1a L EER
VMB
W ER
O -B
KBO
K
EK
Inhoud Thema 1
Thema 2
Kennismaken
Planten
BASISSTOF
8
BASISSTOF
76
1
Wat is biologie en verzorging?
8
1
Planten verzorgen
76
2
De bouw van organismen
19
2
De levenscyclus van een plant
83
3
Tekeningen maken
27
3
Wortels
89
4
Tabellen en grafieken maken
40
4
Stengels
97
5
Groei en ontwikkeling
46
5
Bladeren
102
6
Biologie en verzorging in beroepen 52
6
Proeven doen
107
7
Praktische opdracht
7
Werken met een microscoop
111
8
Kijken naar cellen
122
56
EXTRA BASISSTOF
65
8
Van jong tot oud
65
EXTRA BASISSTOF
131
9
Gedaanteverwisseling
70
9
131
4
Kamerplanten stekken
Thema 3
Thema 4
Ordenen
Sporten
BASISSTOF
136
BASISSTOF
202
1
Je dagelijks leven ordenen
136
1
Een sport kiezen
202
2
Organismen ordenen
141
2
Je skelet
210
3
Bacteriën
147
3
Je gewrichten
221
4
Schimmels
156
4
Je spieren
227
5
Planten
161
5
Je lichaamshouding
232
6
Dieren
168
6
Je uithoudingsvermogen
240
7
Gewervelde dieren
173
7
Gezond sporten
247
8
Ongewervelde dieren
182
9
Organismen indelen
187
EXTRA BASISSTOF
254
8
254
EXTRA BASISSTOF
192
10 Geleedpotige dieren
192
11 Eetbare dieren
197
5
Blessures
REGISTER
260
KNIPBLADEN
263
4 Sporten BASISSTOF 1 2 3 4 5 6 7
Een sport kiezen Je skelet Je gewrichten Je spieren Je lichaamshouding Je uithoudingsvermogen Gezond sporten
EXTRA BASISSTOF 8 Blessures
Bij shorttrack rijd je zo snel mogelijk rondjes van 111,12 m.
Voeten zweten soms wel een halve liter vocht per dag uit.
Als je glimlacht, oefen je meer dan 30 van de 600 spieren van je lichaam.
Schaatsers raken vaak geblesseerd aan hun pols.
Je voet bestaat uit precies 26 botjes.
THEMA 4 Sporten
1
Je leest de basisstof door en komt dan vanzelf opdrachten tegen. Maak deze opdrachten.
BASISSTOF 1 Een sport kiezen thema 5 Erfelijkheid en evolutie
Een sport kiezen Heel veel mensen sporten. Sommigen sporten op topniveau. Anderen sporten enkel omdat ze er lol in hebben. Ze hoeven er niet heel goed in te worden. Aan welke sport beleef jij lol? Deze basisstof gaat over een sport kiezen.
waarom sporten mensen?
▼ Afb. 1
Mensen hebben allerlei redenen om aan sport te doen. Ze doen het als hobby, om te ontspannen. Ze vinden het gezellig om met anderen te sporten. Andere mensen sporten omdat ze een gezonder lichaam willen. Weer anderen maken van hun sport hun beroep. Mensen kunnen alleen sporten. Fitness, hardlopen en golf zijn individuele sporten. Andere sporten doe je in een team. Voetbal, hockey en waterpolo zijn voorbeelden van teamsporten.
Waarom sporten mensen? 1 Rafaël Rafaël voetbalt. ‘Ik voetbal al vanaf mijn vijfde. De jongens van mijn team zijn mijn vrienden geworden. Ik hoop later profvoetballer te worden. Dan ben ik beroemd en rijk.’
3 De vader van Laura De vader van Laura zit op fitness. ‘Ik wil afvallen. Als ik minder dik ben, voel ik me beter. En het is gezonder. Daarom ben ik bij de sportclub. En ik kan me hier goed ontspannen.’
2 Laura Laura tennist. ‘Ik zit samen met mijn vriendin Naïma op tennis. We hebben veel lol als we samen tennissen. Het is hier altijd erg gezellig.’
202
4 Joan Joan zit op karate. ‘Ik vind karate een heerlijke sport. Je krijgt er een mooier figuur van. Ook kan ik me beter verdedigen. Ik hoop dat nooit nodig te hebben.’
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 1 Een sport kiezen
opdracht 1 In afbeelding 1 staan vier verhalen. Daarin vertellen mensen de reden waarom ze voor hun sport kiezen Lees de verhalen. Beantwoord de volgende vragen.
1 Welke redenen hebben mensen om te sporten? Schrijf de redenen in de eerste kolom van de tabel. 2 Waarom sporten Rafaël, Laura, Laura’s vader en Joan? Zet kruisjes in de goede kolom. redenen om te sporten
Rafaël
Laura
Laura’s vader
Joan
opdracht 2 De vier mensen uit afbeelding 1 vertellen over hun sport. En over hun redenen om te sporten. Maak in afbeelding 2 een Sportpaspoort voor jezelf.
1 Vul jouw antwoorden in en kruis de goede vakjes aan. 2 Teken jezelf terwijl je je sport beoefent. ▼ Afb. 2 mijn sportpaspoort
S P O R T PA S P O O R T K O N I N K R I J K D E R N E D E R L A N D E N
S P O R T PA S S P O R T / PA S S E P O R T D E S S P O R T
K I N G D O M O F T H E N E T H E R L A N D S / R OYAU M E D E S PAYS - B A S
naam:
geboortedatum:
geboorteplaats:
Deze sport beoefen ik / zou ik willen beoefenen: Dit is een: teamsport
individuele sport
Ik beoefen deze sport / wil deze sport beoefenen: om te ontspannen voor een gezond lichaam voor de gezelligheid Ik sport
om mijn beroep ervan te maken uur per week
Ik sport: veel
weinig
niet
omdat
X000000NLD7110 195F 110828012346789<<<< < 0 2 203
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 1 Een sport kiezen thema 5 Erfelijkheid en evolutie
voordelen voor je lichaam Joan en de vader van Laura vinden dat ze van sporten gezonder worden. Tijdens het sporten verbrand je vet. Mensen die te zwaar zijn, kunnen door te sporten werken aan een gezond gewicht. Ook krijg je door te sporten meer spieren. Als je vaak sport, wordt je uithoudingsvermogen beter: je wordt minder snel moe. Conditie is een ander woord voor uithoudingsvermogen. Dat heeft ook voordelen buiten het sportveld. Bijvoorbeeld als je naar school fietst. Door te sporten word je vaak leniger en reageer je sneller. Daardoor heb je minder kans op ongelukken. ▼ Afb. 3 hardlopen
Door hardlopen krijg je sterkere beenspieren.
Door hardlopen krijg je een prima conditie. Door hardlopen word je sneller.
opdracht 3 Beantwoord de volgende vragen.
1 Ben jij tevreden over je lichaam? Schrijf op waar je tevreden over bent en waar je minder tevreden over bent. Ik ben tevreden over: Ik ben minder tevreden over:
2 Wat zou je door middel van sporten aan je lichaam kunnen verbeteren? Zet kruisjes in een of meer vakjes. een gezonder gewicht krijgen meer spieren krijgen beter uithoudingsvermogen leniger worden sneller reageren iets anders: 204
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 1 Een sport kiezen
een sport kiezen Rafaëls trainer zegt over hem: ‘Rafaël gaat handig met de bal om. Hij speelt graag in een team en werkt goed samen met de anderen.’ Of een sport bij je past, hangt af van de eigenschappen die je hebt. Sommige eigenschappen hebben te maken met wat je lichaam kan. Lichamelijke eigenschappen zijn bijvoorbeeld of je handig of gespierd bent. Maar er zijn ook eigenschappen die met je karakter te maken hebben. Goed samenwerken, geduld hebben en doorzetten zijn voorbeelden van karaktereigenschappen. Als je een sport kiest, is het slim erop te letten of die sport bij je past. ▶ Afb. 4 een sport die bij je past
1 Speel je graag in een team? Dan is basketbal misschien wat voor jou!
2 Sport je graag alleen? Dan past zwemmen misschien bij je.
opdracht 4 In de tabel staan in de eerste kolom lichamelijke eigenschappen. Vul de tabel verder in.
1 Schrijf in het bovenste vakje de sport op die je bij opdracht 2 gekozen hebt. 2 Zet een kruisje in de tweede kolom als die eigenschap belangrijk is voor jouw sport. 3 Zet een kruisje in de derde kolom als jij die eigenschap hebt. 4 In de eerste kolom is onderaan nog een vakje open. Schrijf daarin een andere lichamelijke eigenschap die belangrijk is voor jouw sport. 5 Sommige eigenschappen heb je niet, maar kun je wel krijgen. Door te oefenen, kun je bijvoorbeeld leniger worden. Zet een kruisje bij de eigenschappen die je niet hebt, maar wel kunt krijgen. mijn sport: belangrijk voor eigenschap die eigenschap die mijn sport ik heb ik kan krijgen
lichamelijke eigenschap
lengte: lang lengte: klein gewicht: zwaar gewicht: licht lenigheid veel spierkracht lang door kunnen gaan hard kunnen lopen niet snel blessures hebben goed met een bal om kunnen gaan
205
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 1 Een sport kiezen thema 5 Erfelijkheid en evolutie
6 Kies één eigenschap uit die je nog niet hebt. Bedenk hoe je deze eigenschap kunt trainen. Schrijf je idee hier op.
opdracht 5 In de volgende tabel staan in de eerste kolom karaktereigenschappen. Vul de tabel verder in.
1 Zet een kruisje in de tweede kolom als die eigenschap belangrijk is voor jouw sport. 2 Zet een kruisje in de derde kolom als jij die eigenschap hebt. 3 In de eerste kolom is onderaan nog een vakje open. Schrijf daarin nog een karaktereigenschap die belangrijk is voor jouw sport. 4 Ook karaktereigenschappen die je niet hebt, kun je wel krijgen. Bijvoorbeeld door jezelf te oefenen geduldig te zijn. Zet een kruisje bij de karaktereigenschappen die je niet hebt, maar wel kunt krijgen. 5 Kies één eigenschap uit die je nog niet hebt. Bedenk hoe je deze eigenschap kunt trainen. Schrijf je idee hier op.
mijn sport: karaktereigenschap
belangrijk voor mijn sport
eigenschap die ik heb
eigenschap die ik kan krijgen
hard voor jezelf zijn goed je aandacht erbij kunnen houden geduld hebben heel precies zijn kunnen samenwerken
kiezen is soms moeilijk Je kunt een sport kiezen omdat je hem leuk vindt. Omdat hij past bij je lichamelijke eigenschappen en je karaktereigenschappen. Als je om die redenen een sport kiest, let je op je eigenschappen en de dingen die jij belangrijk vindt. Bijvoorbeeld: kan ik met anderen samen sporten? Bij je keuze kan ook een rol spelen wat anderen doen en vinden. Het kan zijn dat je voor een sport kiest omdat je vrienden erop zitten. Of omdat iedereen het een heel stoere sport vindt. 206
THEMA 4 Sporten
▼ Afb. 5
BASISSTOF 1 Een sport kiezen
Voor sommige sporten heb je dure spullen nodig. Zoals bijvoorbeeld motorsport of diepzeeduiken. Bovendien kun je niet elke sport in Nederland beoefenen. Om een goede skiër te worden, moet je naar de bergen. Bij de keuze van een sport kun je dus ook letten op kosten en de locatie waar je de sport kunt uitoefenen.
Tamar wil snowboarden Tamar wil graag een stoere sport. Ze doet nu aan skateboarden. Daar is ze heel goed in. Maar het liefst wil ze gaan snowboarden. Tamar kan les krijgen in de skihal in de stad 20 km verderop. Ze vraagt lessen voor haar verjaardag. Maar haar moeder wil er niet voor betalen: ‘Veel te ver weg. En voor een snowboard heb ik geen geld.’ Tamar wil toch doorzetten. Ze volgt een proefles. De leraar zegt dat ze een toptalent is. Wat moet ze nu doen?
opdracht 6 Beantwoord de volgende vragen.
1 Op welke dingen let Tamar bij het kiezen van haar sport? Zet een kruisje voor de goede antwoorden. dingen die ze belangrijk vindt. lichamelijke en karaktereigenschappen wat andere mensen doen en vinden kosten locatie
2 Op welke dingen let de moeder van Tamar? Zet een kruisje voor de goede antwoorden. dingen die ze belangrijk vindt lichamelijke en karaktereigenschappen wat andere mensen doen en vinden kosten locatie
3 Welke dingen zou jij het belangrijkst vinden als jij Tamar was? Ik zou deze dingen het belangrijkst vinden:
4 Wat zou jij dus kiezen? Omcirkel jouw antwoord. Ik zou ervoor kiezen WEL / NIET door te gaan met mijn sport. 207
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 1 Een sport kiezen thema 5 Erfelijkheid en evolutie
om te onthouden • Redenen om te sporten: – om te ontspannen; – voor de gezelligheid; – voor een gezond lichaam; – om een beroep ervan te maken. • Bij individuele sporten sport je alleen. • Bij teamsporten sport je met een groep (team). • Sporten heeft voordelen: – Je kunt er een gezonder gewicht van krijgen. – Je krijgt meer spieren. – Je uithoudingsvermogen wordt beter. – Je wordt leniger. – Je reageert sneller. • Bij het kiezen van een sport kun je op deze dingen letten: – lichamelijke eigenschappen, bijvoorbeeld lengte en spierkracht; – karaktereigenschappen, bijvoorbeeld goed samenwerken en doorzetten; – wat je zelf belangrijk vindt; – wat andere mensen doen en vinden; – kosten; – locatie.
opdracht 7 test jezelf Zet een kruisje in het vakje bij ja of bij nee. ja
1
Een individuele sport doe je alleen.
2
Je kunt ook sporten voor je beroep.
3
Sporten heeft geen invloed op je uithoudingsvermogen. Hans is erg precies en hij houdt niet van een teamsport.
4
Is volleybal een sport voor Hans?
5
Is boogschieten een sport voor Hans? Luca is een lange jongen. Hij sport graag in een team.
6
Is basketbal een sport voor Luca?
7
Is tennis een sport voor Luca?
8
Is precies zijn een lichamelijke eigenschap?
9
Is lang zijn een lichamelijke eigenschap?
208
nee
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 1 Een sport kiezen
Zet een kruisje voor de goede antwoorden.
10 Ricardo gaat sporten. Wat gaat er gebeuren? Er zijn drie antwoorden goed. Hij krijgt een beter uithoudingsvermogen. Hij raakt sneller buiten adem. Hij reageert langzamer. Hij wordt handiger. Hij wordt slanker. Hij wordt dikker.
11 Karin is goed in badminton. Maar haar vriendin vindt dat een suffe sport. Daarom gaat ze op tennis. Waar let Karin op bij haar keuze? lichamelijke eigenschappen karaktereigenschappen je eigen smaak wat andere mensen doen en vinden kosten locatie Vul de zinnen aan.
12 Bij
sport je alleen.
13 Bij
sport je met een groep.
Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
209
THEMA 4 Sporten
2
skelet thema BASISSTOF 5 Erfelijkheid 2enJeevolutie
Je skelet In je lichaam zitten botten. Samen vormen ze het skelet. In deze basisstof leer je waar het skelet voor dient en hoe het in elkaar zit. De turnster in afbeelding 6 is heel lening. Daar heeft ze veel voor moeten trainen. Niet iedereen is even lenig.
▶ Afb. 6 Een turnster is heel lenig.
opdracht 8
practicum
HOE LENIG BEN JIJ? Deze opdracht doe je met z’n tweeën. Wat is het doel? Je gaat onderzoeken hoe lenig jij bent. ▼ Afb. 7 lenigheidsoefeningen 1 – Maak je pols los door met je hand te schudden. – Probeer nu voorzichtig je duim tegen de binnenkant van je pols te drukken.
3 – Maak je nek los door rustig rondjes met je hoofd te draaien. – Probeer je hoofd nu op je eigen schouder te leggen. Let op: je mag die schouder niet optrekken!
2 – Maak je schouders los door ermee te draaien. – Steek één arm in de lucht. – Probeer met de hand van deze arm je schouderblad aan te raken.
4 – Ga staan. – Maak je rug los door een paar keer rustig naar voren en naar achteren te leunen. – Buig naar voren en raak met je handpalmen de grond aan. Let op: houd je benen gestrekt!
Wat moet je doen? Kijk naar afbeelding 7. Je ziet vier oefeningen. Voorspel of jij deze oefeningen kunt doen. – Kruis aan wat je voorspelt. ja, gemakkelijk ja, met een beetje moeite niet – – – –
Je gaat nu de oefeningen doen. Je medeleerling kijkt hoe de oefeningen gaan. Bij ‘Wat neem je waar?’ staat een tabel. Je medeleerling vult de tabel in, in jouw boek. Lukt de oefening gemakkelijk, met moeite of niet? Zet kruisjes in de goede kolom van de tabel. Wanneer je klaar bent, wissel je de rollen om. 210
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 2 Je skelet
Wat neem je waar? oefening
gaat gemakkelijk
gaat met moeite
gaat niet
1 duim tegen pols 2 schouderblad aanraken 3 hoofd op schouder leggen 4 handpalmen op de grond
Welke conclusie kun je trekken? – Omcirkel het goede antwoord. Ik ben leniger dan / even lenig als / minder lenig dan ik dacht.
de functies van het skelet ▼ Afb. 8 Zou deze turner dit kunnen zonder skelet?
Bij de oefeningen boog je je duim, je arm en je hals. In al die delen van je lichaam zitten botten. Alle botten in je lichaam vormen samen je skelet. Een ander woord voor skelet is geraamte. Het skelet heeft verschillende functies. Je skelet zorgt voor stevigheid. Zonder skelet zou je in elkaar zakken. Je skelet maakt ook beweging mogelijk. De meeste botten zijn zo met elkaar verbonden dat ze kunnen bewegen. Met de spieren die aan de botten vastzitten, kun je je bewegen. Je skelet zorgt ook voor bescherming van organen. Het beschermt bijvoorbeeld je longen en je hart. Ten slotte geeft je skelet vorm aan je lichaam.
opdracht 9 Je skelet is belangrijk. Je skelet geeft vorm aan je lichaam. Welke functie heeft je skelet bij de volgende handelingen? Kies uit: beschermt – geeft stevigheid – maakt beweging mogelijk. Je mag de woorden meerdere keren gebruiken. handelingen
functie van skelet
staan
springen
bal koppen
211
THEMA 4 Sporten
skelet thema BASISSTOF 5 Erfelijkheid 2enJeevolutie
opdracht 10 Op knipblad 2 op bladzijde 265 achter in je boek zie je de botten van een skelet. Maar ze liggen helemaal door elkaar!
– Knip de plaatjes uit. – Kijk naar afbeelding 9. Zet het skelet op de goede manier in elkaar in het lege vak.
▶ Afb. 9 het skelet van een mens
botten van de schedel
bovenkaak onderkaak
sleutelbeen schouderblad borstbeen rib opperarmbeen
wervel heupbeen spaakbeen heiligbeen staartbeen ellepijp
botjes van de hand
dijbeen
knieschijf
kuitbeen scheenbeen
botjes van de voet
212
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 2 Je skelet
213
THEMA 4 Sporten
skelet thema BASISSTOF 5 Erfelijkheid 2enJeevolutie
de delen van je lichaam Je lichaam bestaat uit verschillende delen: – een hoofd; – een romp; – ledematen. De ledematen bestaan uit: – twee armen; – twee benen.
opdracht 11 Kijk naar afbeelding 10.
– Hoe heten de delen van het lichaam van deze jongen? Schrijf de goede namen bij de aangegeven delen. ▼ Afb. 10 delen van het lichaam
214
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 2 Je skelet
de botten van het hoofd Het lichaam van een mens bestaat uit 206 botten. Al deze botten hebben een naam. In afbeelding 11 zie je de botten van het hoofd. De botten van je hoofd zijn samen de schedel. De schedel beschermt je hersenen. Verder bestaat de schedel uit de bovenkaak en de onderkaak. ▶ Afb. 11 schedel van een mens botten van de schedel
bovenkaak onderkaak
opdracht 12 In afbeelding 12 zie je een tekening van een schedel.
1 Schrijf de goede namen bij de aangegeven delen. 2 Kleur in de tekening: – de botten die je hersenen beschermen blauw; – de bovenkaak geel; – de onderkaak rood. ▶ Afb. 12 schedel van een mens (van opzij gezien)
de botten van de romp De romp bestaat uit de schoudergordel, de borstkas, het bekken en de wervelkolom. De schoudergordel bestaat uit twee sleutelbenen en twee schouderbladen. Aan de schoudergordel zitten de armen vast. De borstkas bestaat uit de borstwervels, de ribben en het borstbeen. In de borstkas liggen de longen en het hart. Het bekken bestaat uit twee heupbeenderen en het heiligbeen. Het heiligbeen is een deel van de wervelkolom. De wervelkolom bestaat uit wervels, het heiligbeen en het staartbeen. In afbeelding 13 zie je de botten van de romp. 215
THEMA 4 Sporten
skelet thema BASISSTOF 5 Erfelijkheid 2enJeevolutie
▶ Afb. 13 botten van de romp sleutelbeen schouderblad borstbeen rib wervel
heupbeen heiligbeen staartbeen
opdracht 13 Kijk naar afbeelding 14. Je ziet een tekening van een romp.
1 Schrijf de namen op de goede plaats.
▼ Afb. 14 romp van een mens (van achteren gezien)
2 Kleur in de tekening: – de botten van de schouder blauw; – de botten van de borstkas rood; – de botten van het bekken groen; – de wervelkolom geel.
216
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 2 Je skelet
de botten van de ledematen Armen en benen zijn ledematen. De arm bestaat uit een opperarmbeen, ellepijp, spaakbeen en de botten van de hand. De ellepijp en het spaakbeen liggen naast elkaar. Ze zijn moeilijk uit elkaar te houden. De ellePijp ligt aan de kant van de Pink. Denk aan de P van Pijp en de P van Pink. Je onthoudt dan gemakkelijker waar de ellepijp ligt. Het been bestaat uit een dijbeen, knieschijf, scheenbeen, kuitbeen en de botjes van de voet. In afbeelding 15 zie je de botten van de ledematen. ▶ Afb. 15 de botten van de ledematen
opperarmbeen
dijbeen
knieschijf spaakbeen scheenbeen
ellepijp
kuitbeen botjes van de hand botjes van de voet 1 een arm
2 een been
217
THEMA 4 Sporten
skelet thema BASISSTOF 5 Erfelijkheid 2enJeevolutie
opdracht 14 Kijk naar afbeelding 16. Je ziet een tekening van een arm en een been.
1 Schrijf de goede namen bij de aangegeven delen. 2 Kleur in de tekeningen: – het opperarmbeen en het dijbeen blauw; – de ellepijp en het scheenbeen geel; – het spaakbeen en het kuitbeen rood; – de knieschijf oranje; – de botten van de hand en de botten van de voet groen. ▼ Afb. 16
1 een arm
2 een been
been en kraakbeen Het skelet geeft je lichaam stevigheid en bescherming. Botten zijn dan ook stevig. De meeste botten bestaan uit been: die botten zijn erg stevig. De botten van je schedel en je ledematen bestaan bijvoorbeeld uit been. ▼ Afb. 17 Botten van een baby zijn soepel.
De botten van een baby kunnen nog buigen (zie afbeelding 17). Baby’s breken bijna nooit hun botten. De botten van een baby bestaan vooral uit kraakbeen. Als een baby ouder wordt, verdwijnt het kraakbeen. Daarvoor in de plaats komt been. Op sommige plaatsen blijft het kraakbeen zitten. Kraakbeen zit: – in je oorschelp; – in je neus; – tussen je ribben en het borstbeen; – tussen je wervels van de wervelkolom; – in je gewrichten.
218
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 2 Je skelet
opdracht 15 In afbeelding 18 zie je twee tekeningen.
– Waar zit bij jou kraakbeen in je lichaam? Teken in de afbeelding pijlen naar de plaatsen waar kraakbeen zit. ▼ Afb. 18 kraakbeen in jouw lichaam
1 hoofd
2 romp
om te onthouden • De functies van het skelet: – Het skelet geeft stevigheid. – Het skelet geeft bescherming. – Het skelet maakt bewegingen mogelijk. – Aan het skelet zitten spieren vast. – Het skelet geeft vorm aan het lichaam. • Het skelet bestaat uit botten. – Een ander woord voor skelet is geraamte. • Delen van het lichaam: hoofd, romp, ledematen. – Ledematen: armen en benen. • Botten in het hoofd: botten van de schedel, bovenkaak, onderkaak. • Botten in de romp: – Schouder: sleutelbenen en schouderbladen. – Borstkas: borstwervels, ribben en borstbeen. – Bekken: twee heupbeenderen. – Wervelkolom: wervels, heiligbeen en staartbeen. • Botten in een arm: opperarmbeen, spaakbeen, ellepijp, botten van de hand. – De ellePijp ligt aan de kant van de Pink. • Botten in een been: dijbeen, knieschijf, scheenbeen, kuitbeen, botten van de voet. • Botten bestaan uit been of kraakbeen. – Been is stevig. – Kraakbeen kan goed buigen. • Kraakbeen zit bij volwassenen: – in de oorschelpen; – in de neus; – tussen de ribben en het borstbeen; – tussen de wervels van de wervelkolom. 219
THEMA 4 Sporten
skelet thema BASISSTOF 5 Erfelijkheid 2enJeevolutie
opdracht 16 test jezelf Bekijk afbeelding 19. Je ziet het skelet van een mens.
▼ Afb. 19 het skelet van een mens
1 Schrijf achter iedere naam het goede nummer. borstbeen = bovenkaak =
1
sleutelbeen = dijbeen =
3
ellepijp =
2
knieschijf = kuitbeen = Zet een kruisje in het vakje bij ja of bij nee. ja
2
Bestaat een lichaam uit een hoofd, een romp en ledematen?
3
Zijn armen en benen delen van de romp?
4
Hoort de onderkaak bij de schedel?
5
Bestaat de borstkas uit sleutelbenen en schouderbladen?
6
Heeft een mens twee ledematen?
7
Zorgt het skelet voor stevigheid?
8
Een bot dat bestaat uit kraakbeen buigt gemakkelijk.
9
Is bescherming een functie van het skelet?
10
Zijn er spieren nodig om het skelet te laten bewegen?
11
Ligt de ellepijp aan de kant van de duim?
nee
4
5
6
7
Vul de zinnen aan.
12 Een ander woord voor skelet is 13 Botten die uit been bestaan, zijn
Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout. 220
THEMA 4 Sporten
3
BASISSTOF 3 Je gewrichten
Je gewrichten De botten van je skelet kunnen bewegen. Daar zorgen spieren en gewrichten voor. In basisstof 4 leer je meer over spieren. In deze basisstof ontdek je wat gewrichten zijn en hoe ze werken.
▼ Afb. 20 vakmensen aan het woord
Ben, sportmasseur Ben is sportmasseur. Een van de sporters die bij hem komt, is Jolanda. Zij doet aan hardlopen. De laatste tijd had ze veel last van pijn in haar gewrichten. Ben geeft haar nu voor elke wedstrijd een sportmassage. Een sportmassage is veel steviger dan een gewone massage. Het doet bijna pijn. Maar de gewrichten en spieren van de sporter worden er goed mee losgemaakt. Zo worden ze soepeler en krijgt Jolanda minder snel pijn.
opdracht 17 Heb jij weleens pijn na het sporten? Of ken je iemand die dat heeft?
– Kruis aan wat jij (of iemand anders) doet om die pijn te verminderen. niets, wachten tot het overgaat oefeningen na het sporten warme douche pijnlijke plek (laten) masseren laten behandelen door fysiotherapeut iets anders:
gewrichten Jolanda had last van pijnlijke gewrichten. Dat is vervelend, zeker voor een sporter. Want gewrichten zijn onmisbaar bij beweging. Een gewricht is een verbinding tussen twee botten. Door dat gewricht kunnen die botten gemakkelijk bewegen. En kun je dus bijvoorbeeld je knie buigen. Of je kaak bewegen en kauwen. Of met je armen zwaaien.
221
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 3 Je gewrichten thema 5 Erfelijkheid en evolutie
opdracht 18 Op allerlei punten in je lichaam die kunnen bewegen, zitten gewrichten.
– Zet in afbeelding 21 kruisjes waar volgens jou gewrichten zitten. ▶ Afb. 21 gewrichten in je lichaam
de bouw van een kogelgewricht ▼ Afb. 23 Bij deze beweging gebruik je een kogelgewricht.
Een gewricht wordt gevormd door twee botten. Het gewricht dat je in afbeelding 22 ziet, is een kogelgewricht. Het ronde uiteinde van het ene bot heet de gewrichtskogel. Het uiteinde van het andere bot heet de gewrichtskom. De gewrichtskogel kan in de gewrichtskom bewegen. De gewrichtskogel en de gewrichtskom zijn bedekt met een laagje kraakbeen. Hierdoor kunnen de botten soepel bewegen en slijten ze niet zo snel. Door de kogelgewrichten in je lichaam kun je ronddraaiende bewegingen maken. ▶ Afb. 22 doorsnede van een gewricht
1 beweging
gewrichtskogel laagje kraakbeen gewrichtskom
2 model van kogelgewricht 222
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 3 Je gewrichten
opdracht 19 Het kippenbotje in afbeelding 24 is een deel van een gewricht. Beantwoord de volgende vragen.
▼ Afb. 24 een kippenbotje
1 Is het een kogelgewricht? Waaraan kun je dat zien? Het is WEL / GEEN kogelgewricht. Dat kun je zien aan
2 Waar zit bij dit onderdeel van het gewricht het kraakbeen? Kleur de plaats waar het kraakbeen zit rood. 3 Samen met een ander bot vormt dit botje een gewricht. Hoe heet het uiteinde van het andere bot?
4 Teken hoe dit andere uiteinde eruitziet. Gebruik als voorbeeld afbeelding 22.
opdracht 20 Kogelgewrichten zorgen ervoor dat je ronddraaiende bewegingen kunt maken. Probeer het maar eens uit. Waar zitten volgens jou in je lichaam kogelgewrichten?
– In afbeelding 21 heb je kruisjes gezet bij de gewrichten. Omcirkel met rood de kruisjes die bij een kogelgewricht staan.
223
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 3 Je gewrichten thema 5 Erfelijkheid en evolutie
een scharniergewricht Bij een scharniergewricht bewegen de botten als een scharnier van een deur. Het scharnier van een deur zorgt ervoor dat de deur open en dicht kan. Een scharniergewricht zorgt ervoor dat je een ledemaat heen en terug kunt bewegen. Scharniergewrichten zorgen er bijvoorbeeld voor dat je je benen en vingers kunt buigen en strekken (zie afbeelding 25). Met een scharniergewricht kun je geen ronddraaiende bewegingen maken. ▼ Afb. 25 Bij deze beweging gebruik je een scharniergewricht.
1 beweging
2 model van scharniergewricht
opdracht 21 In afbeelding 26 is een arm getekend. In de tekening zie je twee gewrichten.
▼ Afb. 26 een arm
– Schrijf bij ieder gewricht de goede naam. Kies uit: kogelgewricht – scharniergewricht.
schouderblad
opperarmbeen
botjes van de hand
224
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 3 Je gewrichten
opdracht 22 Scharniergewrichten zorgen ervoor dat je een ledemaat heen en terug kunt bewegen. Probeer het maar eens uit. Waar zitten volgens jou in je lichaam scharniergewrichten?
– In afbeelding 21 heb je kruisjes gezet bij de gewrichten. Omcirkel met groen de kruisjes die bij een scharniergewricht staan.
om te onthouden • Een gewricht is een verbinding tussen twee botten. – Door een gewricht kunnen botten gemakkelijk bewegen. • Er bestaan verschillende soorten gewrichten: – Kogelgewricht: de gewrichtskogel kan in de gewrichtskom draaien. Bijvoorbeeld: schoudergewricht. – Scharniergewricht: gewricht dat alleen heen en terug kan bewegen. Bijvoorbeeld: gewrichten tussen de botten van je vinger. • Een kogelgewricht bestaat uit: – gewrichtskogel: het bolle uiteinde van een bot; – gewrichtskom: het holle uiteinde van een bot; – kraakbeen: hierdoor kunnen botten soepel bewegen en slijten ze niet zo snel.
opdracht 23 test jezelf Bekijk de tekening in afbeelding 27.
▼ Afb. 27 een gewricht
1 Hoe heten de delen van het gewricht? Schrijf achter iedere naam het goede nummer. gewrichtskogel = gewrichtskom
=
kraakbeen
=
1
2 3
Zet een kruisje in het vakje bij ja of nee. ja
2
Kan een scharniergewricht ronddraaien?
3
Zitten er in een kogelgewricht twee gewrichtskogels?
4
Bestaat een gewricht uit twee botten die aan elkaar zijn gegroeid?
5
Zit op de gewrichtskom een laagje kraakbeen?
6
Beschermen de laagjes kraakbeen de botten?
7
Kan een scharniergewricht heen en terug bewegen?
8
Is het schoudergewricht een kogelgewricht?
9
Zijn de gewrichten in je vingers scharniergewrichten? 225
nee
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 3 Je gewrichten thema 5 Erfelijkheid en evolutie
Bekijk afbeelding 28.
▼ Afb. 28 Welk type gewricht is dit?
10 Wat voor gewricht is dit? Zet een kruisje voor het goede antwoord. scharniergewricht kogelgewricht Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
226
THEMA 4 Sporten
4
BASISSTOF 4 Je spieren
Je spieren Je gewrichten en spieren zorgen ervoor dat je kunt bewegen. Spieren kun je trainen, zoals bijvoorbeeld je armspieren. Door trainen worden de spieren sterker. Je krijgt meer spierkracht. In deze basisstof leer je hoe spieren werken.
het spierstelsel Het skelet kan niet zelf bewegen. Om te bewegen heb je spieren nodig. In alle onderdelen van je lichaam die kunnen bewegen, zitten spieren. Al die spieren bij elkaar noem je het spierstelsel. Het spierstelsel is een organenstelsel, net als het verteringsstelsel en het bottenstelsel. ▶ Afb. 29 het spierstelsel
armstrekspier armbuigspier rugspier buikspier
voorste dijspier achterste dijspier
kuitspier
227
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 4 en Je spieren thema 5 Erfelijkheid evolutie
opdracht 24 Bekijk afbeelding 29. Hier zie je een paar belangrijke spieren van de mens.
– Span je arm, been, buik of rug. Voel of je de spieren kunt vinden. – Heb je de spier gevonden of niet? Zet een kruisje in de goede kolom. – Kan die spier nog wel wat sterker worden? Of vind je hem zo wel goed? Zet een kruisje in de goede kolom. spier
gevonden
niet gevonden
kan sterker worden
is goed zo
armbuigspier armstrekspier rugspier buikspier voorste dijspier achterste dijspier kuitspier
hoe werkt een spier? Bekijk de arm in afbeelding 30. Je ziet twee verschillende spieren: een buigspier en een strekspier. Dit zijn samenwerkende spieren. In je hele lichaam komen samenwerkende spieren voor. De buigspier zorgt ervoor dat je je arm kunt buigen. En de strekspier zorgt ervoor dat je je arm weer kunt strekken. Om je onderarm te bewegen heb je beide spieren nodig. In afbeelding 30.1 zie je wat er gebeurt als de buigspier zich samentrekt. De buigspier wordt korter en dikker. Hij trekt de onderarm omhoog. Hierdoor buigt je arm. In afbeelding 30.2 zie je wat er gebeurt als de strekspier zich samentrekt. De spier wordt korter en dikker. Hierdoor strekt de arm. ▶ Afb. 30 Zo werken samenwerkende spieren.
buigspier
buigspier
strekspier
strekspier
1 arm gebogen
2 arm gestrekt
228
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 4 Je spieren
opdracht 25 In afbeelding 31 zie je een arm met twee spieren.
▼ Afb. 31 een arm
1 Schrijf de goede namen bij de aangegeven delen. Kies uit: buigspier – strekspier. 2 Kleur in de tekening: – de buigspier rood; – de strekspier blauw. 3 Welke spier wordt korter en dikker als je je arm buigt?
opdracht 26
practicum
DE ARMBUIGSPIER Je doet dit practicum met z’n tweeën. Wat is het doel? Je onderzoekt de omtrek van je bovenarm en gaat armpje drukken. Wat heb je nodig? – een meetlint Wat moet je doen? – Strek je rechterarm. Je klasgenoot meet de omtrek van je bovenarm bij je gestrekte arm. Dit zie je in afbeelding 32.1. – Schrijf de omtrek in de tweede kolom van de tabel bij ‘Wat neem je waar?’. – Buig je rechterarm. Maak je spierballen zo dik mogelijk. Je klasgenoot meet de omtrek van je bovenarm bij je gebogen arm. Dit zie je in afbeelding 32.2. – Schrijf de omtrek in de derde kolom van de tabel. – Doe hetzelfde bij je klasgenoot. Je klasgenoot schrijft dit ook in de tabel. – Hoeveel dikker wordt je bovenarm als je je spieren spant? Bereken het verschil tussen de metingen. – Schrijf het verschil van de omtrek in de vierde kolom. ▶ Afb. 32 de omtrek van de bovenarm meten
1 bij gestrekte arm 229
2 bij gebogen arm
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 4 en Je spieren thema 5 Erfelijkheid evolutie
– Vergelijk de gegevens in de tabel. Wie denk je dat er zal winnen bij een wedstrijd armpje drukken? Schrijf dit in de vijfde kolom bij ‘voorspelling winnaar armpje drukken’. – Houd een wedstrijdje armpje drukken. Zet een kruisje in de laatste kolom bij de winnaar. – Ruim je materiaal op. Wat neem je waar? omtrek bovenarm bij gestrekte arm (cm)
omtrek bovenarm bij gebogen arm (cm)
verschil omtrek (cm)
bij je eigen arm bij de arm van:
Welke conclusie kun je trekken? Beantwoord de volgende vragen.
1 Wie van jullie heeft de grootste omtrek bij de gestrekte arm?
2 Wie van jullie heeft de grootste omtrek bij de gebogen arm?
3 Wie van jullie had de grootste toename in omvang van de bovenarm?
4 Wie van jullie heeft de wedstrijd ‘armpje drukken’ gewonnen?
5 Is je voorspelling uitgekomen?
om te onthouden • Spierstelsel: alle spieren in het lichaam. • Spieren zorgen voor bewegingen van botten. • Spieren kunnen zich samentrekken. – Een spier die zich samentrekt, wordt korter en dikker. – De spier trekt de botten dan naar elkaar toe. • Om een bot te bewegen zijn twee samenwerkende spieren nodig. – Met de buigspier in de bovenarm kun je de arm buigen. – Met de strekspier in de bovenarm kun je de arm strekken.
230
voorspelling winnaar armpje drukken
winnaar armpje drukken
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 4 Je spieren
opdracht 27 test jezelf Zet een kruisje in het vakje bij ja of nee. ja
1
Wordt een spier die zich samentrekt dunner?
2
Wordt een spier die zich samentrekt langer?
3
Zijn de armbuigspier en de armstrekspier samenwerkende spieren?
4
Zorgen spieren voor bewegingen?
5
Noem je alle spieren en botten bij elkaar het spierenstelsel?
6
Trekt de strekpier zich samen als je je arm buigt?
7
Is er één spier nodig om een bot te kunnen bewegen?
8
Buigspieren en strekspieren werken samen.
9
Trekt een spier de botten van elkaar af?
Bekijk afbeelding 33.
10 Schrijf de goede namen bij de aangegeven delen. Kies uit: buigspier – strekspier. ▶ Afb. 33
Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
231
nee
THEMA 4 Sporten
5
▼ Afb. 34
BASISSTOF Je lichaamshouding thema 5 5Erfelijkheid en evolutie
Je lichaamshouding Je lichaamshouding is de manier waarop je staat of zit. Of je bijvoorbeeld rechtop of een beetje gebogen staat. Of je recht of scheef zit op je stoel. Als je lichaamshouding goed is, heb je minder kans op rugpijn en nekpijn. Maar veel mensen hebben een verkeerde lichaamshouding. Daardoor krijgen ze problemen als ze ouder worden. In deze basisstof ontdek je wat een goede houding is.
Streetdance Ryan zit op streetdance. Dat is een stoere manier van dansen die door jongens en meiden op straat verzonnen is. Met zijn groep treedt hij op door heel Nederland. ‘Voor streetdance heb je een goed uithoudingsvermogen nodig’, vertelt Ryan. ‘Het is echt zwaar. De leider van onze groep is heel goed. Hij heeft ook al in clips gedanst. Hij doet ons alle moves voor. Maar het gaat niet alleen om de passen kennen. Ook je lichaamshouding is belangrijk: wat straal je uit. Voor streetdance moet je kracht, zelfvertrouwen en energie uitstralen. Je kunt niet met slappe benen of een gebogen rug optreden. Dat ziet
er niet uit. Bovendien is een slechte houding slecht voor je hele lijf. Je krijgt snel pijn in je rug of nek.’
opdracht 28 Hoe zit jij nu op je stoel?
– Teken de houding van je hoofd, rug, armen en benen schematisch in het tekenvak.
232
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 5 Je lichaamshouding
– Is dit volgens jou een goede houding voor je rug en nek? Schrijf erbij waarom wel of niet. Dit is WEL / NIET een goede houding, want
▼ Afb. 35 de wervelkolom
halswervels
de wervelkolom De wervelkolom is een deel van je skelet. In afbeelding 35 zie je een tekening van de wervelkolom. Je wervelkolom is niet helemaal recht. Naast de tekening staan twee blauwe lijnen. Iedere lijn lijkt een beetje op de letter S. De vorm van de wervelkolom noem je een dubbele S-vorm. Als je zit of staat, is het belangrijk je rug recht te houden. De wervelkolom heeft dan de dubbele-S-vorm. Dit is een goede lichaamshouding.
borstwervels
Tussen de botten van de wervelkolom zit kraakbeen. Dit zorgt ervoor dat de wervels een beetje kunnen bewegen. Door een slechte houding kan het kraakbeen beschadigd raken. ▼ Afb. 36
een goede zithouding
lendenwervels
heiligbeen
Ook in de klas is een goede zithouding belangrijk. In de afbeelding zie je hoe je goed aan je tafel zit: – Je voeten staan plat op de grond. – Je onderbenen en bovenbenen maken een rechte hoek. – Je rug rust tegen de leuning van je stoel. – Je handen liggen op de tafel. – Je bovenarmen en onderarmen maken een rechte hoek. – Je buigt je nek niet, maar houdt hem recht.
staartbeen
90°
90°
233
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF Je lichaamshouding thema 5 5Erfelijkheid en evolutie
opdracht 29 Welke vorm heeft de wervelkolom bij een goede houding?
– Zet een kruisje onder het goede antwoord in afbeelding 37. ▼ Afb. 37 zithoudingen
1 = gebogen vorm
2 = dubbele S-vorm
3 = rechte lijn
opdracht 30 Kijk naar de goede zithouding in afbeelding 36. Kijk daarna naar de zithouding die je getekend hebt in opdracht 28.
– Vergelijk jouw zithouding met de goede zithouding. – Zet in de tekening bij opdracht 28 met groen een kruisje bij wat je goed doet. – Zet in de tekening een rood kruisje bij wat je fout doet.
opdracht 31
practicum
ZITTEN OP SCHOOL Dit practicum doe je met zijn tweeën. Wat is het doel? Je onderzoekt of je goed kunt zitten aan je tafel op school. Wat heb je nodig? – de tafel en stoel waarop je zit in dit lokaal Wat moet je doen? – Ga rechtop op je stoel zitten in de goede zithouding. Leg je handen op tafel en houd je armen gebogen. Je klasgenoot kijkt of je bovenarmen en onderarmen een rechte hoek vormen, zoals in afbeelding 36. – Zet je voeten plat op de grond. Je klasgenoot kijkt of je onderbenen en bovenbenen een rechte hoek vormen, zoals in afbeelding 36. – Vul de tabel bij ‘Wat neem je waar?’ in. – Doe nu hetzelfde bij je klasgenoot. 234
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 5 Je lichaamshouding
Wat neem je waar? bovenarmen en onderarmen vormen rechte hoek tafel en stoel van …
ja
nee
bovenbenen en onderbenen vormen rechte hoek ja
nee
mij mijn klasgenoot
Welke conclusie kun je trekken? Beantwoord de volgende vragen. Zet een kruisje voor de goede antwoorden.
1 Kunnen jullie in een goede houding aan deze tafel zitten? Ik: ja nee Mijn klasgenoot: ja nee Heb je bij vraag 1 ‘nee’ ingevuld? Misschien kun je niet in de goede houding zitten omdat het meubilair niet bij je past. Beantwoord dan de volgende vraag.
2 Bij mij: is de tafel te laag. is de tafel te hoog. Bij mij: is de stoel te laag. is de stoel te hoog.
▼ Afb. 38 vakmensen aan het woord
Willem, verhuizer Willem is verhuizer. Voor zijn beroep moet hij veel tillen. ‘Tafels, bedden, hele kasten’, vertelt Willem. ‘En ook loodzware wasmachines en diepvriezers moeten verhuisd worden. Dat vraagt veel van je lichaam. Een paar jaar geleden kreeg ik ontzettende last van mijn rug. Ik ben toen naar een fysiotherapeut gegaan. Zo iemand heeft verstand van hoe je lichaam werkt. En hoe je er voorzichtig mee om kunt gaan. Zij heeft me geleerd hoe ik zware dingen kan tillen zonder mijn rug te beschadigen. En omdat die rug nog wel een paar jaartjes mee moet, houd ik me aan die regels!’ 235
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF Je lichaamshouding thema 5 5Erfelijkheid en evolutie
▼ Afb. 39
tien regels voor verstandig tillen 1 Buk en til niet onnodig.
2 Gebruik waar mogelijk hulpmiddelen.
3 Til niet te veel ineens.
4 Zorg dat er niets in de weg staat als je gaat lopen met de last.
5 Sta steeds recht voor de last.
6 Til nooit met gedraaide rug. Verplaats je voeten als je moet draaien.
7 Til met twee handen, houd de last zo dicht mogelijk bij het lichaam.
8 Buig niet verder voorover dan noodzakelijk en gebruik ook je beenspieren bij het tillen.
9 Voorkom dat je moet reiken; til niet hoger dan schouderhoogte.
10 Luister naar je lichaam: neem signalen serieus. Beginnende klachten kunnen snel erger worden. Je voelt zelf het beste wat je rug wel en niet kan hebben.
236
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 5 Je lichaamshouding
opdracht 32 Bekijk en lees afbeelding 39. Daar staan tien tips voor verstandig tillen. Bij iedere regel staat een tekening. Laat de tekening de goede manier zien of niet?
– Zet een kruisje in de goede kolom. regel
tekening laat de goede manier zien
tekening laat de verkeerde manier zien
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
opdracht 33
practicum
TILLEN OP SCHOOL Wat is het doel? Jij sjouwt niet dagelijks met dozen en diepvriezers, zoals Willem. Maar je draagt misschien wel elke dag een zware tas vol boeken. Doe je dat op de goede manier? Onderzoek het samen met een klasgenoot. Wat heb je nodig? – je schooltas Wat moet je doen? – Zorg dat je schooltas op de grond staat. – Til je schooltas op en loop een stukje door het lokaal. Zet daarna je tas weer terug. – Je klasgenoot kijkt hoe je dat doet. Je klasgenoot schrijft in de tabel hoe de houding van je rug is bij het tillen en dragen. – Wissel nu van rol. Wat neem je waar? Vul de tabel in. vorm van de rug
recht
tijdens het bukken (oppakken van de tas) tijdens het optillen tijdens het lopen tijdens het bukken (terugzetten van de tas)
237
gebogen
gedraaid
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF Je lichaamshouding thema 5 5Erfelijkheid en evolutie
Welke conclusie kun je trekken? Lees de tien regels voor verstandig tillen nog een keer (zie afbeelding 39). Tillen en dragen jullie de tas op de goede manier?
– Zet een kruisje voor het goede antwoord. Ik: Ja, omdat Nee, omdat Mijn klasgenoot: Ja, omdat Nee, omdat – Til en draag de tas allebei nu nog een keer op de goede manier. Let erop of je verschil voelt. Ik voel verschil, namelijk: Ik voel geen verschil.
om te onthouden • Lichaamshouding: de manier waarop je staat of zit. – Door een verkeerde lichaamshouding kun je rugpijn of nekpijn krijgen. • Dubbele-S-vorm: de vorm van de wervelkolom. – Bij een goede lichaamshouding heeft de wervelkolom een dubbele-S-vorm. • Bij een goede zithouding: – heeft de wervelkolom een dubbele-S-vorm; – staan je voeten plat op de grond; – maken je onderbenen en bovenbenen een rechte hoek (90°); – rust je rug tegen de leuning van je stoel; – liggen je handen op de tafel; – maken je bovenarmen en onderarmen een rechte hoek; – buigt je nek niet, je houdt je nek recht. • Regels voor verstandig tillen: – Buk en til niet onnodig. – Gebruik waar mogelijk hulpmiddelen. – Til niet te veel ineens. – Zorg dat er niets in de weg staat als je gaat lopen met de last. – Sta steeds recht voor de last. – Til nooit met gedraaide rug. Verplaats je voeten als je moet draaien. – Til met twee handen, houd de last zo dicht mogelijk bij het lichaam. – Buig niet verder voorover dan noodzakelijk en gebruik ook je beenspieren bij het tillen. – Voorkom dat je moet reiken; til niet hoger dan schouderhoogte. – Luister naar je lichaam: neem signalen serieus.
238
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 5 Je lichaamshouding
opdracht 34 test jezelf Zet een kruisje voor het goede antwoord.
▼ Afb. 40 Maureen
1 Kijk naar afbeelding 40. Maureen zit achter de computer. Heeft Maureen een goede zithouding? Bijna, alleen buigt ze haar nek te veel naar voren. ja nee
2 Kijk naar afbeelding 41. Tom tilt de zak op. Houdt Tom zich aan de regels voor verstandig tillen? Bijna, alleen moet hij zijn beenspieren beter gebruiken. ▼ Afb. 41 Tom
ja nee
Zet een kruisje in het vakje bij ja of bij nee. ja
3
Kun je rugpijn krijgen door een verkeerde lichaamshouding?
4
Is het slecht voor je lichaam als je rug een dubbele-S-vorm heeft?
5
Heb je een goede zithouding als je met een gebogen rug zit?
6
Bij een goede zithouding maken je onderarmen en bovenarmen een rechte hoek.
De volgende zinnen gaan over tillen en dragen. Streep in elke zin door wat fout is.
7 Gebruik waar mogelijk HULPMIDDELEN / ALLEEN JE EIGEN SPIEREN. 8 Sta steeds SCHUIN / RECHT voor de last. 9 Houd de last DICHT TEGEN JE AAN / VER VAN JE VANDAAN. 10 Til niet hoger dan HEUPHOOGTE / SCHOUDERHOOGTE. Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
239
nee
THEMA 4 Sporten
6
▼ Afb. 42
BASISSTOFthema 6 Je5uithoudingsvermogen Erfelijkheid en evolutie
Je uithoudingsvermogen Als je sport, lever je lichamelijke inspanning. Je uithoudingsvermogen bepaalt hoe lang je iets volhoudt. In deze basisstof ontdek je wat je lichaam nodig heeft om de inspanning zo lang mogelijk vol te houden.
Geheim wapen Jared doet met zijn vrienden mee aan een veldloop. Het is een weddenschap: wie houdt het vol? Wie heeft het beste uithoudingsvermogen? En wie komt als eerste over de finish? ‘Ik heb een geheim wapen’, beweert Jared. ‘Een energiedrankje waar je als een speer van gaat.’ ‘Ja hoor!’, zegt zijn vriend Ab. ‘Daar geloof ik niet in!’
opdracht 35 Lees in afbeelding 42 over Jared.
– Bedenk nog twee tips voor Jared: wat kan hij doen om de veldloop vol te houden? Tip 1: Tip 2:
opdracht 36
practicum
LICHAMELIJKE INSPANNING Je doet dit practicum met z’n tweeën.
▼ Afb. 43 Zo meet je de hartslag.
Wat is het doel? Je onderzoekt wat er verandert aan je hartslag en ademhaling bij lichamelijke inspanning. Wat heb je nodig? – stopwatch 1 in de pols
Wat moet je doen? Lees eerst door wat je moet doen. – Kijk naar afbeelding 43. Je ziet hoe je de hartslag kunt meten. Oefen dit bij jezelf. – Tel één minuut lang je hartslagen. – Tel daarna hoeveel keer je ademhaalt tijdens één minuut. Je klasgenoot houdt de tijd bij. Je klasgenoot schrijft de resultaten in de tabel. 2 in de hals – Doe nu dertig diepe kniebuigingen. – Meteen na de kniebuigingen tel je weer een minuut lang je hartslag. – Tel daarna ook hoeveel keer je ademhaalt tijdens één minuut. Je klasgenoot houdt de tijd bij en schrijft de resulaten in de tabel. – Draai dan de rollen om. 240
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 6 Je uithoudingsvermogen
Wat neem je waar? bij mezelf: in rust
na kniebuigingen
in rust
na kniebuigingen
hartslagen per minuut ademhalingen per minuut
bij mijn klasgenoot:
hartslagen per minuut ademhalingen per minuut
Welke conclusie kun je trekken? Wat gebeurt er met je lichaam als je sport?
1 Streep in elke zin door wat fout is. Je hart gaat SNELLER / LANGZAMER kloppen. Je gaat SNELLER / LANGZAMER ademhalen. Merk je nog andere dingen op?
2 Zet een kruisje voor de goede antwoorden. Ik kreeg het warm. Ik ging zweten. Ik werd duizelig. iets anders:
verbranding ▼ Afb. 44 verbranding van brandstoffen
zuurstof afvalstoffen
brandstof
Spieren zorgen ervoor dat je je lichaam kunt bewegen. Daarvoor hebben ze energie nodig. Energie om te bewegen komt vrij bij verbranding (zie afbeelding 44). Voor de verbranding is brandstof nodig. Eten en drinken zorgen voor de benodigde brandstof. Voor de verbranding is ook zuurstof nodig. Zuurstof krijg je binnen door adem te halen. Het bloed brengt de brandstof en zuurstof naar je spieren. In de spieren vindt de verbranding plaats. Net als in alle andere cellen van je lichaam. Verbranding in je lichaam gaat zonder vuur. Bij verbranding komt niet alleen energie vrij, maar ook warmte. Bij de verbranding ontstaan afvalstoffen. Die adem je weer uit.
energie
Van de verbranding kun je een schema maken: brandstof + zuurstof afvalstoffen + energie
241
THEMA 4 Sporten
BASISSTOFthema 6 Je5uithoudingsvermogen Erfelijkheid en evolutie
opdracht 37 Zet de verbranding nog een keer op een rijtje.
– Vul de zinnen aan. Kies uit: afvalstoffen – brandstof – energie – verbranding – warmte – zuurstof. 1 Wanneer je eet, krijg je
binnen.
2 Wanneer je ademhaalt, krijg je
binnen.
3 In je spieren vindt
plaats.
4 Hierdoor krijgen je spieren 5 Er ontstaat ook 6 De
adem je uit.
verbranding tijdens het sporten Als je sport, lever je veel lichamelijke inspanning. Je hebt veel energie nodig. Daarom moet je genoeg brandstof en zuurstof binnenkrijgen. Als je sport, ga je vanzelf sneller ademhalen. Zo krijg je meer zuurstof binnen. En adem je afvalstoffen sneller uit. Je hart gaat tijdens het sporten sneller kloppen. Het pompt je bloed sneller rond. Zo komt de zuurstof en brandstof in je bloed snel bij je spieren.
▼ Afb. 45 voeding met veel brandstoffen
Voor brandstof moet je zelf zorgen, door genoeg te eten. Sporters die lichamelijke inspanning leveren, eten veel brood, rijst en aardappelen. Hierin zitten veel brandstoffen (zie afbeelding 45). Als je weinig lichamelijke inspanning levert, heb je minder energie nodig. Je hebt dan ook minder brandstoffen nodig. Eet je teveel, dan slaat je lichaam het op. Hierdoor kun je dikker worden.
opdracht 38 In opdracht 36 heb je lichamelijke inspanning geleverd. Wat gebeurde er met jouw lichaam bij opdracht 36? En waarom?
– Vul de zinnen aan. 1 Mijn ademhaling werd 2 Dit gebeurde omdat ik zo
en
3 Mijn hartslag werd 4 Dit gebeurde omdat
242
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 6 Je uithoudingsvermogen
opdracht 39 In afbeelding 46.1 zie je Tess die net terugkomt van het hockeyveld. In afbeelding 46.2 zie je vier vrienden die tv-kijken. Allemaal hebben ze trek. Er zijn twee maaltijden. Maaltijd 1
Maaltijd 2
roerbakschotel met groente
bord vol aardappelen met groente
fruit als toetje
groot stuk stokbrood erbij rijstpudding als toetje
Welke maaltijd geef je aan Tess? En welke aan de vrienden? En waarom?
– Vul de zinnen aan. Maaltijd
geef ik aan Tess, omdat
Maaltijd
geef ik aan de vrienden die tv-kijken en weinig bewegen, omdat
▼ Afb. 46 Wat eten ze?
1 Tess
opdracht 40
2 vier vrienden bij de tv
praktische opdracht
BEWEGINGSSPEL Om gezond te blijven, moeten jongeren 60 minuten per dag bewegen. Maar haal jij dat als je een hele dag op school zit? In deze praktische opdracht ga je een leuke manier bedenken om op school te bewegen. Stap 1: Wat moet je doen? De opdracht is: bedenk een bewegingsspel dat buiten gespeeld kan worden. De opdracht moet aan de volgende eisen voldoen: – Je moet er flink bij bewegen. – Het spel is geschikt voor mensen vanaf 13 jaar (dus niet kinderachtig!). – Het materiaal dat je ervoor nodig hebt, is gratis of goedkoop. – Je kunt het veilig op het plein van je school spelen. – Je ruimt al het materiaal na afloop netjes op.
243
THEMA 4 Sporten
BASISSTOFthema 6 Je5uithoudingsvermogen Erfelijkheid en evolutie
Stap 2: Wat heb je nodig? – een computer met internet of boeken over sporten – materiaal om het spel mee te spelen: uit de gymzaal als dat mag, of anders zelf verzamelen – een klasgenoot om mee samen te werken Stap 3: Hoe ga je het doen? Je maakt een werkplan waarin je deze dingen schrijft: – Wat je moet doen, per taak. Bijvoorbeeld: spel proberen. – Waar je dit gaat doen. Bijvoorbeeld: op het schoolplein. – Wat je bij elke taak nodig hebt. – Wie deze taak gaat uitvoeren. taak
plaats
nodig
wordt gedaan door
Schrijf hier wat je gaat doen, in de goede volgorde.
Schrijf hier waar je dat gaat doen.
Schrijf hier wat je voor die taak nodig hebt.
Schrijf hier wie wat doet; dit is vooral belangrijk als je samenwerkt.
244
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 6 Je uithoudingsvermogen
Stap 4: En nu aan de slag! Voer de opdracht uit zoals het in stap 3 staat. Je let daarbij op de eisen uit stap 1. Probeer het spel met een paar klasgenoten. Stap 5: Hoe ging het? Kijk terug op de opdracht. Vul daarvoor de tabel in. Vraag eerst om de mening van een klasgenoot. Schrijf daarna je eigen mening op. mening van je klasgenoot
eigen mening
Kon het spel veilig op het schoolplein gespeeld worden? Moest je flink bewegen bij dit spel? Was het spel niet te kinderachtig? Heb je het stappenplan gevolgd? Heb je goed samengewerkt? Is alles netjes opgeruimd?
om te onthouden • Een sporter heeft een goed uithoudingsvermogen nodig. – Een goed uithoudingsvermogen betekent: je kunt iets lang volhouden. • Je spieren hebben energie nodig om te bewegen. – Die energie komt vrij bij de verbranding van voeding (eten en drinken). • Bij de verbranding is zuurstof nodig. – De zuurstof zit in de lucht die je inademt. – De afvalstoffen adem je weer uit. – In schema: brandstof + zuurstof afvalstoffen + energie. • Als je veel lichamelijke inspanning levert, heb je veel energie nodig. Dan: – is veel verbranding nodig; – heb je veel brandstoffen en zuurstof nodig; – ga je sneller ademhalen; – gaat je hart sneller kloppen; – komt er meer warmte vrij; – adem je meer afvalstoffen uit. • Brandstof haal je uit je voeding. – Een sporter die veel lichamelijke inspanning levert, kiest voeding met veel brandstoffen. – Als je weinig lichamelijke inspanning levert, heb je weinig brandstoffen nodig. – Te veel brandstoffen slaat je lichaam op en dan kun je dikker worden.
245
THEMA 4 Sporten
BASISSTOFthema 6 Je5uithoudingsvermogen Erfelijkheid en evolutie
opdracht 41 test jezelf Vul de ontbrekende woorden in het schema in.
1 Verbranding kun je samenvatten in het schema: + energie
brandstof + Zet een kruisje in het vakje bij ja of bij nee.
ja
2
De afvalstoffen van de verbranding adem je uit.
3
Als je sport, gaat je hart langzamer kloppen.
4
Een sporter eet voeding met weinig brandstoffen.
5
Als je sport, vindt er veel verbranding plaats in je lichaam.
6
Als je een boek leest, heb je veel energie nodig.
7
Als je hart snel klopt, komt er meer zuurstof bij je spieren.
8
Je voeding zorgt voor zuurstof.
Zet een kruisje voor de goede antwoorden.
9 Wat gebeurt er als je veel lichamelijke inspanning levert? Er zijn drie antwoorden goed. Zet een kruisje bij de goede antwoorden. Je bloed wordt langzamer door je lichaam gepompt. Je gaat langzaam ademhalen. Je gaat rillen. Je gaat sneller ademhalen. Je hart gaat sneller kloppen. Je krijgt het warm.
10 Wat gebeurt er als je meer brandstof binnenkrijgt dan je nodig hebt? Er is één antwoord goed. Je kunt dikker worden. Je verbranding gaat sneller. Je zweet die extra brandstof uit. Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
246
nee
THEMA 4 Sporten
7
BASISSTOF 7 Gezond sporten
Gezond sporten Sporten is gezond. Van sporten wordt je uithoudingsvermogen beter en krijg je sterkere spieren. Maar hoe sport je gezond en veilig?
sportkleding ▼ Afb. 47 skater met beschermende kleding
Jared bereidt zich voor op de veldloop. Hij trekt zijn sportkleding aan. Die heeft hij speciaal gekocht voor het hardlopen. De mevrouw in de sportwinkel gaf hem advies: – Sportkleding moet gemakkelijk zitten. Je kunt je dan gemakkelijker bewegen. – Tijdens het sporten zweet je veel. Daarom moet sportkleding goed zweet kunnen opnemen. – Sportkleding moet goed wasbaar zijn. Sommige sporten kunnen gevaarlijk zijn. Sporters dragen dan kleding om zich te beschermen (zie afbeelding 47). Er is dan een kleinere kans op blessures. Een blessure is een verwonding die je tijdens het sporten oploopt.
opdracht 42 Afbeelding 47 is een foto van een skater. De skater draagt beschermende kleding. Beantwoord de volgende vragen.
1 Welke delen van haar lichaam zijn beschermd?
2 De skater lijkt goed beschermd. Toch ontbreekt er iets belangrijks. Wat mist zij nog aan beschermende kleding?
3 Als je zou skaten, zou jij dan beschermende kleding dragen? Leg uit waarom. Ik zou WEL / GEEN beschermende kleding dragen, omdat
opdracht 43 Jared draagt bij het hardlopen een sporthemd, een korte broek, sportsokken en hardloopschoenen.
– Teken een advertentie voor deze kleren. Maak ze zo mooi mogelijk, maar ook goed geschikt om in te sporten. – Schrijf erbij aan welke eisen deze sportkleding voldoet.
247
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 7 Gezond thema 5 Erfelijkheid ensporten evolutie
warming-up
▼ Afb. 48
Jared begint met een warming-up. Dat zijn oefeningen om je spieren los te maken en op te warmen. Zo kun je blessures voorkomen. Jared warmt zijn spieren op door rustig in te lopen. Daarna doet hij rekoefeningen (zie afbeelding 48).
warming-up en rekoefeningen Warming-up Een warming-up begint meestal met warmlopen. Daarna doe je wat oefeningen op de plaats. Je tilt je knieën op of doet schaatsoefeningen. Tien minuten warming-up is genoeg. Na de warming-up moet je niet te lang wachten voor je aan de wedstrijd of training begint. De spieren worden dan weer koud.
Rekoefeningen Na de warming-up kun je rekoefeningen doen. Welke je doet, hangt af van je sport. Bij een goede rekoefening rek je je spieren rustig en langzaam op. Bij een rekoefening mag je een beetje spanning voelen in de spier. Het mag geen pijn doen. Je moet bij een rekoefening niet op en neer veren. Daardoor krijg je juist sneller blessures.
1 warming-up oefeningen
2 rekoefeningen
248
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 7 Gezond sporten
opdracht 44 In afbeelding 49 zie je Eva. Eva moet haar beenspieren veel gebruiken.
1 Zet een rood kruisje bij de warming-up oefening(en) waarmee zij haar beenspieren opwarmt. 2 Zet een blauw kruisje bij de rek-oefening(en) waarmee zij haar beenspieren oprekt. 3 Voer twee van deze oefeningen uit. Elke oefening doe je een minuut lang. ▼ Afb. 49 Eva doet warming-up en rekoefeningen.
1 Leg je handen achter je hoofd. Strengel je vingers in elkaar. Beweeg je ellebogen naar achteren.
2 Ga bij een muur staan. Leun met je linkerarm tegen de muur. Pak met je rechterhand je rechtervoet. Leun naar voren. Trek je onderbeen voorzichtig omhoog.
3 Til je linkerbeen hoog op. Beweeg je rechterarm naar voren. Kijk over je schouder. Wissel nu van arm en been. Herhaal.
4 Ga bij een muur staan. Zet één voet tegen de muur. Strek je been. Leun iets voorover. Wissel van been en herhaal.
5 Ren een minuut lang op de plaats.
6 Glijd als een schaatser heen en weer over de grond.
249
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 7 Gezond thema 5 Erfelijkheid ensporten evolutie
sport en drinken Voor tijdens de wedstrijd neemt Jared water en sportdrank mee. Iemand die veel sport, heeft veel brandstoffen nodig. Als je lang achter elkaar sport, verlies je veel vocht. Je zweet veel en dat zweet verdampt. Daarom moet je veel drinken. Ook bij andere sporten moet je voldoende drinken. Van tevoren en ook tijdens het sporten. Als je te weinig vocht hebt, krijg je last van uitdroging. Je krijgt dan hoofdpijn. Je kunt duizelig en misselijk worden. En zelfs flauwvallen. Bij het sporten kun je het beste water drinken. Je kunt ook speciale sportdranken kopen. Die heb je alleen nodig als je heel lang sport. ▼ Afb. 50
Hitte nekt toptenniser In de derde ronde van Roland Garros heeft Luuk moeten opgeven. Luuk ging de strijd aan met de Australiër Dave. Al in de eerste set kwam Luuk achter met 4-0. De tennisser had last van de hitte. Na de eerste set vroeg hij om medische verzorging. Hij voelde zich lichamelijk niet sterk genoeg om door te gaan. Later werd duidelijk dat dit kwam door uitdroging. Voor en tijdens de wedstrijd had hij meer moeten dirnken. De hoge temperatuur en de grote inspanning hebben hem genekt. De Australiër had zich beter voorbereid.
opdracht 45 In afbeelding 50 heb je kunnen lezen over Luuk. Beantwoord de volgende vragen.
1 Waardoor presteerde Luuk niet zo goed?
2 Wat denk je dat Luuks klachten waren?
3 Hoe had hij dit kunnen voorkomen? Geef Luuk twee tips voor de volgende wedstrijd. – –
250
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 7 Gezond sporten
cooling-down Tijdens het sporten is er veel verbranding in je spieren. Zo ontstaan veel afvalstoffen. Het bloed voert de afvalstoffen weg. Als dat niet snel genoeg gaat, kun je spierpijn krijgen. Daarom moet je na het sporten een cooling-down doen. Je loopt bijvoorbeeld een paar rondjes uit. Daarna doe je oefeningen om je spieren te ontspannen.
cooling-down oefeningen
▶ Afb. 51
Cooling-down Een cooling-down is eigenlijk het omgekeerde van de warming-up. Je begint met de zwaardere oefeningen. Dan ga je het steeds rustiger aan doen. Je kunt dan ook nog wat rekoefeningen doen. Ten slotte neem je een warme douche, maar niet te heet. Een warme douche zorgt voor een goede doorbloeding van je spieren. En daardoor worden afvalstoffen snel afgevoerd.
opdracht 46 Eva heeft een zware wedstrijd achter de rug. In afbeelding 52 zie je cooling-down oefeningen. Welke cooling-down oefening(en) kan Eva gebruiken om haar armspieren en schouderspieren los te maken? ▼ Afb. 52
1
2
3
1 Zet een kruisje voor de cooling-down oefening(en) waarmee je de arm- en schouderspieren losmaakt. 1 Ga staan met je voeten iets uit elkaar. Strek je armen opzij. Draai rondjes met je armen. 2 Loop langzaam en ontspannen rond. Draai rondjes met je voet voor je hem neerzet. Draai ook rondjes met je polsen. 3 Strek één been naar achteren. Zet je handen op je andere bovenbeen. Buig door de knie van dat been. Leun naar voren en rek het been dat naar achteren steekt een beetje.
2 Voer twee van deze oefeningen uit. Doe elke oefening één minuut lang.
251
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 7 Gezond thema 5 Erfelijkheid ensporten evolutie
om te onthouden • Blessure: verwonding die je kunt oplopen tijdens het sporten. • Sportkleding: – moet gemakkelijk zitten; – moet goed zweet kunnen opnemen; – moet goed wasbaar zijn. • Sportkleding kan ook beschermen tegen blessures. – Bijvoorbeeld: helm, kniebeschermers, polsbeschermers en elleboogbeschermers. • Door warming-up en cooling-down heb je een kleinere kans op een blessure. – Warming-up: de oefeningen die je doet voor je gaat sporten. – Cooling-down: de oefeningen die je doet na het sporten. – Cooling-down helpt om spierpijn te voorkomen. • Als je te weinig drinkt tijdens het sporten, heb je kans op uitdroging. – Je kunt dan hoofdpijn krijgen, duizelig en misselijk worden en flauwvallen.
opdracht 47 test jezelf Vul de zinnen aan.
1 Bekijk afbeelding 53.
▼ Afb. 53 ijshockeyer in actie
Waar dient de kleding van deze sporter vooral voor? De kleding dient vooral voor
2 Wat doe je voor het sporten? Wat doe je na het sporten? Kies uit: cooling-down – warming-up. voor het sporten: na het sporten:
3 Hoe noem je een verwonding bij het sporten?
Zet een kruisje in het vakje bij ja of nee. ja
4
Zorgt de cooling-down dat afvalstoffen sneller worden afgevoerd?
5
Loop je met warme spieren minder snel blessures op?
6
Moet sportkleding goed zweet opnemen?
7
Moet sportkleding goed tegen wassen kunnen?
8
Als je tijdens het sporten te weinig drinkt, kun je hoofdpijn krijgen.
9
Warming-up doe je om blessures te voorkomen.
10
Als je na het sporten nog oefeningen doet, krijg je spierpijn.
11
Als je weinig drinkt tijdens het sporten, kun je misselijk worden.
Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
252
nee
THEMA 4 Sporten
BASISSTOF 7 Gezond sporten
Je bent nu klaar met de basisstof. Bespreek met je docent wat je gaat doen: – controleer je antwoorden met het antwoordenboek; – maak de extra basisstof op de volgende bladzijde; – lees nog een keer ‘Om te onthouden’ om je voor te bereiden op de toets.
253
THEMA 4 Sporten
8
EXTRA BASISSTOF 8 Blessures
Blessures Sporten is leuk en gezond, maar het kan ook misgaan. Je kunt tijdens het sporten blessures oplopen. In basisstof 7 heb je geleerd dat je sommige blessures kunt voorkomen. Dat kan door warming-up en cooling-down oefeningen te doen. Maar de kans op blessures is altijd aanwezig bij sporten. Daarom is het goed als je blessures kunt herkennen. En weet wat je bij een blessure kunt doen.
opdracht 48 Beantwoord de volgende vragen.
1 Heb jij weleens een sportblessure opgelopen?
2 Wat is daar toen aan gedaan?
spierpijn en spierscheuring Door sporten kun je spierpijn krijgen. Spierpijn krijg je vaak als je een sport doet die je niet gewend bent. Of als je spieren te snel afkoelen, omdat je geen cooling-down doet. De spierpijn gaat dan snel weer over. De spieren zijn niet echt beschadigd. Bij spierpijn helpt voorzichtig bewegen met de spier. Of de spier masseren of een warme douche nemen. Bij plotselinge bewegingen kun je een spier wel beschadigen. Je voelt dan een stekende pijn in de spier. Dit heet een spierscheuring. Er zit dan een scheurtje in een spier. ▼ Afb. 54 oorzaken van blessures
1 als je iets doet wat je niet gewend bent
2 als je spieren beschadigd raken
254
3 als je spieren plotseling snel afkoelen
THEMA 4 Sporten
EXTRA BASISSTOF 8 Blessures
opdracht 49 Iona is trainer bij een volleybalteam. Soms hebben haar spelers een blessure. Iona moet de blessures goed kunnen herkennen. Dan kan ze helpen.
– Welke speler heeft een spierscheuring? Zet een kruisje voor het goede antwoord. Carl heeft last van langdurige, zeurende pijn in zijn schouder. Ben heeft een plotselinge, stekende pijn in zijn beenspier. Davids knie is dik en blauw.
botbreuken Soms breken mensen bij het sporten een bot (zie afbeelding 55). Bij een botbreuk ligt een ledemaat soms in een vreemde stand. Het kan veel pijn doen en je kunt het niet goed bewegen. Aan een gebroken bot mag je zelf niets doen. Iemand met een gebroken bot moet zo stil mogelijk blijven liggen. Ondersteun de ledemaat met een opgerolde jas of trui. Bel een dokter of 112. ▼ Afb. 55 botbreuken bij sporten
1 Een voetballer breekt zijn kuitbeen.
▼ Afb. 56 gipsverband
2 röntgenfoto van een gebroken kuitbeen
3 Een wielrenner breekt zijn sleutelbeen.
4 röntgenfoto van een gebroken sleutelbeen
In het ziekenhuis laat een arts eerst een röntgenfoto maken. Op de röntgenfoto ziet de arts waar de breuk zit. De arts zet het gebroken bot weer in de goede stand. Tot slot komt er een gipsverband omheen (zie afbeelding 56). De stukken bot blijven daardoor in de goede stand. Ze groeien vanzelf weer aan elkaar. Vaak kan na zes weken het gipsverband er af.
255
THEMA 4 Sporten
EXTRA Blessures themaBASISSTOF 5 Erfelijkheid8en evolutie
opdracht 50 Zet een kruisje voor het goede antwoord.
– Welke speler heeft een botbreuk? Angela heeft kramp in haar kuit. Jacco heeft een bult op zijn hoofd. Nina’s onderbeen ligt vreemd scheef. Ze kan niet lopen en heeft veel pijn.
kneuzing Een kneuzing ontstaat meestal doordat je een duw, een stomp of een trap krijgt. Vaak krijg je een blauwe plek. De blauwe plek ontstaat doordat in het lichaam bloedvaten kapot zijn gegaan. Bij een kneuzing kun je ook een zwelling krijgen. Bijvoorbeeld een bult op je hoofd. Bij een kneuzing helpt het om te koelen.
opdracht 51 Zet een kruisje voor het goede antwoord.
– Welke speler heeft een kneuzing? Heleen heeft een grote, blauwe vlek op haar bovenbeen. Jack heeft de banden om zijn kniegewricht beschadigd. Zijn knie is gezwollen. Rachels arm hangt er raar bij.
opdracht 52
practicum
BLESSURE-SPEL Wat is het doel? Als je een cursus Eerste Hulp doet, oefen je soms met acteurs. Zij spelen dat ze gewond zijn. Je oefent zo om blessures te herkennen en eerste hulp te geven. Jullie gaan ook zo’n spel spelen. Wat heb je nodig? – drie klasgenoten – eventueel: handdoek, ijs, opgerolde jas of trui Wat moet je doen? – Vorm twee tweetallen. – Het eerste tweetal gaat samen een blessure uitbeelden. Kies een blessure. – Zoek op welke verschijnselen bij de blessure horen. Bijvoorbeeld: stekende pijn, ledemaat in vreemde stand, blauwe plek. – Bespreek hoe jullie de blessure gaan uitbeelden: • Wat kun je laten zien? • Wat kun je vertellen? – Het andere tweetal probeert te raden om welke blessure het gaat. – Zo mogelijk geeft dat tweetal advies: wat moet je bij deze blessure doen? – Zeg nog niet of het goed of fout is! – Draai dan de rollen om en speel het spel nogmaals. – Ieder tweetal vult nu de tabel in. Let op: doe het zonder overleg met het andere tweetal. 256
THEMA 4 Sporten
EXTRA BASISSTOF 8 Blessures
Wat neem je waar? – Schrijf in de tabel welke blessure door het andere tweetal is uitgebeeld. – Schrijf erbij waarom je dacht dat het deze blessure was. – Schrijf ook op welk advies je hebt gegeven. Waarom we dachten dat het deze blessure was.
uitgebeelde blessure is:
Welke conclusie kun je trekken? Bespreek met het andere tweetal: – Hebben jullie de blessures goed herkend? – Hebben jullie goed advies gegeven? – Schrijf de conclusies op.
om te onthouden • Blessures zijn verwondingen die veroorzaakt worden door sporten. • Spierpijn krijg je: – als je een sport doet die je niet gewend bent; – als je spieren te snel afkoelen. • Spierpijn: pijn in een spier. • Bij spierpijn moet je: – voorzichtig bewegen met de spier; – de spier masseren; – een warme douche nemen. • Spierscheuring: een scheurtje in een spier. • Botbreuken kun je herkennen aan: – ledemaat ligt soms in vreemde stand; – soms veel pijn; – niet goed kunnen bewegen. • Bij een botbreuk moet je: – slachtoffer stil laten liggen; – ledemaat ondersteunen; – dokter of 112 bellen; – arts gipsverband laten aanleggen. • Een kneuzing kun je herkennen aan: – blauwe plek; – soms een zwelling. • Bij een kneuzing moet je: – koelen.
257
Dit advies hebben we gegeven.
THEMA 4 Sporten
EXTRA Blessures themaBASISSTOF 5 Erfelijkheid8en evolutie
opdracht 53 test jezelf Zet een kruisje voor het goede antwoord.
1 Bij welke blessure schakel je altijd een arts in? botbreuk kneuzing spierpijn Zet een kruisje in het vakje bij ja of bij nee. ja
2
Spierpijn ontstaat vooral bij sporten die je vaak doet.
3
Als je je spieren rustig af laat koelen, heb je minder kans op spierpijn.
4
Bij spierpijn helpt een koud bad.
5
Bij botbreuken moet je iemand snel verplaatsen.
6
Bij een kneuzing moet je de kneuzing afkoelen.
7
Een blessure is een verwonding die je oploopt tijdens je werk.
8
Bij spierpijn heb je altijd een scheurtje in je spier.
Beantwoord de volgende vragen.
9 Bij welke blessure passen deze behandelingen? – voorzichtig bewegen – de spier masseren – een warm bad
10 Bij welke blessure passen deze behandelingen? – stil liggen – ledemaat ondersteunen – dokter of 112 bellen – arts gipsverband laten leggen
Kijk je antwoorden van de Test jezelf na. Vul in: Ik had
antwoorden goed en
antwoorden fout.
258
nee
THEMA 4 Sporten
EXTRA BASISSTOF 8 Blessures
Je bent nu klaar met de extra basisstof. Bespreek met je docent wat je gaat doen: – controleer je antwoorden met het antwoordenboek; – maak de keuze-opdrachten op de methodesite; – lees nog een keer ‘Om te onthouden’ om je voorbereiden op de toets.
WAT KUN JE NU? basisstof • • • • • •
Je hebt geoefend met het opnemen van de hartslag. Je hebt geoefend met het meten van de omtrek van een arm. Je hebt geleerd hoe je tilt op de juiste manier. Je kunt een spel bedenken en uitvoeren. Je hebt geoefend met een goede zithouding. Je hebt geleerd warming-up oefeningen, rekoefeningen en cooling-down oefeningen te doen.
extra basisstof • Je hebt geoefend in herkennen van blessures. • Je hebt geoefend in advies geven bij blessures.
259
THEMA 4 Sporten
KNIPBLAD
KNIPBLAD 2 Bij thema 4, opdracht 10
265