Taal blokken
Taal blokken
Leerwerkboek Nederlands
Taal blokken Leerwerkboek Nederlands In dit Leerwerkboek staan uitleg en oefeningen bij Taalblokken 2. De inhoud van het Leerwerkboek is gebaseerd op het Referentiekader taal en het Raamwerk Nederlands voor het (v)mbo. In het Leerwerkboek komen per niveau (1F l A2 en 2F l B1) de volgende onderdelen aan bod: • Grammatica. Wat zijn de regels? • Spelling. Hoe schrijf je dat? • Functionele theorie. Hoe doe je dat?
Taalblokken 2 bestaat uit: • De website, met blokken, toetsen en theorie (uitleg
1F | A2
Taalblokken Precies leren wat je nodig hebt.
2F | B1
en oefeningen) • Taalwijzers voor Nederlands, Engels en Duits met theorie • Leerwerkboeken voor Nederlands, Engels en Duits met theorie (uitleg en oefeningen)
ISBN 978 90 345 6713 0
Auteur Miekske van der Sman Eindredactie Dorine de Kruyf
513447_OM.indd 1
513447
Leerwerkboek Nederlands 25-1-10 15:07:12
Auteur: Miekske van der Sman Eindredacteur: Dorine de Kruyf
Taal blokken
Leerwerkboek
513447_voorwerk.indd 1
12-04-2010 07:48:16
Inhoud
Inhoud Woord vooraf
5
Hoofdstuk 1
8
Grammatica 1F l A2. Wat zijn de regels? 1 Woorden 1 Het werkwoord 2 Het zelfstandig naamwoord 3 Het bijvoeglijk naamwoord 4 Woorden voor personen 5 Verwijswoorden 6 Dit, dat, deze, die
2 Zinnen 1 Woordvolgorde 2 Hoofdzin en bijzin
Hoofdstuk 2
8 8 19 22 26 29 31
33 33 35
40
Spelling 1F l A2. Hoe schrijf je dat? 1 Letters en klanken 1 Letters en klanken 2 Klinker en medeklinkers 3 Tweeklanken 4 Lettergrepen 5 Het meervoud van zelfstandige naamwoorden 6 Het werkwoord 7 Dezelfde klank, maar een andere letter 8 Woorden die je anders schrijft dan zegt
2 Leestekens 1 Hoofdletters en punten 2 Vraagtekens en uitroeptekens
Hoofdstuk 3
40 40 42 44 45 49 50 58 60
63 63 64
68
Functionele vaardigheden 1F l A2 1 lezen 1 Hoe ziet een tekst eruit? 2 Hoe is een tekst opgebouwd? 3 Signaalwoorden 4 Informatie zoeken 5 Schema’s, tabellen en grafieken 6 Symbolen en afkortingen
2 Schrijven 1 Hoe schrijf je een informele brief? 2 Hoe schrijf je een formele brief? 3 Hoe schrijf je een envelop? 4 Hoe schrijf je een kaart? 5 Hoe schrijf je een e-mail? 6 Hoe vul je een formulier in? 7 Hoe schrijf je een verslag? 8 Wat schrijf je?
3 Luisteren 1 Non-verbale communicatie
4 Gesprekken voeren 1 Formeel / informeel taalgebruik
5 Spreken 1 Een presentatie houden
68 68 72 79 80 85 87
90 90 91 93 94 95 96 97 98
100 100
102 102
104 104
3
513447_voorwerk.indd 3
12-04-2010 07:48:17
Taalblokken Nederlands
Hoofdstuk4
108
Grammatica 2F l B1 1 Het werkwoord 1 Hulpwerkwoorden 2 Onregelmatige werkwoorden 3 Werkwoorden met be-, ont-, ver-, her-, er-, en ge4 Werkwoorden met voorzetsels 5 Zich wassen, zich aankleden 6 Het werkwoord ‘worden’ 7 Het wetrkwoord ‘zullen’
2 Zinnen 1 De jongen die… / Het meisje dat… 2 Een bevel geven 3 Hoofdzin en bijzin 4 Woordvolgorde 5 Directe rede 6 Indirecte rede
Hoofdstuk 5
108 108 109 111 112 114 115 116
119 119 121 122 123 125 126
130
Spelling 2F l B1 1 Woorden 1 Het zelfstandig naamwoord 2 Het bijvoeglijk naamwoord 3 Het werkwoord
2 Leestekens 1 komma’s en dubbele punten 2 Aanhalingstekens 3 ’s Nachts en ’s morgens
Hoofdstuk 6
130 130 139 140
143 143 144 145
148
Functionele vaardigheden 2F l B1 1 Lezen 1 Hoe is een tekst opgebouwd? 2 Strategieën 3 Signaalwoorden 4 Feiten en meningen 5 Informatie zoeken
2 Schrijven 1 Hoe schrijft je een sollicitatiebrief? 2 Hoe schrijf je een memo? 3 Hoe schrijf je een rapport? 4 Hoe schrijf je een samenvatting? 5 Grafische informatie?
3 Luisteren 1 Aantekeningen maken 2 Samenvattingen in hoofdlijnen: stappenplan
4 Gesprekken voeren 1 Een gesprek voorbereiden en evalueren
5 Spreken 1 Hoe spreek je je publiek aan? 2 Een presentatie houden
Trefwoorden
148 148 155 161 166 168
172 172 184 185 187 195
200 200 201
203 203
204 204 205
209
4
513447_voorwerk.indd 4
12-04-2010 07:48:17
Inhoud
Woord vooraf Wat is het Leerwerkboek? In dit Leerwerkboek staat theorie waarmee je direct kunt oefenen. Het bevat de volgende onderdelen: • • •
Grammatica. Wat zijn de regels? Spelling. Hoe schrijf je dat? Functionele theorie. Hoe doe je dat?
Hoe werk je met het Leerwerkboek? Je gebruikt dit Leerwerkboek naast de website. Op de website staan veel praktische oefeningen en taaltaken. Het Leerwerkboek bevat theorie en oefeningen. Door te oefenen in dit Leerwerkboek kun je de oefeningen en de taaltaken van de website beter maken. Jouw docent bespreekt met je wat je het beste kunt doen in dit Leerwerkboek. Per hoofdstuk wordt alle theorie bij een bepaald niveau behandeld. In elk hoofdstuk staan 3 paragrafen. In de eerste paragraaf staat bijvoorbeeld alles over het voltooid deelwoord en het bijvoeglijk naamwoord. In de tweede paragraaf vind je informatie over spelling, bijvoorbeeld over wat je aaneen schrijft of los en over het gebruik van hoofdletters. De laatste paragraaf, paragraaf 3, geeft je veel houvast als je met taaltaken aan de slag gaat. In deze paragraaf vind je onder andere voorbeeldbrieven en hulp bij maken van een notitie of een verslag. Het Leerwerkboek is bedoeld voor leerlingen van alle sectoren en alle leerjaren. Je gebruikt dit boek dus tijdens je hele opleiding op het mbo.
Wat is de relatie tussen de website van Taalblokken 2 en dit Leerwerkboek? Op de website staan zowel blokken als theorielessen. De uitleg bij de theorielessen en de uitleg in dit Leerwerkboek komen overeen. Aan de theorielessen op de website zijn extra oefeningen toegevoegd. Op de website kun je dus verder oefenen met de stof uit dit Leerwerkboek. In sommige blokken op de website vind je ook theorie. Je zult ook die theorie herkennen uit dit Leerwerkboek. Oefenen met theorie kan dus zowel op de website van taalblokken 2 als in dit Leerwerkboek. Veel succes met Taalblokken. Het Taalblokken team
5
513447_voorwerk.indd 5
12-04-2010 07:48:17
Hoofdstuk 1 Grammatica 1F I A2 Wat zijn de regels?
513447-513450_hst1.indd 7
22-01-2010 08:38:48
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
1 Woorden 1 Het werkwoord – werken, wonen, slapen Wat is een werkwoord? Een werkwoord geeft aan wat mensen, dieren of dingen doen. lopen
Ik loop.
Wij lopen door de stad.
rijden
De auto rijdt.
De treinen naar Eindhoven rijden vandaag niet.
zien
Jullie zien.
Tom en Jamila zien elkaar op school.
OEFENING 1
Welke woorden zijn werkwoorden? Zet een kruisje in de goede kolom. Werkwoord
Geen werkwoord
1
doen
□
□
2
tussen
□
□
3
eet
□
□
4
studie
□
□
5
leren
□
□
6
werken
□
□
7
fijn
□
□
8
komen
□
□
9
groot
□
□
10 de
□
□
11 blauwe
□
□
12 rennen
□
□
13 ijzeren
□
□
14 geen
□
□
15 broeken
□
□
OEFENING 2
Onderstreep het werkwoord in de zin. 1 Ik ga naar mijn stagebedrijf. 2 Tamara leest het liefst tijdschriften. 3 Zij werken op dinsdag in de supermarkt. 4 Het schoolgebouw staat in een woonwijk. 5 De baby groeit goed. 6 Wij denken aan het weekend. 7 Voel jij je vandaag niet lekker? 8 Mark en Amélie koken vanavond voor ons. 9 Mijn tv doet het niet goed. 10 Ik moet volgende week naar de tandarts.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN, ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
8
513447-513450_hst1.indd 8
22-01-2010 08:38:49
Hoofdstuk 1 Grammatica 1F I A2 Wat zijn de regels?
De werkwoorden dansen, werken en drinken Werkwoorden kunnen verschillende vormen hebben. Als één persoon iets doet, noem je dat enkelvoud. Ik dans op het feest.
Ik werk op een school.
Ik drink koffie.
Zij danst met Teun.
Jij werkt in een winkel.
Joshua drinkt nooit thee.
Noura danst de tango.
Hij werkt vandaag niet.
Het kind drinkt melk.
Als meer personen iets doen, noem je dat meervoud. Wij dansen in het café.
Malaika en Irene werken bij een boer.
Zij drinken niet genoeg water.
Hamid en Lies dansen samen.
Jullie werken graag buiten.
Wij drinken geen prik.
OEFENING 3
Welke vormen zijn enkelvoud en welke meervoud? Enkelvoud
Meervoud
1
dansen
□
□
2
werk
□
□
3
drinkt
□
□
4
drinken
□
□
5
danst
□
□
6
werken
□
□
7
dans
□
□
8
drink
□
□
9
werkt
□
□
OEFENING 4
Welke werkwoordsvorm is goed? Streep door wat fout is. 1 Ik werk / werken in een restaurant. 2 Hij drinken / drinkt geen frisdrank. 3 Jullie danst / dansen heel goed! 4 Maja drinkt / drink het liefst appelsap. 5 Jij werken / werkt elke zondagavond in de friettent. 6 Wij dansen / danst meestal samen. 7 De gasten drink / drinken veel. 8 De jongen werken / werkt acht uur per week. 9 Ik drink / drinkt nooit alcohol. 10 Zijn ouders werk / werken allebei fulltime. OEFENING 5
Hoe maak je het werkwoord? Vul de goede vorm in. 1
(kijken)
Wij
2
(zwemmen)
Ik
elke zaterdag.
3
(bakken)
Jij
toch vaak appeltaart?
4
(dansen)
De bruid
met haar vader.
5
(drinken)
Jullie
iets op het terras.
6
(beginnen)
De nieuwe stagiaires
7
(trouwen)
In het weekend
de hele avond tv.
vandaag. mijn zus. 9
513447-513450_hst1.indd 9
22-01-2010 08:38:49
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
8
(bellen)
Jij
9
(vertellen)
Mijn oom
10 (huilen)
erg veel, zeg! graag over zijn reizen naar het buitenland.
Het zieke kind
van de oorpijn.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
Het onderwerp en de persoonsvorm – ik werk, John woont Het onderwerp in de zin is de persoon, het dier of het ding dat iets doet. Ik loop naar school. Yakut en Selim hebben vanavond een afspraak op hun stage. De persoonsvorm is het belangrijkste werkwoord in de zin. Patricia zoekt een ander baantje. De koks verzinnen een nieuw menu.
Als je de persoonsvorm wilt vinden, kun je de zin vragend maken. De persoonsvorm staat dan vooraan. Hij vergeet de afspraak.
Vergeet is de persoonsvorm, want:
Vergeet hij de afspraak?
De competitie is begonnen.
Is is de persoonsvorm, want:
Is de competitie begonnen?
Als het onderwerp verandert, verandert de persoonsvorm ook. Jij neemt de trein.
Jullie nemen de trein.
De kamerplant staat in bloei.
De bomen staan in bloei.
OEFENING 6
Welke woorden kunnen onderwerp zijn? Zet een kruisje in de goede kolom. Kan onderwerp zijn
Kan geen onderwerp zijn
1
naast
□
□
2
mannen
□
□
3
gaan
□
□
4
de wedstrijd
□
□
5
bijna
□
□
6
de trein
□
□
7
de
□
□
8
moeilijk
□
□
9
Mirella
□
□
10 klaar
□
□
11 mijn broer
□
□
12 het menu
□
□
13 wij
□
□
14 de regen
□
□
15 zijn
□
□
10
513447-513450_hst1.indd 10
22-01-2010 08:38:49
Hoofdstuk 2 Spelling 1F I A2 Hoe schrijf je dat?
513447-513450_hst2.indd Sec2:39
22-01-2010 08:40:32
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
1
Letters en klanken
1 Letters en klanken Woorden bestaan uit letters én uit klanken. Letters lees je, en klanken hoor je. Het Nederlandse alfabet heeft 26 letters. OEFENING 1
Schrijf de letters van het alfabet in de goede volgorde op.
OEFENING 2
Welke woorden staan hier? Gebruik de code: a = 1 b = 2
c = 3 enzovoort
19 – 16 – 5 – 12 – 12 – 9 – 14 – 7 13 – 15 – 5 – 9 – 12 – 9 - 10 – 11 2 – 5 – 19 – 20 – 1 – 14 - 4 22 – 5 – 18 – 7 – 9 – 19 – 19 – 5 - 14 3 – 15 – 12 – 12 – 5 – 7 - 1 15 – 14 – 20 – 23 – 9 – 10 – 11 – 5 - 14
Een klank is wat je hoort als je een letter uitspreekt. Een letter klinkt niet altijd hetzelfde. De letter a klinkt anders in hallo dan in dagen. De letter i klinkt anders in zingen dan in liter. De letter c klinkt anders in chips dan in cola. Klanken kunnen kort of lang zijn. Een korte klank schrijf je altijd met één letter, een lange klank kun je met één of twee letters schrijven. kort: kort:
Bas lef
lang: lang:
baas leef
basis leven
OEFENING 3
Klinkt de e hetzelfde als in en, geen of lopen? en
geen
lopen
1
feest
□
□
□
2
grapje
□
□
□
3
leeg
□
□
□
4
molen
□
□
□
5
ben
□
□
□
6
step
□
□
□
7
bezig
□
□
□
8
golven
□
□
□
40
513447-513450_hst2.indd Sec1:40
22-01-2010 08:40:32
Hoofdstuk 2 Spelling 1F I A2 Hoe schrijf je het?
OEFENING 4
In welk woord zit de klank? Zet een kruisje voor het goede woord. 1 In welk woord klinkt de a als in kat? □ banen □ zanger □ klaar □ zadel 2 In welk woord klinkt de o of oo als in voor? □ bons □ worden □ belofte □ moord 3 In welk woord klinkt de e of ee als in gek? □ tefal □ best □ rebus □ meester 4 In welk woord klinkt de a als in baan? □ vakantie □ lange □ nagel □ handdoek 5 In welk woord klinkt de o of oo als in modder? □ botsen □ stoken □ lopen □ kroon OEFENING 5
Onderstreep de woorden waarin de genoemde klanken zitten. korte a-klank (zoals in kat)
Ik dacht: “Dat is raar! Jaap en Janneke wandelen samen naar de markt. En dat vinden ze normaal altijd zo saai!”
lange ee-klank (zoals in
Marleen heeft geen idee wat Esther met dat grapje bedoelt. Is ze een spelletje
veel, alleen en meer)
aan het spelen?
korte i-klank (zoals in vis)
Ik wil dit jaar liever niet blijven zitten. In het begin van de periode ging het niet
lange oo-klank (zoals in
Thomas loopt langs de hoofdweg en maakt foto’s van de kopgroep. Hij probeert
rook)
goed uit zijn ogen te kijken om niet om te vallen.
goed, maar ik vind dat ik nu wel goed op weg ben.
OEFENING 6
IS DE KLANK KORT OF LANG? Kort
Lang
1
bot
□
□
2
vuur
□
□
3
ik
□
□
4
gras
□
□
5
lees
□
□
6
boten
□
□
7
graas
□
□
9
muren
□
□
□
□
10 les
41
513447-513450_hst2.indd Sec1:41
22-01-2010 08:40:32
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
Kort
Lang
11 bus
□
□
12 grazen
□
□
13 boot
□
□
14 lenen
□
□
15 en
□
□
OEFENING 7
In welke zinnen horen de woorden? Vul het goede woord in. 1
start / staart
De hond bijt in zijn eigen
.
Stop! Dat was een valse 2
vel / veel
Het
!
van die oude vrouw is rimpelig.
Die oude vrouw heeft 3
zak / zaak
rimpels.
Stop je oude kleren maar in die Ik wil later een eigen
4
bek / beek
beginnen.
Die vogel heeft een takje in zijn Er drijven takken in de
5
gat / gaat
.
Richie
. .
volgende week terug naar Engeland.
Dat jongetje is gevallen. Hij heeft een 6
word / woord
’Sfinx’ is een leuk Ik
7
pur / puur
grot / groot
voor Galgje.
morgen 21.
Op de bouw gebruiken ze vaak Ik eet chocola het liefst
8
Dat stuk taart is te In de
in zijn hoofd.
. .
voor mij.
werden veel oude tekeningen ontdekt.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Klinkers en medeklinkers – a, e, i / k, w, p Klinkers De klinkers in het Nederlands zijn: a, e, i, o en u
Medeklinkers De medeklinkers in het Nederlands zijn: b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x en z
42
513447-513450_hst2.indd Sec1:42
22-01-2010 08:40:32
Hoofdstuk 3 Functionele vaardigheden 1F l A2
513447-513450_hst3.indd Sec2:67
22-01-2010 08:42:08
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
1 Lezen 1 Hoe ziet een tekst eruit? Zinnen die bij elkaar horen en die een logisch verhaal vormen, noem je een tekst. Bijna elke tekst heeft een titel. De titel staat boven de tekst en geeft meestal aan waar de tekst over gaat, het onderwerp dus. De titel van de tekst hieronder is ‘Leerlingenstatuut ROC Centraal’. Lange teksten hebben vaak tussenkopjes. Een tussenkopje staat boven het stukje tekst waar het over gaat. De tussenkopjes in de tekst hieronder zijn ‘Onderwijs’, ‘Gedragsregels’, ‘Klachten’ en ‘ROC Pas’. bron 1
Regels voor leerlingen ROC Centraal Onderwijs Leerlingen zijn verplicht alle onderwijsactiviteiten bij te wonen en de toetsen af te leggen. Ze moeten zich houden aan alle andere verplichtingen die de onderwijsovereenkomst met zich meebrengt. Er wordt veel zorg besteed aan de begeleiding van de leerlingen. Je hebt altijd een mentor of studiegroepbegeleider. Deze begeleiding is niet vrijblijvend maar structureel. Afspraken met de mentor of studiegroepbegeleider moet je nakomen; het bijwonen van het mentoruur of de studiegroepbegeleiding is verplicht voor alle leerlingen. Gedragsregels ‘Doe maar gewoon'. Die regel zou goed genoeg moeten zijn. Geweld, vernieling, discriminatie, intimidatie, kortom: alle zaken die buiten het schoolgebouw niet mogen, mogen ook binnen niet. In het leerlingenstatuut staan verschillende gedragsregels, onder andere met betrekking tot aansprakelijkheid, alcohol, tabak en drugs, computergebruik, schorsing en verwijdering, veiligheid. Klachten Waar mensen werken, worden fouten gemaakt. Dat geldt in de hele maatschappij dus ook bij het ROC Centraal. Wij willen er alles aan doen om fouten te voorkomen en – als ze toch zijn gemaakt – deze zo goed mogelijk af te handelen. Meestal kun je met je klacht terecht bij degene die naar jouw oordeel de klacht veroorzaakte. Gelukkig wordt het probleem dan meestal goed opgelost. Als je klacht niet wordt opgelost, dan is het belangrijk dat je er niet te lang mee blijft rondlopen. Als je te lang wacht, kan dat natuurlijk voor jezelf vervelend zijn. Maar bovendien kunnen er termijnen verstrijken waardoor je klacht niet meer geldig is. Probleem is: waar moet je met een klacht terecht? In het leerlingenstatuut wordt daar een antwoord op gegeven. Bijvoorbeeld klachten met betrekking tot seksuele intimidatie, discriminatie of over beslissingen van de examinator of examencommissie. ROC-pas Aan het begin van je opleiding ontvang je een ROC-pas. Je moet deze pas op school zichtbaar dragen en op verzoek tonen, zodat iedereen je kan herkennen als leerling. Dat is met name ook voor de veiligheid. Deze ROC-pas wordt eenmalig verstrekt. Bij verlies of diefstal moet je een nieuwe ROC-pas betalen.
Lange teksten bestaan vaak uit alinea’s. Dat zijn groepen zinnen die over één deelonderwerp gaan. Een nieuwe alinea kun je herkennen doordat de eerste regel inspringt, of doordat er een witregel boven staat.
68
513447-513450_hst3.indd Sec1:68
22-01-2010 08:42:08
Hoofdstuk 3 Functionele vaardigheden 1F l A2
OEFENING 1
Vul het goede aantal in. 1
Tel de alinea’s in bron 1 ‘Regels voor leerlingen ROC Centraal’. Dat zijn
2
Tel ook de alinea’s in bron 2 ‘Studenten het liefst naar Australië’. Dat zijn
alinea’s. alinea’s.
bron 2
Studenten het liefst naar Australië Waar ga jij deze zomer heen op vakantie en wat ga je daar doen? De gemiddelde student gaat graag ver weg, maar heeft maar weinig geld om uit te geven aan zijn jaarlijkse vakantie. Uit onderzoek van Kamernet onder meer dan zeshonderd kamerzoekenden blijkt dat Australië de meest geliefde vakantiebestemming is onder studenten. Van de ondervraagden zou 25% het liefst deze zomer naar Australië vertrekken, Afrika is als werelddeel met 11% het minst populair. De meeste studenten hebben voor hun vakantie een budget van tussen de € 500,00 en € 1000,00 en de meerderheid besteedt dit geld dan ook aan één vakantie per jaar. Favoriete vakantiesoort is een strandvakantie, gevolgd door een cultuurreis of een stedentrip. Bron: nobiles.nl
OEFENING 2
Bekijk de tussenkopjes in bron 1 ‘Regels voor leerlingen ROC Centraal’. Vul het goede antwoord in. 1
Als je het ergens niet mee eens bent, lees je het stukje onder het kopje
.
2
Informatie over een schoolpasje vind je onder het kopje
.
3
Wat wel en niet mag in het schoolgebouw kun je lezen onder het kopje
.
OEFENING 3
Bekijk de tussenkopjes in bron 3 ‘Fruit’. Vul het goede antwoord in. 1
Wil je iets weten over verschillende keurmerken, dan lees je de tekst onder het kopje
.
2
Wil je iets lezen over waar fruit vandaan komt, dan lees je de tekst onder het kopje
.
3
Als je iets wilt weten over het voorkomen van ziektes door fruit, dan lees je onder
.
4
Waarom het goed is om fruit te eten, kun je lezen onder het kopje
.
bron 3
Fruit Nederlanders eten graag appels, sinaasappels en bananen. Eet niet de hele week hetzelfde fruit, maar wissel verschillende soorten af. Fruit uit de verwarmde kas en ingevlogen fruit kosten veel energie en zijn daarom niet zo goed voor het milieu. Een fruitkalender en keurmerken als EKO, Milieukeur en Max Havelaar helpen je om bewust te kiezen. Gezondheid Eet voldoende fruit, minimaal twee stuks per dag en varieer daarbij volop. Fruit eten is belangrijk om voldoende vitamines, mineralen, voedingsvezels en andere bioactieve stoffen binnen te krijgen. Ze bevatten weinig calorieën en veel voedingsstoffen. Dit geldt niet alleen voor vers fruit, maar ook voor fruit uit blik en pot en bepaalde vruchtensappen. Het Voedingscentrum adviseert om hooguit één portie fruit te vervangen door sinaasappel-, ananas- of grapefruitsap. 69
513447-513450_hst3.indd Sec1:69
22-01-2010 08:42:08
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
Ziekte Het eten van voldoende fruit verlaagt het risico op chronische ziekten, zoals harten vaatziekten en bepaalde vormen van kanker. Verder verbetert het de bloeddruk en zorgt het voor een goede stoelgang. Als iedereen elke dag twee ons groente en twee stuks fruit zou eten, dan kunnen jaarlijks circa 5000 sterfgevallen door harten vaatziekten en circa 2300 sterfgevallen door kanker worden voorkomen. Herkomst Nederlanders eten vooral de volgende vier soorten fruit: appel, banaan, sinaasappel en mandarijn. Het land van herkomst moet altijd vermeld worden bij het fruit. Appels (Elstar en Jonagold) komen vooral uit Nederland. Bananen komen uit Midden-Amerika. Sinaasappels en mandarijnen komen vooral uit het Middellandse Zeegebied. In de (sub)tropen is het toezicht op de arbeidsomstandigheden niet altijd goed. Zo worden arbeiders in de bananenteelt vaak slecht betaald. Je kunt daarmee rekening houden door bij de aankoop te letten op herkomst en (keur)merken. Keurmerk Een keurmerk geeft aan dat er rekening is gehouden met bijvoorbeeld het milieu (EKO, Milieukeur, Nature & More) of met arbeidsomstandigheden (Fairtrade, EkoOké, Max Havelaar, Rainforest Alliance) of een combinatie van deze twee. Milieu De Nederlandse fruitsector spant zich in om zo min mogelijk bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Ook het Voedingscentrum wil dat er zo weinig mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestrijdingsmiddelen, om de kans op overschrijdingen te minimaliseren. Bron: www.voedingscentrum.nl
OEFENING 4
Lees bron 4. Welk tussenkopje past het best boven het stukje tekst vanaf De boete in Asian Palace? Zet een kruisje voor het goede antwoord. □ Oosters restaurant □ Leeg bord □ Begrip gasten □ Voedsel bron 4
Restaurants geven boete voor niet leegeten bord LEIDEN - Een aantal oosterse restaurants laat gasten extra betalen als ze hun bord niet leegeten. Het gaat om eetgelegenheden die voor een vast bedrag onbeperkt sushi serveren. Ze willen voorkomen dat de klanten meer van de hapjes bestellen dan ze op kunnen. Eigenaar Shao Ming Hu van restaurant Asian Palace bevestigde zaterdag een bericht hierover in De Telegraaf. Behalve zijn etablissement hanteren ook collega's in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag dit beleid. Tussenkopje De boete in Asian Palace, waar de nieuwe sushikeuken vorige week openging, bedraagt € 1,00 voor elk overgebleven koud gerecht en € 3,00 voor de warme lekkernijen. Volgens de eigenaar reageren de gasten met begrip. ''Ze vinden het logisch dat het gebeurt. Het gaat niet alleen om kostenbesparing. Het is gewoon zonde om goed voedsel weg te gooien,'' zegt hij. Bron: www.nu.nl
OEFENING 5
70
Lees bron 5. Wat zouden de tussenkopjes zijn in de tekst over vrouwen en de Ikeahandleiding? Zet een kruisje voor het goede antwoord. 1 Tussenkopje 1 □ Kooplust □ Nauwkeurig □ Ikea □ Mannen
513447-513450_hst3.indd Sec1:70
22-01-2010 08:42:08
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
2 Schrijven 1 Hoe schrijf je een informele brief? Een informele brief is een brief die je schrijft naar iemand die je goed kent: een vriend, vriendin, familielid of kennis. Je schrijft over persoonlijke dingen. Je kunt natuurlijk ook een e-mail sturen, maar mensen vinden het vaak erg leuk om een echte brief te krijgen. Begin een informele brief met bijvoorbeeld ‘Beste’ + voornaam of ’Hallo’ + voornaam. Eindig een informele brief met bijvoorbeeld ‘Groetjes,’ + jouw naam. Utrecht, 1 mei 2009
plaats – komma - datum 2 witregels
Lieve Anissa,
informele aanhef – komma 1 witregel
Wat heb ik jou al lang niet meer gezien! Hopelijk gaat alles goed! Ik hoorde van oma
inleidende alinea
dat je een nieuwe baan hebt. Dat is super zeg! 1 witregel Met mij gaat het ook heel goed. Ik ben bijna klaar met school: 1 juni heb ik mijn laatste
alinea
toets. Mijn stage was heel erg leuk, daar ben ik vorige week voor het laatst geweest. Ik mag er zelfs blijven werken! Ik werk er nu een dag per week, en als ik straks klaar ben met school mag ik vijf dagen per week werken. 1 witregel Op 10 juni geef ik een feest om te vieren dat ik klaar ben. Komen jij en John dan ook?
alinea
Dat zou ik heel erg leuk vinden! Het is gewoon bij mijn ouders thuis en jullie zijn vanaf 20:30 uur welkom. 1 witregel Hopelijk kunnen jullie op 10 juni, dan kunnen we lekker bijpraten! Tot dan!
slotalinea 2 witregels
Heel veel groetjes,
informele afsluiting – komma
Lieke
je naam
OEFENING 1
Wat is de goede volgorde? Zet een cijfer van 1 tot 7 achter elk onderdeel: 1 voor het eerste en 7 voor het laatste. Hee jongen, de groeten en tot gauw hè! Arno Ik ben vorige week teruggekomen uit Australië. (…) [kernalinea] Den Bosch, 12 januari 2010 Hee die Bertje, Lijkt me leuk om snel eens af te spreken! (…) [slotalinea] Hoe gaat het met jou? (…) [inleidende alinea]
OEFENING 2
Schrijf een briefje aan je jarige oma. Je kunt niet op haar verjaardag komen, omdat je rijexamen hebt die dag.
90
513447-513450_hst3.indd Sec1:90
22-01-2010 08:42:14
Hoofdstuk 3 Functionele vaardigheden 1F l A2
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
2 Hoe schrijf je een formele brief? Een formele brief is een brief die je schrijft naar iemand die je niet goed kent, bijvoorbeeld een bedrijf, school of gemeente. Je schrijft over zakelijke dingen. Een formele brief is bijvoorbeeld een sollicitatiebrief. Of een brief naar de sportschool om je abonnement op te zeggen. Of een brief naar de gemeente omdat je het niet eens bent met die nieuwe parkeerplaats. Of misschien moet je op je werk een brief naar een klant sturen. Begin een formele brief met ’Geachte meneer/mevrouw’ + achternaam. Eindig een formele brief met ‘Met vriendelijke groet,’ + jouw naam. Lieke van de Broek
je eigen adresgegevens
Straatnaam 11
eventueel ook de naam van het
1234 XY PLAATSNAAM
bedrijf waar je voor werkt, als je daarvoor schrijft 1 witregel
tel: 012-3456789
je eigen telefoonnummer en
fax: 098-7654321
e-mailadres
e-mail:
[email protected] 2 witregels
Naam van het bedrijf
gegevens van de persoon aan wie
Afdeling
je de brief schrijft
De heer drs. B.L. Maas
2 spaties tussen postcode en
Postbus 111
plaatsnaam
5555 AA PLAATSNAAM 2 witregels
Schiedam, 17 augustus 2009
plaats – komma - datum 1 witregel
Betreft: Reparatie fototoestel
onderwerp van je brief 2 witregels
Geachte heer Maas,
formele aanhef – komma 1 witregel
Vorige week heb ik een fotocamera gekocht bij de vestiging van uw bedrijf in
inleidende alinea
Schiedam. De camera is van het merk XXX, type XXX en kostte € XXX. 1 witregel
91
513447-513450_hst3.indd Sec1:91
22-01-2010 08:42:14
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
De camera is helaas nu al kapot. Ik ben teruggegaan naar de winkel, maar daar
alinea: wat is het probleem? Dit
konden ze me niet helpen.
kunnen ook meer alinea's zijn 1 witregel
Bij de telefonische klantenservice zeiden ze dat ik de camera naar u moest sturen met
alinea
een brief erbij. Ik hoop dat u me kunt helpen. Misschien kan de camera gerepareerd worden, of kunt u een nieuwe op laten sturen? 1 witregel Ik wacht uw reactie af en hoop dat ik mijn camera snel kan gebruiken.
slotalinea: wat verwacht je van de ander? 2 witregels
Met vriendelijke groet,
formele afsluiting – komma 1 witregel je handtekening Laat hier genoeg ruimte voor open (2 of 3 regels)
Lieke van de Broek
je naam
OEFENING 3
Wat is de goede volgorde? Zet een cijfer van 1 tot 11 achter elk onderdeel: 1 voor het eerste en 11 voor het laatste. Arno Sleutjes Ik hoop van u te horen (…) [slotalinea] Betreft: vacature 20Pz7 Grouw, 18 augustus 2009 In de Volkskrant van 15 augustus las ik (…) [inleidende alinea] Arno Sleutjes Heistraat 23 5481 CD GROUW De afgelopen jaren heb ik gewerkt als (…) [kernalinea’s] Balsdom BV Afdeling Personeelszaken Mevrouw A. G. F. Ramirez Postbus 1111 6030 AA ZUTPHEN Geachte mevrouw Ramirez, Met vriendelijke groet, tel: 065-4321987 e-mail:
[email protected]
OEFENING 4
Zet je het in een formele of in een informele brief? Zet een kruisje in de goede kolom.
1
U heeft onlangs van ons een brief ontvan
Formeel
Informeel
□
□
gen. 2
Bedankt voor je leuke kaart.
□
□
3
In reactie op uw brief van 3 januari …
□
□
4
Laat je even weten wat je ervan vindt?
□
□
5
Ik hoop spoedig van u te horen.
□
□
6
Naar aanleiding van uw brief …
□
□
92
513447-513450_hst3.indd Sec1:92
22-01-2010 08:42:14
Hoofdstuk 3 Functionele vaardigheden 1F l A2
7
Heb je mijn brief gekregen?
□
□
8
Graag ontvang ik van u een antwoord.
□
□
OEFENING 5
Zet je het in een formele of in een informele brief? Zet een kruisje in de goede kolom. Formeel
Informeel
1
Met vriendelijke groet,
□
□
2
Geachte mevrouw Albers,
□
□
3
Groetjes,
□
□
4
Lieve Ankie,
□
□
5
Vriendelijke groeten,
□
□
6
Doei,
□
□
7
Hoogachtend,
□
□
8
kus,
□
□
9
Hoi Ankie,
□
□
10 Geachte directie,
□
□
11 CU!
□
□
OEFENING 6
Je werkt op zaterdagen bij een supermarkt. Over drie maanden, op 18 september gaat je broer trouwen. Schrijf een formeel briefje aan de bedrijfsleider (dhr. Vermeulen) waarin je vrij vraagt.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
3 Hoe schrijf je een envelop? Een brief of een dubbele kaart verstuur je in een envelop. Die moet je natuurlijk goed schrijven. Schrijf het adres aan de rechterkant, ongeveer halverwege de envelop. Zorg dat je genoeg ruimte hebt om de hele naam op de regel te schrijven. Je schrijft: Naam en achternaam Straatnaam en huisnummer Postcode – 2 spaties – PLAATSNAAM 93
513447-513450_hst3.indd Sec1:93
22-01-2010 08:42:14
Hoofdstuk 4 Grammatica 2F I B1
513447-513450_hst4.indd Sec2:107
22-01-2010 08:43:55
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
4 Werkwoorden met voorzetsels – instappen, overstappen, uitstappen
Een voorzetsel is een woord waarmee je iets zegt over een plaats, tijd of reden. Het is vaak een kort woordje en je kunt het voor een zelfstandig naamwoord zetten. op het dak
Mijn ouders gaan morgen op vakantie.
met een pen
Ik heb met jouw baas gesproken.
bij de kapper
Lottes broertje slaapt vanavond bij zijn oma.
naast het gebouw
Zijn nieuwe auto staat naast die oldtimer.
in de kast
We hebben uren in de file gestaan.
OEFENING 8
Streep het foute voorzetsel door. 1 De baby moet onder / na een deken liggen. 2 De zon scheen tijdens / over het schoolplein. 3 Mirjam heeft een verrassing door / voor jou! 4 Na / Sinds de vakantie begint het zwaarste blok. 5 De planten zijn verlept door / over de zon. 6 Heb jij mijn sleutels naast / met die papieren gelegd? 7 Karim heeft zijn vriendin sinds / bij vorig weekend niet gezien. 8 In / Op mijn werk ben ik altijd serieus. 9 Natuurlijk kom ik graag op naast / jouw feest! 10 Wie kan die pan even uit / in de kast halen? Bij sommige werkwoorden zit er een voorzetsel aan het hele werkwoord vast, zoals bij opbellen, instappen en uitslapen. instappen
ik stap in
Wij stappen in de bus.
oplossen
ik los op
Jij lost de puzzel op.
Als je van zo'n werkwoord een voltooid deelwoord maakt, plak je het voltooid deelwoord achter het voorzetsel. meedoen
ik doe mee
ik deed mee
Jasper heeft meegedaan aan de sportdag.
afspreken
ik spreek af
ik sprak af
Wij hebben afgesproken morgen te gaan werken.
Let op: Soms blijft het voorzetsel aan het werkwoord vastzitten. ondertekenen
Ik onderteken het contract voor mijn nieuwe baan.
voorspellen
De leraar had al voorspeld dat iedereen de toets goed zou gaan maken.
Bij sommige werkwoorden gebruik je twee voorzetsels. afhangen van
Je cijfer hangt af van je beoordelingsgesprek.
toevoegen aan
Ik heb mijn e-mailadres toegevoegd aan de lijst.
aanpassen aan
Wij pasten onze kleding aan aan de lokale cultuur.
OEFENING 9
Vul het goede voorzetsel in. 1
Wesley heeft meegedaan
2
Melvin stapt over
3
Ik zie heel erg op
4
Kijk goed uit
5
Die leraar komt altijd op
de zeskamp. Eindhoven. die toets van morgen.
die strenge baas! de stille leerlingen.
112
513447-513450_hst4.indd Sec1:112
22-01-2010 08:43:56
Hoofdstuk 4 Grammatica 2F I B1
6
Jullie moeten nu ophouden
7
Mevrouw van Hout bereidt zich voor
een uur flink sporten.
8
De familie Schoenmakers denkt na
de vakantie.
9
Die arrogante man kijkt neer
10 Ik kan niet goed omgaan
praten!
iedereen die minder verdient dan hij. huilende kinderen.
OEFENING 10
Maak een goede zin. Zet het werkwoord in de goede vorm. 1
De ministers / uitstappen / de auto
2
Denise / afrekenen / de boodschappen
3
Zij / terugkomen / na een week
4
Ik / afmaken / de opdracht
5
We / overleggen / na school / over het werkstuk
6
Jullie / toevoegen / melk / aan het beslag
7
De komiek / nadoen / een bekend persoon
8
De leerlingen / doorgaan met / praten
9
Wij / aansteken / de kaarsjes.
De ministers stappen uit de auto.
10 Ik / inspreken / een boodschap / op het antwoordapparaat
OEFENING 11
Vul het voltooid deelwoord in. 1
(opschrijven )
Jullie hebben
2
(instappen)
Jesse is de trein
3
(aankomen)
Ik ben drie kilo
4
(meenemen)
Wij hebben brood
waar we moeten zijn. . . . 113
513447-513450_hst4.indd Sec1:113
22-01-2010 08:43:57
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
5
(nakijken)
De begeleider heeft het verslag op tijd
6
(uitgaan)
Jullie zijn gisterenavond
7
(uitbarsten)
Het kind is in tranen
8
(opgeven)
Wij hebben ons
9
(afsnijden)
Ik heb een stuk van de cake
10 (overschrijven)
Heb jij mijn aantekeningen al
. . .
voor het introductiekamp. . ?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
5 Zich wassen, zich aankleden Bij sommige werkwoorden moet je me, je, zich of ons gebruiken. Die woorden zet je na het werkwoord. zich wassen
Ik was me elke ochtend.
zich aankleden
Jij kleedt je netjes aan.
zich herinneren
Hüseyin herinnert zich de gebeurtenis.
zich bemoeien met
U bemoeit zich teveel met ons.
zich vergissen
Wij vergissen ons in de datum.
zich afvragen
Jullie vragen je af hoe die opgave moet.
zich haasten
De leerlingen haasten zich om op tijd te komen.
Bij een vraagzin komt me, je, zich of ons meteen na het onderwerp. zich vervelen
Verveelt meneer Binaissa zich tijdens de treinreis?
zich verspreken
Versprak ik me tijdens dat overleg?
OEFENING 12
Vul het goede woord in. Kies uit: me, je, zich en ons 1
Nienke verslikt
2
Zij gedragen
3
U ergert
4
Ik span
5
Hidde haast
6
Jullie vergissen
7
Het kind schaamt
8
Jij herinnert
9
Wij voelen
in haar broodje. heel volwassen. aan die herrie. in om alles te begrijpen. naar de trein. in de datum. voor zijn moeder. die jongen nog heel goed. nuttig bij dit bedrijf.
OEFENING 13
Waar moet het woord staan? Schrijf het op de goede plaats. 1
(je)
Hebben
2
(zich)
Helaas
jullie versprak
goed Mike
gedragen tijdens de vergadering? over de verrassing.
114
513447-513450_hst4.indd Sec1:114
22-01-2010 08:43:57
Hoofdstuk 5 spelling 2F I B1
513447-513450_hst5.indd Sec2:129
22-01-2010 08:45:10
Hoofdstuk 5 Spelling 2F I B1
2 Het bijvoeglijk naamwoord – gouden schoenen, zilveren munten Achter een bijvoeglijk naamwoord plak je normaal gesproken een -e, of het krijgt helemaal geen uitgang. een groot gebouw
het gebouw is groot
de lekkere hapjes
de hapjes zijn lekker
Als een bijvoeglijk naamwoord aangeeft van welk materiaal het zelfstandig naamwoord gemaakt is, komt er -en achter, in plaats van -e. de zijden jurk
de jurk is van zijde
het glazen raam
het raam is van glas
Let op: Bij sommige materialen komt er niks achter. Dit zijn materialen die niet recht uit de natuur komen, maar door mensen bewerkt zijn. de nylon jas
de jas is van nylon
het kunststof frame
het frame is van kunststof
OEFENING 17
Is het bijvoeglijk naamwoord een materiaal, en wat voor materiaal dan? Vul de goede vorm in. Geen
Natuurlijk
Kunstmatig
materiaal
materiaal
materiaal
ijzer
□
□
□
leuk
□
□
□
ijzeren slot de leuke kleding
1
goud
□
□
□
de
2
rood
□
□
□
een
3
plastic
□
□
□
de
tas
4
klein
□
□
□
het
lokaal
5
hout
□
□
□
een
kast
6
mooi
□
□
□
een
gedicht
7
vies
□
□
□
het
eten
8
aluminium
□
□
□
de
een
ketting auto
vliegtuigen
OEFENING 18
Vul de goede vorm van het bijvoeglijk naamwoord in. 1
Dit huis heeft een
2
Als het koud is, moet je maar een
3
Dat
4
Stop alle verhuisspullen maar in een
5
We hebben op vakantie in een
6
Een
7
Voor mijn verjaardag wil ik een
(steen) muur en een
(hout) deur.
(wol) das omdoen.
(leer) jasje van Aisha is supermooi. (karton) doos. (polyester) kano gevaren.
(katoen) shirt droogt niet zo snel. (zilver) ring.
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
139
513447-513450_hst5.indd Sec1:139
22-01-2010 08:45:12
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
3 Het werkwoord stam + t – jij werkt, jij zit, jij houdt Je gebruikt voor de ik-vorm de stam van het werkwoord. Bij de jij-vorm en de hij/zij/het/u-vorm plak je een -t achter de stam. Voor het meervoud (wij, jullie, zij) gebruik je het hele werkwoord. werken wonen
ik werk, zij werkt, de computer werkt, de arbeiders werken ik woon, u woont, Sofia woont, jullie wonen
Als de stam van het woord eindigt op een -t, dan hoef je er geen extra -t achter te zetten bij de jij-vorm en de hij/zij/het/u-vorm. Maar als de stam eindigt op een -d, dan zet je er wel een -t achter. zitten
stam: zit
houden
stam: houd
+t
=
zit
Jij zit vaak achter de computer!
=
houdt
Duncan houdt van auto’s.
OEFENING 19
Vul de goede werkwoordsvorm in. 1
(bieden)
De kopers
2
(laden)
Ik
3
(werken)
De loodgieter
4
(vechten)
Jullie
5
(rekenen)
Wij
6
(worden)
ij
7
(inschrijven)
Jullie
8
(raden)
De kandidaat
9
(afronden)
Ik
10 (weten)
veel geld voor dat huis. de spullen uit de auto. elke avond tot 10 uur. het zelf maar uit. op een goed punt. over twee weken al 21! je toch wel
in voor die cursus?
het goede woord.
mijn studie over een maand
Mijn begeleider
af .
wel dat ik bijna klaar ben.
OEFENING 20
Vul de goede werkwoordsvorm in. Als de persoonsvorm vóór jij staat, komt er geen -t achter. 1
(leren)
2
(bidden)
3
(worden)
4
(houden)
5
(groeten)
6
(redden)
Jij
het ook nooit! jij vier keer per dag? jij niet moe van zo weinig slaap?
Jij
zeker wel van strakke meubels! jij je collega’s elke keer als je binnenkomt?
Jij
het wel met die opdracht hè?
OEFENING 21
Vul de goede werkwoordsvorm in. 1
(studeren)
Jochem
elektrotechniek.
140
513447-513450_hst5.indd Sec1:140
22-01-2010 08:45:12
Hoofdstuk 5 Spelling 2F I B1
2
(laten)
U
ons veel te hard werken!
3
(worden)
4
(rijden)
5
(bloeden)
De wond
6
(wachten)
Ik
7
(antwoorden)
De leerling
8
(praten)
Wij
9
(worden)
Ik
jij de nieuwe aanvoerder van het team? ik te hard volgens jou?
10 (raden)
heel erg. op mijn beurt. dat hij het niet weet. over het project. boos op die luilak! de luisteraar het goede geluid?
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
’t kofschip De verleden tijd van veel werkwoorden maak je door -de, -den, -te of -ten achter de stam te plakken. werken wonen
ik werkte, jij werkte, wij werkten ik woonde, u woonde, jullie woonden
Maar wanneer gebruik je -de en -den, en wanneer -te en –ten? Daarvoor gebruik je de medeklinkers uit ‘t kofschip: T, K, F, S, CH en P. Als de laatste letter voor -en in het hele werkwoord een van deze medeklinkers is, dan wordt de verleden tijd stam + te of ten. Als de laatste letter een andere medeklinker is, dan gebruik je stam + de of den. gebruiken
=
gebruik
=
k zit in ‘t kofschip
=
ik gebruikte, jij gebruikte, wij gebruikten
vertellen
=
vertel
=
l zit niet in ‘t kofschip
=
ik vertelde, Murat vertelde, jullie vertelden
Bij woorden zoals verbazen en leven met de medeklinker z of v voor -en maak je de verleden tijd dus ook met -de of -den, want de z en de v zitten niet in ’t kofschip. De stam schrijf je wel met een s of een f. verbazen
=
verbaz
=
z zit niet in ’t kofschip
= ik verbaasde, jullie verbaasden
leven
=
lev
=
v zit niet in ’t kofschip
= jij leefde, zij leefden
Let op: Deze regel met ’t kofschip geldt ook voor woorden die uit een andere taal komen. deleten
=
delet
=
t zit in ’t kofschip
=
survivalen
=
survival
=
l zit niet in ’t kofschip
=
jij deletete, u deletete, wij deleteten ik survivalde, Sevgi survivalde, wij survivalden
Om te bepalen of het voltooid deelwoord van werkwoord eindigt op een -d of een -t, gebruik je dezelfde regel met ‘t kofschip. klappen
=
klap
=
p zit in ’t kofschip
=
ik heb geklapt, jullie hebben geklapt
antwoorden
=
antwoord
=
d zit niet in ‘t kofschip
=
jij hebt geantwoord, wij hebben geantwoord
Tip: Als je het voltooid deelwoord langer maakt, dan kun je horen of je een -t of een -d moet schrijven. gebruiken
de gebruikte auto
je hoort een -t, dus is het gebruikt
vertellen
het vertelde verhaal
je hoort een -d, dus is het verteld
141
513447-513450_hst5.indd Sec1:141
22-01-2010 08:45:12
Hoofdstuk 6 Functionele vaardigheden 2F I B1
513447-513450_hst6.indd Sec2:147
22-01-2010 08:47:10
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
4 Feiten en meningen In teksten worden dingen gezegd die je misschien nog niet wist. Maar hoe weet je nou of je die dingen moet geloven?
Feiten Feiten zijn echt waar. Je kunt ze controleren door op te zoeken of het echt zo is. Elstar-appels: deze week maar € 0,99 per kilo! Het regent. Ze woont in Capelle aan de IJssel.
Meningen Een mening is wat je vindt van iets of iemand. Meningen kun je niet controleren. Elstar-appels zijn lekkerder dan Jonagold. →Dat vind jij, maar iemand anders vindt Jonagold misschien wel lekkerder. Het is geweldig weer! →Dat vind jij, maar iemand anders vindt 30 graden misschien wel veel te warm, en boeren willen misschien wel dat het weer eens gaat regenen. Zij is niet aardig. →Dat vind jij, maar iemand anders vindt haar misschien wel heel erg aardig. Mensen geven heel vaak hun mening. Bijvoorbeeld mensen in de politiek. Schrijvers kunnen ook hun mening geven. Bijvoorbeeld in een column of in een ingezonden brief in de krant. Niet alles wat mensen zeggen zijn feiten, ook al doen ze alsof dat wel zo is! OEFENING 16
Is de zin een feit of een mening? Feit
Mening
1
Die politicus zit in de Tweede Kamer.
□
□
2
Ik vind die auto helemaal niet duur.
□
□
3
Zwemmen in een zwembad is minder leuk dan zwemmen in een
□
□
meer. 4
Die toets was supermakkelijk!
□
□
5
Mijn lievelingsboek heeft 135 pagina’s.
□
□
6
De beste vriend van David heet Finn.
□
□
7
Vijf kilo is heel zwaar!
□
□
8
Die winkel gaat om zes uur dicht.
□
□
OEFENING 17
Zijn de teksten hierna feiten of meningen? 1 Tekst bron 18 ‘Stier spiest organisator gevechten’: □ feit □ mening 2 Tekst bron 19 over Harry Potter: □ feit □ mening 3 Tekst bron 20 over een hotelcomplex: □ feit □ mening 4 Tekst bron 21 over Parijs: □ feit □ mening 5 Tekst bron 22 ‘Nederlands onderwijsniveau hoger dan EU-gemiddelde’: □ feit □ mening 166
513447-513450_hst6.indd Sec1:166
22-01-2010 08:47:12
Hoofdstuk 6 Functionele vaardigheden 2F I B1
bron 18
Stier spiest organisator gevechten CARCASSONNE - Een organisator van stierengevechten in de Zuid-Franse stad Carcassonne is zondag ernstig gewond geraakt, toen een jonge stier hem in de veiligheidsring rond de arena aanviel. De 55-jarige Christian Baile raakte gewond in zijn borst en maag en ligt in zorgwekkende toestand op de afdeling Intensieve Zorg van het ziekenhuis van Carcassonne. Baile werd aangevallen tijdens de zogeheten 'novillada', een serie gevechten waarbij de toreros het gevecht aangaan met jonge stieren. Veiligheidsring De tweede stier van die dag, een grijs exemplaar van het ras Miura dat bekendstaat om zijn agressieve aard, sprong de veiligheidsring in en landde op de organisator. Nadat het dier verdreven was, slaagde het erin terug te springen, waarbij er voor Baile opnieuw geen ontsnappen mogelijk was.
bron 19 Harry Potter and the Half-Blood Prince bevat nauwelijks echte actiescènes, ondanks de terugkeer van ‘quidditch’. De sport dient dan ook niet als spektakel maar als karakterontwikkeling van met name Ron en Hermione en als startpunt van hun romantische gevoelens. Het zijn de onderlinge relaties en de dreigende opbouw naar de echte climax in deel zeven en acht waar het om gaat in deze film. Het had echter allemaal wat strakker in elkaar kunnen zitten. De film gaat wat gebukt onder een aantal losse eindjes, maar ondanks de lengte van tweeënhalf uur en het niet zo hoge tempo verveelt de film geen moment. Gelukkig maar dat de fans die met de boeken en films opgroeiden inmiddels oud genoeg zijn, want de film is zo nu en dan behoorlijk spannend en valt nauwelijks meer een kinderfilm te noemen. Het is een van de betere uit de reeks, met een boeiend verhaal, ruime aandacht voor de ontplooiing van de personages, een fantastisch uiterlijk en een lekker duistere sfeer.
bron 20 Algemene indruk: 10 Ligging: 10 Service: 10 Eten: 10 Kamers: 10 Kindvriendelijkheid: 6 Prijs/kwaliteit: 10 (gem. 9.4 ) Een fantastisch oord! Een schitterend complex, rust en vriendelijkheid! Fulya, de eigenaresse is een schat van een mens! Zij is zeer behulpzaam en vriendelijk! Wij gaan volgend jaar weer!
bron 21 Parijs (Frans: Paris) is de hoofdstad en regeringszetel van Frankrijk. Met 2,15 miljoen inwoners in de gemeente Parijs zelf en ruim 11 miljoen in het hele stedelijke gebied, met inbegrip van de banlieus (voorsteden) en de forenzensteden daaromheen, is het de grootste stad van Frankrijk en na Londen de grootste stad van West-Europa. Parijs heeft als bijnaam ‘de Lichtstad’ (Frans: La ville lumière). Parijs wordt naast Londen, New York en Tokio beschouwd als een van de vier grote wereldsteden. In Europa en in de wereld is Parijs daarnaast altijd een centrum van cultuur geweest. De stad wordt in tweeën gedeeld door de rivier de Seine. Parijs is gesticht op het Île de la Cité, maar is inmiddels zo groot geworden dat de stad een gebied van zeven heuvels beslaat. In dit gebied lagen vroeger aparte dorpen, die nu een onderdeel van Parijs zijn. Bron: www.nl.wikipedia.org
167
513447-513450_hst6.indd Sec1:167
22-01-2010 08:47:12
Trefwoorden
Leerwerkboek Nederlands A aanhalingstekens 125, 144 aanhef 183 aanspreekvorm 204 aanspreken 183 aantekeningen maken 200 aanwijswoorden + voorzetsel 31 aanwijswoorden, dit, dat, deze, die 31 aanwijzen, dit, dat, deze, die 31 achternaam 183 adressering 93, 94, 183 afbreekteken 47 afkorting 63, 87, 88 alfabetische volgorde 40, 80 alinea 68, 76, 148 apostrof 145
B bedanken 98 beïnvloeden, tekstdoel 72 betrekkelijk voornaamwoord 119 bevel 64, 119 bezit, van 29 bezit, verwijzen naar 28 bijlage 186 bijvoeglijk naamwoord 22, 57, 139 bijvoeglijk naamwoord, overtreffende trap 23 bijvoeglijk naamwoord, vergelijkende trap 23 bijvoeglijk naamwoord, vervoeging 23 bijzaak 152 bijzin 35, 122 boodschap 100 brief 98 brief, formeel 90 brief, informeel 90
C cirkeldiagram 197, 199 communicatie, non-verbale 100 conclusie, signaalwoord 162 condoleren 98 curriculum vitae (cv) 177, 180
D daar, voorzetsel aanwijswoord 32 dat, aanwijswoord 31 dat, betrekkelijk voornaamwoord 119 de, lidwoord 19 deelonderwerp 68, 149, 205 de-woorden 20, 119 deze, aanwijswoord 31 dia 105 diagram 197 dichtbij, aanwijswoord 31 die, aanwijswoord 31 die, betrekkelijk voornaamwoord 119 directe rede 125, 143 dit, aanwijswoord 31 doel, signaalwoord 153, 161 doel, van tekst 72 dubbele aanhalingstekens 144 dubbele klinker 132 dubbele medeklinker 132 dubbele punt 143
E een, lidwoord 19 e-mail 95, 98
e-mail, formeel 95 e-mail, informeel 95 emoticon 88 enkele aanhalingstekens 144 enkele klinker 131 enkele medeklinker 132 enkelvoud, persoonsvorm 31 enkelvoud, verwijzen naar 31 enkelvoud, werkwoord 8, 52 enkelvoud, zelfstandig naamwoord 19 envelop schrijven 93 evalueren gesprek 203
F feit 166 feliciteren 98 formeel spreken 204 formeel taalgebruik 102 formele brief 90, 183 formele e-mail 95 formulier invullen 96
G gesloten lettergreep 131 grafiek 87, 170, 196 grafische informatie 195
H hand-out 105 hebben 13, 14 hele werkwoord 8, 106, 140 het, lidwoord 19 het-woorden 20, 119 hier, voorzetsel aanwijswoord 32 hoofdgedachte 73, 151 hoofdletter 63 hoofdstuk 84 hoofdwerkwoord 106 hoofdzaak 152 hoofdzin 35, 122 hoofdzin, woordvolgorde 35 hulpwerkwoord 106
I icoon 87 ik-vorm, stam 52 indirecte rede 126 informatie zoeken 80, 168 informeel spreken 204 informeel taalgebruik 102 informele brief 90 informele e-mail 95 informeren, tekstdoel 72 inhoudsopgave 83 inhoudsopgave, rapport 186 inleiding, presentatie 104, 205 inleiding, rapport 186 inleiding, samenvatting 201 inleiding, tekst 76, 148 inleiding, verslag 97 instructies geven, tekstdoel 72
K kaart 94, 98 kern, presentatie 104, 205 kern, rapport 186 kern, samenvatting 201 kern, tekst 76, 148 kern, verslag 97 klank 40, 58
kleine letter 63 klemtoon 135 klinker 42 kofschip, ‘t 141 kolom, tabel 195 komma 143 korte klank 40 korte klinker 131 korte zin 35
L lange klank 40 lange klinker 131 lange zin 35 leesstrategie 155 leestekens 63, 143 letter 40, 58 lettergreep 45, 47, 131 lidwoord 19, 21 lijn, grafiek 196 literatuurlijst 186
M maar, signaalwoord 79 medeklinker 42 meervoud, persoonsvorm 8 meervoud, verwijzen naar 8 meervoud, werkwoord 8, 52 meervoud, zelfstandig naamwoord 21, 49 memo 184 mening 166 morgens, ‘s 145
N naam, hoofdletter 63 nachts, ‘s 145 nauwkeurig lezen 155 non-verbale communicatie 100 numerieke volgorde 84
O omdat 35 omdat, signaalwoord 79 omschrijving 143 onderwerp 10, 68, 73, 151 onderwerp, thema 151 onderwerp, woordvolgorde 35, 123 onregelmatig voltooid deelwoord 115 onregelmatig werkwoord, worden 115 onregelmatig werkwoord, zullen 115 onregelmatige werkwoorden, enkelvoud 54, 107 onregelmatige werkwoorden, meervoud 54, 107 onregelmatige werkwoorden, verleden tijd 16, 54, 111 onregelmatige werkwoorden, voltooide tijd 16, 55, 111 oorzaak en gevolg, signaalwoord 161 opbouw tekst 76 open lettergreep 131 open sollicitatie 170 opsomming 143 opsomming, signaalwoord 79, 162 overtreffende trap 24
P paragraaf 84 personen, woorden voor 26 persoon, verwijzen naar 26
209
513447-513450_nawerk.indd Sec1:209
22-01-2010 08:50:53
Taalblokken Nederlands
persoonsvorm 10, 35, 52, 123 pictogram 88 plaats in de tekst, signaalwoord 162 plaats, woordvolgorde 33, 123 PowerPoint 105 PowerPointpresentatie 105, 205 presentatie 104, 205 publiek aanspreken 204 punt 63
R rapport 185 reden, signaalwoord 79, 161 referentie 177 regel, afbreekteken 47 register 81 rij, tabel 195
S samenstelling 137 samenvatting, rapport 187, 201 schema 85, 168 schuingedrukt 144 scriptie 185 signaalwoord 79, 161, 201 slide 105 slot, presentatie 104, 205 slot, samenvatting 201 slot, tekst 76, 148 slot, verslag 97 sollicitatiebrief 170 sollicitatieformulier 180 solliciteren 177 spelling 84 spreekplan 104, 205 spreken, formeel 205 spreken, informeel 205 staafdiagram 86, 168, 197 stam, ik-vorm 50, 140 stam, voltooid deelwoord 55 stam, werkwoord 52 stoffelijk bijvoeglijk naamwoord 139 strategieën 155 streepje, afbreekteken 47 studerend lezen 155 symbool 87
T tabel 85, 168, 195 tegenstelling, signaalwoord 79, 162 tegenwoordige tijd, persoonsvorm 8 tekst 68, 72, 148 telefoonnotitie 185 thema, onderwerp 151 tijd, signaalwoord 79, 161 tijd, woordvolgorde 33, 123, 124 titel 68 titelblad 185 toelichting 143 toelichting, signaalwoord 162 toen, signaalwoord 79 trefwoord 81, 200 tussenkopje 68 tweeklank 44
U uitnodigen 98 uitroep 64 uitroepteken 64
verkennend lezen 155 verklaring 143 verkleinwoord, zelfstandig naamwoord 21 verkleinwoord, zelfstandig naamwoord 136 verleden tijd, onregelmatig werkwoord 16, 54 verleden tijd, regelmatig werkwoord 16, 52 verleden tijd, werken 16 verleden tijd, werkwoord 16, 53 verleden tijd, wonen 16 verleden tijd, worden 115 verleden tijd, zullen 116 vermaken, tekstdoel 72 verslag 97 vervoeging, bijvoeglijk naamwoord 23 verwijswoorden 29 verwijzen naar bezit 30 verwijzen naar dingen en zaken 30 verwijzen naar enkelvoud 30 verwijzen naar meervoud 30 verwijzen naar persoon 29 voegwoord 122 voltooid deelwoord 14, 55, 106, 112 voltooid deelwoord, onregelmatig 109, 115 voltooid deelwoord, stam 53 voltooide tijd, hebben 14 voltooide tijd, onregelmatige werkwoorden 109, 115 voltooide tijd, werken 14 voltooide tijd, werkwoord 14 voltooide tijd, wonen 14 voltooide tijd, worden 115 voltooide tijd, zijn 14 voorbereiden gesprek 203 voorwaarde, signaalwoord 161 voorzetsel 18, 32, 112, 119, 120 voorzetsel, werkwoord 112 vormen, van werkwoord 8, 13 vraag 34, 117 vraagteken 64 vraagzin 34
werkwoorden met be-, ont-, ver-, her-, er- en ge- 111 wie, betrekkelijk voornaamwoord 119 wonen, voltooide tijd 14 woorden, schrijven en zeggen 60 woorden, uitspraak 60 woordenboek 84 woordvolgorde 33, 34, 35, 123 woordvolgorde, vraag met vraagwoord 33 woordvolgorde, vraag zonder vraagwoord 33 woordvolgorde, zin 33 worden 115 Z zelfstandig naamwoord 19, 20 zelfstandig naamwoord, enkelvoud 19, 130 zelfstandig naamwoord, meervoud 19, 49, 130 zelfstandig naamwoord, verkleinwoord 19 zich, wederkerend voornaamwoord 114 zijn 13, 14, 33 zin, hoofdletter 63 zin, hulpwerkwoord 106 zin, korte 35 zin, lange 35 zin, woordvolgorde 35 zoekend lezen 155 zullen 115 zullen, vraag 116 zullen, wens 116
W waar, betrekkelijk voornaamwoord 120 wat, betrekkelijk voornaamwoord 119 wederkerend voornaamwoord 114 wederkerend werkwoord 114 werken, tegenwoordige tijd 8 werken, voltooide tijd 14 werkwoord met voorzetsel 18 werkwoord, dansen 8 werkwoord, drinken 8 werkwoord, enkelvoud 8 werkwoord, hebben 14 werkwoord, hele 12, 50, 52, 108 werkwoord, meervoud 8 werkwoord, onregelmatig 16 werkwoord, stam 140 werkwoord, verleden tijd 16 werkwoord, voltooide tijd 14 werkwoord, vormen 8 werkwoord, wat is het 8 werkwoord, werken 8, 50 werkwoord, worden 115 werkwoord, zijn 14 werkwoord, zullen 115 werkwoordelijk gezegde 106
V vacature 170 ver weg, aanwijswoord 31 verbanden in de tekst 161 vergelijkende trap 24
210
513447-513450_nawerk.indd Sec2:210
22-01-2010 08:50:53
Taalblokken Leerwerkboek Nederlands
bron 22
Nederlands onderwijsniveau hoger dan EU-gemiddelde Het onderwijsniveau van de Nederlandse bevolking ligt boven het gemiddelde van de EU. In 2007 had 31% van de 25- tot 64-jarigen in Nederland een diploma in het hoger onderwijs behaald, tegen bijna 25% gemiddeld voor de EU. Het aandeel hogeropgeleiden loopt in de ons omringende landen uiteen van 24% in Duitsland en 27% in Frankrijk tot 32% in het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Traditioneel doen de Scandinavische landen het wat betreft onderwijsniveau goed, waarbij Finland met 36% het hoogste aandeel hogeropgeleiden kent. Ook in een aantal landen dat sinds 2004 is toegetreden tot de EU is de bevolking relatief hoog opgeleid. In Estland en Litouwen was respectievelijk 33% en 29% van de 25- tot 64-jarigen hoogopgeleid. Bron: www.cbs.nl
▶ WIL JE VERDER OEFENEN? ga dan naar de theorielessen op de website van Taalblokken 2
5 Informatie zoeken Schema Informatie staat niet alleen in teksten, maar ook in schema’s, tabellen en grafieken. Als je bijvoorbeeld een vliegticket wilt boeken, kijk je in een schema. Hierin vind je de dagen waarop je vliegt, waar je vertrekt en waar je naartoe gaat, het vluchtnummer en de tijden. bron 23
datum
van
naar
vluchtnr.
vertr.
aank.
Do 8 Apr
Amsterdam
Frankfurt
LH4689
07:15 >
08:25
Do 8 Apr
Frankfurt
Istanboel
LH3340
09:15 >
13:00
Do 15 Apr
Istanboel
Zurich
LX1801
14:20 >
08:25
Do 15 Apr
Zurich
Amsterdam
LX734
07:15 >
19:00
OEFENING 18
Bekijk in bron 24 het schema over het weer van de komende week en beantwoord de vragen. 1
Wat is de windkracht komende maandag?
2
Hoeveel millimeter (mm) regen gaat er vrijdag vallen?
3
Hoe warm wordt het zondagmiddag?
4
Wat wordt de dag met de meeste zon?
5
Op welke dag is de kans dat het gaat regenen het kleinst?
6
Wat wordt de dag met de koudste middag?
7
Op welke dagen kan het ’s nachts kouder worden dan 12 graden?
8
Op welke dagen waait de wind met een kracht van 4 Beaufort (bft)?
168
513447-513450_hst6.indd Sec1:168
12-04-2010 09:08:52
Taal blokken
Taal blokken
Leerwerkboek Nederlands
Taal blokken Leerwerkboek Nederlands In dit Leerwerkboek staan uitleg en oefeningen bij Taalblokken 2. De inhoud van het Leerwerkboek is gebaseerd op het Referentiekader taal en het Raamwerk Nederlands voor het (v)mbo. In het Leerwerkboek komen per niveau (1F l A2 en 2F l B1) de volgende onderdelen aan bod: • Grammatica. Wat zijn de regels? • Spelling. Hoe schrijf je dat? • Functionele theorie. Hoe doe je dat?
Taalblokken 2 bestaat uit: • De website, met blokken, toetsen en theorie (uitleg
1F | A2
Taalblokken Precies leren wat je nodig hebt.
2F | B1
en oefeningen) • Taalwijzers voor Nederlands, Engels en Duits met theorie • Leerwerkboeken voor Nederlands, Engels en Duits met theorie (uitleg en oefeningen)
ISBN 978 90 345 6713 0
Auteur Miekske van der Sman Eindredactie Dorine de Kruyf
513447_OM.indd 1
513447
Leerwerkboek Nederlands 25-1-10 15:07:12