vorig menu
Ethyleentransport naar Delfzijl Aanvullend onderzoek
opdrachtgever
project ordernummer documentnummer revisie datum auteur
N.V. NOM Ethyleentransport naar Delfzijl 25362 1912001 B 26 januari 2000 H.M. van den Houten
Tebodin B.V.
Laan van Nieuw Oost-Indië 25 2593 BJ Den Haag Postbus 16029 2500 BA Den Haag
telefoon 070 348 04 14 telefax 070 348 03 74 e-mail
[email protected]
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 2 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Auteurs Logistiek Milieu Veiligheid Vergunningen, Procedures Leidingtechniek Tracés door Duitsland Overheidsparticipatie
L. Meijer A.W. Dilweg M. van der Zwaag / L. Sluijs / P. Rieff G. Bruggink / F. Vincent H.M. van den Houten J. Teumer / G. Bruggink / H.M. van den Houten G. Bruggink / F. Vincent
Akkoord voor vrijgave Project Manager Hoofd afd. P&I
Den Haag, 26 januari 2000
H.M. van den Houten G.J. Dijkstra
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 3 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Inhoudsopgave 0. Samenvatting en Conclusies
pagina 6
1. Inleiding9 2. Logistiek 2.1 Inleiding 2.2 Eigenschappen Ethyleen, Classificatie 2.3 Wegverkeer 2.3.1 Beperkingen (route)mogelijkheden 2.3.2 Eisen aan het voertuig 2.3.3 Aantal transportbewegingen 2.3.4 Opslag 2.4 Scheepvaart 2.4.1 Beperkingen routemogelijkheden binnenvaart 2.4.2 Transport over zee 2.4.3 Eisen aan het vaartuig (zeevaart) 2.4.4 Aantal transportbewegingen 2.4.5 Opslag 2.5 Transport over rail 2.5.1 Route mogelijkheden voor transport per rail 2.5.2 Eisen aan het voertuig 2.5.3 Aantal transportbewegingen 2.5.4 Opslag 2.6 Kosten 2.7 Conclusies
10 10 11 12 12 12 12 12 13 13 13 13 13 14 15 15 15 15 15 16 17
3. Milieu 3.1 Inleiding 3.2 Macroniveau / mesoniveau 3.3 Microniveau 3.3.1 Inleiding 3.3.2 Transportmodaliteiten 3.3.3 Trajectkeuze 3.3.4 MER-plicht 3.4 Voorstel voor te volgen procedure
18 18 18 19 19 20 22 22 24
4. Veiligheid 4.1 Inleiding 4.2 Risiconormering 4.3 Toepassing van Vuistregels 4.4 Risicoberekeningen met IPORBM 4.5 Transport over de weg, het spoor of het water 4.5.1 Transport ethyleen over de weg 4.5.2 Transport ethyleen over het spoor 4.5.3 Transport ethyleen over het water (zeetransport)
25 25 26 28 30 32 32 35 36
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 4 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
5. Vergunningen / toestemmingen / procedures 5.1 Inleiding 5.2 Algemene projectgoedkeuringen rijksoverheid 5.2.1 Concessie/Erkenning Openbaar Belang 5.2.2 Vereiste goedkeuring van Planologische Werk Commissie 5.2.3 Geadviseerde aanpak 5.2.4 Tijdsindicatie concessie, erkenning, PWC-goedkeuring 5.3 Vergunningen voor tracé-delen 5.3.1 Ruimtelijke ordening 5.3.2 Privaatrechtelijke toestemmingen 5.3.3 Belemmeringenwet Privaatrecht 5.3.4 Overige vergunningen / toestemmingen 5.3.5 Feitelijke verwerving 5.4 Tijdsindicatie totaal vergunningenpakket 5.4.1 Tijdschema QSGE 5.4.2 Tijdschema procedures Tebodin 5.5 Toekomstige regelgeving
37 37 37 37 38 38 38 39 39 41 41 43 43 44 44 44 45
6. Leiding technische aspecten 6.1 Inleiding 6.2 Beoordeling Tracés 6.3 Zoneringsregels in Nederland 6.4 Maatregelen ter vermindering van de faalkans/risico 6.5 Mogelijke mee te leggen leidingen 6.6 Beheer, ARG 6.7 Drukken, capaciteiten en diameters 6.7.1 Drukken 6.7.2 Capaciteiten 6.7.3 Kosten 6.7.4 Investeringen versus capaciteiten 6.8 Conclusies
46 46 46 46 47 48 48 50 50 50 51 52 54
7. Tracés door Duitsland 7.1 Algemeen 7.2 Tracé 55 7.3 Bijzondere omstandigheden in Duitsland 7.3.1 Mijnbouw invloeden 7.3.2 Explosievenopruiming 7.3.3 Lekdetectiesysteem 7.3.4 Signaleringskabel 7.4 Vergunningsprocedure in Duitsland 7.4.1 Ruimtelijke Ordening (Raumordnungsverfahren) 7.4.1.1 Aanlegvergunning (Gewerberechtlichen Erlaubnis) 7.4.1.2 Waterverontreinigende stoffen 7.4.1.3 Hogedruk gasleiding 7.4.1.4 Umweltverträglichkeitsprüfung UVP ( milieu-effect-rapportage/MER) 7.4.1.5 IVU-richtlijn 7.4.2 Toestemming van lagere overheden 7.4.3 Overige vergunningen
55 55 56 56 56 56 56 57 57 57 57 57 57 58 58 58
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 5 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
7.4.4 Leidingaanleg in privaatrechtelijke eigendommen 7.4.5 Zakelijk recht strook 7.4.6 Schema voor de uitvoering van de vergunningsprocedure 7.5 Grensoverschrijding 7.5.1 Inleiding 7.5.2 Invoerrechten 7.5.3 Vaste inrichting 7.6 Conclusies
58 59 59 60 60 60 60 60
8. Overheidsparticipatie 8.1 Inleiding 8.2 Overheidsbeleid inzake PPS 8.3 Toezeggingen met betrekking tot project ethyleenleiding 8.4 Private investeerders 8.5 Organistatievormen 8.6 Aanbestedingsregelgeving 8.7 Mededingingsregelgeving
62 62 62 62 63 64 65 65
9. Referenties
67
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 6 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
0.
Samenvatting en Conclusies
Voor de ontwikkeling van de industrie in de provincie Groningen worden de mogelijkheden onderzocht voor de productie van magnesium metaal. Dit metaal kan vervaardigd worden uit het magnesiumchloride zout dat bij Veendam in de bodem zit. Het vrijkomende chloor kan met ethyleen verbonden worden, waarbij ethyleen-dichloride ontstaat, een grondstof voor kunststof. De beschikbaarheid van ethyleen in de regio is derhalve van groot belang. Mogelijke tracés voor een ethyleenleiding naar Delfzijl zijn reeds bestudeerd. In dit aanvullend onderzoek zijn overige aspecten van ethyleentransport naar Delfzijl onderzocht. Verschillende modaliteiten voor het transport van ethyleen naar Delfzijl zijn onderzocht. Het vervoer over de weg valt o.m. uit kostenoverwegingen af. Transport van ethyleen via binnenvaart bestaat volgens de branche momenteel (nog) niet vanwege de relatief grote ruimte die een koelinstallatie op een binnenschip zou innemen. Railtransport is alleen een mogelijkheid bij beperkte hoeveelheden (tot ca. 100.000 ton per jaar). De twee modaliteiten die technisch en economisch geschikt zijn voor ethyleen transport naar Delfzijl zijn een pijpleiding, mits de hoeveelheden boven ca. de 225.000 ton per jaar liggen, en scheepvaart via zee. Deze laatste transportvorm is geschikt voor een groot scala aan transportbehoefte. De milieuaspecten m.b.t. ethyleentransport naar Delfzijl voor verschillende modaliteiten zijn beschouwd. Vanuit milieu oogpunt moet de discussie rond de realisatie van de industrie in Groningen (chloor discussie) los staan van de aanleg van een eventuele ethyleen transportleiding. Ethyleen is voor mens en dier geen toxische stof. Vanwege mogelijke groeistoornissen bij planten dienen gevoelige gebieden, zoals natuurgebieden en tuinbouwgebieden zoveel mogelijk vermeden te worden. Vergelijking van de milieuaspecten voor de vier transportmodaliteiten wegvervoer, rail, zeevaart en pijpleiding, geeft te zien dat wegtransport het meest milieubelastend is, dat railtransport geluidverstoring en milieurisico’s bij calamiteiten oplevert, dat zeevaart verzuring en milieurisico’s bij calamiteiten (waddengebied) geeft en dat een pijpleiding vooral bij de aanleg verstoring geeft. Voor een hoeveelheid van ca. 100.000 ton ethyleen per jaar wegen de milieurisico’s bij scheepvaart en in mindere mate railtransport op tegen de milieu effecten van de aanleg van een leiding. Bij veel grotere transport hoeveelheden verdient de leiding milieutechnisch de voorkeur boven alle andere modaliteiten. Er dient rekening te worden gehouden dat – volgens een conservatieve interpretatie van de vigerende regelgeving, inhoudende dat de 1 km. regel opgevat moet worden als het totaal van gedeelten gevoelig gebied – de aanleg van een lange ethyleen transportleiding MER- plichtig is. Volgens de binnenkort van kracht wordende regelgeving is de aanleg MER-beoordelingsplichtig. Aangeraden wordt een milieuimpact studie te laten uitvoeren voor het voorkeurstraject. De resultaten daarvan kunnen vervolgens dienst doen voor de MER beoordeling. Voor de verschillende transportmodaliteiten zijn de aspecten m.b.t. externe veiligheid onderzocht. De aanpak volgens de ‘Handreiking’ is aangehouden. Er zijn externe veiligheid berekeningen uitgevoerd, waar nodig, naar het individueel risico (IR) en het groepsrisico (GR) volgens de IPO risico berekeningsmethodiek. Voor transport over de weg blijkt dat in alle drie onderzochte situaties (rustige, normale en drukke autoweg) het bijkomende ethyleentransport de veiligheid wezenlijk nadelig beïnvloedt.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 7 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
(veiligheidsafstanden van 41 m. tot 110 m.; 10-6 IR contour). Bij transport van ethyleen per spoor blijkt dat het baanvak geen 10-6 IR contour heeft indien het aantal ketelwagens kleiner is dan 7000 per jaar (300.000 ton ethyleen per jaar). Voor zeetransport worden volgens de ‘Handreiking’ geen problemen met betrekking tot de externe veiligheid verwacht zolang het aantal passages bulk kleiner is dan 1350 per jaar (ca. 3.000.000 ton ethyleen per jaar). Voor transport per pijpleiding worden voor een 6”, 8” en 10”, gebaseerd op een HTL-basisfaalfrequentie bebouwingsafstanden (afstanden tot de 10-6 IR contour) berekend voor een 100 bar leiding van resp. 27 m., 60 m. en 70 m. Groepsrisico berekeningen tonen aan dat voor een 100 bar 6”, 8” en 10” leiding bij een bevolkingsdichtheid van 120 inw./ha geen overschrijding van de oriënterende normwaarde optreedt. Onderzocht is welke procedures er gevolgd moeten worden bij de aanleg van een lange ethyleen transport leiding en welke vergunningen en toestemmingen nodig zijn. Er zal voor een ethyleenleiding een concessie en erkenning van openbaar belang moeten worden aangevraagd. Tevens is een positief advies nodig van de Planologische Werk Commissie (PWC) voor het beoogde tracé. Deze drie procedures zijn met elkaar verweven en kunnen gelijktijdig doorlopen worden. Dit zal ongeveer 12 maanden vergen. In het kader van de wet op de ruimtelijke ordening (WRO) zullen aanlegvergunningen nodig zijn van de gemeente waar de leiding wordt aangelegd. Indien het betreffende bestemmingsplan niet voorziet in de aanleg van een leiding zal een artikel 19 WRO procedure gevolgd moeten worden. Hierbij wordt d.m.v. een voorbereidingsbesluit de herziening van het bestemmingsplan aangekondigd. Op deze wijze wordt vrijstelling verkregen voor de aanleg van de leiding. Daarnaast zijn er (publiekrechtelijke) vergunningen nodig van diverse andere instanties, zoals bijvoorbeeld: RWS voor kruisingen met rijkswaterstaatwerken, Provincies voor kruisingen met provinciale waterstaatwerken, Waterschappen e.d. voor kruisingen met hun waterstaatwerken. Van alle particuliere grondeigenaren en –gebruikers, door wier gronden de leiding aangelegd wordt, zal toestemming verkregen moeten worden. Bij weigering kan de medewerking worden afgedwongen op grond van de belemmeringenwet privaatrecht. De leidinglegger moet dan wel redelijk overlegd hebben en moet een concessie en erkenning van openbaar belang voor het werk hebben. Voor het verkrijgen van publieke vergunningen en private toestemmingen kan gerekend worden met een duur van ca. 15 maanden. Specifieke leidingtechnische aspecten zijn nader onderzocht. Een 8” en 10” ethyleenleiding van 100 bar heeft een enigszins grotere bebouwingsafstand dan een 48” Gasunieleiding van 67 bar. (max. 20 m. meer). Locale aanvullende maatregelen zoals een grotere wanddikte en dieper leggen kunnen de bebouwingsafstand reduceren, waardoor de extra invloed op de omgeving vanuit het oogpunt van externe veiligheid beperkt blijft. In aansluiting op het bestaande ARG ethyleen net zal de eventuele leiding het best een ‘single product, common carrier, open access’ leiding kunnen zijn, waarin geen ‘modal shift’ voorkomt. Er zijn capaciteits- en kostenberekeningen uitgevoerd voor diameters 4” tot en met 12”. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat 8”, 10” en 12” rendabele diameters zijn. Dan moet de jaarlijkse hoeveelheid ethyleen liggen tussen de 225.000 ton en de 1.200.000 ton. Bij een grotere vraag moet gekeken worden naar lokale vervaardiging van ethyleen. Voor de tracévariant van Gelsenkirchen naar Delfzijl zijn drie tracés in Duitsland nader onderzocht. Alle drie zijn technisch en vergunningstechnisch realiseerbaar. In alle drie gevallen wordt gebundeld met een bestaande leiding en/of een Autobahn. Een deel van het tracé loopt door mijnbouw gebied.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 8 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Hierdoor en vanwege strenge technische eisen zal dit gedeelte relatief duur zijn. Vergunningsprocedures lopen allemaal via de Bezirksregierung. De milieuaspecten en met name de bescherming van grondwater spelen een belangrijke rol bij het tot stand komen van een goedgekeurd tracé. een leiding is MER plichtig. Particuliere medewerking van grondeigenaren kan niet worden afgedwongen. Dit kan leiden tot (lokale) tracé aanpassingen. De procedure tijd in Duitsland bedraagt (voor één Bezirk en geen particuliere weigeraars) ongeveer 18 maanden.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 9 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
1. Inleiding Voor de ontwikkeling van de metaalindustrie in de Provincie Groningen worden de mogelijkheden onderzocht voor de productie van magnesiummetaal. De ongeveer 1,5 miljoen kubieke meter magnesiumzout die in de omgeving van Veendam in de bodem zit kan worden verwerkt tot magnesium metaal. Bij de magnesiumproductie komen grote hoeveelheden chloor als bijproduct vrij. Een goede manier om het chloor te gebruiken is dit met ethyleen te verbinden waardoor het vloeibare ethyleen-dichloride ontstaat dat een belangrijke grondstof is voor de kunststof industrie. Transport (afvoer naar elders) van chloor is vanuit milieu oogpunt geen serieuze optie. Een heel belangrijke voorwaarde voor het welslagen van magnesium industrie is de beschikbaarheid van ethyleen in de regio. De N.V. NOM heeft Tebodin een opdracht gegeven voor het verrichten van een aanvullend onderzoek in aansluiting op het rapport ‘Quick scan’ van Gasunie Engineering B.V. waarin de resultaten van een studie naar mogelijke tracés voor een ethyleen leiding naar Delfzijl zijn vastgelegd. In dit aanvullend onderzoek zijn, in overleg met NOM, onderstaande aspecten van ethyleen transport naar Delfzijl en met name ethyleen transport via een pijpleiding aansluitend op het bestaande WestEuropese ethyleen netwerk nader beschouwd: • logistieke aspecten voor de transportmodaliteiten: water, rail, weg en buisleiding • milieu aspecten • veiligheidsaspecten • vergunningstechnische – en procedurele aspecten • leiding technische aspecten • tracé mogelijkheden door Duitsland • overheidsparticipatie. Bovengenoemde aspecten zijn zoveel mogelijk tracé onafhankelijk beschouwd.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 10 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2. Logistiek 2.1 Inleiding Voorwaarde voor het welslagen van het opzetten van een magnesium industrie in de omgeving van Delfzijl is het goed kunnen verwerken van het uit magnesiumchloride vrijkomende bijprodukt chloor. Dit product kan verbonden met ethyleen dienen als grondstrof voor het vervaardigen van kunststoffen. Transport van ethyleen naar Delfzijl is derhalve van groot belang. Eén van de onderdelen van het aanvullend onderzoek is een globale vergelijking van de transportmogelijkheden van ethyleen anders dan via een buisleiding. Dit hoofdstuk beschrijft de vergelijking van de verschillende andere transportmogelijkheden, op basis van logistieke handling en kosten. Hierbij zijn de volgende transportmogelijkheden nader bestudeerd: • transport over de weg • transport per rail • transport over binnenwateren • transport over zee In onderstaande figuur is het transportproces schematisch weergegeven. De transportmogelijkheden worden bestudeerd vanaf het transport met de verschillende vervoersmodaliteiten. De eerste fase van het transport is vergelijkbaar voor de verschillende transportmodaliteiten.
Uitgangspunt in de vergelijking van de transport mogelijkheden is een transport van 100.000 ton ethyleen per jaar.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 11 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.2 Eigenschappen Ethyleen, Classificatie Het vervoer van gevaarlijke stoffen in Nederland is geregeld in: • het VLG (ADR) voor wegvervoer * • het VSG (RID) voor spoorvervoer * • het VBG (ADNR) voor vervoer per binnenschip * Indien ethyleen per buisleiding wordt getransporteerd, wordt het onder druk getransporteerd. De classificatie van ethyleen is als volgt [index vervoer gevaarlijke stoffen VLG/VSG/VBG*]: • samengeperst • klasse 2 • cijfer 1F • gevaarsid.nr. 23 brandbaar gas • UN nummer 1962 Om ethyleen te transporteren mag de druk tijdens het transporteren niet onder de 50 bar dalen (= grens superkritische vloeibare gebied). Verder wordt om praktische redenen een maximale druk van 100 BAR aangehouden. Bij de overige transportmogelijkheden wordt ethyleen gekoeld getransporteerd. De classificatie van gekoeld ethyleen is als volgt [index vervoer gevaarlijke stoffen VLG/VSG/VBG]: • sterk gekoeld, vloeibaar • klasse 2 • cijfer 3F • gevaarsid.nr. 223 sterk gekoeld, vloeibaar gas, brandbaar • UN nummer 1038 Alle eerder genoemde transportmogelijkheden van ethyleen zijn, zij het met beperkingen, wettelijk toegestaan. Er is uitgegaan van een te transporteren hoeveelheid ethyleen van 100.000 ton per jaar. De dichtheid van vloeibaar ethyleen is 320 kg/m3 bij een druk van 60 barg, dit houdt in dat de stof relatief veel ruimte in beslag neemt. * VLG = Vervoer Gevaarlijke Stoffen over de weg (ADR) VSG = Vervoer Gevaarlijke Stoffen, spoorvervoer (RID) ..VBG = Vervoer Gevaarlijke Stoffen, over de binnenwateren (ADNR)
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 12 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.3 Wegverkeer 2.3.1 Beperkingen (route)mogelijkheden Het transporteren van sterk gekoeld, vloeibaar ethyleen over de weg brengt enkele beperkingen met betrekking tot de routevoering met zich mee: • Volgens VLG artikel 4 tunnelregime, is het niet toegestaan ethyleen in tanks te vervoeren door categorie I en II tunnels. Dit zijn de meeste tunnels op het hoofdwegennet in de Randstad. • Het beleid van de Nederlandse chemische industrie is er in toenemende mate op gericht het vervoer van gevaarlijke stoffen niet over de weg te doen plaatsvinden, maar bij voorkeur per spoor, binnenschip, zee of buisleiding. • De numerieke waarde van de bedrijfsdruk mag niet lager zijn dan de dampdruk (absolute druk) van de vervoerde stof bij 50 graden Celsius. • De tanks waarin ethyleen wordt vervoerd moeten geschikt zijn voor een temperatuur van tussen de –60 en de +50 graden Celsius. • Routes door gemeenten zijn alleen toegestaan op wegen en weggedeelten die middels een plaatselijk voorschrift worden aangegeven • Er gelden beperkingen in transport onder bepaalde weersomstandigheden • Er gelden beperkingen m.b.t. veertransport in enkele situaties Met inachtneming van bovenstaande beperkingen is het wel mogelijk om ethyleen per vrachtwagen naar Delfzijl te transporteren. Echter gezien het vigerende beleid van zowel de chemische industrie als de overheid geniet dit niet de voorkeur.
2.3.2 Eisen aan het voertuig Het transport van ethyleen over de weg vindt plaats in tanks die op de onderstellen van vrachtwagens of opleggers gemonteerd zijn. Als uitgangspunt wordt genomen een vrachtauto met een opslagtank van 45 m3. De maximale vulgraad van de tanks bedraagt 90%. Er wordt uitgegaan van een gemiddelde snelheid van 40 kilometer per uur. Eén vrachtwagen vervoert dus maximaal 45 x 0,9 x 0,32 = ca 13 ton ethyleen per rit.
2.3.3 Aantal transportbewegingen Om 100.000 ton te transporteren zijn daar 7.700 vrachtwagenritten voor nodig. Dit houdt in dat bij 220 werkdagen per jaar er dagelijks 35 vrachtwagens naar Delfzijl benodigd zijn.
2.3.4 Opslag Er is geen continue aanvoer van ethyleen. Hierdoor is het wenselijk om een voorraad te creëren. Gezien de hoge transportfrequentie is als uitgangspunt genomen om een voorraad van ongeveer 2 keer de dagaanvoer te creëren. In dit geval komt dat neer op een voorraad van ongeveer 900 ton, hiervoor is 1 opslagtank benodigd.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 13 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.4 Scheepvaart 2.4.1 Beperkingen routemogelijkheden binnenvaart Het ethyleen wordt sterk gekoeld en vloeibaar getransporteerd. Vanwege de relatief onbekende vaarroute vanuit Gelsenkirchen is deze route als voorbeeld nader onderzocht. Volgens het Bureau Voorlichting Binnenvaart is de volgende route via binnenvaart van Gelsenkirchen naar Delfzijl mogelijk: 1. Gelsenkirchen Rijn Herne kanaal Dortmund Eemskanaal (Emden) door Duitsland Emden Delfzijl zeezijde 2. Duisburg Ruhrort (2 sluizen,Oberhausen,Duisburg) Over de Rijn naar Nederlandse grens over de IJssel, Kampen, Ijsselmeer, Lemmer door Friesland Prinses Margriet Kanaal (7,20 m. hoog) van Starkenborgh Kanaal (6.85 m. hoog) Groningen Eemskanaal Echter momenteel vindt er nog geen ethyleen transport plaats via de binnenvaart. Verscheidene transporteurs hebben laten weten dat zij liever geen ethyleen per binnenvaart transporteren vanwege het grote ruimtebeslag dat een koelinstallatie voor ethyleen met zich meebrengt. Transport van binnenvaart wordt verder niet beschouwd.
2.4.2 Transport over zee Via zeevaart is het goed mogelijk om ethyleen te transporteren naar Delfzijl. De in aanmerking komende zeehavens zullen voorzien moeten worden van ethyleen, waardoor er een extra logistieke handeling in de havenplaats zal ontstaan. De wijze waarop ethyleen naar die zeehavens getransporteerd wordt blijft in het kader van deze studie buiten beschouwing. Aannemelijk is dat de transportafstand van ethyleen over zee aanzienlijk langer zal zijn dan via een pijpleiding van Gelsenkirchen naar Delfzijl.
2.4.3 Eisen aan het vaartuig (zeevaart) Indien de lading, het bruto gewicht van ethyleen, meer dan 3000 kg is, dient het vaartuig overdag te zijn uitgerust met 1 blauwe kegel en heeft het vaartuig ‘s nachts 1 licht nodig.
2.4.4 Aantal transportbewegingen Indien het vaartuig 2.200 ton per keer kan transporteren (gemiddelde kleine coaster) zijn er in totaal ongeveer 46 transportbewegingen per jaar. Dit is gemiddeld één vaartuig per week.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 14 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.4.5 Opslag Er is geen continue aanvoer van ethyleen. Hierdoor is het wenselijk om een voorraad te creëren. De transportfrequentie van scheepvaart is ongeveer één keer per week. Er is als uitgangspunt genomen om een voorraad van ongeveer 1,5 keer de aanvoer frequentie te creëren. In dit geval komt dat neer op een voorraad van ongeveer 3.300 ton. Hiervoor zijn 3 opslagtanks nodig.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 15 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.5 Transport over rail 2.5.1 Route mogelijkheden voor transport per rail Aanvoer van ethyleen per rail is mogelijk vanuit Rotterdam, Geleen en Gelsenkirchen, de drie aansluitpunten van het Westeuropese ethyleen pijpleidingnet. Vanwege de relatief onbekende route voor een railverbinding vanuit Gelsenkirchen, is deze route als voorbeeld nader onderzocht. Er zijn in principe twee routes mogelijk om ethyleen per rail van Gelsenkirchen naar Delfzijl te transporteren (Het ethyleen wordt sterk gekoeld en vloeibaar getransporteerd.): Route mogelijkheid 1: • Gelsenkirchen • Oberhausen • Arnhem • Zwolle • Groningen • Delfzijl Route mogelijkheid 2: • Gelsenkirchen • Bad Bentheim • Oldenzaal • Delfzijl
2.5.2 Eisen aan het voertuig Voor het transport per rail wordt gebruik gemaakt van de 4-assige p-ketelwagen, bestaande uit een onderstel en een opslagtank. Als uitgangpunt is genomen dat één 4-assige p-ketelwagen een capaciteit heeft van 45 ton. Een chartercargo kan netto 1000 ton aan ketelwagens transporteren.
2.5.3 Aantal transportbewegingen Om 100.000 ton te transporteren zijn ongeveer 2.200 4-assige p-ketelwagens nodig, dit komt neer op 100 transporten per jaar.
2.5.4 Opslag Er is geen continue aanvoer van ethyleen. Hierdoor is het wenselijk om een voorraad te creëren. De transportfrequentie van railvervoer is ongeveer twee treinen per week, hierbij is als uitgangspunt genomen om een voorraad van ongeveer 2 keer de aanvoerfrequentie te creëren. In dit geval komt dat neer op een voorraad van ongeveer 2.000 ton. Hiervoor zijn 2 opslagtanks nodig.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 16 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.6 Kosten Ten behoeve van het kunnen vergelijken van de verschillende transportmodaliteiten zijn in eerste instantie voor een transportbehoefte van 100.000 ton per jaar globale kosten per modaliteit bepaald. Deze kosten zijn opgebouwd uit investeringskosten en variabele kosten. De investeringskosten voor de faciliteiten in Delfzijl bestaan uit de volgende onderdelen: • opslagkosten Delfzijl • koelinstallatie Delfzijl • bouw pompinstallatie en aanleg pijpleiding van Delfzijl naar de afnemer De investeringskosten aan de leverancierszijde zijn voor alle transportmodaliteiten m.u.v. een transportleiding van toepassing en worden niet meegenomen in de vergelijking. De transportkosten bestaan uit het transporteren van ethyleen naar Delfzijl. Voor weg- en railvervoer is een transportafstand van 320 km. aangehouden; voor scheepvaart over zee is gerekend met Antwerpen (500 km.) en Schotland (900 km). Voor een transportleiding is gerekend met 265 km (Gelsenkirchen). De onderhoudskosten bestaan uit het onderhoud van materialen en energiekosten voor de koelinstallatie. Deze worden niet meegenomen in de kostenraming Een inschatting van de cumulatieve kosten (zonder rekening te houden met rente, afschrijving en inflatie e.d.) voor de verschillende transportmodaliteiten staan in onderstaande grafiek weergegeven.
Cumulatievekosten Ethyleentransport, 100.000 t 350,000,000
kosten (guldens)
300,000,000 250,000,000 200,000,000 jaar
150,000,000
vrachtverkeer 100,000,000
railverkeer scheepvaart, Antw
50,000,000
scheepvaart, Schotl. pijpleiding
0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
jaren Naarmate de transportbehoefte toeneemt gaan alle lijnen steiler lopen, m.u.v. de kostenlijn van de transportleiding. Deze lijn verschuift vertikaal.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 17 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Bij een veel grotere transportvraag naar ethyleen blijven zeevaart en een transportleiding als modaliteit over. In onderstaande grafiek zijn de cumulatieve kosten weergegeven voor de verschillende transportmodaliteiten bij 225.000 ton/jaar. (basislast voor een 8” transportleiding vanuit Gelsenkirchen).
Cum ulatieve kosten Ethyleentransport,225.000 t. 350,000,000
kosten (guldens)
300,000,000 250,000,000 200,000,000 150,000,000
jaar vrachtverkeer
100,000,000
railverkeer scheepvaart, Antw scheepvaart, Schotl.
50,000,000
pijpleiding 0 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
jaren
2.7 Conclusies Op basis van deze globale kostenindicaties kan geconcludeerd worden dat scheepvaart over zee een geschikte transportvorm is voor een grote range aan vraag voor ethyleen. Voorts tonen deze kostenindicaties aan dat transport via wegvervoer niet aan te bevelen is. Transport per rail is alleen bij beperkte vraag ( <100.000 ton per jaar) een eventuele mogelijkheid. Een transportleiding kan volgens deze globale kostenindicaties pas rendabel worden bij transporthoeveelheden boven de 225.000 ton per jaar.
Noot: Er wordt op gewezen dat deze benadering d.m.v. cumulatieve kosten een zeer globale indicatie geeft van de kosten per modaliteit met daarbij een relatief ongunstig beeld voor de pijpleiding optie vanwege de hoge investeringen en lage variabele kosten.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 18 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
3. Milieu 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk worden de milieu-aspecten beschouwd van ethyleen transport naar Delfzijl. Uitgegaan wordt van transport via een pijpleiding, maar ook andere transport modaliteiten komen aan bod. Bij het in beschouwing nemen van de gevolgen voor het milieu van het ethyleentransport wordt onderscheid gemaakt tussen drie niveaus: macro, meso en micro. Het macro niveau beschouwt het initiatief voor de ethyleen pijpleiding als een onderdeel van de ontwikkeling van de industrie op landelijke en regionale schaal. Het meso niveau beschouwt het initiatief als onderdeel van de ontwikkeling van het industriële gebied in Delfzijl. Het micro niveau tot slot beschouwt de gevolgen voor het milieu van de aanleg en het in gebruik nemen van de pijpleiding. In deze studie worden deze niveaus opeenvolgend behandeld. Bij het uitvoeren van deze studie zijn een aantal vragen gerezen welke in de volgende hoofdstukken worden weergegeven. Waar mogelijk is een voorschot genomen op de antwoorden op deze vragen en de gevolgen voor de realisatie van het project.
3.2 Macroniveau / mesoniveau Het initiatief voor de aanleg van een ethyleen pijpleiding is onderdeel van een ontwikkelingsproject waarvan de basis wordt gevormd door het in Groningen voorhanden zijn van het zout magnesiumchloride. Uit het magnesiumchloride kan magnesium metaal geproduceerd worden. Hierbij komt chloor vrij. Het chloor kan met ethyleen omgezet worden in de basis grondstof voor bijvoorbeeld PVC. De primaire vraagstelling voor de ontwikkeling van het project is de mogelijkheid en wenselijkheid om in Delfzijl fabrieken te installeren voor de productie van magnesium metaal en het omzetten van chloor met ethyleen in PVC. Daarbij spelen een aantal belangrijke facetten een rol: -
De ontwikkeling van werkgelegenheid in Groningen; De gevolgen voor het milieu van deze industriële ontwikkeling (waaronder de chloordiscussie); De nabijheid van het waardevolle en kwetsbare natuurgebied de Waddenzee; De markt voor het magnesium metaal; De markt voor PVC-producten.
Bovenstaande onderwerpen zijn zeer wezenlijk voor de acceptatie en voortgang van het ontwikkelingsproject en dienen te worden uitgewerkt. Vanuit Milieu oogpunt is een koppeling tussen deze onderwerpen en de benodigde procedure rond de aanleg van de ethyleen pijpleiding ongewenst, om een aantal redenen: -
-
De discussie voor de realisatie van het project in Delfzijl staat milieutechnisch los van de aanleg van een ethyleen pijpleiding. Er zal onderbouwd moeten worden dat de keuze van de productielocatie in Delfzijl geschikt is voor de productie van het magnesium metaal, met als bijproduct chloor, mede in het licht van de nabijheid van gevoelige natuurgebieden; De keuze voor de verwerking van chloor tot PVC in de regio Delfzijl zal moeten worden
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 19 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
-
onderbouwd, hierbij speelt met name ook het transport van chloor een belangrijke rol; De discussie met betrekking tot marktpotentieel voor de genoemde producten dient primair gevoerd te worden. Hierbij is het van belang of er sprake is van substitutie van PVC-productie of uitbreiding van de PVC-productiecapaciteit. Wellicht zijn er andere opties voor de inzet van het chloor.
In deze discussies zal de milieubeweging een belangrijke rol spelen.
3.3 Microniveau Op het microniveau wordt er vanuit gegaan dat het project in Delfzijl doorgang zal vinden en er daardoor een noodzaak is om Ethyleen naar Delfzijl te transporteren. Hierbij ontstaat een discussie waarin met name de transportmodaliteit en de trajectkeuze een belangrijke rol spelen. Allereerst zal echter aandacht worden geschonken aan de stofeigenschappen van Ethyleen.
3.3.1 Inleiding Ethyleen is onder atmosferische omstandigheden een kleurloos gas met een eigen geur. Ethyleen wordt in het algemeen niet beschouwd als een humaan toxische stof. Voor de stof is geen MAC-waarde vastgesteld1. Bij hoge concentraties in de lucht kan, door luchtverdringing, zuurstofgebrek ontstaan met kans op ademnood, sufheid en in ernstige gevallen bewusteloosheid. Uit studies is niet gebleken dat ethyleen irriterend is voor de huid of ogen. Zoals bij elk verdicht gas moet wel getracht worden huid- en oogcontact te vermijden. Ook uit dierproeven is geen toxiciteit van ethyleen gebleken. Blootstelling aan ethyleen kan mogelijk wel anorexia, gewichtsverlies, slapeloosheid, prikkelbaarheid, nierziekten, vertraagde reactie en geheugenstoornissen veroorzaken. De grootste voorzichtigheid bij blootstelling aan ethyleen is echter geboden in verband met brand- en explosiegevaar2. Zie ook de veiligheidsstudie. Ethyleen is een plantenhormoon en wordt gebruikt voor het rijpen van fruit en groenten 1. Verschillende fruitsoorten zijn een natuurlijke bron van ethyleenproductie (enkele tientallen µl per kg fruit per uur). Effecten op verschillende planten- en bloemsoorten worden echter reeds waargenomen bij concentraties van enkele honderdsten ppm bij een blootstellingduur vanaf enkele uren. De effecten betreffen belemmering in de groei en bloei3. Een bekende toepassing van ethyleen is het behandelen van groengeplukte bananen in koelschepen, 24 uur voor afmeren, om het rijpingsproces in gang te zetten, waardoor ze mooi geel in de schappen bij de groentehandelaar kunnen liggen. Van belang is dan ook om rekening te houden met fruitteelt gebieden omdat hier de economische schade door een lekkage van ethyleen groot kan zijn (te vroege rijping van fruit). Conclusie: Ethyleen is voor mensen en dieren geen toxische stof. Bij planten kan de stof echter in zeer lage concentraties leiden tot groeistoringen door het versnellen van rijpingsprocessen. Gevoelige gebieden zijn natuurgebieden en tuinbouwgebieden.
1
Chemiekaarten, 12e editie
2
Ullmann’s Encyclopedia of Industrial Chemistry, Volume A 10
3
Handbook of Environmental Data on Organic Chemicals, Karel Verschueren, 1977
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 20 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
3.3.2 Transportmodaliteiten Internationaal worden op dit moment twee transportmodaliteiten voor het transport van ethyleen ingezet, te weten transport per pijpleiding en per zeetanker. Daarnaast is ook transport per rail of per tankwagen een optie. Bij het opstellen van een vergelijking van de gevolgen voor het milieu zal dan ook een afweging gemaakt moeten worden tussen de volgende alternatieven: -
Gelsenkirchen – Delfzijl per pijpleiding, tankwagen of per rail Geleen – Delfzijl per pijpleiding, tankwagen of per rail Rotterdam – Delfzijl per pijpleiding, per rail, tankwagen of per zeetanker Overige zeehavens – Delfzijl per zeetanker
Bij de discussie over deze mogelijkheden spelen de volgende aspecten een prominente rol: -
De risico’s voor het milieu van het transport over zee, langs het waddengebied; De risico’s voor het milieu van bulk opslag in Delfzijl; De risico’s voor het milieu van transport per rail in tankwagons (druk of gekoeld) en/of per tankwagen; De gevolgen voor het milieu door wegtransport; De gevolgen voor het milieu door aanleg en gebruik van de pijpleidingen. De risico’s met betrekking tot externe veiligheid worden in hoofdstuk 4 beschouwd. In onderstaande tabel zijn de emissies van de verschillende transportmodaliteiten kwalitatief beoordeeld en weergegeven: Modaliteit Milieuaspect Broeikaseffect (energie-efficiëntie/CO2-uitstoot) Verzuring (NOx- + SO2-uitstoot) Verstoring (natuur, aanleg en gebruik) Verstoring (geluid) Verstoring (geur) Risico’s voor milieu (calamiteiten)
Pijpleiding (nieuw)
Zeevaart
Spoorweg (bestaand)
Wegtransport (bestaand)
+
+
+
0 (brandstof verbruik)
++
0
+
(brandstof)
(scheepsbrandstof)
0
0
++
++
++
++
+/0
0
(afh. capaciteit)
(verkeers lawaai)
(bodem)
++ (inspectie)
++
++
+
+
(door laden/lossen)
(door laden/lossen)
+
0
0
0
(breuk)
(waddengebied)
(aard transport)
(aard transport)
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 21 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Toelichting:
Vergeleken ten opzichte van de huidige situatie (niet doorgaan initiatief). ++ = weinig of geen effect, + = licht negatief effect, 0 = negatief effect
Indien de vier alternatieven vergeleken worden op milieuaspecten, dan blijkt dat wegtransport het meest negatief scoort. De vergelijking tussen pijpleiding, zeevaart en transport per rail is moeilijk. De impact op het milieu door een pijpleiding wordt vooral bepaald door de gevolgen van aanleg en onderhoud. Terwijl bij zeescheepvaart het gebruik van scheepsbrandstof en het potentiële risico voor het waddengebied de voornaamste gevolgen zijn. Bij transport per rail is verstoring door regelmatige transporten en het hogere risico t.o.v. pijpleiding transport van belang. Van invloed op de uiteindelijke keuze van de transportmodaliteit zijn twee aspecten: 1 2
De gevolgen voor het milieu van de pijpleiding De hoeveelheid benodigde ethyleen
Ad 1. Hoewel een groot deel van de pijpleiding in leidingstroken gelegd kan worden zijn er op diverse plaatsen aanpassingen noodzakelijk. Bovendien lopen (delen van) de door Gasunie aanbevolen leidingstroken door of langs gevoelige gebieden. Voor het traject Rotterdam-Delfzijl betreft dit bijvoorbeeld de Aalkeetpolder, de Krabbendijkse plassen, het Zuidhollandse merengebied en het bosrijke gebied tussen Holten en Dedemsvaart. Voor het tracé Geleen – Ommen geldt dit voor beide door Gasunie vermelde varianten voor Landhorst en vanaf Zweekhorst tot aan Ommen. Voor het tracé Scholven (Duitsland) – Vorden wordt een belangrijk deel in de bosrijke omgeving van Naturpark Hohe Marken gelegd. Voor het Nederlandse gedeelte loopt dit tracé door de Achterhoek. Ad 2. De vraag naar Ethyleen bepaalt in sterke mate de keuze tussen scheepstransport, railtransport en een pijpleiding. Naast het kostenaspect (uitgewerkt in de logistieke studie) is er ook een groot verschil met betrekking tot veiligheid en milieu. De veiligheidsaspecten worden bepaald door de omvang en frequentie van respectievelijk het scheeps- en het railtransport. Naarmate de hoeveelheid groter wordt zal de kans op calamiteiten toenemen. Voor 100.000 ton Ethyleen/jaar zijn 46 scheepstransporten van 2.200 ton benodigd (ca. één per week) of 100 treinen met een inhoud van 1.000 ton bestaande uit ca. 22 ketelwagens van 45 ton (twee treinen per week). Voor 1 miljoen ton Ethyleen/jaar zijn 455 scheepstransporten van 2.200 ton (bijna 2 per dag) of 1.000 treinen van 1.000 ton (ca. 3 per dag) noodzakelijk. De opslaghoeveelheid zal afhankelijk zijn van de betrouwbaarheid van het scheepstransport en voor 100.000 ton ca. 3.300 ton (ruim een week) bedragen terwijl deze voor 1.000.000 ton minimaal 12.000 ton zal zijn (drie dagen). Met betrekking tot milieuaspecten wordt een pijpleiding milieuvriendelijker naarmate de capaciteit toeneemt. De aanlegeffecten van een 4” leiding verschillen nauwelijks van de effecten van een 8” leiding, deze is dus per ton product gunstiger. Ook energetisch is een 8” leiding per ton product beter voor het milieu dan een 4” leiding. Scheeps- en railtransport daarentegen hebben een proportionele toename van de milieueffecten en ook de risico’s op calamiteiten (bijvoorbeeld olielekkages) nemen toe. Conclusie: Voor een capaciteit rond 100.000 ton Ethyleen per jaar is de frequentie van het scheeps- en railtransport zo laag en de benodigde opslagcapaciteit zo gering dat de risico’s van dit transport waarschijnlijk opwegen tegen de milieueffecten van de aanleg van een leiding. Bij een capaciteit van 1 miljoen ton Ethyleen per jaar is transport per rail niet mogelijk en pijpleiding transport in ieder geval
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 22 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
meer geschikt en waarschijnlijk beter dan scheepstransport. Nader onderzoek zal moeten aantonen waar het breekpunt tussen de modaliteiten met betrekking tot de milieueffecten precies ligt.
3.3.3 Trajectkeuze Als op basis van een goede vergelijking gekozen is voor transport per pijpleiding, dan zal de trajectkeuze nader onderbouwd moeten worden. Bij de trajectkeuze worden de kosten niet alleen bepaald door de lengte van het tracé, maar ook door het benodigde realisatietraject en de aanlegtijd. Daarnaast spelen de te treffen compensatiemaatregelen een rol. Door de Gasunie is een eerste analyse gemaakt van de potentiële obstakels bij de realisatie van de diverse trajecten, hierbij zijn op provinciaal niveau geen blokkades opgeworpen. Er heeft echter nog geen nauwkeurige analyse van het traject plaatsgevonden, met name ten aanzien van de omwille van milieu noodzakelijke tracé wijzigingen binnen de door de Gasunie gekozen trajecten. Daarbij is het belangrijk dat er overleg plaats vindt met de betrokken gemeentes. De ervaring leert dat juist op het locale niveau andere wegingen zijn ten aanzien van natuur- en cultuurhistorische waarden. Deze dienen in een vroeg stadium van het project onderkend te worden teneinde procedurele problemen en obstakels tijdens de aanleg te ondervangen. Het is dan ook binnen het kader van dit onderzoek te vroeg om een uitspraak te doen over welk traject vanuit milieuoverwegingen de voorkeur geniet, hiertoe dient eerst een nadere analyse van de trajecten plaats te vinden. In deze nadere analyse behoren op locaal niveau alternatieven voor probleemstukken te worden geïdentificeerd en in de begroting te worden meegenomen.
3.3.4 MER-plicht Door een goede strategie voor de te volgen procedures kan tijd (en dus geld) worden bespaard. De procedures worden in sterke mate beïnvloed door de vraag of er een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Door de Gasunie is aangegeven dat een MER momenteel niet noodzakelijk is. Bij het uitwerken van de te volgen procedures is door ons een analyse gemaakt van de noodzaak om eventueel een milieueffectrapport op te stellen. Ingevolge de Wet Milieubeheer is het maken van een Milieu-effectrapportage verplicht voor de in de Bijlage onderdeel C van het Besluit Milieu-effectrapportage vermelde categorieën van activiteiten. Ingevolge het Besluit Milieu-effectrapportage 1994 valt het aanleggen van een ethyleen-transportleiding onder onderdeel C sub 8.2 van de Bijlage voor zover de aanleg van de leiding een hoofdtransportleiding betreft die over een lengte van 1km of meer is gelegen in of geprojecteerd in gevoelig gebied zoals aangegeven in bepaling 1 sub a en d van onderdeel A van de Bijlage of sub b of c voor zover dit gebied begrensd is in een streekplan. Het huidige Besluit Milieu-effectrapportage 1994 staat echter ter discussie. In mei 1998 is een Ontwerpbesluit wijziging Besluit Milieu-effectrapportage 1994 verschenen (in het vervolg Ontwerpbesluit MER genoemd), met een aanzienlijk gewijzigde tekst. Bij het schrijven van dit rapport is het definitieve Besluit nog niet gepubliceerd, maar de strekking heeft wel invloed op de beoordeling van de MER-plicht. Ingevolge Onderdeel C van de bijlage bij het Ontwerpbesluit MER is een milieueffectrapportage
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 23 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
verplicht voor de aanleg van een buisleiding voor het transport van gas, olie of chemicaliën, indien de activiteit betrekking heeft op een buisleiding met een diameter van meer dan 800 mm en een lengte van meer dan 40 km (zie Bijlage Ontwerpbesluit MER onderdeel C sub 8). De geplande ethyleen pijpleiding zal echter een maximale diameter van 12” hebben, waardoor geen verplichting bestaat voor het vervaardigen van een MER op grond van dit artikel. In onderdeel D van de Bijlage Ontwerpbesluit MER worden de artikelen 7.8a tot en met 7.8d van toepassing verklaard voor de aanleg, wijziging of uitbreiding van een buisleiding voor het transport van gas, niet zijnde aardgas, olie of chemicaliën. Dit geldt indien de activiteit betrekking heeft op een buisleiding die over een lengte van 1 km of meer is gelegen of geprojecteerd in een gevoelig gebied zoals bedoeld in onderdeel A sub a, b en d van de Bijlage. Ingevolge Onderdeel A sub a, b en d wordt onder gevoelig gebied verstaan: -
beschermd natuurmonument, aangewezen ingevolge artikel 10 van de Natuurbeschermingswet; gebied dat ingevolge de Overeenkomst inzake watergebieden van internationale betekenis (Ramsar, 2 februari 1971) is aangemeld als watergebied van internationale betekenis; gebied aangewezen als beschermingszone ingevolge de Vogelrichtlijn (79/409/EEG); gebied aangewezen als beschermingszone ingevolge de Habitatrichtlijn (92/43/EEG); kerngebied, beschermd natuurontwikkelingsgebied of begrensde verbindingszone, deel uitmakend van de ecologische hoofdstructuur; bij provinciale verordening aangewezen gebied waarvoor met het oog op waterwinning regels zijn gesteld ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater.
Afhankelijk van het gevolgde tracé zal derhalve de procedure uit artikel 7.8a tot en met 7.8d van toepassing zijn. Het voornemen van het ondernemen van de activiteit dient schriftelijk te worden gemeld bij het bevoegd gezag, dat kan besluiten tot het opleggen van de verplichting een milieueffectrapportage te verzorgen. Indien gekozen wordt voor transport per schip of rail is er geen noodzaak tot het opstellen van een Milieueffectrapport. Hooguit dienen voor de ontvangstfacilititeiten een MER te worden opgesteld, deze procedure kan in de oprichtingsprocedure voor de inrichting worden meegenomen. Conclusie: volgens een conservatieve interpretatie *) van de vigerende regelgeving is het aanleggen van een pijpleiding volgens de onderzochte tracés als gevolg van een waarschijnlijke overschrijding van de 1 km regel MER-plichtig en volgens de vermoedelijk per 1 mei van kracht zijnde regelgeving is de activiteit MER-beoordelingsplichtig, vanwege de waarschijnlijke passages van gevoelige gebieden.
*) Noot: met conservatieve interpretatie wordt bedoeld de opvatting dat de aanleg van een transportleiding als één werk wordt gezien, en dat alle delen van het tracé in gevoelige gebieden tezamen de grenswaarde van 1 km. niet mogen overschrijden.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 24 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
3.4 Voorstel voor te volgen procedure In overleg met de afdeling juridische zaken van Tebodin stellen wij de volgende procedure voor. Zoals in hoofdstuk 3.2 omschreven dienen de industriële ontwikkeling in Delfzijl en procedure rond de aanleg van de pijpleiding te worden gescheiden. Wij gaan er vanuit dat voor de industriële ontwikkeling in Delfzijl een Milieueffectrapport zal worden opgesteld. Deze procedure kan parallel aan de aanlegprocedure voor een eventuele pijpleiding lopen. De procedure voor de aanleg van de pijpleiding kan beginnen met een voorstudie waarin de kosten en milieuaspecten van het voorkeurstraject in kaart worden gebracht. Deze informatie zal vervolgens in een MER-beoordelingsdocument worden verwoord. Het informatie niveau van dit document is vergelijkbaar met een milieuimpactstudie, die tegenwoordig bij bijna alle grotere pijpleiding projecten wordt opgesteld. De ervaring leert dat een document waarin de milieueffecten worden beschreven een positieve bijdrage levert aan de voortgang van de besluitvorming. Het document kan als onderbouwing voor alle procedures dienen, zowel voor de concessieprocedure bij EZ, bij de adviesaanvraag voor de goedkeuring van het tracé bij de PWC, als document voor het verkrijgen van aanlegvergunningen conform de Wet R.O. (met eventuele art. 19 procedures tb.v. vrijstelling van vigerende bestemmingen), als ook voor de aanvragen van vergunningen in het kader van de Natuurbeschermingswet en de Wet milieubeheer. Een inschatting van onze zijde leidt tot de voorzichtige conclusie dat, na indiening van het MERbeoordelingsdocument, het opstellen van een MER waarschijnlijk niet noodzakelijk is, omdat de stof die wordt getransporteerd voor mens en dier niet toxisch en sterk bedreigend voor de gezondheid is. Een voorwaarde is wel dat gevoelige gebieden (met name tuinbouw en natuur) in het traject zoveel mogelijk worden vermeden. De investering in tijd en geld in dit document verdient zich dan ook terug in de latere fasen van het project. Voor een impressie van de voor de procedure benodigde tijd wordt verwezen naar hoofdstuk 5 van dit rapport.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 25 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
4. Veiligheid 4.1 Inleiding De veiligheidsaspecten voor transport van Ethyleen naar Delfzijl worden in dit hoofdstuk nader beschouwd. Naast de veiligheid ten aanzien van transport per pijpleiding komt ook de veiligheid voor andere transportmodaliteiten aan de orde. Het hoofdstuk Veiligheid is als volgt opgebouwd: • In hoofdstuk 4.2 wordt ingegaan op de risiconormering voor het transport per pijpleiding. • Daarna wordt in hoofdstuk 4.3 stap 1 uitgevoerd: toepassing van de vuistregels. • In hoofdstuk 4.4 wordt ingegaan op de risicoberekeningen met behulp van de IPORBM. • Als laatste wordt in hoofdstuk 4.5 externe veiligheid voor de mogelijkheid van transport over de weg of het spoor besproken. In dit hoofdstuk Veiligheid wordt getoetst of normoverschrijding van het individueel risico (IR) en het groepsrisico (GR) op een bepaald onderdeel van de route van de ethyleenleiding mogelijk is. De toetsing aan de risiconormering is in twee stappen uitgevoerd: 1. Nagaan of voor de ethyleen buisleiding de risiconorm mogelijk overschreden kan worden door toepassing van hiervoor opgestelde vuistregels. Deze vuistregels zijn vermeld in de ‘Handreiking Externe Veiligheid Vervoer Gevaarlijke stoffen, uitgegeven door VNG uitgeverij, Den Haag 1998, verder genoemd de ‘Handreiking’. 2. Indien de vuistregels aangeven dat normoverschrijding mogelijk is, dan zal de IPORBM (IPO risicoberekeningsmethodiek) gevolgd worden. Met behulp van dit rekenprogramma kan het IR en GR worden berekend voor een bepaald buisleidingtraject. Als uitgangspunt voor het transport van ethyleen dient de Quick Scan studie uitgevoerd door Gasunie Engineering. Echter de ‘Handreiking’ en het IPORBM rekenprogramma hebben beperkingen ten aanzien van de omstandigheden waaronder ethyleen transport middels een buisleiding kan worden beschouwd. Alleen de volgende buisdiameters zijn beschouwd: 6, 8 en 10 inch. Voor de druk in de leiding zijn ook drie verschillende situaties beschouwd: 50, 75 en 100 bar. De bepaling van externe veiligheid in dit rapport betreft alleen het risico ten gevolge van het transport van ethyleen. Veiligheidsaspecten met betrekking tot verlading zijn buiten beschouwing gelaten. Dit valt onder een apart vergunningsregime.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 26 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
4.2 Risiconormering In Nederland worden buisleidingen, voorzover het risiconormering betreft, onderverdeeld in drie groepen. − aardgasleidingen; − leidingen voor de brandbare K1-, K2-, en K3-vloeistoffen; − overige leidingen. De ethyleenleiding valt onder de groep overige leidingen, waarvoor geen regeling met vaste afstanden bestaat zoals in de circulaire ‘Zonering langs aardgastransportleidingen’ (1994) en de circulaire ‘Bekendmaking beleid ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van K1-, K2- en K3-categorie’. De afstandsnormen voor de groep overige leidingen zijn gebaseerd op risiconormen en wel de normen voor het individueel risico en het groepsrisico. Voor het individueel risico geldt in nieuwe situaties een grenswaarde van 10-6 per jaar langs de transportroute. Dit is de kans op overlijden bij voortdurende blootstelling. De normstelling van het groepsrisico is een oriënterende waarde4 die gevormd wordt door een lijn met de formule: F x N2 < 10-2, waarin N het aantal slachtoffers is en F de cumulatieve frequentie van optreden (per kilometer per jaar). Deze formule geeft bijvoorbeeld als oriënterende norm voor een 1 km pijpleiding: 10 dodelijke slachtoffers niet vaker dan eens per tienduizend jaar; 100 dodelijke slachtoffers niet vaker dan eens per miljoen jaar; enz. Over de toepassing van deze risiconormen is in de ‘Handreiking’ het volgende opgemerkt.
Normering individueel risico Het uitgangspunt voor de normering is geweest dat bewoners niet aan een hoger individueel risico mogen worden blootgesteld dan 10-6 per jaar. Kwetsbare bestemmingen zijn niet toegestaan in het gebied tussen de 10-5- en 10-6-contouren. Minder kwetsbare bestemmingen zijn in dit gebied wel toegestaan, mits wordt voldaan aan de gestelde criteria ten aanzien van kwetsbaarheid. Is het risico groter dan 10-5 per jaar dan is in principe geen enkele bebouwing voor verblijf van mensen toegestaan. Normering groepsrisico In de ‘Handreiking’ wordt gesteld dat voor het bestaande buisleiding transportsysteem, het groepsrisico behoudens een incidenteel geval niet wordt overschreden. Op basis hiervan wordt in de ‘Handreiking’ geconcludeerd dat invoering van het groepsrisico-aspect voor buisleidingen, en dus ook voor de ethyleen transportleidingen in de praktijk zonder of met zeer beperkte toevoeging kan worden toegepast. De groepsrisico-aanpak voor afwegingen ten aanzien van bebouwing in de toetsingszone waarin het groepsrisico een rol kan spelen (in de praktijk tussen IR = 10-5 en de 1% letaliteitsgrens) is dus bruikbaar. Er wordt op gewezen dat bij groepsrisico geen sprake is van een veiligheidszone, waarin geen kwetsbare bestemmingen mogelijk zijn, maar dat in het aangegeven gebied aan weerszijden van de route de aanwezigheidsdichtheid gelimiteerd kan zijn. In de praktijk komt het groepsrisico er op neer dat
4
Oriënterende waarde houdt in dat er een inspanningsverplichting is om (op termijn) te voldoen aan de norm. Het bevoegd gezag kan
gemotiveerd afwijken.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 27 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
voor het gebied van maximaal 200 meter aan weerszijden van een route/tracé een bebouwingsdichtheid aangegeven wordt, die nog juist acceptabel is.
Kwetsbare functies/bestemmingen De risico’s in de omgeving van een bron moeten worden getoetst aan de aanwezigheid van bestemmingen die kwetsbaar of minder kwetsbaar kunnen zijn. De kwetsbaarheid is geënt op: − het totaal aantal personen binnen een en dezelfde bestemming (denk aan hotels en kantoren); − de aard van de bestemming (denk aan onderscheid tussen bedrijvigheid en wonen); − de aanwezigheidsduur (denk aan recreatieterreinen); In relatie tot de IR-contouren worden kwetsbare functies als volgt ingedeeld: − binnen de 10-5-contour worden geen kwetsbare bestemmingen anders dan transportinfrastructuur (weg, rail, water) toegestaan; − tussen de 10-5- en 10-6-contour zijn geen kwetsbare bestemmingen toegestaan. Minder kwetsbare bestemmingen zijn wel toegestaan, mits wordt voldaan aan de gestelde criteria ten aanzien van het groepsrisico. Voorbeelden: bedrijfswoningen (1 per ha) zoals boerderijen, kantoren en hotels met een lage bezetting (<50 personen), en recreatieve bestemmingen (behalve recreatieve bestemmingen voor permanente bewoning); − buiten de 10-6-contour zijn in principe alle bestemmingen toegestaan, mits voldaan wordt aan de oriënterende waarde voor het groepsrisico; dit houdt dus een mogelijke beperking in voor bestemmingen die op grond van het individueel risico toelaatbaar zouden zijn.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 28 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
4.3 Toepassing van Vuistregels In de ‘Handreiking’ wordt aangegeven dat toetsing aan de risiconormering in drie stappen kan worden uitgevoerd. − Hanteren van vuistregels; − Toepassen van IPO-Risicoberekeningsmethodiek (IPORBM); − Kwantitatieve risicoanalyse. De vuistregels zijn een eerste zeef voor het bepalen van het risico van o.a. buisleidingen. Zij geven drempelwaarden aan waaronder zeker geen sprake zal zijn van een ruimtebeslag uit oogpunt van externe veiligheid. Worden de drempelwaarden overschreden, dan is in eerste instantie toepassen van de IPORBM de aangewezen aanpak. De vuistregels houden geen rekening met details van de situatie die moet worden beoordeeld, zoals lokale variaties in bebouwingsdichtheid of in ongeval frequenties. De voor ethyleen relevante drempelwaarden met betrekking tot het Individueel risico zijn vermeld in Tabel 1. Indien er sprake is van minder kwetsbare bestemmingen en van kwetsbare bestemmingen binnen de afstand van de pijpleiding tot de 10-6 IR-contour, dan is het noodzakelijk IPORBM toe te passen, want er is mogelijk sprake van een overschrijding van de groepsrisiconormering. Is dit niet het geval, dan zijn er geen externe veiligheidsproblemen ten aanzien van het Individueel Risico. Tabel 1: IR-contourafstanden [meter] voor enkele leiding ethyleen (volgens Vuistregels) Druk [bar] 50
IR-contour
8
10
-5
0
0
0
-6
70
105
110
-5
0
0
25
-6
100
110
175
10 [m] 10 [m]
75
10 [m] 10 [m]
100
Leidingdiameter [inch] 6
-5
0
25
25
-6
105
175
175
10 [m] 10 [m]
Voor het groepsrisico gelden vuistregels voor de vaststelling of er een noodzaak bestaat tot het toepassen van IPORBM. Dit is afhankelijk van het bebouwingspatroon naast de pijpleiding. De bebouwing tot op 200 meter afstand van de pijpleiding wordt als bepalend gezien. Indien de inwoner dichtheid groter is dan de waarden vermeld in Tabel 2 dan moet IPORBM worden toegepast. Tabel 2: Voorwaarden ten aanzien van het Groepsrisico voor toepassing IPORBM Eisen Parameter Afstand rand bebouwing tot leiding [m] Inwonerdichtheid [ /ha]
Eenzijdige bebouwing
Tweezijdige bebouwing
0-100
100-200
0-100
100-200
>75
>100
>40
>70
Er wordt hierbij dus geen onderscheid gemaakt naar de diameter of de druk in de pijpleiding. In ‘Methoden voor het bepalen van mogelijke schade aan mensen en goederen door het vrijkomen van
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 29 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
gevaarlijke stoffen’ CPR 16 ( Het Groene Boek), Commissie Preventie van Rampen door gevaarlijke stoffen, Eerste druk 1990, zijn bevolkingsdichtheden voor woonbebouwing gegeven ten behoeve van schadeberekeningen, gebaseerd op gemiddeld drie inwoners per wooneenheid. Hieronder volgen de aanbevolen gemiddelden (inwoners/ha): Natuurgebied (bos, water, hei e.d.) Buitengebied (agrarisch) Incidentele woonbebouwing Rustige woonwijk (0% hoogbouw) Drukke woonwijk (25% hoogbouw) Stadsbebouwing (85% hoogbouw)
0/ha 1/ha 5/ha 25/ha 70/ha 120/ha
Daarnaast wordt gesproken over een hoogst mogelijke bevolkingsdichtheid van 255/ha.
Uit het toepassen van de vuistregels kunnen de volgende conclusies getrokken worden.
Individueel Risico Aangezien op grond van de Quick scan (Gasunie) langs de tracés waar de ethyleenleiding kan worden gelegd binnen de afstanden volgens tabel 1 kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 IR-contouren gesitueerd kunnen zijn, dient voor de ‘enkele’ ethyleenleiding het individueel risico bepaald te worden volgens de IPO-Risicoberekeningsmethodiek (IPORBM). Groepsrisico Bij eenzijdige bebouwing dient bij een bevolkingsdichtheid van meer dan 75/ha (rustige woonwijken) het groepsrisico bepaald te worden, bij tweezijdige bebouwing is dit reeds het geval bij een bevolkingsdichtheid van 40/ha (zeer lage dichtheid woonbebouwing). Omdat niet uit te sluiten is dat de ethyleenleiding temidden van dergelijke bebouwing gelegd zal worden dient het groepsrisico eveneens onderzocht te worden volgens de IPO-Risicoberekeningsmethodiek (IPORBM).
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 30 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
4.4 Risicoberekeningen met IPORBM De IPO-Risicoberekeningsmethodiek (IPORBM) berekent voor een bepaald traject het individueel risico en het groepsrisico voor een tiental stoffen, waaronder ethyleen. Voor de invoerparameters geldt dat het programma kan rekenen met diameters van een ethyleen pijpleiding van 6”, 8” of 10”, de werkdruk van de ethyleen kan 50, 75 of 100 bar zijn. Vermeldenswaard zijn nog de volgende default waarden, waarmee het programma rekent:
Basisfaalfrequenties voor verschillende leidingtypen − HTL 1.20 x 10-4 [km-1·jaar-1] − Leiding in leidingstraat 7.00 x 10-5 [km-1·jaar-1] − NEN-3650/RTL nieuw 6,10 x 10-4 [km-1·jaar-1] − NEN-3650/RTL oud 2.02 x 10-3 [km-1·jaar-1] De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met de default waarde voor de faalfrequentie van het leidingtype HTL en NEN-3650/RTL nieuw. De default-waarden voor de basisfaalfrequentie in IPORBM zijn gebaseerd op LPG-Integraal (TNO, 1983). HTL betreft het Nederlands Hoofd Transport Leiding net voor het transport van aardgas. Het Nederlandse Regionale Net (RTL) is het stelsel aftakleidingen van het HTL-net. Het verschil tussen RTL oud en nieuw vindt zijn oorzaak in de afnemende invloed van alle faaloorzaken, behalve corrosie ten gevolge van nieuw in werking getreden normen/voorschriften. De lagere faalfrequentie voor het HTL-net wordt veroorzaakt door het wegvallen van de categorie falen als gevolg van bedrijfsvoering en onderhoud en een verlaagde invloed van de categorie mechanische beschadiging. De bijdrage van corrosie blijft gelijk. In de handleiding voor de bepaling van risico’s ten gevolge van vervoer gevaarlijke stoffen per buisleidingen (IPO A74, juli 1994) wordt aanbevolen om een initiële frequentie van 0,6·10 -3 km-1jr-1 toe te passen indien er geen casuïstiek beschikbaar is en de situatie qua bewaking en bescherming niet vergelijkbaar is met de buisleidingstraat of het Nederlandse HTL-net. Daarnaast zijn in de NEN-3650 de eisen aan stalen transportleidingsystemen vastgelegd. Hieraan moet de ethyleen transport leiding voldoen. De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met de basisfaalfrequentie opgegeven voor het leidingtype NEN3650/RTL-nieuw en voor het leidingtype HTL. Er is dus gerekend met de basisfaalfrequenties die de meest waarschijnlijke situatie voor het ethyleen transport beschrijven. De HTL-frequentie is toepasbaar voor een situatie waarbij extra beschermingsmaatregelen zijn getroffen.
Kans op lek, of breuk, bij het falen van een leiding Indien een leiding faalt dan is de kans op een lek of op een breuk volgens onderstaande verdeling weergegeven. Leiding in leidingstraat: 90% kans op lek (20 mm gat), 10% kans op breuk Overige leidingen: 75% kans op lek (20 mm gat), 25% kans op breuk De berekeningen zijn uitgevoerd voor een vrij liggende, enkele leiding. Hieronder volgen de resultaten van de berekeningen.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 31 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Individueel Risico Het Individueel Risico wordt gepresenteerd in de vorm van risicocontouren langs de route. De uitkomsten van de afstandberekeningen tot de IR-contouren zijn weergegeven in bijlage 1. De afstanden vanaf de pijpleiding tot de 10-6-contour zijn uitgezet in Figuur 1 en Figuur 2 voor respectievelijk de berekeningen met de ‘HTL’- en ‘NEN3650\RTL-nieuw’-basisfaalfrequentie. Binnen deze afstand vanaf de pijpleiding mogen zich geen kwetsbare objecten bevinden. Figuur 1: Afstand van de pijpleiding tot de 10-6 IR-contour – HTL-basisfaalfrequentie Figuur 2: Afstand van de pijpleiding tot de 10-6 IR-contour – NEN 3650/RTL nieuw basisfaalfrequentie Het gebied waar eisen aan worden gesteld door de risiconormering (afstand tot de 10-6 IR-contour) is voor de situatie die qua bewaking en bescherming vergelijkbaar is met het leidingtype HTL duidelijk kleiner dan voor het leidingtype NEN3650/RTL nieuw.
Groepsrisico Het groepsrisico wordt gepresenteerd als groepsrisicocurven per kilometer. Omdat rekenen met gedetailleerde gegevens over bevolkingsdichtheden langs de voorgestelde routes buiten de scope van dit onderzoek valt is aangegeven tot welke bevolkingsdichtheid personen aanwezig mogen zijn, zonder overschrijding te krijgen van de oriënterende waarde voor het groepsrisico. Hierbij worden aan beide zijden van de pijpleiding kwetsbare bestemmingen aangenomen vanaf de 10-6 IR–contour tot 200 meter van de pijpleiding, aangezien aanwezigheid van kwetsbare objecten binnen de 10-6 IR-contour sowieso niet geoorloofd is. In nieuwe situaties kunnen alleen minder kwetsbare bestemmingen tussen de 10-5 en 10-6 IR-contour worden gesitueerd. Voor een eerste inschatting van het groepsrisico is het uitgangspunt dat het aantal personen, aanwezig binnen de 10-6 IR–contour, te verwaarlozen is ten opzichte van de aanwezigen buiten de 10-6 IR–contour. In de praktijk kunnen en mogen ook minder kwetsbare bestemmingen aanwezig zijn binnen de 10-6 IR–contour. Bij de definitieve aanleg van de ethyleenleiding moeten eventueel aanwezige minder kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 IR–contour langs de gekozen route worden geïnventariseerd. Indien deze worden gevonden, wordt de berekening van het groepsrisico en dus ook de waarde voor de geoorloofde bevolkingsdichtheid (Tabel 3 van pagina 32) beïnvloed. Voor de uiteindelijke beoordeling van het groepsrisico moeten de groepsrisico berekeningen waarin met de minder kwetsbare bestemmingen binnen de 10-6 IR–contour rekening is gehouden, beschikbaar zijn. Als eerste is het groepsrisico bepaald waarbij de in de CPR 16, “Het Groene boek” aangegeven hoogst mogelijke bevolkingsdichtheid (255 personen/ha) is aangenomen. Indien hierbij de oriënterende normwaarden van het groepsrisico wordt overschreden, dan is ook gekeken of deze normwaarden wordt overschreden bij stadsbebouwing (120 personen/ha) in deze bevolkingszone vanaf de 10-6 IR– contour tot 200 meter van de pijpleiding. In bijlage 2 zijn de berekende groepsrisicocurven gegeven. Hieronder is aangegeven voor welke situaties de oriënterende normwaarden wordt overschreden. Tabel 3: Wel/Niet overschrijding van de oriënterende normwaarden voor het Groepsrisico
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 32 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Leiding diameter
Leiding druk
[inch]
[bar]
6
8
10
50
HTL-basisfaalfrequentie bevolkingsdichtheid Zone
120/ha
255/ha
18-200 m
Niet
Niet
75
22-200 m
Niet
Niet
100
28-200 m
Niet
Niet
50
26-200 m
Niet
Niet
75
33-200 m
Niet
Wel
100
60-200 m
Niet
Wel
50
37-200 m
Niet
Wel
75
60-200 m
Niet
Wel
100
70-200 m
Niet
Wel
NEN3650\RTL-nieuwbasisfaalfrequentie bevolkingsdichtheid Zone 120/ha 255/ha 70-200 m Niet Niet 100-200 m Niet Niet 110-200 m Niet Niet 110-200 m Niet Niet 110-200 m Niet Wel 150-200 m Niet Wel 110-200 m Niet Wel 150-200 m Niet Wel 150-200 m Niet Wel
De 6”-leiding geeft bij de beschouwde faalfrequenties geen overschrijdingen van de oriënterende normwaarden van het groepsrisico. De 8”- en 10”-leiding in stadsbebouwing (85% hoogbouw) overschrijdt deze normwaarden ook niet. Echter zou de 8”- en 10”-leiding door gebieden lopen met nog grotere bevolkingsdichtheden gezien het tracé niet of nauwelijks te verwachten, dan kunnen er wel problemen zijn met betrekking tot het groepsrisico. Deze conclusies met betrekking tot het groepsrisico hebben de randvoorwaarde dat er geen bebouwing aanwezig is binnen de afstand vanaf pijpleiding tot de 10-6 IR-contour.
4.5 Transport over de weg, het spoor of het water Naast het transport van ethyleen door buisleidingen, kan het transport plaatsvinden over de weg, het spoor en het water. Voor de modaliteit weg, spoor en binnenwateren zijn de externe veiligheidsrisico’s op vergelijkbare wijze in kaart gebracht als voor het transport per buisleiding. Met behulp van vuistregels uit de ‘Handreiking’ wordt gekeken of de risiconorm overschreden kan worden. Als de vuistregels aangeven dat overschrijding wellicht mogelijk is dan volgt een diepere rekenstap met behulp van IPORBM. Is dit niet geval dan wordt aangenomen dat er geen extern veiligheidsprobleem is te verwachten.
4.5.1 Transport ethyleen over de weg Uit het onderdeel logistiek volgt dat er 7.700 vrachtautoritten nodig zijn om te voorzien in de ethyleen toevoer. Ethyleen wordt getransporteerd als een sterk gekoeld, vloeibaar gas, welke zeer brandbaar is. Het vervoer zal veelal over de autosnelweg plaatsvinden. De stofcategorie volgens de VVW-S3b systematiek [‘Systematiek voor indeling van stoffen ten behoeve van risicoberekeningen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen’, AVIV, Veilig Vervoer over Water deelproject S3b] is GF3. Deze stofcategorie heeft als voorbeeldstof propaan (LPG). Bij de toetsing van het individueel risico wordt in een vuistregel voor het routetype autosnelweg aangegeven dat wanneer het aantal LPG-tankwagens per jaar lager is dan 6500, dan heeft een autosnelweg geen 10-6 IR-contour. Het aantal vrachtautoritten van ethyleen overschrijdt dit aantal. Dit wijst erop dat risicoberekeningen met IPORBM noodzakelijk zijn om een beeld te krijgen van de externe
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 33 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
veiligheid langs de route. Bij toetsing van het groepsrisico langs de autosnelweg zijn voor de inwonersdichtheid langs de route drempelwaarden gegeven, gerelateerd aan het aantal LPG-tankwagens per jaar. Voor 7.700 LPGtankwagens ligt de drempelwaarde voor eenzijdige bebouwing tussen de 20 en 30 inwoners per ha en voor tweezijdige bebouwing tussen de 10 en 20 inwoners per ha. Oftewel voor gedeeltes langs de route waar de bebouwing meer dan incidentele bebouwing is, dan is het mogelijk dat het groepsrisico overschreden wordt. Risicoberekeningen met IPORBM zijn dus op zijn plaats. Naast de ethyleen transporten zal in de praktijk ook de al aanwezige vervoersstroom een rol spelen. Het is bijvoorbeeld goed mogelijk dat de separate stroom van ethyleen transport op zich past in het risicobeleid, maar dat de route die men op het oog heeft al problemen heeft met de externe veiligheid. Daarentegen kunnen met speciale maatregelen extra mogelijkheden worden geboden om toch te kunnen transporteren (bijvoorbeeld een lagere transportsnelheid, intensievere begeleiding, vervoer op een ander tijdstip van de dag). In dit licht zijn een drietal transport situaties beschouwd: • rustig: 5.000 vrachtauto’s per jaar; • normaal: 10.000vrachtauto’s per jaar; • druk: 50.000 vrachtauto’s per jaar. Tezamen met de extra vrachtauto’s voor het transport van ethyleen geeft 7 wegtransportsituaties die zijn doorgerekend met IPORBM. Tabel 4: Wegtransportsituaties Wegtransportsituatie
Omschrijving
ethyleen:
7.700 ethyleen vrachtautoritten per jaar
ref-5000: (rustig)
referentie situatie met 5000 tankwagens per jaar
ref-5000 + ethyleen:
referentie situatie met 5000 tankwagens per jaar + 7.700 ethyleen vrachtautoritten per jaar
ref-10000: (normaal)
referentie situatie met 10000 tankwagens per jaar
ref-10000 + ethyleen:
referentie situatie met 10000 tankwagens per jaar + 7.700 ethyleen vrachtautoritten per jaar
ref-50000: (druk)
referentie situatie met 50000 tankwagens per jaar
ref-50000 + ethyleen:
referentie situatie met 50000 tankwagens per jaar + 7.700 ethyleen vrachtautoritten per jaar
De referentiesituatie betreft een autosnelweg met een standaardomgeving en wordt verder gekenmerkt door gemiddelde vervoerssamenstelling van het gevaarlijke stoffen transport. De vervoerssamenstelling is gegeven in bijlage 3. Het betreft een landelijk gemiddelde ontleend aan de in het kader van het project IPO-A74 uitgevoerde tellingen. De standaardomgeving betreft een wegvak, waarbij over een lengte van 1 kilometer aan beide zijden, op 50 meter afstand, van het wegvak bebouwing is verondersteld met een bebouwingsdiepte van 500 meter diepte. De bevolkingsdichtheid bedraagt 40 personen per ha. De resultaten van de risicoberekeningen met IPORBM, het individueel risico en het groepsrisico, worden respectievelijk in de onderstaande tabel en figuur gegeven.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 34 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Tabel 5: Afstand tot IR-contouren in [meter] Wegtransportsituatie ethyleen: ref-5000: ref-5000 + ethyleen: ref-10000: ref-10000 + ethyleen: ref-50000: ref-50000 + ethyleen:
10-5 0 0 0 0 0 0 0
IR-contour 10-6 10-7 0 170 0 48 41 180 0 110 60 180 48 190 110 210
10-8 250 480 260 210 270 360 270
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 35 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Figuur 3. Groepsrisicocurven en oriënterende groepsrisiconorm Toelichting figuur 3, groepsrisicocurven en oriënterende groepsrisiconormen. In de figuur is het groepsrisico voor verschillende transportsituaties weergegeven. De schuine lijn geeft de oriënterende waarde voor het groepsrisico aan. Als deze waarde door de groepsrisicokromme van een stof wordt overschreden, dan is motivering van de overschrijding door het bevoegd gezag noodzakelijk. De bovenste kromme voor ref-50000 + ethyleen geeft aan dat 10 slachtoffers gelijktijdig overlijden met een kans van 6.0E-06 per jaar en dat 100 slachtoffers gelijktijdig overlijden met een kans van 5.0E-06 per jaar. (N.B. de cumulatieve frequentie schaal is logaritmisch). Uit de figuur kan worden afgelezen dat de kans op het gelijktijdig overlijden van 100 slachtoffers groter dan de oriënterende waarde voor het groepsrisico is. De onderste kromme, ref. 5000 geeft aan dat 10 slachtoffers gelijktijdig overlijden bij een kans van 3.1E-07 per jaar en dat 100 slachtoffers gelijktijdig overlijden bij een kans van 2.7E-07 per jaar. De gehele onderste groepsrisicokromme ligt in het aanvaardbare gebied.
Bespreking rekenresultaten Het ethyleen transport draagt in grote mate bij aan het externe risico. Het aantal vrachtauto’s voor ethyleen transport is erg groot. Het ethyleen transport zelf (zie wegtransportsituatie: ethyleen) geeft nog geen 10-6 IR-contouren. Echter bij een bestaande verkeerssituatie kan deze extra vervoersstroom van ethyleen leiden tot een verschuiving van de IR-contouren. Hierbij is het mogelijk dat een bebouwing in deze nieuwe situatie binnen de 10-6 IR-contour komt te liggen. Voor het groepsrisico geldt dat het groepsrisico wordt overschreden voor een standaardsituatie met een bevolkingsdichtheid van 40 personen per ha. Zoals al in het onderdeel Logistiek is vermeld is het beleid van de Nederlandse chemische industrie er in toenemende mate op gericht het vervoer van gevaarlijke stoffen niet over de weg te doen plaatsvinden, maar bij voorkeur per spoor, schip of buisleiding.
4.5.2 Transport ethyleen over het spoor Uit het onderdeel logistiek volgt dat er 2200 ketelwagons per jaar nodig zijn om te voorzien in de ethyleen toevoer. Ethyleen wordt getransporteerd als een sterk gekoeld, vloeibaar gas, welke zeer brandbaar is. Aangenomen wordt dat het transport met een bloktrein (geen andere wagons) plaatsvindt. Het ethyleen transport wordt qua gevaarspotentie gelijkgesteld aan het transport van LPG. In de vuistregels voor het railtransport gaat het met name om de aantallen ketelwagens met zeer brandbare vloeistoffen. Daarna wordt gekeken naar het vervoer van LPG en vervolgens naar het totaal aan gevaarlijke stoffen transport. Inventarisatie van het totaal aan railtransport over de te beschouwen baanvakken valt buiten de scope van deze studie. Alleen het ethyleen transport wordt beschouwd. Wanneer de vervoersstroom gevaarlijke stoffen in ketelwagens per jaar op een baanvak van type ‘hoge snelheid’ (>40 km/h) kleiner is dan 7000, dan heeft het baanvak geen 10-6 IR-contour. Het baanvaktype ‘lage snelheid’ (<40 km/h) heeft het baanvak geen 10-5 of 10-6 IR-contour, onafhankelijk van het transport dat plaatsvindt. Gezien deze vuistregels is het niet noodzakelijk risicoberekeningen met IPORBM uit te voeren. Het individueel risico is beperkt en zal de norm niet overschrijden. Voor toetsing van het groepsrisico zijn voor het aantal LPG-tankwagons drempelwaarden vastgelegd
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 36 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
waaronder de oriënterende waarde van het groepsrisico niet wordt overschreden. Deze is afhankelijk van de inwonersdichtheid langs het spoor. Voor 2200 LPG ketelwagens per jaar over het baanvaktype ‘hoge snelheid’ ligt de drempelwaarde voor eenzijdige bebouwing op 85 inwoners per ha en voor tweezijdige bebouwing 40 inwoners per ha. Voor het baanvaktype ‘lage snelheid’ liggen deze drempelwaarden op respectievelijk (>)100 inwoners per ha en tussen de 80 en 90 inwoners per ha. Door inventarisatie van de bevolking langs de baanvakken moet worden uitgezocht of de oriënterende normwaarden mogelijk overschreden kunnen worden. Daarnaast is het mogelijk dat door al aanwezige transport van gevaarlijke stoffen de toevoeging van transport van ethyleen onacceptabel is met betrekking tot de externe veiligheid langs het spoor. Een gedetailleerde studie waarbij het totale railtransport wordt geïnventariseerd, is noodzakelijk om dit uit te zoeken.
4.5.3 Transport ethyleen over het water (zeetransport) Uit het onderdeel logistiek volgt dat er bij zeetransport 46 transportbewegingen (over het water) nodig zijn om te voorzien in de ethyleen toevoer. Ethyleen wordt getransporteerd als een sterk gekoeld, vloeibaar gas, welke zeer brandbaar is. De stofcategorie voor berekeningen van het risico is voor ethyleen GF3. In de ‘Handreiking’ bepalen de volgende aspecten de vuistregels (en dus het externe risico ten gevolge van transport over het water): • de bevaarbaarheidsklasse van de vaarweg; • het transport van toxische vloeistoffen; • het aantal ammoniak tankschepen. In de vuistregels worden geen beperkingen gelegd op het transport van stoffen uit de stofcategorie GF3 . In de ‘Handreiking’ wordt wel een indruk gegeven van de maximale aantallen schepen per jaar in een bepaalde stofcategorie. Voor de stofcategorie GF3 is het maximaal aantal passages in bulk per jaar (stand 1996) 1350. Gezien de lage aantallen transportbewegingen ten opzichte van het maximale aantal passages van schepen die GF3 transporteren, en gezien het feit dat de intensiteit van GF3-transport niet als een van de bepalende factoren wordt beschouwd, worden er geen problemen met betrekking tot de externe veiligheid verwacht indien ethyleen over het water wordt vervoerd.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 37 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
5. Vergunningen / toestemmingen / procedures 5.1 Inleiding De ethyleenleiding naar de regio Delfzijl is te beschouwen als een werk van grote omvang, met een lang tracé, waarvan het Nederlandse deel waarschijnlijk meerdere provincies zal kruisen. Dit houdt in dat veel instanties vanuit hun publiekrechtelijke taak vergunningen dienen te verlenen en dat zonder twijfel een groot aantal particuliere, maar ook publieke personen in hun hoedanigheid van eigenaar (gerechtigde) privaatrechtelijke toestemming voor een tracé-deel zullen moeten geven. Dit betekent dat, hoewel theoretisch niet vereist, de leidingeigenaar zal moeten zijn gelegitimeerd om zo nodig een beroep te kunnen doen op de mogelijkheden die de Belemmeringenwetten (Privaatrecht/Verordeningen) bieden om toestemming af te dwingen. Tevens zal toetsing binnen het kader van de ruimtelijke ordening op rijksoverheidsniveau dienen plaats te vinden.
5.2 Algemene projectgoedkeuringen rijksoverheid 5.2.1 Concessie/Erkenning Openbaar Belang Tenzij krachtens de wet de leidinglegger reeds is gelegitimeerd om van de Belemmeringenwetten gebruik te maken zal voor het werk een concessie en een erkenning van openbaar belang moeten worden aangevraagd. Voor dit werk zijn geen voorzieningen in bijzondere wetten opgenomen die een rechtstreeks beroep op de Belemmeringenwetten zonder meer toestaan. De Belemmeringenwet Privaatrecht zelf geeft aan dat zo’n rechtstreeks beroep openstaat als sprake is van een openbaar werk ondernomen door het Rijk of een provincie. Onderneemt een gemeente het werk dan is geen concessie nodig, maar wel een verklaring van openbaar belang. Voor de ethyleenleiding is het op grond van de thans bekende informatie vrijwel uitgesloten dat het Rijk, de provincie Groningen, dan wel een gemeente (Groningen, Delfzijl) als ondernemer van het werk optreedt. In Nederland zijn een aantal bedrijven die op grond van een algemene concessie en/of de wet voor hun werken geen aparte concessie en/of erkenning van openbaar belang behoeven aan te vragen. Dit zijn ondermeer electriciteitsdistributiebedrijven, bedrijven die energie en warmte distribueren en een bedrijf als Gasunie. In beginsel zou een werk dat feitelijk door een ander wordt ondernomen, kunnen worden ondergebracht bij een van deze bedrijven. Daardoor zou aanvraag van een concessie/erkenning openbaar belang niet meer nodig zijn. Er zal dan wel een contractuele regeling moeten worden getroffen tussen de eigenlijke en oneigenlijke ondernemer van het werk. Voor de ethyleenleiding staat de bovenvermelde optie, als men dit al zou willen, niet open, omdat het te transporteren medium buiten de wettelijke voorzieningen of doelomschrijving van bestaande algemene concessies valt. Van de voorzieningen die andere bedrijven al hebben, kan voor wat de ethyleenleiding betreft derhalve geen gebruik worden gemaakt. Het bovenstaande bevestigt dat voor de ethyleenleiding een concessie en erkenning van openbaar belang zal moeten worden aangevraagd. Verwezen wordt naar paragraaf 1.1 van de Quick Scan van Gasunie Engineering (QSGE).
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 38 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
5.2.2 Vereiste goedkeuring van Planologische Werk Commissie De concessie schrijft vrijwel altijd goedkeuring van het tracé door de interdepartementale Planologische Werk Commissie (PWC) voor, behoudens voor zover het tracé is gelegen in een buisleidingenstraat. Zoals vermeld in paragraaf 1.2 QSGE vindt het overleg binnen en met de PWC plaats op grond van adviezen van de betrokken provincies. Feitelijk houdt dit in dat de leidingondernemer zijn voorkeurtracé aan de betrokken Provincies (Diensten Ruimte en Groen) voorlegt met het verzoek hierover aan de PWC te adviseren. Bij de opstelling van dit advies worden alle bij het tracé betrokken instanties in de gelegenheid gesteld hun mening te geven. Particuliere rechthebbenden worden niet benaderd.
5.2.3 Geadviseerde aanpak De drie hiervoor genoemde procedures (concessie, erkenning, PWC-goedkeuring) kunnen niet los van elkaar worden gezien. Om bij de verwerving van deze basisgoedkeuringen zoveel mogelijk tijd te winnen kunnen de procedures het best gelijktijdig worden opgestart.
Daartoe is het nodig dat de leidinglegger voor zichzelf een voorkeurtracé heeft gekozen. Deze keuze dient bepaald te zijn op basis van een intensief vooroverleg, waarbij alle opties reeds vooraf zijn besproken met de betrokken instanties. Naast een tracé dient een beschrijving van het werk met inbegrip van de voorziene uitvoering te worden opgesteld. Van belang is dat uit het documentatiepakket blijkt dat sprake is van een in alle opzichten verantwoorde en weloverwogen onderneming. Met name ruimtelijke ordeningsaspecten, milieu en veiligheidsoverwegingen dienen te worden aangegeven, waaronder een beoordelingsdocument waaruit blijkt of een Milieu Effect Rapportage (MER) is vereist. In beginsel kan het aldus opgestelde documentatiepakket dienen voor de drie bovengenoemde procedures. Het zal duidelijk zijn dat het voorkeurtracé zoveel als redelijkerwijs mogelijk moet voldoen aan de wensen van de betrokken instanties, zoals deze tijdens het vooroverleg naar voren zijn gekomen. Dit bepaalt in hoge mate de inhoud van het provinciale advies. Het is van zeer groot belang dat de provincie niet negatief staat tegenover het te ondernemen werk. Mocht dit onverhoopt wel het geval zijn dan leidt dit tot aanzienlijke vertraging met name met betrekking tot de PWC-goedkeuring. In deze procedure zullen de bezwaren die een provincie tegen het tracé heeft moeten worden opgelost voordat de goedkeuring wordt verleend. Een provincie die een negatief oordeel heeft, zal ook adviseren geen concessie en erkenning van openbaar belang af te geven. Voor de goede orde wordt daarbij opgemerkt dat bij de aanvragen voor concessie en erkenning openbaar belang het tracé globaal wordt beoordeeld. Eventuele nog niet weggenomen bezwaren behoren verlening van deze documenten niet in de weg te staan. Deze komen immers nog in het kader van de PWC-goedkeuring aan de orde.
5.2.4 Tijdsindicatie concessie, erkenning, PWC-goedkeuring Voor deze betreffende procedures gelden geen bij regelgeving vastgestelde termijnen, waar een aanvrager beroep op kan doen. De geïndiceerde termijnen voor afronding berusten dan ook op ervaring in de praktijk. Veel hangt daarbij ervan af of de betrokken overheidsinstanties op alle niveaus de wil
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 39 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
hebben om mee te werken. Van het moment van aanvraag dient, indien zich geen complicaties voordoen, met een termijn van ca. 9 maanden rekening te worden gehouden voordat afgifte van de concessie plaatsvindt. Er vanuit gaande dat de aanvraag voor de erkenning openbaar belang gelijktijdig is ingediend, is deze periode voldoende voor Verkeer en Waterstaat om de adviezen voor de erkenning binnen te krijgen. Aangezien het Koninklijk Besluit pas voor ondertekening wordt voorgelegd als de concessie is verleend moet rekening worden gehouden met een afhandelingsperiode van ca. 6 à 9 weken. In beginsel moet een termijn van 8 maanden voldoende zijn voor de provincies om het routeadvies voor hun provincie dat dient als basis voor het PWC-overleg af te ronden. Dit vereist een actieve begeleiding van of namens de leidingondernemer. Met de provinciale diensten moet bij voortduring worden afgestemd hoe de status is van de adviezen van gemeenten, instanties en andere betrokkenen die in het kader van deze adviezen door de provincies zijn benaderd. Met betrokkenen die nog niet geadviseerd hebben of bezwaren hebben aangetekend zal door of namens de leidingondernemer in deze fase moeten worden overlegd om instemming over het betreffende deel van het tracé te bewerkstelligen. Uit de QSGE blijkt dat het initiële overleg over de tracévarianten met de betreffende provinciale diensten positief is verlopen (re. paragraaf 2.3 QSGE). Dit is een zeer belangrijk gegeven. Desondanks zullen er bij een leiding als de onderhavige, waarbij zoveel goedkeuringen van diverse aard zijn vereist, altijd knelpunten zijn, die niet in de voorfase kunnen worden opgelost en/of die eerst later naar voren komen. Hiervoor zal dan tijdens het overleg met de PWC een oplossing moeten worden gevonden. Indien in de fase van de provinciale route-adviezen de knelpunten kunnen worden opgelost is een periode van 3 maanden, gerekend vanaf de concessieverlening, om de PWC-goedkeuring te verkrijgen realistisch. Is dit niet mogelijk dan dient rekening te worden gehouden met een additionele termijn van 3 maanden.
5.3 Vergunningen voor tracé-delen 5.3.1 Ruimtelijke ordening Tijdens het te voeren vooroverleg bij het opstellen van de provinciale routeadviezen en de behandeling in de PWC heeft toetsing aan de regelgeving inzake ruimtelijke ordening reeds plaatsgevonden. Bij het verkrijgen van de feitelijke toestemmingen in de volgende fase behoeven dan geen grote problemen te worden verwacht. Beoordeling van Ruimtelijke Ordening aspecten voor een leidingtracé kan zich op drie niveaus afspelen. Voor het project ethyleenleiding is het volgende relevant: - Rijk - Provincie - Gemeenten
: Structuurschema Buisleidingen; : streekplannen; : bestemmingsplannen.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 40 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Het rijksbeleid dient zijn weerslag te vinden in de streekplannen en bestemmingsplannen. Met name de reserveringen voor doorgaande leidingen dienen daarin verwerkt te zijn. Daarbij zal rekening moeten worden gehouden met vanuit veiligheidsoogpunt in acht te nemen zoneringen. In praktijk kan het voorkomen, dat feitelijke ruimtelijke ontwikkelingen, de stroken in de bestemmingsplannen (mede)bestemd voor leidingaanleg frustreren. Alleen de bestemmingsplannen bevatten rechtstreeks bindende bepalingen voor de leiding-ondernemer. Wordt toestemming gevraagd voor een tracédeel in een gemeente dan vindt toetsing aan de bepalingen van het relevante bestemmingsplan plaats. Het zal voorkomen dat de grond waarop de leiding is geprojecteerd niet uitdrukkelijk in het bestemmingsplan de (mede)bestemming “leidingen” heeft gekregen. Beoordeeld zal dan moeten worden of de aanwezigheid van de leiding de aangegeven hoofdbestemming in het plan niet verstoort of onmogelijk maakt. Is men van oordeel dat dit wel het geval is dan moet een zogenaamde artikel 19 WRO procedure worden doorlopen om vrijstelling van de belemmerende bepalingen van het bestemmingsplan te verkrijgen. Door middel van een voorbereidingsbesluit wordt dan herziening van het bestemmingsplan aangekondigd. Hangende de procedure kan ten behoeve van de leidinglegger vrijstelling worden verleend. Deze vrijstelling dient te worden gevalideerd door de provincie middels een verklaring van geen bezwaar. Voorheen werd sneller aangenomen dat aanleg zonder artikel 19 procedure mogelijk was, tenzij op voorhand bleek dat de leiding de hoofdbestemming vastgelegd in het plan obstrueerde. De laatste jaren is men zich er meer van bewust dat de aanwezigheid van leidingen structurele ruimtelijke consequenties heeft. Gemeentes en provincies stellen zich nu sneller op het standpunt dat uitdrukkelijke inhoudelijke afweging moet plaatsvinden en komen in de hier beschreven situatie eerder tot de conclusie dat een artikel 19 procedure moet worden doorlopen. Daarbij toetst de provincie of de leiding spoort met het in het streekplan vastgelegde beleid. Bij de meer recente streekplannen wordt veelal het uitgangspunt gehanteerd dat doorgaande leidingen in beginsel alleen in specifiek in het streekplan aangegeven leidingstroken mogen worden aangelegd. Tracés van leidingleggers zullen daarop moeten worden afgestemd. Het kan zijn dat bestemmingsplannen op zich leidingaanleg toelaten maar daarvoor het vereiste van een aanlegvergunning stellen. Beoordeling van het project vindt dan op gemeentelijk niveau plaats. De artikel 19 procedure is dan niet aan de orde, tenzij de aanlegvergunning wordt geweigerd omdat de realisatie van de specifieke leiding (bijvoorbeeld vanwege de aan te houden veiligheidszone) kennelijk in strijd met het bestemmingsplan is. In dat geval wordt wijziging van het plan noodzakelijk en kan met de artikel 19 procedure hierop een voorschot worden genomen. In praktijk zoekt men in een dergelijke situatie eerst naar een alternatief detailtracé, zo nodig met uitvoeringswaarborgen, waardoor afgifte van een aanlegvergunning toch mogelijk is. In de QSGE is voor de tracévarianten ten aanzien van de ruimtelijke inpassing overleg met de betrokken diensten van de provincies gevoerd. Daarbij heeft een eerste toetsing aan de streekplannen en de thans bekende te verwachten toekomstige ontwikkelingen plaatsgevonden. Het beeld dat uit de rapportage naar voren komt is dat middels bestaande of toekomstige leidingstroken, dan wel bundeling aan bestaande ondergrondse infrastructuur goede traceringsmogelijkheden aanwezig zijn.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 41 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
5.3.2 Privaatrechtelijke toestemmingen In de QSGE wordt dit onderwerp behandeld in paragraaf 2.1.4. In aanvulling op het aldaar vermelde wordt het volgende opgemerkt. Benadering van grondeigenaren/gebruikers vindt eerst plaats nadat het detailtracé bekend is en door middel van kadastraal onderzoek en onderzoek in het veld alle gerechtigden zijn geïdentificeerd. Inmiddels zijn concessie, erkenning openbaar belang en PWC-goedkeuring verkregen. Bij het overleg met de privaatrechtelijke gerechtigden is de “stok achter de deur” om bij weigering toestemming af te dwingen middels de Belemmeringenwet Privaatrecht aanwezig. Indien de leiding over aanzienlijke lengte door agrarisch gebruikte gebieden gaat verdient het aanbeveling om in overleg met de georganiseerde landbouw voorlichtingsronden te organiseren voordat de individuele grondeigenaren/gebruikers door de landacquisiteurs worden benaderd. Ondertekende overeenkomsten tot het vestigen van een recht van opstal ten behoeve van ethyleenleiding dienen snel notariëel verleden en overgeschreven te worden in de openbare registers om goederenrechtelijke werking te waarborgen. Discussies met nieuwe rechthebbenden als de eigendomssituatie zich in de tussentijd wijzigt zijn dan niet meer nodig. Een alternatieve wijze om de opstalrechten te realiseren zou de volgende kunnen zijn: Door de Staat worden op voorhand algemene opstalrechten verworven voor de planologisch gereserveerde leidingstroken (waarin het tracé is gelegen). De rechten zullen vervolgens, voorzover het de ethyleenleiding betreft, bij aanleg worden overgedragen aan de eigenaar/ beheerder. In principe zijn opstalrechten overdraagbaar. De rechten zullen zodanig ruim moeten zijn beschreven, dat het recht om de onderhavige ethyleenleiding aan te leggen, in stand te houden en te gebruiken, daarvan onderdeel is. Het is echter de vraag of de Staat (zonder concessie) voor het verwerven van een algemeen ‘reserveringsopstalrecht’ gebruik mag maken van de Belemmeringenwetten om medewerking af te dwingen. Nadere studie en overleg zal moeten plaatsvinden om vast te stellen of deze optie voor het project ethyleenleiding interessant kan zijn.
5.3.3 Belemmeringenwet Privaatrecht Voorgaande overlegfase Indien een rechthebbende medewerking weigert zal een procedure op grond van de Belemmeringenwet Privaatrecht gevoerd moeten worden. Op het moment dat hiertoe wordt besloten dient vast te staan dat de rechthebbende inderdaad weigert. In de praktijk komt het voor dat iemand die eigenlijk niet wil tijdens het overleg steeds nieuwe eisen stelt en de leidinglegger aan het lijntje houdt. Van de leidinglegger wordt verwacht dat hij redelijk heeft onderhandeld. Dit dient uit het dossier te blijken, bijvoorbeeld door middel van besprekingsverslagen en correspondentie. Het einde van de overlegfase kan worden geformaliseerd door een laatste aanbod namens de leidinglegger met een termijn voor acceptatie.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 42 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Procedure Samengevat houdt de procedure het volgende in: a) Indiening van het verzoekschrift gericht aan de Minister van Verkeer en Waterstaat, met de vereiste bijlagen, waaronder de beschrijving van het werk, kadastrale gegevens, tekeningen en het dossier. Het verzoek dient vanzelfsprekend gemotiveerd te zijn. b) De stukken worden ter inzage gelegd in de gemeente waar de betreffende kadastrale percelen zijn gelegen. c)
Er wordt een hoorzitting georganiseerd voorgezeten door een lid van Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie. Een lid van het college van Burgemeester en Wethouders dient aanwezig te zijn. De leidinglegger, de rechthebbenden op de grond en andere belanghebbenden worden in de gelegenheid gesteld hun standpunt toe te lichten.
d) Het vervolgens door de provincie op te stellen advies wordt aan Verkeer en Waterstaat gezonden, waarna de beschikking wordt opgesteld. Sinds een aantal jaren vindt afhandeling van de beslissingen op de verzoekschriften niet meer centraal in Den Haag plaats, maar door de provinciale diensten van het ministerie. Coördinatie van de procedure is in handen van de provincie. Door of namens de leidinglegger dient zowel voor aanvang als tijdens de procedure actief met de betrokken ambtenaren te worden overlegd om goede voortgang te verzekeren. De duur van de procedure (en de uitkomst) is sterk afhankelijk van de aard van de bezwaren van de rechthebbenden. Zijn dit bezwaren die krachtens de wet niet behoeven te worden overwogen dan kan een positieve beschikking binnen 3 à 4 maanden na indiening van het verzoekschrift worden verkregen. Dient wel inhoudelijke afweging plaats te vinden dan is de termijn van ca. 8 maanden genoemd in paragraaf 2.1.4 van de QSGE reëel. Afwegingscriteria De relevante beoordelingscriteria volgens de Belemmeringenwet zijn: -
vorderen de specifieke belangen van de rechthebbenden wellicht onteigening; wordt niet meer belemmering in het gebruik van de goederen gebracht dan redelijkerwijs voor de aanleg en instandhouding van het werk nodig is.
De ethyleenleiding zal geen werk zijn dat onteigening van gronden noodzakelijk maakt. Het tweede criterium is met name een kwestie van uitvoering en detailtracering in het betreffende perceel. Het zal niet zo zijn dat de uitkomst van het verzoekschrift de leidinglegger oplegt het betreffende deel van de leiding in gronden van derden te realiseren. Financiële eisen van de rechthebbenden spelen in de beoordeling van het verzoekschrift geen rol. Krachtens de wet is de leidinglegger gehouden de door het werk veroorzaakte schade te vergoeden.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 43 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Beroep – Uitvoerbaarheid bij voorraad In de wet is voor de rechthebbenden een beroepsmogelijkheid bij het gerechtshof voorzien. Een dergelijke procedure vergt al gauw minimaal een jaar. Om oponthoud voor de projectuitvoering te voorkomen zal een leidinglegger in zijn verzoek vragen om hangende een eventueel beroep de uitvoering te mogen realiseren. Hiertoe dient de urgentie van het project nadrukkelijk in het verzoekschrift te worden onderbouwd. Indien het verzoek op dit punt wordt toegewezen kunnen belanghebbenden (dit kunnen ook anderen zijn dan de rechthebbenden op de percelen) hier tegen ageren op grond van de rechtsbescherming die de Algemene Wet Bestuursrecht biedt. In een dergelijk geval zal schorsing van de beschikking worden gevraagd voor zover het de uitvoerbaarheid bij voorraad betreft.
5.3.4 Overige vergunningen / toestemmingen Tijdens de uitwerking van het gedetailleerde tracé wordt het beeld van alle voor de ethyleenleiding benodigde vergunningen/ontheffingen, etc. eerst compleet. Paragraaf 1.3 van de QSGE noemt een aantal voorbeelden. Ter aanvulling kunnen worden genoemd: a) Vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet, indien een natuurmonument wordt gekruist of als het tracé voor een lengte van meer dan 1 km direct naast een natuurmonument is gelegen. b) Vergunning op grond van de Wet Beheer Rijkswaterstaatswerken, voor kruisingen van de ethyleenleiding met rijkswaterstaatswerken, zoals rijkswegen en dijken onder beheer bij waterstaat. Bij een aantal vergunningen zullen specifieke voorwaarden met betrekking tot de uitvoering worden gesteld. Bij objectkruisingen zal de leidinglegger onder andere door middel van berekeningen moeten aantonen dat het te kruisen object ook na aanleg in goede staat blijft. Ten aanzien van het vereiste van een Milieu Effect Rapportage (MER) wordt verwezen naar paragraaf 5.2.3 van dit hoofdstuk en hoofdstuk 3 van dit aanvullend onderzoeksrapport. 5.3.5 Feitelijke verwerving Verwerving van alle benodigde vergunningen, nadat de concessie, erkenning van openbaar belang en de PWC-goedkeuring zijn verkregen, dient zo snel mogelijk aan te vangen. Het detailtracé dient dan bekend te zijn. In beginsel wordt elke aanvraag individueel beoordeeld. Een aanvraag kan worden ingediend zodra de door de leidinglegger te overleggen documentatie beschikbaar is. Verwerving kan per regio worden aangepakt, afgestemd op de uitvoeringsplannen van het project. Er wordt op gewezen dat de kring van belanghebbenden die bezwaar kan maken bij bepaalde vergunningen vrij breed is. Met name milieugroeperingen, zeker als zij een beheersfunctie hebben verworven voor bepaalde gebieden die door het tracé worden gekruist, zullen zich kritisch opstellen. Wellicht kunnen er voor zover de ethyleenleiding in bepaalde gebieden milieu-nadelige effecten zou hebben compensatie-afspraken worden gemaakt.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 44 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
5.4 Tijdsindicatie totaal vergunningenpakket 5.4.1 Tijdschema QSGE In de QSGE wordt voor het verkrijgen van alle vergunningen uitgegaan van een periode van ca. 27 maanden vanaf indiening aanvraag concessie. Deze periode is als volgt onderverdeeld: • • •
concessie, erkenning openbaar belang, PWC-goedkeuring: maand 1 – maand 12; specifieke publiekrechtelijke toestemmingen, (RO en overige vergunningen): maand 4 – maand 25; privaatrechtelijke toestemmingen: maand 8 – maand 27.
Het zal van de status van de beschikbare informatie afhangen of specifieke vergunningen en privaatrechtelijke toestemmingen al kunnen worden verworven voordat de fase van PWC-goedkeuring is afgerond. Daarbij komt dat het PWC-besluit een zwaarwegende factor is voor de vergunningverlenende instanties en de privaatrechtelijke rechthebbenden. Vangt men de verwerving van deze toestemmingen aan na de geïndiceerde periode tot en met goedkeuring PWC (12 maanden), dan moet een termijn van 15 maanden voldoende kunnen zijn om dit onderdeel af te ronden. Uiteraard zullen met betrekking tot de verwerving van deze toestemmingen wel voorbereidingen worden getroffen als de procedures op rijksniveau nog lopen. Of feitelijke indiening van aanvragen dan al zinvol is wordt betwijfeld, tenzij de PWC-goedkeuring door één of enkele knelpunten wordt vertraagd. 5.4.2 Tijdschema procedures Tebodin In de bijlage bij dit hoofdstuk zijn de indicatieve proceduretijden voor het project ethyleenleiding in schema aangegeven. Daarbij zijn termijnen van beroepsprocedures buiten beschouwing gebleven. De in dit schema aangegeven perioden om toestemmingen, vergunningen, e.d. te verkrijgen zijn gebaseerd op ervaringen bij recente leidingprojecten. In vergelijking met het overall tijdschema uit de QSGE gelden ten aanzien van de procedures de volgende verfijningen: a. b.
c. d.
e. f.
concessie; idem QSGE (maand 1 t/m 9); aanvraag erkenning openbaar belang (QSGE HV02, Verklaring van algemeen belang) wordt ingediend tegelijkertijd met aanvraag concessie en afgehandeld (eind maand 11) na verlening concessie; ingevoerd is termijn voor opstellen provinciale route-adviezen (maand 1 t/m maand 8); PWC-procedure vangt formeel aan na verlening concessie op basis van provinciale route-adviezen (maand 10 t/m 12); er is vanuit gegaan dat de provinciale route-adviezen positief zijn en dat er maximaal één PWCvergadering noodzakelijk is; aanvragen vergunningen, toestemmingen WRO aansluitend op PWC-goedkeuring; de periode (maand 13 t/m 20) gaat uit van een normale ervaringstermijn voor een art. 19 WRO-procedure. zodra bekend is (op grond van een MER-beoordelingsdocument) of een MER moet worden
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 45 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
g.
h. i. j.
uitgevoerd dient deze procedure te starten; indien een MER-beoordelingsdocument vooraf wordt opgesteld, zoals aanbevolen in par. 5.2.3, kan in maand 1 met deze rapportage (indien vereist) worden begonnen; voor uitvoering van de MER wordt uitgegaan van een periode van 12 maanden; bij de termijn voor de vergunning natuurbeschermingswet (indien nodig) is uitgegaan van de krachtens deze wet geldende minimum termijnen; aanvang aansluitend op de PWC-goedkeuring (maand 13 t/m 15, excl. twee maal 3 maanden verlenging); overige publiekrechtelijke vergunningen (QSGE HV06, Milieu- en vergunningsprocedures); aansluitend op PWC-goedkeuring 13 maanden (maand 13 t/m 25); privaatrechtelijke toestemmingen 7 maanden, aansluitend op PWC-goedkeuring (maand 13 t/m 19); gedoogplichten; aanvangen zodra overeenstemming niet mogelijk blijkt; uiterlijk 7 maanden na aanvang verwerving privaatrechtelijke toestemmingen; geschatte afronding laatste procedure eind maand 27.
Een mogelijkheid om bij de procedures tijdwinst te boeken is de activiteiten onder e, g., h. en i. eerder te starten, te weten vóórdat PWC-goedkeuring is verkregen. Daarvoor dient dan wel de in de engineeringsfase op te stellen informatie tijdig gereed te zijn. In deze fase kunnen vergunningverlenende instanties zich op het standpunt stellen dat zij zich nog niet gemachtigd achten vergunning af te geven, omdat door het ontbreken van de PWC-goedkeuring het tracé nog onvoldoende vaststaat. Privaatrechtelijke rechthebbenden kunnen hun medewerking in deze fase onthouden, omdat deze toch niet via een Belemmeringenwetprocedure kan worden afgedwongen todat PWC-goedkeuring is verleend. Indien deze twee omstandigheden zich niet voordoen zou bij start maand 9 (na afronding provinciale route-adviezen) van de activiteiten e., g., h. en i. een maximale tijdwinst van 4 maanden behaald kunnen worden (eind maand 23 in plaats van eind maand 27).
5.5 Toekomstige regelgeving Wettelijke regels zijn aan voortdurende wijziging onderhevig. Dit geldt ook met betrekking tot de regelgeving voor ondergronds transport. Verwezen kan onder andere worden naar de discussies die thans binnen het IPOT plaatsvinden. Daarnaast wordt er onderzocht of middels een Rijksprojectprocedure alle vergunningen benodigd voor een grootschalig project op basis van één document bij één coördinerende instantie kunnen worden aangevraagd. Implementatie van deze gedachte betekent aanpassing van tal van wettelijke regels. Op deelgebieden vindt dit al plaats. Zo is wijziging van de vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 WRO in een zelfstandige projectprocedure recent door de Tweede Kamer aangenomen. Deze ontwikkeling wordt ingegeven door de behoefte om het hele complex van separate vergunningen dat voor grote projecten geldt op te schonen, te vereenvoudigen en inzichtelijk te maken en de onderlinge afstemming te verbeteren. Voor de aanvrager zou dit moeten leiden tot tijdwinst bij het verkrijgen van de benodigde toestemmingen en grotere rechtszekerheid. Voor de ethyleenleiding is deze ontwikkeling gegeven het feit dat niet thans maar in de toekomst met de vergunningverkrijging wordt begonnen mogelijk relevant. Verwacht mag worden dat deze ontwikkeling in vergelijking met de huidige regelgeving zal leiden tot tijdswinst.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 46 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
6. Leiding technische aspecten 6.1 Inleiding In het kader van het Antheus project betreffende “Onderzoek naar de mogelijkheden van magnesium industrie in de provincie Groningen” worden verschillende aspecten van een mogelijk transport van ethyleen naar Delfzijl nader onderzocht.. Dit hoofdstuk behandelt de optie pijpleiding en behelst de algemene en pijpleidingtechnische aspecten van een mogelijke transportleiding voor (vloeibaar) ethyleen van Gelsenkirchen (of Geleen of Rotterdam) naar Delfzijl. In dit hoofdstuk komen de volgende aspecten aan de orde: • tracé beoordeling • zoneringsregels • maatregelen ter vermindering van de faalkans/risico • naastliggende en mee te leggen leidingen • beheer, ARG net • drukken, diameters en kosten
6.2 Beoordeling Tracés De tracés in Nederland zoals door de Gasunie zijn vastgelegd in de Quick Scan zijn niet nader verkend. Gasunie heeft aan de hand van bestaande leidingstroken en bestaande leidingtracés routes voorgesteld die de ethyleen leiding zou kunnen volgen. Nauwkeuriger onderzoek zou betekenen de gepresenteerde tracés in het veld verkennen en in detail de lokale situatie onderzoeken. In deze fase van de studie is dat (nog) niet gewenst. Volstaan is met het bestuderen van overzichtskaarten uit o.m. streekplannen. Hierin zijn kwetsbare gebieden geïnventariseerd. Zie hoofdstuk Milieu, § 3.3.2. De tracékeuze voor de variant door Duitsland dient herzien te worden. Het door Gasunie voorgestelde tracé van Gelsenkirchen naar Aalten ligt voornamelijk door het open veld en is deels parallel aan wegen geprojecteerd. Overleg met diverse Duitse instanties maakt duidelijk dat het realiseren van nieuwe leidingen buiten bestaande leidingtracés in het open veld veel meer tijd en inspanning vraagt dan een nieuwe leiding direct naast bestaande leidingtracés of naast bestaande hoofdwegen (zie ook hoofdstuk “tracé door Duitsland”).
6.3 Zoneringsregels in Nederland In het hoofdstuk Veiligheid, § 4.4 is vermeld dat voor een 6”, 8” resp. 10” ethyleenleiding met een ontwerpdruk van 100 bar een afstand tot de 10-6 –contour is berekend van 27 m resp. 60 m en 70 m (HTL basisfaalfrequenties, figuur 1 van H.4) Voor hoge druk aardgastransportleidingen van de Gasunie met een ontwerpdruk van 67 bar en een range van diameters van 24” tot en met 48” gelden bebouwingsafstanden van 25 m tot 50 m, volgens de NEN 3650, bijlage A. Op grond van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat een 6” ethyleen leiding die in een tracé gelegd wordt met bestaande hoge druk Gasunie leidingen met diameters > 24” geen of nauwelijks extra beperkende invloed op de omgeving zal uitoefenen, voor zover de Gasunieleidingen “standaard” zijn uitgevoerd. De berekeningen uit het hoofdstuk Veiligheid geven eveneens aan dat voor hogere drukken dan 100 bar
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 47 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
en grotere diameters dan 6” de invloed op de omgeving snel uit zal stijgen boven de invloed van de bestaande Gasunie leidingen. Vanwege deze praktische reden wordt geen ontwerpdruk boven de 100 bar beschouwd resp. aanbevolen.
6.4 Maatregelen ter vermindering van de faalkans/risico Het risico van een transportleidingsysteem wordt bepaald door de kans dat medium vrijkomt uit de leiding (de faalkans) en de gevolgen/effecten die daaruit voortvloeien. Het risico moet maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Via risico analyses zijn veiligheidsafstanden ten opzichte van verblijfplaatsen van mensen vastgesteld, die gerespecteerd moeten worden bij het ontwerp van de leiding (zie ook hoofdstuk Veiligheid). In het hoofdstuk Veiligheid zijn afstandsberekeningen gemaakt voor twee situaties, de ‘HTL’ en ‘NEN 3650/RTL-nieuw’-basisfaalfrequentie. Er mag vanuit gegaan worden dat een eventuele ethyleenleiding beheerd zal gaan worden door een maatschappij zoals b.v. ARG die een intensieve tracé controle handhaaft. Verder zal naar verwachting een (aanzienlijk) deel van een eventuele ethyleenleiding parallel gelegd worden aan bestaande (Gasunie) leidingen, die eveneens intensief gecontroleerd worden. Op grond daarvan is het aannemelijk te veronderstellen dat een tracé voor een ethyleenleiding getoetst mag worden volgens het leidingtype HTL. Een ethyleen leiding zou kunnen worden vergeleken met een olieleiding voor wat de faalkans betreft. Beiden zijn vloeistofleidingen. Echter het medium is niet corrosief en vergelijkbaar met aardgas. Het corrosie-aandeel in de faalkans zou kunnen worden verminderd en kan mogelijk worden toegerekend naar beschadiging door derden. Effectief verkleinen van de faalkans in (potentieel) gevoelige gebieden kan door de kans op beschadiging door derden te verminderen. Dat wordt gehonoreerd in NEN 3650 voor aardgasleidingen. De bebouwingsafstand mag worden gereduceerd, indien de wanddikte van de leiding een klasse zwaarder wordt gekozen en er een extra bescherming wordt aangebracht (b.v. betonplaten boven de leiding). Voor olieleidingen (K1-, K2-, K3-producten) mag een hogere gebiedsklasse tussen de bebouwingsafstand en de toetsingsafstand worden toegelaten. Bij het tot stand komen van de NEN 3650 is al nagedacht over het quantificeren van de risico-reductie bij toepassing van de volgende aanvullende maatregelen bij passage van knelpunten: • • • • •
het vergroten van de wanddikte dieper leggen van de leiding afscherming met betonplaten boven de leiding afscherming met betonbanden, damwand naast de leiding extra toezicht bij de aanleg
Het toepassen van alle genoemde maatregelen zou kunnen leiden tot een risico dat tot maximaal een orde van grootte (factor 10) verminderd wordt. Vanzelfsprekend kunnen bijvoorbeeld een of twee maatregelen getroffen worden om de benodigde faalkansreductie (risicoreductie) te bereiken.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 48 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Aanbevolen wordt om op normtechnisch niveau (NNI) de waardering voor risico-reducerende maatregelen te laten vaststellen, bijvoorbeeld in het kader van de voorgenomen herziening van NEN 3650, waarvoor ook de werkgroep Externe Veiligheid nieuwe bijdragen zal leveren. Het doel dat wordt beoogd, is meer speelruimte bij de tracering van de leiding en daarmee een strakker (goedkoper) tracé.
6.5 Mogelijke mee te leggen leidingen In het kader van dit onderzoek is in eerste instantie een globale inventarisatie gemaakt van mogelijke gegadigden, die plannen zouden kunnen hebben voor het leggen van kabels of leidingen in de provincies Overijssel, Drenthe, Groningen of Friesland en Flevoland. Genoemd worden: • Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. De enige leidingplannen die in aanmerking komen zijn plannen voor water/condensaatleidingen in het noorden van het land naar Delfzijl. Navraag bij NAM levert echter op dat de komende vijf jaar zeker en waarschijnlijk de komende tien jaar dergelijke leidingen, althans van enige lengte, niet zullen worden gerealiseerd; • AKZO Salt & Basic Chemicals Nederland B.V. heeft een pekeltransportleiding liggen tussen Zuidwending en Delfzijl. Deze leiding dient in de toekomst vervangen te worden door een leiding met een grotere capaciteit en betere kwaliteit. Er is nog geen besluit bij AKZO genomen wanneer de leiding vervangen zal gaan worden. Dat kan nog enkele jaren duren. Bovendien zal de vervanging dan vermoedelijk in een aantal fasen ( vier of vijf jaren) plaats gaan vinden; • Min. van Defensie, DPO. Het militaire vliegveld te Leeuwarden moet voorzien worden van kerosine. Vanwege de geringe benodigde hoeveelheid militaire kerosine zijn er geen plannen voor een kerosineleiding naar Leeuwarden • Elf Petroland. Voor zover ons bekend heeft Elf Petroland geen plannen voor een gas- of condensaatleiding in Friesland van enige omvang, die samen zou kunnen vallen met een mogelijk tracé voor een ethyleen leiding. • Regionale Waterschappen. Het zou kunnen zijn dat de regionale waterschappen of water(leiding)maatschappijen mogelijke plannen hebben voor een ruw- of afval- of drinkwaterleiding in Overijssel, Drenthe of Groningen. Deze partijen zijn door ons niet benaderd. • Telecom bedrijven. De volgende partijen zijn benaderd: KPN, Castel (EDON), Versatel, Telfort, INS (KPN, Qwest), Telia (Zweden) en Level3 (V.S). Vanwege uiteenlopende redenen zijn geen praktische voordelen voor een eventueel gezamenlijke realisatie van aanleggen van datakabels (glasvezel) met een ethyleenleiding te verwachten. Enkele van de genoemde bedrijven maken om strategische redenen hun plannen niet bekend, enkele andere willen voor het einde van het jaar 2000 kabels gelegd hebben. Voorts wordt opgemerkt dat het leggen van glasvezelkabels qua werkmethode en aanlegsnelheid aanzienlijk verschilt van een ethyleenleiding.
6.6 Beheer, ARG Een eventuele ethyleenleiding naar Delfzijl moet worden aangesloten op het bestaande ethyleen pijpleidingnet door Belgie, Nederland en Duitsland. Er zijn theoretisch drie aansluitlocaties mogelijk, te weten Botlek/Europoort, Geleen en Gelsenkirchen. Het meest voor de hand ligt vanwege de kortste afstand een aansluiting in Gelsenkirchen op het bestaande ethyleen net dat beheerd wordt door ARG (Aethylen Rohrleitungs Gesellschaft).
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 49 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
In ARG nemen 6 partners op gelijkwaardige basis deel, t.w. DSM ,VEBA, Hüls AG, BP Duitsland, Erd Öl Chemie, Bayer AG. ARG heeft twee zgn. Geschäftsbesorger, te weten DSM Transport maatschappij, DTM en Infracor (dochter van Hüls AG). DTM is verantwoordelijk voor het operationele beheer van het gehele net, en voert het technische en omgevingsbeheer van het net in Nederland en België. Infracor doet het technische en omgevingsbeheer in Duitsland. Het ethyleen netwerk van ARG is een “single product, common carrier, open access” leidingnet. Dat wil zeggen dat er alleen ethyleen wordt getransporteerd in het net (het ethyleen moet voldoen aan strenge product specificaties), dat ethyleen van verschillende producenten wordt getransporteerd en dat in principe elke partij, mits voldaan wordt aan de (commerciële) voorwaarden, toegang heeft tot het net. In het ethyleen net van ARG komt geen “modal shift” voor: het ARG net is volledig gevuld met ethyleen. De gevraagde hoeveelheid wordt in een continue verpomping rechtstreeks aan de afnemer afgeleverd. De taken van ARG (DTM) zijn: • het bewaken van de inhoud van het net; de ethyleen in het net staat op de balans van ARG • het beheren van het net en bewaken van de integriteit van het net • het opereren van het net en het verzorgen van de ethyleen transporten. Bovenstaande impliceert dat producenten en afnemers van ethyleen contracten hebben lopen met ARG voor het transport van uitsluitend ethyleen. Zowel de kwaliteit als de kwantiteit van het aan te leveren ethyleen worden door ARG gecontroleerd. Hetzelfde geldt voor het af te leveren ethyleen. Op basis van door ARG gemeten hoeveelheden wordt afgerekend. ARG (DTM) is verantwoordelijk voor het transport van ethyleen en de bediening van afsluiters e.d. De druk in het net wordt verzorgd door de leveranciers van ethyleen. Het net is voorzien van een dynamisch lekdetectie systeem gebaseerd op een inhoudsbewaking (temperatuur gecorrigeerde flow-in flow-out meting). Het ARG net heeft geen booster pompstations tussen leveranciers en afnemers. Het bewaken van het net vindt vol-continu plaats. DTM controleert intensief de ARG tracés in Nederland o.a. door helikopter inspectie vanuit de lucht en door tracés af te lopen. Deze inspecties vinden plaats met een frequentie van 14 dagen of minder (afhankelijk van eventuele bedrijvigheden nabij het ARG net). Daarnaast worden technische inspecties uitgevoerd, b.v. door middel van close interval potential Pearson metingen voor inspectie van de bekleding van de ondergrondse leiding. Waar nodig vernieuwt en / of vervangt DTM onderdelen die beschadigd zijn door derden (op plants komt dit wel eens voor, in het gebied buiten de plants waar de ondergrondse leidingen lopen heel zelden) of afsluiters i.v.m. leeftijd. Tot nu toe zijn er nog nooit lekkages in het net voorgekomen. ARG is in principe geïnteresseerd in een nieuwe leiding richting Delfzijl op voorwaarde dat deze duidelijk aantoonbaar rendabel is en aan de eisen van ARG voldoet (o.a. ontwerpdruk 100 bar). In dat geval kan er met ARG gesproken worden over (financiële) participatie of zelfs integratie van de leiding in het ARG net. Noot: 1. DTM verwacht geen vraag of groei van de ethyleen markt in noord west Duitsland (Emden, Oldenburg, Bremen of zelfs Hamburg; wel is er sprake van een mogelijke uitbreiding van het Ruhrgebied richting Twente).
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 50 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
2.
3. 4.
DTM stelt dat de ethyleen bedrijven voorkeur hebben voor transport van ethyleen per leiding, eventueel per rail of per schip, maar niet over de weg. Dit laatste voornamelijk vanwege het argument van leveringszekerheid. Door de sterk toegenomen congestie op de wegen kan tijdige levering al lang niet meer gegarandeerd worden. Het transport van ethyleen in Duitsland is over de weg niet zonder meer toegestaan. De genoemde vormen van transport zijn, zij het binnen in acht te nemen maatregelen, allen toegestaan in Nederland zie hoofdstuk Logistiek. Transport van ethyleen per pijpleiding geschiedt bij hoge drukken. Dit houdt in dat de verwerkende industrie van ethyleen hierop moet zijn ingesteld. Indien onverhoopt de leiding van druk moet of terug op druk gebracht moet worden, dient hier bijzondere aandacht aan besteed te worden.
6.7 Drukken, capaciteiten en diameters 6.7.1 Drukken Op grond van de huidige beschikbare gegevens is met NOM afgesproken ten behoeve van deze studie om te rekenen met een jaarlijkse hoeveelheid ethyleen ten behoeve van de verwerking van het chloor dat vrijkomt bij de magnesiumbereiding, van 100.000 ton / jaar. In aansluiting op het rapport van Gasunie Engineering is vanwege de kortste afstand uitgegaan van een leiding vanaf Gelsenkirchen. De lengte van een leiding van Gelsenkirchen naar Delfzijl bedraagt 265 km. Gezien de beperkte vraag naar ethyleen door de magnesium/chloor markt vanuit Delfzijl, de kritische minimale bedrijfsdruk voor het verpompen van (vloeibaar) ethyleen van ca. 60 bar en de benodigde grote bebouwingsafstand voor hoge druk ethyleen leidingen is een ontwerpdruk aangehouden van 100 bar.
6.7.2 Capaciteiten Rekenend met een beschikbaar drukverlies van 40 bar zijn er voor deze situatie capaciteitsberekeningen gemaakt voor een 6” en een 8” leiding diameter. Worden de in de Quick scan gepresenteerde resultaten voor een 10” en 12” leiding eraan toegevoegd dan zijn de capaciteiten bekend voor een range van 6” tot en met 12” (zonder een pompstation onderweg).
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 51 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
In onderstaande tabel en grafiek zijn de resultaten samengevat. Diameter inch
Capaciteit ton/jaar
Capaciteit kg/uur
Pompuren per jaar
6
143.000
17907
7986
8
300.000
37349
8032
10
560.000
70260
7970
12
860.000
107722
7984
transport capaciteit
cap. in kton
1000 900 800 700 600 500 400 300 200 100 0 6
8 10 diameter in inch
12
Boven gepresenteerde capaciteiten zijn uitgerekend bij ca. 8000 pompuren per jaar. Dit komt overeen met ca. 48 weken van 7 dagen volcontinu pompen, wat nauwelijks realistisch is. Wordt, in aansluiting op het ARG verpompingsbeleid, geen pompstation onderweg toegepast, dan ligt voor een capaciteit van 100.000 ton per jaar een 6” leiding het meest voor de hand voor deze situatie. Hierbij is er voldoende reserve capaciteit.
6.7.3 Kosten Voor deze diameters zijn kosten geraamd voor een leiding van Gelsenkirchen naar Delfzijl, over een lengte van 265 km, van ‘hek tot hek’ met de volgende aannames: • geen pompstations onderweg, • eenvoudige afsluiterstations om de ca 15 km, • geen pigtraps onderweg • geen kosten voor besturingsysteem • geen kosten voor investeringen bij leverancier of afnemer. De kosten kunnen globaal als volgt worden onderverdeeld: aandeel voor aanleg 70 à 75%, voor materialen 13 à 16%, voor engineering en bouwtoezicht 6 à 9% en
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 52 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
voor vergoedingen en naschades (aan grondeigenaren en –gebruikers) 5 à 6%. De kostenverdeling is sterk afhankelijk van de specifieke project omstandigheden. De resultaten zijn samengevat in onderstaande tabel en grafiek.
Diameter inch
Investeringskosten miljoenen guldens
6
130
8
165
10
200
12
230
Investeringskosten Inv. kosten, milj. HFL
250 200 150 100 50 0 6
8
diameter
10
12
6.7.4 Investeringen versus capaciteiten De geraamde investeringen zijn vergeleken met de transportcapaciteit in m3 per diameter, om een idee te krijgen van het rendament van elke diameter. Onder transport capaciteit wordt verstaan de hoeveelheid product die maximaal door de leiding getransporteerd kan worden bij de afgesproken randvoorwaarden. In dit geval gaat het om de maximale doorzet per diameter bij een beschikbaar drukverschil van 40 bar over 265 km., vermenigvuldigd met 8000 pompuren per jaar.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 53 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
In onderstaande tabel en grafiek zijn de resultaten weergegeven. Diameter inch
Capaciteit m3 per jaar
6
450000
288
8
935000
176
10
1750000
114
12
2690000
85
Investering per capaciteit
Investeringen versus capaciteit 350 300
fl/m3
250 200 150 100 50 6
8
diameter
10
12
Voor grote transportleidingen voor vloeistoffen, die de laatste jaren zijn gerealiseerd en waar Tebodin bij betrokken is, ligt dit getal tussen de 40 en de 120. Hierbij wordt opgemerkt dat het volumegewicht van het medium in deze benadering een grote rol speelt. Het volumegewicht van ethyleen bedraagt 320 kg/m 3 en van andere brandstoffen (koolwaterstoffen) gemiddeld 800 kg/m 3.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 54 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
6.8 Conclusies Een ethyleenleiding die beheerd gaat worden op een intensieve manier zoals ARG of de Gasunie haar net beheert, mag bij de bepaling van veiligheidsafstanden als type HTL aangemerkt worden. In die situatie valt een 6” ethyleenleiding met een ontwerpdruk van 100 bar binnen de invloed van eventuele hogedruk Gasunieleidingen van 24” en groter. De bebouwingsafstanden voor een 8” en 10” ethyleen leiding zijn groter dan die van een 48” gasleiding met 67 bar ontwerpdruk (Gasunie). diameter Door lokaal aanvullende maatregelen te treffen, m.n. toepassen van een grotere wanddikte en/of dieper leggen van de leiding zal de faalkans verminderen, waardoor de bebouwingsafstand moet kunnen worden teruggebracht. Indien een transportleiding voor ethyleen transport naar Delfzijl rendabel is, ligt aansluiting op het ARG net voor de hand. Dit net wordt gekenmerkt als een “single product, common carrier open access” netwerk, waarin geen “modal shift” voorkomt. Het net transporteert alleen zuiver ethyleen, voor verschillende gegadigden, is in principe vrij toegankelijk en kent continue verpomping. Er zijn capaciteits- en kostenberekeningen gemaakt, waarbij het tracé van Gelsenkirchen naar Delfzijl vanwege de kortste afstand als voorbeeld is gebruikt, voor een 6”, 8”, 10” en 12” diameter. De transportcapaciteit, gebaseerd op 8000 pompuren per jaar, varieert van 140.000 ton/jaar voor een 6” tot 860.000 ton/jaar voor een 12”, zonder pompstations onderweg. De investeringskosten variëren van 130 miljoen gulden voor een 6” tot 230 miljoen gulden voor een 12” leiding. De investeringskosten zijn uitgezet tegen de capaciteit en daaruit kan geconcludeerd worden dat een 8”, 10” en 12” rendabele diameters zijn. De bijbehorende jaarlijkse hoeveelheid te transporteren ethyleen moet dan globaal liggen tussen de 225.000 ton (voor een 8" leiding met 6000 pompuren, geen pompstation) en 1.200.000 ton (voor een 12” leiding met 6000 pompuren en één pompstation). Voor een vraag naar ethyleen van meer dan 1.200.000 ton per jaar lijkt het rendabel om lokaal ethyleen te gaan vervaardigen.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 55 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
7. Tracés door Duitsland 7.1 Algemeen In dit hoofdstuk zijn alternatieve routes beschreven voor een mogelijke ethyleenleiding in Duitsland. Uitgegaan is van een DN 250 ethyleen leiding met een ontwerpdruk van 100 bar en een maximale transportcapaciteit van ca 500.000 ton per jaar. Het hoofdstuk beperkt zich tot het gedeelte dat in Duitsland gelegd moet worden vanaf Gelsenkirchen – Scholven tot aan de grensoverschrijding met Nederland (waarna aangesloten wordt op een route naar Delfzijl zoals in de Quick Scan van Gasunie Engineering (QSGE) is beschreven).
7.2 Tracé Voor een tracé voor een ethyleenleiding van Gelsenkirchen – Scholven tot aan de grens met Nederland komen de volgende tracé-varianten in aanmerking, zie bijlage 1 bij dit hoofdstuk: 1.
Gelsenkirchen – Scholven/Dorsten/A31 tot Gronau/aansluiting Nederland Als eerste alternatief loopt de nieuwe ethyleen-afstandsleiding parallel aan de RUHR-OEL-leiding FL-66 van Gelsenkirchen – Scholven via Dorsten tot aan de autosnelweg A31 en vanaf daar parallel aan de snelweg A31 tot aan Gronau.
2.
Gelsenkirchen – Scholven/Hünxe/Tracé NWO tot Gronau/aansluiting Nederland Een tweede mogelijkheid is een tracé voor een nieuw uit te voeren ethyleen leiding dat parallel loopt aan de RUHR-OEL leiding FL-66 van Gelsenkirchen – Scholven via Dorsten tot aan het kruispunt met het tracé van de NWO (Nordwest Ölleitung GmbH), bij Hünxe. Vanaf dit punt verloopt de ethyleenleiding in het aanwezige tracé van het NWO-tracé naar Gronau.
3.
Gelsenkirchen – Scholven/Hünxe/A3 tot aan Emmerich Elten/aansuiting Nederland De derde variant is een tracé van de nieuwe ethyleen leiding parallel aan de RUHR-OEL afstandsleiding FL-66 vanaf Gelsenkirchen – Scholven via Dorsten tot aan de snelweg A3 en vanaf daar parallel aan de snelweg A3 tot aan Elten bij Emmerich.
Een tracé zonder koppeling, d.w.z. zonder parallelligging aan bestaande transportleidingen of aan snelwegen, zal de vergunningsprocedure wellicht onnodig verlengen en is derhalve niet aan te bevelen. De tracé-varianten zoals hier besproken zijn in principe realiseerbaar. Er zal uitgebreid nader overleg met leidingeigenaren en wegbeheerders nodig zijn over de detailvoorwaarden en de exacte ligging van het leidingtracé.
Noot: Een tracé langs de NWO leiding richting Wilhelmshaven is in beginsel bespreekbaar met de leidingeigenaar en beheerder
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 56 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
7.3 Bijzondere omstandigheden in Duitsland 7.3.1 Mijnbouw invloeden Het leidingtracé vanaf Gelsenkirchen – Scholven tot aan Hünxe ligt in een gebied waar mijnbouw gepleegd wordt. Tegen de invloeden van de mijnbouw op de ondergrond die hoofdzakelijk bestaan uit aanzienlijke optredende (locale) zettingsverschillen zal men maatregelen moeten nemen. Deze maatregelen moeten worden afgestemd met de overheden, die voor de mijnbouw verantwoordelijk zijn (Bergbaubehörden). In de regel worden in dit gebied U-vormige expansiestukken (afmetingen ca. 5 m x 5 m op een afstand van ca. 60-80 m) aangebracht als compensatiemaatregel. Daarnaast moet men er rekening mee houden dat de aanleg van een leiding door een dergelijk gebied de bijzondere aandacht zal hebben van milieu- en andere belangenorganisaties en de lokale overheden. Van die zijde (of vanuit de TÜV) kan geëist worden dat op de meest kritische gedeelten van de route spanning en vervormings controlerende voorzieningen op de leiding worden aangebracht (rekstroken).
7.3.2 Explosievenopruiming Als gevolg van de oorlogshandelingen gedurende de tweede wereldoorlog moet rekening worden gehouden met de noodzaak tot het opsporen van explosieven en het eventueel verwijderen daarvan in het beoogde tracé.
7.3.3 Lekdetectiesysteem Er dienen maatregelen te worden genomen om verliezen en lekken te detecteren. Op vaste afstanden dienen afsluiterstations te worden gebouwd met geautomatiseerde afsluiters opdat lekkages tot maximale aanvaardbare proporties worden begrensd. De afsluiterstations dienen om de 10 km te worden aangebracht.
7.3.4 Signaleringskabel In het leidingtracé wordt gewoonlijk een kabel meegevoerd voor het overbrengen van de gegevens van en aan de afstandsbediende meet- en controle apparatuur. De redundantie van de dataverwerking moet via een vaste verbindingslijn (bijvoorbeeld via de Telecom) verzekerd zijn.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 57 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
7.4 Vergunningsprocedure in Duitsland 7.4.1 Ruimtelijke Ordening (Raumordnungsverfahren) In het kader van de Ruimtelijke Ordeningsprocedure (Raumordnungsverfahren) dient de betrokken Bezirkregering te worden geïnformeerd over de voorgenomen aanleg van een lange transportleiding. Hiertoe moet een beschrijving van het leidingtracé worden overlegd. Het Raumordnumgsverfahren is een procedure waarin alle betrokken partijen worden geïnformeerd over de plannen en de gelegenheid krijgen hun mening hierover te geven. De Bezirkregering zal in dit stadium trachten het definitieve tracé in een bestaande leidingstrook onder te brengen en zal hiertoe overleg voeren met de beheerders van die tracé’s. Er wordt in dit stadium nog geen concrete toestemming verleend. De Bezirkregering blijft gedurende het gehele proces van vergunningaanvragen penvoerder. Na afronding van deze informatie ronde kan een aanvang worden gemaakt met het aanvragen van de benodigde tracé en niet-tracé gebonden vergunningen. 7.4.1.1 Aanlegvergunning (Gewerberechtlichen Erlaubnis) Voor het oprichten en in standhouden van een lange transportleiding is een Gewerberechtlichen Erlaubnis (aanlegvergunning) nodig. Deze vergunning wordt afgegeven door de betrokken Bezirkregering, en moet worden vergezeld door een “deskundigen”-rapport van de regionale bevoegde TÜV, hier de RW TÜV. 7.4.1.2 Waterverontreinigende stoffen De aanleg van leidingen voor het transport van waterverontreinigende stoffen is, op grond van de waterhuishoudingswet vergunningplichtig. Ethyleen wordt in die wet (§19a Wasserhaushaltsgesetz) aangemerkt als stof die schadelijk is voor water. Op grond van deze regelgeving dient het transport van schadelijke stoffen aan bepaalde voorschriften te voldoen. Zowel aan de verordening betreffende ‘het transport van stoffen in leidinginstallaties, die schadelijk zijn voor water’, alsmede aan de richtlijn voor ‘leidingen voor het transport van stoffen die schadelijk zijn voor water’ (RRwS), moet worden voldaan. Ook deze vergunningaanvraag moet worden vergezeld door een deskundigenrapport van RW TÜV. 7.4.1.3 Hogedruk gasleiding Als hogedruk gasleiding voor brandbare gassen met een werkdruk (overdruk) van meer dan 1 bar, valt de ethyleen transportleiding volgens §11 van de apparatuurveiligheidswet voor “toezicht vereisende installaties” (GSG) onder de voorschriften voor hogedruk gasleidingen (GasHL-VO) en de betreffende richtlijnen (TRGL). Op grond van deze richtlijnen is de aanleg van een hogedruk gasleiding kennisgevingsplichtig. Ook hier moet een deskundigenrapport van RW TÜV worden overlegd. 7.4.1.4 Umweltverträglichkeitsprüfung UVP ( milieu-effect-rapportage/MER) In het kader van de vergunningsprocedure volgens de waterhuishoudingswet moet voor de aanleg van de ethyleenleiding een UVP (MER, milieu-effect-rapportage) uitgevoerd worden. De UVP omvat het onderzoek, de beschrijving en afweging van de effecten van een project op de te beschermen omgeving. De volgende onderverdeling wordt gemaakt:
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 58 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
• • •
Mens, dieren en planten Bodem, water, lucht, klimaat (landschappelijke effecten inbegrepen) Kultuur- en overige objecten
Zo’n UVP kan door of in nauwe samenwerking met RW TÜV te Essen worden uitgevoerd. 7.4.1.5 IVU-richtlijn Naast de UVP (MER) zal in het najaar van 1999 een Europese richtlijn van kracht worden inzake geïntegreerde preventie en vermindering van de risico’s van milieuvervuiling (Integrierte Vermeidung und Verminderung der Umweltverschmutzung). De gevolgen van de invoering van deze richtlijn zijn nog niet concreet aan te geven.
7.4.2 Toestemming van lagere overheden Lagere overheden worden in het kader van de ruimtelijke ordeningsprocedure door de Bezirkregering ingelicht. Betrokken bij deze procedure zijn onder meer: Landesamt für Arbeitsschutz (arbeidsinspectie), Wasserbehörde (waterschappen), Bergbaubehörde (mijnbouw autoriteiten), etc..
7.4.3 Overige vergunningen Naast de hierboven uiteengezette procedures op centraal en lokaal overheidsniveau, moet rekening worden gehouden met een aantal overige benodigde toestemmingen. Het betreft bouwaanvragen voor het kruisen van de leiding met een spoorwegtracé, een (openbare)weg, een rivier/kanaal (toestemming van Strom- /Schiffahrtpolizei). Indien de leiding groeven of mijnen kruist dient een bouwaanvraag bij de bevoegde mijnbouw autoriteiten te worden ingediend en er moet op grond van §99 van het “Landeswassergeseztes” een vergunning aangevraagd worden indien een bouwwerk (kunstwerk) in de nabijheid van een rivier /kanaal worden gerealiseerd (bijvoorbeeld in geval van een leidingbrug).
7.4.4 Leidingaanleg in privaatrechtelijke eigendommen In tegenstelling tot Nederland wordt in Duitsland geen gebruik gemaakt van standaardcontracten voor het overeenkomen van zakelijke rechten. Voorafgaand aan de aanleg van het tracé dienen met iedere privaatrechtelijke rechthebbende wiens perceel door de leiding gekruist wordt, separate afspraken te worden gemaakt over de aard en omvang van het zakelijke recht en de bijbehorende tegenprestatie. Er bestaan geen standaard vastgestelde vergoedingen zoals in Nederland. De omvang van de vergoedingen zal per rechthebbende moeten worden onderhandeld. Als richtlijn in geval van een bundeling van leidingen wordt circa 10% van de grondwaarde van de voor het tracé benodigde strook (incl. veiligheidszone) aangehouden. In gebieden met een overwegend agrarische bestemming verdient het aanbeveling om te trachten overeenstemming te bereiken met de samenwerkingsverbanden van plaatselijke boeren. Indien er sprake is van bundeling van de leiding met andere reeds bestaande kabels en/of leidingen, kan aangesloten worden bij de reeds ten behoeve daarvan bestaande zakelijke recht overeenkomsten (men denke aan VEBA, NWO). Om het opleggen van een “gedoogplicht” op grond van de Duitse regelgeving mogelijk te maken is het
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 59 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
nodig dat de leiding van “offentliches Interesse” wordt geacht. Een leiding als het onderhavige zal in Duitsland niet als van “offentliches Interesse” worden aangemerkt. Het opleggen van een gedoogplicht is derhalve niet mogelijk. De Regering van de deelstaat Münster heeft te kennen gegeven dat een onteigeningsprocedure voor het onderhavige project nagenoeg is uitgesloten.
7.4.5 Zakelijk recht strook Ten behoeve van de bescherming van de te leggen ethyleen leiding dient een zakelijk rechtstrook (bouwverbodszone) te worden aangehouden. Deze ZR-strook dient aan weerszijde van het hart van de leiding bij een DN 250 tenminste 3 m te bedragen (TRGL 111) .
7.4.6 Schema voor de uitvoering van de vergunningsprocedure In de bijlage bij dit hoofdstuk zijn de normale proceduretijden voor het verkrijgen van de benodigde toestemmingen en vergunningen in een balkenschema aangegeven. Hierin is geen rekening gehouden met mogelijke vertraging door vereiste tracé aanpassingen als gevolg van het uitblijven van toestemming van particulieren. Het informatieproces van het Raumordnungsverfahren neemt maximaal 6 maanden in beslag. Gedurende deze periode worden de betrokken belanghebbenden door de betreffende Bezirkregering geïnformeerd. De aanvragen voor de vergunning op grond van de waterhuishoudingswet, de aanlegvergunning en de melding op grond van GAS HL-VO kunnen niet worden ingediend voordat het tracé-overleg (Raumordnungsverfahren) is afgerond. De milieueffectrapportage loopt parallel aan de procedure op grond van de waterhuishoudingswet. Voor laatstgenoemde procedure moet men rekening houden met een looptijd van minstens een jaar. De melding op grond van GASHL-VO moet minimaal 8 weken voordat met de aanlegwerkzaamheden wordt aangevangen worden gedaan. De bevoegde authoriteiten zijn verplicht binnen deze termijn van 8 weken hierop te reageren.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 60 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
7.5 Grensoverschrijding 7.5.1 Inleiding Indien wordt besloten tot de aanleg van een leidingvariant waarbij de leiding op enig moment de Nederlandse grens zal overschrijden, heeft dat mogelijk fiscale consequenties. De volgende fiscale aspecten van een grensoverschrijdende leiding zijn aan de orde.
7.5.2 Invoerrechten Indien wordt gekozen voor de Duitse variant van de leiding zal het ethyleen in Nederland worden ingevoerd. Binnen de Europese Unie zijn echter geen invoerrechten verschuldigd op grensoverschrijdend transport.
7.5.3 Vaste inrichting De grensoverschrijding van de ethyleen kan echter wel andere fiscale gevolgen hebben. De kans is aanwezig dat een Nederlandse eigenaar van een leiding, voor zover deze in Duitsland is gelegen, belastingplichtig wordt geacht op grond van de Duitse belastingwetgeving. Op grond van een uitspraak uit 1996 van het Bundesfinanzhof wordt een ondergrondse leiding aangemerkt als een “vaste inrichting”. Hoewel de leiding in kwestie eigendom was van een Nederlandse rechtspersoon die geen Duits personeel in dienst had en het technische en commerciële beheer uitsluitend vanuit Nederland plaatsvond, werd toch beslist dat het hier om een vaste inrichting gaat. Het begrip onderneming vereist volgens het Bundesfinanzhof geen tastbare en zichtbare aanwezigheid op het grondoppervlak. Van een onderneming is reeds sprake in geval van aanwezigheid van een bedrijfsinrichting die de activiteiten van de ondernemer dient en die gedurende bepaalde tijd voor bedrijfsavtiviteiten wordt aangewend. Aan deze voorwaarde is reeds voldaan door het enkele transport van (in casu) ruwe olie door een pijpleiding. Aangezien belastingtarieven in Duitsland aanzienlijk hoger zijn dan in Nederland verdient dit aspect nadere aandacht.
7.6 Conclusies Er zijn drie tracés onderzocht, die alle drie zowel technisch als vergunningstechnisch realiseerbaar zijn. Deze tracés lopen resp. naast de Ruhr-Oel leiding en de Autobahn 31, naast de Ruhr-Oel leiding en de NWO-leiding en naast de Ruhr-Oel leiding en de Autobahn A3. In alle gevallen is een tracé onderzocht waarbij gebundeld wordt met een bestaande leiding of een Autobahn. Het wordt afgeraden om een solitair tracé te ontwikkelen. Een gedeelte van alle drie tracés loopt door mijnbouw gebied. Tevens moet rekening worden gehouden met onderzoek naar explosieven in het tracé. Tezamen met de strenge technische eisen (lekdetectie) wordt dit gedeelte van het tracé relatief duur. Vergunningprocedures lopen allemaal via de Bezirksregierung, die de coördinatie heeft voor de adviezen en afstemmingen met andere betrokkenen. Vooral de bescherming van (grond)water weegt
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 61 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
zwaar. Voor het tracé door Duitsland is een MER verplicht. Een ethyleen transportleiding kan niet de kwalificatie van openbaar nut verkrijgen, waardoor het niet mogelijk is toestemming van particulieren af te dwingen. Om die reden kan het nodig zijn het tracé telkens te moeten aanpassen, wat vertraging in de voorbereiding kan betekenen.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 62 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
8. Overheidsparticipatie 8.1 Inleiding De realisatie en exploitatie van de ethyleenleiding naar Delfzijl zou als Publiek Private Samenwerking (PPS) gerealiseerd kunnen worden. Zowel publieke als private belangen worden met het project gediend. Het publieke belang kan worden gedefinieerd als stimulering van de economie in NoordNederland, het vermijden van chloortransporten over weg en spoor en het voorkomen van ethyleentransport over de weg. Het private belang is het creëren van kansen voor winstgevende industriële ontwikkeling met name voor producenten/verwerkers van bepaalde metalen en de bij spin-off betrokken bedrijven. Tot deze laatste groep behoren in feite ook de ethyleenleveranciers. De mogelijkheden voor een dergelijke samenwerking worden in dit hoofdstuk onderzocht, alsmede de diverse verschijningsvormen daarvan. Vervolgens is bekeken wat de praktische gevolgen van PPS zijn op het gebied van aanbesteding en Europese mededingingsregelgeving.
8.2 Overheidsbeleid inzake PPS De overheid heeft ten behoeve van de realisatie van PPS projecten het Kenniscentrum PPS opgericht. Dit kenniscentrum selecteert projecten die in aanmerking kunnen komen voor PPS en adviseert over de structuur van de PPS. Teneinde op de door het Kenniscentrum opgestelde shortlist van projecten te komen, dient een project te voldoen aan de doelstelling: het creëren van meerwaarde door samenwerken. De samenwerking is geen doel op zich. Meerwaarde dient te worden gerealiseerd door scopeverbreding, dan wel –optimalisatie. Als voorbeelden hiervan worden genoemd het gelijktijdig aanleggen van meerdere leidingen, het scheppen van een voorziening voor meerdere gebruikers, toename van overheidsinkomsten door bijvoorbeeld toename van havengelden en belastinginkomsten van nieuw te vestigen bedrijven.
8.3 Toezeggingen met betrekking tot project ethyleenleiding Naar aanleiding van het rapport Langman van de Commissie ruimtelijk-economisch perspectief NoordNederland is door de rijksoverheid een bedrag van ca. NLG 100 mln gereserveerd ten behoeve van de aanleg van de ethyleenpijpleiding naar Delfzijl. In geval van een rijksbijdrage als aangegeven, wordt ervan uitgegaan dat voldoende marktpartijen gebruik gaan maken van het transportsysteem, dat er een substantiële private deelname is en dat het project voldoet aan de milieutechnische eisen. Publiek Private Samenwerking is hierdoor een basisuitgangspunt voor het project geworden. De overheidsinbreng zal naar alle waarschijnlijkheid worden gefinancierd vanuit ICES (Interdepartementale Commissie Economische Structuurversterking) gelden. Daarbij dient te worden bekeken of het project in aanmerking kan komen voor financiering uit Europese Structuur fondsen. Een van de vier structuurfondsen waaruit gelden ter beschikking worden gesteld aan de lidstaten, het EFRO (European Fund for Regional Development), is bestemd voor Regionale Ontwikkeling. Wanneer het project voldoet aan één van de zes gedefinieerde doelstellingen van het EFRO is financiering uit dit fonds mogelijk.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 63 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Vernomen is dat de Nederlandse overheid tracht het project te brengen onder de doelstelling “omschakeling van regio's, grensregio's of deelregio's (met inbegrip van werkgelegenheidsgebieden en stedelijke gemeenschappen) die zwaar door de achteruitgang van de industrie worden getroffen.” Additionele Europese subsidiëring van het project uit andere bronnen lijkt niet aannemelijk. De verdere ontwikkeling van het subsidie-traject zal op politiek/departementaal niveau moeten plaatsvinden.
8.4 Private investeerders Zoals het Kenniscentrum ook aangeeft, beschikt de overheid over een veelheid aan financiële instrumenten om te participeren in PPS. Subsidies die al dan niet terugbetaald dienen te worden, garanties, het verstrekken van rechten en kapitaalparticipatie zijn voorbeelden. Het instrument dat de overheid verkiest zal mede de bereidheid van particuliere investeerders bepalen. Het break-even punt van een investering zal immers aanzienlijk sneller bereikt worden indien de overheidsbijdrage niet of slechts ten dele moet worden terugbetaald. De volgende twee groepen van particuliere geïnteresseerden in het project ethyleenleiding kunnen worden onderscheiden: • •
afnemers; leveranciers.
Afnemers hebben vanzelfsprekend belang bij de aanleg van de leiding omdat zij zonder een goede gewaarborgde voorziening van ethyleen niet bedrijfsmatig kunnen functioneren. Leveranciers hebben uiteraard de mogelijkheid hun markt en daarmee hun afzet en inkomsten te vergroten door middel van het afsluiten van langlopende contracten. Een mogelijke particuliere investeerder van leverancierszijde (zeker indien de Duitse tracé variant wordt gekozen) zou de Duitse ethyleenleidingnet eigenaar ARG (Aethyleen Rohrleitung Gesellschaft) kunnen zijn. ARG en/of zelfstandige leveranciers van ethyleen die toegang hebben tot het netwerk zullen in dit stadium van de projectontwikkeling nog geen toezeggingen doen omtrent participatie. Indien de rentabiliteit van de leiding wordt aangetoond, zou ARG een mogelijke geïnteresseerde kunnen zijn die misschien een financieel belang wil nemen. Voor zover bij de Duitse tracé-variant verdere ontwikkeling van het Ruhrgebied naar noordelijke richting plaatsvindt, betekent dit mogelijk aansluiting van Duitse leveranciers/afnemers op de leiding. Dit gegeven leidt wellicht tot nieuwe potentiële private participanten.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 64 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
8.5 Organistatievormen Algemeen De realisatie van een PPS kan in een aantal fasen gerelateerd aan de status van het project worden beschouwd: • • •
voorbereidingsfase; uitvoeringsfase; exploitatiefase.
Voorbereidingsfase Probleem bij een project als het onderhavige is dat de voorbereidingstijd lang is. Pas als een aantal feitelijke stappen die met name betrekking hebben op het verkrijgen van toestemmingen op het tracé zijn doorlopen, kan een “go/no go” beslissing worden genomen. In deze initiële fase (die qua investering nog beperkt is) zijn hoogstwaarschijnlijk nog geen concrete private partijen gevonden om deze stappen voor hun rekening uit te voeren. Aangezien in deze fase toch een “leidingeigenaar“ nodig is, zal een nieuw op te richten partij, waarin de overheid via bijvoorbeeld de NOM is vertegenwoordigd (wellicht samen met private partijen die in deze fase reeds interesse hebben), deze rol kunnen vervullen. Voor de positie van “leidingeigenaar” moet een juridische entiteit worden gekozen, die toetreding van private partijen na of tijdens de voorbereidingsfase en eventueel de vervanging van de participerende overheid in een latere fase, op relatief eenvoudige wijze toelaat. Organisatievorm Gedacht kan worden aan een vereniging, stichting, BV of NV. Nu het doel van de participatie niet zuiver ideëel is ligt een BV of NV meer voor de hand dan een vereniging of stichting. Bij commerciële doeleinden zoals in casu, kan een BV of NV worden opgericht. Nadeel van een NV is dat aandelen niet op naam en vrij overdraagbaar zijn. De belangen van de initiële eigenaars kunnen er zeer wel bij gebaat zijn om controle en inzicht te houden met betrekking tot de identiteit van de aandeelhouders. Zij hebben immers andere belangen bij de leiding dan alleen de winstgevendheid van hun investering. De BV is derhalve een meer voor de hand liggende keuze. Om fiscale en aansprakelijkheidsredenen zou de BV (of NV) kunnen optreden als beherend vennoot in een Commanditaire Vennootschap (CV). Het voordeel van een CV is de fiscale transparantie. De CV waarbij de commandite slechts met toestemming van de andere vennoten kan toetreden of worden vervangen, is niet onderworpen aan vennootschapsbelasting. Het winstaandeel wordt belast als winst uit onderneming, verliezen van de CV kunnen worden verrekend met de winst van diens aandeelhouders. Exploitatie De exploitatie van de leiding kan worden uitbesteed aan een andere rechtspersoon. Zo heeft ARG bijvoorbeeld het technisch beheer in Nederland en België en de exploitatie van de leiding uitbesteed aan DTM (DSM Transport Maatschappij). Om geschillen met leveranciers en afnemers over eventuele restanten en tekorten van de getransporteerde hoeveelheden te voorkomen, is contractueel overeengekomen dat de eigendom van de door de leiding getransporteerde stoffen van ARG is zolang deze zich in het leidingsnetwerk bevindt. Dit brengt met zich mee dat de waarde hiervan per einde boekjaar op de balans van ARG wordt opgenomen. Hierover is omzetbelasting verschuldigd.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 65 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
Indien voor de positie van leidingbeheerder/ eigenaar van de ethyleenleiding een vergelijkbare organisatievorm wordt opgezet, zou voor hetzelfde uitgangspunt kunnen worden gekozen. Voorlopige conclusie Nu de betrokken partijen en de aard en omvang van hun inbreng nog niet bekend zijn, is het binnen het kader van het aanvullend onderzoek niet zinvol een verdergaande studie te doen naar de best mogelijke samenwerkingsvorm. Het Kenniscentrum PPS beschikt over expertise en staat ter beschikking om de meest passende samenwerkingsvorm te zoeken en verder uit te werken, zodra de status van de projectontwikkeling daar rijp voor is.
8.6 Aanbestedingsregelgeving Indien de overheid participeert in het project zal dit gevolgen hebben voor de aanbesteding. Immers op grond van Europese richtlijnen voor overheidsopdrachten is de overheid als aanbestedende dienst verplicht de aanbesteding uit te voeren volgens strikte richtlijnen die de eerlijke concurrentie bevorderen. Indien ten behoeve van de uitvoering van het project een rechtspersoon wordt opgericht: • • •
die voor meer dan 50% door de overheid wordt gefinancierd, of waarvan het beheer is onderworpen aan toezicht door de overheid, of waarvan de bestuursorganen voor meer dan de helft worden benoemd door de overheid,
wordt deze rechtspersoon geacht een aanbestedende dienst in de zin van de richtlijnen te zijn en dient conform de toepasselijke Europese Richtlijn te worden aanbesteed. Aangezien de omvang van het project bepalend is voor de toepasselijkheid van de Europese Richtlijnen is zal, indien aan bovengenoemde eisen is voldaan, het project Europees moeten worden aanbesteed. De drempel voor particuliere investeerders om aan het project deel te nemen wordt hierdoor wellicht iets hoger, om de volgende redenen: • • • •
Europese aanbesteding is relatief gecompliceerd; de periode van aanbesteding is langer; men betwijfelt of Europese aanbesteding leidt tot een economisch betere aanbieding; aanbieders die de opdracht niet krijgen kunnen via procedures de uitvoering obstrueren.
8.7 Mededingingsregelgeving Zoals vastgelegd in het EG-verdrag (artikel 92) worden steunmaatregelen van de overheid gezien als “onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt”, voor zover zij de mededinging vervalsen door het begunstigen van bepaalde ondernemingen of producties en voor zover de steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Indien de Nederlandse overheid investeert in een ethyleenleiding naar Noord-Nederland zou de marktpositie van de aangesloten leveranciers van het ethyleen kunnen verbeteren, waardoor oneerlijke concurrentie zou plaatsvinden. In hetzelfde artikel worden een aantal van rechtswege geldende uitzonderingen genoemd alsmede een aantal gevallen waarin door de Commissie steunmaatregelen met de principes van de
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 66 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
gemeenschappelijke markt verenigbaar kunnen worden verklaard. Eén van deze gevallen is steun ten behoeve van de ontwikkeling van achtergebleven gebieden (regionale steunmaatregelen). Er zal te zijner tijd zeker zal moeten worden gesteld dat de uiteindelijke wijze van overheidsparticipatie/ -ondersteuning niet strijdig is met de Europese en nationale mededingingsregelgeving.
25362/1912001 revisie B 26 januari 2000 pagina 67 van 67
Ethyleentransport naar Delfzijl; Aanvullend onderzoek
9. Referenties
•
Quick scan van een tracé voor ethyleen transport naar Delfzijl Rapport EZ-7779-1011 Gasunie Engineering B.V., juni 1998 Groningen
•
VLG/ADR. Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, 1997 Sdu Den Haag VSG/RID. Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen, 1997 Sdu Den Haag VBG/ADNR. Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen, 1998 Sdu Den Haag
•
Ullmann’s Encyclopedia of Industrial Chemistry, Volume 10A, 1987, Weinheim
•
Handbook of Environmental Data on Organic Chemicals, Karel Verschueren, 2nd edition 1983
•
Handreiking externe veiligheid vervoer gevaarlijke stoffen, 1998 VNG Uitgeverij, Den Haag
•
Methoden voor het bepalen van mogelijke schade aan mensen en goederen door het vrijkomen van gevaarlijke stoffen Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke stoffen, CPR 16 Min. van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 1990 Voorburg
•
Eisen voor stalen Transportleidingsystemen sept. 1992, NNI Delft
•
Technische Regeln für Gashochdruckleitungen (TRGL) Leitungsführung TRGL 111, August 1978 Carl Heymanns Verlag Köln
•
Verordnung über Gashochdruckleitungen, Gas HL-VO 1992, Köln