België Alhoewel er in 1815 geen directe oorlogsdreiging is, wordt door koning Willem I overgegaan tot het versterken van de stad. In 1830 krijgt hij het gelijk aan zijn kant. In de herfst van 1830 ontstaat er onrust in het zuiden van het land. Op 17 november 1830 wordt de vesting Nijmegen de oorlog verklaard. Het ZuidNederlandse deel van het koninkrijk komt in opstand en voert een onafhankelijkheidstrijd. De Belgische Opstand duurt tot 1839. De inname van Venlo brengt het gevaar aanvankelijk heel dichtbij. Na een inspectie van de vestingwerken wordt door de koning geconstateerd dat “de stad over zo uitgebreide vestingwerken beschikt dat het geen vesting meer genoemd kan worden, maar een militaire positie van het hoogste gewicht, die echter in handen gevallen van de vijand een gevaarlijk tegenwapen kan worden”. Er wordt een inschatting gemaakt dat de stad bij een bezetting van tien á twaalfduizend man zonder meer stand kan houden tegen een aanval. De aanwezigheid van de buitenforten maakt het mogelijk de rivier te controleren en verzekerd te blijven van aan- en afvoer van troepen en materiaal. Bij het in staat brengen van defensie van de vesting, worden nog enige noodzakelijke verbeteringen aangebracht. Zo worden er onder andere driehonderdduizend gebakken metselstenen, zesduizend boomstammen en vijfennegentigduizend palen gebruikt voor de herstelwerkzaamheden. De staat van oorlog heeft grote gevolgen voor de bevolking. Er wordt een tijdelijke Krijgsraad gevestigd waarmee het stadsbestuur in een afhankelijke positie wordt gebracht. Het mag slechts verordeningen uitvaardigen na de Opperbevelhebber geraadpleegd te hebben. Er worden allerlei beperkende maatregelen voor de bevolking uitgevaardigd die tot 1833 streng worden nageleefd. De handel in Belgische producten wordt verboden en er wordt een lijst opgesteld met verdachte personen. Ook worden er regelmatig strafexpedities uitgevoerd om deserteurs op te sporen. Nijmegen wordt aangewezen als één van de weinige plaatsen waar reizigers uit België, Frankrijk en Pruisen mogen passeren. Dit heeft een uiterst strenge controle aan de poorten tot gevolg. Behalve de kazernes, zijn de woningen in deze oorlogsjaren ook weer in trek bij de militairen. In 1814 telt de stad zo’n tienduizend inwoners. Tijdens de oorlogsjaren is dat aanzienlijk meer als gevolg van het inkwartieren van de soldaten. Rond 1833 wordt het duidelijk dat er geen grote gevaren dreigen voor Nijmegen. Toch duurt het nog tot 1839 voordat de splitsing van het Koninkrijk een feit wordt en Nederland en België gescheiden verder gaan.
Vestingwerken 96
“Den vierden oktober werd een gedeelte der dienstdoende schutterij mobiel verklaard en onder de wapenen geroepen om den garnizoensdienst waar te nemen binnen en buiten de gemeente. Een vijfhonderdtal Nijmegenaars bood zich al spoedig aan bij ons Bestuur, doch zij werden niet opgeroepen, aangezien er zich heel wat elementen onder bevonden die niet te vertrouwen waren en wien men liever geen wapenen in handen gaf. Allerlei maatregelen van voorzorg werden nu genomen. Geen burger mocht meer de wallen betreden. De stadspoorten werden voor goed gesloten behalve de Mei-, Hoender- en Molenpoort die van zonsop- tot zonsondergang geopend bleven en ’s avonds niet meer op het klinket gezet werden; alleen de post en de diligence mochten tot 8 uur s avonds binnen gelaten worden. Werd er na zonsondergang alarm geslagen of geblazen, dan was elk een verplicht “zijn voorgevel d.w.z. een venster) met een lamp of brandende kaarsen te verlichten. Twee kanonneerbooten en twee zwaar gewapende roeikannonneerbooten werden op de Waal voor de stad gestationneerd. Alle socëteiten en tapperijen moesten om 10 uur ’s avonds sluiten en na het vallen der duisternis waren alle samenscholingen van meer dan vijf personen verboden. Een commissie werd benoemd van vijf leden uit de regeering en vijf uit de burgerij, om te voorzien in de behoeften van de gezinnen der opgeroepen schutters.”
In de Provinciale Geldersche en Nijmeegsche Courant van 22 tot en met 30 mei 1913 verschijnt een door H.D.J. van Schevichaven geschreven feuilleton waarin de dagen van de Belgische opstand worden beschreven. In de afbeelding enkele fragmenten.
“Ter vervanging van de twee vertrokken compagniëen verschenen twee andere van hetzelfde bataillon uit Grave. Den 25sten kwam Prins Frederik , broeder des konings, per stoomjacht uit Den Bosch. Onder geschutgedonder besteeg hij den Lindenberg; hij inspecteerde de wallen en buienwerken; dineerde aan boord van zijn jacht met onze twee generaals, George en Dolleman, alsmeden den Gouverneur der Provincie. Na den nacht aan boord doorgebracht te hebben, bezag hij de forten Sterreschans en Krayenhoff, reed per rijtuig naar Grave en stapte ’s avonds om 6 uren aan de Place Royale af, gaf audiëntie en overnachtte in het hotel.” “Aan het eind dezer maand greep de eerste bedeeling plaats aan behoeftige gezinnen onzer schutters. In twee collecte had de commissie f3880,94 ingezameld, tevens waarvan bij den heer C.A. Vieweg in ontvangst genomen groote aantallen van paren wollen handschoenen, sokken, slaapmutsen en dergelijke zaken “ten dienste der soldaten op de voorposten”. “ “Verzoek van bewoner Hatert voor gemaakte onkosten: 6 kurassiers zouden verteerd hebben 20 pond vleesch, 20 pond metworst, 20 pond wittebrood, 11 liters jenever, 6 liters brandwijn, 9 flesschen wijn en voor de paarden, 6 mudden haver en 600 pond hooi (4 dagen).” “Houders van herbergen en kroegen beleefden een gulden tijd. Met elk korps stroomde voor hen een Pactolus binnen. De krijgsman is van nature een dorstig wezen, hoeveel te meer dan wanneer hij zwaar bepakt en bezakt een langen marsch heeft afgelegd. En zij wogen wat, de “spuit”, de sabel, de patroontasch, de ransel en de kapotjas dier dagen. Daarbij waren nog velen onzer wegen mulle zandwegen. Afschaffers en geheelonthouders waren nog ver te zoeken; de eerste vereeniging van dien aard ontstond in 1841 te Leiden.
97
Neutraliteit De splitsing van het Koninkrijk heeft tot gevolg dat Nederland als relatief kleine mogendheid achterblijft. Binnen Europa voltrekt zich het tegenovergestelde proces en Nederland wordt omringd door steeds grotere mogendheden. Nederland reageert op deze ontwikkelingen door een minder offensieve politiek te voeren. Daar komt de neutraliteitspolitiek voor in de plaats. Tegelijkertijd blijft men nadenken over de beste verdediging. Het zwaartepunt verlegt zich naar de Vesting Holland waarvan we nu de Hollandse Waterlinie kennen. Er komt een discussie op gang over de vereiste sterkte van het leger. Men vraagt zich af of de oude verdedigingssystemen nog zinvol zijn. De Napoleontische oorlogen hebben al laten zien dat de tegenstander op het slagveld moet worden verslaan. De aandacht moet niet langer uitgaan naar linies en vestingen, maar naar de versterking van troepen en materieel, zo is de gedachte. Er worden plannen gemaakt om het verdedigingsstelsel in te krimpen en vooral mobiel krachtig te worden. De maatregelen zijn financieel ook aantrekkelijker dan de oude situatie. De eerste vestingen die worden afgestoten bevinden zich rond Venlo, Breda en Maastricht. Noord-Nederland en Arnhem volgen in een tweede ronde. Druppelsgewijs wordt het aantal steden uitgebreid. In 1874 volgen de laatste steden waaronder Nijmegen. Rond Nijmegen blijft men tot het laatst toe bouwen. De toegang tot de rivieren blijft een kwestie van nationaal belang. In dit kader worden de laatste verdedigingswerken dan ook gezien als “werken tot dekking van rivier-overgangen en opname van troepen van IJssel, Waal en Maas”. Zo luidt een beschrijving door de Stichting Menno van Coehoorn. Werken die met dit oogmerk worden gebouwd zijn Beneden Lent (Sprokkelenburg) en Boven Lent (Nieuw Knodsenburg) in 1862 en 1863, het Fort-In-de Ooy en de verdedigingswerken Kwakkenberg en Verbrande Molen. De schans Kijk-in-de-pot wordt omgebouwd tot fort. De verdedigingswerken worden gebouwd, maar blijven ongebruikt. De bouwwerkzaamheden staan lijnrecht op andere ontwikkelingen in de tijd. Pas met de afkondiging van de Vestingwet in 1874 wordt de vesting Nijmegen ontmanteld en komt er officieel een einde aan de bouwperikelen.
Vestingwerken 98
Het verdedigingssysteem van Nederland zoals dat werd vastgelegd in de Vestingwet van 1874, met zijn op te heffen en te handhaven linies en forten.
Handhaven Delfzijl
Groningen
Opheffen
Deventer Zutphen
Nijmegen
Den Bosch Willemstad
Terneuzen
99
Bevolking De omwalling van de vijftiende eeuw heeft tot het moment van afbraak van de vestingmuren, gefunctioneerd als begrenzing van de stad. Buiten de muren was er nauwelijks sprake van bebouwing en wat er stond zou in staat van oorlog onmiddellijk moeten worden opgegeven. Het zichtveld rond de vesting moest ten alle tijden vrij blijven en het land was dan ook alleen te gebruiken als bouwland. Zelfs de Voorstadslaan bleef tijdenlang buiten bereik en werd ontdaan van de eikenbeplanting om het gezichtsveld vrij te houden. Om toch naar de Nijmeegse markt te kunnen gaan, trokken bewoners van Hees via de Oude Heselaan richting stad. De roep om ontmanteling wordt door de jaren heen groter en groter. Er zitten teveel mensen op elkaar en de leef- en werkomstandigheden worden steeds moeizamer. Het bewonersaantal van de stad groeit van de tienduizend bewoners in 1814 tot ruim 23.000 in 1870. Door gebrek aan ruimte en het gemis aan goede verbindingen over het spoor, blijft de economische ontwikkeling achter bij die van omliggende steden. Arnhem neemt de rol van belangrijkste Gelderse stad zonder moeite over. Voor Nijmegen is een spoorbrug over de Waal de allergrootste wens in die tijd. Een wens die in vervulling gaat na de afkondiging van de Vestingwet. In 1879 wordt de lijn Nijmegen-Arnhem geopend. De constante aanwezigheid van een garnizoen, heeft een zware wissel getrokken op de stad en de bevolking. Het betekende een extra last voor de allerarmsten omdat de soldaten voedsel en drank voor zich opeisten. De invloed van de vreemde inwoners op het sociale leven was groot. Kroegen en bordelen waren de enige zaken die werkelijk profiteerden van de aanwezigheid van het garnizoen.
Vestingwerken 100
Zowel in de vorm van spotprenten als geschriften werd medio negentiende eeuw door individuen en groeperingen duidelijk gemaakt dat het slechten van de vestingen een belangrijk item was. Voor- en tegenstanders rolden over elkaar heen tot dat in 1874 daadwerkelijk de Vestingwet werd afgekondigd.
Bijschrift spotprent: “Ontmantel ons, dan kunnen wij onze armen vrij bewegen”. Politieke prent in de Nederlandsche Spectator No 50 (1872), waarin vijf stedemaagden de Minister van Oorlog, generaal van Limburgh Stirum, smeken hen te ontmantelen. De Minister, die in de strijd zijn rechterbeen had verloren, moest hen anno 1872 nog teleurstellen, maar in 1874 trad de Vestingwet in werking, en mochten de vestingen worden ontmanteld.
101
De Kringenwet Zo lang Nijmegen en omstreken onderdeel zijn van het strijdgewoel, wordt het bouwen buiten de vesting verboden of op z’n minst afgeraden. Herhaaldelijk vallen boerderijen ten prooi van de verdedigende of belegerende strijdmachten. Een open schootsveld is noodzakelijk en om die reden wordt er weinig getolereerd. In 1814 wordt de Kringenwet uitgevaardigd, waarna in 1853 nog een aanpassing komt. In deze wet wordt exact geregeld waar de verboden kringen liggen en welke gebieden open moeten blijven als vrij schootsveld. Door de versoepeling van de wet door koning Willem III, is het mogelijk in sommige gevallen toch te bouwen. Uit de periode na 1853 stammen de houten Kringenwetwoningen en Kringenwetboerderijen. Volgens de eerste versie van de Kringenwet wordt voorgeschreven dat alle boerderijen, huizen, stallen, schuren, tuinen, boomgaarden en dergelijke op minder dan 300 roeden (3 kilometer) afstand van een vesting, op last van de Staat moeten worden afgebroken als dit voor de defensie van het land noodzakelijk is. De aanwezige bebouwing mag niet veranderd of vertimmerd worden en op een afstand van 100 roeden (1 kilometer) vanaf de vesting, mag niets gebouwd of geplant worden. Er worden voorschriften opgesteld met betrekking tot de hoogte van bouwsels van hout of andere brandbare stoffen. Doornstruiken of andere heggen zijn verboden en afrasteringen mogen uitsluitend worden geplaatst als ze brandbaar zijn. De enige toegestane bomen zijn vruchtbomen. Binnen de kring van 300 roeden mogen onder geen voorwaarden dijken, wegen of waterwerken worden aangelegd zonder voorafgaande goedkeuring van het Departement van Oorlog. In de versie van 1853 wordt het begrip “verboden kringen” geïntroduceerd. De voorschriften veranderen per kring en worden uiteengezet in 59 artikelen. De kleine kring reikt tot 300 el vanaf het fort (206,4 meter), de middelbare kring tot 600 el (412,8 m.) en de grote kring tot 1000 el (688 meter).
Vestingwerken 102
Ruimtelijk had de Kringenwet enorme gevolgen. Op de tekening is te zien waar de kringen ten opzichte van het Fort Krayenhoff naar alle waarschijnlijkheid lagen en hoeveel ruimte dus kaal en leeg bleef.
103
Vestingwet De vestingwet van 1874 is het sluitstuk van de gewijzigde opvattingen over verdediging en aanval. De wet legt vast dat waterlinies een vitale rol spelen in de landsverdediging, terwijl de grensverdediging en verdediging van afzonderlijke steden in belang afnemen. Artikel 4 van de wet bepaalt dat de vestingwerken van en bij Nijmegen met uitzondering van het Fort Krayenhoff en de forten Boven en Beneden Lent als verdedigingswerken worden opgeheven. Dit betekent dat er de verplichting is om ze onschadelijk te maken en zo nodig te slechten. Het is dus niet verplicht om alles te slopen, maar het gemeentebestuur geeft de voorkeur aan massale sloop. Het grijpt de kans om grond vrij te krijgen voor nieuwe functies. Het slechten van de vestingwerken biedt ruimte voor het opheffen van de woningnood, het leggen van waterleiding, riolering en noodzakelijke infrastructuur. Alle vestinggronden zijn in 1814 kosteloos overgedragen aan het Rijk, terwijl ze op kosten van de stad zijn aangelegd en onderhouden. Net als andere steden die pas na 1867 mogen ontmantelen, moet ook Nijmegen betalen voor het weer in bezit krijgen van de gronden. Vanzelfsprekend is hier veel onvrede over. Het beheer van de verdedigingswerken gaat over van de minister van Oorlog naar de Dienst der Registratie en Domeinen van het ministerie van Financiën. Financiën regelt de verkoop van de vestinggronden volgens een strakke prioriteitenregeling. Eén van de mensen die in dienst komt bij het ministerie van Financiën, is de architect F.W. van Gendt. Als “ingenieur voor de ontmanteling der versterkingen” legt hij de basis voor de eerste stedenbouwkundige plannen voor Nijmegen. Op grond van dergelijke plannen worden de onderhandelingen tussen gemeente en rijk gevoerd over de aan te kopen grond. Bepaalde delen zijn niet te koop. Die worden voorbehouden voor bijvoorbeeld Rijkswaterstaat of de Staatsspoorwegen. Wethouder J. Graadt van Roggen speelt een belangrijke rol in de onderhandelingen en zorgt ervoor dat Nijmegen er redelijk gunstig af komt. In 1878 neemt de stad alle vestinggronden over. Slechting gebeurt in eigen beheer volgens het basisplan van Van Gendt. De buitenformaties liggen grotendeels op grondgebied van andere gemeenten en worden daarom niet in de onderhandelingen betrokken. De Forten Krayenhoff en Beneden Lent en Boven Lent worden bovendien nog niet opgegeven als verdedigingswerk. Op verschillende plaatsen binnen en buiten de vesting worden gronden gereserveerd voor het ministerie van Oorlog. Een noord-zuidstrook is bestemd voor de Staatsspoorwegen. De opbrengsten van de na slechting verkoopbare bouwterreinen komen voor rekening van de gemeente. Cijfers uit 1881 spreken van een totaaloppervlakte van 131 hectare aan vestinggronden. Volgens diezelfde cijfers bedraagt de oppervlakte van verkoopbare vestingwerken 79 hectare. De kosten van de slechting zijn fl. 11.400,00 (1894). De opbrengsten fl. 243.800,00 (1894).
Vestingwerken 104
Groot was de vreugde toen de Vestingwet werdaangenomen.
105
Stadsuitbreiding De architect Van Gendt heeft zich min of meer kunnen specialiseren in uitbreidingsplannen voor vestingsteden en werkte volgens een vaste systematiek.Vestingwerken werden afgegraven en lager gelegen gronden opgehoogd. Op de voormalige wallen werden bouwblokken geprojecteerd. Ter plaatse van de droge gracht werd de waterleiding gelegd. In Nijmegen worden de meeste gronden verkocht ten behoeve van woningbouw voor welgestelden en als ondergrond voor bijzondere gebouwen. Er wordt aanvankelijk helemaal niet en later in beperkte mate plaats gereserveerd voor arbeiderswijken. De stedenbouwkundige visie van Van Gendt is zeker niet allesomvattend en wordt vooral bepaald door ruimtelijk-functionele aspecten. De ruimtelijk functionele organisatie van de stad, wordt volgens een logisch systeem getekend. De oude stadsuitgangen bij de stadspoorten worden na sloop van de poorten rechtgetrokken, verbreed tot zes meter en bestraat. Er vindt een schaalvergroting plaats van bouwblokken van binnen naar buiten. De samenhang van het uitbreidingsgebied met de landelijke omgeving wordt gebaseerd op de aansluiting van de primaire dwarsstraten op de oude uitvalswegen naar verschillende windstreken. Wegen moeten functioneel maar sober zijn. Er word een groot belang toegekend aan kanalen, havens, laad en loskades. Van Gendt heeft veel vertrouwen in het handelsverkeer over het water. Bij de compositie van de plattegrond brengt hij hiërarchie aan in het netwerk. Hij maakt verschil in breedte en de mate waarin de straten waren gestoffeerd met groenstroken en bomen. Ook past hij hiërarchie toe bij het plaatsen van bouwblokken. Aan de buitenkant van de stad worden het vaak ongedefinieerde restblokken die geruisloos overgaan in de landelijke omgeving en radiaal begrensd worden door enkele uitvalswegen. Van Gendt legt hier en daar accenten zoals functionele pleinen of kleine plantsoenen. Het Krayenhoff plantsoen is daar een voorbeeld van. In 1876 ligt er een basisplan van Van Gendt, wat door de stadsingenieur van Maastricht, Brender á Brandis als uitgangspunt wordt gebruikt voor een tweede plan. In samenwerking met de stadsingenieur van Groningen, B. Brouwer, komt er ten slotte een derde plan van de tekentafel. Dit laatstewordt in grote lijnen uitgevoerd. Ten opzichte van het eerste plan is er vooral sprake van schaalvergroting. De uitgangspunten zijn nog goed herkenbaar.
Vestingwerken 106
V.l.n.r. De Hezelpoort vormt de verbinding tussen het stadscentrum en Waalfront West. Slechts vanaf de middenas van de weg bestaat er een goede zichtlijn over en weer. De Hezelpoort ligt enkele tientallen meters verder het gebied van het Waalfront ingeschoven ten opzichte van de oude, oorspronkelijke poort. Het is wel een Rijksmonument. Dit is de Hezelpoort zoals hij er uitzag vlak voor het slechten van de vestingwerken. Het was na 1874 de eerste poort die werd afgebroken. Het was een dubbele poort en daardoor wellicht de meest indrukwekkende van de stad. Doordat de voorpoort afweek van de as van de straat, was het onmogelijk met gerichte projectielen de hoofdpoort te bereiken. Ook in deze situatie was er dus geen duidelijke zichtas. Een, aan het Waalfront West gerelateerde, belangrijke negentiendeeeuwse laan, is de Krayenhofflaan. Vanaf de verlegde Waalbandijk is middels deze zichtlijn nog contact mogelijk met de rest van de stad.
107
Stedenbouwkundig plan Vanaf 1878 komt de sloop van de vestingwerken echt goed op gang. Rond de oude stad worden parkachtige woonwijken voor welgestelde burgers geprojecteerd. L.A. Brouwer, architect-ingenieur uit Den Haag, maakt het definitieve stedenbouwkundig plan, dat voorziet in een halve cirkel van om het oude stadshart gelegen singels tussen twee ronde pleinen, het Keizer Karelplein en het Keizer Lodewijkplein. Het laatste plein heeft nu Trajanusplein. Het Keizer Karelplein vormt hierbij het knooppunt van waaruit singels van zestig á tachtig meter breed straalvormig uitgaan. De nieuwe singels en de uitvalswegen worden bebouwd met vrijstaande villa’s en rijen aaneengesloten herenhuizen ten behoeve van gepensioneerden, renteniers en oud-kolonialen. De nieuwbouw wordt uitgevoerd in de gangbare stijlen neorenaissance, eclecticisme en later ook Jugendstil, met veel aandacht voor details zoals trappen, deuren, veranda’s, serres, balkons, kroonlijsten, torentjes en dakkapellen. De woonblokken in de zijstraten en de ‘taartpunten’tussen de radialen zijn over het algemeen meer bescheiden van opzet. Toch wordt het straatbeeld hier ook gekenmerkt door voortuinen met smeedijzeren hekwerken en bomenlanen. Vanzelfsprekend worden ook de culturele voorzieningen uitgebreid met een concertgebouw en een renbaan. Met de afbraak van de vestingwerken en de voortgaande aanleg van nieuwe wijken, wordt de tegenstelling tussen de Middeleeuwse compacte stad als gesloten eenheid en het relatief lege omliggende landschap opgeheven.
Vestingwerken 108
Plan van Uitleg door B. Brouwer, 1878
109
Restanten In de plannen voor afbraak van de vestingwerken, zijn delen van de oude muur en torens blijven bestaan aan de west- en oostkant. Het gaat om restanten in het Kronenburgerpark en Hunnerpark. De ondergrond werd op deze plaatsen dusdanig onregelmatig en ongeschikt voor bebouwing bevonden, dat werd besloten de vestingdelen te laten staan en te gebruiken als decor in een parkaanleg. In de stad zijn verder nog fragmenten van de vestingwerken aanwezig. Het gaat om een versnipperd verleden. Naamgeving van straten en stegen helpt hier en daar bij de herkenning. Van Fort Krayenhoff is een belangrijk deel van de buitenmuur aan de Waalzijde over. De muur is aan de bovenkant opnieuw opgemetseld, maar het is niet bekend wanneer dat precies is gebeurd. Begroeiing laat duidelijk zien waar de overgang is van de oorspronkelijk muur naar de uit latere tijden daterende muur. De schietgaten van het Fort zijn dicht gemetseld en het Fort fungeert nu als waterkering. Fort Krayenhoff is nooit gebruikt voor het doel waar het voor was gebouwd. In 1853 werden 79 bomen geplant op de weg van Weurt naar Nijmegen. Een maatregel die werd genomen ondanks de van kracht zijnde Kringenwet. Het was een teken dat er weinig gevaar te duchten was. De laanbeplanting nam immers veel zicht weg bij het Fort. Het belang van het Fort werd teruggebracht tot nihil. Fort Krayenhoff viel buiten de bepalingen van de Vestingwet, maar werd niet meer onderhouden als vestingwerk. Het viel ten prooi aan verval en zou waarschijnlijk al veel eerder zijn afgebroken als zijn schepper niet was begraven in het fort. Kort voor de Eerste Wereldoorlog waren er plannen om het alsnog af te breken, maar de slechting vond uiteindelijk pas veel later plaats. Het is aannemelijk dat de muren van het fort ongeschonden onder de grond zitten. Ze hebben ongewild als stevig fundament voor de nieuwe fabriekshallen gediend. De ruimte rond en binnen het Fort is met enkele meters grond opgehoogd om als ondergrond te kunnen dienen voor de naoorlogse industrie.
Vestingwerken 110
V.l.n.r. Het torenfort of centraal bastion was verreweg het belangrijkste onderdeel van het Fort. De bovenste foto is genomen richting stad. De onderste foto richting Waal. Op de tweede foto is de grafsteen van Krayenhoff zichtbaar. De buitenmantel is voor een deel verdwenen.
St. Stevenskerk
Het binnenwerk van het torenfort of centraal bastion bestond uit een kern met daaromheen een ruime gang. In deze gang namen de soldaten hun positie in.
spoorbrug
Na het afkondigen van de Vestingwet is het Fort Krayenhoff langzaam maar zeker in verval geraakt. Het werd niet meer voor militaire doeleinden gebruikt en dus ook niet langer onderhouden. In 1914 zijn de stoffelijke resten van Luitenant Generaal Krayenhoff uit de grafkelder van het fort gehaald en herbegraven op begraafplaats Rustoord. Rond deze tijd zijn nog een aantal foto’s gemaakt van het fort. Zichtbaar is onder andere de zware muur met rechthoekige naamplaat met opschrift (zie ook tekening pg.21). Bezoekers van het fort konden zo direct zien hoe het fort heette en wie er begraven lag. De gracht op de voorgrond staat vol water. Linkerpagina: Vanaf de Waal is de buitenmuur van het fort nog zichtbaar.
111
De vele gezichten van het Waalfront: Restanten van Fort Krayenhoff
Vestingwerken 112
De restanten van Fort Krayenhoff
113
Biografie C.R.T. baron Krayenhoff Cornelis Rudolphus Theodorus Krayenhoff wordt op 2 juni 1758 geboren in Nijmegen. Hij is een zoon van Cornelis Johannes Krayenhoff en van Clara Jacoba de Man. Krayenhoff senior is genieofficier in het Staatse leger. Krayenhoff junior zal in zijn voetsporen treden, ook al probeert zijn vader dat op alle mogelijke manieren te voorkomen. Cornelis Krayenhoff (roepnaam Kees) volgt na de Latijnse school een jaar rechtenstudie aan de Gelderse academie in Harderwijk. De natuurwetenschappen en geneeskunde boeien hem meer en na een jaar maakt hij een overstap. In 1784 sluit hij zijn studie medicijnen af met een promotie en vertrekt naar Amsterdam in de hoop daar als arts meer te kunnen verdienen dan in de provincie. Hij trouwt twee keer (Johanna van der Plaat en Johanna Schuyt) en krijgt uit zijn eerste huwelijk twee zonen, waarvan één eveneens vestingbouwkundige wordt. Krayenhoff is een persoon van betekenis voor, tijdens en na de Franse tijd. Hij is geneesheer, militair, directeur van de Rijksdienst voor waterstaat en vestingbouwkundige. Zijn naam is verbonden aan de Linie van Beverwijk, de Vesting Amsterdam, de Hollandse Waterlinie, de linie langs de Frans-Belgische grens en de Oosterfrontier. De Nijmegenaar reist over de hele wereld om de nodige kennis op te doen en zet zich op talloze vlakken in. Krayenhoff is vader van de eerste Nederlandse stafkaart die in 1829 gegraveerd op negen bladen van zijde werd uitgebracht. Ook is hij de uitvinder van de bliksemafleider. Krayenhoff schrijft onder andere de “Proeve van ontwerp tot scheiding der rivieren de Whaal en Boven-Maas (Nijmegen 1823)”. Halverwege de twintigste eeuw wordt de scheiding in grote lijnen volgens zijn richtlijnen aangebracht. De man bewijst keer op keer zijn tijd ver voor te zijn. Krayenhoff schildert zijn ouders en blijkt een getalenteerd beeldend kunstenaar te zijn. Hij is een aanhanger van de Verlichtingstheorie en gevierd bij de patriotten. Uit zijn autobiografie “Levensbijzonderheden” komt naar voren dat hij een fenomenale werkkracht heeft, sterk op zichzelf is gericht, maar gehecht is aan persoonlijke integriteit en uiteindelijk ook weinig over zijn persoonlijke gevoelens naar buiten brengt. In 1825 wordt Krayenhoff beschuldigd van onregelmatigheden in zijn financieel beheer en onachtzaamheid in de uitoefening van zijn functie. Hij wordt in 1830 onschuldig bevonden, maar keert desondanks niet terug in zijn oude functies. Tevergeefs biedt hij zijn hulp aan bij het uitbreken van de Belgische opstand. Hij trekt zich terug om zich verder aan de wetenschap te wijden. Op 82-jarige leeftijd komt hij in zijn geboorteplaats te overlijden (24 november 1840). Krayenhoff wordt begraven in een grafkelder onder Fort Krayenhoff, maar op 18 juli 1914 overgebracht naar de begraafplaats “Rustoord” in Nijmegen in verband met de bouwvalligheid van het fort. Zijn grafsteen ligt tot op de dag van vandaag in het Krayenhoffplantsoen.
Vestingwerken 114
loopbaan -
geneesheer te Amsterdam, van 1784 tot 1795 in Bataafse dienst, vanaf 1795 adjunct-inspecteurderrivierenenadjunct-controleurderHollandsefortificatiën,1795 luitenant-kolonelbijhetBondgenootschapteLande,1798 commissaris-generaalBataafsgouvernementvoordezakenvandefensie,inHollandsedienst,vanaf1806 koloneldirecteur der fortificatiën tussen de Biesbosch en Texel, van 28 maart 1806 tot 6 juli 1806 aide-de-camp van koning Lodewijk Napoleon, van 6 juli 1806 tot 1 september 1810 directeur-generaaldepotvanoorlog,vanaf18juli1806 commandantgenievandeexpeditionairetroepenmachtteZeist,van13september1806tot7oktober1806 commandantgenievanhetNoorderleger,van7oktober1806tot7augustus1809 inspecteur-generaalderartillerieengenie,1807 commandantvandegenieteAmsterdam,vanaf7augustus1809 waarnemendcommandantKoninklijkegardeentroepenbenoordendeMaas,van26november1809tot8maart1810 minister van Oorlog 27-05-1809/03-03-1810 generaal-majoorbijhethoofdkwartiervanhetlegerinNoord-Brabant,1809 waarnemendcommandantvandekoninklijkegardeenvandetroepenbenoordendeMaas,van1809tot1810 opperbevelhebberoverdeverdedigingvanAmsterdam,1810 inspecteur-generaaldergenie,vanaf8maart1810 officier in Franse dienst, van 1810 tot 19 november 1813 lid comité der fortificatiën te Parijs, vanaf 21 november 1811 officier in Nederlandse dienst, van 1813 tot 1830 gouverneurvanAmsterdam,vanaf1813 inspecteur-generaalderfortificatiënenvanhetkorpsingenieurs,mineursensappeursenderpontonniers,vanaf1814
V.b.n.o: Cornelus Rudolphus Theodorus Krayenhoff (1758-1840) Krayenhoff portetteerde zijn vader Cornelis Johannes Krayenhoff (17221782). Op dit paneel van 34 x 28cm, draagt de kolonel ingenieur een lichtblauwe rok met zwarte borst, kraag enmouwopslagen,gouden schouderbedekking en nestels. Hij houdt een passer in de hand. Rechts een kaart van versterkingen; op de tafel met groen tafelkleed ligt een hoekmeter. De grafsteen van Cornelus Rudolphus Theodorus Krayenhoff zoals die nog te zien is in het Krayenhoffplantsoen.
officiersrangen - luitenant-kolonel - generaal-majoor,vanaf1807 - brigadegeneraalinFransedienst,van11november1810tot19november1813 - luitenant-generaal,vanaf1814 nevenfuncties overzicht - lidcommissietotreorganisatievandeartillerieengenie,1806 - lid (later president) centrale comité der artillerie en genie, vanaf 5 september 1806 - lidtweedesectiecentralecommissiederartillerieengenie,1809 - lid(laterpresident)centraalcommissievoordewaterstaat,vanaf1810 - lid centrale commissie voor de waterstaat, van 22 april 1810 tot 4 februari 1811 ridder orden - CommandeurindeOrdevandeUnie,16februari1807 - CommandeurindeOrdevandeReünie,29februari1812 - Grootkruis Militaire Willemsorde buitenlandse onderscheidingen - lid (zilveren adelaar) Legioen van Eer, 7 mei 1812 predikaten/adellijke titels - baron, 16 september 1815
115