Verslag in het kader van „Systemen voor coöperatief werk” David Jansen Rick de Kleijn Merijn Weiss
Enschede, 12 november 1999
The people of this world have been brought together technologically, but have not yet begun to understand what that means in a spiritual sense. We have to learn to live as brothers or we will perish as fools. Martin Luther King (cit. naar [18])
Dr. N. Sikkel
Dit verslag behandelt virtuele gemeenschappen. Virtuele gemeenschappen zijn sociale groepen op het Internet met genoeg menselijk gedrag om meervoudige persoonlijke relaties te vormen. Twee voorbeelden van virtuele gemeenschappen zijn nader bekeken:
De Digitale Stad Amsterdam (DDS) is een digitale uitbreiding van de stad Amsterdam van 50.000 bewoners. Het is niet zo zeer een eigen virtuele gemeenschap – daarvoor is de band tussen willekeurige bewoners te weinig hecht – maar, net als een fysieke stad, een verzameling mensen die meerdere groepen, meerdere virtuele gemeenschappen vormen. SeniorNet is een organisatie met als doel senioren te helpen toegang te krijgen tot computertechnologie. De organisatie ondersteunt contact tussen 50-plussers in de VS. Zij is in 1986 opgericht; tegenwoordig telt SeniorNet ca. 20.000 leden.
Bij de vergelijking van de virtuele gemeenschappen met groepen in de fysieke realiteit valt het volgende te constateren:
Beide gemeenschappen hebben aanknopingspunten in de (fysieke en sociale) realiteit: bij SeniorNet is het de groep „ouderen” en bij DDS zijn het de „Amsterdammers”. SeniorNet en DDS vertonen de kenmerken van sociale groepen: de groepsleden zien zich als samenhorend, kunnen elkaar beïnvloeden. Het is dus zinvol een virtuele gemeenschap in termen van sociale groepen te beschrijven.
Concluderend stellen wij dat een virtuele gemeenschap wel met technische middelen te ondersteunen is, maar dat de mensen die elkaar via de technologie ontmoeten een echte sociale groep gaan vormen is niet te garanderen.
Inleiding ...............................................................................................................4 Virtuele Gemeenschappen...................................................................................................4 Onderzoek............................................................................................................................4 Systemen voor coöperatief werk..........................................................................................5
Groepen van mensen .........................................................................................6 Inleiding ................................................................................................................................6 Ontstaan ...............................................................................................................................6 Lid worden ............................................................................................................................6 Gedrag binnen de groep.......................................................................................................7 Elementen van communicatie..............................................................................................7
De Digitale Stad Amsterdam ..............................................................................9 Inleiding ................................................................................................................................9 Ontwikkeling en functionaliteit ............................................................................................10 Gebruikerskarakteristieken.................................................................................................10 Succes................................................................................................................................11 Aansluiten bij DDS..............................................................................................................12
SeniorNet...........................................................................................................14 Inleiding ..............................................................................................................................14 Functionaliteit .....................................................................................................................14 Gebruikerskarakteristieken.................................................................................................14 Aansluiten bij SeniorNet .....................................................................................................15 Succes................................................................................................................................15
Vergelijking en integratie ...................................................................................17 Inleiding ..............................................................................................................................17 Ontstaan van virtuele groepen ...........................................................................................17 Groepsgevoel .....................................................................................................................17 Lid worden ..........................................................................................................................18 Gedrag binnen de groep.....................................................................................................19
Conclusie...........................................................................................................20 Onderzoeksvragen .............................................................................................................20 Is een virtuele gemeenschap maakbaar? ..........................................................................21
Literatuur ...........................................................................................................22
De wijde verspreiding en integratie van het Internet biedt de mogelijkheid te participeren in een zeer uitgebreid netwerk van computers. Als belangrijkste kracht van het Internet wordt de mogelijkheid tot wereldwijde publicatie en verspreiding van informatie op een eenvoudige manier gezien. Daarnaast is het ook mogelijk de informatietechnologie in te zetten voor het creëren en onderhouden van contacten binnen een virtuele sociale groep. Voor het opzetten en onderhouden van dergelijke virtuele sociale groepen (virtuele gemeenschappen) is het niet zozeer van belang te onderzoeken welke technieken hiervoor geschikt zijn als wel de mogelijkheden te onderzoeken het groepsgedrag van mensen in de werkelijke gemeenschap te vertalen naar dat van gemeenschappen gesticht en onderhouden op het Internet.
H. Rheingold [16] definieert een virtuele gemeenschap als volgt:
! " #%$'&'(')+*',,$ -' # .'/0&'"1./2*')+ &'('&'3'3 "1.'3'&4#% *'-'/5#6 &4#7.',.'"13 .8"1*',9#%6'.;:<.4#>=?6'.'-;. -'*'$'3'6;@ .'*'@'( .;)2& "1" AB*'-#%6'*'/2. @'$'C'( )ED' /+)2$'/+/2 *'-'/B( * -'3F.'-'* $'3'6'G>=0 #%6F/2$H8 8% )2 .'-4#?6'$',& -8. .'( - 3'GI#%*8%*'"1,J=0.'C /K*H8L@'.'"1/2* -'&'(M"1.'( &4#% *'-'/+6' @'/N )%AOC .'"1/2@'& )2.'P Een virtuele gemeenschap is dus niet in de eerste plaats een technische aangelegenheid, maar een sociale. Belangrijke karakteristieken zijn:
Q R S
regelmatig terugkerende groep deelnemers relaties tussen deelnemers op meerdere vlakken herkenbare sociale patronen gevoel van samenhorigheid en vertrouwdheid gemeenschappelijke ervaringen en geschiedenis
T U
Tegenwoordig is er een groot aantal virtuele gemeenschappen ontstaan georganiseerd rond gemeenschappelijke interessegebieden of bestaande groepsidentiteit (zoals op basis van opleiding, geografische locatie, hobby, fanclubs, etniciteit).
VXWYZ[2\M]Z^ Dit rapport legt verslag van het onderzoek naar de mogelijkheid tot de creatie van een virtuele gemeenschap. Hiervoor wordt er allereerst inzicht verschaft in het algemene gedrag van mensen in het algemeen. Vervolgens volgt een overzicht van een tweetal bestaande, als succesvol aangemerkte, virtuele gemeenschappen: De Digitale Stad Amsterdam en SeniorNet. Op basis van vergelijking tussen de twee casusstudies onderling en met groepsgedrag van mensen in het algemeen, wordt er een antwoord op de vraag gegeven of een virtuele gemeenschap maakbaar is.
_a`cbed0f2g>hed0i5j7k0f lemd?`
Doel van het onderzoek is tot een antwoord te komen op de vraag: Is een virtuele gemeenschap maakbaar? Een virtuele gemeenschap maakt gebruik van bepaalde technologie. Deze technologie inrichten is eigenlijk alleen een vraag van voldoende middelen.
4
Een virtuele gemeenschap is echter meer dan technologie alleen. Welke andere factoren werken hier mee? Kan een organisatie de beslissende succesvoorwaarden scheppen? Hieruit vloeien de volgende onderzoeksvragen voort: 1. 2. 3. 4.
Hoe kan een virtuele gemeenschap opgericht worden? Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen virtuele en fysieke gemeenschappen? Welke communicatieprocessen moet je (minimaal) ondersteunen d. m. v. techniek? Is het een aanvulling op de werkelijkheid of een vervanging ervan?
nopqsrtruwvxxyzx{|ry2}q ~r0ery Volgens Ellis e. a. [9] is een groupware-systeem:
&F)2*',L@'$4#%.'"11C'&'/+.'DF/%A
/%#%.',#%6'&4#?/2$'@ @'*'" #%/E3'"1*'$ @'/N*48L@'.'*'@ ( .a.'-'3 &'3'.'Da -&a)2*',L,*'-E#&'/+N*'"3'* &'(M&'-'DE#%6'&4# @'"1*4O D'. /&'-0 -H#.'" 8%&')+.7#%*0&0/26'&'"1. D. -4O "1*'-',L.'-4#%P Een systeem dat een virtuele gemeenschap mogelijk maakt valt onder deze definitie:
Het is gebaseerd op computers. Het ondersteunt (sociale) groepen van mensen. Deze mensen hebben een gemeenschappelijk doel, namelijk contact met elkaar te houden en elkaar in het dagelijks leven te ondersteunen. Het systeem biedt een gemeenschappelijke omgeving aan. Bijzonder duidelijk zal dit worden bij DDS, die deze omgeving op een stad laat lijken.
Een onderzoek naar virtuele gemeenschappen binnen het vak „Systemen voor coöperatief werk” is dan ook passend en zinvol.
?M02?
In eerste instantie zijn de hoofdstukken over groepsgedrag (D. N. Jansen), SeniorNet (M. A. Weiss) en DDS (R. J. de Kleijn) opgedeeld. De rest is een gemeenschappelijk product, gebaseerd op een ontwerp van M. A. Weiss.
0ec ¢¡££?¤c£
Wij konden bij ons onderzoek van DDS profiteren van de ondersteuning van mw. drs. E. W. M. Rommes. Op het conceptverslag ontvingen wij twee korte en bondige reviews: van Carola Verboom, Paul Hiemstra en Gerben Noot de ene; van Dennis Anthony en Rogier Verberne de andere.
5
¥§¦¨©ª«ª¦¬ Verschillende sociale psychologen [11, 21] definiëren groepen afwijkend van elkaar. De meest voorkomende elementen in een definitie van een „groep” zijn:
® ¯ °
Een groep bestaat uit minstens twee mensen; meestal zijn het niet meer dan twintig. Deze mensen zien elkaar als een eenheid, als samenhorend. Deze mensen kunnen elkaar beïnvloeden. Deze mensen kunnen gemeenschappelijk, als eenheid naar buiten optreden.
Het belangrijkste element lijkt te zijn dat de groepsleden zichzelf als groep, als eenheid zien. Zij identificeren zich met „hun” groep: ik ben er trots op een ... (zwitser, christen, motorrijder, Van Eijck) te zijn. Dit hoofdstuk beschrijft en herinnert aan enkele kenmerken van groepen, met veelvuldige gebruikmaking van [1, 11, 21].
±X²³+´³sµLµ² Een groep kan in beginsel spontaan of gepland ontstaan. Sociale groepen, zoals vriendenkringen, ontstaan vaak spontaan; gepland zijn veel formele groepen, zoals organisaties. De leden moeten elkaar in zekere zin aantrekkelijk vinden wil er een groep ontstaan. Als vreemde mensen bij elkaar gebracht worden, maakt de ontstaande groep verschillende fases door: 1. Testen: de mensen zoeken uit welk gedrag binnen deze groep acceptabel is. 2. Conflict: de mensen leggen nadruk op hun individualiteit, zij weren de ontstaande groepsdruk af. 3. Ontwikkeling van groepscohesie: In deze fase ontstaat de echte groep; de leden beginnen de groep ook waar te nemen. Zij stellen zich nu ook opener tegenover elkaar op. 4. Functionerende groep: Nu zijn de groep en de relaties tussen de leden gevormd; de leden kunnen met de geboden taak aan de slag en hun rol binnen de groep vervullen. Brey [2] wijst op het belang van een gemeenschappelijke geschiedenis, gemeenschappelijke belevenissen van de groepsleden. De vier fases hebben ook dit gevolg.
¶0·¸º¹»¼2¸½¾ Ito e. a. [13] vermelden twee belangrijke voorwaarden dat iemand lid van een groep wordt: kennis („literacy”) en willen („relevance”). Kennis: Potentiële leden moeten eerst van het bestaan van een groep op de hoogte zijn. Kennisneming van het bestaan van een groep gebeurt normaal gesproken door een groep op te merken of door, al dan niet op basis van bewuste keuze, in een groep geplaatst te worden (Big Brother). Ito e. a. bedoelen echter ook dat het potentiële lid bepaalde vaardigheden moet hebben; bij een virtuele gemeenschap is dat typisch het kunnen omgaan met een computer. Willen: Uiteraard wordt een mens geen lid van een groep als deze niet in zekere zin relevant is: Is deze groep interessant voor „mensen zoals ik”?
6
Alhoewel het model in de vorige alinea oorspronkelijk sloeg op het ontstaan van een groep uit een verzameling vreemden, is het ook van toepassing op het proces waarin een bestaande groep een nieuw lid opneemt: eerst test het potentiële lid de groep (om uit te zoeken of de groep relevant is); het potentiële lid verweert de groepsdruk; dan wordt de mens een echt groepslid en vindt zijn plaats (hij verwerft de nog ontbrekende kennis); uiteindelijk kan hij zijn rol in de groep invullen. Veel groepen kennen een formele initiatie, een bepaalde vorm van opnameritueel (b. v. een ontgroening of ook iets triviaals als het verstrekken van naam- en adresgegevens). De initiatie is niet direct aan één van de genoemde fases gebonden. In de loop van de tijd kan er discrepantie ontstaan tussen degenen die officieel zijn opgenomen en de mensen die zich als groepsleden beschouwen.
¿ÀÁÂ2ÃÄÆÅÇÈÈÀÈÉÁÀÄÂ2ÊÀË Een groep heeft gewoonlijk bepaalde normen: gedrag dat in de groep gewenst of geaccepteerd wordt. Zij maken het gedrag voorspelbaar en bieden daardoor zekerheid. Ook benadrukken zij de identiteit van de groep. Veel normen blijven impliciet totdat zij overtreden worden. Evenals normen zorgen ook vaste rollen voor betere voorspelbaarheid. Een rol geeft aan hoe verwacht wordt dat een groepslid zich zal gedragen. Deze rollen kunnen voor de individuele groepsleden verschillen; b. v. niet iedereen is de grapjas of de initiator. Conformiteit (of eigenlijk exacter: conformisatie) is het wijzigen van gedrag of opvattingen onder druk van de groep [1]. Dit treedt vooral op in situaties waarin een groepslid onzeker is (het groepslid weet niet wat het normale of gewenste gedrag is) of tegenover een unanieme meerderheid staat. Conformiteit kan verschillende diepgang hebben: 1. Volgzaamheid (compliance): ter vermijding van straf, b. v. als iemand mij met een pistool bedreigt. 2. Identificatie: de conformant wil een goede relatie onderhouden met degene waar hij zijn gedrag naar richt. 3. Internalisatie: de conformant heeft een eigen waarde in het aangepaste gedrag ontdekt en zal het bijhouden, ook al verdwijnt de stimulans. Alhoewel devianten (groepsleden met afwijkend gedrag) een belangrijke bron van innovatie zijn, worden zij niet bijzonder gewaardeerd. Pas nadat hun innovatie deel geworden is van het normale gedrag, worden zij (vaak postuum) tot helden verklaard. Binnen een groep kan niet alleen groepsdruk ontstaan, maar ook groepsdenken: de groep hangt bepaalde ideeën aan. In een gesloten groep, die weinig contact met buitenstaanders heeft, kunnen deze ideeën zich in de loop van de tijd steeds meer van de realiteit verwijderen. Zo kan na verloop van tijd ook een klimaat ontstaan dat geen enkele tegenspraak meer duldt en waarin groepsleden ogen en oren sluiten voor informatie die conflicterend is met het groepsdenken.
ÌÍÎÏÎÐÑÎÐwÒÓÐÉÔLÕÏÖÏÖ×ÐLØÔLÓÑ ØÎ In de hier volgende alinea’s gaat het er niet om een gesloten communicatiemodel op te bouwen. Veeleer wordt op enkele aspecten gewezen die in verband met Internet bijzonder belangrijk zijn.
ÙKÚ0Û<ÜÝÞ0ßàá0âÞäãÚ?ååæÛeçãeáèOçÞ Bij onderzoeken van communicatie is vastgesteld dat non-verbale communicatie een belangrijk onderdeel is: als verbale en non-verbale communicatie elkaar tegenspreken, baseert de
7
ontvanger van een boodschap zijn indruk vooral op het non-verbale deel. Volgens Schulz von Thun [17] heeft communicatie vier aspecten: zakelijke inhoud; zelfexpressie; relatie; appèl. Vaak is alleen de zakelijke inhoud verwoord, de rest blijkt uit lichaamstaal en intonatie. Omdat in Internet de non-verbale communicatie bijna geheel wegvalt, kan deze minder soepel verlopen en zakelijker, „kouder” zijn. De hiervoor bedachte oplossing zijn de welbekende emoticonen, kleine karakterfiguren als :-)1.
éê0ëìcí?îcï?ððcê?ñòóí
Bij een gesprek, zij het oog in oog of per telefoon, geeft de hoorder lopend terugkoppeling: hij knikt, hij zegt „ja”, hij kijkt de spreker aan. De spreker kan ook om zulke terugkoppeling vragen met bepaalde frasen. Bij het schrijven van een brief volgt de terugkoppeling vaak veel later of geheel niet. Communicatie op het Internet is meestal schriftelijk, herinnert dus aan brieven schrijven. Dit leidt ertoe dat bepaalde vormen van terugkoppeling wegvallen: Terwijl na een grapje de hele groep lacht, ziet men op Internet slechts een enkeling vermelden dat hij iets leuk vond.
ôäõ1ö÷øù<ú'ûäüý?þþøÿõüúOõû
û0ùý Jÿ
Gesprekspartners moeten een gemeenschappelijke basis hebben om te kunnen communiceren. Als deze basis klein is, bestaan er minder (voorgegeven) mogelijkheden tot succesvolle communicatie, en de gesprekspartners moeten meer moeite doen om tijdens het gesprek deze basis niet te verlaten of beter de basis te verbreden. Veel dingen blijven tijdens gesprekken onuitgedrukt. De inhoud van communicaties is vaak dubbelzinnig en moet uit de basis aangevuld worden. Pas bij een „breakdown”, als iets mislukt is, worden zulke verschillen in het begrip zichtbaar; pas dan worden zij ook aangesproken en gerepareerd. Bij minder sterke verschillen, die wel geconstateerd, maar niet gerepareerd worden, lijkt het gedrag van de ander vaak brutaal, indifferent, ongeciviliseerd (soms ook overdreven vriendelijk). Vaak geeft de hoorder kleine signalen die aanduiden dat hij het niet begrijpt: vragend kijken, indifferente of ongepaste terugkoppeling. Zoals hierboven al genoemd, valt op Internet een goed deel hiervan weg.
1
Een emoticon geeft de gemoedstoestand aan, in dit voorbeeld een vrolijke toestand.
8
In de zomer van 1993 werd het congres „Hacking at the End of the Universe” gehouden. Bij dit congres kwam Marleen Stikker van het Amsterdams cultureel centrum „de Balie” in contact met de oprichters van het Hacktic-Netwerk. Mevrouw Stikker was erg onder de indruk van de mogelijkheden van datacommunicatie en liep al enige tijd rond met het idee voor een electronisch discussieplatform voor burgers, politici en overheid. Samen met Hacktic-Netwerk besloot ze het initiatief te nemen tot de oprichting van de Digitale Stad Amsterdam. Op 15 januari 1994 ging het project „De Digitale Stad Amsterdam” (DDS) van start. Het experiment zou initieel 10 weken duren. Echter vanwege het overweldigende succes is besloten het project een vast karakter te geven. Dit werd mogelijk door financiële steun van het Ministerie van Economische Zaken en diverse sponsoren. Begin 1999 werd de stichting DDS opgericht met de volgende kernactiviteiten: 1. het realiseren van maatschappelijke doelstellingen en projecten (ideële activiteiten); 2. het bijdragen aan de verdere ontwikkeling van internet en de toepassingsmogelijkheden daarvan (innovatieve activiteiten) 3. Commerciële activiteiten. 4. Beheer. Zonder beheer van de gerealiseerde voorzieningen bestaat DDS niet. Met deze vier kernactiviteiten ontstaat het nevenstaande beeld van elkaar aanvullende en ondersteunende activiteiten binnen DDS. Bewoners hebben ook behoefte aan een goede informatievoorziening. DDS draagt hier zorg voor, onder andere d. m. v.: 1. Een „host” (gastheer / gastvrouw) voor de niet-technische communicatie met gebruikers over hun wensen en plannen. 2. Regelmatige publicatie van informatie over bedrijfsmatige aspecten van De Digitale Stad. 3. Het dagelijks redactioneel onderhouden van een „laatste nieuws”-pagina. 4. Fysieke bijeenkomsten. 5. Gedelegeerde verantwoordelijkheden m. b. t. het beheer van gemeenschapsdiensten. 6. Een discussiegroep waar bewonders over de stad kunnen spreken. De verschillende kernactiviteiten versterken elkaar: De ideële en innovatieve activiteiten scheppen de kansen voor commerciële activiteiten. Met de commerciële activiteiten worden de ideële en innovatieve activiteiten financieel mogelijk gemaakt. Het concept van DDS stamt af van de Amerikaanse Free-Nets, publieke netwerken waarvan de eerste in 1985 door Tom Grundner werd opgericht. In sommige opzichten vertoont DDS veel overeenkomsten met de in Nederland bekende Bulletin Board Systems, electronische prikborden waar je software en informatie aantreft en waar je kunt communiceren met andere gebruikers. Belangrijkste verschil met Free-Nets en BBSen is dat DDS een stadsmetafoor hanteert: de verschillende websites herinneren bewust aan bekende delen van de stad, b. v. pleinen, huizen, metro. DDS heeft zich niet ten doel gesteld een virtuele gemeenschap te creëren. Het doel was wel om mensen makkelijker in contact met elkaar te laten treden middels informatie- en
9
communicatietechnologie (ICT). Later is gebleken dat DDS een faciliterende werking heeft op bestaande gemeenschapen en zodoende een kweekvijver is voor virtuele gemeenschappen. We kunnen dus niet van „de virtuele gemeenschap DDS” spreken.
!#"$"%&'(%*),+-$./10&2,% De eerste versie van DDS was gebaseerd op bestaande Free-Net-software en was uitsluitend tekstgeoriënteerd. Het enige wat er van de stadsmetafoor in de interface terug te vinden was, waren de namen van gebouwen, straten en pleinen in de menustructuur. Gratis internettoegang bleek de voornaamste reden te zijn om tot DDS toe te treden. Dit zorgde voor een enorme groei van de stad. Inspelend op de nieuwe ontwikkelingen in de techniek is voor versie 2.0 besloten gebruik te gaan maken van web-technlogie. Dit hield in dat naast tekstuele informatie nu ook grafische informatie weergegeven kon worden. Versie 3.0 hield een gehele reorganisatie van DDS in. De doelstellingen en de doelgroep werden geëvalueerd, nieuwe technieken werden onderzocht, de indeling en wijze van presentatie van de stad werd onder de loep genomen. Dit is de huidige versie van DDS. Omdat DDS een stadsmetafoor hanteert is er een duidelijke analogie te vinden tussen de functionaliteit van DDS en de functionaliteit van een stad. Zo kent DDS themapleinen (b. v. Het café op het centrale plein, Het Schaak café, Het sportplein, Het homoplein, Het filmhuis) 2 waar bezoekers en bewoners van de stad elkaar interactief kunnen ontmoeten in café’s (IRC ). Er zijn huizen, waarin bewoners hun ideeën uitgebreid uiteen kunnen zetten middels een eigen website, die via de pleinen en woonwijken te benaderen zijn. Er is een stadhuis en er zijn kantoren, winkels en gebouwen van diverse instellingen waar men informatie op kan vragen of dingen kan kopen. Daarnaast kent DDS een virtueel postkantoor waar elke bewoner een eigen e-mail-adres heeft, een metro waarin bewoners van de stad elkaar dagelijks ontmoeten en van gedachten wisselen over een brede scala aan onderwerpen. Tot slot is er het Centraal Station waar je in de trein kunt stappen op weg naar informatie elders op deze planeet. Deze laatste twee vormen de hechtste en oudste virtuele gemeenschappen binnen DDS.
35467,89:47;1:<7=<:1>?4@7?9A;>B94:4C De bezoekers van de DDS worden gekenmerkt door de volgende punten [2, 3, 4]:
D E F G H I J K L M N
75 % van de bezoekers komt van buiten de regio Amsterdam. 79 % zijn mannelijk en 21 % vrouwelijk. De gemiddelde leeftijd is 26 jaar, met opvallend weinig (4 %) ouderen. Het opleidingsniveau is over het algemeen hoog, of nog studerend. De meeste bewoners bezoeken DDS dagelijks. De bewoner vindt e-mail het belangrijkste, maar ook informatie over DDS en toegang tot informatie via DDS blijkt belangrijk te zijn. DDS blijkt hoofdzakelijk voor privé-doeleinden gebruikt te worden. 32 % van de bewoners heeft een eigen homepage. Het onderlinge contact is duidelijk aan het toenemen. Het hinderlijke gedrag van bewoners blijkt mee te vallen. De helft van de bezoekers heeft problemen met zich te orienteren in DDS middels de grafische userinterface.
2
IRC (Internet relay chat) is een mechanisme om via Internet een discussie te voeren. Wat een deelnemer intikt, verschijnt vrijwel zonder vertraging op de schermen van de andere deelnemers.
10
OQPRRS1T DDS boekt successen als „facilitator” en niet zozeer als een virtuele gemeenschap op zich. Bij het faciliteren van virtuele gemeenschapen zijn de volgende punten als succesbepalend naar voren gekomen.
UWVXYZ1[Y]\.V\_^[a`=V1b,cdZ\e^X De stadsmetafoor biedt een duidelijke structuur in de informatie aan. In overeenstemming met een echte stad is het in de virtuele stad mogelijk rond te wandelen. Dit kan een effectieve manier zijn om nieuwe plaatsen, informatie en mensen te ontdekken. In het begin was DDS als toegangspunt tot informatie aantrekkelijk. Dit voordeel is grotendeels komen te vervallen door de komst van vele geavanceerde Search Engines. Beginnende bezoekers blijken DDS nog wel als toegangspunt voor informatie te gebruiken.
fhg=ij.k*lknmg,opqsr lngik1t DDS heeft mede door het verstrekken van gratis internetfaciliteiten voldoende kritische massa weten te verkrijgen (50.000 bewoners). Dit trekt veel organisaties aan om zich binnen DDS te vestigen; ze profiteren mee van de grote bezoekersaantallen.
uwv,x y?z{1x|}{1v~ ~{1 ,v{
12ex2{ De stadsmetafoor, met sociale ontmoetingsplaatsen, en de vrij te bouwen huizen heeft bijgedragen aan de vrijheid van meningsuiting. Bewoners worden omgevormd tot informatieleveranciers. Bewoners hebben een grote vrijheid om delen van de stad zelfstandig op te bouwen. Dit blijkt één van de redenen te zijn voor het ontstaan van diverse virtuele gemeenschapen binnen DDS. Echter, vrijheid kan tot chaos leiden. Door beperkte ruimte aan te bieden worden bewoners gedwongen oude informatie te vervangen door nieuwe. Het is dan ook mogelijk om een huis van een bewoner, die de laatste 3 maanden zijn informatie niet heeft geactualiseerd, te kraken. Er is geen formele netiquette en de discussiegroepen hebben geen moderator. Dit blijkt mogelijk omdat de (Nederlandse) bewoners openstaan voor het combineren van tolerantie met zelfbeheersing.
1(dn=1 1=eA Commercie neemt een steeds belangrijke deel in in de financiering van virtuele gemeenschappen. Voorheen verzorgden subsidies een groot deel van de financiering, deze subsidies vervallen grotendeels. Dit gat dient opgevuld te worden. Uit onderzoeken is gebleken dat maar weinig mensen willen betalen voor een virtuele gemeenschap, dit onderstreept de noodzaak tot externe financiering. Commercialisering lijkt de beste oplossing.
1,2na Continue vernieuwing van de stad is nodig om zodoende goed op de wensen van de gebruiker in te kunnen springen. Onderzoek naar nieuwe technieken is hierbij belangrijk. Als bezoeker van de stad merk je over het algemeen weinig van medebezoekers. Er wordt getracht dynamiek in de stad te brengen door meer informatie vanuit DDS naar de bezoeker te zenden, zoals: Hoeveel mensen zijn nu hier aanwezig? Ook zou DDS moeten kunnen aangeven waar bijvoorbeeld nieuwe informatie te vinden is. DDS zou er zelfs anders uit kunnen zien afhankelijk van het weer.
11
In de communicatie tussen mensen bleek naast de uitwisseling van informatie ook behoefte te zijn om de lichaamstaal uit te drukken. Hiertoe heeft men het emotiecafé ontwikkeld, mensen kunnen hier naast de informatie die ze via het toetsenbord intypen gezichtsuitdrukkingen meegeven. Hiermee wordt de informatiedichtheid vergroot. Voorheen waren er aparte technieken voor het opvragen van informatie en mogelijkheid tot communiceren. Deze duidelijke scheiding vervaagt door de integratie van technieken in één interface.
h¡ ¢£1¤¥ ¦.£n§¡¨¡© DDS biedt ondersteuning bij het bouwen van huizen om zo de drempel te verlagen die velen hebben om informatie beschikbaar te stellen op het Internet. Tevens worden nieuwe bewoners ondersteund bij hun toetreding tot DDS.
ª¬«1d««1® ¯°1±²1³s¯®«´¶µ·«1¸,¹ DDS heeft de capaciteit om te functioneren als een gemeenschapsnetwerk en een audiovisuele ruimte waar tijdelijke gemeenschappen een discussie kunnen voeren rond een bepaald thema, dit als deel van een bestaande lokale gemeenschap.
º@»1¼d½¾1¿=ÀÁe»*»nÃ*Ä »Á@½nà Á,Å Á.ÀÀ1Ã5ÆÀ1ÃÇnÂAÅ ¾nÈ ÅsÅ»Én¿=½»1Ê»1à Als een aanvraag voor een discussiegroep bij DDS binnenkomt, evalueert DDS de naam, maakt hem bekend en organiseert een stemming onder de bewoners. DDS behoudt zich het recht voor om buiten het democratische proces om bijzondere nieuwsgroepen te creëren. Verder kunnen nieuwsgroepen waarin minder dan 5 artikelen per maand verschijnen verwijderd worden.
ËWÌÍnÎ Ì1Ï*ÐsÑ De toekomst van DDS ligt in innovatieve projecten zoals professionele databases, 3Dexperimenten en elektronisch bankieren. Daarnaast zal de stad toegankelijker gemaakt moeten worden voor buitenstaanders door bijvoorbeeld de Engelse taal toe te voegen en publieke terminals te plaatsen. Er is een duidelijke verschuiving waarneembaar van traditionele ideeën zoals democratie naar innovatie en meer commercieel denken. Terwijl het een oorspronkelijk doel van DDS was, de burgers met de overheid in contact te brengen, nemen tegenwoordig weinig officiële vertegenwoordigers aan discussies deel. Deze participatie zou moeten toenemen, wil DDS haar bewoners voor deze discussies blijven interesseren.
ÒÔÓÕÖ1×ØÙÚ,ÛÕ(ÜÙ ÝßÞ¬Þßà In DDS gebruikt in principe iedereen zijn werkelijke identiteit. Bij het aanmelden in DDS als bezoeker wordt deze identiteit in zekere mate gecontroleerd. Door je als bezoeker meerdere malen aan te melden hielden bewoners er meerdere identiteiten op na. Door het gebruik van meerdere identiteiten voor één bewoner toe te staan werd de vervuiling van DDS tegengegaan. De wildgroei van fictieve bewoners werd hiermee verminderd. Een bezoeker kan alleen informatie raadplegen in DDS. Een bezoeker meldt zich in eerste instantie als bewoner aan om toegang te krijgen tot de gratis internetfaciliteiten en daarnaast om de discussiegroepen te kunnen bezoeken. Hij is dus in eerste instantie niet van plan om tot een bepaalde gemeenschap toe te treden.
12
Een bewoner kan binnen DDS kiezen al dan niet actief deel te nemen aan interacties met andere bewoners. Op deze manier kan hij verschillende virtuele gemeenschappen bezoeken. Hij kan zich om verschillende redenen tot een bepaalde gemeenschap aangetrokken voelen: de gevoerde discussie interesseert hem of haar, of hij of zij kan zich identificeren met de bewoners die de discussie voeren. In het eerste geval zal de band van de virtuele gemeenschap met de bewoner oppervlakkig zijn. In het tweede geval wordt er over meer dan het onderwerp van de discussie gecommuniceerd, dit leidt tot een veel hechtere band. De hechtheid van een virtuele gemeenschap is afhankelijk van de mate van communicatie buiten het onderwerp om. De zeer hechte en succesvolle virtuele gemeenschap „de metro” heeft niet eens een vast onderwerp. Het onderwerp is het gesprek van de dag. Het gemeenschappelijke doel is in dit geval het ontmoeten van andere bewoners.
13
áâãäåæåâç Uit diverse onderzoeken blijkt het belang van kennis en toepassing van informatie- en communicatietechnologie (ICT) voor en door senioren. Internet, Als nieuw communicatiemiddel wordt Internet gezien als een hulpmiddel met veel potentie voor het in contact brengen van mensen, het tegengaan van sociale isolatie en eenzaamheid. Ondanks de vele voordelen zijn er weinig senioren die gebruik maken van de mogelijkheden van ICT. Als belangrijkste oorzaken worden aangemerkt [6]:
è é ê ë ì
Kosten: senioren behoren vaak tot de laagste inkomensklassen zodat een PC en verbinding tot het Internet te duur zijn. Gebrek aan begrip: senioren zien geen belang of nut in het gebruik van ICT. Gebrek aan vertrouwen: techniek wordt als bedreigend en te moeilijk ervaren. Taalproblemen: senioren missen kennis van Engels en van computerjargon. Gebrek aan speciaal ontworpen apparatuur.
De SeniorNet-organisatie is in 1986 in de VS opgericht met als doel senioren te helpen toegang te krijgen tot computertechnologie, waarbij senioren bij bovengenoemde problemen ondersteund worden. Om dit te bereiken ondersteunt SeniorNet virtuele gemeenschappen op het Internet en op America On-Line (AOL) en sponsort de organisatie honderden centra verspreid door de Verenigde Staten. SeniorNet vormt daarmee niet alleen een virtuele gemeenschap op het Internet, maar deze virtuele gemeenschap wordt ondersteunt door relaties en ondersteuning in de fysieke gemeenschap. In navolging van het succes van SeniorNet in de VS zijn er vergelijkbare organisaties opgericht in de rest van de wereld. Deze casusstudie is echter in het bijzonder gericht op de onderzoeksresultaten verkregen uit studies naar de organisatie uit de VS.
í1îïðñBòóïô@õ#òñ,öòñ Op het Internet kent het SeniorNet chatrooms en nieuwsgroep-achtige gebieden. Er is een scala aan onderwerpen voorhanden waar levendige discussies over gehouden worden. Gebruikers en gasten kunnen aan verschillende discussies meedoen en ontmoetingsplaatsen, zoals virtuele café’s, bezoeken. Maar ook passief meeluisteren is een geaccepteerd gedrag. Daarnaast blijken veel SeniorNet-leden hun virtuele contacten door te trekken naar de fysieke gemeenschap.
÷5øùú,ûüýøúþ1ýÿú=ÿý?ø@ú?üAþBüøýø Toen SeniorNet in 1986 van start ging, werd de in Delphi ontstane gemeenschap door een kleine groep mensen gebruikt. Bij de overstap van Delphi naar AOL in 1991 werden de meeste van de 300 à 400 leden overgezet. De gemeenschap groeide uit tot zo’n 5.000 leden. Bij de introductie van SeniorNet op het World Wide Web in 1997 werd aan een aantal leden van de AOL-gemeenschap gevraagd de nieuwe gemeenschap te stichten. Momenteel zijn er zo’n 20.000 leden. De leden van SeniorNet vormen een divers geheel. De enige belangrijke bindende factor is het „senior zijn”. Formeel gezien dienen leden ouder dan 50 jaar te zijn. Hoewel dit door
14
niemand gecontroleerd wordt, regelt dit zich vanzelf doordat de onderwerpen en discussies afgestemd zijn op en gevoerd worden door senioren. De diversiteit van de gebruikers maakt dat er binnen SeniorNet sprake is van verschillende soorten gebieden en zelfs van levenspatronen. Zo blijkt er een duidelijk verschil te zijn tussen de discussie en de gebruikers die gedurende de ochtend het SeniorNet bezoeken en de leden die zich voornamelijk ’s avonds ophouden. Hoewel de meeste chatrooms een concreet onderwerp behandelen is het gebruikelijk dat er ook opmerkingen en gesprekken onafhankelijk van het onderwerp besproken worden. Daarnaast is het gebruikelijk dat de leden zich vooraf kort introduceren waarbij zij normaliter geen gebruik maken van „nicknames”. Hoewel dit vaak elders op het Internet als onveilig en beangstigend wordt beschouwd, ervaren SeniorNet-leden deze openheid juist als veilig. Het creëert een hechtere band tussen mensen en stimuleert het doortrekken van de contacten naar de fysieke gemeenschap. Deze openheid draagt ook bij aan het vriendelijke karakter van de gemeenschap, wat als één van de belangrijkste succesfactoren van het SeniorNet wordt gezien.
Er zijn twee algemene reden opgemerkt waarom senioren (zouden moeten) participeren in SeniorNet [13]:
"!$#"%&(')&"**+! ,-! .0/ Belangrijkste reden voor toetreding is de sociale ondersteuning die leden krijgen. Veel senioren dreigen in een sociaal isolement te geraken. Als belangrijkste oorzaken worden pensionering en fysieke beperkingen aangemerkt. Virtuele gemeenschappen bieden een uitgelezen mogelijkheid om mensen op een eenvoudige wijze bij elkaar te brengen, zonder daarbij afhankelijk te zijn van een fysieke samenkomst. Senioren hebben vaak het gevoel dat het Internet niets voor hen is. SeniorNet biedt nu echter een duidelijke plek waar senioren zich met andere senioren kunnen identificeren. Door het aanbieden van een groot aantal onderwerpen worden mensen met gelijke interessen met elkaar in contact gebracht.
12354+657 8:9);"<>=@?BAC@D72"
JLKNMMOP Bij de overstap van SeniorNet naar nieuwe omgevingen is er goed gebruik gemaakt van oude leden om nieuwe gemeenschappen te stichten, waarmee de continuïteit gegarandeerd werd. Uit interviews met leden komt steeds naar voren dat de connectie tussen de fysieke en de virtuele gemeenschap de sleutel tot het succes van SeniorNet vormt. Hoewel de gemeenschap ontstaan is en bijeengehouden wordt door specifieke onderwerpen voor senioren, zijn
15
de discussies en de relaties die daarnaast ontstaan de reden dat er daadwerkelijk sprake is van sociale groepen. Leden voelen zich veilig in hun groep, nieuwe leden worden met enthousiasme en veel vriendelijkheid verwelkomd en geïntroduceerd, en er bestaan vormen van sociale controle. Zo missen leden elkaar bij een langdurige afwezigheid, vragen naar de reden van afwezigheid en bieden hulp aan. Door deze spiegeling aan en de verweving met de fysieke werkelijkheid biedt de virtuele gemeenschap van SeniorNet een volwaardige en eenvoudige manier om senioren in staat te stellen een sociaal en betrokken leven te leiden. Daarbij ondersteund door de projecten op vele locaties in de VS waar senioren gesteund worden in het bijbrengen van technische vaardigheden, subsidies voor de aanschaf van apparatuur en de voorlichting over het belang van het gebruik van ICT maakt dat SeniorNet goed inhaakt op de belangrijkste belemmeringen voor het gebruik van ICT.
16
QSRTUVWV RNX Verschillende groepen mensen blijken op algemene punten overeenkomstig gedrag te vertonen. Daarnaast bestaan er ook verschillen in gedraging ontstaan door invloed van de leden. Ook binnen de twee bestudeerde virtuele gemeenschappen DDS en SeniorNet blijkt er sprake te zijn van groepsgedrag. In hoeverre de algemene groepskenmerken uit de fysieke werkelijkheid terug te vinden zijn bij DDS en SeniorNet is onderwerp van dit hoofdstuk.
Y(ZN[]\[+^_^Za`N^Za`b cd[efgfhcdifjNfZ De kennismaking met een groep binnen Internet wijkt in verschillende opzichten af van de fysieke werkelijkheid. Ten eerste is Internet veel omvangrijker dan de meeste andere sociale netwerken. Dit leidt tot vrijwel oneindige keuzemogelijkheden – en tot onoverzichtelijkheid: als je op zoek naar een passende groep bent is succes geenszins gegarandeerd. Ten tweede zijn binnen de virtuele wereld van Internet gebeurtenissen ahistorisch: zij zijn eindeloos herhaalbaar, net als in dromen. Daardoor schijnt Internet soms minder reëel dan de fysieke werkelijkheid. Tevens bevordert Internet instant-communicatie: mensen zonder gemeenschappelijke achtergrond kunnen snel in contact met elkaar treden. Deze mensen hebben nauwelijks een gemeenschappelijke geschiedenis – een andere vorm van ahistoriciteit – en zullen niet snel een groep vormen. Potentiële leden moeten zich al in de werkelijkheid in zekere mate samenhorig voelen. De beschreven virtuele gemeenschappen zoeken dan ook aansluiting bij reeds bekende oriëntatiepunten die zeker (sociale) realiteit toegekend krijgen:
k l
SeniorNet sluit aan bij een fysiek kenmerk (50-plussers) en organiseert persoonlijke bijeenkomsten. DDS gaat uit van de stadsmetafoor en richt zich vooral op Amsterdam.
monpHqsrut"vv5wxp0y0z5vrdn{"|Fq_})n"p~t"pwrt)qt"p>~ SeniorNet wordt aantrekkelijk gevonden omdat er een groot aantal centra voor de voorlichting over het gebruik van het Internet bestaat. SeniorNet is omvangrijk en bestaat al vrij lange tijd. De leden zijn sociaal betrokken, waarbij contacten ontstaan in de virtuele gemeenschap doorgetrokken worden naar de fysieke gemeenschap. DDS vinden mensen aantrekkelijk omdat het gratis internetfaciliteiten aanbiedt. DDS is een proeftuin voor innovatieve ideeën, heeft grote aantallen bezoekers en wijd bekend. De thema’s zijn sociaal georiënteerd.
(u_5N_ SeniorNet en DDS zijn sociale groepen volgens de definitie in Groepen van Mensen:
Zij bestaan uit twee of meer mensen; het aantal 20 wordt echter duidelijk overschreden. Er bestaan dan ook verschillende subgroepen.
17
De mensen in de virtuele gemeenschap hebben een gevoel van samenhorigheid en eenheid. De groepsidentiteit bij SeniorNet is heel duidelijk het „senior zijn”, de vertrouwdheid die het geeft onder gelijken te zijn, en de gemeenschappelijke interessegebieden die het „senior zijn” met zich meebrengt. Zonder expliciete controle op leeftijd blijkt SeniorNet ook te bestaan uit leden waarvoor de gemeenschap gesticht is. Dit in tegenstelling met DDS, waar de bewoners over het algemeen geen inwoners zijn van Amsterdam. Bij DDS is de aantrekkingskracht dus niet „Amsterdammer zijn”; bewoners worden aangetrokken door de eerder genoemde punten (zoals gratis internetfaciliteiten). Eenmaal bewoner gaan ze pas op onderzoek uit waarna ze zich identificeren met één van de virtuele gemeenschappen binnen DDS. Dit kan op basis van het thema zijn, maar ook op basis het slag mensen dat zich in een bepaalde virtuele gemeenschap bevindt. De leden beïnvloeden elkaar. De leden kunnen als eenheid optreden: De bewoners van DDS kunnen samen een vuist maken, met politici discussiëren en zodoende invloed uitoefen op het politieke proces.
In de artikelen over SeniorNet ([13], [19]) wordt steeds als belangrijk aangemerkt dat mensen zich pas als groep gaan voelen als er meervoudige relaties ontstaan die niet angstvallig tot een voorgegeven onderwerp beperkt blijven. Tijdens het ontstaan van een groep beginnen de leden ook opener voor elkaar te worden; dit uit zich daarin dat gesprekken langs de onderwerpen heen gevoerd worden. Juist dit is de factor waardoor er volwaardige relaties ontstaan, en er sprake is van een groepsgevoel. Een virtuele gemeenschap rond goudhamsters creëren kan best gaan maar een groep zal het nooit worden als er alleen maar over goudhamsters gediscussieerd wordt. Dit is tevens in de DDS waar te nemen: de virtuele gemeenschappen die het meest succesvol zijn, zijn degenen zonder thema zoals het centrale plein en de metro. Dit is in overeenstemming met de werkelijkheid. Ook hier vindt men het verschil tussen zakelijke relaties, die rond een thema gecentreerd zijn, en persoonlijkere relaties, die de persoon in de focus van interesse zetten en daarom gesprekken over veel verschillende thema’s mogelijk maken.
d Als we het fasenmodel aanhouden, valt er het volgende op te merken: Voordat testen überhaupt mogelijk wordt, moet een potentieel lid al een eerste initiatiestap doen: het aanmelden bij de organisatie van SeniorNet respectievelijk DDS. Het doel hiervan is allereerst de identiteit van het potentiële lid vast te stellen. Deze drempel is niet zo hoog, omdat de registratie vrijblijvend is. De testfase bij SeniorNet komt sterk naar voren omdat „lurking” (meeluisteren) een geoorloofd gedrag is. Mensen kunnen wachten voor ze besluiten zich actief bij een groep te voegen. Ook bij DDS en andere virtuele gemeenschappen bestaan er uitgebreide testmogelijkheden, ten dele anoniem of onder pseudoniem. De eerder genoemde conflictfase komt weinig voor, omdat een virtuele gemeenschap weinig mogelijkheden heeft groepsdruk op een lid uit te oefenen. Nadat iemand ervoor gekozen heeft lid van een groep te worden, beginnen de volgende fases: ontwikkeling van cohesie en functionerende groep. Een punt dat deze twee fases duidelijk van elkaar scheidt is niet aanwezig; de overgang gebeurt geleidelijk.
18
:d ¡£¢¤ ¥¥N¥¦¡d§¨ Binnen de metro van DDS (dit is een soort van MUD-game3) is een duidelijke rolverdeling waarneembaar zoals ook bij groepen in de fysieke werkelijkheid. Bij SeniorNet is er zelfs sprake van wisselend gedrag afhankelijk van het tijdstip. Er is niet veel „groepsdenken” binnen een van de onderzochte virtuele gemeenschappen te verwachten omdat deze niet gesloten groepen vormen waar nauwelijks informatie van buiten intrede vindt. Juist via Internet kunnen groepsleden over de meest uitgebreide informatie beschikken. Voor het uitdrukken van non-verbale communicatie binnen DDS is er het emotiecafé waar gebruik gemaakt kan worden van emoticonen. Bij SeniorNet worden de relaties die ontstaan binnen de virtuele gemeenschap zelfs doorgetrokken naar de fysieke gemeenschap. Kijkend naar cultuurverschillen tussen DDS en SeniorNet valt op dat SeniorNet veel meer als groep functioneert. Leden voelen zich welkom en veilig binnen SeniorNet, er is een grote openheid over de werkelijke identiteit en leden ondersteunen elkaar. Ook is er sprake van sociale verantwoordelijkheid, bij het ontbreken van vaste leden merken anderen dit direct op en vragen actief naar de reden van afwezigheid. DDS bestaat meer uit een verzameling individuen, aangetrokken door de facilitaire voordelen, die puur voor eigen vermaak met elkaar communiceert. Groepsgevoel is, op enkele uitzonderingen na, afwezig. Dit gebrek aan groepsgevoel en sociale verantwoordelijkheid is overigens overeenkomstig een stadsmetafoor.
3
Multi User Dungeon: verwijst naar „Dungeons & Dragons” (letterlijk: „Kerkers en Draken”, ook bekend als „Krochten en Kerkers”), een klassiek rollenspelsysteem.
19
©(ªN«¬d®°¯¬±²H³d´µ¬ª ¶·¸º¹0»¼½¸5¸¼:¾¿ ÀÂÁÄÃ0¸Å¸>Æ5¸Ç¦¸¸"¼FÈ0ÉÊ0»Ë½·"ËÌƸ"À¿$É"ÊFÁ_ÍηÀdÏ5¸¼FÐ Naast de benodigde technische faciliteiten zijn er enkele elementen op het sociale vlak waarmee bij met het oprichten van een virtuele gemeenschap rekening gehouden moet worden: Virtuele gemeenschappen worden over het algemeen gepland. Meestal zijn geplande sociale groepen formeel, rond één thema gecentreerd, zodat zij zakelijke relaties ondersteunen. De ontwikkeling tot persoonlijke relaties vindt op een later tijdstip plaats. Er zal eerst veel geïnvesteerd moeten worden waarbij de ontwikkeling tot een echte gemeenschap open is. Wil men niet daar beginnen, dan biedt het aansluiten bij een bestaande sociale groep een mogelijkheid. Bij het oprichten van SeniorNet sloot men aan bij de nog tamelijk vage groep van „50-plussers”; bij de overgangen van SeniorNet op een nieuw platform kon men voortbouwen op bestaande SeniorNet-groepen. Op Internet is het moeilijk de aandacht te trekken van juist díe mensen op de hele wereld die in de gewenste virtuele gemeenschap passen. Meestal wordt dit geprobeerd door het aanbieden van interessante bijproducten zoals bij DDS gebeurt (gratis internettoegang, ondersteuning, informatie). Zo probeert men de benodigde kritische massa te bereiken.
ÑÒ0ÓBÔÖÕ ×ؽÙHÚÛÜdÛÛ"ØÝ0ÙÞ>ßHÓIÛ"ؽÛØàÚ)Û"Üáß0âã5Õ äxäÛ"ØÓsåFßHßÌÛ"Ø:ÚNÕ ÜÂÓsåÌÛ"ä$ÛÛØ:æSçÌß5ÕÛÝ0Û è ÛÞ¦Û5ÛØHßÌâ"ãÌÒé5éÌÛ"ØFê De keuze voor een bepaalde groep is op het Internet veel vrijer door de onafhankelijkheid van locatie. Deze vrije keuze maakt het moeilijker om een groep te starten en nieuwe leden te werven. Zeker bij de oprichting van een groep kan dit problematisch zijn. Bij SeniorNet is dit opgelost door naast de virtuele gemeenschap ondersteuning te bieden voor leden. Bij DDS zijn virtuele gemeenschappen ontstaan doordat DDS, door de gratis internetdiensten en de handige informatievergaring, een groot aantal mensen bijeen bracht waardoor in een natuurlijk proces groepen ontstonden. Het proces voor de vorming van groepen komt grotendeels overeen. Het gedrag binnen groepen komt grotendeels overeen, mits men niet anoniem is. Toetreden tot een virtuele gemeenschap (en verlaten) is makkelijker en vrijblijvender dan in fysieke gemeenschappen.
ëìí îÌì>ï5ðññò5óôïõ)öÄôì"÷ødðï5ì0ùHùÌì"ó>ñ¦ðì)öúdì>ûuñô óô ñ¦õõ"í üðó0ýìøÂùHöìòó0ìó½ý"þÿ
Communicatie tussen mensen moet de mogelijkheden bieden de groepskenmerken te ontwikkelen. Dat mensen een gevoel van eenheid en samenhorigheid ontwikkelen kan alleen als zij elkaar bewust waarnemen. In DDS wordt dit b. v. ondersteund door aan te geven hoe druk een plein op dat moment is. De leden moeten ook de mogelijkheid hebben tot beïnvloeding van elkaar: niet alleen informatie ontvangen, maar ook iets tegen elkaar kunnen zeggen. Daarbij moet er een mogelijkheid zijn om naast discussies over een vast onderwerp ook opmerkingen te plaatsen over
20
geheel ander punt dat de spreker net bezig houdt. Tevens is het wenselijk om naast de uitgewisselde informatie ook connotaties door te kunnen geven zoals lichaamstaal en gezichtexpressies.
!" #$#$%$&(')* ,+-/.#% 0/. %*('1 2 -34&%&(-3 5 SeniorNet is zowel een aanvulling als een vervanging van de werkelijkheid. SeniorNet brengt ICT bij een deel van de bevolking dat er anders waarschijnlijk van verstoken zou zijn gebleven. Daarnaast is het een vervanging van sociale contacten die verminderd zijn door beperkingen in de mobiliteit van mensen en het verminderd contact door bijvoorbeeld de beëindiging van een actieve loopbaan. Bij DDS is grotendeels alleen de aanvullende factor aanwezig. De onderwerpen gaan over het dagelijkse leven. Een vervanging van de werkelijk is alleen waar te nemen in de metro binnen DDS waar bewoners zich veelal een fictieve identiteit aanmeten (zoals in een MUD-game).
6$798:8<;>=@?$ACBEDF8HGI8J:8
T U V W
Mensen rond een thema groeperen. Gebruik maken van bestaande groepen. Aanbieden van faciliteiten voor het creëren van virtuele gemeenschappen. Het met elkaar kunnen praten is een eerste vereiste. Belangrijk aandachtspunt is verder de mogelijkheid elkaar op te merken binnen de virtuele gemeenschap. Verstrekken / structureren van (actuele) informatie.
Uiteindelijke vorming is aan de leden zelf: Zal er een interesse ontstaan dat verder gaat dan het eerste gestelde thema? Identificeren de gebruikers zich met de ontstane groep? Gaan zij zich als samenhorend bekijken? Beginnen zij echt op elkaar in te gaan?
21
1. Aronson, E.: The Social Animal. 7th ed. New York: Freeman, 1994. 2. Beckers, D.: Resultaten Enquête De Digitale Stad 1998. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 1998. URL: http://www.swi.psy.uva.nl/usr/beckers/dds98/verslag/ 3. Van den Boomen, M.: De stad als interface. De Helling 9, 1 (voorjaar 1996), pp. 32–35. URL: http://www.xs4all.nl/~boom/stad.html (signatuur van de Universiteitsbibliotheek: CBa 1898) 4. Van den Boomen, M.: „Digitale steden en virtuele gemeenschappen.” In: Van den Boomen, M.: Internet-ABC voor vrouwen. Een inleiding voor datadames en modemmeiden. Amsterdam: Instituut voor Publiek en Politiek, 1996. URL: http://www.xs4all.nl/~boom/hs8.html 5. Brey, P.: Mens en Informatietechniek. Collegedictaat. Enschede: Universiteit Twente, 1998/1999. 6. Campbell, P.; Dries, J.; Gilligan, R.: Inclusion of Older People in the Information Society. Policies and Initiatives in Europe at EU and National Level and in the USA. 2nd project report “The Older Generation and the European Information Society: Access to the Information Society”. Düsseldorf: European Institute for the Media, March 1999. URL: http://www.eim.org/old/aopisrp2.pdf 7. DDS: Het kantoor van Stichting De Digitale Stad. Amsterdam: DDS, 1999. URL: http://www.dds.nl/dds 8. DDS: De Organisatie. Amsterdam: DDS, 1999. URL: http://www.dds.nl/plein/centraal/services/ content/alg_organisatie.htm 9. Ellis, C. A.; Gibbs, S. J.; Rein, G. L.: Groupware: Some Issues and Experiences. Communications of the ACM 34, 1 (1991), pp. 38–58. 10. Gilligan, R.; Campbell, P.; Dries, J.; Obermaier, N.: The Current Barriers for Older People in Accessing the Information Society. 1st project report “The Older Generation and the European Information Society: Access to the Information Society”. Düsseldorf: European Institute for the Media, September 1998. URL: http://www.eim.org/old/aopisrp1.pdf 11. Van der Haar, R.: Projectverslag De Digitale Stad. Voorlopige versie. Utrecht, 22 mei 1995. URL: http://www.dds.nl/~robvdh/Projekt 12. Hinton, B. L.; Reitz, H. J. (eds.): Groups and Organizations. Integrated Readings in the Analysis of Social Behavior. Belmont (Cal.): Wadsworth, 1971. (CBa 301.1 h65) 13. Ito, M.; Adler, A.; Linde, C.; Mynatt, E.; O’Day, V.: Broadening Access. SeniorNet and the case for diverse network communities. Draft research report. March 3, 1999. URL: http://www.seniornet.org/research/snaccess_980303.html 14. Mynatt, E. D.; Adler, A.; Ito, M.; Linde, Ch.; O’Day, V. L.: “The Network Communities of SeniorNet.” In: Bødker, S.; Kyng, M.; Schmidt, K. (eds.): Proceedings of the Sixth European Conference on Computer-Supported Coöperative Work, 12–16 September 1999, Copenhagen, Denmark. Dordrecht: Kluwer, 1999. pp. 219–238. 15. Van Oudenhoven, J. P.: De groep onder de loep. een inleiding in de groepsdynamica. Groningen: Wolters-Noordhoff, 1985. (CBa 301.1 o42) 16. Rheingold, H.: The virtual community. Homesteading on the electronic frontier. Reading (Mass.): Addison-Wesley, 1993. URL: http://www.well.com/user/hlr/vcbook/ (AWa 516 r43) 17. Schulz von Thun, F.: Miteinander reden: Störungen und Klärungen. Psychologie der zwischenmenschlichen Kommunikation. Reinbek b. Hbg.: Rowohlt, 1981. 18. Smith, P. B.; Bond, M. H.: Social Psychology across Cultures. 2nd ed. London: Prentice Hall, 1998. (CBa 301 s70) 19. Tsagarousianou, R.; Tambini, D.; Bryan, C. (eds.): Cyberdemocracy. Technology, Cities and Civic Networks. London: Routledge, 1998. 20. Wright, K. B.: Social Support in the Internet. Survey Results. SeniorNet, 1998. URL: http://www.seniornet.org/research/kwright.html 21. Wrigthsman, L. S.: Social Psychology. 2nd ed. Monterey (Cal.): Brooks/Cole, 1977. (CBa 301 w88)
22