie naar het beeld van de macht wegvalt. Het symbolische geregelde en constitutieve conflict verwordt tot een reële verhouding van krachten. De onbepaaldheid waar de democratie juist van leeft wordt volledig aan banden gelegd. Lefort blijft vooralsnog een auteur die niet vaak besproken wordt. Zijn vrij particuliere en vaak kronkelige werk zal hier zeker voor een deel tussenzitten. Niettemin heeft hij vele auteurs van de generatie na hem beïnvloed. Zo is er Marcel Gauchet, de geprefereerde leerling van Lefort tijdens zijn periode aan de universiteit van Caen. Maar ook anderen zoals Pierre Manent en Pierre Rosanvallon die beïnvloed zijn door het werk van Lefort.
Bart Scholiers
studiepunten. Lijkt deze info u compleet irrelevant, raadpleeg de
door Sarah Van Bulck en Marieke Brugnera gedupeerden uit het verleden. Mocht u denken dat de autarkeia van de functie onderwijs teloor is gegaan, dat we ons niet langer de moeite getroosten om op regelmatige basis een gedegen OnderWijzer in elkaar te boksen, dat er geen hete hangijzers boven faculteits- en POC-raden hangen, dan slaat u de bal volkomen mis. We zoeken in deze barre tijden van sneeuw, kilte en weemoed slechts enige beschutting - een plaats ver weg van alle ontheemding – in onze zeer genegen thuiskrant: deWijzer. Omdat u er zolang op heeft moeten wachten, een uitgebreide update over al het onderwijsnieuws van uw geliefde instituut. Eerst en vooral, een kleine (prof.) RaEy-minder: Lieve kinderen, maakt dat al de vakken die gij in uw ISP hebt doen huizen gezond, wel gevoed en onderhouden blijven. Iets minder poëtisch: LEG ALLE VAKKEN AF WAARVOOR JE JE HEBT INGESCHREVEN, al zij het in tweede zit. Het secretariaat is immers niet bij machte lapsussen van uwentwege tijdig recht te trekken. Houd er dus rekening mee dat de studiepunten die opgenomen werden alleen terugverdiend kunnen worden als je credits behaalt voor de vakken waarvoor je je hebt ingeschreven. Dit kan alleen wanneer je slaagt voor je examens. Een niet afgelegd examen betekent dus verloren
Iedereen lijkt een beetje in de war te zijn gebracht door de vervroegde examenplanning, die als het toledomonster van Lognet in uw blackboard is geslopen. Maar als zelfs uw vicedecaan onderwijs meewarig glimlachend de veto openslaat bij het lezen van voorspelde chaos, weet dan dat het HIW u met raad en daad te hulp komt snellen. Als faculteit wijsbegeerte zijn we immers geprivilegieerd. Onze kleinschaligheid en efficiëntie maakten dat we de algoede intekenlijsten aan de valven van de inkomhal mochten behouden. Hou ze in de gaten en kies dag, uur en prof voor een vermakelijk examenmomentje. En wat nu weer met die tweejarige master waar iedereen te pas en te onpas mee komt aandraven als gesprekken dreigen stil te vallen? We zouden hier eindeloos over kunnen palaveren, maar om het ietwat lapidair uit te drukken: het is een zootje! De standen van zaken: de plannen zijn klaar, we krijgen geen geld, de regering loopt mank en wij krijgen stank voor dank. Ten vroegste houdbaar vanaf 2015? Wordt vervolgd... Inspecterende blikken, tot in de puntjes voorbereide lessen, een ijskast zonder vervallen voedingswaren, pauzes die maar tien minuten duren, bibliotheken die plots tot tien uur openblijven, ingebonden cursussen: Nihil est sine ratione. De 11
evaluatiecommissie komt binnenkort langs!! Het meest heikele punt blijkt echter niet de kwaliteit van de studie te zijn, maar die van het leven achteraf. Onze banden met de arbeidsmarkt zijn enigszins verwaterd (alsof ze er ooit geweest zijn) en daar gaan we eens over... nadenken. Voor de cijferfreaks onder ons, een klein overzicht van het aantal
lezers van dit krantje: Dit jaar herbergt het HIW 31 internationale bachelorstudenten, 136 van Nederlandstalige kant, 58 internationale, 70 Nederlandstalige masterstudenten en 57 Mphilosofen. Filosofie regeert de wereld! Met man en macht dringt de wijsbegeerte nu ook het secundair onderwijs binnen.
Waarom nog godsdienst? De verwachtingen staan hoog gespannen, het gamma aan auteurs is ambitieus. Voor elk wat wils: “Plato, Aristoteles, Maimonides, Avicenna, Averroes, Wittgenstein, ...” Uw kleine broertje/zusje zal ze kennen, tenminste als Pascal Smet het toelaat.
TELEX: *De prijs van de onderwijsraad wordt binnenkort uitgereikt. Die lauwert verdienstelijke onderwijsprojecten, gaande van excellente vakken, monitoraten, seminaries tot speciaal aangepaste programma's. Zowat alles wat ook maar enigszins met onderwijs te maken heeft, komt hiervoor in aanmerking. Suggesties zijn steeds welkom via het bekende emailadres
[email protected]. Denk ook even aan ons. *Prof. Burms en Bernet gaan op het eind van het jaar op emeritaat. Ondanks hun intrinsieke onvervangbaarheid, laat de faculteit geen gras over het vertrek groeien en zijn er inmiddels verschillende vacatures opengesteld. Bent u nederig genoeg om hun plaats op te vullen? Meld het :
[email protected] *De economische crisis slaat ook op ons beschutte instituut toe. Een strak besparingsplan is opgesteld. 15 rekeneenheden worden ingebonden. Dat is veel. We weten niet hoeveel. Maar veel. Enige troost: u bent veilig in de onzichtbare hand van onze economische decaan. Hij weet van aanpakken. Heeft u nog een aangepast actieplan in petto? Post het naar
[email protected] *De faculteit bezint over een gepaste invulling van de thesisverdediging bij de masters. Wij wachten op uw getraumatiseerde verhalen uit het verleden, verslagen over leuke koffiekletsjes en afwezigheden van lectoren. Denkt u: hé, ik heb een idee, vanaf nu wordt alles beter. Mail, bel, schrijf, stalk naar
[email protected] Gehoord op de vergaderingen: Cuypers over het aanprijzen van het vak filosofie in het secundair bij de autoriteiten van de Guimardstraat, die beweren dat filosofie te subversief is: “Ik heb al gezegd dat het niet meer over Marx gaat, maar ze zijn daar al zo oud!' N.a.v. een Noorse ranking van filosofietijdschriften die is opgesteld en hevige commotie op de faculteitsraad veroorzaakte. “Je moet redelijk blijven en geen Platoons idee van tijdschriften creëren.” (een prof, wiens - persoonlijke - identiteit we beschermen) “Dit is waanzin, pure waanzin. Waanzinnig pragmatisch.” (een prof die het wel vaker over waanzin heeft) “Enig wantrouwen is toch gewettigd, collega's? Enig wantrouwen!” (even later aan dezelfde geest ontsproten) “Ik wou niet bijdragen aan de discussie, maar wel nog een nutteloze opmerking maken.” (prof. Burms)
12
Van iRevolution naar een iUniverse? We zijn het gewoon aan het worden: steeds meer en meer mensen lopen op straat met een iPod, bellen met een iPhone of sturen een email met hun iPad of Macbook Pro. Het leek mij daarom interessant om eens wat onderzoek te doen naar het technologiebedrijf Apple. Om de twee weken: Apple vanuit een ander perspectief. Het stijgende aandeel van Apple is een fenomeen om over na te denken. Wat brengt Apple ons nog in de toekomst? Wat zijn de grenzen? Of kent Steve Jobs dat woord niet? Het valt niet meer te ontkennen: Apple is het grootste technologiebedrijf van de Verenigde Staten. Op woensdag 27 mei 2010 noteerde Apple Inc. een beurswaarde van zo’n 222,12 miljard US dollar op de Amerikaanse schermenbeurs Nasdaq. Daarmee stootte Apple, onder leiding van CEO Steve Jobs, Bill Gates’ technologiebedrijf Microsoft van de troon. Toch: dat het aandeel van Apple uiteindelijk groter zou worden dan dat van Microsoft, was wel te verwachten. Sinds de komst van de iPod en de iPhone kwam Apple meer en meer in het nieuws. Iets om over na te denken: bij de release van de iPad, verkocht Apple één iPad om de drie seconden. "The mark of quality.", volgens Jobs. Er lijkt een omgekeerde tendens plaats te vinden. Het bedrijf werd in
1976 opgericht door Steve Jobs, Steve Wozniak en Ronald Wayne. Apple werd vooral bekend omwille van de Apple II-familie in de jaren ’70 en de ‘Apple Macintosh’ in 1984. Het bedrijf leek heel gezond en stabiel. Maar sinds de komst van besturingssysteem ‘Windows’ van Microsoft daalde het aandeel van Apple. De genadeklap: de C4 van Steve Jobs en het release van ‘Windows 95’. Apple was bijna bankroet en stond op de afgrond. Toch werd het bedrijf vanuit een onverwachte hoek gered: niemand minder dan Apple’s grootste concurrent, Microsoft, injecteerde 150 miljoen US dollars in het bedrijf in ruil voor aandelen en het kwijtschelden van een proces van Apple tegen Microsoft, waarin Apple claimde dat Microsoft hun interface kopieerde en Microsoft had dat proces liever van tafel. Bill Gates leek de grote weldoener en een slimme vos. Maar misschien was dit toch niet zijn slimste zet. Na de terugkomst van Jobs, groeide de populariteit van Apple, vooral sinds de komst van de iPod, de iPhone en de iPad. Dit keer verliest Microsoft meer en meer marktaandeel. Tot op de dag van vandaag is Microsoft aandeelhouder van Apple, dus stiekem geniet Gates nog mee van Apple’s succes. Maar misschien herhaalt de geschiedenis zich wel eens.
meer en meer een hype, zowel bij jongeren als in de bedrijfswereld. “Sometimes you have to pick the things that look like they are going to be the right horses to ride going forward”, zei Steve Jobs dit jaar in een interview op de D8 Conference, over de methode van Apple om naar de toekomst te kijken en daar hun producten naar te richten. Als we Jobs volgen, dan zal Apple waarschijnlijk in de nabije toekomst iets met 3D-technologie kunnen doen. Maar wat dan in de verdere toekomst? In hoeverre kan een bedrijf als Apple zich richten naar de technologische ‘noden’ van de maatschappij? Stilstaan is achteruitgaan in de economie. En steeds nieuwere versies van hun producten kunnen ze niet blijven maken. Daar overleven ze niet van. Apple moet ook vooruit. Zonder twijfel komen ze binnenkort weer af met een nieuw snufje. Maar wat zou het kunnen zijn? Op een dronken avond kan men misschien wel eens lachen over een iShoe, een iCar of een iPlane, een iUniverse als ultiem fenomeen, maar wie weet wat Steve Jobs in zijn hoed heeft zitten... Deze gedachten lijken wel het perfecte scenario voor een nieuwe sciencefictionfilm. Dit is inderdaad allemaal nog wat toekomstmuziek. En deze probleemstelling verder analyseren, lijkt mij voortlopen op de zaken die nog moeten komen. Ik zal geen antwoorden kunnen geven op mijn futuristische vragen, maar Als het zo doorgaat, moet Apple speculeren kan nooit kwaad. misschien nog wel eens Microsoft Want dat maakt het leven redden. Vraag is dan of ze dat dan interessant ... wel doen. Sinds de iRevolution – de komst van de i-generatie: iPod, Dimitri Sterkens iMac, iPhone, iPad... – werd Apple 13
Docenten vormen studenten. Maar de eersten zijn ook ooit student geweest en op hun beurt beïnvloed geweest. In deze rubriek reconstrueren we het afgelegde pad van de docent, tot op het moment van vandaag. Vanwaar de fascinatie voor het thema van hun onderzoek? Maar ook: wat doen ze in hun vrije tijd?
“Ik kijk graag hoe mensen een kip kopen.” Jaap van Brakel introduceerde studenten aan dit instituut jarenlang in de wetenschapsfilosofie en de brede anglo – Amerikaanse traditie. Op 1 oktober jongstleden is de professor officieel op rust. Maar professoren gaan niet rusten: ze gaan op emeritaat, wat betekent dat ze zonder al te veel lastig te worden gevallen rustig verder kunnen werken. Ik ontmoet professor emeritus Van Brakel in het presidentsgebouw en vraag hem hoe hij tegen zijn emeritaat aankijkt. PROF. EM. VAN BRAKEL: De verandering is niet zo groot, aangezien ze zich in fasen voltrekt. Zo ben ik dit jaar nog steeds betrokken bij bepaalde leeropdrachten. (Van Brakel is dit academiejaar nog als coördinator bij het vak East – West Perspectives in Philosophy betrokken, nvdr) De laatste jaren trok het emeritaat me wel steeds meer aan. Ik voel me dan ook in de eerste plaats een onderzoeker, en mijn onderzoek loopt gewoon door, dus zo een grote aanpassing is het emeritaat niet. De financiële middelen die je van de Onderzoeksraad en FWO toegestopt krijgt zijn niet noodzakelijk om je onderzoek voort te zetten. Je krijgt geen eigen kantoor meer, maar ze kuisen je toch niet geheel buiten. (lacht) deWijzer: Hoe bent u in Leuven terechtgekomen? In 1994 ben ik op het HIW begonnen. Ik had voor een vacature in Leuven gesolliciteerd, omdat er
hier vele filosofische stromingen bestudeerd worden. Voor die breedte is het HIW toch echt wel gekend, en ik heb nooit spijt gehad van mijn beslissing. Voor mijn aanstelling hier was ik verbonden aan de universiteit van Utrecht. Op een bepaald ogenblik was ik daar de enige op de faculteit die alle vakken taal-, wetenschapsen kennisfilosofie doceerde. Voor 1994 heb ik ook twee jaar in Canada gewerkt, maar het grootste deel van mijn tijd was ik in Nederland actief, in Delft en Utrecht. Voor wat filosofie betreft was dat vooral Utrecht. BAKSTENEN EN RIETJES Uw roots liggen niet in de filosofie. Ik ben oorspronkelijk chemisch ingenieur. In de eerste tien jaar na mijn doctoraat heb ik bij de Technische Universiteit van Delft gewerkt. De filosofie is daar langzaam bijgekomen. Eerst één dag per week, dan halftijds, … later ben ik volledig naar de filosofie overgeschakeld. Er speelden ook een aantal opportunistische redeneringen mee die de stap vertraagd hebben; als chemisch ingenieur verkrijg je makkelijker inkomsten. Bovendien was ik vast benoemd als docent in de chemie, terwijl de plaatsen in de filosofie beperkt waren.
Achteraf gezien was de beslissing om chemie te gaan studeren ongefundeerd. Ik was op school gewoon veel beter in de betavakken dan in de alfavakken. Bij wiskunde en natuurkunde behaalde ik de hoogste cijfers en bij chemie het absolute maximum, maar voor talen moest ik heel hard werken, omdat mijn geheugen vrij slecht is. Hoe heeft u die verhouding tussen uw werk als ingenieur en filosoof ervaren? Helemaal in het begin zag ik mijzelf misschien wel als een chemisch ingenieur, maar ook toen al zag ik mijn onderzoek altijd afbuigen naar de meer methodologische en abstracte kwesties. Ik werkte toen bij een 14
hoogleraar van de oude stempel met een absoluut geloof in de academische vrijheid, en die vond dat allemaal best. Terwijl ik vast benoemd was in Delft studeerde ik filosofie bij in Utrecht. Om mijn thesis te kunnen schrijven kreeg ik dan twee maanden ‘vrij’, want ja, op zo’n thesis moet je je wel even concentreren. Ik had ook een doctoraat in de filosofie kunnen schrijven, maar dan moest ik mijn werk als ingenieur stopzetten, en dat risico wilde ik niet nemen. Waarover ging uw doctoraat in de chemie? De titel was “Capillary Liquid Transport in Porous Media”. Zoals water op kan stijgen in een rietje kan het dit ook in zand of planten. Ik heb een geometrisch model ontwikkeld waarmee dit soort transportmechanismen beschreven kunnen worden. Water zal bijvoorbeeld ook in een baksteen binnendringen. Het standaardmodel in die tijd was zo’n baksteen als een verzameling rietjes (poriën) te modelleren. Maar hoe zit het dan met de continuïteit van de porieruimte? De “rietjes” zijn met elkaar verbonden via andere “rietjes” – hoe? Dat is geen eenvoudige vraag omdat het gekromde oppervlak tussen lucht en water wiskundig beschreven wordt door twee kromtestralen. Alle modellen gingen er toen ten onrechte vanuit dat je de twee kromtestralen kon benaderen met behulp van één gemiddelde kromtestraal. Ik heb in de tweede helft van de jaren ’70 veel over die materie gepubliceerd. En waarover ging uw thesis in de filosofie? De grondslagen van het waarschijnlijkheidsbegrip. Dat was in die tijd een zeer actueel onderwerp in de wetenschapsfilosofie. Dat ik me in het domein van de wetenschapsfilosofie ophield lijkt
natuurlijk logisch vanuit mijn wetenschappelijke scholing. In de geschiedenis van de filosofie is de notie van ‘kans’ sterk verwaarloosd. C.S. Peirce is een uitzondering.
actief. Daarvan zijn er overigens bij een Nederlandse universiteit veel meer dan in België. MOEILIJKE FILOSOFIE Tegenwoordig combineert u uw twee grootste interesses; u publiceert regelmatig over de filosofie van de chemie. De filosofie van de chemie bestaat sinds 1994. In een overzicht van de filosofie van de chemie kan Kant wel al als vroege voorloper aangehaald worden. In zijn postuum uitgegeven aantekeningen zijn aanwijzingen te vinden dat Kant stukken uit de eerste Kritik, met name de stukken over de natuurwetenschap en hun relatie tot de metafysica, aan wou passen in het licht van recente ontdekkingen in de chemie. Dat heb ik althans geargumenteerd in een van mijn publicaties. Maar er is ook wel gezegd (lang geleden, door Addicke) dat Kant toen hij die teksten schreef al zo oud was dat hij nog amper een glas wijn van een transcendentaal argument kon onderscheiden. (lacht) In de wetenschapsfilosofie is de chemie altijd verwaarloosd. In ’94 was er een bijeenkomst in Londen waar ik bij was. Vanuit die bijeenkomst zijn er allerlei initiatieven gekomen om de filosofie van de chemie als onderzoeksdomein te stimuleren. Nu zit het domein opnieuw een beetje in een moeilijke periode.
MARXISME U studeerde af als chemisch ingenieur in ’68, een heel woelige periode in Nederland. In Delft waren de zaken beslist rustiger dan in Amsterdam. Nu en dan werd er wel eens iets bezet, maar dat had eigenlijk weinig impact. Er kwamen wel grote veranderingen in de bestuursstruktuur, maar die werden later grotendeels teruggedraaid. Studenten kregen meer inspraak, maar in feite werden ze daarmee gewoon in het systeem ingekapseld. Als ze een goed voorstel deden kregen ze een complimentje, maar meer hadden ze niet te zeggen. De verandering was uiteindelijk eerder dat de professoren het grootste deel van hun macht over moesten dragen aan de managers. Had u politieke interesse? In Delft was ongeveer 25 procent van de studenten actief bij de beweging betrokken, in Amsterdam kan dat rond de 80 procent gelegen hebben. Van die 25 procent in Delft las ook niet iedereen Marx, maar men was wel op de hoogte via allerlei studentenblaadjes. Vanwege mijn brede interesse las ik die blaadjes wel, niet omdat ik gemotiveerd was om « Goede filosofie moet moeilijk actievoerder te worden, maar omdat de ideeën mij zijn ! » interesseerden. Ik heb zo meegewerkt aan een Dat zie je vaak: als er zich in de rapport dat wou nagaan hoe de filosofie een nieuw domein technisch – wetenschappelijke aftekent, bijvoorbeeld vanwege een studies geïntegreerd moesten maatschappelijke ontwikkeling, ligt worden in die nieuwe maatschappij het niveau van het onderzoek er die er zou komen. Ik was eigenlijk vaak lager dan in de gevestigde wat men vandaag een studenten - tradities. vertegenwoordiger zou noemen; in De nieuwe domeinen in de filosofie tientallen raden en besturen was ik zijn vrij gemakkelijk te volgen, en
15
dat wil toch wat zeggen. Goede filosofie moet moeilijk zijn, al klinkt dat natuurlijk een beetje als een gekke eis. Dat het moeilijk is wil nog niet zeggen dat het goed is. Maar, als je studenten elke week bijvoorbeeld een artikel laat lezen, en ze kunnen dat artikel even op de trein doornemen, terwijl ze met een half oor het gesprek van de buren afluisteren, dan klopt er iets niet met dat artikel. Lezen studenten te weinig? Studenten moeten altijd meer lezen dan ze eigenlijk doen, maar verder heb ik daar geen klachten over. De Vlaamse en internationale studenten hier lijken de studie ernstiger te nemen dan de studenten in Nederland. Daar lijken ze hun studie er zo half bij te nemen; ze hebben honderden interesses en zijn nog zoveel van plan, die studie kan er ook nog wel bij. Geeft u graag les? Ik ben in de eerste plaats onderzoeker. Het is niet zo dat ik niet graag les geef, maar ik ga niet helemaal op in mijn lesgeven, zoals bijvoorbeeld professor Moyaert. Hij zei me ooit eens dat op emeritaat gaan toch wel als een klap aan zou voelen. Dat gevoel heb ik niet. Toen ik nog in Delft docent was gaf ik zelden les, ik begeleidde in de eerste plaats een groot aantal thesissen, en dat deed ik met veel plezier. Bent uw tevreden van de interactie die u met de studenten had gedurende de lesmomenten? Ja, ik ben daar tevreden over, maar ik heb daar nooit zo de nadruk op gelegd. Misschien dat de studenten niet altijd tevreden waren, dat zij meer interactie wilden. DE ANALYTISCHE TRADITIE De perceptie bestaat dat de analytische traditie eerder doorheen een overvloed aan artikelen dan doorheen
vuistdikke boeken groeit. Hoe komt dat? Dat is juist. Dat komt gewoon omdat de analytische filosofie veel dichter bij de positieve wetenschappen staat, tegenwoordig inclusief de cognitiewetenschappen, de economische en de biomedische wetenschappen. Daar vereist de “snelheid” van de “ vooruitgang”, publicaties in de vorm van artikelen of zelfs korte mededelingen, welke tegenwoordig dan ook nog elektronisch beschikbaar zijn, lang voordat het tijdschrift een bibliotheek bereikt. In de Verenigde Staten zijn de analytische filosofen in bijna alle departementen in de meerderheid, waardoor ook de continentale academici daar in de artikelenstroom meegesleurd worden. De tendens komt ook van boven uit, vanuit de ministeries en internationale organisaties. Daar wil men eenvoudige telmechanismen, zodat ook een ambtenaar (of een computer), die er verder niets van afweet, toch kan uitrekenen welk departement het productiefst is. Er zijn misschien nog goeie redenen ook. Zo ben ik van mening dat er de afgelopen vijftig jaar veel te veel boeken gepubliceerd worden die gewoon niet de moeite waard zijn – dat geldt ook voor veel artikelen.
Maar als filosofen vandaag de dag enkel nog artikelen schrijven, dan zullen er geen filosofen meer zijn die hun denken in één werk samen proberen te brengen, die als het ware een synthese van hun denken proberen te maken. Een filosoof die een vaste positie heeft kan dat nog steeds doen en daarvoor is die er nog niet aan toe. Wel een belangrijk nadeel van die noodzaak om internationaal artikelen te publiceren, bij voorkeur in A&HCI (de Arts & Humanities Citation Index, nvdr) opgenomen tijdschriften, is dat publiceren in het Nederlands ontmoedigd wordt en voor filosofie is dat wel belangrijk. Lag uw interesse van in het begin bij de analytische filosofie? Ik denk dat ik meestal of bij de wetenschapsfilosofie of bij de analytische filosofie gerekend wordt. Omdat mijn interesses nogal gevarieerd zijn, ga ik nochtans regelmatig (of meestal) buiten de lijntjes van de strikte analytische filosofie, maar mijn benadering van problemen sluit toch het best aan bij die stroming. (wikt en weegt zijn woorden, jvdw) Eigenlijk zou ik mezelf in de terminologie van de wetenschapsfilosofie nog het meest van al een empirist noemen. Daarvan zijn er erg weinig. Een ervan is |Bas van Fraassen die enige
16
tijd geleden een eredoctoraat van het HIW ontving. Ik sta ook heel sceptisch tegenover de analytische filosofie! De meeste analytici zijn dan ook geen empirist, zij zijn (net zoals de meeste wetenschapsfilosofen) metafysicus. Zij pretenderen dat hun metafysica door de wetenschap onderbouwd is, maar baseren zich daarbij meestal op wetenschap die al lang verouderd is of op (vermeende) kennis en inzichten die in de wetenschap zelf geenszins algemeen aanvaard zijn. Dat geldt ook voor “grote” analytisch filosofen. Quine en Davidson bijvoorbeeld gaan er vanuit dat alle mensen dezelfde cognitieve vermogens hebben voor het classificeren van de wereld in basisbegrippen (zoals ‘rood’, ‘boos’, ‘koe’, ‘is waar’, belief, ...). Ter ondersteuning geven ze vage verwijzingen à la “de wetenschap heeft bewezen dat”. Maar het empirisch onderzoek in de cognitiewetenschap dat ter ondersteuning aangehaald wordt, ook in de colleges bij het Departement Psychologie, deugt methodologisch niet. Ook daar heb ik veel over gepubliceerd, onder meer commentaren in het tijdschrift Behavioral and Brain Science. Of neem nu het voorbeeld van Putnam over tweeling – aarde, waar water niet H2O maar wel XYZ zou zijn. Een typisch voorbeeld van de manier waarop wetenschappelijke nonsens in het denken ingeschakeld wordt. Wat zou er nu gebeuren met
aanvaard in de filosofie van de informeren over de wetenschappen. chemie. Veel analytische filosofen Maar idealiter informeert de zullen zeggen dat de filosoof zich goed, omdat hij op een wetenschappelijke juistheid bij algemeen niveau nadenkt. Het gaat dergelijke gedachte – experimenten met de voortschrijdende irrelevant is, maar ik meen dat dat specialisatie van wetenschappen in het voorbeeld van Putnam wel steeds vaker mis doordat filosofen degelijk een verschil maakt. genoegen nemen met de kennis die Ik realiseer me dat het gemakkelijk ze van de lagere school onthouden is voor mij deze kritieken te hebben. Alle grote filosofen in de leveren, want ik heb zelf uitgebreid geschiedenis van de filosofie waren de tijd genomen me op de hoogte te trouwens ook goed op de hoogte stellen van de “ Ik heb het existentialisme nooit als een methodologie van de meeste belangrijk deel van de filosofie beschouwd.” empirische wetenschappen. van de wetenschap van hun tijd (Kant, Schelling en Hegel waren perfect vertrouwd met de chemie HEIDEGGER Heidegger beschouwde de van hun tijd), en velen onder hen wetenschap als secundair, een leverden expliciete bijdragen aan de van het Dasein afhankelijke wetenschap (Descartes, Leibniz, zijnswijze die niet in de plaats etc.). Dit wordt in overzichten van van zijn fundamentele de geschiedenis van de filosofie Daseinsanalyse kon komen. Daar nogal eens verwaarloosd. moet u het toch moeilijk mee Wat valt nog te zeggen over de hebben? tegenstelling tussen analytische Ik heb wel sympathie voor en continentale? Heidegger en heb teksten van hem Die tegenstelling is niet zinvol gebruikt bij mijn colleges meer, maar dat vinden Philosophy of Technology en tegenwoordig steeds meer filosofen. Vraagstukken Taalfilosofie. Ik heb De scheiding is er in 1933 de indruk dat hij zich heel goed gekomen, met Carnaps informeerde over de wetenschap. Überwindung der Metaphysik Carnap vond dat Heidegger durch logische Analyse der onaardige dingen zei over logica, Sprache, en de discussie tussen maar Heidegger wist wel waar hij Heidegger en Cassirer. Maar zoals het over had. Hij had contacten met ik in mijn colleges zeg, het beeld de grote wetenschappers van zijn dat veel studenten over die tijd. Hij nam de moeite om tegenstelling hebben was een halve bijvoorbeeld een elektriciteits- eeuw geleden van toepassing. centrale te bezoeken en die van Ruwweg sinds de Philosophical binnen te Investigations (1953, nvdr) van bekijken. Zijn Wittgenstein is dit komen te “ De filosoof is autonoom, dus ik heb geen filosofie h veranderen; de stromingen lopen enkele reden om te zeggen dat de filosoof zich heeft aan steeds meer door elkaar heen . moet informeren over de wetenschappen. ” wetenschap Het verschil kan misschien verder geen gewoon in de schrijfstijl zitten. die theorie als de juiste boodschap, maar hij geeft wel Heidegger wordt vaak terecht wetenschappelijke elementen duidelijk aan waarom hij die keuze geprezen om de existentiële diepte ingebracht worden? Ik heb dat voor maakt. De filosoof is autonoom, in zijn werk, die enkel door een het eerst in 1986 aan de orde dus ik heb geen enkele reden om te soort van poëtisch en mysterieus gesteld en dit is nu algemeen zeggen dat de filosoof zich moet ogend taalgebruik bereikt kan 17
worden. Vindt u waarde terug in die stijl? Neen, niet voor de filosofie. Ik heb de neiging dat aan de kant van de literatuur te plaatsen. Maar belangrijker is dat we die tegenstelling tussen verschillende soorten taalgebruik niet zo op de spits moeten drijven. Ik heb het existentialisme nooit als een belangrijk deel van de filosofie beschouwd. In Utrecht werden aankomende filosofiestudenten altijd gewaarschuwd: als ze vanwege de existentialistische modes filosofie gingen studeren konden ze maar beter wat anders gaan doen. Niet dat er geen waarde in schuilt, maar voor wat betreft de filosofie is die stijl een marginaal verschijnsel. HET ZWARTE GAT ? Dreigt nu het zwarte gat na uw emeritaat? Of gaat u een synthesewerk schrijven? (lacht) Neen [eerste vraag], mijn plan voor de komende twee jaren is om een boek te schrijven over de vooronderstellingen van vergelijkende en interculturele filosofie. Ik ben al een tijd geïnteresseerd in de epistemische vooronderstellingen van interculturele communicatie. De methodologie van de vergelijkende filosofie komt al onder onze aandacht wanneer we een tekst uit de geschiedenis van de westerse filosofie willen vertalen. Heidegger maakte zich in die zin terecht zorgen over de vertaling van het Grieks en zijn bedenkingen kunnen nu opnieuw opgaan voor de vertalingen van zijn werk naar het Engels. Gaat het om vertaling/interpretatie van teksten uit klassiek Chinees dan is de zaak nog problematischer. Het verschil tussen klassiek Chinees en om het even welke Europese moderne taal is het grootste verschil dat je je maar kan voorstellen.
Mijn nieuwe boek zal gaan over de (noodzakelijke en niet zo noodzakelijke) mogelijkheids-voorwaarden voor interculturele filosofische dialoog en vergelijkende filosofie, wanneer filosofische tradities met geheel verschillende historische (culturele, talige) inbedding met elkaar in contact komen of gebracht worden. De discussie hierover is de laatste honderd jaar in belangrijke mate vastgeroest in wat ik ‘het ideale taal syndroom’ noem, hetgeen men vindt bij universalisten en relativisten, analytische filosofen en hernemeutici. In plaats daarvan stel ik als uitgangspunt: “Er zijn altijd gelijkenissen en verschillen, maar geen universeel gedeelde essenties (van betekenissen, ervaringen, filosofische categorieën, ...).” Bij de uitwerking daarvan komt nogal wat kijken. Wittgenstein, Quine, Davidson, Merleau-Ponty, Gadamer en zelfs Heidegger krijgen allemaal hun plaats in het boek en er zullen een groot aantal kleine case studies zijn, meestal in verband met discussies in de Sinologie. (Laat het werkwoord ‘zijn’ zich in het Chinees vertalen? Heeft klassiek Chinees misschien geen woord (karakter) om het predicaat ‘is waar’ van volzinnen aan te geven of zijn er wel meer dan tien karakters die daarvoor in aanmerking kunnen komen? Wat zijn de consequenties van het antwoord op dit soort vragen voor de (vergelijkende) filosofie? Of mogen de vragen niet op die manier gesteld worden? Maar om tegemoet komen aan uw vraag naar synthese; ik zal in dit werk verschillende elementen incorporeren die ik doorheen mijn carrière behandeld heb.
Heeft u nog grote interesses buiten de filosofie? Vergeleken met andere mensen niet. Ik heb geen hobby’s meer in de traditionele zin van het woord maar ik heb wel een zeer grote interesse in de verschillende manieren waarop mensen samenleven. Als ik in het buitenland ben kijk ik eerder dan naar de grote monumenten die je moet gezien hebben naar de manier waarop de bevolking in de winkel met elkaar omgaat. Of ik loop graag een of ander gebouw binnen. Het helpt natuurlijk als je een aktetas meeneemt, dan was het (tot 9/11) geen enkel probleem om ongezien een kantoorgebouw of een ministerie binnen te lopen. De laatste jaren ben ik ook regelmatig in China geweest, en ik ga daar even graag kijken hoe de mensen op de markt een kip kopen als naar een of andere bijzonder tempel die belangrijk is omdat de Unesco dat werelderfgoed belangrijk vindt. Johannes Van De Walle
18
De mens staat niet stil. Hij denkt, schrijft, filmt, musiceert, etc. We zijn met andere woorden cultuurbeesten. Het Kritieke Woord helpt de zoekende mens. Deze rubriek neemt naast het nieuwe ook het oude onder de loep. Telkens wordt een werk of uitvoerder uit de kunstindustrie behandeld.
Kitchen Stories “Om te begrijpen waar het in de sociologie om gaat, moet men in staat zijn zich zelf te zien als éen mens temidden van anderen.” N. Elias, Wat is Sociologie?
Één van de voordelen van een stedelijke bibliotheek is dat je zonder zorgen obscure, minder bekende films kan uitlenen voor een culturele ontdekkingstocht. Je hebt wat geduld nodig om op iets dat ‘de moeite waard’ is te stoten. Kiezen voor een onbekende film is namelijk een sprong in het ongewisse maken. Ook in Genk – jawel, ook daar in het verre Limburg is een bibliotheek – is een redelijk omvangrijke filmcollectie te vinden. Meer nog, er is een eigen ‘kwaliteitslabel’, nl Projector, dat de betere film al voorselecteert. De projectorfilmcollectie verrast me vaak met pareltjes van cinematografische kunstwerken. Één van die films is Kitchen Stories, een Zweedse komedie van Bent Hamer uit 2003. De prachtige Zweedse taal – waar je voortdurend woorden uit herkent –, warme beeldvorming in de kille winterse omgeving, maar vooral het verhaal, de inhoud... Het leert ‘iets’, en dat op een redelijk absurde manier. Dat ‘iets’ wordt duidelijk door het door te trekken
in absurdo, totdat het uit de te verwachten verwachtingen treedt. Kitchen Stories handelt over het Zweedse Huishoudkundig Onderzoeksinstituut, dat in de laatste jaren van de tweede wereldoorlog onderzoek doet naar manieren om de huishoudkundige taken te optimaliseren. Dit doen ze door beroep te doen op de ‘Zweedse observatoren’, een bende zielige kerels die over het algemeen niet al te snugger (b)lijken te zijn. De voorbije jaren hebben ze al grote vooruitgangen gemaakt voor het werk van de huisvrouw. Nu wijden ze zich aan een andere onderzoekscategorie… de alleenstaande man. Voor dit nieuwe project begeven ze zich naar het Noorse platteland, waar onderzoeker/observator Folke Nilsson toegewezen wordt aan ‘onderzoekssubject’ Isak. Voordat we verder gaan over de relatie die zich ontwikkelt tussen beide heren wil ik even nog enkele opmerkingen maken over de methode die gehanteerd wordt door de Zweedse observatoren. De methode die gehandhaafd wordt is de positivistische en brengt enkele voorwaarden voor het observeren met zich mee, die een verder belang hebben in de film en deze korte tekst die een meer directe poging is een in de film eerder indirect probleem aan te kaarten. Ten eerste is het zo dat de observatoren gebonden zijn aan het beroepsgeheim. Dit maakt dat men niet ‘beschaamd’ hoeft te zijn voor
de mogelijks onefficiënte en nietgesmaakte vormen van keukengebruik. Dit niet alleen omdat de observator zijn beroepsgeheim respecteert, maar ook wordt de neutraliteit verzekerd door het feit dat men objectief observeert. De vuile was wordt niet uitgehangen, noch wordt er tijdens het observeren een waardeoordeel geveld. De onderzoeker mag ten tweede niet gezien worden als iets/iemand die binnendringt in ‘het keukengebruik’. Hij kan gaan en staan waar hij wil, hij mag niet aangesproken worden en mag niet deelnemen aan klussen en de dagelijkse routine. Deze voorwaarden verzekeren een objectieve observatie van de ‘reële’ situatie in de keuken van de Noorse alleenstaande man. Deze voorwaarden mogen niet geschonden worden ... ‘hoe verleidelijk ook’. Vooral deze laatste toevoeging is opmerkelijk en van belang. Om te vermijden dat het onderzoeksobject verstoord wordt – of zich gestoord voelt – in zijn dagelijkse routine, moeten deze voorwaarden ingelost worden … die de onderzoeker zwaar op proef stellen. Zo slaapt de observator altijd en noodzakelijk in de kleine, krappe, oncomfortabele, ongezond groenkleurige caravan die geplaatst wordt naast het huis van de geobserveerde. Ook gebeurt de eigenlijke observatie in een nogal belachelijke scheidsrechtersstoel, die stamt uit het volleybal of tennis. Die stoel geeft de 19
observator de mogelijkheid om vanuit een overzichtelijke positie alle bewegingen en handelingen van onderzoekssubject te noteren (analyseren lijkt hier niet te gebeuren! Wat ze doen lijkt wel etnografisch monnikenwerk). Laten we terugkeren naar de case die geschetst wordt in de film, die van Folke en Isak. Folke wordt met een probleem geconfronteerd. Isak doet namelijk zo goed als niets voedingsgericht, laat staan culinair in zijn keuken. Hij eet er hoogstens een reep chocolade of een droge boterham. Wat hij er wel doet? Zijn gewassen kleren uithangen en de haren van diens vriend knippen. Koken doet hij er niet, dat gebeurt op zijn slaapkamer, uit het zicht van de observator. Isak wil niet dat op z’n vingers gekeken wordt, ook al heeft hij vrijwillig ingestemd met het onderzoek. Ondanks de aangekondigde neutraliteit en het beloofde beroepsgeheim voelt Isak -
-
enige schroom om geobserveerd, bekeken, begluurd te worden. Folke zit dus met een probleem dat enkel opgelost kan worden door de voorwaarden van observatie te breken. Hij MOET praten met zijn subject, om iets te leren uit hetgeen zich afspeelt. Door te noteren wat er (niet) gebeurt, leert hij niets van waarde. Folke wordt geconfronteerd met de noodzaak actief binnen te treden in de onderzoeksruimte en te interageren in die ruimte. Door te praten met zijn onderzoekssubject ontdekt hij o.a. dat een deel van de moeilijkheden zijn ontstaan door het feit dat de ‘neutrale observatoren’ van Zweden tijdens WO II in Noorwegen een nog niet verwerkt trauma hebben doen ontstaan. Folke maakt vooruitgang in zijn onderzoek, maar dat tegen de principes van het positivistisch onderzoek in. Dit maakt dat hij
voorzichtig moet zijn, hij bevindt zich op glad ijs. Wanneer de projectverantwoordelijke langs komt, gedraagt hij zich voorbeeldig – maar voelt hij zich zelf begluurd. Die verantwoordelijke maakt duidelijk dat wie over de schreef gaat – de voorwaarden van positivistische onderzoek doorbreekt – niet anders kan dan gestraft/ontslagen worden. Degenen die dit doen worden ook omschreven als ‘zot’. Zo is er Green, die aan het drinken is geslagen met zijn onderzoekssubject. Folke probeert zich voorbeeldig te gedragen wanneer die Green langskomt en om drank vraagt, maar beseft plots dat hij ‘eigenlijk’ zelf op de goede weg was. Hij beseft dat hij zich niet moest schamen voor het doorbreken van de voorwaarden. Hier een korte schets van het gesprek dat Folke tot inzicht doet komen:
Folke :Het is midden in de nacht Green : Tor en ik hebben een beetje een probleem F: Tor ? G: Mijn subject. Al onze drank is op. Jij hebt toevallig geen fles die je ons kunt lenen? F: We mogen niet drinken. G: Niet drinken, niet praten… Verdomme Folke, waar zijn we mee bezig? We zitten daar hoog op onze stoel en denken dat we alles begrijpen. Hoe komen we erbij dat we mensen kunnen begrijpen alleen door ze te observeren? F: Dat is ons onderzoek nou eenmaal. G: We moeten met elkaar praten. Mensen moeten communiceren. Heb je geen bier? F: We passen de positivistische methode toe. G: Positivistisch! Ik heb besloten ermee te kappen. Dat is zonder twijfel het meest positivistische wat ik kan doen. F: Je bent contractueel verplicht tot kerstmis te blijven. Heb je met Malberg overlegd? G: Verdomme. Ik dacht dat er met jou te praten viel. Stomme idioot. Observeer jezelf toch eens man. F: Green, wacht nou. Ik heb ook gepraat. IK HEB OOK GEPRAAT! Met mijn subject.
20
Na dit gesprek verbetert de relatie tussen Folke en Isak nog. Folke kwam tot inzicht. Praten is geen misdaad, communiceren is menselijk, zich in een doorleefde wereld bevinden is noodzakelijk en afstandelijk toekijken is onmenselijk. De positivistische methode is vervreemdend. Maar het moet gezegd worden, die verbeterde relatie die leidt tot een beter inzicht in de situatie heeft ook zijn minder gunstige punten. Isak heeft, als alleenstaande man op het Noorse platteland, namelijk maar één vriend, Grant, waarmee hij allerhande vreemde sociale activiteiten uitvoert. Ze nemen de telefoon nooit op als ze elkander bellen. Het communiceren gebeurt door het rinkelen zelf. De telefoon gaan 5 keer bij Isak. Deze staat op en zet water op het vuur. ‘Grant komt koffie drinken’, zo helpt hij Folke interpreteren. Ook laat Grant zijn haar knippen door Isak. Tot zover is er niets speciaal aan de hand, maar Grant neemt de haren ook mee naar huis…. ‘om poppen te herstellen’. Naarmate Isak meer info geeft over de relatie met Grant voelt deze laatste zich echter ‘betrapt’, ‘verlaten’. Folke komt als het ware tussen de twee te staan, doordat hij in de sociale werkelijkheid is gestapt. Het intreden in de sociale werkelijkheid is ook een binnendringen en verstoren van ‘wat gebeurt’. Een onderzoeker lijkt hier altijd te moeten kiezen tussen vervreemden of verstoren, kiezen tussen zichzelf onmenselijk te behandelen door ‘los van de werkelijkheid’, in vogelperspectief, te observeren of in de werkelijkheid te blijven met het risico verschillende relaties te verscheuren. Gert Meyers
21
Astrid's Leap When other Americans think of Belgium, they think of beer, chocolate, and Bruges, and perhaps also NATO, frites, “In Flanders Fields,” and Bastogne. When I think of Belgium, I think of Flanders, and when I think of Flanders, I think of Astrid. My friend Astrid killed herself on the night of 26 November, 2009, by leaping in front of a train. She was originally from the Antwerp area, but not long before she came to Leuven her family moved to Hoegaarden, where we, her friends, eventually buried her. She had just turned 18. There are a handful of us here in Leuven who knew her well. We have fairly good hypotheses about why she did it, but out of respect for her, I cannot disclose these. What I can disclose, though, is the meaning I think her death has for the question of who the Flemish are, and indeed, why you are. It's odd, because although I have moved on from her suicide, at least insofar that my grief, and yes, my anger, are slowly dissipating, nevertheless, hardly a week goes by that I don't see her in my mind's eye at least a few times. Sometimes I still see her as I often did. We lived right next to each other in our building, and so we shared the same bathroom, which meant I saw her every morning wearing nothing but a towel—not a bad thing to see, mind you, since she was beautiful, and not just physically, but in her weise des seins. She was a dancer, and so she didn't so much move as glide, and even her smile, a wide cheeky grin, seemed like a sudden, enthusiastic leap, defying the gravity of the stage, uplifting you with her, elevating the theater of your shared moment to briefly touch the underside of the nouminal.
Other times, I see her other leap, arms spread, her red locks flung into the dark night air, eyes closed in simultaneous ecstasy, vengeance, and flight, and the roar of the train, screeching the hidden audience's final applause. And somehow, in these two images, I think of Flanders. In truth, I think of many things, about the nature of sorrow and whether there was more I could have done, some intuition I could have listened to or some hesitancy I could have overcome to save her. But besides these, I think of three things which I believe are key for understanding your once strong but now quietly troubled nation: the meaning of faith, love, and courage. Let's begin with faith. As a member of the Bahá'í Faith, I believe that life is far greater than its material aspect, and that none of us are ever truly gone. Our prophet-founder, Bahá'u'lláh, has written, “Know thou of a truth that the soul, after its separation from the body, will continue to progress until it attaineth the presence of God, in a state and condition which neither the revolution of ages and centuries, nor the changes and chances of this world can alter” (Gleanings from the Writings of Bahá'u'lláh, LXXXI). I didn't always believe this. After childhood, I had a long spiritual
journey during which the possibility of posthumous existence was desired yet beyond reason. I always held out hope for it, but very often I toyed with the idea that it was just a metaphor for an exalted state achieved in this life and a carrot to bait the general public toward a higher morality, á la Avorroës. It was Astrid who made me realize the depth to which I had finally come to recognize it as a reality, and in doing so, who also brought into stark relief a serious problem besetting Flemish society. I remember the evening seven of us went to her viewing. We each came for different reasons, and we each responded to her crumpled flesh differently. One of us, who hadn't been particularly close to her, was simply shocked and needed to see the body, to make it concrete; another, 22
who had been very close to her, clenched his fists and silently screamed at her, to rage at what she had done; and so on. I, also, needed to make it concrete, but I needed something else even more, something I didn't realize I had needed before I walked into that room and saw her in that coffin, the glide gone, the smile sewn shut: to make a decision. My mind kept flashing between that broken body and the dancer I knew, and then I imagined her final moments, all the rage and shame and burden she must have felt as she careened into the dark. Realization welled up within me: I didn't want to spend my days in disappointment and despondency. You see, negativity is an all too common psycholocial habit of mine, and a dark one at that. Since in this essay I'm going to be very critical of your nation, it's only fair that you know my own deep flaws and deficiencies: a years ago, I was diagnosed with Narcissistic Personality Disorder (NPD). To explain, despite its name, this disorder is actually, on one level, a description of a fragile sense of personal selfworth, manifested in overcompensatory behaviors, specifically self-aggrandizement, an insatiable hunger for attention and praise, and an obsession for the imperfect. On another level, it's also a manifestation of the violence and uncertainty of my childhood, and more specifically, to the cognitive and empotional coping methods I developed back then, which helped me persevere at the time but which have since become maladaptive. My condition and the behaviours that result from it are not that dissimilar from an addiction, for precisely like the worst heroin fiends, I'm all too often consumed with rigid thinking, pessimism, and a lack of compassion for myself and others. With that lack comes a loss of balance, quietude, and appreciation for the gifts in my life. In other words, death was something Astrid and I shared, for the dead are not grateful. And so, looking at her ruined form, I decided once more—
for the countless time in my life, true, but yet more deeply and vividly than usual—that I wanted to live in gratitude, and with it, in wisdom, patience, and joy. I said a prayer for her, and then, much to my own amazement, I thanked her, then turned and left. Outside of the funeral hall, I collapsed to my knees and sobbed, not for loss, but for
ubiquitous meekness or timidity that's elusive to pinpoint. To be sure, it has several historical, linguistic, and sociological sources, and its expressions are not always obvious, lurking as they are behind everything from your politics to your lifestyles. But this timidity reveals itself fully during the encounter with death, for what is death but the face of the mysterious, ultimate, Flemish to be and inescapable?
“ I have found the an existentialist culture, one oddly undermined by an ubiquitous meekness or timidity that's elusive to pinpoint. ” forgiveness, of herself and of myself, and for her safety. And in that moment I also began to feel the depth of my own faith, a faith that had snuck up on me, a faith that said that somewhere, beyond the horizon of merely measurable, empirical “reality”, lies the kingdom of the impossible, and that she is there, still dancing, and that if I can just persevere, if I can defy myself, we shall see each other again. Afterward, I talked with one of the other seven, a former medical student who had turned to political science after a painful period of introspection. He confessed to me that the hardest thing for him in seeing her body was precisely that he did not believe in God or an afterlife. “For me, she's gone, she's really gone,” he said, “It's
The confrontation with the unknown, whether we call it simply death, or God, or cosmic adiaphora, is intrinsic to the human condition. This is an established fact, one that has been known to philosophers since Socrates and to psychologists since Freud. In the current era, admittance of it has spread to the majority of laypeople, to the point where it's even given lip service by television comedians like George Carlin. Yet, what has not always been understood—or admitted—is its critical role in the process of selving and maturation, both of the individual human being and of the species. And so, what I discovered among you, the Flemish, is neither atheism nor a mere agnosticism, but a state of determined delay and demurring from the ultimate. In the face of Astrid's self-brutalization, my friends' limited spiritual and philosophical resources
“ Among the nations of the West, yours is notorious for its guardedness and emotional distance. ” a tragedy and a waste, a damn, stupid waste.” This proved to be a sentiment not peculiar to him, for, in fact, most of the young Flemish living in my building were doubters. To be clear, for the most part they were not outright atheists. I have found the Flemish to be an existentialist culture in the most philosophical sense of the term, but one oddly undermined by an
were spent, and no amount of the many forces which have stiven to replace spirituality here in Flanders, from the waning Socialism and Christian Democracy of yesterday to today's vaguely idealistic consumerism, could replenish them. They were left with the horror of Astrid's suicide and all its roaring silence with no way of making poetry from it. 23
But there's a flipside to this. On the morning of the terrible news, I was able to rally my senses enough to bring a large group of my housemates to my kitchen where I served them tea, a simple act, but a vitally grounding one. For the next several hours, until the eventual arrival of dawn, everyone sat in numbed silence. However, one of them, a native French-speaker who is often slighted as “slow” on account of her almost comedic inability to articulate herself in Dutch, but who is actually, in my opinion, one of the more profound feelers in our very large group (i.e., her inarticulateness is directly proportional to her emotional depth), found the strength to speak, and what she said struck me hard: “If we could talk to her right now, we would tell her that we love her.” There's a powerful reason why all religions in their most legitimate forms have taken such an uncompromising position toward suicide, and I have seen it with my own eyes: of all human acts, taking one's own life is perhaps the most emotionally, psychologically, and spiritually destructive to communities. Its effect is comparable to a nuclear bomb exploding, raining fallout of doubt, anger, and schism upon entire social networks. In other words, Astrid underestimated the massive and disruptive impact her act would have upon her small world. No, it's worse: she ignored it. She disregarded the tectonic depths to which we cared for her and the earthquakes she would wrought among us. And until then, I, myself, had overlooked the cultural aspect of this, namely, not only what it means when people in general love, but also when the Flemish love. Frankly, among the community of nations, particularly in the West, yours is notorious for its guardedness and emotional distance. You have left many foreigners with a very mixed impression of yourselves as a people who are as emotionally miserly as you are materially generous. But the
foreigners are wrong: it's not emotional miserliness, but rather emotional frugality. Again, the reasons are many, both pleasant and unpleasant, and need not be reviewed here, but the end result is that, for better and for worse, when the Flemish give their hearts, they only do so with their all. This intensity with which your culture imbues the notion of commitment, and which in my opinion can be described as Kiekegaardian when it's at its best, points toward another quiet crisis that's been going on here, namely, the romantic one. It's well-established that the institution of marriage, both as
religiously and secularly/civilly understood, is teetering in Flanders. What's been ill-understood, though, is the way in which it has been silently replaced by a new instutition, that of perpetual cohabitation, and by a new ethos, that of an obsession for verliefde. Think of all the young Flemish couples you know who are living together, integrating their finances and social networks, and becoming
married practically-speaking but avoid making the act officially. It's been the experience of myself and many other foreigners that there are very few Flemish singles past the age of 20. It's also been our experience that when confronting any of them about their state of de facto marriage, they dither and protest. The responses given are outwardly manifold but are inwardly really just variants of two key sentiments: marriage is an antiquated tool of collective oppression and/or the death of freedom and passion. With regards to the first, there is, of course, a lot of validity in such a position from an historical viewpoint. However, this ultimately just confuses abuses of an institution with its essence. I'm speaking somewhat in Kantian terms—transcendentallyspeaking, marriage is a critical and positive feature of what it means to be human, and no matter how it may have historically evolved, both for good and ill, that still does not detract from its true and exalted status. I'm also speaking as a Bahá'í, for Bahá'u'lláh has written, “And when [God] desired to manifest grace and beneficence to men, and to set the world in order, He revealed observances and created laws; among them He established the law of marriage, made it as a fortress for well-being and salvation, and enjoined it upon us... He saith, great is His glory: 'Marry, O people, that from you may appear he who will remember Me amongst My servants; this is one of My commandments unto you; obey it as an assistance to yourselves'” (Bahá'í Prayers, 187). (Keep in mind that I quote this passage as a person who gravely doubts his own suitability for marriage.)
24
I feel that what's really going on with romantic love in Flanders is the same demon that is bedevilling Flemish
do with the Flemish insistence upon the geboorteplaats as the center of national and cultural life.
“ The crises of religiosity and romance are themselves wilting blooms of a crisis of courage. ” religiosity, namely, avoidance of the ultimate. Again, think of all those young couples: how many of them are really ever going to take the gamble of disentangling from each other and pursuing partners with whom they are truly more suitable? Very, very few. Instead, they shall cling to each other out of fear and longing, pretending otherwise with talk of liberation and openness, the argumentation for which they undoubtedly got from American media, but the underlying premises of which are a very Flemish inverse of Kiekegaardian chivalry. To be sure, much of this is due to a clash between a decontextualized, imported American tradition of mobility and careerism and an indigenous, defensive tradition of stability and clannism. For example, a female friend of mine recently ended a very stable relationship not because her love for her boyfriend had expired, but because she wanted more from her young life, to see the world, to have her own career, and most of all, to find a lover better suited for her. Arguably, this is the Americanism acting within her. However, the response of nearly her entire social network has been very Flemish: flabbergasted by her decision, they have been steadily pressuring her to return to her ex-boyfriend and to stay at home. They interpret her desires as nothing less than an attack on their social network and way of life. I have experienced this myself in another form, not romantically but platonically: many of my young Flemish friends feel betrayed by me because I travel a lot; one of them has even taken to calling me “the ghost”! They reason that love means staying; one cannot stay and go simultaneously. This has everything to
Consequently, it appears beyond many of my friends' ability to see that for me (as for many Americans) I do not view matters so dichotomously, and that my love for roaming is equal to my love for my friends. The tragedy here is that they really do love me and I really do love them, but the logic of our ways of loving are at loggerheads. Returning to romance, it hasn't surprised me that there has emerged in this nation a disproportionate obsession for verliefde, not to mention very little understanding, much less preparation, for the harder job of liefde and the true nature of passion. In simplest terms, the Flemish yearn for momentary fireworks when they should instead be stoking the coals of a long-simmering hearth-fires. All told, dichotomization and selfdeception are rampant the Flemish's
two wilting blooms of a deeper fungus, namely, a crisis of courage. Again, I think of Astrid, whose suicide has taught me so many things, beautiful things which I haven't been able to express in the limited scope of this essay, but also one very dark thing: cowardice. She ran away— from herself, from those who loved and needed her, from those who hurt her, and most of all, from the fathomless promise latent in her being. I'm not thinking strictly in material terms, as in all the friends and adventures that could have been hers. Rather, at a more deeper level, I'm thinking once again as a Bahá'í. Bahá'u'lláh has written, “O Son of Spirit! I created thee rich, why dost thou bring thyself down to poverty? Noble I made thee, wherewith dost thou abase thyself? Out of the essence of knowledge I gave thee being, why seekest thou enlightenment from anyone beside Me? Out of the clay of love I molded thee, how dost thou busy thyself with another? Turn thy sight unto thyself, that thou mayest find Me standing within thee, mighty, powerful and self-subsisting” (The Hidden Words, Arabic #13).
“ How many among you will actually go on to live and work in Spain? How many among you will actually brave the rigors of a doctorate? How many among you will take the gamble of marrying a non-Dutch speaker? Very, very few. ”
relationships. Yet, I feel that there is another problem in this that is rarely discussed because it is so sensitive, and if what I've written heretofore hasn't angered you, then this likely will: your approach to religion and romance is not only flawed, it's also a betrayal of your grandparents' legacy. I believe that the crises of religiosity and romance are themselves simply
It was precisely that promise—your promise—that led your grandparents to contest Francophonic oppression and fight for Flemish freedom. They wanted to establish a nation that was both spiritually and materially prosperous, a country where you, their grandchildren, wouldn't have to suffer lives of diminished choices because you happened to speak Dutch. 25
Whether you became monks, janitors, physicists, or philosophers, whether you married or remained single, they wanted you to do it because you truly wanted it, not because you had no other options. Yet, think about those young couples, so many of whom seem unwitting slaves to their own fears, and also think beyond them, to all the dreams of exploration, interesting career, and meaningful love evinced by yourselves and your friends. How many among you will actually go on to live and work in Spain? How many among you will actually brave the rigors of a doctorate? How many among you will take the gamble of marrying a non-Dutch speaker? Very, very few. Of course, even after all the struggles of your grandparents, Flanders is still not a wholly free and prosperous society. Difficult decisions, and yes, blunt impossibilities, await us all — we might make it to Spain, but cannot stay; we might survive a doctorate, but find no academic jobs; and we may marry a non-Dutch speaker, only to divorce him or her in the end. We mustn't be like Kant and deny that the phenomenal can bloody the nose of the categorical, lest we end up as Radishev, drinking the poison of despondency and disappointment. You're reading the words of someone who has tried to be more—more than just another academic busy with pointless exegesis of dead men's thoughts, more than just another
journalist chasing after the next seductive scoop, more than just another American blinded by jingoism and the comforts of power—and who is now confronting some of the harsh limits of his dreams and his decisions, from the limping and xenophobic job market of Europe to the closemindedness and Westerncenteredness of our faculty to his own mean-spiritedness, mental illness, and faithlessness. So you'll understand the energy and import behind when I tell you that the only antidote to the situation you've found yourselves in is to return to your Kiekegaardian roots: you must defy. Defiance is the essence of courage; it is a key element of the maturation and selving that is sorely lacking in Flanders; and its lack is the biggest symptom of the Flemish's turn away from the ultimate. You're keeping yourselves in a permanent state of childhood! Now is the time to grow up! However, I'm not advocating a Nietszchean will-to-power. To the contrary, the power to defy comes from submission and surrender to the ultimate: to hand ourselves over to each other, to the future, and to God, and in doing so, to unleash the promise within us. Again, Bahá'u'lláh has written, “O Son of Spirit! Burst thy cage asunder, and even as the phoenix of love soar into the firmament of holiness. Renounce thyself and, filled with the spirit of mercy, abide in the realm of celestial sanctity” (The Hidden Words, Persian
#38). While writing this essay, I consciously switched off my journalistic and academic voice and opted for the voice of a traditional American jeremiad. Such a style is extroverted and hyperbolic, making it a distant cry from the introverted and dry discoursiveness that prevails in our faculty — which is precisely why I chose it. Undoubtedly, this approach will seem strange, flamboyant, and obnoxious to many of you, but as Flemish philosophy students in a Flemish educational environment that discourages authenticity and innovation, I believe you are being suffocated with sophrosyne and are in dire need of pathos. With hyperbole, I hope to show you another weise des seins, at least as I understand it: the weg of Astrid in her bath towel, not in her coffin. That is why I think of Flanders when I think of Astrid: her leap. She sought justice and transcendence, and in a way, she achieved it, but destructively so, for her leap was entirely of the wrong sort, into the dark, yes, but the dark of avoidance, rather than the dark of courage. You must be as Astrid could have been: dancers of faith and bravery. The abyss is a theater and your audience is waiting.
Christopher Schwartz
26
Elke Wijzer vertelt een filosoof over zijn of haar belevenissen in het buitenland. Hij of zij tracht los te komen van vooroordelen en oppervlakkige ideeën omtrent het land van aankomst, en peilt naar de achtergrond waartegen de Erasmusfeestjes zich afspelen.
Occidente Oriënteringen Turkije, tot in 2005 door de grootheden van Europa geroemd als de brug tussen Oost en West. Het land dat geografisch en cultureel twee continenten dwingt elkaar in de ogen te kijken; kortom, het nirwana voor multiculturalisme. Eind 2005 sloeg dit politiek naïef optimisme om in scepsis. De broeihaard ervan lag in de handdruk van de Turkse eerste minister Tayyip Erdoğan en Europees voorzitter Barroso die op 3 oktober de onderhandelingen opende over een mogelijke toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Plots gingen er stemmen op dat het misschien niet zo’n goed idee was om de grenzen van de EU te verschuiven naar landen als Iran, Syrië en Irak; Sarkozy en Merkel begonnen te spreken over een ‘geprivilegieerd partnerschap’ in plaats van een volledig lidmaatschap; David Cameron had het in navolging van de Verenigde staten over een zaak waar hij passioneel voor zal strijden. In Wenen kwamen de extreemrechtse Europese partijen bijeen om de eis voor referenda kracht bij te zetten. Ondertussen begon in eigen land het Vlaams Belang te brullen over een overstroming van minaretten, hoofddoekjes en andere vreemde woorden en gebruiken. Alleen in Berlijn was het werkelijk feest… er leven 300 000 Turken in Berlijn. In al hun euforie en hun multiculturalisme-verkiezingspraat over een brug naar het Oosten
vergaten de politici blijkbaar de hele realiteit van de brug en de bijna ingebakken hoogtevrees. De reactie van de publieke opinie in Europa toont dat we de Turkse identiteit beschouwen als een deel van het Oosten. Van een cultuur die ons helemaal vreemd is. Maar tegelijkertijd ligt de gemiddelde kennis over de geschiedenis van Turkije zowat onder het vriespunt. Is de Turk waar we zo bang van zijn, ons wel zo vreemd? De geschiedenis van het huidige Turkije begint grofweg op het einde van WOI . Als bondgenoot van het neergedrukte Duitsland werd onder het Verdrag van Sèvres (1920) het Anatolische deel van het Ottomaans rijk herverdeeld onder Griekenland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. De Turkse onafhankelijkheids oorlog die daarop volgde zou uiteindelijk in 1923, onder leiding van Mustafa Kemal, resulteren in de Vrede van Laussane, en de begrenzing en officiële verklaring van de Republiek Turkije. De leider die toen oprees, Mustafa Kemal bleek grootse hervormingsplannen te hebben voor het land. Radicale hervormingen die Turkije van een Ottomaans
kalifaat langs de Kemalistische Revolutie, steunend op verlicht despotisme, naar de Republiek Turkije zou leiden. Maar wat de kemalistische revolutie uniek in zijn soort maakt – vooral vergeleken met wat er ondertussen in Europa broeide - is het principe van halkçilik: een culturele identiteitsrevolutie gebaseerd op educatie en burgerschapspopulisme. Kemal zag in dat het structurele succes van Turkse revolutie alleen mogelijk was als ze geworteld werd in eenieders identiteit. Niet de doorvoering van louter socioeconomische en politieke radicale veranderingen was zijn primair doel, maar het doorvoeren van de idee Turkzijn tot in de diepste kernen van de cultuur, tot in de identiteit van elke burger. In de onderwijsreformatie die hij doorvoerde liet hij zien hoe diep in de cultuur hij hiervoor wilde graven: het Arabisch schrift werd opgegeven voor een bijna geheel nieuw opgezette grammatica in het Latijnse schrift; het Ottomaans vocabularium werd vervangen of in een Turkse vervoeging gegoten; een overvloed aan Franse en Engelse neologismen 27
werd geïntroduceerd; het metrisch stelsel en de maanden en dagen werden gesynchroniseerd met het Europese systeem. Alles dat ook maar Ottomaans rook werd weggeveegd. Het hele proces van de radicale taalverandering voltrok zich al na één jaar, twee jaar minder dan het assemblee van lingiustici – onder leiding van John Dewey - had gedacht, vier maanden langer dan Kemal had gehoopt. De tweede reformatie ging zelfs een mijlenstap verder: de traditionele kledij werd afgeschaft, de hoofddoek verboden in publieke gebouwen, de (Britse) hoed werd verplicht te dragen, zo ook het (Italiaanse) kostuum, roken werd gepromoot en appelthee werd een fabeltje dat men aan toeristen verkocht, want een echte Turk drinkt çay – oftewel Britse zwarte thee. Het succes van de Turkse revolutie hing uiteindelijk volledig af van de radicale verandering van het educatiesysteem en de taal. Maar hoe is zulke radicale verandering überhaupt mogelijk geweest? Hoe kan het dat zo’n radicale verandering niet als identiteitsbedreigend werd beschouwd? Kon men de zeven eeuwen van culturele bloei onder het gezag van de Kalief zomaar van tafel vegen? Kan men zomaar van taal veranderen, zonder verregaande consequenties? Want ‘Verander wat onder (taal) ligt en wat boven ligt komt mee’, aldus Saussure. Voor iemand als Paul Ricoeur zijn zo’n radicale veranderingen, binnen een theorie van narratieve identiteitsvorming, een vaste bedreiging voor de instandhouding van de identiteit. Hiermee bedoelt hij dat de identiteit van een persoon geconstitueerd wordt doordat de persoon als de protagonist van zijn eigen levensverhaal optreedt en zo overtuigingen, waarden, ervaringen en herinneringen ten opzichte van
elkaar positioneert en (her)waardeert. Een radicale verandering zoals het grotendeels wegplukken van de actieve taal ontaardt in een bedreiging voor het verhaal zelf.
het Turkse model haar overleven heeft te danken. Het voornaamste criteria, in de lijn van Ricoeur en Schechtman , is de overheersing van fictie in het veld van de symbolische mediatie. Met
“De tweede reformatie ging zelfs een mijlenstap verder: de traditionele kledij werd afgeschaft, de hoofddoek verboden in publieke gebouwen, de (Britse) hoed werd verplicht te dragen, zo ook het (Italiaanse) kostuum, roken werd gepromoot en appelthee werd een fabeltje dat men aan toeristen verkocht, want een echte Turk drinkt çay – oftewel Britse zwarte thee.” De sprong naar de culturele identiteit van een hele natie lijkt nogal groot om te maken vanuit een theorie die over persoonsidentiteit gaat. Maar, het Ik is niet alleen. Mensen leven samen, positioneren hun levensverhaal – hun waarden, overtuigingen… - ten opzichte van andere personen hun waarden en overtuigingen. Daarbij komt dat deze dynamische verzameling van levensverhalen noodzakelijkerwijs naar elkaar toe groeit in een samen-leving. Totdat op een gegeven moment uit dit dynamisch geheel iets emergeert dat deel uitmaakt van elke persoon; het (taalgestructureerde) collectieve bewustzijn en het collectieve geheugen. Het collectieve bewustzijn is te begrijpen als het actuele moment van een cultuur, hoe een cultuur wordt beleefd. Een samenleving blijft in de eerste plaats immers steeds een samenbeleving. Deze noties zijn op zich nauw verbonden zijn met de notie van cultuur en persoonsidentiteit waar Ricoeur van uit gaat. Al het voorgaande in acht nemend, hoe komt het dan dat de Turkse revolutie zo’n groot succes was? Oftewel: wat zijn de criteria voor het identiteitsbewarend zijn na een radicale verandering in het collectieve bewustzijn en aan welke
symbolische mediatie duiden ze erop dat ons leven steeds symbolisch en narratief is geprefigureerd. Hoe we handelingen verstaan, hun betekenisvolle structuren en symbolische bronnen ervaren is steeds vooraf al gegeven. In ons handelen anticiperen we op die prefiguratie door fictie te vermengen met de narratieve eenheid van het leven. Fictie neemt een bemiddelende rol op tussen gebeurtenissen en al wat prefiguratief, vaag of ongekend is; het is de presuppositie om narratieve eenheid van het leven te kunnen constitueren. Belangrijker nog, fictie blijkt de sleutel te zijn tot introspectieve organisatie; alleen dankzij de verbeeldende kracht kunnen feiten een samenhangende betekenis krijgen. Maar wat als onze antipicatie op de prefiguratie, als fictie in het veld van de symbolische mediatie gaat overheersen? In dit geval werd Mustafa Kemal gedoopt tot Atatürk – wat zoveel betekent als vader der Turken – en werd hij niet de symbolische bron, die met behulp van een overdosis fictie een nietdisruptieve verbinding kon maken met een pre-ottomaans – preislamitisch- tijdperk en een identiteit waar geen enkele Turk nog voeling mee had na zeven 28
eeuwen te zijn ondergedompeld in een Ottomaans identiteitsbad, maar werd hij een symbolische bron op zich. Het lijkt contra-intuïtief, maar dat is het alleen als je de Turkse identiteit als etnisch begrijpt. Turkzijn wordt fout begrepen als men denkt dat het over een etnisch volk gaat. Zelfs Atatürk benadrukte dat het eerder om een sociaal (cultureel) contract gaat. Een verbintenis aangegaan met een imaginair nationaal bewustzijn van al de mensen die leven onder het Nationale Turkse Pact. Imaginair, toch zolang de Devrimcilik er over doet om het collectieve bewustzijn om te vormen naar een collectief geheugen en ergo culturele identiteit. Devrimcilik is één van die zeven pijlers van het kemalisme: het staat voor een revolutie op basis van actieve modificatie. Dat wil zeggen dat de Turkse gemeenschap er naar moet streven zoveel mogelijk van de seculiere en gemoderniseerde Westerse instituties over te nemen, maar er ook voor moet zorgen dat, dankzij een creatieve mimesis, de instituties worden geïnjecteerd met Turkse kenmerken. Wat die Turkse kenmerken precies zijn, daarvoor moeten we terug naar Atatürk, als symbolische bron, en alle aanwijzingen die hij in zijn reformaties heeft achtergelaten… Atatürk was er zich van bewust dat dit hele proces meerdere generaties zou duren vooraleer het uiteindelijk zou resulteren in het collectieve geheugen van de Turkse natie dat hij verlangde. Edus, zolang die tijd nog niet is aangebroken is het van belang dat Atatürk als een door fictie overheerst symbolische bron in zijn rol van verlicht cultureel despoot blijft bestaan. Vandaar dat zijn gezicht, zijn woorden en de Turkse vlag op elke publieke plaats opduiken. Het zijn net die symbolische oerbronnen die het
sociaal-contract van het nationaal bewustzijn in standhouden en motiveren om te zoeken naar andere bronnen die als symbolische mediatie kunnen dienen op de weg naar een culturele identiteit. Onvermijdelijk kom je op een gegeven moment uit bij de kern van zeven eeuwen Ottomaanse dynastie: De Islam. Het merendeel van de inwoners van het huidige Turkije waren immers - en zijn nog steeds- moslim. Zelfs nadat Atatürk de sociale en politieke dimensies van het islamitische systeem had vervangen door seculiere moderne
instituties kon hij er niet onderuit dat de Islamitische praxis een deel van het Turkse leven zou blijven. Met het idee, dat de mensen moesten begrijpen in plaats van zich door dogma’s te laten leiden, ontdeed hij de Islam binnen Turkije van haar Ottomaanse mantel: Hij liet de Koran naar het Turks vertalen, gebood de vrijdagspreken in het Turks te laten gebeuren en richtte het departement van religieuze zaken op dat een educatieprogramma voor imams uitwerkte. Natuurlijk had je een groep van moslims – vooral Islamisten – die radicaal tegen de occidentering van Turkije waren en een absolute terugkeer naar het Ottomaanse systeem eisten, maar het merendeel van de mensen waaronder ook de
gelovigen waren tevreden met de gang van zaken. Het succes van Atatürks ontmanteling van de Islam ligt in zijn methode, die geen tweespalt veroorzaakte tussen ongelovigen (secularisten) en gelovigen (moslims) maar ze onder één kemalistische vlag bracht. Hij zag in dat de gelovigen reeds gebruik maakten van de Islam als symbolische mediatie en dus spoorde hij de secularisten aan de islam ook als symbolische bron te zien op weg naar die Turkse identiteit. Zo loopt bijvoorbeeld vandaag de dag het grote deel van de mannelijke bevolking rond met een tasbih – de islamitische variant van de rozenkrans – en zijn uitdrukkingen met de namen van Allah ingeburgerd in de spreektaal. Al heb je dan nog steeds de twee extremen; de secularist die niets wil weten van de islamist en de islamist die niets wil weten van de secularist. Beiden hebben na Atatürks dood in 1938 de mankementen onthuld in het Kemalisme. Na het Atatürksymbool is het islamitisch discours de symbolische bron die naar een Turkse Identiteit moet leiden. Maar, symbolen zijn een krachtenspel. Van zodra je meer waarde aan het ene symbool hecht, zal het andere symbool meer kracht uitoefenen of weigeren nog te functioneren. De secularisten zagen daarom de islam als een tijdelijk instrument dat na de revolutie moest worden geëlimineerd en de islamisten zagen de Turkse revolutie als een instrument naar de Umma en een neo-kalifaat. Na de dood van 29
Atatürk in 1938 probeerde beide groepen dan ook verschillende malen naar de macht te grijpen. Zo was er de bezetting van Edirne door Islamitische fundamentalisten en de drie staatsgrepen van het leger in 1960, ’71, ’80, telkens als de regering instabiel of naar maatstaven te islamitisch werd. Vergeet niet dat het hele verhaal voor Atatürk is begonnen in het leger… Maar wat met die middenmoot van gematigde moslims, hoe zijn zij de voorbije decennia omgegaan met de twijfels die twee conflicterende symbolische bronnen met zich meebrengen? Ik moet eerlijk bekennen dat ik in het begin uitging dat het conflict tussen de twee symbolische bronnen, de onrust van een vage identiteit en de daarmee gepaard gaande twijfels en nood aan affirmatie, de uitbarstingen van geweld konden verklaren die ik tijdens mijn verblijf heb meegemaakt. Twijfels over de grenzen van het seculiere bijvoorbeeld; waar mag het islamitische zich mengen, en vice versa. ‘Hetzelfde syndroom dat het Midden-Oosten verziekt’ meende ik. Ondertussen ervaar en besef ik dat de Turken een andere wending hebben genomen, die langzaamaan de kuur van het syndroom wordt. De twijfels en onrust van deze vage identiteit hebben er voor gezorgd dat een deel van die ene groep die
“ Op vrijdag zit niet (alleen) de Moslim in de moskee, maar
geen formattering van de culturele vooralheeft de Turk. Identiteitsvorming zo van onderuit identiteit gehad, in zijn van dewordt hedendaagse islamitische doorgevoerd. Pas op dergelijke momentenwordt wordt duidelijk identiteit werd bevestigd en deze filosofie: Gods wilhoein andersZo Turkije is dan haar gemedieerd buurlanden. ” regels en zelf ging veel versterken. heb je essentie door bijvoorbeeld de gemeenschap van instituties? Of moet men God imams in Istanbul, Ankara en beschouwen als Absolute Kapadokya die tweewekelijks creativiteit en is onze – zuivere – samenkomen en bespreken wat er creativiteit dan een gerechtvaardigd in hun buurt niet zo goed is. middel in de opbouw van, en het Waardoor afdingen op de overleven in een maatschappij? groentemarkt in Besiktas op vrijdag Khomeni en de groene revolutie zoveel effectiever werd, net omdat zijn duidelijk geïnspireerd door de de vrijdagspreek over eerlijkheid in eerste optie, terwijl de Turkse handelen ging. Waardoor enkele gemeenschap meer en meer de families in üsküdar een buurteten nadruk begint te leggen op de idee organiseerden, nadat de plaatselijke dat de wil van God op aarde door imams de nadruk legden op de de umma (de islamitische broederschap die niet uit het oog gemeenschap) wordt betuigd. Een verloren mocht worden. Op vrijdag statisch politiek-sociaal apparaat zit niet (alleen) de Moslim in de kan dus niet boven de umma staan moskee, maar vooral de Turk. zoals dat in Iran gebeurt. De umma Identiteitsvorming wordt zo van is genoodzaakt dynamisch – onderuit doorgevoerd. Pas op creatief- te blijven door de continue dergelijke momenten wordt verandering van haar leden. Niet duidelijk hoe veel anders Turkije is het individu wordt er benadrukt, dan haar buurlanden. maar het deel-zijn van een Velen in de moslimwereld kijken onvoorwaardelijk organisch geheel. dan ook naar Turkije als een voorbeeld en als een straal van De algemene vooronderstelling dat hoop voor de toekomst, maar de Turken ons helemaal vreemd blijven sceptisch tegenover het zijn gaat niet op, al blijft Turkije nationalistische element. In ieder inderdaad een brug naar het Oosten. geval is Turkije meer een Maar, we mogen niet vergeten dat moslimland dan Iran, Sudan en de dit ook een handreiking naar meeste Islamitische staten. Europa is. De immer voortdurende Wat zich in Turkije afspeelt is een creatieve verzoening van westerse beginnend constructief denken over modellen met het Oosters denken een antwoord op de centrale vraag die zich in Turkije afspeelt kan weleens een beter inzicht brengen op typisch westerse aandoeningen als cultuurpessimisme en het verdriet van het individu.
“ Wordt Gods wil in essentie gemedieerd door regels en instituties? Of moet men God beschouwen als Absolute creativiteit en is onze – zuivere – creativiteit dan een gerechtvaardigd middel in de opbouw van, en het overleven in een maatschappij?”
Zakaria El Houbba
30
Een onschuldig treinritje Of: hoe Erving Goffman aan z’n ‘frame analysis’ kwam.
door de drukte in de trein – ingenomen door een verlegen doch pienter ogend persoon. Een filosoof, dat is een mens die voortdurend ongewone dingen beleeft, ziet, hoort, vreest, hoopt, droomt; die door zijn eigen gedachten wordt getroffen als door iets wat van buiten, van boven en van beneden komt, als door voor hem typische gebeurtenissen en bliksems.” Nietzsche, Jenszeits von Gut und Böse, (§ 292)
Ik neem al eens, zoals het gros van de Leuvense studenten, de trein om me te verplaatsen. Woon- en studieverkeer zou een gepaste benaming zijn voor dit fenomeen. Vaak gebeurt dit met vriendjes en vriendinnetjes van facebooktype, kennissen dus. Meestal doe ik dit met een viertal studenten die niet enkel als facebookvriendjes gecategoriseerd kunnen worden, maar dat doet er niet toe… Op een keer waren we slechts met z’n gedrieën, wat maakt dat er een potentiële indringer zich kan aandienen voor het gespreksframe dat er tijdens de rit ontwikkeld werd. Iedereen weet namelijk dat de treinzitjes in tweede klasse per vier ingebouwd zijn. En ja hoor, het vierde zitje werd – onder meer
Tot zo ver ontwikkelden zich geen problemen. Hij zat daar, stil, anoniem,… kortom, hij was slechts een object dat het zitcomfort licht belemmerde. Omdat ik onderweg was met twee vrouwen zou het gesprek ook voortkabbelen zonder toevoegingen van mezelf. Dat gaf me enige ruimte toe te kijken, en als sociosoof – ik bevind me in een ambigue situatie – duurt het nooit lang vooraleer ik de sociale situatie een beetje uitdaag, en langzaam intervenieer. Enkele kleine, subtiele tussenkomsten maakten dat de onbekende zo onopgemerkt mogelijk aan het meeluisteren was. Een interessant onderwerp aanbrengen hielp, alsook de (on)betrokken persoon aan te kijken. Eerste reactie: wegkijken! Een moment later: klein onzeker lachje omdat hij zich lichtjes betrapt voelde. Tot zover hadden m’n twee vrouwelijke reisgezellen nog niets door, daar mocht stilaan verandering in komen door de anoniemeling te laten participeren in het gesprek. Dit heb je natuurlijk wat minder goed in de hand. Er bestaan namelijk ook zeer verlegen personen, die zelfs onder bedreiging van een stroomstootwapen niets zeggen – noem ze Noord-Koreanen, zo u wil. Ik had echter al vlug door dat
er potentieel proefpersoon.
zat
in
m’n
Geluk heb je nodig: één van de reisgezellen studeert rechten en onze onbekende, anoniemeling bleek te werken voor een vereniging voor natuur en bos, zo vertelde hij ons. Hij kwam vaak in contact met ruziënde jagers, die juridische procedures gebruiken zoals ze bij LOKO zwieren met moties van wantrouwen en ontslagbrieven. Hij drong ons frame binnen, dat moeten we hebben! Daar wordt het interessant! Silence ain’t always easy Hierna volgt er echter een stilte, één die ongemakkelijk is. Het is die stilte, die ongemakkelijkheid die me intrigeert. Dáár gebeurt iets dat sociologisch, maar ook filosofisch, interessant is. Vaak ontdek je vanuit een onrustwekkend gevoel ‘dat er iets niet klopt’, in tegenstelling tot hoe het er normaal gezien aan toegaat, hoe ‘het hoort’. Zo bestudeerde Freud, in tegenstelling tot Aristoteles, ‘zieke’ gevallen van seksualiteit om te achterhalen hoe het ‘normaal gezien’ aan toegaat en onderzoeken sociologen die een kwalitatieve methode hanteren vaak extreme, deviante gevallen om uitspraken te kunnen doen over ‘het normale’. Maar wat leert die stilte ons? Dat we door de gerichtheid in o.a. een 31
gesprek een kader creëren, een frame zou Goffman het noemen. Dit frame kan gezien worden als een kooi waarin je relatief makkelijk binnendringt. Het was niet al te moeilijk ‘de vreemde’ binnen te laten treden. Hierdoor verbreedt de aandacht, verbreedt het frame, de kooi. De ongemakkelijke stilte wijst erop dat we onze verbrede aandacht niet opnieuw kunnen/durven toespitsen naar het ‘originele’ onderonsje om de nieuwe gesprekspartner geen onrecht aan te doen. Hij eist aangehoord te worden zonder het te vragen. Hierbij kan de vraag gesteld worden of hij óf het door ons gecreëerde (interpretatie)kader de eis stelt. Soms treden we, springen we zelfs bijna, plots en onverwacht uit de leefwereld, terwijl we er midden in zitten. Dát is sociale observatie. Een sociologisch-filosofische theorie ontstaat niet (geheel) uit zwaar studiewerk achter een bureau, maar in de alledaagse leefwereld, in het sociale systeem. En zo moet Goffman het licht gezien hebben, na nachten wakker gelegen te hebben van zulke situaties die ‘niet verliepen zoals het hoort’. Gert Meyers
Banken, crisissen en het vermaledijde kapitalisme
Een spook waart door Europa het spook van de bankencrisis. Alle machten van het oude Europa en het nieuwe Amerika hebben zich tot een heilige drijfjacht tegen dit spook verbonden; Obama en Merkel, Van Rompuy en Barroso, Franse radicalen en Duitse politiemannen. De analyse is eenvoudig. Hebberige bankiers hebben massaal gespeculeerd en gefraudeerd en daardoor heel wat banken en verzekeraars in de problemen gebracht. Om te vermijden dat heel het financieel systeem daardoor in elkaar stort en de ‘echte’ economie met zich meesleurt hebben overheden overal ter wereld massaal veel geld in die banken en die economie gepompt. Samen met de economische crisis krijgt de bevolking dan ook nog eens snoeiharde besparingen te verduren om al dat geld dat naar de redding van de banken is gevloeid te betalen. Tienduizenden ambtenaren worden ontslagen, de sociale uitkeringen gaan omlaag en worden ingeperkt, subsidies voor wetenschap en cultuur moeten eraan geloven, de pensioenleeftijd én de belastingen gaan omhoog. Wraakroepend. Hemeltergend.
PS. De schrijver is niet verantwoordelijk voor conceptuele verdoezeling!
Het kapitalisme heeft eens te meer gefaald en de overheid moet, op kosten van de gewone man, eens te meer het boeltje redden. Uw bloed begint op kookpunt te komen.
Maar ghostbusters aller landen, vooraleer ge u verenigt in een strijd tegen dit onmenselijke kapitalisme, gedenk de wijze woorden van Cromwell – I beseech you, in the bowels of Christ, think it possible you may be mistaken. Grote filosofen hebben in twijfel getrokken of ze er wel zeker van kunnen zijn dat niet heel de wereld een illusie is. Aangezien uw capaciteiten tot methodische twijfel zeker niet moeten onderdoen voor die van Descartes is dat Cromwell-citaat ongetwijfeld geen vergeefs verzoek. Cromwell was trouwens maar drie jaar jonger dan Descartes, al is dat natuurlijk een compleet irrelevante opmerking. Laten we beginnen met de feiten. Euro’s en dollars zijn geen creaties van het kapitalisme. Het is overheidspapier. Kijkt u het gerust even na (indien uw portefeuille dat toelaat). Banken zijn geen normale bedrijven op een vrije markt. Elke bank is de facto een onderaanneming van de Centrale Bank, zijnde de Federal Reserve of de ECB of wie dan ook. De Centrale Bank is een overheidsinstelling. Van de tien maatregelen die Karl Marx voorstelde in zijn Communistisch Manifest leest nummer 5: “Centralisatie van het krediet in handen van de staat door middel van een nationale bank met staatskapitaal en uitsluitend monopolie.” Dat is de facto de realiteit. Van de overige 9 programmapunten van het communistisch manifest zijn er in 32
onze ‘kapitalistische maatschappij’ trouwens nog 4 andere volledig of grotendeels gerealiseerd, maar dat is voor een andere gelegenheid. Als nu blijkt, beste lezer, dat deze economische crisis begonnen is als een financiële crisis, binnen bedrijven die als ‘onderaannemers’ van de Centrale (overheids)Bank werken, die opereren in een sector waar de overheid bovendien een absoluut monopolie heeft op de productie van de goederen (de uitgifte van geld), is het dan niet minstens aangewezen om ook eens te onderzoeken of ‘de overheid’ hier misschien de hoofdschuldige is, in plaats van ‘het kapitalisme’? En dan heb ik het niet over het onderzoeken van de vraag of de overheid in de fout is gegaan door ‘te weinig’ te controleren of ‘te laks’ te reguleren. Dan heb ik het over de vraag of de overheid niet in de fout is gegaan door überhaupt te interveniëren. Indien u oprecht bezorgd bent om een duurzame economisch systeem en een rechtvaardige samenleving – en een open, kritische geest hebt – ben ik er vast van overtuigd dat u niet ontkennend op die vraag zal antwoorden. Het was opnieuw onze goede vriend Marx die beweerde dat filosofen de wereld alleen anders hebben geïnterpreteerd, maar dat het er op aankomt hem te veranderen. Ik ben het (wat dat betreft) met hem eens, maar de wereld willen veranderen brengt volgens mij wel een Kantiaanse hypothetische imperatief met zich mee om die wereld éérst zo goed mogelijk te begrijpen. Kwestie van in ons wereldverbeterenthousiasme niet meer brokken te maken dan te lijmen. Laat ik u enkele vrijblijvende suggesties geven van hoe u dat onderzoek zou kunnen voeren.
Als we een probleem in de toekomst willen vermijden moeten we eerst weten wat er precies is verkeerd gelopen. Daarbij is het aangewezen een onderscheid te maken tussen de oorzaak van een probleem en de aanleiding ervan. De oorzaak van een probleem is dat wat het probleem structureel mogelijk maakt. De aanleiding is dat wat het probleem concreet
“ Heeft de overheid de kredietcrisis niet mede veroorzaakt door überhaupt te interveniëren? ”
daar goed geld op verdiend. Stoute, hebzuchtige vrije markt. Te noteren valt dat de Amerikaanse “Community Reinvestment Act” – overheidsbeleid geïnspireerd door de nobele motieven om ‘gelijke kansen’ te creëren op de vastgoedmarkt – ervoor gezorgd heeft dat al die rommelhypotheken überhaupt zo massaal aangemaakt werden. Te noteren valt ook dat Alan Greenspan van de Federal Reserve in de eerste plaats massaal veel geld heeft aangemaakt om het barsten van de dotcom-bubbel destijds tegen te gaan. Te noteren valt ook dat zijn opvolger Ben Bernanke nu krak hetzelfde heeft gedaan.
heeft geactualiseerd. Met een beetje fantasie en filosofische goede wil kan u dat misschien wel uitbreiden naar een Aristotelisch vier-oorzaken schema. Een vermelding in het dankwoord volstaat dan wat mij betreft. Als we enkel verhinderen dat de aanleiding zich nog eens voordoet is het slechts een kwestie van tijd vooraleer een ander type aanleiding in combinatie met dezelfde structurele oorzaak opnieuw een probleem voortbrengt. Daarentegen is het aanpa kken van de oorzaak voldoende om dergelijke problemen in de toekomst te vermijden, wat voor aanleidingen zich ook zouden voordoen.
De oorzaak van de crisis is echter een ander paar mouwen. Waarom is het financieel en monetair systeem in godsnaam zo instabiel dat daardoor een wereldwijde crisis is ontstaan die al lang geen verband meer heeft met die Amerikaanse hypotheken? Het korte antwoord is dat dat systeem een reus op lemen voeten is die aan een stevige stoot genoeg heeft om in een vicieuze cirkel van toenemende instabiliteit terecht te komen. Dat, gecombineerd met het feit dat heel wat overheden enorme schulden én verplichtingen (lees:bv. de pensioenen) hebben waarvoor ze leningen moeten aangaan op de financiële markten, zorgen voor de ‘sociale slachting’ die nu gaande is in Griekenland, Engeland, Ierland en Portugal – en ook ons eigen landje begint onder druk te komen.
De aanleiding van de huidige crisis is vrij goed bekend. Risicovolle (‘subprime’) hypotheken werden vakkundig verpakt, verzekerd, en doorverkocht binnen het globale financiële systeem van banken, verzekeraars, beleggingsfondsen, etc. Banken belust op winst hebben
De lemen voeten van die reus bestaan uit de aard van ons huidige geldsysteem. De meeste mensen denken dat geld ‘iets’ is. Dat is niet zo. Of toch vandaag de dag niet. Geld is nu grotendeels ‘niets’. Dat is natuurlijk een groot geheim want mensen gaan niet graag werken 33
voor ‘niets’ en ze hebben niet graag ‘niets’ op hun spaarrekening. Als er dan plots een beetje ‘iets’ verdwijnt (door de subprime crisis bv.) dan kan het ‘niets’ de bovenhand halen op het ‘iets’. Overheden en centrale banken moeten dan heel veel moeite doen om ‘iets’ bij te drukken in de hoop dat ze daarmee de grote bubbel ‘niets’ opnieuw kunnen omhullen met ‘iets’ zodat alles weer verder kan gaan omdat iedereen denkt dat die grote bubbel ‘niets’ eigenlijk een hele berg ‘iets’ is. Het loskoppelen van het ‘niets’ (‘geld’ als dusdanig) van dat ‘iets’ (goud, zilver, schelpen, koeien, zout, bankbiljetten, …) is in eerste instantie gebeurd door het geleidelijk aan invoeren van fiatgeld. Bijvoorbeeld doordat overheden begonnen te knoeien met de nominale versus de reële waarde van munten, om zo een extra vorm van belasting te kunnen heffen. Daarna is dat ‘niets’ nog eens exponentieel toegenomen door het invoeren van fractioneel reserve bankieren – wat er op neer komt dat geld ‘uit het niets’ wordt aangemaakt. Dat banken en overheden dat systeem interessant vinden is vrij evident. Als iedereen dat ‘iets’ nodig heeft, en jij bent de enige die dat ‘iets’ mag aanmaken ‘uit het niets’, dan zit je in een goede positie. De historische link tussen oorlogen die gefinancierd moeten worden (waar je heel veel ‘iets’ voor nodig hebt, zoals soldaten en wapens enzo), en de toename van dat ‘niets’ is dan ook bijzonder interessant. De grootste filosoof in verband met de huidige crisis is dan ook
ongetwijfeld Martin Heidegger – Das Nichts nichtet. Dat ‘niets’ in het financieel systeem ‘vernietigt’ heel wat welvaart. Zelfs Geert Hoste weet dat: “Zal ik u de bankcrisis uitleggen? De banken hebben met ons geld geld gecreëerd dat niet bestaat. Het probleem is dat dat geld, dat niet bestaat, nu wel verdwenen is.” Dat is de metafysische essentie, maar daar koop je vrij weinig mee wat praktisch begrip betreft – zelfs Kant zei dat al die grote metafysische systemen geen fluit waard zijn als je er uiteindelijk ‘de mensheid’ niet mee kan dienen. Hume zei trouwens hetzelfde – Indulge your passion for science […] but let your science be human, and such as may have a direct reference to action and society – dus laten we dat advies maar opvolgen. Als ik echter in dit korte artikel ‘heel het probleem’ zou proberen uitleggen zou ik daar grandioos in mislukken omdat u mij – terecht – toch niet op basis van die paar
paragrafen zou geloven. Dit is dus een doe-het-zelf-artikel. Zoek zelf op wat fiat-geld is, fractioneel reserve bankieren, Gresham’s wet, de structuur van bankbalansen, de geschiedenis van de centrale bank,
inflatie en deflatie, etc. Sapere aude! Als economen dat kunnen, dan kan u dat toch ook! Maar wellicht ontdekt u dan ook dat de economische wetenschap en haar methodologische en metafysische vooronderstellingen momenteel een rommelboeltje zijn waarin ondermeer het positivisme nog hoogtij viert. Als economie de ‘koningin’ van de sociale wetenschappen is dan toont de huidige crisis wel aan dat ze bijzonder weinig kleren aanheeft – waarmee ik de mannelijke filosofen onder u niét subliminaal probeer aan te zetten om economische methodologie te gaan bestuderen. Integendeel, ik wil dat zeer rationeel aanpakken. De sociale wetenschappen vallen nu nog steeds ten prooi aan ideologische twistappels en intellectuele modeverschijnselen, juist omwille van hun grote intellectuele impact op de (de)legitimatie van economisch beleid. De huidige crisis is voor sommigen het bewijs van het grote gelijk van Keynes, of van Marx, of van Friedman, of van Hayek. Denkers die stuk voor stuk een fundamenteel verschillende visie hadden op de aard van mens en samenleving. Minstens drie van die vier zitten grondig fout, maar de economische wetenschap is er (behalve wat Marx betreft) nog steeds niet over uit. Daarom stel ik voor om ons nu niet te storten op verhitte ideologische discussies over ‘de staat’ versus ‘de markt’ – waarbij ‘de banken’ dus zeker niet tot het kamp van ‘de markt’ behoren. Ik stel voor om ons ook niet te storten op 34
populistische debatten over wie ‘de crisis’ moet betalen – waarbij je trouwens best economisch wat verder denkt dan enkel het ‘arm versus rijk’ onderscheid. Ik stel voor – aan u, hooggeachte filosofiestudent aan het HIW – om de filosofische fundamenten uit te bouwen van een degelijke sociale wetenschap die ons ‘jenseits von Linke und Rechte’ kan brengen, voorbij de ideologieën. Dan is het misschien eindelijk mogelijk om uit te maken of we naar Keynes, Friedman, Hayek of iemand anders moeten luisteren om uit dit soort crisissen te geraken.
Door de aard van de menselijke vrijheid (én de Zondeval, niet te vergeten) zal de politieke en economische realiteit wellicht nooit die van het Aards Paradijs evenaren. Maar misschien is het dan wél mogelijk dat minstens de mensen ‘van goede wille’ aller lande, die oprecht voor een rechtvaardige en welvarende samenleving ten strijde willen trekken, aan dezelfde kar duwen. Of aan hetzelfde zeel trekken, mocht u dat liever doen. Michaël Bauwens
Wenst u fijne kerstdagen en een prettige blok !
35
Het HIW is een bakermat van nieuwe gezegden, fantastische uitspraken en schitterende oneliners. In deze rubriek serveren we u enkele van de uitspraken van onze proffen en assistenten die getuigen van puur intellect. Hier zijn de citaten a gogo!
DE BLOCK
DESMOND
MOYAERT
Weinig dingen zijn zo grappig als uitwerpselen.
Hegel was the alpha philosopher of his time.
male
Begin niet te leuteren dat god van christendom ook barmhartig is.
Wie heeft er al seks gehad om kinderen te krijgen? Ik, en ik raad jullie aan dit niet te doen.
Fuck off! I don’t want to be a piece of dead plastic!
Mijn genot aan het lesgeven is béter dat het genot bij het zuipen. Geweldig!
Ook al ziet het er geweldig lekker uit, eet nooit uitwerpselen of wees daar matig in. Genuanceerder dan dit wordt het niet.
Who cares about the good? There’s something very sexy about evil!
Ordinary people don’t talk like Kant. Kant is not a partypooper in that sense.
BURMS
Mei ’68, dat was gewoon carnaval, een groot feest. Hoe komt het dat ik hier in aula sta? Omdat ik verplicht wordt. Eigenlijk wil ik een boterham nemen en in bed blijven liggen. Gevolg: Sexueel genot is een triestige bedoening
Laten we het even hebben over die tijden waarin de vrouwen geen macht hadden. Alle tijden dus… Behalve misschien de onze. Al iemand horen klagen over transparantie? Het is niet goed. Het doet veel mensen huilen, maar er is niets aan te doen.
36