Verslag Expertmeeting over hiv en soa bij LHBT & MSM Expertmeeting over onderzoek naar risico’s op en bescherming tegen hiv en soa bij LHBT en MSM Datum: 11 december 2014 Aanwezig: Ard van Sighem (Stichting Hiv Monitoring), Birgit van Benthem (RIVM), Chantal den Daas (RIVM), Eline Op de Coul (RIVM), Gerrit Jan Wielinga (COC Nederland), Leon Knoops (Mainline), Maaike van Veen (GGD Amsterdam), Marieke Markgraaf (RIVM), Paul Zantkuijl (Soa Aids Nederland), Pieter Brokx (Hiv Vereniging Nederland), Reina Foppen (Positief geluid), Udi Davidovich (GGD Amsterdam), Bouko Bakker (Rutgers WPF), Ciel Wijsen (Rutgers WPF), Hanneke de Graaf (Rutgers WPF) Verslag: Mariëtte Hermans
Inleiding Op donderdag 11 december 2014 vond de derde themabijeenkomst plaats naar aanleiding van het onderzoek Een wereld van verschil, de LHBT-survey van Rutgers WPF. Deze middag ging het over hiv en soa onder LHBT, met name onder mannen die seks hebben met mannen.
1
Onderzoek Een wereld van verschil
Voor de survey zijn ‘mannen die seks hebben met mannen’, vaak afgekort tot MSM, op twee manieren geworven, zo vertelt Hanneke de Graaf, onderzoeker bij Rutgers WPF. Een groep mannen maakte deel uit van een online onderzoekspanel. Daarnaast wierven de onderzoekers via specifieke kanalen, zoals hiv-behandelcentra, soa-centra, bannering op enkele gay websites en flyering op enkele ontmoetingsplekken voor MSM. In totaal reageerden 1908 mannen: 883 via het panel en 1025 via de specifieke werving. In het onderzoek werden vervolgens tot MSM gerekend: mannen die de afgelopen zes maanden tenminste één mannelijke sekspartner hadden. Risicoreductie Aan de MSM met onbeschermde losse contacten werd gevraagd of zij risicoreducerende technieken toepassen, en welke. Serosorteren en de hiv-status navragen bleken veelgebruikte strategieën. Dat laatste is lastig, omdat je afgaat op het woord van een ander die het zelf ook niet zeker hoeft te weten. Een andere reeks vragen ging over testgedrag. 60 procent van de ondervraagde MSM gaf aan wel eens getest te zijn op hiv, en een iets kleiner deel op soa. Getest in het afgelopen jaar is ongeveer een kwart en de laatste zes maanden onderging ruim 15 procent van de mannen een test. Vergeleken met de laatste Schorer Monitor (2011) lijkt dit laag; maar dat heeft volgens De Graaf te maken met de respondenten die via het panel meededen. Dit is een algemene doorsnede van de LHBT-groep en daarom waarschijnlijk een relatief minder seksueel actieve groep dan de respondenten van de Schorer Monitor. Wanneer gekeken wordt naar MSM met meer dan 2 sekspartners, dan komen de testpercentages vrijwel overeen met die in de laatste Schorer Monitor. Samenhang Met de antwoorden van de respondenten kon de samenhang tussen bijvoorbeeld leeftijd, opleidingsniveau, het hebben van een vaste relatie, het aantal sekspartners en drugsgebruik enerzijds en onbeschermde seks en testgedrag anderzijds bekeken worden. Daaruit bleek bijvoorbeeld dat hoe meer sekspartners men heeft, hoe groter de kans is op onbeschermde seks, maar ook hoe groter de kans dat mannen zich recent hebben laten testen. Daarnaast bleek seks onder invloed van drugs samen te hangen met het hebben van onbeschermde seks. Ook naar de attitude en sociale normen over testen is gevraagd. “Als vrienden testen belangrijk vinden is de kans bijvoorbeeld groter dat iemand zich heeft laten testen”, aldus Hanneke de Graaf. Verder is gevraagd naar PEP1 en PrEP2. Van alle MSM uit het onderzoek is 42 procent bekend met PEP; 15 procent van de hiv-negatieve en niet-geteste MSM is bekend met PrEP. 1 2
PEP staat voor Post Expositie Profylaxe, behandeling met hiv-medicijnen, binnen 72 uur na blootstelling aan hiv te starten. PrEP staat voor Pre Expositie Profylaxe, preventief slikken van hiv-medicijnen die de kans verkleinen dat je hiv oploopt.
1
Rutgers WPF, 2015
Verslag Expertmeeting over HIV en SOA bij LHBT en MSM d.d. 11 december 2014
Het laatste sekscontact Hanneke de Graaf presenteerde tot slot een aantal nieuwe berekeningen over het laatste sekscontact. Voor 51 procent van de steekproef van 1714 mannen was dat laatste sekscontact met een losse mannelijke partner, voor 42% was dit met de huidige vaste mannelijke partner, en voor 8% met een andere vaste mannelijke partner. Tien procent van de totale groep deed het met meerdere partners. Bij 55 procent ging het om herhaald sekscontact. 51 procent had geen anale seks, 22 procent beschermde anale seks en 28 procent onbeschermde anale seks. Ongeveer een derde (31 procent) kreeg sperma in de mond. 34 procent wist niets van de hiv-status van de partner en 18 procent was onder invloed van alcohol. Er is verder ingezoomd op de groep mannen van wie het laatste sekscontact een losse partner betrof. Dit waren er in totaal 868. De helft daarvan had geen anale seks, en 31 procent had anale seks met condoom. 19 procent gaf aan (ook) anale seks zonder condoom te hebben gehad. In Schorer Monitor ging dit om 21 procent. Mannen die aangaven onbeschermde anale seks te hebben gehad, deden dit vaker bij een herhaald sekscontact, als zij zelf hiv-positief waren, als ze de serostatus van de partner dachten te kennen en onder mannen met meer dan twee partners in de laatste zes maanden. Afwijzing en discriminatie Bouko Bakker licht toe wat er uit de survey blijkt over hiv-positieve mannen. Zo zijn zij seksueel actief, hebben vaak een positieve seksbeleving en vaak onbeschermde seks. 91% gebruikt hivmedicatie, bij 89% van hen is de viral load ondetecteerbaar. Driekwart van de ondervraagde hivpositieve MSM past een risicoreductie strategie toe. De condoommoeheid is groot, aldus meerdere aanwezigen, en daarom nemen MSM andere maatregelen om zichzelf te beschermen tegen hiv- en soa-overdracht. Maatregelen zijn bijvoorbeeld alleen onbeschermde seks met andere hiv-positieven, of alleen met hiv-negatieven wanneer hun eigen viral load niet aantoonbaar is. Ook kiezen sommige mannen voor strategisch positioneren; bijvoorbeeld alleen onbeschermde, receptieve anale seks hebben met sekspartners die hiv-negatief zijn. Wat daarnaast blijkt is dat hiv-positieve MSM vaker last hebben van seksuele problemen zoals erectiestoornissen, en ook veel te maken hebben met afwijzing en discriminatie. Met name discriminatie op basis van je hiv-status is ernstig, zo menen de aanwezigen. Afwijzing komt ook veelvuldig voor. Hier lijken hiv-positieve MSM in het algemeen, zo wordt opgemerkt, beter mee om te kunnen gaan.
2
HIV-studies RIVM
Schattingen Eline Op de Coul van het RIVM presenteerde daarna twee hiv-studies die het RIVM samen met Stichting Hiv Monitoring heeft uitgevoerd. De eerste betreft een schatting van het aantal hivpositieven in Nederland op basis van prevalentiecijfers en populatie-omvang. De tweede studie ging over late presentation: het (te) laat in zorg komen met een (eerder ongediagnosticeerde) hivinfectie In totaal schatten de onderzoekers het aantal hiv-positieven in Nederland op zo’n 25 duizend mensen. Ten opzichte van 2007 is dat een stijging van drieduizend mensen. Van dat geheel vormen MSM de grootste groep. Die schatting is inclusief de mensen die het zelf niet weten. De geschatte hiv-prevalentie onder MSM is 8 procent, terwijl dat onder migranten uit Sub-Sahara Afrika 3 procent is en 0,8 procent onder alle mensen uit het Caribisch gebied. Langer doorlopen Mensen met een ongediagnosticeerde hiv-infectie zijn verhoudingsgewijze minder te vinden onder MSM dan onder de andere risicogroepen. Onder de totale bevolking weet zo’n 34 procent van de hivpositieven het niet. Dat is wel een daling ten opzichte van 2007, toen dat zo’n 40 procent was. De daling geldt vooral voor MSM, hoewel die groep met 31 procent ongediagnosticeerde hiv-infecties nog steeds hoog scoort. Van late presentations spreekt men wanneer mensen zich melden met een viral load van minder dan 350 CD4-cellen. MSM komen sneller in zorg dan in 2007. Onder heteroseksuele groepen en migranten is er wat dat betreft geen daling sinds 2007. Een risicofactor voor late presentation is
2
Verslag Expertmeeting over HIV en SOA bij LHBT en MSM d.d. 11 december 2014
Rutgers WPF, 2015
leeftijd: 50-plussers komen later onder behandeling, en ook heteromannen lopen langer door met een ongediagnosticeerde hiv-infectie. In vergelijking met 34% late diagnoses bij Nederlandse MSM liggen de percentages hoger bij niet-Nederlandse MSM. Aziatische MSM springen er uit met circa 54% late diagnoses; Sub-Sahara Afrika en Caribische MSM doen het ook minder goed met circa 39% late diagnoses. Daarbij geldt dat de locatie van de diagnose ertoe doet; mensen die in het ziekenhuis gediagnosticeerd worden, zijn er erger aan toe, dan mensen die zich melden voor een test bij hun huisarts of soa-poli. Vergelijkbaarheid onderzoek Chantal den Daas van het RIVM vergeleek drie verschillende onderzoeken onder MSM, allemaal uitgevoerd in 2010. Zo vergeleek ze de European MSM Internet Survey (EMIS), met N = 3787, Schorer Monitor, waarbij N = 3602 en de soa-consultdata uit 2010. Uit deze laatste dataset nam ze een selectie van de eerste 3800 mannen. Ze keek daarbij naar drie uitkomsten, namelijk: het hebben van soa, het hebben van hiv en nooit getest zijn op hiv. Determinanten daarbij waren leeftijd, woonplaats en etniciteit, het aantal sekspartners en condoomgebruik. Het hebben van hiv is geassocieerd met hogere leeftijden en wonen in Amsterdam. Ook bleek, hoe meer sekspartners iemand heeft, hoe groter de kans op hiv is; dit bleek alleen uit data van de soa-poli, niet uit de internet surveys. Het hebben van hiv is geassocieerd met het hebben van soa in de internet surveys. Bovendien geldt dat hoe meer partners iemand heeft, hoe groter de kans is dat hij zich ooit heeft laten testen op hiv. Voor de woonplaats geldt dat er meer mannen buiten Amsterdam nog nooit getest zijn op hiv. De beide internet surveys bleken vergelijkbare resultaten op te leveren, maar te verschillen met de data van de soa-consulten.
3
Onderzoek HVN: Positief geluid
Positief geluid Reina Foppen van de Hiv Vereniging Nederland (HVN) presenteerde vervolgens haar peer-to-peer onderzoek Positief geluid over leven met hiv. Het onderzoek bestond niet uit een internetvragenlijst, maar juist een persoonlijk peer-to-peer gesprek, omdat het uitdrukkelijk de bedoeling was om ook mensen te bereiken die geen deel uitmaken van de bestaande achterban van de HVN. Seksuele gezondheid was niet het belangrijkste onderwerp, maar het kwam wel ter sprake. Voor de gesprekken werden veertig hiv-positieve interviewers geselecteerd uit heel Nederland, met een verschillende culturele achtergrond, leeftijd en/of seksuele voorkeur. Zij hebben o.a. binnen hun netwerken respondenten geworven en via deze respondenten is opnieuw geworven. Zo is de onderzoeksgroep een goede afspiegeling van de Nederlandse populatie van mensen met hiv geworden, overeenkomend met de gegevens van de Stichting HIV Monitoring (SHM). Uiteindelijk zijn 272 MSM gesproken, veel van hen noemen zich homoseksueel. Het ging om 468 mensen totaal. Zij werden gevraagd naar hun identiteit, dus hoe zij zichzelf noemden en konden meerdere opties aangeven. Alle mannen die ‘hetero’ hebben aangevinkt, vallen in de groep heteromannen, ook al hebben ze wel eens seks met mannen. Ze rekent biseksuele mannen, homomannen en zelfbenoemde MSM er wel onder, voor zover deze niet ook hetero hebben aangevinkt. Zo zijn er 59 heteromannen geïdentificeerd. Door de werving via-via zijn er ook mensen geïnterviewd die anders voor de HVN buiten beeld blijven, bijvoorbeeld mannen met een migratie-achtergrond. Zij rapporteren meer over stigma en zelfstigma. Tegelijkertijd komen MSM er sterker uit dan heteromannen. MSM zijn seksueel actief en goed geïnformeerd. Ze hebben een goed zelfbeeld en veel zelfwaardering. Vertrouwen in huisarts Wat wel speelt, is afwijzing en discriminatie vanwege hiv, zowel op seksueel gebied als in de gezondheidszorg. MSM krijgen vaker met afwijzing door een potentiële (seks-)partner te maken als ze vertellen dat ze hiv hebben, maar ze vertonen daardoor geen ander gedrag. Voor heteromannen is dat anders. Zij durven vaak niet langer seksueel actief te zijn na de hiv-diagnose. In veel gevallen zijn de symptomen van de hiv-infectie door hen en hun huisarts niet herkend, waardoor ze er dus ook lichamelijk slechter aan toe zijn op het moment dat ze erachter komen dat ze hiv hebben. Zelfstigma is sterker onder heteromannen dan onder MSM.
3
Rutgers WPF, 2015
Verslag Expertmeeting over HIV en SOA bij LHBT en MSM d.d. 11 december 2014
Van de MSM rapporteert de helft recreatief drugsgebruik. Op het platteland lijkt het vertrouwen in de huisarts kleiner als het gaat over kennis over hiv, en heteromannen hebben meer last van stemmingsstoornissen dan MSM. Reina Foppen merkt wel op dat het om kwalitatief onderzoek gaat dat nog meer analyse behoeft, en dat wat nu opgemerkt is voorlopige uitkomsten van het kwantitatieve gedeelte van het onderzoek zijn.
4
Hiv en soa onder LB-vrouwen en transgenders
Hiv en soa bij LB-vrouwen en transgenders Tot slot stond Bouko Bakker nog kort stil bij wat we weten uit de LHBT-survey en de registraties van de soa-centra wat betreft hiv en soa onder LB-vrouwen en transgenders. Lesbische vrouwen lopen weinig risico op hiv en soa. Dat is anders voor biseksuele vrouwen, hoewel de cijfers niet veel verschillen van die onder heterovrouwen, zeker als je chlamydia meerekent. Het aantal consulten van transgenders bij de soa-contra ligt in de periode 2011 – 2013 gemiddeld rond de 50. Het aandeel van transgender sekswerkers in deze consulten varieert over de jaren, en fluctueert rond de 50%. De vindpercentages soa variëren in de genoemde perioden van 15 tot 22% bij sekswerkers, en van 5 tot 18% bij niet-sekswerkers. Jaarlijks wordt een enkele hiv-infectie geconstateerd.
5
Toekomstig onderzoek naar seksuele gezondheid, hiv en soa
Aansluiten bij gezondheidsmonitor Na een korte pauze vertelde Hanneke de Graaf hoe het verder gaat met onderzoek naar seksuele gezondheid, hiv en soa. Alle onderwerpen op het gebied van leefstijl en gezondheid die voorheen apart werden getoetst, zoals roken, voeding en seksuele gezondheid, gaan deel uitmaken van de leefstijlmonitoring. In de Gezondheidsmonitor van het CBS is dan ruimte voor enkele kernvragen over seksuele oriëntatie, seksuele gezondheid en gedrag. Daarnaast wordt een verdiepende module naar seksuele gezondheid uitgevoerd onder een grote aselect geworven steekproef. Dit onderzoek vindt een keer in de vier jaar plaats. Binnen deze steekproef zijn de resultaten voor LHB’s goed te vergelijken met heteroseksuelen, hoewel de vraagstelling wellicht minder specifiek zal zijn. De groep moet echter wel groot genoeg zijn om voldoende subgroepen te representeren, dus ook lesbische vrouwen. Voor transgenders blijft aanvullend onderzoek waarschijnlijk noodzakelijk. Ook voor MSM wil Rutgers WPF, samen met andere partijen, onderzoek doen onder een gericht geworven groep. Hiervoor zoekt Rutgers WPF aansluiting bij de pogingen om EMIS 2016, een Europees onderzoek onder MSM, te herhalen. Bij EMIS is het wel de vraag hoe ze werven; als dat zoals eerder via Gay Romeo gebeurt, dan is dat weinig representatief voor de Nederlandse MSM, meent Udi Davidovich. “Maar mocht EMIS 2016 niet doorgaan, dan kiezen we voor een eigen survey onder MSM, op voorwaarde dat hiervoor wel de financiële middelen aanwezig zijn”, verzekert De Graaf. Suggesties Zijn er nog suggesties voor onderzoek vanuit de praktijk? Ja zeker. Maaike van Veen van de GGD Amsterdam geeft aan behoefte te hebben aan regionale analyses, zoals Schorer Monitor voorheen verstrekte. Kunnen de resultaten van de CBS-monitor ook regionaal uitgesplitst worden? Ook suggereert iemand dat het belangrijk is om gegevens te verzamelen over migranten. Bij het verschijnen van Schorer Monitor werd steeds geconcludeerd dat er een te kleine groep migranten meedeed, maar daar werd vervolgens niets aan gedaan. Zou er voor deze groepen ook niet op een andere manier geworven moeten worden? Het onderzoek van de Hiv Vereniging kan daar misschien als voorbeeld voor dienen. Mondelinge ondervraging is een goed idee voor mensen die de taal niet goed beheersen, aldus Reina Foppen. Haar ervaring is dat dit vaak mensen zijn die veel problemen ervaren, ook in de zorg bijvoorbeeld. Een andere suggestie is om seksuele gezondheid breed op te vatten. Het gaat niet alleen over soa, hiv en seksueel gedrag, maar ook over beleving. Bovendien moet er aandacht zijn voor hepatitis C, dat als soa vooral voor komt bij hiv-positieve homo- en biseksuele mannen. Ook moet het infomateriaal toegespitst zijn op specifieke subdoelgroepen. Zo voelen biseksuele mannen zich veelal niet aangesproken door infomateriaal dat specifiek op homomannen is gericht. En het is belangrijk om de samenhang met drugsgebruik, en het soort drugsgebruik beter uit te vragen, meent Leon Knoops van Mainline. Welke combinaties drugs gebruiken mensen en wat zijn
4
Verslag Expertmeeting over HIV en SOA bij LHBT en MSM d.d. 11 december 2014
Rutgers WPF, 2015
daarvan de effecten op hun seksuele gedrag? Wat zijn de onderliggende beweegredenen dat mannen onder invloed seksen? In hoeverre spelen sociaal psychische factoren hierbij een rol?
6
Thema’s voor preventie van hiv en soa
Regelmatig testen Al met al blijkt dat een grote groep MSM niet getest is, terwijl het gedrag van deze mannen daar wel aanleiding toe geeft. Ze doen dat bijvoorbeeld omdat ze denken ‘geen enkel risico te hebben gelopen’, of ‘geen klachten te hebben’, zo beschrijft Rutgers WPF in Een wereld van verschil (p. 130). Eline Op de Coul van het RIVM stelt voor om meer voorlichting te geven over hiv-indicatorziekten en mensen die zich met deze symptomen in een ziekenhuis of bij de huisarts melden en tot een risicogroep behoren (b.v. MSM, afkomstig uit aids endemisch gebied), standaard een hivtest aan te bieden. Een manier om de kennis over deze symptomen te vergroten is, om er vragen over te stellen in de survey. Daar zou je de symptomen van een acute infectie kunnen beschrijven. Een belangrijk aandachtspunt is dat mensen kunnen denken dat als ze dat niet hebben, ze dan ook geen hiv hebben opgelopen, aldus Paul Zantkuijl van Soa Aids Nederland. Zo’n 40 a 90 procent van de hiv-geïnfecteerden heeft griepachtige verschijnselen tijdens een primaire infectie. GGD Amsterdam bereidt een campagne voor over primaire infecties, en gaan per januari een gevoeligere test inzetten. Hiermee kan binnen anderhalve week na infectie hiv aangetoond worden, aldus Udi Davidovich. Deze campagne is specifiek gericht op mannen die een hoog risico lopen, dus onbeschermde anale seks hebben met een losse partner. Daarnaast blijft ‘regelmatig testen’ een belangrijkste boodschap, aldus de aanwezigen. Daarbij lijkt er onderscheid tussen de grote steden en de rest van het land. Mogelijk is een GGD met soa-poli niet voor iedereen even dichtbij, en is de gang naar de huisarts voor testen niet vanzelfsprekend. Testen bij de huisarts kan toegankelijker gemaakt worden en ook meer onder de aandacht van de doelgroep worden gebracht. En zit er toekomst in thuistesten? Er komt inderdaad een zelftest, maar de meningen verschillen of dat wenselijk is. Een thuistest kent geen nazorg, terwijl de linkage to care bij een positieve test essentieel is, zodat mensen snel een behandeling kunnen starten. “Bij de GGD krijg je er een gesprek bij, en dat geldt niet als je thuis test.” Strategieën en vooronderstellingen Naast condooms beschermen MSM zich op andere manieren tegen hiv en soa, maar die strategieën zijn niet altijd valide, bijvoorbeeld door impliciete vooronderstellingen over de status van de ander. Zo is serosorteren onder hiv-negatieven een groot risico. Op mantotman.nl wordt dat dan ook afgeraden. Misschien is het goed om daar een campagne aan te wijden, aldus Paul Zantkuijl. Ook vindt hij het opvallend dat mannen in vaste relaties weinig afspraken met elkaar maken over seks met anderen. “Goede afspraken, en je daaraan houden, kunnen infecties voorkomen.” Een andere opvallende uitkomst van het onderzoek is dat slechts de helft van de ondervraagden bekend is met PEP. Iedereen die een groot risico op hiv heeft gelopen kan zich voor deze kuur melden om zo de kans op een infectie te verkleinen. Gerrit Jan Wielinga van COC Nederland vraagt zich dan ook af hoe goed PEP beschikbaar is. “Je moet ervoor naar een hiv-behandelcentrum en de spoedeisende hulp van een ziekenhuis moet het verstrekken, maar hoe zit het in regioziekenhuizen?” Waarschijnlijk is het buiten de randstad alleen tijdens kantooruren verkrijgbaar terwijl je het binnen 72 uur na infectie moet innemen. Het zou goed zijn om een belronde te maken, om te informeren hoe PEP verstrekt wordt op verschillende plaatsen in Nederland. Mantotman.nl biedt alle informatie over PEP, maar de site komt vooralsnog niet bovenaan als PEP en hiv in google wordt ingevoerd. Hier wordt hard aan gewerkt. Voor PrEP lijkt een redelijk draagvlak te bestaan in Nederland. In de VS wordt het al gebruikt en studies geven aan dat het effectief is; bij juist gebruik verkleint het de kans op een hiv-infectie met 92 procent. De GGD Amsterdam start een demonstratietrial met PrEP, om het gebruik in de praktijk te onderzoeken onder 250 deelnemers. Daarbij maken ze onderscheid tussen consistent-PrEP en intermittant-PrEP. Bij de eerste slikt iemand het gedurende langere tijd, bij de laatste slikt iemand slechts drie dagen PrEP: een dag voordat hij risico loopt, en twee dagen daarna. Die optie lijkt ook te werken tegen infectie. Voordeel is dat intermittant een stuk goedkoper is. Het kan echter alleen
5
Rutgers WPF, 2015
Verslag Expertmeeting over HIV en SOA bij LHBT en MSM d.d. 11 december 2014
bij mensen die van tevoren weten wanneer ze risico gaan lopen en onbeschermde anale seks zullen hebben. Bijzinnen Uit de Rutgers-survey blijkt dat het hiv-stigma groot is. Wat kunnen we daaraan doen? Udi Davidovich ziet de oplossing in het breder bekend maken van de boodschap dat er met een onmeetbare viral load nauwelijks overdracht plaats kan vinden. Met medicatie kan het virus onderdrukt worden. Dat is een eenvoudige boodschap die onder MSM en ook onder een breed publiek stigma kan tegengaan. Ook kan informatie over het kunnen bereiken van een ondetecteerbare viral load bij tijdige behandeling, de angst om te testen verkleinen. Het feit dat je hiv-positief kunt zijn maar het virus nauwelijks kunt overdragen als je behandeld wordt, is nu nog geen gemeengoed. Voorlichtingsorganisatie dragen die boodschap ook niet unaniem uit, maar houden slagen om de arm. Hiv-consulenten zelf zullen niet snel zeggen: “Je mag het zonder doen”. Juist omdat er ook voorwaarden zijn verbonden, zoals, geen soa hebben en therapietrouw zijn. Reina Foppen: “Maar misschien moeten we al die bijzinnen weglaten.” Bij de Hiv Vereniging ziet zij dat het helpt om mensen de juiste informatie te geven, terwijl hivconsulenten alleen evidence based willen werken. Zij zullen zo’n advies dus alleen geven als het wetenschappelijk bewezen is. Haken en ogen zijn er natuurlijk wel. Communicatie met sekspartners over hiv is belangrijk. Hierbij geldt wel dat mannen hun contacten op hun woord moet geloven, bijvoorbeeld wanneer die zeggen dat hun viral load onaantoonbaar is of dat zij hiv-negatief zijn. Bij hiv-positieven die minder therapietrouw zijn, gaat het goede nieuws echter niet op. Bovendien kan het stigma zich gaan richten op de mensen die geen behandeling (willen) ondergaan. Laatste opmerkingen en sleutelwoorden Ook voor therapietrouw is druggebruik een belangrijke factor. Leon Knoops pleit nogmaals voor meer onderzoek. Hij weet bijvoorbeeld dat crystal meth maar al te vaak ervoor zorgt dat mensen hun medicatie niet nemen. Bovendien hebben sommige drugs effect op de werking van hivmedicatie. Sommige middelen versterken en andere verzwakken het effect van de medicatie. De relatie tussen drugs en seksueel risicogedrag moet beter onderzocht worden, aldus Knoops. “We onderschatten het effect van drugs op seksuele keuzes. Goede voornemens t.a.v. bescherming worden onder invloed van middelen vaak vertroebeld.” Ook kan de kennis over drugs beter, bijvoorbeeld onder soa-verpleegkundigen en hiv-consulenten. Hij verbaast zich over professionals die soms te weinig basiskennis van de verschillende middelen in huis hebben en bijvoorbeeld het verschil tussen XTC en ketamine niet kennen. Pieter Brokx van Hiv Vereniging Nederland voegt tot slot nog twee sleutelwoorden toe, namelijk leeftijd en gemeenschap. Uit de meeste onderzoeken blijkt dat jongeren onder de 25 jaar weinig condooms gebruiken uit onwetendheid, en ouderen boven de 45 jaar condoommoe zijn. Tegelijkertijd is er weinig gemeenschapsgevoel: mensen praten niet met elkaar en er lopen scheidslijnen tussen verschillende groepen. Brokx pleit daarom voor bespreekbaarheid van het gevoel van community, eventueel op een studiedag. Ook Maaike van Veen van de GGD Amsterdam vindt jongeren een belangrijke doelgroep. “Hoe kunnen we jonge MSM bereiken? En hoe identificeren zij zichzelf?” Juist onder jongeren is er geen community-gevoel, is haar indruk. Zij noemen zich niet homo of bi en identificeren zich niet met een beweging. Daarom is het belangrijk om uit te zoeken hoe deze groep goed te bereiken is met voorlichtingsboodschappen. Rutgers WPF neemt alle aandachtspunten en suggesties tijdens deze expertmeeting mee in het toekomstig onderzoek, en zal het veld hierbij blijven betrekken. Ook kunnen op verzoek data ter beschikking worden gesteld of aanvullende analyses worden gedaan. De uitvoering van hiv/soa preventieprogramma’s ligt vooral bij andere organisaties, zoals GGD’en en Soa Aids Nederland.
6