voorbeeldexamen Professional Communication Foundation
I-Tracks voorbeeldexamen PCF Professional Communication Foundation uitgave april 2005
inhoud 3 4 12 26 27
inleiding voorbeeldexamen antwoordindicatie beoordeling bijlagen
EXIN Kantoor Janssoenborch, Hoog Catharijne Godebaldkwartier 365, 3511 DT Utrecht Postbus 19147, 3501 DC Utrecht Telefoon (030) 234 48 11 Fax (030) 231 59 86 E-mail
[email protected] Internet http://www.exin.nl
Copyright © 2005 EXIN Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, opgeslagen in een dataverwerkend systeem of uitgezonden in enige vorm door middel van druk, fotokopie of welke andere vorm dan ook zonder toestemming van EXIN.
© EXIN, 2005
2/29
Inleiding Dit is het voorbeeldexamen Professional Communication Foundation (PCF). Het examen bestaat uit 30 meerkeuzevragen. Elke vraag heeft één correct antwoord. Elke goed beantwoorde vraag levert u 1 punt op. Het maximaal aantal te behalen punten is 30. Bij 20 punten of meer bent u geslaagd. De beschikbare tijd is 60 minuten. Aan deze gegevens kunnen geen rechten worden ontleend. Veel succes!
© EXIN, 2005
3/29
Voorbeeldexamen 1 van 30 Een medewerker is bezig een tekst te schrijven met een nieuwe tekstverwerker en wil de tekst in kolommen zetten. Hij belt de helpdesk. "Helpdesk met Jolanda, waarmee kan ik u helpen?" "Ja, met Jan, ik heb een vraag, heeft de nieuwe tekstverwerker ook een kolommenfunctie?" "Jazeker", zegt Jolanda en zij hangt op. Welk type boodschap bevat de vraag van de medewerker? A. appellerend B. expressief C. referentieel D. relationeel
2 van 30 Zie bijlage 2972 . . ." Kunt u mij eens precies aangeven wat uw probleem is?". . . Van welk type boodschap is hier sprake? A. appellerend B. expressief C. relationeel
3 van 30 Zie bijlage 2972 . . ." Uit uw telefoontje is het mij niet duidelijk geworden of het gaat om een normale ABEND, een interface probleem of een memory boundary ". . . . . Van welke soort veronderstelling over de ontvanger gaat de zender in dit gedeelte uit? A. kennisniveau B. taalniveau C. normen en waarden
© EXIN, 2005
4/29
4 van 30 Zie bijlage 2972 . . . ." Mijn probleem? Was het maar alleen mijn probleem! Ik hoor hetzelfde probleem van een van de directeuren, waarmee ik al jaren samen met de auto naar het werk rij. . . " . . . Welk gedrag vertoont de gebruiker hier? A. façadegedrag B. imponeergedrag
5 van 30 Zie bijlage 2972 . . . " Nee, jongeman, de heer Jansen is nog maar kort bij deze onderneming, het gaat om de heer van den Berg." . . . Welk type boodschap wordt in de eerste twee woorden van deze uiting benadrukt? A. appellerend B. expressief C. relationeel
6 van 30 Zie bijlage 2972 . . ." Ja, ja, wilt u nu ter zake komen " . . . Welk communicatiedoel klinkt in de woorden van de helpdeskmedewerker? A. affectief B. instructief C. motiverend D. persuasief
7 van 30 Een bouwplan opstellen is een manier om het schrijven van een tekst gestructureerd aan te pakken. Zijn (kern)antwoorden op hoofdvragen onderdeel van een gedetailleerd bouwplan? A. ja B. nee
© EXIN, 2005
5/29
8 van 30 Lees onderstaand bouwplan: HOAXES - Wat zijn hoaxes? - Wat is het effect van hoaxes? - Hoe ga je om met hoaxes? Van welk type bouwplan is hier sprake? A. kort bouwplan B. mini bouwplan
9 van 30 U beschrijft de procedure voor het inhuren van externe medewerkers. Welke structuur past bij deze beschrijving? A. handelingsstructuur B. maatregelstructuur C. onderzoekstructuur D. probleemstructuur
10 van 30 Lees onderstaande bewering: Vaste structuren maken het voor de lezer makkelijker om de informatie op te nemen. Is deze bewering juist? A. ja B. nee
11 van 30 U stelt een tekst op en wilt in de inleiding zetten dat u drie argumenten zult gaan aandragen om uw standpunt te verdedigen. Welk uiterlijk structuurmiddel is geschikt om dit in de inleiding aan te geven? A. opsomming B. signaalformulering C. verwijzing naar thema
© EXIN, 2005
6/29
12 van 30 Lees onderstaande bewering: De tweede zin van een alinea is een van de voorkeursplaatsen voor het thema. Is deze bewering juist? A. ja B. nee
13 van 30 Zie bijlage 2971 Welke vaste structuur is gebruikt voor deze tekst? A. maatregelstructuur B. handelingstructuur C. probleemstructuur
14 van 30 U krijgt een nota waarin de volgende inhoudsopgave staat: 1. 2. 3. 4. 5.
Inleiding Vanaf heden verplicht: de nieuwe virusscan De oude situatie: Onbeschermd en Onveilig Invoering van de nieuwe scan De nieuwe situatie: Beschermd en beveiligd
Volgens welke structuur is deze nota ingedeeld? A. evaluatiestructuur B. maatregelstructuur C. onderzoeksstructuur D. probleemstructuur
© EXIN, 2005
7/29
15 van 30 Bij een bedrijf zijn de laatste tijd wat problemen met de servers. Beheer heeft die problemen nu opgelost. De oplossing brengt met zich mee dat de gebruikersschermen er anders uitzien. Een helpdeskmedewerker schrijft hierover een memo aan de gebruikers. In welke vaste structuur moet dit memo geschreven worden? A. evaluatiestructuur B. maatregelstructuur C. onderzoeksstructuur D. probleemstructuur
16 van 30 Welk element is onderdeel van een inleiding? A. conclusie B. vooruitblik C. voorwoord
17 van 30 "Het taalgebruik moet passen bij de zender en de rol die deze wil spelen." Welke stijlkeuze wordt hier bedoeld? A. appellerend B. expressief C. referentieel
18 van 30 Een directeur schrijft een memo over de nieuwe IT-strategie voor de onderneming. In het memo staat dat het 'ter informatie' is. Welk type doel past hier bij? A. beleidsdoel B. communicatiedoel
© EXIN, 2005
8/29
19 van 30 Zie bijlage 2974 De interviewer wil met dit interview informatie verzamelen. Welke interviewvorm is geschikt voor dit doel? A. gestructureerd interview B. vrij interview
20 van 30 Zie bijlage 2974 Past de vraagstelling van de schrijver bij het doel van het interview? A. ja B. nee
21 van 30 Zie bijlage 2974 Welk type vragen gebruikt de schrijver voornamelijk in dit interview? A. open vragen B. gesloten vragen
22 van 30 Hoe draagt het samenvatten van wat door de ander is gezegd bij aan het structureren van een gesprek? A. Je kunt de gesprekspartner duidelijk maken dat je een gespreksfase wilt afronden. B. Je reageert op de voorstellen en standpunten van een ander. C. Je kunt eigen standpunten naar voren brengen.
23 van 30 Welk aandachtspunt is onder meer van belang bij de voorbereiding van een gesprek? A. gespreksfasen B. structuur van de zakelijke kern
© EXIN, 2005
9/29
24 van 30 In een gesprek met uw opdrachtgever zegt u “de nieuwe software is ingevoerd, ik wil in dit gesprek met u de beëindiging van het project bespreken". In welke fase van het gesprek bevindt u zich? A. inleiding B. kern C. afsluiting
25 van 30 Zie bijlage 2972 . . . " Het gaat om drie zaken. Allereerst . . . . " . . . Welke gespreksvaardigheid hanteert de gebruiker? A. overtuigen en motiveren B. stimuleren C. structureren
26 van 30 Tot welke structuur behoort de inhoudsopgave van een tekst? A. innerlijke structuur B. uiterlijke structuur
27 van 30 In welke situatie is het extra belangrijk om een schrijfplan te hebben? A. Als u met meerdere collega's aan een stuk gaat werken. B. Als u het concept van de tekst gaat bespreken met de opdrachtgever. C. Als het doel van de tekst u nog niet helemaal duidelijk is.
28 van 30 Is 'de lezer motiveren' een functie van een paragraaftitel? A. ja B. nee
© EXIN, 2005
10/29
29 van 30 De agenda voor een gesprek dat u aan het voorbereiden bent ziet er als volgt uit: 1. Voorstelronde 2. Doel: aanschaf software 3. Functionele eisen 4. Technische eisen 5. Selectie leveranciers Welke gespreksfase krijgt in dit gesprek geen aandacht? A. inleiding B. kern C. afsluiting
30 van 30 Wat moet u doen om er zeker van te zijn dat tijdens het overleg uw project wordt besproken? A. het project ter sprake brengen tijdens de inleiding van het overleg B. het project ter sprake brengen tijdens de rondvraag van het overleg. C. het project op de agenda zetten van het overleg. D. het project ter sprake brengen op een geschikt moment tijdens het overleg.
© EXIN, 2005
11/29
Antwoordindicatie 1 van 30 Een medewerker is bezig een tekst te schrijven met een nieuwe tekstverwerker en wil de tekst in kolommen zetten. Hij belt de helpdesk. ”Helpdesk met Jolanda, waarmee kan ik u helpen?” ”Ja, met Jan, ik heb een vraag, heeft de nieuwe tekstverwerker ook een kolommenfunctie?” ”Jazeker”, zegt Jolanda en zij hangt op. Welk type boodschap bevat de vraag van de medewerker? A. appellerend B. expressief C. referentieel D. relationeel A. Juist. Jan wil niet alleen weten of de kolommenfunctie er is, maar ook hoe die dan werkt. B. Onjuist. Jan wil weten hoe hij met kolommen moet werken en doet een 'appèl' op Jolanda om dat uit te leggen. C. Onjuist. Jan wil niet alleen weten of de kolommenfunctie er is, maar hij wil weten hoe hij met kolommen moet werken en doet een 'appèl' op Jolanda om dat uit te leggen. D. Onjuist. Jan wil weten hoe hij met kolommen moet werken en doet een 'appèl' op Jolanda om dat uit te leggen.
2 van 30 Zie bijlage 2972 . . ." Kunt u mij eens precies aangeven wat uw probleem is?". . . Van welk type boodschap is hier sprake? A. appellerend B. expressief C. relationeel A. Juist. De vraag wordt gesteld om de ontvanger tot een handeling te brengen, dat is een appellerende boodschap. B. Onjuist. De vraag wordt gesteld om de ontvanger tot een handeling te brengen, dat is een appellerende boodschap. C. Onjuist. De vraag wordt gesteld om de ontvanger tot een handeling te brengen, dat is een appellerende boodschap.
© EXIN, 2005
12/29
3 van 30 Zie bijlage 2972 . . ." Uit uw telefoontje is het mij niet duidelijk geworden of het gaat om een normale ABEND, een interface probleem of een memory boundary ". . . . . Van welke soort veronderstelling over de ontvanger gaat de zender in dit gedeelte uit? A. kennisniveau B. taalniveau C. Normen en waarden A. Juist. Gezien het vakjargon gaat de zender er van uit dat de ontvanger weet wat deze termen inhouden. B. Onjuist. Gezien het vakjargon gaat de zender er van uit dat de ontvanger weet wat deze termen inhouden. C. Onjuist. Gezien het vakjargon gaat de zender er van uit dat de ontvanger weet wat deze termen inhouden.
4 van 30 Zie bijlage 2972 . . . ." Mijn probleem? Was het maar alleen mijn probleem! Ik hoor hetzelfde probleem van een van de directeuren, waarmee ik al jaren samen met de auto naar het werk rij. . . " . . . Welk gedrag vertoont de gebruiker hier? A. façadegedrag B. imponeergedrag A. Onjuist. Hij suggereert dat hij belangrijke collega's heeft, dus imponeergedrag. B. Juist. Hij suggereert dat hij belangrijke collega's heeft, dus imponeergedrag.
© EXIN, 2005
13/29
5 van 30 Zie bijlage 2972 . . . " Nee, jongeman, de heer Jansen is nog maar kort bij deze onderneming, het gaat om de heer van den Berg." . . . Welk type boodschap wordt in de eerste twee woorden van deze uiting benadrukt? A. appellerend B. expressief C. relationeel A. Onjuist. Door de kwalificatie jongeman te gebruiken geeft de zender aan dat hij de ontvanger maar een snotneus vindt. B. Onjuist. Door de kwalificatie jongeman te gebruiken geeft de zender aan dat hij de ontvanger maar een snotneus vindt. C. Juist. Door de kwalificatie jongeman te gebruiken geeft de zender aan dat hij de ontvanger maar een snotneus vindt.
6 van 30 Zie bijlage 2972 . . ." Ja, ja, wilt u nu ter zake komen " . . . Welk communicatiedoel klinkt in de woorden van de helpdeskmedewerker? A. affectief B. instructief C. motiverend D. persuasief A. Onjuist. De helpdeskmedewerker geeft aan hoe de gebruiker verder moet gaan, welk gedrag hij van hem verwacht. B. Onjuist. De helpdeskmedewerker geeft aan hoe de gebruiker verder moet gaan, welk gedrag hij van hem verwacht. C. Juist. De helpdeskmedewerker geeft aan hoe de gebruiker verder moet gaan, welk gedrag hij van hem verwacht. D. Onjuist. De helpdeskmedewerker geeft aan hoe de gebruiker verder moet gaan, welk gedrag hij van hem verwacht.
© EXIN, 2005
14/29
7 van 30 Een bouwplan opstellen is een manier om het schrijven van een tekst gestructureerd aan te pakken. Zijn (kern)antwoorden op hoofdvragen onderdeel van een gedetailleerd bouwplan? A. ja B. nee A. Juist. Een gedetailleerd bouwplan bevat het tekstthema, de hoofd- en subvragen én de daarbij behorende (kern)antwoorden. B. Onjuist. Een gedetailleerd bouwplan bevat het tekstthema, de hoofd- en subvragen én de daarbij behorende (kern)antwoorden.
8 van 30 Lees onderstaand bouwplan: HOAXES - Wat zijn hoaxes? - Wat is het effect van hoaxes? - Hoe ga je om met hoaxes? Van welk type bouwplan is hier sprake? A. kort bouwplan B. mini bouwplan A. Onjuist. Een kort bouwplan bevat het tekstthema en de hoofdvragen met de kernantwoorden. Dit bouwplan bevat het tekstthema en de hoofdvragen en is een mini bouwplan. B. Juist. Een mini bouwplan bevat het tekstthema en de hoofdvragen.
© EXIN, 2005
15/29
9 van 30 U beschrijft de procedure voor het inhuren van externe medewerkers. Welke structuur past bij deze beschrijving? A. handelingsstructuur B. maatregelstructuur C. onderzoekstructuur D. probleemstructuur A. Juist. De handelingsstructuur wordt gebruikt bij een tekst die een bepaald verloop in de tijd beschrijft. B. Onjuist. De maatregelstructuur beschrijft een specifieke maatregel. C. Onjuist. De onderzoekstructuur beschrijft een uitgevoerd onderzoek. D. Onjuist. De probleemstructuur gaat in de beschrijving uit van een ongewenste situatie.
10 van 30 Lees onderstaande bewering: Vaste structuren maken het voor de lezer makkelijker om de informatie op te nemen. Is deze bewering juist? A. ja B. nee A. Juist. Lezers baseren hun verwachtingen over de inhoud en de opbouw van een tekst op hun, vaak intuïtieve, kennis van vaste structuren. Hierdoor wordt informatie makkelijker opgenomen. B. Onjuist. Lezers baseren hun verwachtingen over de inhoud en de opbouw van een tekst op hun, vaak intuïtieve, kennis van vaste structuren. Hierdoor wordt informatie makkelijker opgenomen.
© EXIN, 2005
16/29
11 van 30 U stelt een tekst op en wilt in de inleiding zetten dat u drie argumenten zult gaan aandragen om uw standpunt te verdedigen. Welk uiterlijk structuurmiddel is geschikt om dit in de inleiding aan te geven? A. opsomming B. signaalformulering C. verwijzing naar thema A. Onjuist. Een opsomming kan worden gebruikt om de structuur van een tekst te verduidelijken. Niet om een aankondiging te doen wat de tekst gaat inhouden. B. Juist. Signaalformuleringen zijn woorden of woordgroepen die iets aankondigen of juist afkondigen. Dit is dus het juiste middel om vooraf aan te geven dat u drie argumenten zult gaan geven. C. Onjuist. Een verwijzing naar een thema heeft tot doel duidelijk te maken waar een specifieke tekst of deel daarvan over gaat. Het is dus een verwijzing naar inhoud en niet naar structuur.
12 van 30 Lees onderstaande bewering: De tweede zin van een alinea is een van de voorkeursplaatsen voor het thema. Is deze bewering juist? A. ja B. nee A. Juist. De voorkeursplaatsen voor het thema zijn de eerste zin van een alinea, de tweede zin van een alinea, als de eerste zin een inleidend karakter heeft, en de laatste zin van een alinea, als vanuit voorbeelden of argumenten naar een conclusie over het thema wordt toegewerkt. B. Onjuist. De voorkeursplaatsen voor het thema zijn de eerste zin van een alinea, de tweede zin van een alinea, als de eerste zin een inleidend karakter heeft, en de laatste zin van een alinea, als vanuit voorbeelden of argumenten naar een conclusie over het thema wordt toegewerkt.
© EXIN, 2005
17/29
13 van 30 Zie bijlage 2971 Welke vaste structuur is gebruikt voor deze tekst? A. maatregelstructuur B. handelingstructuur C. probleemstructuur A. Onjuist. Hier wordt antwoord gegeven op de vragen: - Wat is het doel? - Wat zijn de voorwaarden? - Wat zijn de deelstappen? - Hoe is de uitkomst te controleren? Er is dus geen sprake van een maatregelstructuur. Hier wordt antwoord gegeven op de vragen: - Wat is het doel? - Wat zijn de voorwaarden? - Wat zijn de deelstappen? - Hoe is de uitkomst te controleren? Er is dus geen sprake van een probleemstructuur. B. Juist. In de handelingstructuur wordt antwoord gegeven op de vragen: - Wat is het doel? - Wat zijn de voorwaarden? - Wat zijn de deelstappen? - Hoe is de uitkomst te controleren? Er is dus sprake van een handelingstructuur. C. Onjuist. In de probleemstructuur wordt antwoord gegeven op de vragen: - Wat is het probleem precies? - Waarom is het een probleem? - Wat zijn de oorzaken? - Wat is ertegen te doen? Hier wordt antwoord gegeven op de vragen: - Wat is het doel? - Wat zijn de voorwaarden? - Wat zijn de deelstappen? - Hoe is de uitkomst te controleren? Er is dus geen sprake van een probleemstructuur.
© EXIN, 2005
18/29
14 van 30 U krijgt een nota waarin de volgende inhoudsopgave staat: 1. 2. 3. 4. 5.
Inleiding Vanaf heden verplicht: de nieuwe virusscan De oude situatie: Onbeschermd en Onveilig Invoering van de nieuwe scan De nieuwe situatie: Beschermd en beveiligd
Volgens welke structuur is deze nota ingedeeld? A. evaluatiestructuur B. maatregelstructuur C. onderzoeksstructuur D. probleemstructuur A. Onjuist. Er wordt een maatregel geïntroduceerd en geen beoordeling besproken. B. Juist. Er wordt een maatregel geïntroduceerd. C. Onjuist. Er wordt een maatregel geïntroduceerd en geen verslag gedaan van een onderzoek D. Onjuist. Er wordt niet alleen een probleem gesignaleerd, maar juist ook een maatregel geïntroduceerd.
15 van 30 Bij een bedrijf zijn de laatste tijd wat problemen met de servers. Beheer heeft die problemen nu opgelost. De oplossing brengt met zich mee dat de gebruikersschermen er anders uitzien. Een helpdeskmedewerker schrijft hierover een memo aan de gebruikers. In welke vaste structuur moet dit memo geschreven worden? A. evaluatiestructuur B. maatregelstructuur C. onderzoeksstructuur D. probleemstructuur A. Onjuist, deze structuur wordt gebruikt om een beoordeling over iets te geven. B. Juist, de maatregelstructuur geeft aan welke maatregel er genomen is, waarom het nodig was en wat de effecten van de maatregel zijn C. Onjuist, deze structuur wordt gebruikt om een onderzoek en de resultaten ervan weer te geven. D. Onjuist, deze structuur wordt gebruikt om een probleem te schetsen en mogelijke oorzaken en oplossingsrichtingen aan te geven.
© EXIN, 2005
19/29
16 van 30 Welk element is onderdeel van een inleiding? A. conclusie B. vooruitblik C. voorwoord A. Onjuist. Een conclusie komt aan het einde van de tekst, niet in de inleiding. B. Juist. In de vooruitblik wordt onder andere de inhoud aangekondigd. C. Onjuist. Een voorwoord kan voorafgaan aan de inleiding.
17 van 30 "Het taalgebruik moet passen bij de zender en de rol die deze wil spelen." Welke stijlkeuze wordt hier bedoeld? A. appellerend B. expressief C. referentieel A. Onjuist. Bij een appellerende stijl is de taalkeuze afgestemd op het gewenste effect van de uiting. B. Juist. Bij een expressieve stijl past het taalgebruik bij de zender en de rol die deze wil spelen. C. Onjuist. Bij een referentiële stijl moet het taalgebruik begrijpelijk zijn.
18 van 30 Een directeur schrijft een memo over de nieuwe IT-strategie voor de onderneming. In het memo staat dat het 'ter informatie' is. Welk type doel past hier bij? A. beleidsdoel B. communicatiedoel A. Onjuist, een beleidsdoel heeft betrekking op de inhoud van een tekst, een communicatiedoel op wat men wilt dat de doelgroep met de tekst doet. B. Juist, een beleidsdoel heeft betrekking op de inhoud van een tekst, een communicatiedoel op wat men wilt dat de doelgroep met de tekst doet.
© EXIN, 2005
20/29
19 van 30 Zie bijlage 2974 De interviewer wil met dit interview informatie verzamelen. Welke interviewvorm is geschikt voor dit doel? A. gestructureerd interview B. vrij interview A. Onjuist. Als het echt om de mening van de geïnterviewde gaat is het vrije interview een geschikte vorm. B. Juist. Als het echt om de mening van de geïnterviewde gaat is het vrije interview een geschikte vorm.
20 van 30 Zie bijlage 2974 Past de vraagstelling van de schrijver bij het doel van het interview? A. ja B. nee A. Onjuist. In een vrij interview worden meer open vragen gebruikt en worden zeker geen suggestieve gesloten vragen gebruikt. B. Juist. In een vrij interview worden meer open vragen gebruikt en worden zeker geen suggestieve gesloten vragen gebruikt.
21 van 30 Zie bijlage 2974 Welk type vragen gebruikt de schrijver voornamelijk in dit interview? A. open vragen B. gesloten vragen A. Onjuist. De interviewer stelt veel meer vragen waarbij er slechts beperkte antwoordmogelijkheden zijn. B. Juist. De interviewer stelt veel meer vragen waarbij er slechts beperkte antwoordmogelijkheden zijn.
© EXIN, 2005
21/29
22 van 30 Hoe draagt het samenvatten van wat door de ander is gezegd bij aan het structureren van een gesprek? A. Je kunt de gesprekspartner duidelijk maken dat je een gespreksfase wilt afronden. B. Je reageert op de voorstellen en standpunten van een ander. C. Je kunt eigen standpunten naar voren brengen. A. Juist. Door samen te vatten maak je duidelijk dat een bepaald gedeelte is afgerond (zie 9.4.1). B. Onjuist. Indien je wilt reageren op de voorstellen en standpunten van een ander gebruik je technieken als: informeren/argumenteren of reageren op kritiek. C. Onjuist. Indien je standpunten naar voren wilt brengen gebruik je technieken als: informeren en argumenteren.
23 van 30 Welk aandachtspunt is onder meer van belang bij de voorbereiding van een gesprek? A. gespreksfasen B. structuur van de zakelijke kern A. Onjuist. Het precieze verloop van het gesprek valt niet goed te voorzien. Het is van belang om de structurering van het gesprek voor te bereiden en te oriënteren op een geschikte gespreksstructuur. B. Juist. Het precieze verloop van het gesprek valt niet goed te voorzien. Het is van belang om de structurering van het gesprek voor te bereiden en te oriënteren op een geschikte gespreksstructuur.
24 van 30 In een gesprek met uw opdrachtgever zegt u “de nieuwe software is ingevoerd, ik wil in dit gesprek met u de beëindiging van het project bespreken". In welke fase van het gesprek bevindt u zich? A. inleiding B. kern C. afsluiting A. Juist. Het doel van het gesprek vaststellen is een onderdeel van de inleiding. B. Onjuist. Het doel van het gesprek vaststellen is een onderdeel van de inleiding. C. Onjuist. De afsluiting van het project is het doel van het gesprek en dat is een onderdeel van de inleiding.
© EXIN, 2005
22/29
25 van 30 Zie bijlage 2972 . . . " Het gaat om drie zaken. Allereerst . . . . " . . . Welke gespreksvaardigheid hanteert de gebruiker? A. overtuigen en motiveren B. stimuleren C. structureren A. Onjuist. Geeft duidelijk aan dat er drie punten zijn, geeft een duidelijke overgang tussen inleiding en eerste deel van de inhoud. B. Onjuist. Geeft duidelijk aan dat er drie punten zijn, geeft een duidelijke overgang tussen inleiding en eerste deel van de inhoud. C. Juist. Geeft duidelijk aan dat er drie punten zijn, geeft een duidelijke overgang tussen inleiding en eerste deel van de inhoud.
26 van 30 Tot welke structuur behoort de inhoudsopgave van een tekst? A. innerlijke structuur B. uiterlijke structuur A. Onjuist. De inhoudsopgave is een onderdeel van de uiterlijke structuur van een tekst. B. Juist. De inhoudsopgave is een onderdeel van de uiterlijke structuur van een tekst.
27 van 30 In welke situatie is het extra belangrijk om een schrijfplan te hebben? A. Als u met meerdere collega's aan een stuk gaat werken. B. Als u het concept van de tekst gaat bespreken met de opdrachtgever. C. Als het doel van de tekst u nog niet helemaal duidelijk is. A. Juist. Een schrijfplan is in deze situatie extra belangrijk en dient als een afspraak tussen de verschillende auteurs. B. Onjuist. Een schrijfplan is belangrijk voordat u de tekst gaat schrijven. C. Onjuist. Een schrijfplan wordt pas gemaakt nadat u de informatie over doel, doelgroep hebt uitgekristalliseerd en u een globaal idee heeft van de werkzaamheden.
© EXIN, 2005
23/29
28 van 30 Is 'de lezer motiveren' een functie van een paragraaftitel? A. ja B. nee A. Juist. Functies van een titel zijn het aanbrengen van structuur, het selecteren van informatie en het motiveren van de lezer. B. Onjuist. Functies van een titel zijn het aanbrengen van structuur, het selecteren van informatie en het motiveren van de lezer.
29 van 30 De agenda voor een gesprek dat u aan het voorbereiden bent ziet er als volgt uit: 1. Voorstelronde 2. Doel: aanschaf software 3. Functionele eisen 4. Technische eisen 5. Selectie leveranciers Welke gespreksfase krijgt in dit gesprek geen aandacht? A. inleiding B. kern C. afsluiting A. Onjuist. De inleiding komt in punt 1 en 2 aan bod. Ook het opstellen van de agenda is een onderdeel van de inleiding. De afsluiting staat echter niet op de agenda. B. Onjuist. De kern komt in punt 3, 4 en 5 aan bod. De afsluiting staat echter niet op de agenda. C. Juist. De elementen van de afsluiting staan niet op de agenda.
© EXIN, 2005
24/29
30 van 30 Wat moet u doen om er zeker van te zijn dat tijdens het overleg uw project wordt besproken? A. het project ter sprake brengen tijdens de inleiding van het overleg B. het project ter sprake brengen tijdens de rondvraag van het overleg. C. het project op de agenda zetten van het overleg. D. het project ter sprake brengen op een geschikt moment tijdens het overleg. A. Onjuist. De onderwerpen tijdens het overleg worden bepaald bij het opstellen van de agenda. Indien u uw project op een ander moment ter sprake brengt dan is het mogelijk dat er over wordt gesproken, maar helemaal zeker kunt u hier niet van zijn. B. Onjuist. De rondvraag is geen moment om uitgebreid over een nieuw onderwerp te gaan praten. C. Juist. De onderwerpen waarover wordt gesproken worden bepaald bij het opstellen van de agenda. D. Onjuist. De onderwerpen waarover wordt gesproken worden bepaald tijdens het opstellen van de agenda. Indien u uw project op een ander moment ter sprake brengt dan is het mogelijk dat er over wordt gesproken, maar helemaal zeker kunt u hier niet van zijn.
© EXIN, 2005
25/29
Beoordeling Het maximaal te behalen punten voor dit examen is 30. Bij het behalen van 20 punten of meer bent u geslaagd. In alle andere gevallen bent u gezakt. In onderstaande tabel wordt bij het aantal punten het bijbehorende cijfer gegeven. gezakt behaalde aantal punten 0–8 9 – 11 12 – 14 15 – 16 17 – 19
© EXIN, 2005
cijfer 1 2 3 4 5
geslaagd behaalde aantal punten 20 – 22 23 – 24 25 – 27 28 – 29 30
cijfer 6 7 8 9 10
26/29
bijlage 2971 Examen
PCF
Casus Het gebruik van de virusscanner Virussen kunnen ernstige schade toebrengen aan onze computersystemen. Het is dus zaak hier maatregelen tegen te treffen. Uw computer moet regelmatig gecontroleerd worden met de geïnstalleerde virusscanner. Hiermee worden virussen opgespoord en, indien aanwezig, vernietigd. Zo blijven onze computersystemen vrij van schade. Allereerst is het zaak om te controleren of de virusscanner op uw computer aanwezig is. Dat doet u door in het startmenu te kijken in het submenu programma’s. Staat in het rijtje programma’s dat u daar ziet ‘Norton Antivirus’, dan is de virusscanner geïnstalleerd. Zo niet, neem dan contact op met de afdeling Systeembeheer. Is de virusscanner geïnstalleerd start deze dan op en klik op de knop ‘Update’. De laatste lijst met virussen wordt dan opgehaald van de server. Is de update gereed, klik dan op de knop ‘Scan Now’. Als de virusscanner klaar is, krijgt u een logbestand te zien. Hierin staat welke acties de virusscanner heeft uitgevoerd. Op de laatste regel staat of het proces correct is verlopen.
© EXIN 2005, PCFBijlage 2971
27/29
bijlage 2972 Examen
PCF
Casus Een gebruiker heeft klachten over het functioneren van zijn PC telefonisch gemeld bij een helpdeskmedewerker. Omdat de helpdeskmedewerker (H) geen duidelijk beeld heeft van de klachten, gaat hij met de betreffende gebruiker (G) praten. (H): Uit uw telefoontje is het mij niet duidelijk geworden of het gaat om een normale ABEND, een interface probleem of een memory boundary. Kunt u mij eens precies aangeven wat uw probleem is? (G): Mijn probleem? Was het maar alleen mijn probleem! Ik hoor hetzelfde probleem van een van de directeuren, waarmee ik al jaren samen met de auto naar het werk rij . . . (H): U bedoelt de heer Jansen? (G): Nee, jongeman, de heer Jansen is nog maar kort bij deze onderneming, het gaat om de heer van den Berg…. (H): Ja, ja, kunt u nu ter zake komen? (G): Nou, ik hoop dat je begrijpt dat het niet om zo maar een probleem gaat, dat met een paar hocus pocus woorden, waar jullie het patent op schijnen te hebben, is op te lossen. Het gaat om drie zaken. Allereerst . . . .
© EXIN 2005, PCFBijlage 2972
28/29
bijlage 2974 Examen
PCF
Dit is een fragment uit een interview. De interviewer (I) is de schrijver van een biografie over een oud topmanager (M) en wil met dit interview informatie verzamelen voor zijn boek. I: M: I: M: I: M: I:
"Wat was de betekenis van deze affaire voor uw positie als directeur?" "Die kwam aardig onder druk te staan" "Druk vanuit het raad van commissarissen natuurlijk maar vooral uit de maatschappij bedoelt u?" "Nee, voornamelijk van mijn collegae in het managementteam" "Maar u kunt toch niet ontkennen dat vele maatschappelijke instanties er ook grote moeite mee hadden" "Maar daar kwam voor mij niet de grootste druk vandaan" "Liet u dat dan koud of negeerde u het alleen? "
© EXIN 2005, PCFBijlage 2974
29/29