Jongeren, journalistiek en objectiviteit
A.A. van de Beek Universiteit van Amsterdam Master journalistiek en media variant research en redactie Studentnummer: 10217436 Begeleider: Bas Broekhuizen Inleverdatum: 31 januari 2013
1
Abstract This thesis examines the opinion of Dutch students on television journalism and their media usages. Based on surveys with 147 university students, it discusses how these youngsters think about objectivity in journalism on television in the Netherlands and how this opinion is related to their media usage. The results reveal that students in The Netherlands in contrast with previous research do think journalism should be objective and neutral. However, only few programs were seen as objective. The NOS News was regarded as the most objective program on TV. The attitude towards objectivity in journalism correlated weakly positively with their media usage, meaning that students who felt that journalism should be objective where more likely to watch programs that they considered objective.
2
Voorwoord
Voor u ligt de scriptie 'Jongeren, journalistiek en objectiviteit’. Een onderzoek naar hoe jongeren denken over objectiviteit in de journalistiek en hoe zij die mening toepassen bij hun mediagebruik. Deze scriptie is geschreven in het kader van mijn afstuderen voor de masteropleiding journalistiek en media, variant Research en redactie voor audiovisuele media aan de Universiteit van Amsterdam. Dit onderzoek is een afsluiting van een zeer leerzame periode waarin ik ben ‘omgeschoold’ tot journalist. Het idee van deze opleiding is om van studenten met verschillende wetenschappelijke achtergronden goede journalisten te maken. In dit onderzoek heb ik dan ook mijn kennis van sociologie en journalistiek beide toegepast. In de eerste plaats wil ik mijn scriptiebegeleider Bas Broekhuizen bedanken voor zijn hulp, tips en het advies. Daarnaast gaat mijn dank uit naar alle studenten die de tijd hebben genomen om mijn enquête in te vullen. Tot slot wil ik mijn ouders bedanken voor de mogelijkheid die zij mij hebben gegeven om te studeren.
Hansje van de Beek Amsterdam, januari 2013
3
Inhoudsopgave
Abstract ................................................................................................................................................... 2 Voorwoord .............................................................................................................................................. 3 Inhoudsopgave........................................................................................................................................ 4 Hoofdstuk 1 - Inleiding ............................................................................................................................ 5 Hoofdstuk 2 - Theorie ............................................................................................................................. 9 Paragraaf 2.1 - Van opinie tot objectiviteit als ideaal ........................................................................ 9 Paragraaf 2.2 – Journalistiek onder vuur ....................................................................................... ...13 Paragraaf 2.3 – Jongeren: modernisten of postmodernisten? ......................................................... 18 Hoofdstuk 3 - Methode ......................................................................................................................... 23 Paragraaf 3.1 - Data ......................................................................................................................... 23 Paragraaf 3.2 – Meetinstrument....................................................................................................... 24 Paragraaf 3.2 – Constructen ............................................................................................................. 26 Hoofdstuk 4 - Resultaten ...................................................................................................................... 29 Paragraaf 4.1 - Welke journalistieke media consumeren jongeren?................................................ 29 Paragraaf 4.2 – Welke programma’s vinden jongeren objectief? .................................................... 32 Paragraaf 4.3 – Wat vinden jongeren goede journalistiek als het gaat om objectiviteit? .............. .34 Paragraaf 4.4 – Analyse..................................................................................................................... 40 Hoofdstuk 5 - Conclusie ........................................................................................................................ 42 Hoofdstuk 6 - Discussie ......................................................................................................................... 45 Literatuur .............................................................................................................................................. 47 Bijlage 1 – Enquête ............................................................................................................................... 52 Bijlage 1 – SPSS Syntax ........................................................................................................................ 55
4
1 – Inleiding “Hoe zal het brein van Friso zich houden?”, kopte het NRC Handelsblad op zaterdag 18 februari 2012. Prins Friso was de dag daarvoor onder een lawine gekomen. Onder de kop stond een artikel van journaliste Jannetje Koelewijn waaruit op te maken leek dat het er helemaal niet zo ongunstig uitzag voor de prins. Koelewijn bleek toevallig in de buurt van het Oostenrijkse ziekenhuis waar de prins was opgenomen. Zij had via haar man, die emeritus neurochirurg was, informatie van een arts van het ziekenhuis gekregen. Hierna ontstond er grote ophef. ‘Jannetje Koelewijn’ was die zaterdag vier uur trending topic en de maandag erop besteedde zowel De Wereld Draait Door als Pauw en Witteman ruimschoots aandacht aan dit artikel.
Bijzonder was dat die ophef ging over de vraag hoe dit artikel ontstaan was en veel minder over de toestand van de prins. Er was grote verontwaardiging onder het publiek. Mensen reageerden heftig op fora en bij NRC Handelsblad werden abonnementen opgezegd. Een van de vele voorbeelden: “Het nieuws gaat over lijken” zegt ‘Rechtvaardigerechter’ op Geenstijl.nl. Bij De Wereld Draait Door zaten zowel Jannetje Koelewijn als hoofdredacteur Peter Vandermeersch aan tafel om uitvoerig te spreken hoe het artikel in de krant was gekomen (DWDD, 2012). Er werd besproken of het ethisch verantwoord was dat het medisch beroepsgeheim geschonden was. Daarnaast ging het ook over of het artikel journalistiek correct gemaakt was. Kun je een artikel op de voorpagina plaatsen op basis van één bron? Was er wederhoor gepleegd? En vooral: Waarom kon dit artikel niet wachten? Was de drang om te scoren zo groot geworden dat de journalistieke normen niet meer in acht werden genomen?
Een week later toonde het VARA-programma Rambam aan dat NRC Handelsblad zeker niet het enige medium was dat soms steken liet vallen. Uit een ‘wetenschappelijk’ onderzoek bleek dat CDA’ers het vaakst vreemd gingen. Verschillende media pakten het nieuws op: Pownews, Man bijt hond, Radio 538, Radio Veronica en de gratis kranten Sp!ts en Metro. Het ‘onderzoek’ bleek door Rambam te zijn uitgevoerd met een sjoelbak. Sp!ts citeerde het nep persbericht zelfs verkeerd. Volgens Rambam namen media het bericht letterlijk van elkaar over en werden de feiten dus niet goed gecheckt (Rambam, 5 maart 2012).
In de herfst van 2012 zond de omroep Human en serie uit onder de titel Medialogica. Zes afleveringen over leugens en halve waarheden in de journalistiek. Ook daarin werd duidelijk dat media vaak zonder te checken verhalen van elkaar overnemen. Daarnaast kwam De Groene
5
Amsterdammer in het najaar met een special over media. Opnieuw werd er een veelal somber beeld geschetst. Journalisten staan zo onder druk dat journalistieke normen vaak niet meer nageleefd kunnen worden (Prenger, 2012).
Het blijkt wel uit alle aandacht in de media dat journalisten zelf zich erg druk maken om deze ontwikkeling. Maar hoe zit het met het publiek? Voor deze ‘relletjes’ en uitzendingen kon je in de veronderstelling zijn dat het publiek en met name jongeren niet al te geïnteresseerd was in hoe nieuws verkregen en verwerkt werd. Tot dat moment was er namelijk niet een duidelijke reactie van het publiek geweest. Maar uit de reacties op Twitter en online fora blijkt wel dat mensen zich zeker druk maken om deze ontwikkeling.
Jongeren tussen de 15 en 19 jaar besteden gemiddeld 5,5 uur per dag aan media (Qrius, 2011). Als jongeren zoveel bezig zijn met media, maken zij zich dan ook druk hoe de inhoud van die media vergaard wordt? Uit kijk- en leesonderzoek blijkt dat jongeren steeds minder kranten lezen en journalistieke programma’s kijken (Stichting Kijkonderzoek, 2012). Steeds halen zij hun informatie van het internet en laten zij de klassieke media links liggen.
Jongeren hebben een heel ander mediapatroon dan ouderen. Jongeren ‘snacken’ of ‘grazen’ de hele dag door kleine stukjes nieuws (Costera Meijer, 2006; Drok & Schwarz, 2009). De zogenoemde Google-generatie pikt hier en daar wat nieuws of informatie op (Goldman, Booker & McDermott, 2008). Mindich (2005) zegt zelfs dat het zoeken naar jongeren die het nieuws volgens is als het spelletje ‘Waar is Waldo?’. In elke groep is er wel een maar je moet heel goed zoeken.
Hoe kritisch zijn jongeren eigenlijk als het gaat om journalistiek? Wat verwachten ze en wat vinden ze goed? Over de Google-generatie wordt zeker niet altijd positief gesproken. Als het om informatie verzamelen gaat zouden zij niet erg kritisch zijn. Volgens Blanken (2009) zien jongeren bijvoorbeeld het nut van experts niet. Zij hebben geen woningmakelaar, relatiebemiddelaar of dagbladjournalist nodig, zij zoeken informatie wel op internet op. Uit onderzoek onder Vlaamse jongeren blijkt dat een groot deel van de 16- tot 18-jarigen helemaal niet geïnteresseerd is in binnenlands, buitenlandse, economisch of politiek nieuws (Raeymaeckers, 2003). Vele andere wetenschappers nemen ook aan dat jongeren geen interesse hebben in nieuws en zich minder druk maken over de nationale problemen (Jones 2008; Mindich, 2005; Patterson, 2007; Quigley, 1999 in Marchi, 2012). De vraag is natuurlijk of dit zo is. Dit onderzoek zoekt antwoord op de vraag in hoeverre jongeren belang hechten aan objectiviteit in de journalistiek. Velen zien objectiviteit gezien als norm, ervaren
6
jongeren dat ook zo? Bovendien wordt er antwoord gezocht op de vraag in hoeverre jongeren die mening toepassen als zij hun media kiezen.
Een onderzoek heeft altijd beperkingen. Aangezien dit een doctoraalscriptie is, was er een redelijke beperking in tijd en middelen. Door deze restrictie is er een aantal keuzes gemaakt. Zo beperkt dit onderzoek zich tot televisieprogramma’s. Volgens Drok en Schwarz (2009) is televisie voor jongeren nog steeds de belangrijkste bron voor nieuws en informatie, op ruime afstand gevolgd door achtereenvolgens radio en de gratis krant. Daarom is televisie het interessantste medium om in dit kader te onderzoeken. Tevens is de doelgroep afgebakend. In dit onderzoek zijn alleen studenten (van de Universiteit van Amsterdam) meegenomen. Ook deze keuze is ingegeven door een beperking in tijd en middelen.
Er is in Nederland weinig onderzoek gedaan naar wat jongeren nu precies weten en vinden van journalistieke media. Daarom is het interessant om wetenschappelijk te onderzoeken wat jongeren in Nederland goede journalistiek vinden. Mogelijk vinden jongeren objectiviteit geen noodzaak. Daarnaast is het interessant om te analyseren of zij die mening over journalistiek ook toepassen bij het kiezen van hun media. Costera Meijer (2006) constateert dat jongeren vaak het ene programma goed vinden maar uiteindelijk toch liever naar een ander programma kijken. De vraag die in dit onderzoek zal worden beantwoord worden is: ‘In hoeverre is er een verband tussen wat jongeren goede journalistiek vinden en de media die zij consumeren?’ Deze vraag is op te delen in de volgende deelvragen:
1. Welke journalistieke programma’s consumeren jongeren? 2. Welke programma’s vinden jongeren objectief? 3. In hoeverre vinden jongeren dat de journalistiek objectief moet zijn? Om hoofdvraag en deelvragen te beantwoorden is gekozen voor een kwantitatieve benadering. Costera Meijer heeft in 2006 een groot explorerend onderzoek naar jongeren en nieuws gedaan. Zij koos voor haar onderzoek een kwalitatieve methode. Met dit onderzoek zal worden gekeken of het idee dat jongeren andere programma’s kijken dan zij goede journalistiek vinden statistisch onderbouwd kan worden. Naast wetenschappelijke interessant is dit onderzoek ook maatschappelijk relevant. De journalistiek verkeert in een crisis. Door de komst van onder meer teletekst, internet en gratis kranten is het voor mensen steeds minder gewoon geworden om te betalen voor journalistieke informatie. Daarnaast blijkt uit eerder genoemde cijfers dat jongeren steeds minder kranten lezen en journalistieke programma’s kijken. Journalistiek heeft een bijzondere plaats in de 7
democratische staatsvorm. Zij zijn de ‘waakhond’ van de democratie, controleren de trias politica en informeren de burgers hierover. Maar wat als de (toekomstige) burger hier niet meer naar luistert? Om aan de vermeende verminderde interesse van jongeren in journalistieke programma’s iets te kunnen veranderen is het van belang om te weten wat jongeren willen van journalistiek. Zo kan er ingespeeld worden op hun verlangens. Kranten, radio- en televisieprogramma’s zijn daarom zeer geïnteresseerd hoe zij kijkers en lezers (terug) kunnen winnen.
Om een antwoord te geven op de hierboven beschreven hoofdvraag en deelvragen zal er in het eerste hoofdstuk worden gekeken naar wetenschappelijke literatuur om zo onderbouwde hypotheses op te stellen. In de eerste paragraaf van het theoretisch kader zal worden ingegaan op hoe het objectiviteitideaal in de journalistiek ontstaan is. De volgende paragraaf gaat in op de kritiek op de journalistiek (en dit ideaal). In de laatste paragraaf wordt besproken welke positie jongeren innemen in dit debat. In het derde hoofdstuk worden de methoden en technieken die gebruikt zijn toegelicht. In dit hoofdstuk worden ook de betrouwbaarheid, validiteit en generaliseerbaarheid van het onderzoek besproken. In hoofdstuk 4 staan de resultaten van het onderzoek centraal. In de conclusie wordt antwoord gegeven op de hoofdvraag en worden de belangrijkste resultaten samengevat. Ten slotte is er in de discussie te lezen in hoeverre dit onderzoek antwoord heeft gegeven op de vragen die gesteld zijn. Ook zullen in de discussie suggesties voor nader of vervolgonderzoek worden gedaan.
8
2 – Theorie
Dit onderzoek richt zich op de verhouding tussen journalistiek en jongeren. Zoals uit de inleiding is gebleken, is het doel van dit onderzoek om erachter te komen in hoeverre jongeren de media consumeren die zij zelf ook als goede journalistiek aanwijzen. In dit theoretisch kader wordt op basis van literatuuronderzoek de hoofdvraag verder uitgediept. Uiteindelijk zullen voor de hoofdvraag en een aantal deelvragen hypotheses worden geformuleerd.
Journalistieke kwaliteit kan op verschillende aspecten worden beoordeeld. In dit onderzoek wordt gefocust op het objectiviteitideaal. Het eerste deel van dit hoofdstuk is gewijd aan hoe dit objectiviteitideaal tot stand is gekomen. In het tweede deel zal worden ingegaan op hoe begin 21ste eeuw kritiek ontstond rond de vraag of journalisten zich nog wel aan die norm (konden) houden. Het derde en laatste deel gaat in op de vraag welke positie jongeren innemen in de discussie rond objectiviteit en journalistiek.
2.1 Van opinie tot objectiviteit als ideaal Om in te kunnen gaan op de vraag wanneer objectiviteit een rol in de journalistiek ging spelen moet eerst worden gedefinieerd wat journalistiek precies is. Er zijn veel verschillende definities van journalistiek in de wetenschappelijke (en niet wetenschappelijke) literatuur besproken. In veel van die definities zit al een waardeoordeel of interpretatie van journalistiek verborgen. In een door de de Vereniging van Onderzoeksjournalisten (VVOJ) uitgegeven boek Investigative Journalism in Europe gaat Dick van Eijck in op die verschillende definities. Hij komt op de volgende definitie uit: “Journalism is truth-seeking storytelling, primarily serving citizens, without a legal foundation” (Van Eijck, 2005, p. 3). Deze definitie is volgens van Eijck definitie is niet geheel bevredigend maar “zet in elk geval de journalistiek voldoende apart van allerlei belendende disciplines als politiek, literatuur en wetenschap” (Van Eijck, 2006, p.1)
Nu de definitie van journalistiek duidelijk opgesteld is kan worden gekeken naar de vraag wanneer het beroep journalist voor het eerst in Nederland uitgevoerd werd. In de middeleeuwen en waarschijnlijk ook al daarvoor waren er mensen die rondtrokken en (nieuws)verhalen vertelden. In Nederland ontstonden in de zeventiende eeuw de eerste kranten (Schneider, 1979). Deze ‘couranten’ kwamen vaak een- of tweemaal per week uit en bestonden uit handelsoverzichten, familieadvertenties en korte gestandaardiseerde nieuwsberichten (Duiveland, 1924; Wijfjes, 2004).
9
In de achttiende eeuw werd het maatschappelijk debat voornamelijk gevoerd in koffiehuizen (Habermas, 1962). In deze koffiehuizen discussieerde mensen er over allerlei verschillende onderwerpen. Langzaam nam de journalistiek de rol van deze discussieplekken over (Broersma, 2009). Naast dat journalisten de vertellers van het nieuws waren gingen zij ook een belangrijke rol spelen in het maatschappelijk debat.
Met het ontstaan van het beroep journalist begon ook de discussie over de kwaliteit van de journalistiek (Van der Wurff & Schönbach, 2011). Journalisten deden verslag van het maatschappelijk debat en nieuws en het was voor de lezer van belang dat dit ook daadwerkelijk zo had plaatsgevonden. Het publiek verlangde van de journalisten dat zij de waarheid beschreven. In de negentiende eeuw zocht men naar een manier waarop journalisten dat verlangen van de maatschappij zouden kunnen vervullen. Al snel werd er aangenomen dat er niet één waarheid bestond en de weergave hiervan ook niet van de journalist verlangd kon worden. Daarom werd dit begrip al snel vervangen voor waarachtigheid (Van der Wurff & Schönbach, 2011).
In de periode van internationale onrust in Europa tussen 1780 en 1815 werd de basis gelegd voor de opvatting dat het oogmerk van een krant vooral gelegen was in een herkenbare politieke stellingname (Wijfjes, 2004). In die tijd, zeker vanaf 1850, kon er nog niet gesproken worden over een onafhankelijke pers. Vaak werden journalisten door invloedrijke personen betaald om bepaalde artikelen in hun krant te schrijven. In een terugblik van journalist O.J.B. Beresteijn schrijft hij over deze tijd: “vele heeren van Staat hielden er behalve hun koetsier en huisknecht, er dikwijls ook een lijfjournalist op na, die in de keuken een kop koffie en een boterham kreeg, en van zijn heer de ‘aanwijzingen’ ontving voor de courant” (Beresteijn, 1908 in Wijfjes 2004, p. 15).
In de negentiende eeuw begon de dagbladmarkt door de invoering van de rotatiepers sterk te groeien (Van den Berge, 2005). Vanaf eind achttiende eeuw was in de Nederlandse journalistiek de reflectieve of opiniërende stijl veel voorkomend. Deze stijl was ook in de rest van Europa gangbaar (Broersma, 2009). In Amerika ontstond een andere stijl. Verschillende dagbladen in de Verenigde Staten presenteerden zich als neutraal (Wijfjes, 2004). Ook veranderde in de VS de vorm van nieuwsvertelling. Waar eerst de verhalen chronologisch werden verteld, begonnen verhalen nu met de antwoorden op de vragen wat, wie, waar, wanneer en hoe. Deze ‘omgekeerde nieuwspiramide’ zorgde ervoor dat de journalistiek in Amerika in het domein van feitelijkheid en objectiviteit kwam (Wijfjes, 2004). In Amerika was veel eerder dan in Europa objectiviteit de norm. Mindich (1998)
10
schrijft over objectiviteit in de Amerikaanse journalistiek: "If American journalism were a religion, as it has been called from time to time, its supreme deity would be objectivity" (p. 1).
In Nederland raakten media verbonden met verschillende zuilen, instituties of politieke partijen (Van Vree, 2002). Voor de Eerste Wereldoorlog was het niet vreemd dat een krant kritiekloos en verheerlijkend over de voormannen van de eigen zuil schreef (Langeveld, 2002). Hoofdredacteuren in Nederland vonden dat de waarheid niet besloten lag in een ‘objectieve’ opsomming van feiten zoals de Amerikanen dat deden (Wijfjes, 2004). Zo schreef de hoofdredacteur van De Standaard, Abraham Kuyper, elke dag op de voorpagina een commentaar (Wijfjes, 2004). Later werd het omroepbestel voor radio en televisie zo ingericht dat er voor elke zuil een omroep was. Op die manier kon die omroep een groep vertegenwoordigen in het publieke debat en de zuil voorzien van informatie (van den Heuvel, 1995).
In de loop van de twintigste eeuw is de informerende en objectieve stijl in de journalistiek steeds dominanter geworden in Nederland. Deze journalistieke stijl wordt gedefinieerd door de strijd voor openbaarheid (Broersma, 2009). De journalist moet alles doen om de waarheid boven water te krijgen. Om die waarheid te benaderen moet er zo objectief mogelijk verslag worden gedaan. Het verslag mag niet gekleurd worden door de mening van de journalist. Om in de buurt te komen van het objectiviteitideaal worden er verschillende vormconventies en technieken door journalisten gebruikt. DeFleur en Dennis (1991) delen het doel om objectief bericht te geven op in drie kleinere ambities of doelen. Ten eerste moet de journalist feiten van meningen scheiden. Ten tweede moet nieuws afstandelijk en zonder emotie gebracht worden. Ten derde moet de journalist streven naar eerlijkheid en balans door de twee kanten van een verhaal vertellen op zo’n manier dat het volledigheid in informatie geeft aan het publiek. Zo ontstaat er een objectief en neutraal verhaal.
In de jaren zeventig ontzuilden de Nederlandse kranten, weekbladen en omroepen (Van Vree, Vos, Wijfjes & Bardoel, 2003). Zo schrapte De Volkskrant in 1965 de ondertitel ‘katholiek’ en besloot Trouw een meer algemeen-christelijke koers te varen (Van Vree et al, 2003). “Het instrumentele gebruik van media door de politiek en het maatschappelijke middenveld plaats maakte voor een autonome hantering van professionele normen” (Wijfjes, 2004, p. 330). Toentertijd werd deze nieuwe koers nog niet vastgelegd in regels of statuten (Wijfjes, 2004).
Wel waren er verschillende andere vormen van professionalisering in het veld te zien. Zo werd er in 1960 de Raad voor de Journalistiek opgericht. Bovendien was er in 1954 Declaration on the Principles
11
of the Conduct of Journalists ofwel de Code van Bordeaux opgesteld (Kovačič & van Putten, 2011). Hierin stond dat de waarheid de eerste plicht is van de journalist. Wat precies de waarheid is en hoe de waarheid gebracht moet worden, werd niet beschreven. Daarnaast professionaliseerde de journalistiek op een ander vlak. Omdat de journalistiek een steeds groter en beter opgeleid publiek moest dienen, kwam er een grotere vraag naar goedopgeleide journalisten. In 1965 werd eerste vakopleiding voor journalistiek in Utrecht opgericht (Wijfjes, 2004).
In de jaren zeventig waren veel van de banden met de traditionele zuilen doorbroken. In plaats daarvan ontstond er een geëngageerde journalistiek. Engagement was in die tijd geen zonde maar eerder een deugd. Veel journalisten waren links. Zij stelden zich kritisch op en wilden veranderingen in de maatschappij wilden bewerkstelling (Van den Broek, 2002). De Volkskrant nam in haar redactiestatuut op dat zij ontwikkelingen wilden bevorderen “die de belofte inhouden voor een menswaardigere samenleving” (Van den Broek, 2002, p. 71). De Telegraaf en het Algemeen Dagblad daarentegen positioneerde zich als neutraal. Linkse journalisten zagen deze kranten echter als ‘rechts’ of ‘commercieel’. In die tijd vormde die dagbladen dan ook een steun in de rug voor de VVD (Van den Broek, 2002).
In de jaren daarna was er een overgang van de opiniërende reflectieve stijl naar de informerende objectieve stijl in Nederland te herkennen. Er zijn verschillende verklaringen voor de overgang. Schudson (2001) meent dat die te maken heeft met het opereren van journalisten in de publieke sfeer. Journalisten kunnen door het publiek worden gecontroleerd en aangesproken op hun werk. Om zich tegen het publiek te ‘wapenen’ is het voordelig om de ‘waarheid’ te verkondigen. Objectiviteit wordt als methode gebruikt om te compenseren voor de onmogelijkheid om de waarheid te vertellen (Donsbach & Klett, 1993).
Daarnaast is er ook een commercieel voordeel om zo objectief mogelijk nieuws te maken (Schudson, 2001). Met een objectief verhaal kan de grootste groep mensen worden aangetrokken. Een verhaal dat vanuit een bepaald kader verteld wordt, zal altijd een deel van het publiek uitsluiten. Een objectief verhaal is voor iedereen aanvaardbaar en sluit in principe geen mensen uit. Commercieel is het een goed idee om een verhaal van verschillende kanten te belichten. Dat bleek uit het verdwijnen van media die niet meegingen in de trend van de objectieve neutrale journalistiek. Veel dagbladen die nog een zuil vertegenwoordigden en de interpretatieve koers beleven varen, gingen failliet. Zo legde de katholieke dagbladen De Maasbode en De Tijd, het sociaal-democratische Het Vrije Volk en een groot aantal – veelal verzuilde – regionale kranten het loodje (Van Vree et al,
12
2003). Kranten die wel bleven bestaan maakten zich los van de banden met de zuil die zij eerder hadden. De overgang van de meer reflectieve naar een informerende stijl kan volgens Broersma (2009) worden gezien als een strategie om meer autonomie ten opzichte van andere beroepsvelden te werven. “De professionalisering van journalistiek, die werd gevoed door commerciële groei, deed journalisten een eigen plaats opeisen onafhankelijk van politiek, economie of literatuur. Journalistiek werd een vak” (Broersma, 2009, p. 7).
Vanaf 1980 was de informerende objectieve journalistiek in Nederland de standaard geworden (Broersma, 2009). Deze vorm van journalistiek wordt wel de moderne nieuwslogica genoemd (Barnburst & Wartella, 1991; Costera Meijer, 2006).“Hiermee werd objectiviteit, neutraliteit of een buitenstaanderperspectief een nieuw handelsmerk voor de journalistiek” (Deuze, 2004, p. 85). “Alle hoofdredacteuren, van links tot rechts, koesterde objectiviteit als het hoogste ideaal, daarbij steevast vermeldend dat het slechts om een streven ging” (Wijfjes, 2004, p. 344). Wijfjes (2004) schreef in zijn boek Journalistiek in Nederland 1850-2000 dat alle hoofdredacteuren in die tijd vonden dat het standpunt alleen in het commentaar en de opiniërende stukken mocht doorklinken.
2.2 Journalistiek onder vuur “De leugen regeert”. Het is inmiddels een bekend en veel herhaald citaat van koningin Beatrix. De koningin gebruikte deze uitdrukking tijdens een gesprek met het Genootschap van Hoofdredacteuren in 1999 (Nijenhuis & Oosterveen, 1999). Volgens koningin Beatrix was de journalistiek die afgelopen twintig jaar behoorlijk achteruit gegaan. Naar haar inzien klopten de feiten niet meer en was er vaak geen sprake meer van weerwoord (Brants, 2011). De schuld legde de koningin bij de commercie (Nijenhuis & Oosterveen, 1999). “Scoops en goede verkoopcijfers waren belangrijker geworden dan de zorgvuldigheid in de waarheidsvinding” (Brants, 2011, p. 4). Achteraf gezien lijkt de uitspraak van de koningin het startsein voor de hevige kritiek op de journalistiek die in de 21ste eeuw zou komen.
In paragraaf 1 was te lezen dat rond 1980 de objectieve journalistiek, ofwel de moderne nieuwslogica, de norm was geworden. In de twintig jaar hierna ontwikkelden de media zich snel. Op 1 april 1980 startte de NOS met teletekst (Van der Loo & Slaa, 1982). In Europa werden de eerste commerciële omroepen toegelaten (Carey, 1995). RTL-Véronique, de eerste commerciële Nederlandse televisiezender, was vanaf 1992 op de Nederlandse tv te zien (WRR, 2005). Misschien wel de grootste verandering voor de journalistiek werd in 1991 ontwikkeld: het world wide web. 13
Deze technologische vooruitgang bracht grote veranderingen met zich mee. In de wetenschap wordt deze technische revolutie in het gebruik van communicatiemiddelen ook wel de omslag van een moderne naar een postmoderne maatschappij genoemd (Costera Meijer, 2006).
2002 was geen goed jaar voor de naam van de journalistiek in Nederland. In april van dat jaar publiceerde het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) een rapport over Srebrenica. Volgens het NIOD hadden de media hun werk tijdens de oorlog niet goed gedaan. “Te veel moraal, te weinig feiten, te veel standpunten, te weinig analyse, te veel emotie” (Wieten, 2002, p. 100). Over het algemeen was er een eenzijdig beeld van een ingewikkelde situatie gebracht: ‘good guys’ (Bosnische moslims) tegen ‘bad guys’ (Serviërs) (Ruigrok, De Ridder & Scholten, 2005). Journalisten gaven later openlijk toe dat zij fouten hadden gemaakt (Wieten, 2002).
Nog geen twee maanden later was er een enorme piek in de kritiek op de journalistiek. Weer ging het over de objectiviteit van de journalistiek. Deze eruptie van kritiek vond plaats na de moord op politicus Pim Fortuyn. Fortuyn gaf voor zijn dood vaak aan dat hij vond dat hij door de media gedemoniseerd werd (Jensen, 2002). Meteen na de moord werden er vragen gesteld over hoe de journalistiek in Nederland de politicus benaderd hadden. Achteraf stelt Ellemers (2002) dat journalisten inderdaad partijdig waren geweest en zelfs demoniseerden. Opnieuw gaven journalisten openlijk toe dat zij niet goed hun werk hadden gedaan (Ellemers, 2002). Arendo Joustra, hoofdredacteur van de Elsevier, schreef in De Journalist dat de media niet alleen Pim Fortuyn hadden gedemoniseerd, lui en gemakzuchtig waren geweest maar ook dat de acht jaren voor de dood van Fortuyn slechte journalistiek hadden bedreven: anders was Fortuyn nooit zo groot geworden (Joustra, 2002).
Uit een onderzoek van Sarah Sylbing (2007) bleek dat zowel AT5, NOVA als het NOS Journaal na de dood van Fortuyn een nieuwe weg zijn ingeslagen. Hoofdredacteur van het NOS Journaal Hans Laroes realiseerde zich na de dood van Fortuyn dat het programma voor de moord te vaak het gedrag van allochtonen had vergoelijkt (Sylbing, 2007). Mark Deuze (2002) schrijft in zijn artikel genaamd Gekleurd nieuws, journalistiek voor de multiculturele samenleving dat de eenzijdige berichtgeving voornamelijk te maken had met eenzijdige samenstelling van redacties waarin blanke mannen overheersen.
Na de dood van Pim Fortuyn en de verkiezingen van 2002 bracht de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, een onafhankelijk adviesorgaan van de regering, een rapport uit onder de naam
14
Medialogica uit. In dit rapport werd de media verweten dat zij door middel van framing de complexe realiteit tot nieuwswaardige verhalen reduceerden (Van Vree, Vos, Wijfjes & Bardoel, 2003). Verder stonden volgens de RMO emoties en persoonlijkheden steeds vaker centraal in het nieuws. Daarnaast stelden onderzoekers dat in de jaren voorafgaand aan de verkiezingen van 2002 er een interpretatieve journalistiek dat in Nederland was ontstaan. “Dit betekent dat journalisten niet alleen de nieuwsfeiten brengen, maar deze ook in toenemende mate voorzien van een interpretatie” (Van Vree et al, 2003). Het RMO (2003) stelt dat de ‘schuld’ voor de medialogica niet alleen bij de media gelegd kan worden. Een van de voornaamste redenen voor het ontstaan van medialogica die het RMO (2003) aanwijst is de commercialisering van de media.
“De kritiek op het functioneren van de media heeft de laatste jaren orkaankracht aangenomen” vatten Brants en Van Praag in 2005 samen (2005, p.1). Die kritiek komt van allerlei kanten: publiek, politici, wetenschappers en ook journalisten zelf. En die kritiek zal in de jaren daarop alleen verder toenemen.
De kritiek kwam niet alleen van buiten. In het boek Het zijn net mensen: beelden van het MiddenOosten schreef journalist Joris Luyendijk een kritisch betoog over de schijn van objectiviteit in de media (Luyendijk, 2006). Luyendijk was correspondent in het Midden-Oosten voor onder andere de NOS. Hij beschreef in zijn boek de gang van zaken in de journalistiek in een conflictgebied. Luyendijk legt de lezer uit dat het naar zijn idee onmogelijk is om een objectief waarheidsgetrouw verhaal uit zo’n regio te vertellen. Hij vindt dat nieuws zich veelal richt op opvallende buitensporige zaken en dat een goed achtergrondverhaal veel moeilijker te verkopen is. Hierdoor ontstaat er een verstoort beeld van de werkelijkheid (Luyendijk, 2006). Daarnaast stipte Luyendijk de voorlichtingbussiness aan. Sommige partijen zijn veel beter vertegenwoordigd in de media en ook dit zorgt voor een onevenwichtig beeld. Door het publiek werd dit boek goed ontvangen, er zijn inmiddels twaalf herdrukken verschenen (Broersma, 2010, ANP, 2012).
Onder collega’s wekte Luyendijks boek een scala aan reacties op: van kritiek, afwijzing en minachting tot lof en erkenning (Bogaerts, 2010). Door tegenstanders werd hij onder andere een ‘nestbevuiler’ genoemd. Journalistiek is ook geen wetenschap vonden zij (Hoogstraten & Jinek, 2008). Hoewel veel journalisten inzien dat zij inderdaad maar een deel van de werkelijkheid kunnen laten zien, vinden zij dat bij de journalistiek horen (Broersma. 2010). Maar genoeg collega’s waren het met Luyendijk eens: in 2006 werd Luyendijk uitgeroepen tot Journalist van het jaar.
15
In 2008 kwam er opnieuw een grote golf van kritiek op de media. Met het boek Flat Earth News, of in het Nederlands vertaald: Gebakken Lucht, luidde de Britse onderzoekjournalist Nick Davies de noodklok. Davies’ visie op de journalistiek sloeg in als een bom. De ondertitel van het boek: “Een topjournalist ontmaskert de leugens, verdraaiingen en propaganda in de wereldwijde media”. Het boek is een kritische analyse van de Britse (kranten)journalistiek aangevuld met wetenschappelijk onderzoek. In zijn boek gaf Davies (2008) aan dat de journalistiek niet meer doet waar zij zegt voor te staan. Steeds minder wordt er zelf onderzoek gedaan en feitelijkheden goed gecheckt. Dat komt volgens Davies omdat journalisten steeds minder tijd hebben. Uit onderzoek bleek dat journalisten in Groot-Brittannië sinds 1985 drie keer zoveel ruimte moeten vullen. Wat Davies opviel was dat de PR-business en de persbureaus grote invloed hebben op de journalistiek. Uit onderzoek van de universiteit van Cardiff bleek dat 60 tot 70 procent van alle artikelen in de Britse kranten geheel gebaseerd zijn op persberichten. Ongeveer 20 procent was gedeeltelijk gebaseerd op bronnen vanuit de public relations business. Maar twaalf procent van alle artikelen was gebaseerd op originele eigen verhalen. Bovendien meldden de onderzoekers van de universiteit van Cardiff dat van zeker driekwart van de onderzochte artikelen de feiten niet gecheckt leken (Davies, 2008). Een belangrijk probleem dat Nick Davies (2008) wil aankaarten, is dat de journalistiek niet objectief is. Davies betoogt dat de media vaak alleen de gezichtspunten van machtige groepen in de maatschappij weergeeft. Objectiviteit in de media noemt Davies “a classic Flat Earth tale” (p. 111). Als een dergelijk groot deel van de artikelen in kranten gedeeltelijk of geheel overgenomen zijn vanuit persberichten kan de media objectiviteit of neutraliteit niet garanderen. Hij gaat nog verder: steeds meer journalisten zouden zich op de vlakte houden en zouden zich verschuilen achter de norm van objectiviteit. Om het nieuws te verkopen moet het verhaal bij veel mensen aanslaan en zal het verhaal waarover eensgezindheid is schreven worden. ‘Moeilijke’ verhalen, zoals kritische artikelen over de Irakoorlog, worden hierdoor tegen gehouden. Davies meent dat de journalisten vandaag de dag helemaal niet objectief zijn maar neutraal. “Media managers (…) enjoy the comfort of life behind the myth of objectivity. It allows them to pretend that they have a special claim to the truth. In reality, what they generally promote is not objectivity at all. It’s neutrality, which is a very different beast” (Davies, 2008, p. 112). Journalisten vertellen twee kanten van het verhaal maar vertellen niet de waarheid, die moet de lezer of kijker zelf maar uitzoeken. Op deze manier zegeviert niet de waarheid maar wat de grootste groep consumenten wil horen. Davies is van mening dat het ‘beide kanten van het verhaal laten zien’ als laatste redmiddel zou moeten worden gebruikt en niet als hoofddoel. Deze visie op de journalistiek werd eerder door Costera Meijer (2006) de postmoderne logica genoemd. Volgens postmodernisten bestaat
16
objectiviteit niet en zal het streven daarnaar zorgen voor eenheidsworst: “Objectiviteit is dood, lang leve de meerstemmigheid.” (Costera Meijer, 2006, p 146). Net als koningin Beatrix en de onderzoekers van de RMO ziet ook Davies de vergaande commercialisering als reden voor de vervlakking van de journalistiek. Die commercialisering en verharding van concurrentie was mede veroorzaakt door de technische ontwikkelingen dit zich in de jaren daarvoor hebben voorgedaan. Ontwikkelingen als teletekst en internet zorgden ervoor dat consumenten meer en meer gewend raakten aan het feit dat informatie gratis kon zijn. Waarom betalen voor een krant als alles ook op internet te lezen is? De harde concurrentie zorgde er op haar beurt weer voor dat informatie steeds goedkoper moest worden. Het zelf maken van een verhaal of het goed checken van feiten kost geld en daarom werd er steeds vaker vertrouwd op persbureaus. Verhalen die veel mensen willen horen worden beter verkocht en daarom werden deze ook meer geschreven. Aangezien journalisten steeds minder tijd hebben om hun werk te doen, kreeg de PRbranche steeds meer grip op wat de journalistiek. Hiermee nam de objectieve en neutrale rol van de journalist af. Flat Earth News is gebaseerd op de Britse journalistiek. Davies (2009) heeft laten weten dat hij ervan overtuigd is dat de zijn stellingen en onderzoeksresultaten in de rest van de ontwikkelde wereld dezelfde bevindingen zou geven. Hoewel Broersma (2009b) problemen met de Nederlandse journalistiek ziet, betoogt hij dat Davies’ uiteenzetting niet één op één transponeerbaar is naar de Nederlandse situatie. “De Britse pers is van oudsher veel marktgerichter dan de Nederlandse. En de politieke kleur van een dagblad wordt daar veel meer ingezet als een pragmatisch marketinginstrument waarmee kranten zich positioneren op de lezersmarkt” (Broersma, 2009b, p. 25). De tegenstanders van Davies kunnen worden geschaard onder klassieke modernisten. Objectiviteit is volgens hen geen realistische norm maar wel ideologisch het beste uitgangspunt. De toon van de journalistiek moet volgens hen wel neutraal zijn en nieuws moet vanuit een buitenstaanderperspectief worden gebracht (Costera Meijer, 2006). Het boek van Davies gaf een impuls aan onderzoek naar de invloed van PR in de journalistiek. Uit onderzoek van Prenger, Van Valk, Van Vree en Wal (2011) bleek dat ook de journalistiek in Nederland onder druk staat. De onderzoekers van het boek Gevaarlijk spel analyseerden de communicatiesector in Nederland. Daaruit bleek dat er tien keer meer mensen in de communicatiebranche werkten dan in de journalistiek. Daarnaast studeren er elk jaar veel meer mensen af in de communicatiewetenschappen dan in de journalistiek. In Nederland professionaliseerde en groeide de communicatiesector explosief terwijl de professionele
17
onafhankelijke journalistieke sector in zwaar weer verkeerde (Prenger et al, 2011). De onderzoekers concluderen dat hiermee ook in Nederland de objectieve rol van de journalist afneemt. In paragraaf 1 was te lezen dat de commercie medeverantwoordelijk is voor het objectiever en neutraler worden van de journalistiek. Later werd de commercie als de grote boosdoener bestempeld omdat zij er voor zou zorgen dat journalisten zich niet altijd meer aan hun eigen normen en waarden kunnen houden. Met de technische ontwikkelingen veranderde de maatschappij en daarmee ook de journalistiek in Nederland. Deze veranderingen zorgden er ook voor dat er anders naar de idealen van de journalistiek werd gekeken. De moderne kijk op journalistiek verlangt een objectieve, neutrale en afstandelijke blik op de wereld (Barnhurst, & Wartella, 1991). Postmodernisten geloven niet in objectiviteit of neutraliteit en vinden dat dit het leven uit de journalistiek haalt en reduceert tot één vaag perspectief (Costera Meijer, 2006). In de discussie over de rol van de journalistiek spelen journalisten zelf vaak een hoofdrol. Er is nog relatief weinig onderzoek gedaan naar hoe het publiek kijkt naar dit dilemma. Dit onderzoek richt zich op jongeren. In de volgende paragraaf wordt de summiere literatuur over wat jongeren vinden van objectiviteit in de journalistiek beschreven. 2.3 – Jongeren: modernisten of postmodernisten en betrokken of ongeïnteresseerd? In paragraaf 1 was te zien dat er in Nederland in de loop tijd het moderne objectiviteitideaal steeds groter en belangrijker werd. Maar door technische ontwikkelingen veranderde de samenleving en dus ook de journalistiek. Sinds het begin van de 21ste eeuw is er veel kritiek op hoe journalisten in Nederland hun werk doen. Verder ontstond er een ‘nieuwe’ manier om naar objectiviteit te kijken: de postmodernistische logica. Dit onderzoek richt zich op jongeren en wat zij van objectiviteit in de journalistiek vinden. Zijn jongeren modernisten of postmodernisten? En in hoeverre passen zij hun mening over journalistiek daadwerkelijk toe bij hun mediagebruik?
Sinds 1996 herkent het Pew Research Center (2012) een trend dat jongeren hun nieuws minder via de televisie consumeren. Ook in Nederland kijken mensen gemiddeld nog elk jaar meer televisie en is er een trend in het minder gebruiken van de televisie door jongeren zichtbaar (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2010). Vanuit die wetenschap is de vraag ontstaan waarom jongeren minder televisie kijken.
Omdat de NOS als doel heeft een gevarieerd publiek van nieuws te voorzien zijn zij geïnteresseerd in wat jongeren willen van nieuws op televisie. In opdracht van de NOS onderzocht Irene Costera Meijer wat jongeren van nieuws op televisie vinden en wat jongeren kijken. Het onderzoek heeft zij
18
in een boek onder de titel De toekomst van het nieuws uitgebracht. Costera Meijer (2006) deed een grootschalig explorerend kwalitatief onderzoek met veel verschillende methoden. Het onderzoek is door studenten uitgevoerd. Er is gebruik gemaakt van veel verschillende onderzoektypen zoals korte en diepte-interviews, het maken van moodboards en het schrijven van nieuwsbiografieën. Uit het onderzoek komt een gemengd beeld over jongeren en hun mening over journalistiek naar voren.
Een van de onderdelen van het onderzoek was dat jongeren werd gevraagd een moodboard te maken met daarbij de vraag: “Wat is goede journalistiek?”. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat jongeren vinden dat goede journalistiek betrouwbaar, objectief en onafhankelijk moet zijn (Costera Meijer, 2006). Yolande (27 jaar) heeft bijvoorbeeld een plaatje van een neushoorn op haar moodboard geplakt. Daarbij zegt zij: “Voor mij is goed nieuws als een neushoorn: aan de buitenkant grijs, solide en rustig (betrouwbaar en gebaseerd op feiten), maar in karakter zeer agressief, sterk en temperamentvol” (p. 34). Uit de moodboards die de jongeren gemaakt hebben blijkt volgens Costera Meijer dat neutrale (grijze), moderne programma’s worden beschouwd als goede journalistiek.
Verder herkent Costera Meijer dat jongeren erg merkgevoelig zijn. Zij vinden het NOS Journaal het beste. Het wordt gezien als een kwaliteitsproduct zoals een A-merk. Commerciële journalistieke programma’s zijn B-producten. Volgens Costera Meijer vinden jongeren nieuws op commerciële zenders van mindere kwaliteit omdat zij hun nieuws anders zouden selecteren. Volgens de jongeren komen bij de commerciële zenders vaker triviale onderwerpen voor. Hier kan de kritiek die in paragraaf 2 besproken werd herkend worden. Ook jongeren denken dat commercie een slechte invloed heeft op de journalistiek. Het NOS Journaal wordt door jongeren volgens Costera Meijer als objectief en betrouwbaar gezien. Door de NOS wordt het nieuws serieus gebracht en het is waar. Het NOS Journaal wordt zelfs beschreven als het ‘echte’ nieuws en andere programma’s zijn nep. Vooral hoogopgeleide jongeren zijn erg kritisch op de journalistieke programma’s.
Uit onderzoek van Drok en Schwarz (2009) is gebleken dat jongeren vinden dat een krant lezers breed moet informeren. Focusgesprekken wezen uit dat jongeren geen bezwaar hebben tegen het overnemen van informatie van persbureaus. Zij hebben als norm: ‘Als het maar klopt’. Een kwart van de onderzochte jongeren vindt de media bevooroordeeld. Driekwart is het hier dus niet mee eens. Uit de resultaten van Costera Meijer en Drok en Schwarz zou kunnen worden opgemaakt dat jongeren vooral de moderne logica aanhangen. Objectiviteit en neutraliteit zijn goed, feiten moeten op een serieuze manier worden weergegeven.
19
Costera Meijer (2006) beschrijft dat vrijwel alle jongeren in haar onderzoek vinden dat er niets hoeft te veranderen aan hoe het nieuws nu is. Nieuws wordt door een van de jongeren vergeleken met een bruine boterham. Lekker is het niet, maar het is wel goed voor je. Ook Buckingham (2000) ondervond dat jongeren niet bepaald houden van het kijken van nieuws op televisie. Vele studenten in zijn onderzoek gaven aan dat zij nieuws saai vonden en sommige keken het alleen omdat ‘er niks anders op televisie was’. Deze gegevens lijken moeilijk verenigbaar met wat Costera Meijer eerst stelt: objectief en neutraal nieuws is goed en er hoeft niets aan te veranderen: maar het is wel heel saai en ik kijk er liever niet naar.
Hoewel jongeren het verschil maken tussen goede en slechte journalistiek, sluit dat volgens Costera Meijer niet uit dat jongeren naar deze ‘slechtere’ programma’s wel kijken. “RTL Boulevard is geen echt nieuws, maar een ander nieuws. Het is leuk om te zien, omdat spel, humor, ironie en zelfspot belangrijke stijlingrediënten zijn” (p. 68). Jongeren kijken relatief weinig naar conventionele nieuwsprogramma’s en relatief veel naar licht nieuws zoals RTL-Boulevard en Man Bijt Hond (Costera Meijer, 2006). Het verschijnsel dat jongeren het ene programma goede journalistiek vinden en daar niet naar kijken en het andere programma slecht en er wel naar kijken noemt Costera Meijer de dubbele kijkparadox.
Vreemd is dat uit andere interviews blijkt dat er volgens jongeren geen objectiviteit bestaat. Volgens Costera Meijer is de waarheid hierdoor niet overbodig geworden maar laat zij zich niet reduceren tot een gezichtspunt. “Objectiviteit bestaat niet in hun ervaring en daarom zijn ze geneigd om zich niet te vereenzelvigen één standpunt, maar al zappend meerdere gezichtspunten ‘snacken’” (Costera Meijer, 2006, p. 74).
Al meer dan twintig jaar geleden opperden ook Barnburst en Wartella (1991) dat de journalistiek voor jongeren zou moeten veranderen naar een minder moderne stijl van journalistiek. “This style would necessarily provide a more subjective, personalized framework. In the place of the sterile ‘objectivity’ of modernism, it would assert the validity of the subjective experience of both journalist/writer and the reader/citizen” (Barnburst & Wartella, 1991, p. 208).
Marchi vond in 2012 vergelijkbare resultaten. De tieners in haar onderzoek gaven aan dat zij liever keken naar gekleurd nieuws dan naar objectief nieuws. Sommige van de jongeren die zij interviewden, vertelden dat zij verschillende gekleurde programma’s keken om zo de verschillende perspectieven te bekijken. Het feit dat de jongeren de moeite nemen om verschillende meningen te
20
‘proeven’, geeft volgens Marchi aan dat zij weldegelijk betrokken en geïnteresseerd zijn alleen in andere vormen van journalistiek dan ouderen.
Marchi (2012) grijpt terug op de discussie beschreven in paragraaf 2 en geeft aan dat ook jongeren zien dat de journalistiek in de laatste jaren van harde concurrentie heeft moeten inleveren op gebieden als objectiviteit, neutraliteit en feiten checken. Dat een gedeelte van de journalistiek toch blijft vasthouden aan het objectiviteitideaal vinden jongeren hypocriet. Velen geloven niet dat het nieuws betrouwbaar of waarheidsgetrouw is.
Een voorbeeld dat Marchi geeft uit een van de interviews, geeft aan dat de visie van jongeren aansluit op die van Nick Davies. Georgie (16) stelt dat verslaggevers objectiviteit gebruiken om onpartijdig over te komen. “In a news story, you can’t say certain things. Like you can’t point fingers and say, ‘Well, he screwed up the economy by overpaying everybody and making stocks crash.’ You have to be more ‘objective’ [sarcastic tone] about it, you have to say [mocking official voice], ‘This company crashed because of the ‘financial crisis.’” (Marchi, 2012, p. 256). Volgens Marchi voelde George zich boos en bedrogen omdat journalisten, naar zijn mening, niemand die verantwoordelijk is voor de financiële crisis hadden aangewezen en goed ondervraagd. De resultaten van Costera Meijer, Marchi en Barnburt en Wartella uitkomsten lijken een onderbouwing voor de stelling dat jongeren postmodernisten zijn.
In de literatuur komen verschillende resultaten naar voren als het gaat om de vraag of jongeren modernisten of postmodernisten zijn. Costera Meijer (2006) stelt uiteindelijk in haar synthese dat jongeren ‘eigenlijk’ een postmodernistische kijk op de journalistiek hebben. “Veel mensen en zeker de jongeren die we interviewden, combineerden een modern vocabulaire met een postmodern mediagebruik”. Jongeren zijn volgens haar opgevoed in die moderne logica en gebruiken daarom een modern taalgebruik. Ze denkt dat de vraagstelling van een van haar onderzoeken het moderne vocabulaire heeft uitgelokt. Vanuit een modern perspectief geredeneerd wordt een persoon die geen interesse heeft in nieuws namelijk als dom bestempeld. In onderzoek naar jongeren en nieuws ondervond Buckingham (2000) ditzelfde probleem. Hij dacht dat jongeren zich negatief door de interviewer beoordeeld voelden en hierdoor antwoorden gaven waarvan de jongeren dachten dat het volgens de interviewer het juiste of slimme antwoord zou zijn. Het is vanuit de moderne logica namelijk ‘vloeken in de kerk’ om bijvoorbeeld te zeggen dat nieuws je eigenlijk niet zo interesseert of dat je helemaal niet vindt dat nieuws neutraal en objectief zou moeten zijn.
21
Costera Meijer concludeert zelf dat jongeren postmodernisten zijn. Ze stelt dat de jongeren dit in haar onderzoek vaak niet durven te zeggen omdat zij een moderne taal bezigen als hun binnen een wetenschappelijke context naar hun ervaringen wordt gevraagd. Marchi (2012) ondervond dat jongeren sceptisch zijn over objectiviteit in de journalistiek en liever naar gekleurde programma’s kijken. In deze scriptie zal worden onderzocht of dit zo is. Door middel van een anonieme enquête zal worden gevraagd naar de mening van jongeren over het objectiviteitideaal. Omdat dit onderzoek met anonieme enquêtes wordt uitgevoerd, worden er in vele mindere mate sociaal wenselijk antwoorden verwacht. Dat betekent dat verwacht wordt dat als jongeren postmodernisten zijn, zij dit zullen aangeven in het onderzoek. Concreet in een hypothese betekent dat:
Hypothese 1: Jongeren zullen aangeven dat zij het oneens zijn met het moderne objectiviteitideaal.
Omdat jongeren in dit onderzoek aan zullen ‘durven’ geven dat zij niet een moderne kijk hebben op journalistiek is ook de dubbele kijkparadox van Costera Meijer verdwenen. Verwacht wordt dat jongeren meer naar onconventionele en minder objectieve of neutrale programma’s zullen kijken. Het is dus niet zo dat jongeren ongeïnteresseerd zijn, ze willen alleen iets anders van de journalistiek dan oudere mensen. Daarom wordt er wel een verband verwacht tussen het kijkgedrag van jongeren en de mening over objectiviteit in de journalistiek.
Hypothese 2: Er zal een verband zijn tussen het mediagebruik van jongeren en hun mening over objectiviteit in de journalistiek.
22
Hoofdstuk 3 – Methode De in hoofdstuk 2 geformuleerde hypotheses worden getoetst middels een enquête.
In dit
hoofdstuk wordt deze onderzoeksmethode beschreven. In de eerste paragraaf komt de steekproef aan bod. In de tweede paragraaf zal het meetinstrument besproken worden. Ten slotte worden de gebruikte statistische methodes in de derde paragraaf toegelicht. 3.1 Data De data zijn aselect afgenomen bij studenten van de Universiteit van Amsterdam. De dataset bevat 143 respondenten waarvan 55,9 procent vrouw is en 44,9 procent man. Op de Universiteit van Amsterdam is 57,9 procent van de studenten vrouw, de steekproef zit hier dus niet ver vanaf (UvAData, 2011). De respondenten uit dit onderzoek waren (op 31 december 2012) tussen de 30 en 17 jaar oud. De grootste groepen waren 23 jaar (11,9%), 22 jaar (13,3%), 21 jaar (14%) of 20 jaar (19,6%).
De steekproef is afgenomen op verschillende locaties van de universiteit. Om een gevarieerde steekproef te krijgen, zijn enquêtes uitgedeeld in het Binnengasthuis (Atrium/Mensa), het Amsterdams Medisch Centrum, de Oudemanhuispoort, het Sciencepark en het Roeterseiland. De verhouding in faculteiten in de steekproef is in tabel 1 te zien. Er is een lichte oververtegenwoordiging
van
respondenten
van
de
Faculteit
Maatschappij-
en
Gedragswetenschappen en een ondervertegenwoordiging van studenten van de Faculteit Geesteswetenschappen. Geen studenten van de Faculteit Tandheelkunde of Amsterdam University College vulden de enquête in maar aangezien deze faculteiten heel klein zijn is dat verwaarloosbaar. Vijf respondenten vulden de vraag over de faculteit niet (goed) in of gaven aan dat zij de lerarenopleiding volgden. Blijkbaar waren zij zich er niet van bewust dat deze opleiding onder de Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen valt. Uit deze gegevens blijkt dat de aselecte steekproef goed generaliseerbaar is voor de Universiteit van Amsterdam.
23
Tabel 1 – Frequenties en percentages van studenten per faculteita Faculteit
Steekproef
Universiteit van Amsterdam
Faculteit Economie en Bedrijfskunde
21 (14,7%)
4134 (12,9%)
Faculteit der Geesteswetenschappen
19 (13,3%)
7781 (24,2%)
Faculteit der Geneeskunde
10 (7,0%)
2513 (7,8%)
Faculteit Maatschappij- en
52 (36,4%)
9302 (28,9%)
19 (13,3 %)
3789 (11,8%)
17 (11,9 %)
3909 (12,2%)
Faculteit der Tandheelkunde
0 (0 %)
442 (1,4%)
Amsterdam University College
0 (0 %)
295 (0,9%)
Gedragswetenschappen Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Faculteit der Rechtsgeleerdheid
a.
N= 138
3.2 Meetinstrument Er is gebruik gemaakt van een korte enquête die op locatie is uitgedeeld en direct is afgenomen. Respondenten vulden de enquête zelf in (zie bijlage 1). De enquête is getest door vijf respondenten waarbij geen noemenswaardige opmerkelijkheden naar voren kwamen.
De enquête begint met een aantal vragen over het kijkgedrag naar journalistieke programma’s op de Nederlandse televisie. In het onderzoek zijn journalistieke programma’s die vaker dan een keer per week op de televisie komen meegenomen. Deze programma’s zijn Shownieuws, Pownews, De Wereld Draait Door, RTL Z Nieuws, Editie NL, Man Bijt Hond, RTL Boulevard, Pauw en Witteman, Vandaag de Dag, Een Vandaag, Nieuwsuur, NOS op 3, RTL Nieuws, Hart van Nederland en het NOS Journaal. In deze willekeurige volgorde zijn de programma’s opgenomen in de enquête.
De programma’s in dit onderzoek zijn niet allemaal even vaak op televisie te zien. Respondenten konden aangeven of zij het programma ‘nooit’, ‘een keer per week, ‘twee keer per week’ enzovoorts zagen. Voor deze antwoordcategorieën is gekozen omdat deze variabelen zo op intervalniveau gemeten worden (de intervallen zijn gelijk). Sommige respondenten gaven (mondeling) aan dat zij een aantal programma’s minder dan een keer per week maar vaker dan nooit kijkt. Desalniettemin is het op intervalniveau meten van de gegevens van groter belang dan het missen van deze mogelijke data omdat respondenten toch heel af en toe een programma kijken. Met de vragen over het mediagebruik is begonnen om zo de respondenten zo min mogelijk sociaalwenselijk te laten antwoorden. Op deze manier is ervoor gezorgd dat respondenten zich (nog) niet bewust zijn van het 24
feit dat het onderzoek zich richt op objectiviteit in de journalistiek. Dit bevordert de validiteit van het onderzoek.
Vervolgens is gemeten in hoeverre studenten vinden dat journalistiek objectief zou moeten zijn. Met een set van vijf stellingen is deze mening gemeten. Ook deze stellingen zijn op interval meetniveau gemeten. De antwoordmogelijkheden lopen van (-1) ‘zeer oneens’ naar (1) ‘zeer eens’. De stellingen uit dit onderzoek zijn gebaseerd op eerder onderzoek van Tsfati, Meyer en Peri (2006). In dit onderzoek werd er gemeten wat journalisten en het publiek goede journalistiek vonden. De stellingen van Tsfari et al. (2006) die het belang van objectiviteit meten, zijn meegenomen in het onderzoek. Er is één stelling toegevoegd: ‘Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven’. De vijf stellingen zijn:
‘Een journalistiek programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen’
‘Een journalistiek programma mag geen roddels publiceren’
‘Een journalistiek programma moet meerdere kanten van het verhaal laten zien’
‘Verhalen in een journalistiek programma moeten gebaseerd zijn op feiten niet meningen'
‘Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven’
In het derde blokje van de enquête is gemeten welke programma’s de studenten zelf objectief vinden. Voor elk programma kon worden aangegeven hoe objectief of gekleurd zij het achten. De antwoordmogelijkheden varieerden van (1) ‘heel subjectief’ naar (5) ‘heel objectief’. Ook deze variabelen zijn op intervalniveau gemeten. De non-response op deze vragenset (alle vragen voor alle vijftien programma’s) was groot: 55 (37,2%) van de 143 respondenten vulden de vraag niet volledig in.
Sommige respondenten beantwoordden de vraag slechts voor een aantal van de programma’s. Dit kan zijn omdat deze set vragen de meeste inspanning van de respondent vraagt of omdat respondenten de programma’s niet kenden. Daarnaast vulden sommigen respondenten alleen de vragen in van de programma’s die zij keken. Veel respondenten gaven (mondeling) aan dat zij niets ingevuld hadden omdat zij het genoemde programma niet kenden. Deze reden lijkt door de data bevestigd. Het programma dat het minst lang op televisie te zien is (Vandaag de Dag) en nog geen grote bekendheid heeft, heeft ook de grootste non-response en is de voornaamste reden voor de hoge non-response in totaal. Van de 143 respondenten vulden er 99 respondenten de vraag voor Vandaag de Dag in. Bij andere programma’s vulden gemiddeld 130 respondenten de vraag in. Het
25
lijkt dus niet waarschijnlijk dat de non-response de resultaten zal beïnvloeden. Bij het niet kennen van een programma kan niet worden verwacht dat er een mening wordt gegeven over de objectiviteit en is er dus geen sprake van een non-response bias (Nijdam, 2003). Mogelijk had bij deze vraag een duidelijke aanwijzing moeten staan dat de respondent alle programma’s moest beoordelen ongeacht of hij of zij het programma keek. Bij de test van de enquête was dit probleem niet naar voren gekomen. De enquête eindigde met demografische vragen als geslacht, geboortedatum en de faculteit waaraan de respondent studeert.
3.3 Constructen De hoofdvraag van dit onderzoek luidt: “in hoeverre is er een verband tussen wat jongeren goede journalistiek vinden en de media die zij consumeren?”. Om deze vraag te kunnen beantwoorden zijn er een aantal constructen gemaakt.
In dit onderzoek wordt er gefocust op het objectiviteitideaal in de journalistiek. De deelvraag “in hoeverre vinden jongeren dat de journalistiek objectief moet zijn?” wordt met een construct gemeten. Dit construct wordt gemaakt door een schaal te maken uit de vijf stellingen over objectiviteit in de journalistiek bij elkaar op te tellen. De waarden van deze schaal voor de mening over het objectiviteit in de journalistiek ligt tussen -5 (respondent is het met alle stellingen zeer oneens) en 5 (respondent is het met alle stellingen zeer eens). Hoe hoger de score op dit construct hoe meer een respondent het eens is met het idee dat journalistiek objectief zou moeten zijn. Om de betrouwbaarheid van dit construct te meten is Conbrach’s Alpha berekend. De waarde van Conbrach’s Alpha voor deze schaal is 0,682. Vaak wordt gesteld dat de norm voor Conbrach’s Alpha 0,7 zou zijn. Volgens Field (2005) en Pallant (2007) is een schaal niet betrouwbaar als de Cronbach’s Alpha onder de 0,6 ligt, maar volgens hen is dit wel sterk afhankelijk van het aantal items dat in de schaal is opgenomen. Bij een kleine schaal met minder dan 10 items is een Conbrach’s Alpha van 0,5 ook voldoende. De hierboven beschreven schaal bestaat uit vijf items en kan op basis van een Alpha van 0,682 beoordeeld worden als betrouwbaar.
Daarnaast is er een construct gemaakt dat weergeeft in hoeverre studenten de programma’s kijken die zij objectief of gekleurd vinden. Ten eerste zijn van de variabele die per programma meet in hoeverre zij het programma gekleurd of objectief vinden vier dichotome variabelen gemaakt. Voor het programma Shownieuws zijn er bijvoorbeeld vier variabelen ‘shownieuws-heelgekleurd’ (waarden 0 of 2), ‘shownieuws-gekleurd’ (waarden 0 of 1), shownieuwsobjectief (waarden 0 of 1),
26
shownieuws-heelobjectief’ (waarden 0 of 2). De ‘heel gekleurd’ en ‘heel objectief’ variabelen krijgen de waarde 2 omdat zij origineel ook twee keer zo groot gecodeerd waren.
Vervolgens zijn deze variabelen vermenigvuldigd met de variabele voor het gestandaardiseerde kijkgedrag van het programma. Daarna zijn de variabelen die het gekleurde of heel gekleurde kijkgedrag vertegenwoordigen van de variabelen afgetrokken die de variabelen het objectieve en heel objectieve kijkgedrag vertegenwoordigen (voorbeeld = (shownieuwsobjectiefkijkgedrag + showniewsheelobjectiefkijkgedrag)
–
(shownieuwsgekleurdkijkgedrag
+
shownieuwsheelgekleurdkijkgedrag)). Als resultaat is er een variabele per programma die aangeeft in hoeverre het programma objectief (of gekleurd) wordt gevonden en gekeken. Deze variabelen kunnen lopen tussen de waarde -2 (programma wordt altijd gekeken en heel gekleurd gevonden) en 2 (programma wordt altijd gekeken en heel objectief gevonden).
Ten slotte is er een variabele voor het volledige kijkgedrag van de student geconstrueerd door alle programma’s bij elkaar op te tellen. Deze variabele die het kijkgedrag qua objectiviteit beschrijft kan lopen tussen -30 (vindt alle programma’s heel gekleurd en kijkt alle programma’s altijd) en 30 (vindt alle programma’s heel objectief en kijkt alle programma’s altijd). Een negatieve waarde geeft hier aan dat een student een ‘gekleurd’ kijkgedrag heeft. De student kijkt dan bijvoorbeeld heel vaak programma’s die hij of zij gekleurd vindt vergeleken met programma’s die hij of zij objectief vindt. Een positieve waarde heeft een ‘objectief’ kijkgedrag aan.
Genoemd moet worden dat een bijkomstigheid van deze manier van construeren is dat het vaker kijken van een programma gelijk staat aan het objectiever vinden van een programma. Als voorbeeld: iemand met de waarde 4 kan een objectief programma (waarde = 1) (gestandaardiseerd) vier keer kijken maar ook een heel objectief programma (waarde = 2) twee keer kijken. Voor de precieze uitwerking van de variabelen zie de volledige SPSS-syntax van deze analyse in bijlage 2.
Het gemiddelde van construct voor het totale kijkgedrag van de studenten naar gekleurde of objectieve programma’s is -0.076. Uit een one sample T-test blijkt dat deze waarde niet significant afwijkt van 0. Over dit gemiddelde kunnen dus geen uitspraken worden gedaan. Conbrach’s Alpha van dit construct is 0,578. Dit lijkt een lage betrouwbaarheid aan te geven. Alleen is dit construct enigszins ‘speciaal’ omdat het twee constructen in een zijn (kijkgedrag en het objectief of gekleurd vinden van een programma). Conbrach’s Alpha meet de interne consistentie. Bij dit construct wordt er niet perse interne consistentie verwacht, daarom is Conbrach’s Alpha geen goede maat voor de
27
betrouwbaarheid voor dit construct. Als de items van kijkgedrag en mening over een programma apart worden bekeken, hebben deze wel hoge waardes (0,790 en 0,798). Over de betrouwbaarheid van dit ‘dubbele’ construct kan dus weinig gezegd worden.
In het volgende hoofdstuk zullen de hypotheses van dit onderzoek worden getoetst. De hoofdvraag “in hoeverre is er een verband tussen wat jongeren goede journalistiek vinden en de media die zij consumeren?” zal beantwoord door de correlatie te bepalen tussen de twee constructen die gemaakt zijn.
28
Hoofdstuk 4 – Resultaten
In het theoretisch kader is besproken hoe het objectiviteitideaal in de journalistiek tot stand is gekomen. Daarnaast is toegelicht hoe er in de eenentwintigste eeuw kritiek is ontstaan over de commercialisering van de journalistiek en hoe dit de haalbaarheid van het objectiviteitideaal heeft beïnvloed. In het laatste deel van het theoretisch kader is gekeken naar of eerder wetenschappelijk onderzoek iets kan vertellen over in hoeverre jongeren objectiviteit als norm voor de journalistiek goed vinden en in hoeverre hun mediagedrag iets zegt over of zij geïnteresseerde en betrokken burgers zijn. De hoofdvraag van dit onderzoek luidt “in hoeverre is er een verband tussen wat jongeren goede journalistiek vinden en de media die zij consumeren?”. Deze hoofdvraag is opgedeeld in drie deelvragen:
1. Welke journalistieke programma’s consumeren jongeren? 2. Welke programma’s vinden jongeren objectief? 3. In hoeverre vinden jongeren dat de journalistiek objectief moet zijn?
Naar aanleiding van de hoofdvraag en deelvragen zijn er hypotheses opgesteld. In dit hoofdstuk zal worden getoetst in hoeverre die hypotheses juist zijn. Nadat de resultaten zijn beschreven, kunnen de deelvragen worden beantwoord. Ten slotte komt de hoofdvraag aan bod. In dit onderzoek zijn alleen studenten meegenomen. De resultaten kunnen dan ook alleen worden gegeneraliseerd worden naar hoogopgeleide jongeren.
4.1 Welke journalistieke media consumeren jongeren? In tabel 2 is het televisiekijkgedrag van studenten naar Nederlandse journalistieke programma’s te zien. Aangezien elk programma verschillende keren op televisie te zien is, zijn deze waarden gestandaardiseerd. Hiervoor is gekozen omdat sommige programma’s mogelijk hogere waarden krijgen mede omdat er meer mogelijkheden zijn om de programma’s te bekijken. De waarden lopen van 0 tot en met 1. Een waarde van 0 betekent hier dat het programma nooit bekeken wordt en een waarde van 1 betekent dat het programma altijd gekeken wordt.
Uit tabel 2 blijkt dat er een flink verschil bestaat tussen de frequentie waarmee programma’s bekeken worden. Gemiddeld hebben alle programma’s samen een gestandaardiseerde waarde van 0,14. Geen van de programma’s wordt gemiddeld meer dan de helft van de mogelijke keren bekeken
29
(geen van de gemiddeldes is boven de 0,5). Een allereerste conclusie is dat studenten weinig kijken naar journalistieke programma’s op televisie.
Het NOS Journaal wordt met een waarde van 0,39 het vaakst bekeken door de respondenten. Vertaald naar de ‘ruwe data’ is dat gemiddeld 2,7 keer per week (van de mogelijk 7 keren per week). De Wereld Draait Door zit niet ver onder het NOS Journaal met een waarde van 0,36 (1,8 keer per week). Het programma dat het minst vaak wordt bekeken is Shownieuws met een waarde van 0,04. Dat betekent dat het programma Shownieuws gemiddeld maar 0,18 keer per week van de mogelijke 5 keer per week wordt bekeken.
In tabel 2 zijn verder nog de standaarddeviaties in het kijkgedrag te zien. Hoe groter een standaarddeviatie, hoe groter de spreiding van de variabele. Oftewel: hoe grotere de standaarddeviatie, hoe meer de jongeren van mening verschillen over een programma. Als de standaarddeviatie van een variabele groter is dan het gemiddelde dan is de variabele vaak ‘linksscheef’ verdeeld. Grafiek 1 toont de verdeling van het programma Shownieuws. Het programma heeft een grote standaarddeviatie van 0,15 en in de grafiek is inderdaad een linksscheve verdeling te zien. Dat betekent dat het grootste deel van de studenten aangeeft dat zij het programma nooit kijken.
Met deze resultaten is nu antwoord gegeven op de eerste deelvraag. Studenten kijken over het algemeen niet vaak naar Nederlandse journalistieke programma’s. Wel is er een grote variatie in hoe vaak de programma’s bekeken worden. De televisieprogramma’s die studenten het meeste bekijken, zijn het NOS Journaal en De Wereld Draait Door. Shownieuws wordt nauwelijks bekeken.
30
Tabel 2 – Gestandaardiseerd kijkgedrag naar Nederlandse journalistieke programma’s abc Programma
Gemiddelde
Standaarddeviatie
NOS Journaal
0,3944
0,29515
DWDD
0,3566
0,29469
Pauw en Witteman
0,2238
0,18972
RTL Nieuws
0,1560
0,23530
Hart van Nederland
0,1338
0,20432
NOS op 3
0,1338
0,20432
Nieuwsuur
0,1336
0,20914
Pownews
0,1119
0,22218
RTL Z Nieuws
0,0930
0,22555
Een Vandaag
0,0922
0,18626
RTL Boulevard
0,0909
0,30810
Man bijt hond
0,0718
0,18648
Vandaag de dag
0,0507
0,13546
Editie NL
0,0586
0,16878
Shownieuws
0,0366
0,14610
a. gestandaardiseerd kijkgedrag op schaal van 0 tot 1 (0= nooit, 1 = altijd) b. N= 130 c. Gemiddelde van alle programma’s samen = 0,14
Grafiek 1 – Verdeling gestandaardiseerd kijkgedrag Shownieuwsab
a. Gestandaardiseerd kijkgedrag op schaal van 0 tot 1 (0= nooit, 1 = altijd) b. N= 142
31
4.2 Welke programma’s vinden jongeren objectief? In tabel 3 is te zien in hoeverre studenten Nederlandse journalistieke programma’s gekleurd of objectief vinden. De waarden bij deze variabelen zijn ‘heel gekleurd’(-1), ‘gekleurd’(-0,5) ‘gemiddeld’ (0), ‘objectief’(0,5) en ‘heel objectief’ (1). Tien van de vijftien programma’s hebben een negatief gemiddelde en worden dus gemiddeld tussen ‘gemiddeld’ en ‘heel gekleurd’ gevonden. Hieruit kan worden opgemaakt dat studenten de meeste Nederlandse journalistieke programma’s een gekleurd karakter vinden hebben.
Het meest gekleurde programma’s is volgens de respondenten Pownews met een waarde van -0,79. Deze waarde ligt dicht tegen het maximum van ‘heel gekleurd’(-1) aan. Een overgroot deel van 60,1% van de studenten gaf aan dat hij of zij Pownews heel gekleurd vond. Nog een 22,4% vond het programma gekleurd. Maar één persoon gaf aan het programma objectief te vinden en ook maar één persoon vond het programma heel objectief. Andere programma’s die erg gekleurd worden gevonden zijn Shownieuws, RTL Boulevard en Hart van Nederland.
De programma’s die gemiddeld ‘objectief’ worden gevonden, worden dat met kleine waarden. De waarden liggen dicht bij nul (gemiddeld). Het meest objectieve programma volgens de respondenten is het NOS Journaal. Dit resultaat komt overeen met de bevindingen van Costera Meijer (2006). Zij stelt dat jongeren het NOS Journaal het beste journalistieke en objectieve programma vinden. Wel blijft de gemiddelde waarde van het NOS Journaal tussen ‘gemiddeld’ en ‘objectief’. Heel objectief wordt het programma over het algemeen dus niet gevonden.
Het is interessant om naar de verdeling van de mening over het NOS Journaal te kijken. In grafiek 2 is die verdeling te zien. Duidelijk is dat de grootste groep respondenten aangeeft dat zij het NOS Journaal ‘objectief’ vinden. Meer mensen vinden het programma ‘gemiddeld’ dan ‘heel objectief’. Geen van de respondenten gaf aan het NOS Journaal heel gekleurd te vinden.
Andere programma’s komen niet in de buurt van de vermeende objectiviteit van het NOS Journaal. Het volgende meest objectieve programma is volgens de studenten het RTL Z Nieuws met een waarde van 0,20.
32
Tabel 3 – Mening over objectiviteit van Nederlandse journalistieke programma’s ab Programma
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Pownews
-0,7791
0,36394
RTL Boulevard
-0,7030
0,36947
Shownieuws
-0,6808
0,41299
Hart van Nederland
-0,4960
0,37296
DWDD
-0,3603
0,36864
Man bijt hond
-0,2967
0,47407
Pauw en Witteman
-0,1912
0,48709
Editie NL
-0,1217
0,38951
Vandaag de dag
-0,0808
0,38932
RTL Nieuws
0,0889
0,46064
Een Vandaag
0,1134
0,38199
Nieuwsuur
0,1398
0,36914
RTLZ Nieuws
0,1976
0,46337
NOS op 3
0,2734
0,38094
NOS Journaal
0,4143
0,38377
a. Mening over objectiviteit op schaal van -1 tot 1 (-1 = heel gekleurd, 1 = heel objectief) b. N= 88
Grafiek 2 – Mening over objectiviteit van het NOS Journaal ab
a. Mening over objectiviteit op schaal van -1 tot 1 (-1 = heel gekleurd, 1 = heel objectief) b. N= 140
33
Geconcludeerd kan worden dat studenten de meeste Nederlandse journalistieke programma’s een gekleurd karakter vinden een hebben. Vooral Pownews wordt als erg gekleurd gezien. Het meest objectieve programma is volgens de studenten het NOS Journaal. Andere programma’s die gemiddeld objectief worden bevonden (RTL Z Nieuws, Een Vandaag, Nieuwsuur en NOS op 3), worden wel als minder objectief gezien als het journaal. Opvallend is dat drie van de vijf programma’s die gemiddeld objectief worden bevonden (mede) door de NOS wordt gemaakt.
4.3 - Wat vinden jongeren goede journalistiek als het gaat om objectiviteit? Met vijf stellingen is onderzocht hoe studenten denken over objectiviteit in de media zijn er vijf stellingen gebruikt om dit te testen. De studenten konden aangeven of zij het met de stelling ‘zeer oneens’(-1), ‘oneens’(-0,5), ‘neutraal’ (0), ‘eens’ (0,5) of ‘zeer eens’ (1) waren. In het methodehoofdstuk is beschreven hoe er met deze vijf stellingen een schaal voor de mening over het objectiviteitideaal is gemaakt. De waarden van deze schaal voor de mening over het objectiviteitideaal ligt tussen -5 (respondent is het met alle stellingen zeer oneens) en 5 (respondent is het met alle stellingen zeer eens).
In tabel 4 zijn de stellingen en hun gemiddelde waarden apart weergegeven. De resultaten laten zien dat er verschillen zijn tussen deze stellingen. Wel zijn de studenten het gemiddeld met alle stellingen ‘eens’ (alle gemiddeldes liggen boven 0).
De stelling ‘Een journalistiek programma moet meerdere kanten van het verhaal laten zien’ laat van alle stellingen het hoogste gemiddelde zien. Van de stellingen wordt deze stelling dus als het meest ‘waar’ of van belang gezien. Het laagste gemiddelde is voor de stelling ‘Een journalistiek programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen’. Grafieken 3, 4, 5, 6 en 7 geven de verdeling van de stellingen weer. De stellingen 4, 5 en 6 vertonen hetzelfde patroon. De meeste studenten geven hier aan dat zij het eens zijn met de stelling, daarna geven de meeste mensen aan dat zij de stelling als neutraal zien en nog minder mensen zijn het oneens met de stelling.
De laatste twee stellingen ‘Een journalistiek programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen’ (grafiek 3) en ‘Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven’ (grafiek 7) laten een ander patroon zien. Bij deze stellingen geven veel meer respondenten aan dat zij het niet eens zijn met de stelling dan dat zij de stelling neutraal vinden. Bij de stellingen over objectiviteit en neutraliteit is er een soort tweedeling, waar wel meer mensen het eens zijn met de stelling.
34
Tabel 4 – Stellingen over objectiviteitab Stelling
Gemiddelde
Een journalistiek programma moet altijd een neutraal 0,2650
Standaarddeviatie 0,53645
verhaal vertellen
Een journalistiek programma moet meerdere kanten van 0,6636
0,30177
het verhaal laten zien
Verhalen
in
een
journalistiek
programma moeten 0,2937
0,49050
gebaseerd zijn op feiten niet meningen
Een journalistiek programma mag geen roddels publiceren
0,4371
0,51000
Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven
0,3147
0,49532
a. Mening over stellingen op schaal van -1 tot 1 (-1 = zeer oneens, 1 = zeer eens) b. N = 143
Grafiek 3ab – Een journalistiek programma’s moet altijd een neutraal verhaal vertellen
a. Mening over stellingen op schaal van -1 tot 1 (-1 = zeer oneens, 1 = zeer eens) b. N = 143
35
Grafiek 4ab – Een journalistiek programma moet meerdere kanten van het verhaal laten zien
a. Mening over stellingen op schaal van -1 tot 1 (-1 = zeer oneens, 1 = zeer eens) b. N = 143
Grafiek 5ab - Verhalen in een journalistiek programma moeten gebaseerd zijn op feiten, niet meningen
a. Mening over stellingen op schaal van -1 tot 1 (-1 = zeer oneens, 1 = zeer eens) b. N = 143
36
Grafiek 6ab – Een journalistiek programma mag geen roddels publiceren
a. Mening over stellingen op schaal van -1 tot 1 (-1 = zeer oneens, 1 = zeer eens) b. N = 143
Grafiek 7ab – Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven
a. Mening over stellingen op schaal van -1 tot 1 (-1 = zeer oneens, 1 = zeer eens) b. N= 143
37
In tabel 5 is te zien in hoeverre de stellingen met elkaar correleren. Hier is de schaal veranderd omdat er met negatieve waarden een onduidelijk beeld zou kunnen ontstaan. De waarden zijn nu ‘zeer oneens’(0), ‘oneens’(1), ‘neutraal’ (2), ‘eens’ (3) of ‘zeer eens’ (4). De correlaties laten zien of als een student het eens is met de ene stelling hij of zij dan waarschijnlijk ook eens is met een andere stelling of juist andersom.
Veel van de stellingen correleren significant positief zwak (0,1 < R < 0,29) of matig (0,3 < R < 0, 49) met elkaar. (Voor de interpretatie van R is gebruik gemaakt van De Vaus (2002)). De stellingen ‘een journalistiek programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen’ en ‘een journalistiek programma moet altijd objectief blijven’ correleren significant positief sterk (0,5 < R > 0,69) met elkaar. Dat betekent dat studenten die vinden dat journalistiek objectief moet zijn vinden vaak ook vinden dat journalistiek een neutraal verhaal moet vertellen. Andersom: als een student het niet eens is met de ene stelling, is hij het vaak ook niet eens met de andere.
38
Tabel 5 – Correlaties stellingen over objectiviteitideaal abc Een journalistiek programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen Een journalistiek . programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen Een journalistiek 0.286*** programma moet meerdere kanten van het verhaal laten zien
Een journalistiek programma moet meerdere kanten van het verhaal laten zien
Verhalen in een journalistiek programma moeten gebaseerd zijn op feiten niet meningen
Een journalistiek programma mag geen roddels publiceren
Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven
.
Verhalen in een 0,346*** journalistiek programma moeten gebaseerd zijn op feiten niet meningen Een journalistiek 0,291*** programma mag geen roddels publiceren
0,158~
.
0,095
0,208**
.
Een journalistiek 0,623*** programma moet altijd objectief blijven
0,231***
0,305***
0,379***
.
a. Attitude tegenover stellingen op een schaal van 0 tot 4 (0= zeer oneens, 4 = zeer eens) b. N = 143 c. ~ = p < 0,10; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001.
Nu de correlaties tussen de stellingen zijn besproken is kan worden ingegaan op de schaal in zijn geheel (de vijf stellingen bij elkaar). Het gemiddelde op deze schaal is 1,98. Omdat er een grote steekproef van 143 respondenten is, kan door middel van de centrale limietstelling (n > 30) aangenomen worden dat de steekproefverdeling bij benadering normaalverdeeld is en kan er een one-sample t-test worden uitgevoerd (te Grotenhuis & van der Weegen, 2008).
Tabel 4 toont het resultaat van die one-sample T-test. Zoals eerder vermeld is het gemiddelde op het hele construct voor de mening over het objectiviteitideaal als norm 1,98. Afgeleid kan worden dat 39
gemiddeld studenten vinden dat de journalistiek het objectiviteitideaal als norm zou moeten hebben (gemiddelde is positief en wijkt significant af van nul). Journalistiek zou volgens studenten objectief, feitelijk en neutraal moeten zijn. Dit weerspreekt de hypothese die gesteld was. De hypothese stelde dat jongeren postmodernisten waren. Jongeren geloven volgens Costera Meijer niet in objectiviteit en jongeren zien neutraliteit als iets negatiefs. Dit onderzoek is alleen onder hoogopgeleide jongeren gedaan. Het is een mogelijkheid dat lager opgeleide jongeren anders over het objectiviteitideaal denken. Uit dit onderzoek blijkt dat hypothese 1: “Jongeren zullen aangeven dat zij het oneens zijn met het moderne objectiviteitideaal” voor hoogopgeleide jongeren is verworpen.
tabel 6 – One sample T-test voor mening over het objectiviteitideaalab Test Value = 0 95% Confidence Interval of Mean
Mening over
the Difference
t
df
Sig. (2-tailed)
Difference
Lower
Upper
15,012
142
0,000
1,97552
1,7154
2,2357
Objectiviteitideaal a. Mening over objectiviteit op schaal van -5 tot 5 (-5 = alle stellening zeer oneens, 5 = alle stellingen zeer eens) b. N= 143
4.4 – Analyse Om de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden is er gebruik gemaakt van een Spearsman Rho correlatie (Nijdam, 2003). Onderzocht is in hoeverre het kijkgedrag van studenten samenhangt met hun mening over het objectiviteitideaal. De mening over het objectiviteitideaal is geconstrueerd uit de vijf stellingen over objectiviteit. De beschrijving van hoe deze constructen tot stand zijn gekomen is beschreven in de laatste paragraaf van het methodehoofdstuk.
In tabel 8 is te zien dat het verband tussen het kijkgedrag naar n objectieve en gekleurde programma’s significant positief zeer zwak correleert met de mening over objectiviteit als de pwaarde (significantie level α) van 0,10 wordt aanvaard (p = 0,076). De Vaus (2002) stelt dat een R tussen 0,1 en 0,29 als een zwak verband moet worden gekenmerkt.
40
Tabel 8 - Spearmans Rho correlatie tussen objectief of gekleurd kijkgedrag en mening over objectiviteitideaal ab Objectief of gekleurd kijkgedrag Objectief of gekleurd kijkgedrag
.
Mening over objectiviteitideaal
0,166 ~ (R)
Mening over objectiviteitideaal
.
a. N= 117 b. ~ = p < 0,10; * = p < 0,05; ** = p < 0,01; *** = p < 0,001.
Hypothese 2: Er zal een verband zijn tussen wat jongeren goede journalistiek vinden en hun mediagebruik wordt bevestigd maar het verband is wel zwak. Dit is een positief verband wat betekent dat als iemand een hoger scoort op het construct over de mening over het objectiviteitideaal, hij of zij ook vaker naar programma’s kijkt die hij of zij objectief vindt. Dit geldt ook andersom. Als iemand in minder mate vindt dat het objectiviteitideaal een norm in de journalistiek moet zijn, dan zal hij of zij ook vaker programma’s kijken die hij of zij gekleurd vindt. Het gaat om een zwak verband wat betekent dat de mening over het objectiviteit maar een kleine verklarende waarde heeft voor het kijken naar programma’s die iemand gekleurd of objectief vindt. Er zijn dus nog meer variabelen die dit gedrag verklaren.
41
5 – Conclusie
De aanleiding voor dit onderzoek was de dalende interesse van jongeren in de klassieke vormen van journalistiek en de ‘crisis’ waarin de journalistiek op dit moment verkeerd. Na een eeuwenlange ontwikkeling is het objectiviteitideaal een norm in de Nederlandse journalistiek geworden. Van een reflectieve stijl ontwikkelde de Nederlandse journalistiek zich naar een meer onafhankelijke en neutrale stijl. In de 21ste eeuw is er een heftige discussie ontstaan over de vraag of journalisten zich nog wel aan deze norm (kunnen) houden. Door een steeds commerciëler wordende journalistiek zouden journalisten steeds minder tijd hebben om hun werk goed uit te voeren. Ook een steeds professioneler wordende communicatiebranche zorgt voor druk op de journalistiek.
Jongeren kijken steeds minder naar televisie. Wetenschappers en programmamakers vragen zich af hoe dat komt. Een aantal wetenschappers denkt het antwoord daarop hebben gevonden. Jongeren zouden minder naar journalistieke programma’s kijken omdat zij iets anders van de journalistiek wilen dan ouderen. Volgens Marchi (2012) herkennen jongeren ook de dilemma’s van de commercialisering van de journalistiek. Programma’s die zich nog steeds profileren als objectief vinden zij hypocriet. Daarnaast geven jongeren in zowel het onderzoek van Marchi als dat van Costera Meijer (2006) aan dat zij vinden dat de journalistiek van vandaag niet objectief is maar alleen maar neutraal. Jongeren vinden dat die neutraliteit niet leidt naar de ‘waarheid’ maar alleen naar ‘eenheidsworst’. Costera Meijer noemt dit een postmoderne logica.
Marchi herkent in haar onderzoek ook dat jongeren liever naar gekleurde programma’s kijken. Volgens haar kijken jongeren heel bewust naar deze programma’s en realiseren zij zich dat ze een versie van de werkelijkheid bekijken. Vaak kijken ze daarom voor een goed geïnformeerde visie naar meerdere programma’s die verschillende meningen vertegenwoordigen. Ook Costera Meijer geeft aan dat jongeren verschillende meningen ‘snacken’.
Costera Meijer stelt dat jongeren nog wel vaak een modern taalgebruik hanteren omdat dit hen zo geleerd is. Daarom gaven veel jongeren in haar onderzoek aan dat ze het ene programma goed vonden terwijl ze liever naar het andere programma keken. Dit werd door Costera Meijer de dubbele kijkparadox genoemd.
De doelstelling van dit onderzoek was meer inzicht te krijgen in wat jongeren goede journalistiek vinden en of zij die mening ook toepassen bij de keuze van de media die zij consumeren. De 42
hoofdvraag was: ‘In hoeverre is er een verband tussen wat jongeren goede journalistiek vinden en de media die zij consumeren?’
Anders dan in het onderzoek van Costera Meije is dat dit onderzoek anoniem kon worden ingevuld. Hierdoor was het minder waarschijnlijk dat jongeren zich sociaalwenselijk gedwongen voelden om een modern taalgebruik te hanteren en was het mogelijk aan te geven wat zij echt vonden. Verwacht werd dus dat jongeren zouden aangeven dat het objectiviteitideaal niet een norm voor de journalistiek zou moeten zijn. In dit onderzoek is significant aangetoond dat die hypothese niet opgaat voor hoogopgeleide jongeren. Het blijkt dat de meeste van deze jongeren het wel eens zijn met het objectiviteitideaal en dus een moderne visie op de journalistiek hebben.
Over het algemeen worden maar weinig journalistieke programma’s als objectief gezien. RTL Z Nieuws, Een Vandaag, Nieuwsuur, NOS op 3 en het NOS Journaal zijn de meest objectieve programma’s volgens de jongeren. Het NOS Journaal steekt ver boven de andere programma’s uit. Dit komt overeen met de resultaten van Costera Meijer die ook aangaven dat jongeren het NOS journaal zien als objectief en neutraal. De tien andere programma’s die in het onderzoek zijn opgenomen, worden als gekleurd gezien. Het programma Pownews wordt als zeer gekleurd beschouwd.
Er is een statistisch significant maar zwak verband gevonden tussen het kijkgedrag naar programma’s die de jongeren objectief vinden en de mate waarin zij het objectiviteitideaal als norm voor de journalistiek zien. Dit betekent dat de mening van jongeren wel verband heeft met hun kijkgedrag maar dat er blijkbaar nog veel andere variabelen zijn die het kijkgedrag bepalen. De kijkparadox die Costera Meijer vond in haar onderzoek wordt in dit onderzoek niet herkend. Hoogopgeleide jongeren vinden dat journalistiek objectief, neutraal en afstandelijk zou moeten zijn. Deze mening hangt (zwak) samen met hun kijkgedrag. Ook uit dit onderzoek komt naar voren dat er door jongeren niet veel naar de journalistieke programma’s wordt gekeken. Costera Meijer en Marchi dachten een antwoord te hebben gevonden op de vraag waarom jongeren zo weinig naar journalistieke programma’s keken: zij wilden iets anders van de journalistiek. Dat antwoord wordt niet bevestigd in dit onderzoek. Hoogopgeleide jongeren kijken inderdaad weinig televisie. Maar ze geven ook aan dat zij vinden dat de journalistiek objectief zou moeten zijn. Dit zou veel verschillende dingen kunnen betekenen. Het feit dat jongeren maar zo weinig programma’s objectief vinden is een mogelijk antwoord op de vraag waarom zij maar zo weinig journalistiek op televisie kijken. Als er volgens de jongeren maar heel weinig programma’s objectief zijn is er ook 43
minder mogelijkheid om programma’s te kijken die zij goed en objectief vinden. Een andere mogelijkheid is dat jongeren gewoonweg minder geïnteresseerd zijn in journalistiek op televisie dan de generaties voor hen. Of jongeren zouden hun nieuws via andere media kunnen verkrijgen. De vraag waarom jongeren minder journalistieke programma’s kijken moet nog verder worden onderzocht. In het laatste hoofdstuk zullen aanbevelingen voor verder onderzoek worden gedaan.
44
6 – Discussie
Dit onderzoek op veel verschillende punten beperkt. Sommige keuzes moesten gemaakt worden door gebrek aan tijd en middelen. Dit zorgt ervoor dat er nog veel te onderzoeken overblijft. Qua methodologie zijn er voor toekomstig onderzoek een aantal aanbevelingen te doen. Bij de enquête zou de vraag of jongeren überhaupt ooit tv kijken moeten worden toegevoegd. Veel studenten gaven in de enquête aan helemaal nooit naar enig genoemd programma te kijken. Het is natuurlijk interessant om te weten of die jongeren gewoonweg nooit tv kijken (misschien hebben zij geen televisietoestel) of dat zij geen journalistieke programma’s kijken maar wel entertainment. Ten slotte is in dit onderzoek de mening over het objectiviteitideaal gemeten met een schaal van vijf stellingen. Die had een vrij lage Cronbach’s Alpha waarde. Om nog betrouwbaardere gegevens te krijgen is het verstandig om hier een aantal stellingen aan toe te voegen. Een van de meest interessante zaken om verder onderzoek naar te doen is de vraag in hoeverre de uitkomsten van dit onderzoek gelden voor jongeren met een ander opleidingsniveau. Het is mogelijk dat lager opgeleide jongeren wel een postmodernistische logica aanhangen. Daarnaast kan het zo zijn dat zij een heel ander kijkgedrag hebben. Costera Meijer (2006) geeft in haar boek aan dat de hoogopgeleide jongeren in haar onderzoek uit plichtsgevoel kijken naar nieuws. Het zou mooi zijn als in vervolgonderzoek jongeren met verschillende opleidingsniveaus met elkaar vergeleken worden om zo een completer beeld van jongeren en hun mening over journalistiek te krijgen. Verder is er in dit onderzoek voor gekozen om alleen Nederlandse programma’s die vaker dan een keer per week te zien zijn op te nemen. Dat is gedaan omdat de programma’s dan beter met elkaar te vergelijken waren. In vervolgonderzoek zouden ook programma’s die een keer per week op televisie zijn meegenomen kunnen worden. Er zijn namelijk veel journalistieke programma’s die maar een keer per week te zien zijn (denk aan Buitenhof, Brandpunt, Reporter enz.). Daarnaast zouden er ook buitenlandse programma’s van bijvoorbeeld CCN, BBC en Al Jazeera
aan het
onderzoek toegevoegd kunnen worden. Omdat er geen respondenten met een andere leeftijdscategorieën zijn meegenomen
in dit
onderzoek kan er niet worden gekeken in hoeverre jongeren minder naar journalistieke programma’s kijken. Dit zorgt ervoor dat er niet kan worden geconcludeerd dat jongeren hun mening over objectiviteit meer of minder dan ouderen toepassen bij hun kijkgedrag. Vervolgonderzoek zal naast mensen met andere opleidingsniveaus ook mensen van verschillende leeftijdscategorieën moeten onderzoeken. 45
Daarnaast zou dit onderzoek ook onder andere media zoals krant, radio en internet moeten worden uitgevoerd. Uit eerder wetenschappelijk onderzoek is bekend dat jongeren veel van internet gebruik maken als het gaat om informatievoorziening (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2010). In hoeverre zien jongeren informatie van internet als een objectieve en betrouwbare bron en vervangt dit hierdoor journalistiek op de televisie? Het vergelijken van deze verschillende vormen van media zou interessante uitkomsten kunnen brengen. Misschien wordt zo duidelijk waarom jongeren steeds minder gebruik maken van de klassieke vormen van media (krant, radio en televisie) en steeds meer van internet. Een mogelijkheid is dat jongeren veel informatie via andere nieuwe media halen en dit als objectieve journalistiek zien en dat dit mediagebruik een beter verband met de mening over het objectiviteitideaal laat zien. Hiermee zou antwoord gevonden kunnen worden op de vraag waarom jongeren zo weinig naar journalistiek op televisie kijken.
46
Literatuur
Barnhurst, K., & Wartella, E. (1991). Newspapers and citizenship: Young adult’s subjective experience of newspapers. Critical Studies in Mass Communication, 8, 195-209.
Blanken, H. (2009, 3 juni). De Google-generatie zit niet te wachten op informatieprofessionals. Opgevraagd op 11 januari 2013, van http://www.henkblanken.nl/?p=839
Brants, K. L. K. (2011). Mariage à trois: de veranderende verhouding tussen politiek, media en publiek. Rede uitgesproken ter gelegenheid van zijn afscheid als bijzonder hoogleraar in de Politieke Communicatiewetenschappen aan de Universiteit Leiden vanwege op vrijdag 29 april 2011. Brants, K. & Praag, van, P. (2005). De media hebben het gedaan. In Brants, K. & Praag, van, P. (Red), Politiek en media in verwarring: de verkiezingscampagnes in het lange jaar 2002. (pp. 1-20). Amsterdam: Het Spinhuis Berge, van den, J. (2005). Stop de persen..?: jongeren, nieuws en antichemie. Doctoraalscriptie Universiteit van Amsterdam. Buckingham, D. (2000). The making of citizens. Young people, news and politics. Londen: Routledge. Broek, van den, I. (2000). Engagement als deugd. Politieke journalistiek tijdens het kabinet-Den Uyl. In: Bardoel, J.; Vos, C.; van Vree, F. & Wijfjes, H. (Red.). Journalistieke cultuur in Nederland (pp. 6984). Amsterdam: Amsterdam University Press.
Broersma, M. (2009). De associatiemaatschappij. Journalistieke stijl en de onthechte nieuwsconsument. Oratie RUG, 17 maart 2009. Broersma, M. (2009b). Waarheid in tijden van crisis. Kwaliteitsjournalistiek in een veranderend medialandschap. In Ummelen, B. (Red.). Journalistiek in diskrediet. Diemen: AMB. Broersma, M. (2010). The Unbearable Limitations on Journalism: On Press Critique and Journalism’s Claim to Truth. International Communications Gazette, 71 (1), 21-33. Bogaerts, J. (2010). To befoul one’s own nest? Joris Luyendijk and the impossibility of journalism in the Middle-East. Media and Communication studies interventions and intersections, 1, 139 -150.
47
Centraal Bureau voor de Statistiek, (2010, 30 juni). Meer internet en minder tv bij jongeren. Opgehaald op 12 januari 2013, van http://www.cbs.nl/nlNL/menu/themas/dossiers/jongeren/publicaties/artikelen/archief/2010/2010-3144-wm.html
Centraal Bureau voor de Statistiek, (2008). Media en ICT; gebruik televisie, krant, pc en internet. Opgehaald op 12 januari 2013, van http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=70655ned&D1=0-4&D2=02&D3=a&VW=T Costera Meijer, I. (2006). De toekomst van het nieuws. Amsterdam: Otto Cramwinckel. Davies, N. (2008). Flat Earth News. London: Fourth Estate DeFleur, M.L. & Dennis, E.E. (1996). Understanding Mass Communication. Boston: Houghton Mifflin Company. Deuze, M. (2001). Onderzoek naar journalisten in Nederland deel 3: Infotainment- journalist een stuk serieuzer dan men denkt. Opgehaald op 21 november 2012, van http://www.villamedia.nl/journalist/n/dossiers/journalisten3.shtm Deuze, M. (2004). Wat is journalistiek? Amsterdam: Het Spinhuis. De Wereld Draait Door. (2012, 20 februari). [TV-uitzending]. Hilversum: VARA Donsbach, W. & Klett, B. (1993). Subjective Objectivity. How Journalists in Four Countries Define a Key Term of Their Profession. Gazette, 51(1), 53–83.
Drok, N. & F. Schwarz (2009). Jongeren, nieuwsmedia & betrokkenheid. Uitgave Hogeschool Windesheim en Stichting Krant in de Klas. Plemp van Duiveland, L. J. (1924) Journalistiek in Nederland. Den Haag: Eijck, van, D. (2005). Introduction. In: Eijck, van, D. (Red.), (2005). Investigative Journalism in Europe. (pp. 1-30). Amsterdam: VVOJ.
Eijck, van, D. (2006). Waarom een goede definitie van journalistiek belangrijk is. Opgehaald op 21 januari, van http://www.denieuwereporter.nl/2006/07/waarom-een-goede-definitie-vanjournalistiek-belangrijk-is/
48
Ellemers, J.E. (2002). Het fenomeen Fortuyn. De revolte verklaard. In: Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 2002. (pp. 252-266). Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. Field, A. P. (2005). Discovering statistics using SPSS (2nd edition). Londen: Sage.
Grabe, M. E., Zhou, S., Lang, A., & Bolls, P. D. (2000). Packaging television news: The effects of tabloid on information processing and evaluative responses. Journal of Broadcasting & Electronic Media, 44, 581–598. Goldman, S., Booker, A., & McDermott, M. (2008). Mixing the digital, social, and cultural: Learning, identity, and agency in youth participation. In: Buckingham, D (Red.). (2008). Youth, identity, and digital media (pp. 185-206). Cambridge: The MIT Press. Habermas, J. (1962). Strukturwandel der Öffentlichkeit: Untersuchungen zu einer Kategorie der bürgerlichen Gesellschaft. Neuwied: Luchterhand. Hoogstraten, van, M. & Jinek, E. (2008). Het maakbare nieuws. Antwoord op Joris Luyendijk– buitenlandcorrespondenten over hun werk. Amsterdam: Balans. Janowitz, M. (1975). Professional Models in Journalism: The Gatekeeper and the Advocate. Journalism Quarterly (52), 618–26. Kovačič M.P. & van Putten, A-M. (2011). Reasons for Adopting or Revising a Journalism Ethics Code: The Case of Three Ethics Codes in the Netherlands. Medijska Istraživanja, 19(1-2), 31-51.
Langeveld, H. (2002). De verzuiling doorbroken. Hedrikus Colijn en de liberale en ongebonden pers. In: Bardoel, J.; Vos, C.; van Vree, F. & Wijfjes, H. (Red.). Journalistieke cultuur in Nederland (pp. 3750). Amsterdam: Amsterdam University Press. Loo, van der, H. & Slaa, P. Information technology Public debate in the Netherlands. Telecommunications Policy, 6 (2), 100-110. Luyendijk, J. (2006). Het zijn net mensen; beelden uit het Midden-Oosten. Amsterdam: Podium. Marchi, R. (2012). With Facebook, Blogs, and Fake News, Teens Reject Journalistic ‘Objectivity’. Journal of Communication Inquiry. 36(3), 246–262.
49
Mindich, D. (1998). Just the Facts: How "Objectivity" Came to Define American Journalism. New York: NYU Press
Mindich, D. (2005). Tuned Out: Why Americans Under 40 Don't Follow the News. Oxford: Oxford University Press. Nijenhuis, H. & Oostveen, M. (1999, 29 november). Beatrix: ‘De leugen regeert’. NRC Handelsblad, 3
Pallant, J. (2007). SPSS survival manual: A step by step guide to data analysis using SPSS for Windows (version 15). Sydney: Allen & Unwin. Pew Research Center. (2012, 27 september). In Changing News Landscape, Even Television is Vulnerable. Trends in News Consumption: 1991-2012. . Opgehaald op 12 januari 2013, van http://www.people-press.org/2012/09/27/in-changing-news-landscape-even-television-isvulnerable/
Prenger, M., Valk, L. van, Vree, F. van & Wal, L. van (2011). Gevaarlijk spel. De verhouding tussen pr & voorlichting en journalistiek. Diemen: AMB.
Prenger, M. (2012, 21 november). Tegels lichten. De stand van de onderzoeksjournalistiek. Groene Amsterdammer,
Raeymaeckers, K. (2003). De kloof tussen jongeren en nieuws. In D. Biltereyst & Y. Peeren (eds.). Nieuws, Democratie & Burgerschap. Onderzoek over hedendaagse nieuwsmedia. Gent: Academia Press.
Rambam. (2012, 5 maart). [TV-uitzending]. Hilversum: VARA
Ruigrok, N., Ridder, van, J. A. & Scholten, O. (2005). News Coverage of the Bosnian War in Dutch Newspapers: Impact and Implications. In Seib, P. (Red.), (2005). Media and Conflict in the TwentyFirst Century. (pp. 157–83). New York: Palgrave Macmillan.
Schneider, M. (1979). De Nederlandse krant 1618-1978: Van nieuwstydinghe tot dagblad. Baarn: Het Wereldvenster.
Schudson, M. (2001). The Objectivity Norm in American Journalism. Journalism, 2(2), 149–70. 50
Stichting Kijkonderzoek (2012). Jaarrapport 2012. Opgehaald op 21 januari, van 2013http://www.kijkonderzoek.nl/images/stories/Persberichten/130118_SKO_Jaarrapport_2012.pd f
Tsfati, Y., Meyers, O. & Peri, Y. (2006). What is good journalism? Comparing Israeli public and journalists' perceptions. Journalism, 7 (2), 153-174.
UvAData. (2011). Man-vrouwverhouding Universiteit van Amsterdam. Verkregen via afdeling Strategie en Informatievoorziening UvA. Vaus, de, D.A. (2002). Surveys in social research. 5th edition. Sidney: Allen & Unwin.
Vree, van, F. ,Vos, Chr., Wijfjes, H. en Bardoel, J. (2003) RMO: Medialogica. Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek. Den Haag: Sdu.
Wurff, van der, R. & Schönbach, K. (2011, 15 juli). De effectiviteit van journalistieke codes. Amsterdam School of Communication Research. Opgehaald op 13 januari 2013, van http://mediaombudsman.nl/viewer/file.aspx?fileinfoID=19
Wahl-Jorgensen, K., & Hanitzsch, T. (2008) Handbook of Journalism Studies. ICA Communication Series. New York: Routledge.
Wieten, J. (2002). Srebrenica en de journalistiek. Achtergronden en invloed van de berichtgeving over het conflict in voormalig Joegoslavië in de periode 1991–1995. Een onderzoek naar opvattingen en werkwijze van Nederlandse journalisten. In: Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie Srebrenica: een ‘veilig’ gebied. Amsterdam: Boom.
Wijfjes, H. (2002). Haagse Kringen, Haagse vormen. Stijlverandering in de politieke journalistiek. In: Bardoel, J.; Vos, C.; van Vree, F. & Wijfjes, H. (Red.). Journalistieke cultuur in Nederland (pp. 357371). Amsterdam: Amsterdam University Press.
Wijfjes, H. (2004). Journalistiek in Nederland 1850-2000: Beroep, cultuur en organisatie. Amsterdam: Boom
51
Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2005). Focus op functies, uitdagingen voor een toekomstbestendig mediabeleid. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Qrius (2012, 13 juni). Mediabesteding jongeren: de harde cijfers. Opgehaald op 13 januari 2013, van http://www.marketingtribune.nl/meningen/mediabesteding-jongeren-de-harde-cijfers/
52
Bijlage 1 – Enquête Enquête Deze enquête is gemaakt voor een afstudeeronderzoek over mediagebruik onder studenten. Als u deze enquête wilt invullen, dan stel ik dat zeer op prijs. Deze enquête duurt maximaal 5 minuten. Vraag 1. Geef aan hoe vaak u de volgende televisieprogramma’s ongeveer kijkt Nooit
Een keer per week
twee keer per week
drie keer per week
vier keer per week
Vijf keer per week
Shownieuws Pownews De wereld draait door RTL Z Nieuws Editie NL Man bijt hond RTL Boulevard Pauw en Witteman Vandaag de dag Nooit
Een keer per week
Twee keer per week
Drie keer per week
Vier keer per week
Vijf keer per week
Zes keer per week
Een Vandaag Nieuwsuur Nooit
Een keer per week
Twee keer per week
drie keer per week
Vier keer per week
Vijf keer per week
Zes keer per week
Zeven keer per week
NOS op 3 RTL Nieuws Hart van Nederland NOS Journaal
Vraag 2. In hoeverre vindt u de volgende eigenschappen van belang als het gaat om informatieve programma’s zoals nieuws- en actualiteitenprogramma’s? Zeer oneens
Oneens
Neutraal
Eens
Zeer eens
1.Een journalistiek programma moet altijd een neutraal verhaal vertellen 2. Een journalistiek programma moet meerdere kanten van het verhaal laten zien 3. Verhalen in een journalistiek programma moeten gebaseerd zijn op feiten niet meningen
53
4. Een journalistiek programma mag geen roddels publiceren 5. Een journalistiek programma moet altijd objectief blijven
Vraag 3. Geef aan in hoeverre u de volgende programma’s objectief vindt of vanuit een bepaald gedachtegoed journalistiek bedrijven Heel gekleurd
Gekleurd
Gemiddeld
Objectief
Heel objectief
NOS op 3 RTL Nieuws De Wereld Draait Door Hart van Nederland Pownews RTL Z Nieuws Shownieuws Vandaag de Dag RTL Boulevard Nieuwsuur Man bijt hond Een Vandaag Editie NL NOS Journaal Pauw en Witteman
Vraag 4. Uw geboortedatum is: _ _ - _ _ _ _ (dd-mm-jjjj)
__-
Vraag 5. U bent een:
Man
Vraag 6. De faculteit waaraan u studeert: x
Faculteit Economie en Bedrijfskunde (FEB) Faculteit der Geesteswetenschappen Faculteit der Geneeskunde Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen Faculteit der Natuurwetenschappen, Wiskunde en Informatica Faculteit der Rechtsgeleerdheid Faculteit der Tandheelkunde
Hartelijk bedankt voor uw medewerking. Als u geïnteresseerd bent in de resultaten van dit onderzoek kunt u uw e-mailadres hier invullen.
54
Bijlage 1 – SPSS Syntax * Hier worden de gestanradiseerde programmavariabelen gemaakt* COMPUTE StandaardShownieuws2=(((RuwShownieuws - 2.5)/2.5) + 1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardPownews2=(((RuwPownews - 2.5)/2.5) + 1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardDWDD2=(((RuwDWDD - 2.5)/2.5) + 1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardRTLZ2=(((RuwRTLZ - 2.5)/2.5) + 1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardEditieNL2=(((RuwEditieNL - 2.5)/2.5) + 1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardManbijthond2=(((RuwManbijthond - 2.5)/2.5) +1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardRTLBoulevard2=(((RuwRTlBoulevard - 2.5)/2.5) +1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardPenW2=(((RuwPenW - 2.5)/2.5) +1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardVandaagdedag2=(((RuwVandaagdedag - 2.5)/2.5) + 1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardEenVandaag2=(((RuwEenvandaag - 3)/3) +1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardNieuwsuur2=(((RuwNieuwsuur - 3)/3)+1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardNOSop32=(((RuwNOSop3 - 3.5)/3.5) +1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardRTLNieuws2=(((RuwRTLNieuws - 3.5)/3.5) +1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardHartvanNederland2=(((RuwNOSop3 - 3.5)/3.5)+1)/2. EXECUTE. COMPUTE StandaardNOSJournaal2=(((RuwNOSJournaal - 3.5)/3.5)+1)/2. EXECUTE.
* Hier worden de constructen per programma van het kijken van objectieve of gekleurde programma’s gemaakt* compute objectlaagShownieuws = meningShownieuws = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogShownieuws = meningShownieuws > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagShownieuws = meningShownieuws = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogShownieuws = meningShownieuws < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogShownieuwsgoed = objecthoogShownieuws *2. EXECUTE. compute subjecthoogShownieuwsgoed = subjecthoogShownieuws *2. EXECUTE.
55
compute objectlaagkijkgedragShownieuws= objectlaagShownieuws* standaardShownieuws2. execute. compute objecthoogkijkgedragShownieuws= objecthoogShownieuwsgoed* standaardShownieuws2. execute. compute subjectlaagkijkgedragShownieuws= subjectlaagShownieuws * standaardShownieuws2. execute. compute subjecthoogkijkgedragShownieuws= subjecthoogShownieuwsgoed * standaardShownieuws2. execute. compute totaalobsubkijkgedragShownieuws = objectlaagkijkgedragShownieuws + objecthoogkijkgedragShownieuws -subjectlaagkijkgedragShownieuws subjecthoogkijkgedragShownieuws. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagPownews = meningPownews = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogPownews = meningPownews > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagPownews = meningPownews = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogPownews = meningPownews < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogPownewsgoed = objecthoogPownews *2. EXECUTE. compute subjecthoogPownewsgoed = subjecthoogPownews *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragPownews= objectlaagPownews* standaardPownews2. execute. compute objecthoogkijkgedragPownews= objecthoogPownewsgoed* standaardPownews2. execute. compute subjectlaagkijkgedragPownews= subjectlaagPownews * standaardPownews2. execute. compute subjecthoogkijkgedragPownews= subjecthoogPownewsgoed * standaardPownews2. execute. compute totaalobsubkijkgedragPownews = objectlaagkijkgedragPownews + objecthoogkijkgedragPownews -subjectlaagkijkgedragPownews -subjecthoogkijkgedragPownews. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagDWDD = meningDWDD = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogDWDD = meningDWDD > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagDWDD = meningDWDD = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogDWDD = meningDWDD < -0.5. EXECUTE. 56
compute objecthoogDWDDgoed = objecthoogDWDD *2. EXECUTE. compute subjecthoogDWDDgoed = subjecthoogDWDD *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragDWDD= objectlaagDWDD* standaardDWDD2. execute. compute objecthoogkijkgedragDWDD= objecthoogDWDDgoed* standaardDWDD2. execute. compute subjectlaagkijkgedragDWDD= subjectlaagDWDD * standaardDWDD2. execute. compute subjecthoogkijkgedragDWDD= subjecthoogDWDDgoed * standaardDWDD2. execute. compute totaalobsubkijkgedragDWDD = objectlaagkijkgedragDWDD + objecthoogkijkgedragDWDD subjectlaagkijkgedragDWDD -subjecthoogkijkgedragDWDD. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagRTLZ = meningRTLZ = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogRTLZ = meningRTLZ > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagRTLZ = meningRTLZ = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogRTLZ = meningRTLZ < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogRTLZgoed = objecthoogRTLZ *2. EXECUTE. compute subjecthoogRTLZgoed = subjecthoogRTLZ *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragRTLZ= objectlaagRTLZ* standaardRTLZ2. execute. compute objecthoogkijkgedragRTLZ= objecthoogRTLZgoed* standaardRTLZ2. execute. compute subjectlaagkijkgedragRTLZ= subjectlaagRTLZ * standaardRTLZ2. execute. compute subjecthoogkijkgedragRTLZ= subjecthoogRTLZgoed * standaardRTLZ2. execute. compute totaalobsubkijkgedragRTLZ = objectlaagkijkgedragRTLZ + objecthoogkijkgedragRTLZ subjectlaagkijkgedragRTLZ -subjecthoogkijkgedragRTLZ. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagEDITIENL = meningEDITIENL = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogEDITIENL = meningEDITIENL > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagEDITIENL = meningEDITIENL = -0.5. 57
EXECUTE. compute subjecthoogEDITIENL = meningEDITIENL < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogEDITIENLgoed = objecthoogEDITIENL *2. EXECUTE. compute subjecthoogEDITIENLgoed = subjecthoogEDITIENL *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragEDITIENL= objectlaagEDITIENL* standaardEDITIENL2. execute. compute objecthoogkijkgedragEDITIENL= objecthoogEDITIENLgoed* standaardEDITIENL2. execute. compute subjectlaagkijkgedragEDITIENL= subjectlaagEDITIENL * standaardEDITIENL2. execute. compute subjecthoogkijkgedragEDITIENL= subjecthoogEDITIENLgoed * standaardEDITIENL2. execute. compute totaalobsubkijkgedragEDITIENL = objectlaagkijkgedragEDITIENL + objecthoogkijkgedragEDITIENL -subjectlaagkijkgedragEDITIENL -subjecthoogkijkgedragEDITIENL. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagMANBIJTHOND = meningMANBIJTHOND = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogMANBIJTHOND = meningMANBIJTHOND > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagMANBIJTHOND = meningMANBIJTHOND = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogMANBIJTHOND = meningMANBIJTHOND < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogMANBIJTHONDgoed = objecthoogMANBIJTHOND *2. EXECUTE. compute subjecthoogMANBIJTHONDgoed = subjecthoogMANBIJTHOND *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragMANBIJTHOND= objectlaagMANBIJTHOND* standaardMANBIJTHOND2. execute. compute objecthoogkijkgedragMANBIJTHOND= objecthoogMANBIJTHONDgoed* standaardMANBIJTHOND2. execute. compute subjectlaagkijkgedragMANBIJTHOND= subjectlaagMANBIJTHOND * standaardMANBIJTHOND2. execute. compute subjecthoogkijkgedragMANBIJTHOND= subjecthoogMANBIJTHONDgoed * standaardMANBIJTHOND2. execute. compute totaalobsubkijkgedragMANBIJTHOND = objectlaagkijkgedragMANBIJTHOND + objecthoogkijkgedragMANBIJTHOND -subjectlaagkijkgedragMANBIJTHOND subjecthoogkijkgedragMANBIJTHOND. 58
EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagRTLBOULEVARD = meningRTLBOULEVARD = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogRTLBOULEVARD = meningRTLBOULEVARD > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagRTLBOULEVARD = meningRTLBOULEVARD = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogRTLBOULEVARD = meningRTLBOULEVARD < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogRTLBOULEVARDgoed = objecthoogRTLBOULEVARD *2. EXECUTE. compute subjecthoogRTLBOULEVARDgoed = subjecthoogRTLBOULEVARD *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragRTLBOULEVARD= objectlaagRTLBOULEVARD* standaardRTLBOULEVARD2. execute. compute objecthoogkijkgedragRTLBOULEVARD= objecthoogRTLBOULEVARDgoed* standaardRTLBOULEVARD2. execute. compute subjectlaagkijkgedragRTLBOULEVARD= subjectlaagRTLBOULEVARD * standaardRTLBOULEVARD2. execute. compute subjecthoogkijkgedragRTLBOULEVARD= subjecthoogRTLBOULEVARDgoed * standaardRTLBOULEVARD2. execute. compute totaalobsubkijkgedragRTLBOULEVARD = objectlaagkijkgedragRTLBOULEVARD + objecthoogkijkgedragRTLBOULEVARD -subjectlaagkijkgedragRTLBOULEVARD subjecthoogkijkgedragRTLBOULEVARD. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagPENW = meningPENW = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogPENW = meningPENW > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagPENW = meningPENW = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogPENW = meningPENW < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogPENWgoed = objecthoogPENW *2. EXECUTE. compute subjecthoogPENWgoed = subjecthoogPENW *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragPENW= objectlaagPENW* standaardPENW2. execute. compute objecthoogkijkgedragPENW= objecthoogPENWgoed* standaardPENW2. execute. 59
compute subjectlaagkijkgedragPENW= subjectlaagPENW * standaardPENW2. execute. compute subjecthoogkijkgedragPENW= subjecthoogPENWgoed * standaardPENW2. execute. compute totaalobsubkijkgedragPENW = objectlaagkijkgedragPENW + objecthoogkijkgedragPENW subjectlaagkijkgedragPENW -subjecthoogkijkgedragPENW. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagVANDAAGDEDAG = meningVANDAAGDEDAG = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogVANDAAGDEDAG = meningVANDAAGDEDAG > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagVANDAAGDEDAG = meningVANDAAGDEDAG = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogVANDAAGDEDAG = meningVANDAAGDEDAG < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogVANDAAGDEDAGgoed = objecthoogVANDAAGDEDAG *2. EXECUTE. compute subjecthoogVANDAAGDEDAGgoed = subjecthoogVANDAAGDEDAG *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragVANDAAGDEDAG= objectlaagVANDAAGDEDAG* standaardVANDAAGDEDAG2. execute. compute objecthoogkijkgedragVANDAAGDEDAG= objecthoogVANDAAGDEDAGgoed* standaardVANDAAGDEDAG2. execute. compute subjectlaagkijkgedragVANDAAGDEDAG= subjectlaagVANDAAGDEDAG * standaardVANDAAGDEDAG2. execute. compute subjecthoogkijkgedragVANDAAGDEDAG= subjecthoogVANDAAGDEDAGgoed * standaardVANDAAGDEDAG2. execute. compute totaalobsubkijkgedragVANDAAGDEDAG = objectlaagkijkgedragVANDAAGDEDAG + objecthoogkijkgedragVANDAAGDEDAG -subjectlaagkijkgedragVANDAAGDEDAG subjecthoogkijkgedragVANDAAGDEDAG. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagEENVANDAAG = meningEENVANDAAG = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogEENVANDAAG = meningEENVANDAAG > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagEENVANDAAG = meningEENVANDAAG = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogEENVANDAAG = meningEENVANDAAG < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogEENVANDAAGgoed = objecthoogEENVANDAAG *2. EXECUTE. 60
compute subjecthoogEENVANDAAGgoed = subjecthoogEENVANDAAG *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragEENVANDAAG= objectlaagEENVANDAAG* standaardEENVANDAAG2. execute. compute objecthoogkijkgedragEENVANDAAG= objecthoogEENVANDAAGgoed* standaardEENVANDAAG2. execute. compute subjectlaagkijkgedragEENVANDAAG= subjectlaagEENVANDAAG * standaardEENVANDAAG2. execute. compute subjecthoogkijkgedragEENVANDAAG= subjecthoogEENVANDAAGgoed * standaardEENVANDAAG2. execute. compute totaalobsubkijkgedragEENVANDAAG = objectlaagkijkgedragEENVANDAAG + objecthoogkijkgedragEENVANDAAG -subjectlaagkijkgedragEENVANDAAG subjecthoogkijkgedragEENVANDAAG. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagNIEUWSUUR = meningNIEUWSUUR = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogNIEUWSUUR = meningNIEUWSUUR > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagNIEUWSUUR = meningNIEUWSUUR = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogNIEUWSUUR = meningNIEUWSUUR < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogNIEUWSUURgoed = objecthoogNIEUWSUUR *2. EXECUTE. compute subjecthoogNIEUWSUURgoed = subjecthoogNIEUWSUUR *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragNIEUWSUUR= objectlaagNIEUWSUUR* standaardNIEUWSUUR2. execute. compute objecthoogkijkgedragNIEUWSUUR= objecthoogNIEUWSUURgoed* standaardNIEUWSUUR2. execute. compute subjectlaagkijkgedragNIEUWSUUR= subjectlaagNIEUWSUUR * standaardNIEUWSUUR2. execute. compute subjecthoogkijkgedragNIEUWSUUR= subjecthoogNIEUWSUURgoed * standaardNIEUWSUUR2. execute. compute totaalobsubkijkgedragNIEUWSUUR = objectlaagkijkgedragNIEUWSUUR + objecthoogkijkgedragNIEUWSUUR -subjectlaagkijkgedragNIEUWSUUR subjecthoogkijkgedragNIEUWSUUR. EXECUTE.
61
*-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagNOSop3 = meningNOSop3 = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogNOSop3 = meningNOSop3 > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagNOSop3 = meningNOSop3 = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogNOSop3 = meningNOSop3 < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogNOSop3goed = objecthoogNOSop3 *2. EXECUTE. compute subjecthoogNOSop3goed = subjecthoogNOSop3 *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragNOSop3= objectlaagNOSop3* standaardNOSop32. execute. compute objecthoogkijkgedragNOSop3= objecthoogNOSop3goed* standaardNOSop32. execute. compute subjectlaagkijkgedragNOSop3= subjectlaagNOSop3 * standaardNOSop32. execute. compute subjecthoogkijkgedragNOSop3= subjecthoogNOSop3goed * standaardNOSop32. execute. compute totaalobsubkijkgedragNOSop3 = objectlaagkijkgedragNOSop3 + objecthoogkijkgedragNOSop3 -subjectlaagkijkgedragNOSop3 -subjecthoogkijkgedragNOSop3. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagRTLNIEUWS = meningRTLNIEUWS = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogRTLNIEUWS = meningRTLNIEUWS > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagRTLNIEUWS = meningRTLNIEUWS = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogRTLNIEUWS = meningRTLNIEUWS < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogRTLNIEUWSgoed = objecthoogRTLNIEUWS *2. EXECUTE. compute subjecthoogRTLNIEUWSgoed = subjecthoogRTLNIEUWS *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragRTLNIEUWS= objectlaagRTLNIEUWS* standaardRTLNIEUWS2. execute. compute objecthoogkijkgedragRTLNIEUWS= objecthoogRTLNIEUWSgoed* standaardRTLNIEUWS2. execute. compute subjectlaagkijkgedragRTLNIEUWS= subjectlaagRTLNIEUWS * standaardRTLNIEUWS2. execute. compute subjecthoogkijkgedragRTLNIEUWS= subjecthoogRTLNIEUWSgoed * standaardRTLNIEUWS2. execute.
62
compute totaalobsubkijkgedragRTLNIEUWS = objectlaagkijkgedragRTLNIEUWS + objecthoogkijkgedragRTLNIEUWS -subjectlaagkijkgedragRTLNIEUWS subjecthoogkijkgedragRTLNIEUWS. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagHARTVANNEDERLAND = meningHARTVANNEDERLAND = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogHARTVANNEDERLAND = meningHARTVANNEDERLAND > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagHARTVANNEDERLAND = meningHARTVANNEDERLAND = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogHARTVANNEDERLAND = meningHARTVANNEDERLAND < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogHARTVANNEDERLANDgoed = objecthoogHARTVANNEDERLAND *2. EXECUTE. compute subjecthoogHARTVANNEDERLANDgoed = subjecthoogHARTVANNEDERLAND *2. EXECUTE.
compute objectlaagkijkgedragHARTVANNEDERLAND= objectlaagHARTVANNEDERLAND* standaardHARTVANNEDERLAND2. execute. compute objecthoogkijkgedragHARTVANNEDERLAND= objecthoogHARTVANNEDERLANDgoed* standaardHARTVANNEDERLAND2. execute. compute subjectlaagkijkgedragHARTVANNEDERLAND= subjectlaagHARTVANNEDERLAND * standaardHARTVANNEDERLAND2. execute. compute subjecthoogkijkgedragHARTVANNEDERLAND= subjecthoogHARTVANNEDERLANDgoed * standaardHARTVANNEDERLAND2. execute. compute totaalobsubkijkgedragHARTVANNEDERLAND = objectlaagkijkgedragHARTVANNEDERLAND + objecthoogkijkgedragHARTVANNEDERLAND -subjectlaagkijkgedragHARTVANNEDERLAND subjecthoogkijkgedragHARTVANNEDERLAND. EXECUTE. *-----------------------------------------------------------------------------------------------------------*. compute objectlaagNOSJOURNAAL = meningNOSJOURNAAL = 0.5. EXECUTE. compute objecthoogNOSJOURNAAL = meningNOSJOURNAAL > 0.5. EXECUTE. compute subjectlaagNOSJOURNAAL = meningNOSJOURNAAL = -0.5. EXECUTE. compute subjecthoogNOSJOURNAAL = meningNOSJOURNAAL < -0.5. EXECUTE. compute objecthoogNOSJOURNAALgoed = objecthoogNOSJOURNAAL *2. EXECUTE. compute subjecthoogNOSJOURNAALgoed = subjecthoogNOSJOURNAAL *2. EXECUTE.
63
compute objectlaagkijkgedragNOSJOURNAAL= objectlaagNOSJOURNAAL* standaardNOSJOURNAAL2. execute. compute objecthoogkijkgedragNOSJOURNAAL= objecthoogNOSJOURNAALgoed* standaardNOSJOURNAAL2. execute. compute subjectlaagkijkgedragNOSJOURNAAL= subjectlaagNOSJOURNAAL * standaardNOSJOURNAAL2. execute. compute subjecthoogkijkgedragNOSJOURNAAL= subjecthoogNOSJOURNAALgoed * standaardNOSJOURNAAL2. execute. compute totaalobsubkijkgedragNOSJOURNAAL = objectlaagkijkgedragNOSJOURNAAL + objecthoogkijkgedragNOSJOURNAAL -subjectlaagkijkgedragNOSJOURNAAL subjecthoogkijkgedragNOSJOURNAAL. EXECUTE.
*--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------*. * Hier wordt het totale construct van het wel dan niet naar gekleurde of objectieve programma’s kijken gemaakt* compute Totaalkijkgedrag = totaalobsubkijkgedragNOSJOURNAAL + totaalobsubkijkgedragHartvanNederland + totaalobsubkijkgedragRTLNieuws + totaalobsubkijkgedragNOSop3 + totaalobsubkijkgedragEenvandaag+ totaalobsubkijkgedragNieuwsuur + totaalobsubkijkgedragvandaagdedag + totaalobsubkijkgedragManbijthond + totaalobsubkijkgedragPenW + totaalobsubkijkgedragPownews + totaalobsubkijkgedragDWDD + totaalobsubkijkgedragShownieuws + totaalobsubkijkgedragEditieNL + totaalobsubkijkgedragRTLBoulevard + totaalobsubkijkgedragRTLZ. * hier wordt het construct voor de mening over het objectiviteitsideaal gemaakt*. compute MeningObjectiviteit = Neutraal + Meerderekanten + Feiten + Geenroddels + Objectief. execute. * t-testen*. T-TEST /TESTVAL=0 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=totaalkijkgedrag /CRITERIA=CI(.95). T-TEST /TESTVAL=0 /MISSING=ANALYSIS /VARIABLES=MeningObjectiviteit /CRITERIA=CI(.95). * Betrouwbaarheidtesten*.
64
RELIABILITY /VARIABLES= totaalobsubkijkgedragNOSJOURNAAL totaalobsubkijkgedragHartvanNederland totaalobsubkijkgedragRTLNieuws totaalobsubkijkgedragNOSop3 totaalobsubkijkgedragEenvandaag totaalobsubkijkgedragNieuwsuur totaalobsubkijkgedragvandaagdedag totaalobsubkijkgedragManbijthond totaalobsubkijkgedragPenW totaalobsubkijkgedragPownews totaalobsubkijkgedragDWDD totaalobsubkijkgedragShownieuws totaalobsubkijkgedragEditieNL totaalobsubkijkgedragRTLBoulevard totaalobsubkijkgedragRTLZ /SCALE('ALL VARIABLES') ALL /MODEL=ALPHA /SUMMARY=TOTAL.
RELIABILITY /VARIABLES= neutraal feiten geenroddels objectief meerderekanten /MODEL=ALPHA /SUMMARY=TOTAL. * Dit is de analyse*. DATASET ACTIVATE DataSet1. CORRELATIONS /VARIABLES=Totaalkijkgedrag MeningObjectiviteit /PRINT=TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE. NONPAR CORR /VARIABLES=Totaalkijkgedrag MeningObjectiviteit /PRINT=SPEARMAN TWOTAIL NOSIG /MISSING=PAIRWISE.
65