Voortgezet onderwijs Klas 1 en 2 vmbo en havo/vwo Niveau 1F en 2F
Docentenhandleiding
Willemien Tak-Stoop
INHOUDSOPGAVE 1 Trainer Basisvaardigheden Spelling in het kort
blz. 3
2 Trainer Basisvaardigheden Spelling en Over de drempels
blz. 5
3 Didactiek Trainer Basisvaardigheden Spelling
blz. 7
4 Inhoud Trainer Basisvaardigheden Spelling
blz. 11
5 Planning en organisatie
blz. 12
6 Lestips en verantwoording
blz. 14
7 Begrippenlijst niveau 1F/2F
blz. 44
8 Antwoorden oefenboek
blz. 51
© 2010 Noordhoff Uitgevers
2
1 Trainer Basisvaardigheden Spelling in het kort Waarom Trainer Basisvaardigheden Spelling? In 2008 verscheen het rapport Over de drempels met taal en rekenen van de Expertgroep, waarin gepleit wordt voor meer aandacht in het onderwijs voor de basisvaardigheden taal en rekenen. De Expertgroep werd door de overheid ingesteld om onderzoek te doen naar vermeende achterstanden in het voortgezet onderwijs op het gebied van taal en rekenen. Het rapport stelt vast dat leerlingen in het voortgezet onderwijs, maar ook in vervolgopleidingen veel moeite (blijven) houden met rekenen, lezen en taalvaardigheid. Eén van de onderdelen waar volgens het rapport slecht op wordt gescoord, is de spelling van de Nederlandse taal. De Trainer Basisvaardigheden Spelling is ontwikkeld naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport Over de drempels met taal en rekenen. De Trainer Basisvaardigheden Spelling (vanaf nu Trainer) biedt de leerling de mogelijkheid zijn spellingvaardigheid te diagnosticeren en te verbeteren op de punten waar dat nodig is. Daarnaast biedt de Trainer de mogelijkheid de spellingvaardigheid te onderhouden. Het rapport Over de drempels met taal en rekenen is uitgangspunt geweest bij de ontwikkeling van de Trainer. In het onderdeel 2 Trainer Basisvaardigheden Spelling en Over de drempels leest u meer over de bevindingen van de Expertgroep. Wat is de Trainer Basisvaardigheden Spelling? Digitale Trainer De Trainer bestaat uit de digitale Trainer, een oefenboek, een leerlingvolgsysteem en een digitale docentenhandleiding. De digitale Trainer is de kern van de methode, waar de leerling zelfstandig mee kan werken. Hierin staat alle theorie, die ondersteund wordt door audio en animaties. De leerling kan op verschillende manieren met de Trainer werken. 1. De leerling maakt de diagnostische test (de Conditietest) en wordt van daaruit verwezen naar onderdelen waarop hij onvoldoende heeft gescoord. 2. De leerling werkt systematisch het hele pakket door of slechts een onderdeel, dat hij onvoldoende beheerst. De leerling werkt in vier fasen (Training 1,2 en 3 en de Wedstrijd) aan de verbetering van zijn spellingvaardigheid: remediërende fase, oefenen, oefenen/inslijpen en oefeningen voor het hogere niveau. Om zijn vaardigheid te onderhouden kan de leerling putten uit ruim 3000 unieke opdrachtzinnen en –woorden. De Trainer heeft een leerlingvolgsysteem waardoor u de vorderingen van de leerling kunt volgen. Oefenboek Het oefenboek is vooral bedoeld om het oefenen met de Trainer klassikaal in te leiden. De uitleg van de theorie komt overeen met de theorie in digitale Trainer. Het verdient echter de voorkeur dat u als docent klassikale uitleg geeft met de theorie uit de digitale Trainer. Vervolgens staan er van Training 1 en 2 enkele voorbeeldopdrachten in het oefenboek. Na de uitleg van de theorie kunt u uw leerlingen die voorbeeldopdrachten laten maken om te zien of er nog vragen zijn die het zelfstandig doorlopen van de digitale Trainer in de weg zouden kunnen staan. Mochten er geen vragen meer zijn dan gaat de leerling naar de © 2010 Noordhoff Uitgevers
3
digitale Trainer waar hij in verschillende fasen (Training 1, 2 en 3 en de Wedstrijd) kan oefenen met ruim 2500 unieke opdrachtzinnen en –woorden. Digitale docentenhandleiding Naast een verantwoording en de achtergronden van de Trainer vindt u in de docentenhandleiding bij alle onderdelen uitgebreide didactische toelichting en tips. Er is een begrippenlijst, waarin waar relevant de verschillende benamingen van het basisonderwijs en voortgezet onderwijs zijn opgenomen. Verder staan achterin de antwoorden van de opdrachten van het oefenboek. Overzicht arrangement In de digitale Trainer vindt u: • diagnostische toetsen (Conditietest) • alle theorie, ondersteund door audio en animaties • oefeningen in vier fasen ( 3 Trainingen en de afsluitende Wedstrijd) • uitleg bij de moeilijke begrippen • leerlingvolgsysteem In het oefenboek vindt u: • alle theorie • voorbeeldopdrachten bij alle theorie • uitgebreide begrippenlijst In de digitale docentenhandleiding vindt u: • verantwoording • didactische toelichting en tips bij alle onderdelen • planning en organisatie • begrippenlijst + verschil benaming basisonderwijs - voortgezet onderwijs • antwoorden opdrachten oefenboek
© 2010 Noordhoff Uitgevers
4
2 Trainer Basisvaardigheden Spelling en Over de drempels Referentieniveaus In het rapport Over de drempels met taal en rekenen wordt de schoolloopbaan van leerlingen verdeeld in referentieniveaus. Er zijn in totaal vier referentieniveaus die in elkaar overlopen. De overgang van een niveau naar het volgende niveau, wordt een drempel genoemd. De indeling van referentieniveaus is als volgt: 1F : eind primair onderwijs 2F : eind vmbo 3F : eind mbo-4 en havo 4F : eind vwo Een leerling in groep 8 van het basisonderwijs zit idealiter op niveau 1F, het fundamentele niveau van deze leerling. Over de drempels stelt dat leerlingen steeds gestimuleerd moeten worden op een niveau hoger te komen, het streefniveau. De drempel naar dat hogere niveau is S. Voor een leerling uit groep 8 van het basisonderwijs is 2F het streefniveau. In schema: Referentieniveau 1 2 3 4
1F eind primair onderwijs 1S drempel
2F eind vmbo 2S drempel
3F eind mbo-4 en havo 3S drempel
4F eind vwo 4S drempel
hbo / wo
In Over de drempels wordt elk niveau verbonden met bepaalde kennis en spellingvaardigheden. Alle stof in de Trainer is gebaseerd op de referentieniveaus uit Over de drempels. Dat betekent dat een leerling, die de Trainer op alle onderdelen succesvol heeft afgerond en zijn spellingvaardigheid onderhoudt, de spelling beheerst op de niveaus 1F/2F. Ook het streefniveau 2F is opgenomen in de Trainer. De leerling oefent de spelling in geïsoleerde oefeningen; elk onderdeel wordt apart geoefend. Zodra binnen één categorie (bijvoorbeeld de persoonsvorm) alle onderdelen succesvol zijn afgerond, heeft de leerling toegang tot een oefening waarin de verschillende onderdelen door elkaar worden bevraagd. In het voorbeeld van de categorie de persoonsvorm worden de persoonsvorm tegenwoordige tijd en verleden tijd dan door elkaar bevraagd. Deze oefenvorm waarin de verschillende onderdelen door elkaar worden bevraagd - de Wedstrijd - is de drempel 2S naar niveau 2F. In de Trainer worden de niveaus 1F en 2F samen in één product aangeboden. De belangrijkste redenen daarvoor zijn: • De niveaus 1F en 2F liggen dicht bij elkaar. De scheidslijn tussen deze niveaus is niet altijd scherp, waardoor het soms moeilijk is een keuze voor 1F of 2F te maken. • Een van de sterke aanbevelingen van het rapport Over de drempels is, dat leerlingen gestimuleerd moeten worden om een hoger niveau te bereiken. Daarvoor is het noodzakelijk dat het naast hogere niveau dan ook wordt aangeboden.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
5
Doorlopende leerlijnen Een andere aanbeveling die Over de drempels doet, is het garanderen van doorlopende leerlijnen binnen het onderwijsstelsel. Doorlopende leerlijnen moeten zorgen voor een naadloze aansluiting tussen de verschillende onderwijssectoren, zodat de leerling altijd makkelijk kan overstappen. In de Trainer is rekening gehouden met die doorlopende leerlijnen. Er is nadrukkelijk gekeken naar het niveau groep 7/8 in het basisonderwijs en naar de benaming van de begrippen en de uitleg van de theorie in het basisonderwijs. In de Trainer wordt, waar relevant, zowel de benaming opgenomen die gebruikt wordt in het basisonderwijs als gebruikt worden in het voortgezet onderwijs. De uitleg van de theorie is zo, dat zowel de leerling die net van de basisschool komt als de leerling in de volgende jaren van het voortgezet onderwijs de theorie begrijpt. Sommige begrippen hebben op de basisschool een andere benaming dan op het voortgezet onderwijs. In een uitgebreide begrippenlijst staan alle begrippen en daar waar relevant is ook de benaming uit het basisonderwijs opgenomen. U vindt de begrippenlijst in deze docentenhandleiding en in het oefenboek. Uiteraard zijn de begrippen ook opgenomen in de theorieschermen van de Trainer.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
6
3 Didactiek Trainer Basisvaardigheden Spelling 1 Digitale Trainer Met de Trainer werkt de leerling zelfstandig aan zijn spellingvaardigheid. Dit gebeurt in fasen: - diagnosticeren (de Conditietest) - theorie (ondersteund met audio en animaties) - remediëren - oefenen/inslijpen - onderhouden Diagnosticeren: de Conditietest De leerling kan bij het starten van de Trainer een Conditietest doen. Hiermee wordt de spellingvaardigheid van de leerling in kaart gebracht. Op basis van de score op de Conditietest kan de leerling zien welke onderdelen hij onvoldoende beheerst en welke onderdelen hij dus zal moeten oefenen. De spelling in de Trainer is onderverdeeld in zes categorieën. Binnen die categorieën zijn subcategorieën. De Conditietest wordt op het niveau van de categorie afgenomen. Kijk voor een uitgebreid inhoudsoverzicht op p. 11 van deze handleiding. De opdrachtzinnen en -woorden die de leerling tegenkomt in de Conditietests, zijn van hetzelfde niveau als die hij tegenkomt in de Trainingen (oefeningen). Ook de hoeveelheid woorden en zinnen is zodanig dat een representatief beeld ontstaat van de spellingvaardigheid van de leerling op het betreffende onderdeel. Tip: U zou als afsluiting van het jaar of als eindtoets uw leerlingen de Conditietest nog eens kunnen laten maken om te kijken of de leerling zijn spellingvaardigheid heeft verbeterd. De onderdelen in de diverse Conditietests worden verschillend genormeerd, omdat sommige onderdelen zwaarder wegen dan andere onderdelen. Op de volgende pagina ziet u in schema per Conditietest de hoeveelheid opdrachten en de norm.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
7
Categorie
Subcategorie
Werkwoordspelling
Voorbereiding Persoonsvorm Werkwoordsvormen die geen persoonsvormen zijn Luisterwoorden Voorbereiding Luisterwoorden Lange en korte Voorbereiding klinkerregel Lange en korte klinkerregel Samengestelde Verlengingsregel woorden Aaneenschrijven Verkleinwoorden Inprentwoorden Inprentwoorden uit het Nederlands Inprentwoorden uit een andere taal Hoofdletters, Hoofdletters leestekens en Leestekens Andere woordtekens Andere woordtekens
Aantal zinnen / norm 16 / 12 24 / 18 20 / 15 12 / 8 8/6 4/3 8/6 8/6 20 / 15 4/3 8/6 8/6 8/6 12 / 8 16 / 12
Theorie De drie Trainingen (oefenfasen) worden steeds voorafgegaan door een theoriescherm, waarin ondersteund door audio en animaties, de theorie wordt uitgelegd. Daar waar mogelijk wordt de theorie in stappenplannen aangeboden. De vaste volgorde van de te nemen stappen biedt de leerling houvast bij het aanleren van de spellingregels. Het werken met algoritmes heeft het voordeel dat, wanneer de stappen goed gevolgd worden, het met zekerheid tot het juiste antwoord leidt. Remediëren en oefenen/inslijpen: de Trainingen en de Wedstrijd In het rapport Over de drempels wordt opgemerkt dat leerlingen in het basisonderwijs de spellingregel op zeker moment weliswaar krijgen aangeboden, maar dat die regel vervolgens nauwelijks meer aandacht krijgt. De leerlingen maken daarna af en toe nog eens een oefening over dat betreffende spellingsitem, maar daar blijft het vaak bij. De spellingregel zakt daardoor bij veel leerlingen weg, waardoor steeds opnieuw dezelfde spellingfouten worden gemaakt. In de Trainer is om die reden een remediërende fase ingebouwd, waarin de leerling zich de spellingregel (opnieuw) eigen maakt. Nadat de Conditietest is gemaakt, gaat de leerling aan de slag met de oefeningen bij de onderdelen waarop slecht is gescoord. Deze oefeningen heten Trainingen. Er wordt in de Trainer in drie fasen geoefend: Training 1, 2 en 3. Training 1: remediërende fase Na het theoriescherm volgt Training 1. In Training 1 doorloopt de leerling verplicht alle stappen van het stappenplan van de betreffende spellingregel, voordat hij of zij het antwoord kan geven. Het is dus niet mogelijk om direct antwoord te geven. Niet alleen bij Training 1, maar bij alle Trainingen kan de leerling de theorie op ieder moment raadplegen. Soms wordt bij stappen die de leerling moet zetten vóórdat hij het antwoord kan geven, een
© 2010 Noordhoff Uitgevers
8
tip aangeboden. Deze hulpmiddelen zorgen voor een hoge slagingskans, wat motiverend werkt voor leerling. Als de leerling een fout antwoord geeft, dan krijgt hij feedback. Maakt de leerling een fout in één van de (tussen)stappen, dan verschijnt een rode kaart achter het antwoord. De leerling kan pas verder als hij zijn fout heeft verbeterd. Heeft de leerling een fout (eind)antwoord gegeven, dan worden de letters waar de fout zit rood onderstreept. Dit stelt de leerling in de gelegenheid zelf de fout te herstellen. Hij kan dan de eerdere stappen nog eens na gaan, om te kijken waar de fout precies zit. Deze manier van feedback verdient de voorkeur boven de 'gangbare' manier, waarbij direct het juiste antwoord wordt gegeven, omdat de leerling zich bewust moet worden (zelf moet nadenken) over de gemaakte fout en het geven van het juiste antwoord. De behaalde score wordt rechts bovenin het scherm bijgehouden. De leerling kan zien hoeveel pogingen hij heeft gedaan én hij kan zien hoeveel goede antwoorden er nodig zijn om door te gaan naar de volgende Training, in dit geval Training 2. Zodra de leerling de norm heeft gehaald, mag hij door naar de volgende Training. Bij elke Training is een maximaal aantal pogingen vastgesteld. Dit is gedaan, omdat anders het gevaar bestaat dat leerlingen in een Training blijven hangen, omdat ze de norm niet halen. U kunt de scores van iedere afzonderlijke leerling bekijken, zodat u kunt zien welke leerling is doorgegaan omdat hij de norm heeft gehaald of omdat hij het maximum aantal pogingen heeft gedaan. Training 2: oefenen Als de leerling de spellingregel in de vorm van het stappenplan in Training 1 heeft doorlopen, moet de leerling in Training 2 als laatste stap van het stappenplan direct de juiste schrijfregel aanklikken. Hierna mag hij het antwoord geven. Doet de leerling dit fout, dan moet hij dezelfde opdracht, maar dan in Training 1, doen waarbij hij verplicht alle stappen van de spellingregel doorloopt. Als dit goed is gegaan, gaat de leerling weer verder in Training 2 met een nieuwe opdrachtzin. In Training 2 heeft de leerling ook de beschikking over de theorie, zonodig krijgt de leerling bij een stap een handige tip. De feedback in Training 2 wordt op dezelfde manier gegeven als in Training 1. Maakt de leerling een fout bij een (tussen)stap, dan verschijnt een rode kaart. Maakt de leerling echter een fout bij het (eind)antwoord, dan moet hij tijdelijk terug naar Training 1. Ook in Training 2 wordt de score rechts bovenin het beeldscherm bijgehouden, net als het totaal aantal pogingen. Ook in Training 2 is een maximaal aantal pogingen vastgesteld, zodat de leerling niet in Training 2 blijft hangen. Zodra de leerling de norm heeft gehaald of het maximaal aantal pogingen heeft bereikt, mag hij door naar Training 3. Training 3: oefenen/inslijpen In Training 3 moet de leerling direct het goede antwoord geven zonder het doorlopen van de (tussen)stappen. Er wordt vanuit gegaan dat de leerling in deze fase de spellingregel beheerst. Als de leerling een fout antwoord geeft, wordt de fout in het antwoord rood onderstreept. De leerling gaat niet meer terug naar Training 1. Na het doorlopen van Training 1 en Training 2 moet de leerling de stof inmiddels zo beheersen dat hij in staat geacht kan worden zelf tot het goede antwoord te komen. Overigens heeft hij nog steeds twee hulpmiddelen: het theoriescherm en een tip die hij kan oproepen.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
9
Wedstrijd Als een leerling binnen een subcategorie (bijvoorbeeld Persoonsvorm) alle Trainingen heeft gedaan (van persoonsvorm tegenwoordige tijd, persoonsvorm verleden tijd met en zonder klinkerverandering), dan beheerst hij de betreffende onderwerpen op niveau 1F. Om de leerling op een hoger niveau te brengen - of: de drempel naar niveau 2F over te helpen -, bevat de Trainer de Wedstrijd. In de Wedstrijd worden alle onderwerpen binnen een subcategorie door elkaar heen bevraagd. In de Wedstrijd wordt dus gekeken of de leerling de verschillende onderwerpen ook beheerst wanneer die niet meer geïsoleerd, maar gecombineerd en willekeurig door elkaar worden bevraagd. Aan het eind van de Wedstrijd wordt de score opgemaakt van de goede antwoorden. De leerling kan in de Wedstrijd zijn fouten dus niet meer verbeteren. Onderhouden Voor het onderhouden van de spellingsvaardigheid wordt in de aanbevelingen in het rapport Over de drempels bijzondere aandacht gevraagd. Leerlingen zouden nadat ze een spellingitem hebben geoefend hun vaardigheid weer kwijtraken, doordat ze die vaardigheid te weinig blijven oefenen. Naast de conditietest, de trainingen en de wedstrijd, is het mogelijk op elk niveau een aparte oefening te doen waarmee de leerlingen hun spelling onderhouden. Hier hoeft de leerling niet verplicht de trainingen te doorlopen, maar krijgt hij/zij een aantal schermen met oefeningen van een bepaald onderdeel aangeboden. Bij een score lager dan 75% wordt de leerling wel doorverwezen naar de trainingen. De Trainer biedt aan de hand van ruim 3000 unieke oefenzinnen en –woorden ruimschoots oefenmateriaal om de spellingsvaardigheid te onderhouden.
2 Oefenboek Het oefenboek is vooral bedoeld om het oefenen met de Trainer klassikaal in te leiden. De uitleg van de theorie komt overeen met de theorie in de digitale Trainer. Vervolgens staan er van Training 1 en 2 enkele voorbeeldopdrachten in het oefenboek. Na de uitleg van de theorie kunt u uw leerlingen die voorbeeldopdrachten laten maken om te zien of er nog vragen zijn die het zelfstandig doorlopen van de digitale Trainer in de weg zouden kunnen staan. Mochten er geen vragen meer zijn dan gaat de leerling naar de digitale Trainer waar hij in verschillende fasen (Training 1, 2 en 3 en de Wedstrijd) kan oefenen met ruim 3000 unieke opdrachtzinnen en –woorden.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
10
4 Inhoud Trainer Basisvaardigheden Spelling De Trainer bevat voor niveau 1F/ 2F de volgende onderdelen: Categorie
Subcategorie
Werkwoordspelling
Voorbereiding
Persoonsvorm
Werkwoordsvormen die geen persoonsvormen zijn
Luisterwoorden
Voorbereiding
Luisterwoorden Lange en korte klinkerregel Samengestelde woorden
Inprentwoorden
Hoofdletters, leestekens en andere woordtekens
Voorbereiding Lange en korte klinkerregel Verlengingsregel Aaneenschrijven
Verkleinwoorden Inprentwoorden uit het Nederlands Inprentwoorden uit een andere taal Hoofdletters Leestekens
Andere woordtekens
Herkennen van werkwoorden Vinden van de persoonsvorm Tegenwoordige of verleden tijd? Enkelvoud of meervoud? Persoonsvorm tegenwoordige tijd Persoonsvorm verleden tijd met klinkerverandering Persoonsvorm verleden tijd zonder klinkerverandering Hele werkwoord en onvoltooid deelwoord Voltooid deelwoord Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord Gebiedende wijs Wat zijn luisterwoorden? -f- of -v-s- of -zHet schrijven en controleren van luisterwoorden Woorden in klankgroepen verdelen Onderscheid lange en korte klinker Lange en korte klinkerregel Verlengingsregel Alleen grondwoorden Grondwoorden met tussen -s Grondwoorden met voorvoegsels en/of achtervoegsels Grondwoorden met tussenletter -e of -en Grondwoorden met achtervoegsel en tussenletter -e Verkleinwoorden Inprentwoorden uit het Nederlands Inprentwoorden uit een andere taal Hoofdletters in een woord Hoofdletters in een zin Punt, komma en dubbele punt Vraagteken en uitroepteken Aanhalingstekens Afbreekteken weglatingsstreepje Koppelteken Trema Apostrof
© 2010 Noordhoff Uitgevers
11
5 Organisatie en planning Organisatie De digitale Trainer is de kern van de methode, waar de leerling zelfstandig mee kan werken. Er zijn vier mogelijkheden om met de Trainer te werken: 1. De leerling maakt de diagnostische toets (de Conditietest). Afhankelijk van het resultaat van de Conditietest worden er oefeningen geselecteerd voor de leerling. De onderdelen waar slecht op gescoord is, worden door de Trainer klaargezet. U kunt de leerling als afsluiting of als eindtoets de Conditietest nog eens laten doen om te kijken of de leerling zijn spellingvaardigheid heeft verbeterd. 2. U selecteert als docent die oefenstof die de leerling moet gaan doen. De leerling zoekt in de inhoudsopgave in de digitale Trainer de betreffende oefenstof op. 3. U legt de theorie klassikaal uit met de digitale theorie van de Trainer, die u met een beamer projecteert. Mocht er geen mogelijkheid zijn om de theorie met een beamer te projecteren dan kunt u de theorie klassikaal inleiden aan de hand van de theorie in het oefenboek. Na de uitleg van de theorie kunt u uw leerlingen de voorbeeldopdrachten in het oefenboek laten maken om te zien of er nog vragen zijn die het zelfstandig doorlopen van de digitale Trainer in de weg zouden kunnen staan. Mochten er geen vragen meer zijn dan gaat de leerling naar de digitale Trainer waar hij in verschillende fasen (Training 1, 2 en 3 en de Wedstrijd) kan oefenen met ruim 3000 unieke opdrachtzinnen en –woorden. 4. U wilt dat uw leerlingen hun spellingvaardigheid onderhouden. De leerling (of u) kiest een onderdeel in de digitale trainer en vervolgens voor spelling onderhouden, waarna er verschillende deelonderwerpen worden aangeboden. Na een aantal oefenzinnen (per onderdeel wisselend) verschijnt een scorescherm, waaruit kan blijken dat er nog onderdelen beter geoefend moeten worden. De Trainer biedt aan de hand van ruim 3000 unieke oefenzinnen en –woorden ruimschoots oefenmateriaal om de spellingsvaardigheid te onderhouden.
Planning Digitale Trainer en oefenboek De Trainer Basisvaardigheid Spelling biedt theorie en oefenstof voor ongeveer 60-70 uur. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat de leerling dan alle theorie en opdrachten zowel in het oefenboek als in de digitale Trainer doorloopt. Individueel zullen er echter grote verschillen zijn, doordat: • iedere leerling naar behoefte zal oefenen. • de ene leerling de te behalen score in een minimaal aantal pogingen bereikt, terwijl de andere daarvoor het maximale aantal pogingen nodig heeft. • de mate waarin de leerling de Trainer gebruikt voor het onderhouden van de spellingsvaardigheid sterk zal verschillen.
Digitale Trainer
© 2010 Noordhoff Uitgevers
12
De digitale Trainer is de kern van de methode. De leerling kan direct met de digitale Trainer aan de slag, zonder het oefenboek vooraf te gebruiken. De digitale Trainer biedt theorie en oefenstof voor ongeveer 55-60 uur. Er wordt daarbij vanuit gegaan dat de leerling dan alle theorie en opdrachten in de digitale Trainer doorloopt. Ook hier zullen om dezelfde redenen als hierboven beschreven individueel echter grote verschillen zijn. Oefenboek Het oefenboek is vooral bedoeld om de theorie en de opdrachten in de Trainer klassikaal in te leiden. U bespreekt klassikaal een spellingsitem of verschillende spellingitems binnen een subcategorie. De Trainer bevat voor ongeveer 15 uur aan theorie en voorbeeldopdrachten.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
13
6 Lestips en verantwoording 0 Algemene inleiding In de Trainer Basisvaardigheden Spelling leren leerlingen dat gespelde woorden in drie hoofdgroepen te onderscheiden zijn: regelwoorden, luisterwoorden en inprentwoorden. Bij de regelwoorden moet de leerling de regels kennen en weten wanneer deze toegepast moeten worden. Werkwoordsvormen en woorden als paard (want paarden is met een -d-) zijn voorbeelden van regelwoorden. Bij de luisterwoorden staat de basale klank-tekenkoppeling centraal. Voorbeelden kunnen eenvoudige, korte woorden als boom en roos zijn, maar ook langere en moeilijker woorden kunnen luisterwoorden zijn, zoals bloesemtuin. Bij de inprentwoorden voldoen de luister- en de regelstrategie niet: er moet ook ingeprent worden. De schrijfwijze van het woord heeft met de herkomst van het woord te maken. Er zijn inprentwoorden waarbij de moeilijkheid zit in het feit dat een klank met verschillende letters geschreven kan worden: ij/ei, au/ou/auw/ouw, etc. Er zijn ook inprentwoorden waarvan de schrijfwijze te maken heeft met een andere taal: fauteuil, container. In het volgende onderdeel vindt u lestips en verantwoording bij de theorieschermen en Trainingen bij de verschillende spellingitems. De omkaderde passages zijn bedoeld voor remedial teachers.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
14
1 Werkwoordspelling Werkwoorden zijn regelwoorden. In dit onderdeel worden de regels voor de werkwoordspelling aangeboden. Om werkwoorden goed te kunnen spellen, moet een leerling in staat zijn een werkwoord te herkennen en de persoonsvorm in een zin te vinden. Ook moet hij weten of een werkwoordsvorm in de tegenwoordige of verleden tijd en in het enkelvoud of meervoud staat. Hier wordt bij de Voorbereiding aandacht aan besteed. De spelling van de persoonsvorm en van werkwoordsvormen die geen persoonsvorm zijn, wordt aan de hand van een algoritme aangeboden. Wanneer bij de oefeningen zinnen worden aangeboden, zijn dat uitsluitend enkelvoudige zinnen. 1.1 Voorbereiding 1.1.1 Herkennen van werkwoorden Theorie Werkwoorden kunnen een handeling (lopen), een gebeurtenis (zinken) of een toestand (slapen) aangeven. Laat leerlingen voorbeelden van werkwoorden verzinnen en/of werkwoorden uitbeelden, die door de anderen geraden moeten worden. Het is belangrijk dat leerlingen alle vormen van het werkwoord in een zin herkennen. Laat van een aantal werkwoorden de verschillende vormen (zoals van het voorbeeld dansen) bedenken. Trainingen Er zijn twee typen oefeningen binnen Training 1, 2 en 3. Leerlingen moeten in een zin op de werkwoordsvormen klikken. Er worden ook zinnen met meer dan één werkwoord aangeboden. Bij de andere oefenvorm moeten de werkwoorden in een reeks woorden aangeklikt worden; er is dan geen context die steun kan geven. In een enkel geval kan een woord (bijvoorbeeld staat, vraag) zowel werkwoord als zelfstandig naamwoord zijn. 1.1.2 Het vinden van de persoonsvorm Theorie Een handige tip voor leerlingen is: als er maar één werkwoord in de zin staat, is dat over het algemeen de persoonsvorm. In de Trainer Basisvaardigheden Spelling geldt de tijdproef als de belangrijkste methode om de persoonsvorm van een zin te vinden. Sommige leerlingen hebben moeite met het omzetten van tegenwoordige naar verleden tijd en andersom. U kunt dan de suggestie geven de woorden vandaag en gisteren te laten gebruiken. Omdat de tijdproef niet altijd werkt, wordt hier ook de vraagproef aangeboden. Deze proef werkt echter niet in die gevallen waar de zin met een vragend voornaamwoord begint. U kunt in die gevallen de getalsproef nog uitleggen. De getalsproef is niet opgenomen, omdat die een duidelijke kennis van ‘de kern van de zin’ en de koppeling van persoonsvorm en onderwerp vraagt. Als het onderwerp van de zin herkend wordt, kan met de getalsproef eenvoudig de persoonsvorm gevonden worden. Verandert het onderwerp van getal, dan verandert ook de persoonsvorm van getal.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
15
Trainingen De leerling moet de persoonsvorm van een zin aanklikken. Elk woord van de zin is aanklikbaar, dus ook andere werkwoordsvormen zijn aanklikbaar. Wel is er voor gekozen om voor niveau F1/F2 alleen enkelvoudige zinnen aan te bieden. 1.1.3 Tegenwoordige tijd of verleden tijd? Theorie Om het stappenplan goed te doorlopen moet de leerling beslissen of de persoonsvorm in de tegenwoordige of in de verleden tijd staat. Over het algemeen volstaat de vraag of het over ‘nu’ of over ‘toen’ gaat. Soms worden leerlingen in de war gebracht door de betekenis van bepaalde woorden in de zin. De voltooid tegenwoordige tijd wordt wel eens als verleden tijd ervaren, vandaar de nadruk op het voorbeeld Ik heb een iPod gekregen. Zinnen die in de verleden tijd staan en die verwijzen naar de toekomst (Je zou me toch volgende week helpen?), kunnen ook tot verwarring leiden. Trainingen Leerling moeten aangeven of zinnen in de tegenwoordige of verleden tijd staan. Er staan ‘misleidende’ zinnen bij, waarin woorden als vandaag en morgen gecombineerd worden met een persoonsvorm in de verleden tijd en woorden als gisteren met een persoonsvorm in de tegenwoordige tijd. 1.1.4 Enkelvoud of meervoud? Theorie Om het stappenplan goed te doorlopen moet de leerling ook beslissen of de persoonsvorm enkelvoud of meervoud is. Over het algemeen vinden leerlingen dit niet moeilijk. Soms moeten ze niet alleen afgaan op de betekenis, want dat kan tot foute antwoorden leiden. Daarom wordt het voorbeeld De hele club staat te dansen gegeven. Trainingen Leerlingen moeten aanklikken of de persoonsvorm in het enkelvoud of in het meervoud staat. Er staan ‘misleidende’ zinnen bij waarin het lijkt over meer te gaan, terwijl de persoonsvorm toch in het enkelvoud staat.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
16
1.2 Persoonsvorm 1.2.1 De spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd Theorie Bij de uitleg van de stam moeten leerlingen er op gewezen worden dat de stam vaak samenvalt met de ik-vorm, maar niet altijd. Leg daarom uit dat leerlingen de stam kunnen vinden door het hele werkwoord te nemen en daar -(e)n af te halen. Geef daarbij voorbeelden met v/f èn s/z: voorbeeld: verhuizen stam is hele werkwoord zonder -en: verhuiz de ik-vorm = ik verhuis (in het Nederlands eindigen woorden niet op een -z-) voorbeeld: leven stam is hele werkwoord zonder -en: dra(a)v de ik-vorm = ik draaf (in het Nederlands eindigen woorden niet op een -v-) In de Trainer Basisvaardigheden Spelling wordt geen aandacht besteed aan het volgende. Als de persoonsvorm al op een -t- eindigt, dan wordt er niet nog een -t- achter geplaatst, maar wordt bij het enkelvoud altijd de stam geschreven (hij zit). Bij een enkele leerling moet dit wellicht expliciet besproken worden. Trainingen De leerling doorloopt drie Trainingen. In Training 1 moeten de leerlingen alle stappen van het stappenplan doorlopen. Voor ze de persoonsvorm kunnen typen, moeten ze bij elke stap aanklikken wat juist is. Tenslotte typen ze de persoonsvorm. In Training 2 gebruiken ze het verkorte plan en klikken ze alleen op het juiste ‘schrijfblok’. Als dit goed gaat, kunnen ze de juiste schrijfwijze typen. Gaat dit niet goed, dan gaan ze terug naar Training 1 en wordt het hele stappenplan doorlopen. In Training 3 typen ze direct de juiste schrijfwijze van de persoonsvorm. Als het antwoord niet goed is, krijgt de leerling de een rode kaart als feedback. De letters die fout zijn in het antwoord worden rood onderstreept, zodat de leerling kan zien waar de fout zit. Ook foutief gebruikte hoofdletters en leestekens worden fout gerekend. 1.2.2 De spelling van de persoonsvorm verleden tijd met klinkerverandering Theorie De termen sterke en zwakke werkwoorden worden niet expliciet gebruikt. Als leerlingen bekend zijn met de termen, dan is er uiteraard geen bezwaar tegen om dit wel te doen. Een ezelsbruggetje kan dan zijn: we noemen bepaalde werkwoorden sterk, omdat ze zo sterk zijn dat ze klinkers kunnen veranderen. Zwakke werkwoorden kunnen dat niet. Het kan zijn dat een leerling niet weet of er klinkerverandering optreedt. Deze leerling weet niet of het ‘slaapten’ of ‘sliepen’ is. Daar wordt in de Trainer Basisvaardigheden Spelling geen aandacht aan besteed, omdat het meer te maken heeft met taalgevoel dan met spelling. Voorbeelden van werkwoorden waarbij leerlingen soms twijfelen, zijn: denken, zwemmen, stinken, begrijpen, blinken, vragen, knijpen en schenken. De verleden tijd van scheppen kan – afhankelijk van de betekenis – zowel schepte(n) als schiep(en) zijn.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
17
Bij de persoonsvorm verleden tijd met klinkerverandering enkelvoud die niet op [t] eindigt, verschijnt de regel 'Je hoort wat je moet schrijven'. Ook bij het meervoud gaat deze regel op. Formeel is de formulering ‘Je hoort wat je moet schrijven’ niet helemaal juist. Voor liepen gaat de regel op: je mag hier schrijven wat je hoort. Maar bij boden en floten moet ook een andere regel toegepast worden, namelijk de lange klinkerregel. Daar schrijf je dus niet wat je hoort. Afhankelijk van welke onderdelen van de Trainer Basisvaardigheden Spelling de leerlingen al hebben doorgewerkt, is het zinvol hier op te wijzen. Trainingen Net als bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd doorloopt de leerling drie Trainingen, die op dezelfde manier zijn opgebouwd. In een enkel geval wordt een onregelmatige verleden tijdsvorm gevraagd: weten/wist(en). U kunt leerlingen wijzen op dergelijke onregelmatige vormen, die niet in het stappenplan passen. Ze vormen meestal geen probleem, omdat ze goed te horen zijn en frequent gebruikt worden. Voorbeelden zijn: komen/kwam(en), moeten/moest(en), mogen/mocht(en), kopen/kocht(en) en kunnen/kon(den). 1.2.3 De spelling van de persoonsvorm verleden tijd zonder klinkerverandering Theorie Er zijn leerlingen die – wanneer de stam eindigt op een andere letter dan een -d- of een -t– twijfelen, omdat ze het niet goed horen of weten. In dat geval is er een hulpmiddel. In plaats van het bekende Kofschip hebben we gekozen voor het Fokschaap Tex. Voordelen hiervan zijn dat er gemakkelijker een concrete voorstelling van te maken is (zie ook de illustratie in de digitale Trainer en het oefenboek), dat de term (daardoor) gemakkelijker te onthouden is, dat de letter -x- er aan toegevoegd is en dat de letter -t- erbij staat. De toevoeging van die laatste letter lijkt wellicht overbodig, omdat op een andere plaats in het stappenplan al ontdekt zou zijn dat de stam op een -t- eindigt, waarna het schrijfblok al aangeeft hoe de vorm geschreven moet worden. Het voordeel is echter dat deze -t- als geheugensteuntje kan dienen. Leerlingen onthouden soms wel dat er iets is met het Kofschip, maar weten niet meer of je in de verleden tijd dan -te(n) of -de(n) krijgt. Bij Fokschaap Tex kan het ezelsbruggetje zijn dat je in dat geval de -t- van Tex in de verleden tijd krijgt, dus -te(n). Het blijft belangrijk er bij de stam op te wijzen dat er uitgegaan moet worden van het hele werkwoord. De kans is dan kleiner dat er bij de werkwoorden met -z- en -v- verkeerd geredeneerd wordt en dat zijn nu juist de werkwoorden waarbij het meest getwijfeld wordt tussen -te(n) of -de(n).
© 2010 Noordhoff Uitgevers
18
Leerlingen die moeite houden met de keuze tussen -te(n) of -de(n) kunt u laten oefenen met de tussenstap van Fokschaap Tex. Voorbeelden: • verbazen: de laatste letter van de stam is een -z. Die zit niet in Fokschaap Tex. Dus -de(n) = verbaasde(n). • boffen: de laatste letter van de stam is een -f. Die zit wel in Fokschaap Tex, dus -te(n) = bofte(n). U kunt er op wijzen dat leerlingen vooral goed moeten opletten na een -s of een -f, omdat daarna zowel -te(n) als -de(n) kan komen. Fokschaap Tex helpt dan bij de keuze: • viste komt van vissen laatste letter stam = -s → -te(n) • reisde komt van reizen laatste letter stam = -z → -de(n) • stofte komt van stoffen laatste letter stam = -f → -te(n) • leefde komt van leven laatste letter stam = -v → -de(n) Nog een ezelsbruggetje: u kunt zeggen dat in viste en stofte een ‘echte’ -s en -f staat en in reisde en leefde een ‘valse’ -s en -f. De -s in reisde en de -f in leefde komen immers niet voor in het hele werkwoord -en. Trainingen Ook hier worden Trainingen op de drie niveaus gegeven volgens dezelfde opzet als bij de persoonsvorm tegenwoordige tijd en de persoonsvorm verleden tijd met klinkerverandering.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
19
1.3 Werkwoordsvormen die geen persoonsvorm zijn Inleiding Met het stappenplan bij Werkwoordsvormen die geen persoonsvorm zijn is het mogelijk om zonder grammaticale kennis de werkwoordsvormen toch goed te spellen. De termen infinitief, onvoltooid deelwoord en voltooid deelwoord worden weliswaar gebruikt, maar de leerling kan via een eenvoudige ja/nee-redenering ontdekken met welke vorm hij te maken heeft. De voorbeelden van het onvoltooid (of tegenwoordig) deelwoord zijn gevallen waarin het onvoltooid deelwoord wordt gebruikt als bepaling van gesteldheid. De juiste spelling zou ook aan de hand van de verlengingsregel beredeneerd kunnen worden en dus bij dat onderdeel besproken kunnen worden, maar is vanwege de in het oog springende relatie met werkwoorden hier meegenomen. Ook de spelling van de voltooide deelwoorden op -d of -t kan met de verlengingsregel beredeneerd worden. We adviseren om die regel echter niet te noemen, omdat de zwakke spellers deze regel dan ook gaan toepassen bij werkwoordsvormen waar dat juist niet mag. We kiezen ervoor om leerlingen te zeggen dat de werkwoordspelling uitsluitend met het stappenplan beredeneerd moet worden. 1.3.1 Hele werkwoord en onvoltooid deelwoord Theorie Wanneer er geen woordenboek gebruikt mag of kan worden om de juiste schrijfwijze van het hele werkwoord op te zoeken, dan kan de leerling in ieder geval goed luisteren en nagaan of de korte of lange klinkerregel gebruikt moet worden, zoals in liggen en slapen. Aan onvoltooide deelwoorden op -de wordt geen aandacht besteed. De spelling daarvan is niet problematisch. Trainingen Leerlingen moeten aanklikken of de onderstreepte werkwoordsvorm in een zin het hele werkwoord of een onvoltooid deelwoord is. 1.3.2 Voltooid deelwoord Theorie Hoewel het voltooid deelwoord vanzelf overblijft als het stappenplan gevolgd wordt, hebben sommige leerlingen toch moeite met het onderscheiden van onvoltooide en voltooide deelwoorden. U kunt de redenering dan nog explicieter laten maken. Voorbeeld: • gerekend. Is het het hele werkwoord? Nee, want dat is rekenen. Hoor je hele werkwoord +[t]? Nee, want dat is rekenend. Het is dus een voltooid deelwoord. Er is een groep werkwoorden waarbij het voltooid deelwoord dezelfde vorm heeft als de infinitief (en de persoonsvorm tegenwoordige tijd meervoud). Dat kan betekenen dat de leerling bij het volgen van dit deel van het stappenplan de verkeerde conclusie trekt en denkt te maken te hebben met een infinitief in plaats van met een voltooid deelwoord. Omdat deze fout te maken heeft met grammatica en geen gevolgen heeft voor de spelling, wordt hier geen aandacht aan besteed in de Trainer Basisvaardigheden Spelling. Voorbeelden van dergelijke werkwoorden zijn: vergeten, ontvangen, behangen, beladen, herladen, behouden. © 2010 Noordhoff Uitgevers
20
Als leerlingen het hele stappenplan vanaf het begin volgen – zich dus zouden afvragen of ze te maken hebben met een persoonsvorm en de tijdproef toepassen – is de kans op vergissing tussen persoonsvorm en infinitief of voltooid deelwoord klein. Om de leerlingen wat meer inzicht in de zinsstructuur te bieden, kunt u laten zien dat een voltooid deelwoord vaak samen met een vorm van de werkwoorden worden, hebben of zijn voorkomt. Om te checken of ze te maken hebben met een voltooid deelwoord, zouden leerlingen een eenvoudig proefzinnetje kunnen maken. Voorbeeld: •
hij / het
+
heeft / is / wordt
+
een vorm van het werkwoord.
Die vorm is dan het voltooid deelwoord. Over het algemeen wordt in Nederland de slot-n niet uitgesproken, vandaar dat de leerling gevraagd wordt of aan het eind de doffe [e] te horen is. In sommige delen van het land kan het zinvol zijn hier even bij stil te staan, omdat daar juist een duidelijke slot-n wordt uitgesproken en de doffe [e] minder hoorbaar is. Sommige leerlingen vinden het moeilijk om een woord langer te maken, zeker wanneer er daardoor een niet-bestaand woord ontstaat, zoals gegaloppeerde. Een tip kan zijn zich dan te baseren op de verleden tijd van het werkwoord: galoppeerde(n). Fokschaap Tex (voor toelichting zie persoonsvorm verleden tijd zonder klinkerverandering) geeft in ieder geval uitsluitsel. Trainingen De leerling doorloopt de drie trainingen volgens de bekende opzet. In Training 1 doorloopt hij of zij het hele stappenplan, in Training 2 wordt alleen de laatste stap van het stappenplan herhaald en in Training 3 mag direct een antwoord ingevuld worden. Bij de vraag wat je aan het eind hoort als je het woord langer maakt (stap 2), wordt een tip gegeven over het Fokschaap Tex. Als een leerling het dus niet weet of hoort, wordt hij eraan herinnerd dat dit met het Fokschaap Tex bepaald kan worden. 1.3.3 Het bijvoeglijk naamwoord afgeleid van een voltooid deelwoord Theorie De behandeling van de schrijfwijze van bijvoeglijke naamwoorden die van het voltooid deelwoord zijn afgeleid, hoort eigenlijk niet bij de werkwoordspelling. Uit praktische overwegingen is er toch voor gekozen om het bijvoeglijk naamwoord afgeleid van het voltooid deelwoord in de werkwoordspelling op te nemen. U kunt aangeven dat het hier gaat om woorden in een zin, die lijken op werkwoorden, maar het niet zijn. De voltooide deelwoorden die niet eindigen op -en, maar op een -n (gedaan, gestaan, gegaan) worden niet apart behandeld, omdat de schrijfwijze geen problemen oplevert. Benadruk dat bij het schrijven van de kortste vorm indien nodig (dus na een korte of een lange klank) de klinkerregels toegepast moeten worden. Voorbeelden:
© 2010 Noordhoff Uitgevers
21
• •
• •
De brief wordt verwacht. (volt. dw.) - de verwachte brief: met één -t, want dat is zo kort mogelijk; De appel is verrot. (volt. dw.) - de verrotte appel: met -tt, want dat is zo kort mogelijk. Volgens de korte klinkerregel moet de medeklinker na de korte [o] verdubbeld worden; De leerling is geslaagd. (volt. dw.) - de geslaagde leerling: met één -d, want dat is zo kort mogelijk; Het meisje is verkleed. (volt. dw.) - het verklede meisje: de tweede klankgroep eindigt op een lange klinker [ee], dus volgens de lange klinkerregel schrijf je dan één -e.
Er kan verwarring ontstaan over het verschil tussen de persoonsvorm verleden tijd en het bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord. Laat met behulp van het stappenplan het verschil zien tussen bijvoorbeeld verontrustte en verontruste. • De aanhoudende storm verontrustte de reizigers. - Verontrustte is persoonsvorm verleden tijd zonder klinkerverandering, want met de tijdproef verandert verontrustte in verontrust. - Het werkwoord verontrusten heeft een stam op -t. - Schrijf stam + te(n): verontrust + te = verontrustte • De leraar kon de verontruste ouders kalmeren. - Verontruste is bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord op -t. (kon is de persoonsvorm, want met de tijdproef verandert kon in kan.) - Schrijf de kortste vorm, dus schrijf verontruste met één -t. 1.3.4 Gebiedende wijs Theorie De gebiedende wijs is een bijzondere persoonsvorm en hoort dus eigenlijk niet in deze categorie thuis. We hebben ervoor gekozen om de gebiedende wijs als een aparte categorie te bespreken. Wanneer de gebiedende wijs namelijk zonder onderwerp gebruikt wordt, dan kan de leerling deze persoonsvorm niet vinden met de tijd-, vraag- of getalsproef. Het bespreken van het verschil tussen Draai u om en Draait u zich even om, voert hier te ver. Trainingen In een zin moet de gebiedende wijs ingevuld worden. Ook hier worden foutief gebruikte (of vergeten) hoofdletters fout gerekend.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
22
2 Luisterwoorden In dit onderdeel gaat het over de spelling van de luisterwoorden. Bij deze woorden staat de basale klank-tekenkoppeling centraal. Voorbeelden kunnen eenvoudige, korte woorden als boom en roos zijn, maar ook langere en moeilijker woorden kunnen luisterwoorden zijn, zoals bloesemtuin. 2.1 Voorbereiding Op basis van de foutendatabase in Over de drempels beperken we ons in de Voorbereiding tot het bespreken van doffe [e], sch/schr, f/v en s/z: dit zijn volgens het rapport de klanktekenkoppelingen waar fouten mee gemaakt worden. 2.1.1 Wat zijn luisterwoorden? Theorie Om luisterwoorden goed te kunnen spellen, moeten leerlingen herkennen wat luisterwoorden zijn en wat geen luisterwoorden zijn. Aan het herkennen van luisterwoorden wordt bij de Voorbereiding aandacht besteed. U kunt bij de inleiding van dit onderdeel volstaan met het aangeven dat er drie typen woorden, namelijk luister-, regel- en inprentwoorden, zijn. Het is niet belangrijk uitvoerig uit te leggen wat regelwoorden en inprentwoorden zijn. U kunt volstaan met simpele en duidelijke voorbeelden van regelwoorden (paard) en inprentwoorden (nou-nauw, pijl-peil en fauteuil). Er is geen enkel bezwaar om bij de regelwoorden ook voorbeelden van werkwoordsvormen te geven (word/wordt, gebeurt/gebeurd), want ook dat zijn duidelijke voorbeelden van regelwoorden. Het is niet nodig voorbeelden als jaren en bruggen te geven. Voor sommige leerlingen zijn de lange en de korte klinkerregel geen bekende regels en de introductie kan met dergelijke voorbeelden nodeloos uitgebreid en/of ingewikkeld worden. Bij de oefeningen kan immers volstaan worden met de uitleg dat jaren geen luisterwoord is, omdat je de lange [aa] hoort en er maar één a geschreven staat. Het is bij deze categorie woorden immers van belang te weten of het wel of geen luisterwoord is en niet wat voor type woord het wel is. In de Trainer Basisvaardigheden Spelling hebben we het over de doffe [e]. Andere mogelijke termen zijn de stomme [e] of de [sjwa]. De klank wordt dof genoemd, omdat het een onbeklemtoonde klank is. De klank komt voor in het woord de, maar ook in vorig en heerlijk. We spreken af dat we de schrijfwijze -e- de ‘luisterschrijfwijze’ noemen. De andere twee schrijfwijzen moeten ingeprent worden.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
23
Klankverkleuring voor de r De -r- wordt wel de ‘plaagletter’ genoemd, omdat bepaalde klanken er anders door gaan klinken, verkleuren. Leerlingen die hier nog fouten mee maken, zijn gebaat bij uitleg hierover. • De -r- doet de [ee] van weet anders klinken: weer klinkt een beetje als wir. De [ee] klinkt een beetje als een [i]. Onthoud dat er in het Nederlands bijna geen woorden met -ir zijn (behalve de woorden met het voorvoegsel -ir). Als je dus een soort [i] voor de -r hoort, kun je bijna altijd eer schrijven. • De -r doet de [eu] van deuk anders klinken: deur klinkt een beetje als dur(f). De [eu] klinkt een beetje als een [u]. Onthoud dat er in het Nederlands bijna geen woorden met -ur zijn. Je kunt, als je twijfelt tussen -eur en -ur, zo’n woord overdreven lang [zoals deur: lang aanhouden] en overdreven kort [zoals durf] uitspreken. Voorbeeld: je kunt kleurig wel overdreven lang uitspreken maar niet overdreven kort, dus het moet met de -eu van deur. • De -r doet de [oo] van kook anders klinken: koor klinkt een beetje als kor(t). De [oo] klinkt een beetje als een [o]. Als je twijfelt tussen -oor en -or, dan kun je het woord overdreven lang uitspreken [zoals kóóóór] en overdreven kort [zoals kort], zodat je hoort of je -oor of -or moet schrijven. Voorbeeld: het is beóóórdelen en niet beòrdelen, dus beoordelen is met de -oo van kook.
Trainingen Leerlingen moeten in een zin op de luisterwoorden klikken. In die zinnen worden de woorden het en een aangeboden. Deze worden uitgesproken als ’t en ‘n en het zijn dus geen luisterwoorden. Veel leerlingen hanteren bij het lezen van het en een de spellinguitspraak en zullen de woorden daardoor als luisterwoorden ervaren. Bespreek met leerlingen het volgende: - bij het: Je kunt dit een luisterwoord noemen, maar vaak hoor je ’t en geen het. - bij een: Dit is eigenlijk geen luisterwoord, want je hoort ’n. Als je uitspraak één is, is dit wel een luisterwoord.
Bij de trainingen worden het en een niet als luisterwoorden beschouwd. Woorden met inprenttekens zijn geen luisterwoorden. De volgende verklaringen zijn nuttig: • bijvoorbeeld bij zocht: Dit is geen luisterwoord. Je hoort een [g] en je schrijft geen -g, maar -ch; • bijvoorbeeld bij hij, zijn: Dit is geen luisterwoord. Je moet weten welke ij/ei je moet schrijven; • bijvoorbeeld bij gehouden: Dit is geen luisterwoord. Je moet weten welke ou/au/ouw/auw je moet schrijven; • bijvoorbeeld bij computer: Dit is geen luisterwoord. Je hoort een [k] en je schrijft een -c. Je hoort een [j] achter de -p en die schrijf je niet. Je hoort een [oe] en je schrijft een -u; • bijvoorbeeld bij gefeliciteerd: Dit is geen luisterwoord. Je hoort een lange [ee] en je schrijft één -e. Je hoort een lange [ie] en je schrijft een -i. Je hoort een [s] en je schrijft een -c. Je hoort een lange [ie] en je schrijft een -i. Je hoort aan het eind een [t] en je schrijft een -d; © 2010 Noordhoff Uitgevers
24
• •
bijvoorbeeld bij examenvrees: Dit is geen luisterwoord. Je hoort [ks] en je schrijft –x. Je hoort een lange [aa] en je schrijft een –a; bij -ig en -lijk: Dit is geen luisterwoord. Je hoort een doffe -e- en je schrijft een -i en een -ij .
Bij de regelwoorden in de zinnen is het niet nodig de regels uitgebreid te bespreken. U kunt volstaan met het beargumenteren waarom een woord geen luisterwoord is: • bijvoorbeeld bij koninginnedag: Dit is geen luisterwoord. Je hoort een lange [oo] en je schrijft één -o (lange klinkerregel). Je hoort in [inne] één [n], maar je schrijft er twee (korte klinkerregel); • bijvoorbeeld bij gered: Dit is geen luisterwoord. Je hoort aan het eind een [t] en je schrijft een -d. U kunt ook aangeven dat werkwoorden altijd met het stappenplan (dus met regels) gespeld moeten worden.; • bijvoorbeeld bij verroeste: Dit is geen luisterwoord. Je hoort in [verroes] één [r], maar je schrijft er twee; • bijvoorbeeld bij verbod: Dit is geen luisterwoord. Je hoort aan het eind een [t], maar je schrijft een -d (verlengingsregel).
Bij de slot-n kennen we in Nederland verschillende varianten: het woord lopen wordt uitgesproken als [lope], [loopm] en [lopen]. We hebben er voor gekozen de slot-n als luisterklank goed te rekenen, zodat woorden als plaatsen en kinderen luisterwoorden zijn.
2.1.2 -f- of -v- ? Theorie Bij veel woorden is het – bij de juiste uitspraak van het losse woord – goed te horen of een -f- of een -v- geschreven moet worden. In deze gevallen is er dus sprake van een eenduidige klank-tekenkoppeling en kan de leerling schrijven wat hij hoort. Soms twijfelen leerlingen over wat ze horen en dan helpt het om hun de twee alternatieven overdreven aan te bieden of uit te laten spreken: ze kunnen dan meestal goed aangeven welk alternatief de juiste uitspraak is. Er blijven woorden over waar niet te horen is welke letter geschreven moet worden. U kunt deze woorden laten inprenten. Er zijn ook woorden waarbij u de onderliggende verklaring kunt geven. In opvallend hoor je een [f]: dat komt door de [p] die ervoor staat. In het grondwoord vallen hoor je wel de [v] en op basis van gelijkvormigheid (de grondwoordregel) schrijf je dus ook in opvallend een -v.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
25
In bepaalde gebieden/plaatsen in Nederland zijn er uitspraakgewoonten die afwijken van het Standaardnederlands, waardoor er niet geschreven kan worden wat er gehoord wordt. De [v] wordt daar uitgesproken als een [f]. In het Gooi wordt de [f] nogal eens uitgesproken met een [v]. Als dit in uw regio geldt, dan zijn er twee mogelijkheden om de leerling de juiste spelling te leren: • de leerling leert de uitspraak van het Standaardnederlands en schrijft vervolgens wat hij hoort; • de leerling behoudt zijn eigen uitspraak en – als de overdreven alternatieven niet helpen – prent de juiste schrijfwijze in.
Trainingen Bij de trainingen worden zinnen en woorden aangeboden, waarin de leerling moet invullen of het woord met een –f of met een –v begint. De zin of het woord wordt schriftelijk aangeboden en door op de toeter te klikken kan de leerling de zin of het woord hardop laten uitspreken. Wijs leerlingen erop dat het geen leerrendement heeft om te gokken of er een –f of een –v moet worden ingevuld. Het voor zichzelf overdreven uitspreken van de twee varianten is de gewenste zoekstrategie. 2.1.3 -s- of -z- ? Theorie Net als bij de woorden met een -f- of een -v- is bij veel woorden het – bij de juiste uitspraak van het losse woord – goed te horen of een -s- of een -z- geschreven moet worden. In deze gevallen is er dus sprake van een eenduidige klank-tekenkoppeling en kan de leerling schrijven wat hij hoort. Soms twijfelen leerlingen over wat ze horen en dan helpt het om hun de twee alternatieven overdreven aan te bieden of uit te laten spreken: ze kunnen dan meestal goed aangeven welk alternatief de juiste uitspraak is. Er blijven woorden over waar niet te horen is welke letter geschreven moet worden. U kunt deze woorden laten inprenten. Er zijn ook woorden waarbij u de onderliggende verklaring kunt geven. In ontzettend hoor je een [s]: dat komt door de [t] die ervoor staat. In het grondwoord zetten hoor je wel de [z] en op basis van gelijkvormigheid (de grondwoordregel) schrijf je dus ook in ontzettend een -z. Bij de uitspraakgewoonten kunt u als voorbeeld de Amsterdammer noemen die de [z] vaak uitspreekt als een [s]: De zon in de zee zien zinken. Ook hier zijn er twee mogelijkheden om de leerling de juiste spelling te leren: • de leerling leert de uitspraak van het Standaardnederlands en schrijft vervolgens wat hij hoort; • de leerling behoudt zijn eigen uitspraak en – als de overdreven alternatieven niet helpen – prent de juiste schrijfwijze in.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
26
Trainingen Bij de trainingen worden zinnen en woorden aangeboden, waarin de leerling moet invullen of het woord met een –s of met een –z begint. De zin of het woord wordt schriftelijk aangeboden en door op de toeter te klikken kan de leerling de zin hardop laten uitspreken. Wijs leerlingen erop dat het geen leerrendement heeft om te gokken of er een –s of een –z moet worden ingevuld. Het voor zichzelf overdreven uitspreken van de twee varianten is de gewenste zoekstrategie.
2.2 Het schrijven en controleren van luisterwoorden 2.2.1 Het schrijven en controleren van luisterwoorden Theorie Het schrijven van luisterwoorden gaat in drie stappen: Stap 1 Spreek het woord stukje voor stukje uit. Luister goed. Stap 2 Schrijf het woord stukje voor stukje op. Stap 3 Controleer het woord met de vier vragen: - Geen letters vergeten? - Geen letters toegevoegd? - Geen letters vervangen? - Alle letters in de juiste volgorde? Voor de meeste leerlingen is het oefenen met stap 3 voldoende. Het accent ligt hier dus op het controleren; leerlingen kunnen vaak wel de klanken en de afzonderlijke letters onderscheiden en benoemen, maar schrijven de woorden toch niet foutloos op. Als introductie kunt u de leerlingen het onderscheid tussen lettergrepen en klankgroepen uitleggen. Langere woorden kun je in stukjes verdelen. Die stukjes hebben een naam. Het is handig als je deze namen kent. • Als je een geschreven woord in stukjes verdeelt, noemen we die stukjes lettergrepen. Je geeft dat aan met een streepje tussen de stukjes: al-bum • Als je een gesproken woord in stukjes verdeelt, noemen we die stukjes klankgroepen. Je geeft dat aan met vierkante haken: [al bum]. Het mooie van de luisterwoorden is dat de lettergrepen precies overeenkomen met de klankgroepen. Je kunt dus precies opschrijven wat je hoort. Trainingen Er wordt een niet goed gespeld luisterwoord gegeven, dat door op de toeter te klikken, wordt uitgesproken. De leerling moet de juiste schrijfwijze typen. Omdat het accent op controleren ligt, hebben we er bij de Trainingen voor gekozen om expliciet teksten met fouten aan te bieden. Wij vinden dit verantwoord, omdat het hier juist gaat om het bevorderen van het probleembewustzijn en de aangeboden fouten duidelijk maken wat de verschillende controlestappen inhouden.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
27
3 Lange en korte klinkerregel In dit onderdeel gaat het om woorden, waarbij de omgeving van de klank de schrijfwijze bepaalt. Bij deze regelwoorden gelden de regels van vocaalverenkeling (de lange klinkerregel) en de consonantverdubbeling (de korte klinkerregel). In de Voorbereiding worden de voorwaarden om deze regels toe te passen besproken. 3.1 Voorbereiding 3.1.1 Woorden in klankgroepen verdelen Theorie Om de klinkerregels te kunnen toepassen, moeten leerlingen woorden in klankgroepen kunnen verdelen. De woorden die aangeboden worden, zijn niet geheel klankzuivere woorden, want het is in het kader van deze oefening immers geen probleem dat er een [t] gehoord wordt en er een -d- geschreven staat en of er -ei of- ij staat. Vermoedelijk zal het de leerlingen niet opvallen. Trainingen De leerling hoort een woord en moet dit woord in klankgroepen verdelen. Dit doet hij of zij door het woord over te typen en spaties te plaatsen tussen de klankgroepen. Er is bewust voor gekozen om de woorden enkel auditief aan te bieden, omdat het hier om klankgroepen gaat. 3.1.2 Onderscheid lange en korte klinker Theorie Om de klinkerregels te kunnen toepassen, moeten leerlingen het verschil weten tussen de lange klinkers (geschreven met twee letters) en de korte klinkers (geschreven met één letter).
Het gaat hier nog uitsluitend om de schrijfwijze bij de luisterwoorden. Dit onderscheid is niet vanzelfsprekend voor alle leerlingen eenvoudig. In het Curaçaos-, Indisch-, Surinaams-, Turks- en Marokkaans-Nederlands vallen korte en lange klinkers, zoals in man en maan, veelal samen, omdat het verschil in klinkerlengte (eigenlijk in klinkerkwaliteit) in het Papiaments, Indonesisch, Sranan, Turks en Arabisch niet bestaat. (Zie: N. van der Sijs,
Wereldnederlands. Oude en jonge variëteiten van het Nederlands. Den Haag: SdU Uitgevers , 2005) Trainingen De leerling hoort een woord en moet aangeven of hij of zij een lange of korte klinker hoort.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
28
3.2 Lange en korte klinkerregel Uitgangspunt voor de Trainer Basisvaardigheden Spelling is dat leerlingen weten dat gespelde woorden in drie hoofdgroepen te onderscheiden zijn: luisterwoorden, regelwoorden en inprentwoorden. Bij de luisterwoorden kan de leerling schrijven wat hij hoort: de lettergrepen en de klankgroepen komen overeen. Bij de lange en korte klinkerregel gaat de leerling oefenen met woorden die geen luisterwoorden zijn, maar met een bepaald type regelwoorden. Maak het verband met de luisterwoorden duidelijk. Ook hier is namelijk het goed luisteren naar de klankgroepen een vereiste. Dat is nodig bij het goed toepassen van de regels. 3.2.1 Lange en korte klinkerregel Theorie Veel leerlingen hebben dit type woorden leren spellen met behulp van lettergrepen. Zij leerden – ten onrechte – bijvoorbeeld ‘Je schrijft bruggen met twee g’s, omdat het brug-gen is’. Er zullen dus leerlingen zijn die ervan overtuigd moeten worden dat je in steppen één [p] hoort, ook al schrijf je er twee. Dit is een voorwaarde om succesvol met de aanpak van de Trainer Basisvaardigheden Spelling te werken. We gaan bij het aanleren van de regels namelijk uit van de klankgroep: de leerling moet goed naar het woord luisteren en het in (de juiste) gesproken stukjes kunnen verdelen. Wanneer een leerling niet gelooft dat er slechts één medeklinker gehoord wordt, dan kunt u het woord als een soort operazanger voor (laten) zingen. Dan wordt duidelijk dat we nooit [brugggggg] [gen] zingen en zeggen, maar [bruh] [gen] met één -g. De klankgroepen zijn dus anders dan de lettergrepen en in het stappenplan wordt duidelijk gemaakt wanneer de lange klinkerregel (als de klankgroep eindigt op een lange klinker) en wanneer de korte klinkerregel (als de klankgroep eindigt op een korte klinker) moet worden toegepast. Dergelijke ALS-DAN-redeneringen worden, naast de stappenplannen, zo vaak als mogelijk toegepast in de Trainer Basisvaardigheden Spelling. Wijs de leerlingen expliciet op die ALS-DAN-structuur. Het kan zijn dat een leerling ook fouten maakt als allbum en rittsen, hypercorrecties van de korte klinkerregel. Bespreek dan het volgende: De regel is dat er twee medeklinkers moeten komen na een korte klank. Als er al twee medeklinkers staan zoals in album en ritsen, dan hoeft de regel dus niet meer toegepast te worden. Bij sommige leerlingen zal het nodig zijn ook de andere woorden waarbij de regel niet toegepast hoeft te worden, te bespreken: • na een doffe klinker: kwispelen, overige, lelijke • na een tweetekenklank: voeten De doffe klinker en de tweetekenklank zijn immers geen korte of lange klinkers. Woorden als haviken, monniken en viezeriken zijn lastig. Formeel is hier geen sprake van een korte [i], hoewel veel mensen wel een [i] uitspreken, maar van een sjwa. Die sjwa verklaart de enkele medeklinker erna.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
29
Trainingen Net als bij de werkwoordspelling worden Trainingen in drie fases gegeven. Bij Training 1 moeten de leerlingen alle stappen van de regel in het stappenplan doorlopen voor ze de juiste schrijfwijze kunnen typen. Bij Training 2 gebruiken ze het verkorte plan en klikken ze alleen op het juiste ‘schrijfblok’. Als dit goed gaat, kunnen ze de juiste schrijfwijze typen. Gaat dit niet goed, dan gaan ze terug naar Training 1 en wordt het hele stappenplan doorlopen. Bij de Training 3 typen ze direct de juiste schrijfwijze.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
30
4 Samengestelde woorden 4.1 Verlengingsregel 4.1.1 Verlengingsregel Theorie Bij deze groep regelwoorden moet er – net als bij de klinkerregels – goed geluisterd worden en moeten leerlingen weten wanneer ze de verlengingsregel moeten toepassen. Als ze aan het eind van een woord een [t] of een [p] horen, moeten ze de verlengingsregel gebruiken om te beslissen of ze een -t- of -d-, -p- of -b- moeten schrijven. Wijs leerlingen ook hier expliciet op de ALS-DAN-structuur. Hier wordt uitsluitend geoefend met de verlengingsregel aan het eind van een woord. Formeel hoort dit onderdeel dus niet thuis bij de samengestelde woorden. Bij de samengestelde woorden/aaneenschrijven wordt er op gewezen dat de verlengingsregel ook aan het eind van een grondwoord toegepast moet worden. Benadruk dat de verlengingsregel niet gebruikt moet worden bij werkwoordsvormen. Leerlingen leren de werkwoordsvormen te spellen met behulp van een stappenplan. In dat stappenplan komt het verlengen van een woord wel voor om tot de juiste spelling te komen, namelijk bij de spelling van het voltooid deelwoord op -t of -d. Omdat leerlingen de verlengingsregel bij werkwoorden ook op het verkeerde moment gebruiken (‘het gebeurd’, want het is ‘gebeurde’) is er voor gekozen om de werkwoordspelling apart aan te leren en geen enkele koppeling te maken met de verlengingsregel waar het de -t of -d betreft. Bij werkwoorden met een [p] aan het einde kan de verlengingsregel wel gebruikt worden, vergelijk tobt en topt. U kunt zelf beslissen of u dit met uw leerlingen bespreekt. Er wordt geen aandacht besteed aan korte woordjes op -t die niet verlengd kunnen worden, zoals het, met en tot. Deze worden waarschijnlijk vanzelf goed geschreven. Een woord als club kan niet verlengd worden en moet dus ingeprent worden. Trainingen Om de juiste letter aan te vullen aan het eind van een woord, moet de leerling eerst aangeven welke klank gehoord wordt als de verlengingsregel wordt toegepast. Vervolgens kan de letter getypt worden. 4.2 Aaneenschrijven Inleiding Kenmerk van samengestelde woorden is dat ze aan elkaar geschreven moeten worden. In de praktijk worden hier veelvuldig fouten mee gemaakt. Om die reden is de overkoepelende titel van dit type woorden ‘aaneenschrijven’. De samenstellingen (samengestelde woorden die alleen uit grondwoorden bestaan) en de afleidingen (samengestelde woorden die uit grondwoorden, voor- en/of achtervoegsels bestaan) worden als aparte onderdelen besproken, omdat de regels die toegepast moeten worden, verschillend zijn. Voor alle samengestelde woorden geldt dat niet zonder meer geschreven kan worden wat je hoort, maar dat op de opbouw van het woord gelet moet worden.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
31
4.2.1 Aaneenschrijven alleen grondwoorden Theorie Zowel in de theorie als in de Trainingen worden hier alleen woorden aangeboden waarin er verschil is tussen de uitspraak en de schrijfwijze ten gevolge van assimilatie (jaszak) en geminaatdelging (het verdwijnen van één van twee opeenvolgende klanken: vuurrood). De verschillende onderdelen in de samenstelling moeten net zo geschreven worden als wanneer ze los voorkomen. Er moet dus gelet worden op de opbouw van het woord. U kunt deze regel de grondwoordregel noemen. Benadruk expliciet dat dergelijke woorden aaneengeschreven moeten worden. Trainingen De leerling krijgt auditief een aantal woorden aangeboden, die hij of zij moet intypen. Er worden alleen samenstellingen aangeboden waarvan de onderdelen net zo gespeld moeten worden als wanneer ze los voorkomen. De leerling typt niet het hele woord, maar alleen het deel van de samenstelling waar verschil is tussen uitspraak en spelling. 4.2.2 Aaneenschrijven grondwoorden met tussen-s Theorie Er wordt uitsluitend aandacht besteed aan de niet-hoorbare tussen-s. We gaan niet in op de vrijheid die er in bepaalde gevallen is voor het gebruiken van een hoorbare tussen-s. Er is in het Nederlands ruimte voor uitspraakverschillen. Sommige woorden worden door de ene taalgebruiker met en door de andere taalgebruiker zonder tussenklank [s] uitgesproken: spellingprobleem en spellingsprobleem. Ook wordt er in de Trainer Basisvaardigheden Spelling geen aandacht besteed aan het volgende: soms is er een verschil in betekenis tussen een combinatie met en een combinatie zonder tussen-s. Een zusterschool is een verwante school en een zustersschool is een nonnenschool. Trainingen De leerling krijgt schriftelijk twee grondwoorden aangeboden, waarvan hij of zij een samenstelling moet maken met behulp van de tussen-s. Er worden ook grondwoorden aangeboden waarvan de samenstelling tot stand komt zonder tussen-s. 4.2.3 aneenschrijven grondwoorden met voorvoegsels en/of achtervoegsels Theorie Ook hier worden uitsluitend woorden aangeboden waarin er verschil is tussen de uitspraak en de schrijfwijze. Trainingen De leerling krijgt auditief een grondwoord met voor- en / of achtervoegsel aangeboden, die hij of zij moet intypen. Leerlingen moeten attent zijn op verschillen in uitspraak en schrijfwijze ten gevolge van assimilatie en geminaatdelging en op de verlengingsregel in het grondwoord. Ook moeten ze attent zijn op de klinkerregels.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
32
4.2.4 Aaneenschrijven grondwoorden met tussenletters -e/-en Theorie Voor het schrijven van deze samenstellingen bestaat een hoofdregel met drie uitsluitingen (gevallen waarin we de hoofdregel niet toepassen) en drie uitzonderingen. Op dit niveau (1F/2F) worden alleen de hoofdregel en één uitzondering aangeboden. U kunt de leerling de volgende tip geven, die niet in het theoriescherm wordt aangeboden. Wanneer het eerste deel van de de samenstelling de stam van een werkwoord is, gaat de hoofdregel niet op. Het antwoord op de vraag 'Is het eerste grondwoord een zelfstandig naamwoord?' is dan dus 'nee'.
Trainingen De leerling hoort een samenstelling met tussenletters -e / -en en typt deze in. 4.2.5 Aaneenschrijven grondwoorden met achtervoegsel en tussenletter -e Theorie De regel is dat we nooit -en als tussenletter in een afleiding schrijven, behalve in sommige gevallen voor de achtervoegsels -achtig, -schap en -dom. Als het grondwoord eindigt op een -n, dan wordt die behouden. De Trainer Basisvaardigheden Spelling besteedt op dit niveau geen aandacht aan de gevallen met de achtervoegsels -achtig, -schap en -dom. De aanwijzing om op de klinkerregels te letten is, wanneer de gehele afleiding gegeven is, een algemene. Wanneer besproken wordt hoe een dergelijk samengesteld woord gevormd wordt met een grondwoord en een achtervoegsel (bijvoorbeeld opzet + -lijk), wordt de aanwijzing explicieter. Trainingen De leerling hoort een samenstelling met achtervoegsel en tussenletter -e en typt deze in. 4.3 Verkleinwoorden 4.3.1 Verkleinwoorden Theorie Voorwaarde om de theorie over de verkleinwoorden goed te begrijpen is kennis van de lange en de korte klinkerregel en de verlengingsregel. Hoewel we bij de luisterwoorden en de klinkerregels de [ie] geen lange klank noemen, doen we dat hier wel om het voor de leerling zo eenvoudig mogelijk te houden. Ook hier zijn de regels in een stappenplan gezet, zodat leerlingen de redenering stapsgewijs kunnen maken, waarmee de kans op fouten afneemt.
Trainingen De leerling krijgt auditief een woord aangeboden, waarvan het verkleinwoord ingetypt moet worden.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
33
5 Inprentwoorden Inleiding Inprentwoorden zijn woorden die niet via de klank of met behulp van regels gespeld kunnen worden. De informatie over deze woorden moeten spellers in hun geheugen opslaan en weer kunnen oproepen als dat nodig is. Daarbij gebruiken spellers soms uiteenlopende hulpstrategieën als de spellinguitspraak (de ‘faute’ uil) en gebruikmaken van de betekenis (peil-pijl). Om leerlingen te helpen deze woorden te leren zijn verschillende inprenttechnieken en tips te geven. Op niveau 1F/2F van de Trainer Basisvaardigheden Spelling worden de inprentwoorden uitsluitend getraind via flitsen en natypen. De inprentwoorden komen voor het grootste deel uit de Trainingen bij de andere onderdelen die op niveau 1F/2F aangeboden worden. Aan de betekenis ervan wordt geen aandacht besteed. Uiteraard vinden wij dat woorden waarvan de spelling aangeleerd wordt, ook bekend moeten zijn qua betekenis. Het is belangrijk daar in de lessen aandacht aan te besteden.
De spelling van inprentwoorden wordt bepaald door de geschiedenis of de herkomst ervan. Bij inprentwoorden uit een vroegere taalfase is het verband tussen de toenmalige uitspraak en de spelling verloren gegaan. Vroeger was er een duidelijk verschil in uitspraak tussen ei/ ij en au/ou. Nu is dat verschil er niet meer. De oorspronkelijke spelling is wel gehandhaafd en moet dus ingeprent worden. Andere culturen hebben altijd invloed gehad op onze taal. Er zijn woorden letterlijk overgenomen en er zijn vreemde klanken ‘vertaald’ naar ons eigen alfabet en klanksysteem. Dit heeft ertoe geleid dat er vaak geen verband is tussen de uitspraak en de spelling. Deze twee typen inprentwoorden zijn terug te vinden in de twee onderdelen Inprentwoorden uit het Nederlands en inprentwoorden uit een andere taal. Deze indeling is dus gebaseerd op etymologie. Soms is een woord (bijvoorbeeld puberteit) in een onderdeel terecht gekomen om het voor leerlingen eenvoudig te houden en niet op basis van de etymologie.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
34
6 Hoofdletters, leestekens en woordtekens Inleiding In dit onderdeel worden regels voor het schrijven hoofletters, leestekens en woordtekens behandeld. We bieden hieronder voor elk onderdeel de theorie op een tweede manier aan. U kunt zelf kiezen of u de meer tekstuele versie uit de digitale Trainer behandelt of liever de schema's hieronder neemt. De Trainingen van het onderdeel Hoofdletters, leestekens en woordtekens bestaan steeds uit een zin overtypen. In de overgetypte zin moeten hoofdletters, leestekens en woordtekens op de juiste plek staan en juist gebruikt zijn. De Trainingen worden hieronder niet behandeld. 6.1 Hoofdletters 6.1.1 Hoofdletters in een woord Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer een woord met een hoofdletter of met hoofdletters wordt geschreven. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Wanneer begint een woord met een hoofdletter?
Persoonsnamen
Aardrijkskundige namen
Voornamen, voorletters/ initialen en achternamen
Plaatsen, streken, landen, bergen, rivieren, woestijnen, hemellichamen Voorbeelden Amsterdam, Nederland, Mount Everest, Maas, Sahara, Poolster
Voorbeelden Najib Amhali, Jan Smit, Ali B., A.M. Wolters
Let op bij tussenvoegsels: Jan de Wit, J. de Wit, Ans Blom-de Wit, maar De Wit, meneer De Wit
Let op: Zuid-Frankrijk, maar het zuiden van Frankrijk
(1)
(2)
© 2010 Noordhoff Uitgevers
Namen van feestdagen, merken, titels van boeken en films, bedrijven en historische gebeurtenissen
Voorbeelden Pasen, Suikerfeest, Moederdag Coca-Cola, Nike, Mercedes Oorlogswinter, Noordhoff, Ajax Tweede Wereldoorlog Let op: Pasen, maar paasei Kerstmis, maar kerstboom
35
Tip (1) Bij tussenvoegsel in namen (zoals de, van de ) schrijven we geen hoofdletter als er voor het tussenvoegsel een voornaam, voorletter of achternaam staat: Jan de Wit, J. de Wit, Ans Blom- de Wit. We schrijven wel een hoofdletter als er voor het tussenvoegsel niets staat of mevrouw/meneer: De Wit, meneer De Wit. Tip (2) De vier windstreken schrijven we met een kleine letter: noorden, oosten, zuiden en westen. Als het om een gebied of een aardrijkskundige naam gaat, schrijven we een hoofdletter: het Zuiden van Europa, Zuid-Frankrijk. 6.1.2 Hoofdletters in een zin Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer hoofdletters in een zin gebruikt worden. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Schrijf het eerste woord van een zin met een hoofdletter. Een zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
Uitzondering 1
Uitzondering 2
ALS
ALS
Als het eerste woord van de zin met een apostrof begint,
Als de zin begint met een cijfer of symbool,
DAN
DAN
dan schrijf je het tweede woord met een hoofdletter. ‘k Begrijp hier niets van. ’t Is een heel slechte wedstrijd.
dan schrijf je geen hoofdletter.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
20 vandalen werden gearresteerd. + is het teken voor optellen.
36
6.2 Leestekens 6.2.1 Punt, komma en dubbele punt Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer de punt, de komma en dubbele punt gebruikt worden. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Leestekens in zinnen
punt.
komma,
dubbele punt:
wel gebruiken
wel gebruiken
wel gebruiken
1 Aan het eind van een zin. 2 Bij afkortingen.
In lange zinnen: 1 Tussen twee persoonsvormen. 2 In opsommingen, maar niet voor en. 3 Na een aanhef boven een brief. 4 Voor en/of na een aanspreking of uitroep. Voorbeelden 1 Als je goed richt, maak je een doelpunt. 2 De beste spelers zijn: Achmed, Richard, Ali en Jan. 3 Geachte heer, 4 Hé, kun je me even helpen, Ton?
1 Bij een opsomming. 2 Bij een toelichting, uitleg. 3 Bij een citaat en de directe rede. (1)
Voorbeelden De coach spreekt het team toe. J.A. Smit, enz., blz.
niet gebruiken Schrijf bij afkortingen die als een woord worden uitgesproken geen punt:
Voorbeelden 1 Op zaterdag eten we lekker: frites, kroket en ijs. 2 Esmee is de leukste leerling van de klas: zij is altijd aardig. 3 De leraar zei: ‘Pak allemaal jullie boek.’
niet gebruiken Schrijf in korte zinnen tussen twee persoonsvormen geen komma: Wie dit leest is gek.
TROS, NAVO, havo LET OP Na een dubbele punt schrijf je meestal geen hoofdletter. Wel een hoofdletter bij de directe rede na het aanhalingsteken. © 2010 Noordhoff Uitgevers
37
Tip (1) De directe rede wil zeggen dat je de zin precies zo (letterlijk) opschrijft wat iemand zegt of zei. Voorbeeld: Toen zei ze tegen hem: ‘Ik wil je nooit meer zien.’ We noemen het de indirecte rede als we het niet letterlijk zeggen. Voorbeeld: Toen zei ze tegen hem dat ze hem nooit meer wilde zien. 6.2.2 Vraagteken en uitroepteken Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer het vraagteken en het uitroepteken gebruikt worden. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Leestekens in zinnen
vraagteken?
uitroepteken!
wel gebruiken Aan het eind van een letterlijk gestelde vraag, dus ook bij de directe rede. (1) Voorbeelden In welk team speel jij? Ze vroeg: ‘In welk team speel jij?’
wel gebruiken Aan het eind van een (zin met een) bevel of uitroep. Voorbeelden Doorlopen! Wat een geweldig resultaat!
niet gebruiken Let op: Bij de indirecte rede geen vraagteken: Ze vroeg in welk team hij speelt.
niet gebruiken Let op: Zet niet meer dan één uitroepteken. *Doe dit dus niet!!!
Tip (1) De directe rede wil zeggen dat je de zin precies zo (letterlijk) opschrijft wat iemand zegt of zei. Voorbeeld: Toen zei ze tegen hem: ‘Ik wil je nooit meer zien.’ We noemen het de indirecte rede als we het niet letterlijk zeggen. Voorbeeld: Toen zei ze tegen hem dat ze hem nooit meer wilde zien.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
38
6.2.3 Aanhalingstekens Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer de aanhalingstekens gebruikt worden. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Leestekens in zinnen
‘aanhalingstekens’ wel gebruiken Bij een citaat en de directe rede: (1) Voorbeeld De trainer riep: ‘Jullie moeten eerst drie rondjes om het veld.’
wel gebruiken Als iets anders dan de normale betekenis bedoeld wordt: Voorbeeld De met 6-0 verloren wedstrijd is een ‘prachtig’ resultaat.
wel gebruiken Om de betekenis van een woord of uitdrukking te omschrijven: Voorbeeld Het woord nota betekent onder andere ‘rekening’.
niet gebruiken Bij gedachten geen aanhalingstekens: Esmee dacht: ik wou dat de les afgelopen was. Tip (1) De directe rede wil zeggen dat je de zin precies zo (letterlijk) opschrijft wat iemand zegt of zei. Voorbeeld: Toen zei ze tegen hem: ‘Ik wil je nooit meer zien.’ We noemen het de indirecte rede als we het niet letterlijk zeggen. Voorbeeld: Toen zei ze tegen hem dat ze hem nooit meer wilde zien.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
39
6.3 Woordtekens 6.3.1 Afbreekteken en weglatingsteken Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer het afbreekteken en het weglatingsteken gebruikt worden. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Tekens in een woord
afbreekteken Een afbreekteken is een liggend streepje (-) binnen een woord op het eind van een volgeschreven regel om aan te geven dat het woord op de volgende regel verder gaat. Je kunt het beste woorden niet afbreken, maar een nieuw woord gewoon op een nieuwe regel beginnen.
weglatingsstreepje-
wel gebruiken
Bij weglating van een deel van een woord. Voorbeeld in- en uitvoer niet gebruiken Gebruik geen weglatingsstreepje als er een heel woord in een zin is weggelaten. Voorbeeld Het proefwerk is te moeilijk, maar telt toch mee.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
40
6.3.2 Koppelteken Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer het koppelteken gebruikt wordt. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Tekens in een woord
Koppelteken -
Om uitspraakproblemen te voorkomen tussen grondwoorden:
Bij klinkerbotsing voor het achtervoegsel -achtig
In de naam van getrouwde vrouwen:
Voorbeeld maffia-achtig
Voorbeeld Mevrouw Jansen-de Wit
(1)
Voorbeeld gala-avond havo-opleiding
In samengestelde woorden na adjunct-, assistant-, chef-, leerling-, meester-, ex-, niet-, oud-, non, Sint -(of St.) Voorbeeld chef-kok ex-man niet-roker
In samengestelde woorden voor of na een letter, cijfer of symbool:
Voorbeeld tussen-s 80-jarige +-teken
Tip (1) Bij na-apen is er klinkerbotsing: omdat aa bestaat, moet er een streepje tussen de a en de a gezet worden, zodat duidelijk wordt dat ze bij verschillende woorden horen. Zonder koppelteken is er uitspraakverwarring.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
41
6.3.3 Trema Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer het trema gebruikt wordt. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Gebruik trema om uitspraakverwarring te voorkomen. klinkerbotsing
tussen grondwoorden
Schrijf koppelteken Voorbeeld: na-apen (Kijk bij koppelteken)
in een woord of tussen grondwoord en voorvoegsel of achtervoegsel
wel gebruiken Schrijf trema ¨ om uitspraakverwarring te voorkomen. Voorbeeld poëzie, beïnvloeden wel gebruiken Schrijf een trema bij klinkerbotsing in getallen: Voorbeeld drieëntwintig, tweeëntachtig niet gebruiken Geen trema op eerste letter van de combinaties: -au, -ou, -oe, -ui en –ij: Voorbeeld geautomatiseerd, beoefenen niet gebruiken Geen trema op bepaalde woorden: Voorbeeld museum, petroleum Leer deze uit je hoofd! niet gebruiken Geen trema als er drie of meer klinker achter elkaar staan Voorbeeld keien, essentieel
© 2010 Noordhoff Uitgevers
42
6.3.4 Apostrof Theorie In de theorie wordt uitgelegd wanneer de apostrof gebruikt wordt. U vindt hieronder dezelfde theorie in een schema weergegeven: Tekens in een woord
apostrof ‘
Op de plaats van een weggelaten letter of letters:
Op de plaats van de weggelaten bezits-s:
Om uitspraakproblemen te voorkomen bij meervouden en bezit:
Voorbeeld m’n vriendin (mijn) ’t is (het) ’s avonds (des)
Voorbeeld Els’ pen
Voorbeeld auto’s Tatjana’s vriend (2)
(1)
Voor het achtervoegsel na een cijfer of een afkorting die als een woord wordt uitgesproken: Voorbeeld A4’tje vwo’er sms’je
Bij verkleinwoorden en voor de bezits-s bij woorden op –y:
Voorbeeld baby’tje baby’s
Tip (1) We schrijven de bezits-s aan het woord vast: Willems shirt, vaders auto. Als het woord eindigt op een s of s-klank, dan schrijven we geen s er aan vast, maar een apostrof in plaats van de s: Hans’ fiets, Beatrix’ hoeden. Tip (2) We schrijven de bezits-s aan het woord vast: Willems shirt, vaders auto. Als het woord eindigt op een lange klinker, dan schrijven we geen s er aan vast, maar een apostrof en een s: auto’s. Anders zou je het woord verkeerd uitspreken.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
43
7 Begrippenlijst niveau 1F/2F Naast de uitleg van de begrippen is in deze lijst, daar waar relevant, het verschil tussen de benaming van dat begrip in het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs aangegeven. B - Bijvoeglijk naamwoord Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het kan voor of achter het zelfstandig naamwoord staan. Voorbeeld een verdwaalde wielrenner, de hond is lui, het groene gras, het hoge gebouw, de slimme Janneke D - Directe rede De directe rede betekent dat je precies (letterlijk) opschrijft wat iemand heeft gezegd. Je herkent de directe rede aan de aanhalingstekens. Voorbeeld De trainer riep: ‘Jullie moeten eerst drie rondjes om het veld.’ ‘Ik heb heerlijk op het strand gelegen’, vertelde Mira glimlachend. - Doffe -eOok wel stomme -e- genoemd. We noemen de -e- dof (stom) als er geen klemtoon op ligt. Je hoort dan een [u] als in de. Voorbeeld struikelblok, de, bekend, namelijk, stiekem, gierig E - Enkelvoud en meervoud Enkelvoud gaat over één persoon, dier of ding. Meervoud gaat over meer personen, dieren of dingen. Voorbeeld de wielrenner fietst – enkelvoud de wielrenners fietsen – meervoud
© 2010 Noordhoff Uitgevers
44
F - Fokschaap Tex of ’t Kofschip - Eindigt de stam van een werkwoord eindigt op een andere letter dan de -t of -d? - Dan kun je horen of je de persoonsvorm verleden tijd met een -t of een -d moet schrijven. - Twijfel je? Gebruik dan Fokschaap Tex. Hoe werkt Fokschaap Tex? 1 Kijk naar het hele werkwoord. 2 Haal daar -en vanaf. 3 Wat is de laatste letter van het stukje dat overblijft? 4 Is dat één van de medeklinkers uit Fok s ch aa p Tex? 5 Schrijf de persoonsvorm verleden tijd dan met –te of -ten. G - Gebiedende wijs De gebiedende wijs is een werkwoordsvorm. Je gebruikt de gebiedende wijs in een zin met een opdracht. Let op: in een zin met de gebiedende wijs staat géén onderwerp. Voorbeeld Loop naar de maan! Vergeet het maar! Begin maar met de afwas! - Grondwoorden Samengestelde woorden bestaan uit verschillende delen. Sommige samengestelde woorden bestaan alleen maar uit grondwoorden. Grondwoorden zijn woorden die los kunnen bestaan. Voorbeeld voetbal is een samengesteld woord. Het bestaat uit de grondwoorden voet en bal. I - Indirecte rede De indirecte rede betekent dat je niet letterlijk, maar ongeveer opschrijft wat iemand heeft zegt of zei. Voorbeeld De trainer riep dat we eerst drie rondjes om het veld moesten lopen. Mira vertelde glimlachend dat ze heerlijk op het strand heeft gelegen. K - Klankgroepen Als je een gesproken woord in stukjes opdeelt, noem je die stukjes klankgroepen. Dit geef je aan met vierkante haken. Voorbeeld [spo ren]
© 2010 Noordhoff Uitgevers
45
- Klinkerbotsing Klinkerbotsing betekent dat twee klinkers in een woord naast elkaar staan. Je moet dan duidelijk maken dat beide klinkers bij een andere lettergreep horen. Je doet dit met een koppelteken of een trema. Voorbeeld gala-avond havo-opleiding maffia-achtig poëzie beïnvloeden
vergelijk vergelijk vergelijk vergelijk vergelijk
galaavond havoopleiding maffiaachtig poezie beinvloeden
- Klinkerverandering / sterke en zwakke werkwoorden • Zo heet het op de basisschool: Sommige werkwoorden krijgen in de verleden tijd een andere klinker dan in de tegenwoordige tijd. Dit heet klinkerverandering. • Zo heet het op het voortgezet onderwijs: Sommige werkwoorden krijgen in de verleden tijd een andere klinker dan in de tegenwoordige tijd. Dit heet klinkerverandering. Werkwoorden met klinkerverandering heten sterke werkwoorden. Werkwoorden zonder klinkerverandering heten zwakke werkwoorden. Voorbeeld
met klinkerverandering / sterke werkwoorden
zonder klinkerverandering / zwakke werkwoorden
krijgen - krijg - kreeg nemen - neem - nam worden - word - werd
spelen - speel - speelde maken - maak - maakte snoepen - snoep - snoepte
L - Lange en korte klinker Er zijn vier lange klinkers: Voorbeeld [aa] zoals in baan [ee] zoals in teen [oo] zoals in boot [uu] zoals in stuur Er zijn vijf korte klinkers: Voorbeeld [a] zoals in hak [e] zoals in zet [o] zoals in hok [u] zoals in hut [i] zoals in tik
© 2010 Noordhoff Uitgevers
46
- Leestekens punt komma dubbele punt vraagteken uitroepteken aanhalingstekens
. , : ? ! ‘...’
- Lettergrepen Als je een geschreven woord in stukjes opdeelt, noem je die stukjes lettergrepen. Dit geef je aan met streepjes. Voorbeeld pa - len bal - len - Luisterwoorden Schrijf precies op wat je hoort. Bij elke klank die je hoort, hoort een letter! O - Onderwerp • Zo heet het op de basisschool: Het belangrijkste stukje van de zin. Meestal is dit een mens of dier, maar het kan ook een ding zijn. Je vindt het onderwerp door te vragen wie of wat doet er iets? • Zo heet het op het voortgezet onderwijs: Het onderwerp hoort bij de persoonsvorm van de zin. Je vindt het onderwerp door te vragen wie of wat + persoonsvorm. Voorbeeld Wij gaan naar de disco. Vraag: Wie gaat naar de disco? Antwoord: Wij gaan naar de disco. Wij is het onderwerp. - Onvoltooid deelwoord Het onvoltooid deelwoord is een werkwoordsvorm. Je gebruikt het onvoltooid deelwoord voor handelingen die nog bezig zijn. Voorbeeld De jongeren liepen zingend over straat. P - Persoonsvorm De persoonsvorm is een werkwoordsvorm. Aan de persoonsvorm zie je in welke tijd de zin staat. Het onderwerp bepaalt hoe je de persoonsvorm schrijft. Voorbeeld Sarah schrikt zich rot. Wij gaan iedere week naar de disco.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
47
S - Samengestelde woorden Woorden die uit verschillende onderdelen bestaan, noemen we samengestelde woorden. Samengestelde woorden schrijf je altijd aan elkaar. Dat moet, omdat ze los een andere betekenis hebben. Aan elkaar krijgen ze een nieuwe betekenis. Voorbeeld voetbal , stationshal - De stam van een werkwoord De stam van een werkwoord is het hele werkwoord zonder –en of zonder –n. Het is vaak de werkwoordsvorm die bij ik in de tegenwoordige tijd hoort. Voorbeeld fietsen – de stam is fiets. Controleer maar: ik fiets. doen – de stam is doe. Controleer maar: ik doe. T - Tegenwoordige tijd De persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd als een zin over nu/heden gaat. Voorbeeld Ik heb een iPod. - Tijdproef Je kunt de persoonsvorm vinden met de tijdproef. Zet de zin in een andere tijd. Het woord dat verandert, is de persoonsvorm. Voorbeeld Sarah schrikt zich rot andere tijd Sarah schrok zich rot. schrikt verandert in schrok, dus schrikt is de persoonsvorm V - Verleden tijd De persoonsvorm staat in de verleden tijd als een zin over toen/verleden gaat. Voorbeeld Ik had een iPod. - Voltooid deelwoord Het voltooid deelwoord is een werkwoordsvorm. Je gebruikt het voltooid deelwoord voor handelingen die afgerond, dus voltooid, zijn. Voorbeeld De jongeren hebben de hele tijd gezongen.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
48
- Voorvoegsels en achtervoegsels Samengestelde woorden bestaan uit verschillende delen. Dat kunnen grondwoorden zijn, maar ook voorvoegsels of achtervoegsels. Dit moet je weten over voor- en achtervoegsels: ze kunnen niet los bestaan ze veranderen de betekenis van een woord Voorbeeld voorvoegsels: on-, ont-, be-, ver- , ge-, herachtervoegsels: -ig, -er, -lijk, -loos, - ing, -achtig, -teit, -heid, -zaam - Vraagproef Werkt de tijdproef niet? Gebruik dan de vraagproef. Maak de zin vragend. Het woord dat vooraan in de zin komt, is de persoonsvorm. Voorbeeld Gebruik de tijdproef bij de zin: Wij beantwoorden de mail. Zet in een andere tijd: Wij beantwoordden de mail. Je kunt niet goed horen welk woord verandert. Gebruik dus de vraagproef. Maak de zin vragend: Beantwoorden wij de mail? Beantwoorden is de persoonsvorm. W - Hele werkwoord • Zo heet het op de basisschool: De woordenboekvorm van een werkwoord. • Zo heet het op het voortgezet onderwijs: De infinitief. Voorbeeld lopen, zwemmen, krijgen, nemen, worden, maken - Een werkwoord vervoegen Om werkwoorden goed te spellen, moet je herkennen wat een werkwoord is. Werkwoorden zijn er in verschillende vormen. Dit noem je vervoegingen. Een werkwoord vervoegen betekent dat je het werkwoord van vorm verandert, door er bijvoorbeeld ik, de jongen, het of wij voor te zetten. Voorbeeld Bij het werkwoord dansen horen de vormen: dans, danst, dansen, danste, dansten, dansend, gedanst. Dit zijn vervoegingen. - Woordtekens afbreekteken weglatingsteken koppelteken trema apostrof
in- en uitvoer ex-vriendje poëzie, beïnvloeden m’n vrienden, auto’s
© 2010 Noordhoff Uitgevers
49
Z - Zelfstandig naamwoord • Zo heet het op de basisschool: Een zelfstandig naamwoord is een woord dat gaat over een mens, dier, plant of ding. Je kunt altijd de, het of een voor zelfstandig naamwoord zetten. Namen zijn ook zelfstandig naamwoorden. • Zo heet het op het voortgezet onderwijs: Zelfstandig naamwoorden zijn woorden voor mensen, dieren, planten of dingen. Bij elk zelfstandig naamwoord hoort een lidwoord. Bijna elk zelfstandig naamwoord heeft een enkelvoud en een meervoud. Je kunt van bijna elk zelfstandig naamwoord een verkleinwoord maken. Namen zijn ook zelfstandig naamwoorden. Voorbeeld één wielrenner - twee wielrenners, de hond - het hondje, het gebouw - de gebouwen, Willemien, Feyenoord
© 2010 Noordhoff Uitgevers
50
8 Antwoorden oefenboek 1 Werkwoordspelling Voorbereiding 1 Herkennen van werkwoorden Training 1 1 speelt 2 wordt 3 luistert 4 schrijft, zijn 5 koopt 6 gestort - fietste - gamen 7 vinden - verheug - ben - zwemmen 8 herkauwen - naderde - zwommen – opstijgen - rent 2 Vinden van de persoonsvorm Training 1 1 zaten, want zaten wordt na tijdproef zitten 2 speelt, want speelt wordt na tijdproef speelde 3 hebben, want hebben wordt na tijdproef hadden 3 Tegenwoordige of verleden tijd Training 1 1 toen - vt 2 nu - tt 3 nu – tt 4 nu - tt 5 toen - vt 6 tt 7 vt 8 tt 9 vt 10 tt 4 Enkelvoud of meervoud Training 1 1 mv 2 ev 3 mv 4 ev 5 ev
© 2010 Noordhoff Uitgevers
(ond = we) (ond = de Audi) (ond = mijn moeder en ik) (ond = ik) (ond = de hele school)
51
Persoonsvorm 1 Persoonsvorm tegenwoordige tijd Training 1 stap 1 enkelvoud stap 2 nee stap 3 schrijf stam + t stap 4 danst Training 2 2 ligt 3 mist 4 vindt 2 Persoonsvorm verleden tijd met klinkerverandering Training 1 stap 1 enkelvoud stap 2 ja stap 3 Hoor je een [d], dan schrijf je een d stap 4 vond Training 2 2 had 3 bekeken 4 sliep 3 Persoonsvorm verleden tijd zonder klinkerverandering Training 1 Stap 1 andere letter Stap 2 Hoor je een [t]? Schrijf dan stam + te(n) (De p zit in Fokschaap Tex) Stap 3 snapte Training 2 2 verklapte 3 vertelde 4 doodde Werkwoordsvormen die geen persoonsvorm zijn 1 Hele werkwoord en onvoltooid deelwoord Training 1 1 hele ww 2 hele ww 3 onv dw 4 hele ww 5 onv dw
© 2010 Noordhoff Uitgevers
52
2 Voltooid deelwoord Training 1 stap 1 [t] stap 2 [d] (vertelde) stap 3 hoor je [d], dan schrijf je –d stap 4 verteld Training 2 2 getrouwd 3 gebracht 4 opgenomen 3 Bijvoeglijk naamwoord afgeleid van voltooid deelwoord Training 1 stap 1 Afgeleid van voltooid deelwoord deelwoord op –t of -d stap 2 Schrijf de kortste vorm stap 3 verklede Training 2 2 aangehouden 3 afgevuurde 4 verbrede 4 Gebiedende wijs Training 1 1 Word 2 Gaat 3 Blijft 4 Blijf 5 Help
Wedstrijd Werkwoordspelling Voorbereiding 1 eet 2 belde 3 ging 4 heeft 5 wisten, beantwoorden 6 vind 7 keek 8 zal 9 is 10 heeft 11 vt, was, ev 12 tt, worden, mv 13 tt, heb, ev © 2010 Noordhoff Uitgevers
53
14 tt, is, ev 15 vt, zag, ev Persoonsvorm 1 vond 2 stuur 3 versliep 4 vergat 5 vluchtte 6 vindt 7 vindt 8 brandt 9 schoot 10 werd 11 slaagde 12 hoestte Werkwoordsvormen die geen persoonsvorm zijn 1 geproefd 2 verlote 3 gaan 4 omgespitte 5 afwachtend 6 bied 7 vergeten 8 gestrande 9 overbelichte 10 fluitend 11 geblaft 12 schoongemaakt 13 kreunend
© 2010 Noordhoff Uitgevers
54
2 Luisterwoorden Voorbereiding 1 Wat zijn luisterwoorden? Training 1 1 De natuur is in de war geraakt door de koude winter. - natuur is geen luisterwoord. Je hoort een lange [aa] en je schrijft één a. - koude is geen luisterwoord. Je moet weten welke ou/au/ouw/auw je moet schrijven. 2 Er komen televisies met ingebouwd internet. - komen is geen luisterwoord. Je hoort een lange [oo] en je schrijft één o. - televisies is geen luisterwoord. Je hoort een soort [i] en je schrijft e. Je hoort een lange [ie] en je schrijft i. Je hoort een [z] en je schijft s. - ingebouwd is geen luisterwoord. Je moet weten welke ou/au/ouw/auw je moet schrijven. Je hoort aan het eind een [t] en je schrijft een –d. 3 Het verroeste hek achter ons huis is omgevallen. - het kan een luisterwoord zijn. Vaak hoor je ’t en geen het. - verroeste is geen luisterwoord. Je hoort in [verroes] één [r] en je schrijft er twee. - achter is geen luisterwoord. Je hoort een [g] en je schrijft geen g, maar ch. - omgevallen is geen luisterwoord. Je hoort in [valle] één [l] en je schrijft er twee. 4 Hij wiste alle bestanden van zijn computer. - hij is geen luisterwoord. Je moet weten welke ij/ei je moet schrijven. - alle is geen luisterwoord. Je hoort in [alle] één [l] en je schrijft er twee. - zijn is geen luisterwoord. Je moet weten welke ij/ei je moet schrijven. - computer is geen luisterwoord. Je hoort een [k] en je schrijft een c. Je hoort een [j] achter de p en die schrijf je niet. Je hoort een [oe] en je schrijft een u. 5 Esther werd gefeliciteerd met haar verjaardag. - Esther is geen luisterwoord. Je hoort een [t] en je schrijft th. - werd is geen luisterwoord. Je hoort aan het eind een [t] en je schrijft een d. - gefeliciteerd is geen luisterwoord. Je hoort een lange [ee] en je schrijft één e. Je hoort een lange [ie] en je schrijft een i. Je hoort een [s] en je schrijft een c. Je hoort een lange [ie] en je schrijft een i. Je hoort aan het eind een [t] en je schrijft een d. 6 In het onopgeruimde kluisje zocht hij zijn huiswerkschrift. - het kan een luisterwoord zijn. Vaak hoor je ’t en geen het. - zocht is geen luisterwoord. Je hoort een [g] en je schrijft geen g, maar ch. - hij is geen luisterwoord. Je moet weten welke ij/ei je moet schrijven. - zijn is geen luisterwoord. Je moet weten welke ij/ei je moet schrijven. 2 f of v? Training 1 1 forse 2 vaatwasmachine 3 vechtsport 4 fuif 5 vlag 6 frites 7 vleeskroketten 8 via 9 veel fantasie
© 2010 Noordhoff Uitgevers
55
3 s of z? Training 1 1 snelle zoekmachine 2 spaargeld 3 zuid 4 ziekenhuis 5 spannende zeiltocht 6 smaak 7 salarisverhoging 8 soldaten 9 sloot, zeven, zwanen Luisterwoorden 1 Het schrijven en controleren van luisterwoorden Training 1 1 krultaat 2 bloesemstuik 3 spreekbuurt 4 teokomst 5 schuilplaast 6 neuspuiteren 7 sprekbeurt 8 flitsslamp 9 scheulplaats 10 vliegteug 11 kniebesgerming 12 stroomafwaats
-
Wedstrijd Luisterwoorden 1 herfskamp 2 ondergrens 3 filmkeuring 4 kleuterkleurboek 5 luisterwoorden 6 fluisteboot 7 volksdansgroep 8 stofverplaatsing 9 schoosteenmantel 10 volstrekt 11 kustenaar 12 reukorgaan 13 volgende 14 omstreks 15 tuinmeubels 16 koortsuitslag 17 verdeelsleutel 18 oesterzwam 19 gebreuksvoorwerp 20 uitgangspunt 21 brugklaskamp © 2010 Noordhoff Uitgevers
krulstaart bloesemstruik spreekbeurt toekomst schuilplaats neuspeuteren spreekbeurt flitslamp schuilplaats vliegtuig kniebescherming stroomafwaarts
herfstkamp ondegrens vilmkeuring klueterkleurboek luistewoorden fluisterboot folksdansgroep stoferplaatsing schoorsteenmantel voolstrekt kunstenaar ruekorgaan volgunde omstreeks tiunmeubels kootsuitslag verdelsleutel oesterswam gebruiksvoorwerp uitgankspunt burgklaskamp 56
22 afspaak 23 schuilplaats 24 sleutelbos 25 gezelschap 26 aansluiting 27 plosteling 28 verhuiskosten 29 uitspraakafspraak 30 siekmelding
-
© 2010 Noordhoff Uitgevers
afspraak scheulplaats sluitelbos gezelsgap ansluiting plotseling verhuuskosten uitsprakafspraak ziekmelding
57
3 Lange en korte klinkerregel Voorbereiding 1 Woorden in klankgroepen verdelen Training 1 1 [schuil plaats] 2 [knie be scher ming] 3 [stroom af waarts] 4 [hulp arts] 5 [zie ken broe der] 2 Onderscheid lange en korte klinker Training 1 1 lange klank 2 korte klank 3 lange klank 4 korte klank 5 korte klank 6 korte klank 7 lange klank 8 korte klank 9 lange klank 10 lange klank 11 korte klank Lange en korte klinkerregel 1 Lange en korte klinkerregel Training 1 stap 1 Lange klinker stap 2 Schrijf de lange klinker met één letter stap 3 banen Training 2 1 lippen 2 ballen 3 krukken 4 tomaten 5 broden 6 veren 7 stoffen 8 idioten 9 muren 10 kastelen Wedstrijd lange en korte klinkerregel 1 lange klank 2 lange klank 3 korte klank 4 lange klank © 2010 Noordhoff Uitgevers
58
5 lange klank 6 korte klank 7 korte klank 8 korte klank 9 korte klank 10 lange klank 11 krokodillen 12 avonturen 13 zonnen 14 zolderramen 15 ligbedden 16 fotomodellen 17 apparaten 18 aantallen 19 gezinnen 20 minuten 21 leraren 22 sigaretten 23 adressen 24 schenkkannen 25 appelbomen 26 moerassen 27 leeftijdgenoten 28 stoelpoten
© 2010 Noordhoff Uitgevers
59
4 Samengestelde woorden Verlengsingsregel 1 Verleningsregel Training 1 1 luid 2 wand 3 web 4 krap 5 spannend 6 kandidaat 7 draad 8 rib Aaneenschrijven 1 Alleen grondwoorden Training 1 1 computerreclame 2 fietstas 3 schoollokaal 4 basisschool 5 rugzak 2 Grondwoorden met tussen-s Training 1 1 koningszoon 2 stationschef 3 wandelstraat 4 liefdesverdriet 5 doodsbang 6 voorjaarsshow 7 kapperszaak 8 bruidssluier 9 bruidsjurk 10 voorjaarszon 3 Grondwoorden met voorvoegsels en/of achtervoegsels Training 1 1 onnauwkeurig 2 veroesten 3 herroepen 4 onnodig 5 spraaksaam 6 waarachtig 7 verekenen 8 gevoelloos 9 onatuurlijk 10 doelloos
-
© 2010 Noordhoff Uitgevers
onauwkeurig verroesten heroepen onodig spraakzaam warachtig verrekenen gevoeloos onnatuurlijk doeloos 60
4 Grondwoorden met tussenletter -e of -en Training 1 1 kersenvlaai 2 paddenstoel 3 leeuwenmoed 4 secondelang 5 modeshow 6 pannenkoek 7 mijlenver 8 eindejaar 9 zonnestraal 10 horlogebandje 5 Grondwoorden met achtervoegsel en tussenletter -e Training 1 1 machteloos 2 eigenlijk 3 wanhopig 4 zorgeloos 5 gelegenheid 6 misdadig 7 besluiteloos 8 gewetenloos 6 Verkleinwoorden Training 1 1 paardje 2 CD-rommetje 3 kortinkje 4 laatje 5 pony’tje 6 bikinietje 7 menuutje 8 puddinkje Wedstrijd Samengestelde woorden Verlengingsregel woorden op –d woorden op -t daad plaat sieraad klimaat inderdaad bloot brood straat verband tomaat misverstand piloot fietsband kandidaat toestand resultaat beroemd krant ziektebeeld charmant bezit © 2010 Noordhoff Uitgevers
61
Aaneenschrijven 1 gelukkig 2 ziekenzorg 3 schandalig 4 perenvlaai 5 (kilometer)teller 6 kweker 7 paardenbloem 8 kattenpis 9 (onrust)stoker 10 geitenmelk 11 trilling 12 onwillig 13 hoogtemeter 14 gemeentebestuur 15 voorradig 16 harteloos 17 eikenlaan 18 nadrukkelijk 19 nodeloos 20 onbenullig 21 pannenkoek 22 wetteloos 23 boerendochter 24 bendeleider 25 bananenschil 26 spinnenweb 27 hoogtevrees 28 maneschijn 29 roggebrood Verkleinwoorden 1 raampje 2 zebraatje 3 autootje 4 lolletje 5 pennetje 6 touwtje 7 koninkje 8 colaatje 9 ringetje 10 kettinkje 11 glaasje 12 accuutje 13 jury’tje 14 sterretje
© 2010 Noordhoff Uitgevers
62
5 Hoofdletters, leestekens en andere woordtekens Hoofdletters 1 Hoofdletters in een woord Training 1 1 Pinksteren / pinksteren 2 Reinier van der Hoek / Reinier Van der Hoek 3 IJsselmeer/ ijsselmeer 4 zuid-Duitsland / Zuid-Duitsland 5 Philips / philips 6 het oosten van Spanje / het Oosten van Spanje 7 groningen / Groningen 8 Golfoorlog / golfoorlog 9 Kerstvakantie / kerstvakantie
2 Hoofdletters in een zin Training 1 1 Ik begrijp hier niets van. 2 De trainer riep: ‘Vergeet de warming-up niet!’ 3 @ is een teken dat je in e-mailadressen tegenkomt. 4 ‘Wat zeg je?’, vroeg ze, ‘Je moet wat harder praten’. 5 ‘k Zou niet weten wat hij daarmee bedoelt. Leestekens 1 Punt, komma en dubbele punt Training 1 a/c/d/e 2 Vraagteken en uitroepteken Training 1 c/e 3 Aanhalingstekens Training 1 b/c Woordtekens 1 Afbreekteken en weglatingsstreepje Training 1 a Op dat festival treden vooral popzangers en –zangeressen op. b De Friese en Noorse schaatsers deden het goed op het WK. c Bij het middelbaar of ander beroepsonderwijs krijg je meer praktijkvakken. d De voor- en achterdeur van ons huis staan open. e De in- en uitvoer krompen voor het derde achtereenvolgende jaar.
© 2010 Noordhoff Uitgevers
63
2 Koppelteken Training 1 a bureau-inhoud b 23-jarige c auto-inbraak d adjunct-directeur e garage-eigenaar f niveau-indeling g politieauto h radio-uitzending i oud-directeur j assistent-bedrijfsleider k vanille-ijs 3 Trema Training 1 A egoïsme B ideeën C D Australië E F efficiënt G H gekopieerd I J drieëntachtig
4 Apostrof Training 1 a b Frans’ vriendin, ski’s c d e Annelies’ etui f ’t Is (jammer dat dat) sms’je (niet) ’s ochtends (al verstuurd was.) Wedstrijd Hoofdletters, leestekens en andere woordtekens 1 Meneer De Wit vertelde wat Sacha fout deed: ‘Je moet niet stoppen zonder cooling down’. 2 Esmee dacht: ik wou dat die man me met rust liet. 3 Ach, wil jij me die stapel borden even aangeven, Idris? 4 De gymlerares riep: ‘Mieke en Eline, doorlopen!’ 5 Julius wil met Pinksteren met zijn Honda een tocht om het IJsselmeer maken. 6 Martin moet elke zaterdag zijn ouders in de tuin helpen, omdat zij zijn vakantie naar Griekenland betalen. 7 Ons team heeft ‘fantastisch’ gespeeld: we zijn nog nooit zo afgegaan. 8 tweeëntachtig 9 geautomatiseerd © 2010 Noordhoff Uitgevers
64
10 kano’s 11 pony’s 12 Trix’ fiets 13 ’s Avonds 14 beïnvloeden 15 patiënt 16 onderzeeër 17 zomer- en winterkleding 18 astma-aanval 19 €-symbool
© 2010 Noordhoff Uitgevers
65