VERGADERING VAN 29 MAART 2006 PUNTEN VAN BEHANDELING
BLZ.
1.
Notulen van de vergadering van 15 februari 2006 ........................................................................... 2
2.
Ingekomen stukken........................................................................................................................... 2
3.
Regeling van werkzaamheden .......................................................................................................... 4 a. Behandelvoorstellen presidium .................................................................................................... 4
4.
Vaststelling C-stukken ..................................................................................................................... 4
B.1.
Reconstructie aansluiting Noordelijke Ringweg-Westelijke Ringweg (nummer 3/2006)............... 5
A.1.
Aanwijzing lid en plv. lid AB SNN ................................................................................................. 5
A.2.
Ontwerp Waterschapswet................................................................................................................. 6
A.3.
Initiatiefvoorstel betreffende Provinciaal Accommodatie Fonds (nummer 2/2006) en reactie n.a.v. de commissiebehandeling..................................................................................................... 19
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, Commissaris der Koningin Statengriffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 55 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), J.R.A. Boertjens (VVD), mevrouw J.W.F. BoonThemmen (VVD), mevrouw A.F. Bos (GroenLinks), M. Boumans (VVD), P.H.R. Brouns (CDA), P.M. de Bruijne (PvdA), D. Bultje (PvdA), mevrouw I.S. Bulk (SP), A.A. van Dam (CDA), mevrouw T. Deinum-Bakker (D66), L.A. Dieters (PvdA), J. Dijkstra (PvdA), mevrouw J.M. Drees (PvdA), mevrouw M. Folkerts (GroenLinks), W. Haasken (VVD), K.J. Havinga (PvdA), H. Hemmes (SP), J. Hilverts (ChristenUnie), mevrouw D.J. Hoekzema-Buist (PvhN), B. Hofman (VVD), D.A. Hollenga (CDA), M.J. Jager (CDA), F.C.A. Jaspers (PvdA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), J.W. Kok (PvdA), J.L.H. Köller (PvdA), mevrouw C.A. de Lange (PvdA), F.F.H. Lenselink (PvdA), E.J. Luitjens (VVD), A. Maarsingh (CDA), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), L.A. Meijndert (CDA), H.C. Moll (GroenLinks), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), H. Nijboer (PvdA), M.L.J. Out (VVD), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), IJ.J. Rijzebol (CDA), mevrouw M.J. Schouwenaar (PvdA), R.A.C. Slager (ChristenUnie), mevrouw L.K. Smit (PvdA), F.J. van der Span (CDA), H. Staghouwer (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw I.L. Voogd, R. de Vries (CDA), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN), E.A. van Zuijlen (GroenLinks). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, T.A. Musschenga en mevrouw C.A.M. Mulder. De VOORZITTER: Ik open de vergadering van de Provinciale Staten van de provincie Groningen van 29 maart 2006. Ik heet u allen van harte welkom en wens u een goede vergadering toe. Er zijn geen berichten van verhindering ontvangen. Van de heer Köller heb ik bericht gekregen dat hij iets later aanwezig zal zijn. Op veel plaatsen worden momenteel nieuwe Colleges van burgemeesters en wethouders gevormd en als ik het goed heb begrepen bestaat er in Pekela minstens het voornemen dat de heer Hennie Hemmes over enige dagen tot wethouder benoemd zal worden. Ervan uitgaande dat de gemeenteraad dat ook inderdaad zal doen, kunnen wij hem van harte feliciteren. Aan de orde is punt 1 van de agenda. 1.
Notulen van de vergadering van Provinciale Staten van 15 februari 2006
Zonder beraadslaging of stemming worden de notulen vastgesteld. 2.
Ingekomen stukken van derden
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a.
Brief van het DB SNN van 6 maart 2006 betreffende annulering gezamenlijke Statenvergadering van 5 april en vastleggen van de nieuwe datum:12 juli 2006;
De heer ZANEN: Voorzitter, dit betreft niet de eerste afgelasting van een vergadering van de drie Provinciale Staten, maar de tweede. Ook de eerste keer werd er gezegd dat er eigenlijk geen echte onderwerpen te behandelen zijn en dat het daarom maar moest worden afgelast. Ik denk dan dat wellicht de wil ontbreekt om samen iets te doen. Als we de afgelopen periode bekijken zien wij de afbraak van het regionale beleid. Een fors deel van de gelden die waren toegezegd aan het Noorden, zijn weggevallen.
2
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Er is besloten om aardgas te winnen onder de Waddenzee en er is een Waddenfonds geschapen waarin wij slechts mogen adviseren en er geen zeggenschap over hebben. Er is een gevecht gaande over de Europese middelen voor het regionale beleid waarin Den Haag tegenover de Europese Commissie staat en waar wij aan de kant van de Europese Commissie staan. Er is uitstel van de discussie over de Zuiderzeelijn. Al die zaken zijn aan de orde. Om dan te zeggen dat er geen agendapunten zijn, vind ik nogal stug. Ik zou willen vragen of deze brief niet toch actief door GS zou kunnen worden opgepakt om er bij het SNN werk van te maken om wel op die datum van 12 juli a.s. iets in de sfeer van een manifestatie te organiseren. De heer MOORLAG: Ik begrijp niet zo goed waarom de heer Zanen dit hier aan de orde stelt. Er is een agendacommissie van het SNN en deze commissie heeft dit voorgesteld. Er is ondertussen een ABvergadering van het SNN geweest. Ik begrijp niet dat de heer Zanen dat daar niet aan de orde heeft gesteld en dat hij dat juist hier doet. De heer DE VEY MESTDAGH: Een zelfde soort opmerking. Bij de afgelopen SNN-vergadering was de heer Zanen aanwezig en ik heb hem er niet over gehoord. De VOORZITTER: Ik moet vaststellen dat dit niet een besluit is van het DB van het SNN, maar dat dit het resultaat is van het agenda-overleg. In het agenda-overleg zitten alle Staten en alle fracties en zij hebben gezamenlijk geconcludeerd dat het, gegeven het lijstje waar u over sprak, verstandiger is om een later tijdstip te kiezen gegeven alle dossiers om dan tot een adequate bespreking te komen. De heer ZANEN: Ik ben er ook voor dat wij daar op 12 juli inhoud aan geven. Daar zijn wij het dus over eens. Die agendacommissie is een commissie waar mijn fractie geen zitting in heeft. Wij krijgen daaruit slechts de mededeling dat zo is besloten en vandaar mijn opmerking. De VOORZITTER: Ik denk dat vastgesteld kan worden dat er van uw kant de behoefte bestaat dat er op 12 juli a.s. wordt gesproken en dat anderen er op hebben gewezen dat behandeling daar heeft plaatsgevonden. Naar mijn beste herinnering is het ook door de voorzitter in de plenaire vergadering van het Algemeen Bestuur aan de orde gesteld. Voorts is aan de orde: b.
Brief van het Boterdiepcomité Beijum, Groningen van 11 februari 2006 betreffende ligplaatsen voor woonboten in het Boterdiep ter hoogte van Beijum en de brief van het Plaatselijk Belang Zuidwolde van 23 maart 2006 betreffende woonboten in het Boterdiep.
De heer ZANEN: Ik zou willen voorstellen dat GS deze zaak actief oppakken, maar wellicht voorafgegaan door een behandeling van dit onderwerp in de meest passende commissie. Het is een zaak waarin de provincie goed zou doen zich te verstaan met de gemeente Groningen. De VOORZITTER: Wij moeten een keuze maken over hoe wij het doen. Ofwel wordt de brief in handen gesteld van GS, ofwel u wilt de brieven agenderen voor de betreffende commissie. Wat is uw voorstel? De heer ZANEN: Dat laatste lijkt mij het beste, want dan kunnen wij er inhoudelijk over spreken. De VOORZITTER: Goed. Dan voeg ik de brieven toe aan de agenda van de betreffende commissie bij de ingekomen stukken en dan zal de voorzitter van die commissie besluiten welk voorstel hij zal doen. c.
Brief van de Noordelijke Rekenkamer van 9 februari 2006 betreffende wet Toezicht Accountantsorganisaties;
3
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 d. e. f. g. h. i. j. k.
Mail van LTO Noord van 23 februari 2006, met een afschrift van de reactie op het aangepaste deel 3 PKB Waddenzee; Brief van de heer A.G. Hofland, Oosterwolde van 16 februari 2006 betreffende plannen m.b.t. de Zuiderzeelijn en eventuele alternatieven; Kennisgeving overlijden van de heer T.R. van der Meulen te Oostwold, onder de mededeling dat de voorzitter, mede namens de Staten een condoleancebrief aan de nabestaanden heeft gestuurd; Brief van De Noordelijke Rekenkamer van 7 maart 2006 betreffende interessepeiling toelichting rapport inzake onderzoek naar resultaten MKB-maatregelen ter versterking van de marktsector; Afschrift brief van de Milieufederatie Groningen e.a. van 9 maart 2006 betreffende reactie op het ontwerp-POP en SMB POP II; Brief van Gedeputeerde Staten van 12 januari 2006 betreffende nevenfunctie gedeputeerde mevrouw Mulder; Brief van Ingenieursbureau Boorsma BV, Drachten van 13 maart 2006 betreffende zoutbelasting op het Lauwersmeer; Brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 15 maart 2006 betreffende ontvangst en afdoeningswijze van de motie van de Staten van 15 februari jl. m.b.t. aanpassing PKB Waddenzee.
Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van het College van Gedeputeerde Staten ter afdoening: l.
Brief van het Bewonersplatform Delfzijl betreffende gemeentelijke bestuurscrisis.
Met inachtneming van gemaakte opmerkingen zijn voorgaande brieven van derden met uitzondering van de brieven onder b. voor kennisgeving aangenomen. 3.
Regeling van werkzaamheden a.
Behandelvoorstellen presidium
De VOORZITTER: Kunt u het presidium volgen in de voorstellen? Ik neem aan dat u mij machtigt om aanvullende stukken in goed overleg met de commissievoorzitters toe te voegen. De heer LUITJENS: Voorzitter, wij hebben een brief, gedateerd 16 maart 2006, gekregen met als titel: Bestuurlijke organisatie in de provincie en intergemeentelijke samenwerking in het bijzonder. Het lijkt mij zinvol om die brief voor de volgende vergadering van de commissie Bestuur en Financiën te agenderen. De VOORZITTER: Ik deel die opvatting en het zal gebeuren. 4.
Vaststelling C-stukken
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. b.
4
Brief van 22 december 2005, nr. 2005-23.783/51/A.32, LGW, betreffende Financieringstrategie (LOP) projecten Noord/Oost-Groningen; Brief van 2 februari 2006, nr. 2005-24.169/5/A.6, LGW, betreffende aanbieden rapport 'Doelstellingen Kaderrichtlijn Water voor watersysteem Westerwolde';
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 d. e.
f.
Brief van 22 december 2005, nr. 2005-24265, CW, betreffende cliëntenbeleid in de jeugdzorg in de provincie Groningen; Brief van 29 november van poldermolen ‘De Goliath’ betreffende overname 6 molens van Stichting De Groninger Molen naar Stichting Het Groninger Landschap en brief van 15 februari 2006, nr. 2006-00382/6/A11, CW, betreffende brief beantwoording GS aan poldermolen ‘De Goliath’; Brief van 9 februari 2006. nr. 2005-22879/6/A9, CW, betreffende evaluatie Huis van de Groninger Cultuur;
Deze brief onder f. staat ten onrechte op de C-lijst en zal in de commissie worden behandeld. g. h. i. j. k. l. m.
Brief van 30 januari 2006, nr. 2006-00.383/4/A.10, EZ, betreffende eindrapportage Antheus; Brief van 2 februari 2006, nr. 2005-14.074/5/A.18, EZ, betreffende motie PS 29 juni 2005 aangaande het voornemen tot het realiseren van een ondernemersloket; Brief van 12 januari 2006, nr. 2006-00.374/2/A.12, EZ, betreffende glastuinbouw Eemsmond: concept-MER/voorontwerp-bestemmingsplannen; Brief van 30 januari 2006, nr. 2006-18.288/4/A.13, EZ, betreffende motie inzake effecten voorstellen Europese commissie hervorming van het Europese suikerbeleid; Brief van 30 januari 2006, nr. 2005-22.867a/4/A.14, EZ, betreffende subsidieverzoek t.b.v. project Innovatieprogramma Comfort Class Varkenshouderij; Brief van 30 januari 2006, nr. 2006-24.160/4/A.23, VV, betreffende studie wegverbinding Groningen - Zuidhorn (N355): stand van zaken; Brief van 16 februari 2006, nr. 2006-02622/7/A.12, RP, betreffende aanbieding uitvoeringsprogramma Regiopark Groningen-Assen.
De C-lijst wordt zonder beraadslaging of stemming vastgesteld. B-stukken B.1.
Voordracht van 7 februari 2006, nr. 2006-01705, VV, betreffende de reconstructie van de aansluiting Noordelijke Ringweg-Westelijke Ringweg Groningen (inclusief rotonde Reitdiephaven) (nummer 3/2006)
Voornoemd stuk wordt zonder stemming of beraadslaging bij hamerslag vastgesteld. De VOORZITTER: Dan zijn wij nu bij de A-stukken. Ik kan u vertellen dat mij bij de regeling van werkzaamheden overigens geen andere voorstellen of vragen hebben bereikt. Ik constateer dat niemand heeft vergeten die aan mij te melden. A-stukken A.1.
Aanwijzing van de heer J. Hilverts als lid van het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland en de heer R. Stevens als plaatsvervangend lid
De VOORZITTER: Het betreft hier fractiegebonden benoemingen die overigens wel formeel hier dienen plaats te vinden. De stembriefjes kunnen worden uitgedeeld. Ik verzoek de leden Dieters, Bulk en Hofman op te treden als commissie van stemopneming en de werkzaamheden aan te vangen.
5
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 De vergadering wordt gedurende enkele minuten geschorst. De VOORZITTER: Het woord is aan de voorzitter van de commissie van stemopneming, de heer Dieters. De heer DIETERS: Voorzitter, er zijn 54 stembriefjes uitgedeeld en er zijn 54 geldige stemmen uitgebracht conform het voorstel. De VOORZITTER: Ik dank de commissie voor haar werkzaamheden en ik stel vast dat de heer Hilverts is aangewezen tot lid en de heer Stevens tot plaatsvervangend lid van het Algemeen Bestuur van het SNN. Ik wens u veel succes! A.2.
Brief van Gedeputeerde Staten van 8 december 2005, nr. 2005-23.046/49/A.14, LGW, betreffende ontwerp Waterschapswet
De VOORZITTER: Deze brief is in de commissie reeds aan de orde geweest en daarin is de wens geuit om het debat hier af te ronden. De beraadslaging wordt geopend. De heer HAVINGA: Voorzitter, mede op basis van de brief die GS op 8 december 2005 aan PS hebben gestuurd over het ontwerp Waterwet en het ontwerp Waterschapswet hebben wij gevraagd om dit punt aan de orde te stellen, in verband met het voorontwerp Waterschapswet. Dat voorontwerp is in consultatie geweest bij een aantal koepelorganisaties. Momenteel vinden er diverse formele toetsen plaats en na behandeling in de Ministerraad zal de Raad van State advies gevraagd worden waarna het wetsvoorstel naar de Tweede Kamer worden geloodst, hetgeen waarschijnlijk nog voor de zomer zal plaatsvinden. De provincies hebben via het IPO gereageerd en uit de brief van 8 december 2005 blijkt dat GS het wetsvoorstel onderschrijven. Vandaar dat de PvdA-fractie om bespreking heeft gevraagd. Het is bekend dat de PvdA voorstander is van opheffing van de waterschappen met onderbrenging van hun functies bij de provincies. De belangrijkste reden daarvoor is het huidige kiesstelsel, het personenstelsel. Nu er ruimte lijkt voor wijziging naar een lijstenstelsel waarmee de democratische legitimering geëffectueerd zou kunnen worden, vervalt voor ons voorlopig de belangrijkste reden om de discussie over opheffing te voeren. Wij gaan er overigens wel van uit dat deze discussie op de middenlange termijn aan de orde komt. Dat zie je ook met betrekking tot het middenbestuur. Van tijd tot tijd komen deze discussies toch weer op de agenda en dan gaan wij bezien hoe het kiesstelsel is ingevoerd en functioneert. Ik moet opmerken dat met name in de commissie het CDA middels zijn woordvoerder aangaf dat ook het CDA wel merkt dat er, voorzichtig uitgedrukt, maatschappelijk gezien wijzigingen ontstaan in de verhoudingen tussen de bestuursorganen. Ook de gedeputeerde van het CDA opperde zelfs dat de provincie Groningen de eerste waterschapsvrije provincie zou kunnen zijn. Of dat een ludieke uitspraak is geweest … De heer BLEKER: Ik dacht dat er in die opmerking wel een humoristische ondertoon in zat. De heer HAVINGA: Meestal worden in dit soort gevallen ferme uitspraken gedaan, maar die worden direct daarna weer teruggebracht, omdat het kennelijk moeilijk is voor de achterban. Voorzitter, de PvdA is voorstander van een algemeen lijstenstelsel zonder uitzondering voor bepaalde doelgroepen en zonder uitsluiting van politieke partijen. De voorgestelde praktijk druist naar ons idee in tegen de algemene principes van de democratie en is ook niet in lijn met de Kieswet. In de toelichting op het voorontwerp wordt gesteld dat politieke partijen niet of geen toegang hebben.
6
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 In de commissie zijn de argumenten voldoende uitgewisseld. U gaf al aan dat het hier om een afronding van de discussie gaat en ik zal die argumenten dan ook niet herhalen. Ik wil u hierbij een motie overhandigen. De VOORZITTER: De heer Havinga stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 29 maart 2006, constaterende dat: het voorontwerp waterschapswet in procedure is het wetsvoorstel volgens planning voor de zomer naar de Tweede Kamer zal gaan; het om een ingrijpende wijziging gaat van de bestaande waterschapswet; deze wijziging onder andere betrekking heeft op het kiesstelsel ; het kiesstelsel zal worden omgevormd van een personenstelsel naar een lijstenstelsel; overwegende dat: dit een positieve wijziging is naar een meer algemene democratie bij de waterschappen, maar dat in de toelichting verondersteld wordt dat politieke partijen in principe geen toegang hebben; zijn van mening dat: uit een oogpunt van algemene democratie, de nieuwe waterschapswet politieke partijen niet moet uitsluiten van deelname aan de waterschapsverkiezingen en verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: dit standpunt ter kennis te brengen van Regering en Parlement; en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Havinga, de heer Moll, de heer Meijndert, de heer Luitjens en de heer Zanen. De motie krijgt het nummer 1, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer HAVINGA: Voorzitter, de PvdA is, zoals ik net al zei, voorstander van een algemeen lijstenstelsel zonder uitzonderingen. Uit het nu voorliggende voorontwerp blijven kwaliteitszetels, zetels voor specifieke categorieën zoals landbouworganisaties, Kamers van Koophandel, etc., van kracht. De PvdA beschouwt dat als een gemiste kans. Er wordt gekozen voor een bestuurlijk en professionele zelfstandige overheidsorganisatie, maar men wenst de algemene principes die daarbij horen, niet over te nemen en kiest voor een gecombineerd model. Het lijkt erop, wat ons betreft, dat de huidige regering moeite heeft met het breken met oude verhoudingen en verzuimt over te gaan op een hedendaagse vorm van directe democratische vertegenwoordiging. De twee grootste regeringspartijen hebben een pregnante D in hun partijnaam en dat staat wat mij betreft voor democratie, maar zij vatten dat begrip kennelijk rekbaar op waardoor er verschillende interpretaties zijn. Wij zijn er helder in. Wij willen een directe democratische vertegenwoordiging en dat past wat mij betreft bij de instandhouding van dit bestuursorgaan. Iets minder daadkracht op andere beleidsvelden was wellicht beter voor ons geweest dan op dit dossier. Moeilijke beslissingen worden naar de mening van dit kabinet niet vermeden. Gezien dit voorstel heb ik daar mijn vraagtekens bij. Voorzitter, de PvdA is tegen handhaving van kwaliteitszetels en ik overhandig u daarover hierbij een motie.
7
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 De VOORZITTER: De heer Havinga stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 29 maart 2006, overwegende dat: het voorontwerp waterschapswet in procedure is; het wetsvoorstel volgens planning voor de zomer naar de Tweede Kamer zal gaan; het om een ingrijpende wijziging gaat van de bestaande waterschapswet; deze wijziging onder andere betrekking heeft op het kiesstelsel; het kiesstelsel zal worden omgevormd van een personenstelsel naar een lijstenstelsel, maar dat kwaliteitszetels blijven bestaan; zijn van mening dat: een lijstenstelsel het meest recht doet aan de algemene democratische beginselen van one man one vote; kwaliteitszetels afbreuk doen aan dit beginsel en dus moeten worden afgeschaft; verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: dit standpunt ter kennis te brengen van Regering en Parlement; en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heren Havinga en Moll alsmede door mevrouw Bulk. De motie krijgt het nummer 2, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer HAVINGA: Verder wil de PvdA de financiering van de waterschappen aan de orde stellen. De PvdA vindt dat de wateropgave, zowel kwalitatief als kwantitatief, een zeer ingrijpende nationale opgave is. De gevolgen van klimaatverandering en van bodemdaling dienen nationaal opgepakt te worden. De gevolgen van de trits ‘vasthouden, bergen en afvoeren’ voor het voorkomen van wateroverlast en watertekorten en de trits ‘voorkomen, scheiden, zuiveren’ voor de verbetering van de water- en bodemkwaliteit, kunnen per regio zeer sterk verschillen. Daar komt voor onze regio bij dat wij een zeekering hebben. De beheer- en onderhoudslasten voor de zeekering zou wat ons betreft bovenregionaal gezien moeten worden, dus als een landelijke opgave. Het tweede argument heeft te maken met het verhalen van de kosten op inwoners en ondernemers. Onder ondernemers wordt ook verstaan landbouwers. In perifere gebieden als het noordelijke gebied is het draagvlak voor het verhalen van die kosten aanzienlijk geringer dan in dichtbevolkte regio’s. Zo is uit de pers onlangs gebleken dat het waterschap Hunze en Aa’s de hoogste tarieven kent. Voorzitter, de PvdA vindt het logisch dat bij een zelfstandig overheidsorgaan in relatie tot de zojuist genoemde argumenten en in vergelijking met de taken van provincies en gemeenten eenzelfde wijze van financiering zou moeten worden gehanteerd als bij provincies en gemeenten. Wij zijn voor het invoeren van een waterschapsfonds in lijn met het provinciefonds en het gemeentefonds. Wij willen daarvoor de volgende motie indienen. De VOORZITTER: De heer Havinga stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 29 maart 2006, constaterende dat: het voorontwerp waterschapswet in procedure is;
8
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 -
het wetsvoorstel volgens planning voor de zomer naar de Tweede Kamer zal gaan; het om een ingrijpende wijziging gaat van de bestaande waterschapswet; deze wijziging onder andere betrekking heeft op de financieringsstructuur van de waterschappen; volgens het voorontwerp de financiering zal plaatsvinden via een watersysteemheffing; het landelijk uitgangspunt daarbij blijft dat elke regio, waterschap, zijn eigen lasten draagt;
overwegende dat: het kwalitatieve en kwantitatieve waterbeheer een essentiële nationale opgave is waarvan de financiering recht moet doen aan het gelijkheidsbeginsel; er grote verschillen kunnen ontstaan per regio / waterschap; een landelijk financieringssysteem, vergelijkbaar met een provinciefonds en gemeentefonds, daarom passender is dan de voorgestelde watersysteemheffing; zijn daarom van mening dat: de nieuwe waterschapswet moet regelen dat de financiering van de wateropgave via een waterschapsfonds geschiedt; verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: dit standpunt ter kennis te brengen van Regering en Parlement; En gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heren Havinga, Moll en mevrouw Bulk. De motie krijgt het nummer 3, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer HAVINGA: Afrondend is de PvdA er zich van bewust dat de Provinciale Staten geen besluitvormend orgaan zijn in dit wetgevingstraject. Toch willen wij op deze manier in deze voorbereidingsfase via deze moties een signaal afgeven om te proberen de betreffende wetgeving in positieve zin naar ons idee te verbeteren. De heer MEIJNDERT: Voorzitter, over de waterwet hebben wij niet zoveel te melden. Wij stemmen in met de kritiekpunten die het College in de brief heeft aangegeven en deels zijn er overigens al bewegingen heb ik begrepen op die kritiekpunten binnen partijen en zelfs binnen het kabinet. Anders ligt het met betrekking tot de waterschapswet. Er zijn in de commissie debatten gevoerd die vooral betrekking hadden op de samenstelling van de waterschapsbesturen en de wijze waarop zij benoemd of gekozen worden, evenals op de vraag onder welke naam men kandidatenlijsten kan indienen. Terzijde speelde ook nog de vraag of waterschappen moeten blijven bestaan. Die vraag is op dit moment voor ons niet aan de orde, maar dat betekent niet, ook al hebben de waterschappen hun bestaansrecht sinds het jaar 1200 ruim bewezen, dat het denken zal ophouden. Je ziet ook aan de verandering in het aantal waterschappen gedurende de afgelopen tien of twaalf jaar dat zaken sterk kunnen veranderen. Wij zijn bereid om daarover mee te denken. Er liggen nu drie moties voor met betrekking tot de samenstelling van het bestuur. Het zijn moties gericht aan de Tweede Kamer, want daar vindt het finale wetgevende debat plaats. De moties hebben tot doel het beïnvloeden van standpunten van politieke partijen. De CDA-statenfractie kan zich vinden in de strekking van de motie, inhoudende dat politieke partijen niet worden uitgesloten van deelname aan de waterschapsverkiezingen. Democratisering betekent dat niemand wordt uitgesloten en dat men zelf bepaalt hoe men deelneemt met inachtneming van wettelijke en bestuurlijke regels. Bovendien kan uitsluiting leiden tot schijnbewegingen. Als men op een lijst voorkomt van bekende Kamerleden, van dito Statenleden of gewezen Statenleden, weet iedereen hoe laat het is.
9
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Wij moeten elkaar daarover niets wijs maken. Dat er een lijstenstelsel moet komen, achten wij dus een goede zaak. Het debat tussen kiezer en gekozene is in de grote waterschappen niet meer direct aanwezig. Als verkiezingen via een lijstenstelsel verlopen, ontstaat hopelijk herkenning. Vandaar dat de motie inzake politiek herkenbare lijsten die communicatie mogelijk maken en continuïteit bieden, door ons is ondertekend en door ons wordt ondersteund. De motie inhoudende dat kwaliteitszetels afbreuk doen aan het algemene beginsel van one man, one vote. Voorzitter, in de commissievergadering van 8 maart jl. heb ik al meegedeeld dat er in onze fractie op dat moment verschil van inzicht bestond. De discussie was toen nog niet afgesloten, maar heeft nu vanwege de ingediende motie een vervolg gekregen. Nu de motie voorligt, willen wij met één standpunt naar buiten treden. Wij willen als CDA, zowel als fractie als partij, herkenbaar zijn. Dat betekent dat flink wordt gediscussieerd en dat is een goede zaak om ook onderling duidelijkheid te verkrijgen, naar buiten te treden en de boer op te gaan. Voor de motie strekken argumenten als one man, one vote, de verkiezingen behoren algemeen te zijn en gekozenen behoren algemene belangen te dienen, daarbij oog hebbend voor bijzondere groepen en vraagstukken. Een intentie die men ook in deze Staten kan en mag verwachten. Waterschappen zijn meer dan hoeders tegen ongemak, overlast en onveiligheid met betrekking tot water. Het gaat om het op peil houden van de kwaliteit, het bestrijden van verontreiniging, het vervullen van een actievere rol bij natuurbeheer. Kortom, om brede doelstellingen. Voor kwaliteitszetels strekken argumenten als voldoende water in droge tijden, het voorkomen dat er te veel water is op andere momenten voor land- en tuinbouw en die zijn cruciaal. Het gaat om belangrijke factoren die rechtstreeks van invloed zijn op productieomstandigheden. Voorts dragen de agrariërs fors bij aan de waterschapslasten. Lasten worden ook door anderen gedragen, maar voor hen leiden zij tot forse aanslagen op elk individueel bedrijf. Dit is een argument voor kwaliteitszetels, omdat bij one man, one vote hun stem mogelijk onvoldoende zou worden gehoord, hetgeen strijdig is met de forse bijdrage als beroepsgroep aan de financiering middels het omslagstelsel. Dat heeft immers niet met draagkracht te maken, maar met bezit en belang. Natuurorganisaties hebben ook specifieke belangen ... Mevrouw DREES: Voorzitter, ik dacht dat het omslagstelsel ook onderdeel was van de veranderingen in de waterschapswet. De economische waarde van het bedrijf en de woning wordt aangeslagen waardoor grote verschuivingen optreden in de belasting die nu van toepassing is voor agrariërs. De heer MEIJNDERT: Als ik de brief goed heb begrepen, heeft die verschuiving al deels plaatsgevonden naar de burgerwoning en er zal nog een beperkte nadere verschuiving plaatsvinden. De boeren en tuinders zullen in belangrijke mate blijven bijdragen. In die zin houd ik vast aan … De heer HAVINGA: Voorzitter, dat geldt voor alle categorieën. Wij blijven allemaal redelijk bijdragen. De heer MEIJNDERT: Ja zeker, dat klopt. U en ik, als wij allebei een gewone burgerwoning hebben, betalen wij allebei een fors bedrag, maar in het geval van een agrariër is € 10.000 vrij normaal. Dat gaat om andere bedragen en dat slaat terug op de bedrijfswinst. De heer HAVINGA: Maar dat rechtvaardigt toch niet om niet een algemeen lijstenstelsel te hanteren? De VOORZITTER: Volgens mij was de heer Meijndert bezig om aan te geven wat de afweging was. Sommige interrupties duiden erop dat u nu al weet wat het antwoord is. Misschien kunt u even wachten. De heer MEIJNDERT: Dat burgers meer gaan betalen en dat kwaliteitsvragen steeds pregnanter worden … Overigens betalen huiseigenaren in het gebied van Hunze en Aa’s, wonend ruwweg ten oosten van de Hondsrug vanaf Groningen ten noorden van de lijn Veendam – Oude Pekela, ook voor dijkonderhoud volgens het oude principe ‘wie het water deert, wie het water weert’.
10
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Per saldo heeft de discussie ertoe geleid dat de CDA-fractie erkent dat bepaalde groepen een specifiek en zwaarderwegend belang hebben bij waterbeheer en dat hun stem in de vergadering gehoord moet worden. Kwaliteitszetels bieden daarbij zekerheid. Gegeven het beperkte aantal in het totaal, blijven de gekozen vertegenwoordigers in ruime mate in de meerderheid. Om die reden zullen wij niet voor deze motie stemmen. Mevrouw BULK: Voorzitter, in de Provinciale Staten hebben wij ook geen kwaliteitszetels meer voor boeren en andere groepen. Vindt u dat de boeren hier ondervertegenwoordigd zijn en dat hun belangen niet goed worden behartigd? De heer MEIJNDERT: Dat argument hebben wij uiteraard ook afgewogen. Ik zei u al dat wij een stevige discussie hebben gehad en dat wij met één uitgangspunt willen komen. Wij vonden op een gegeven moment dat die belangen zo specifiek zijn en dat de taken van een waterschap veel beperkter zijn dan die van Provinciale Staten, de gemeenten of de Tweede Kamer. In die zin zijn ze niet goed te vergelijken en kun je tot een andere afweging komen. Ik zou mij niet kunnen voorstellen dat wij dat hier doen, want dan moesten we waarschijnlijk alleen al meer dan 55 kwaliteitszetels hebben. De motie, inhoudende de instelling van een waterschapsfonds. Bij centrale financiering met bijbehorende verdeelsleutels wordt centraal bepaald hoeveel financiële middelen men krijgt en zal men daarop de verwerkelijking van zijn doelen moeten afstemmen. Er ontstaat dan geen relatie tussen waterschap, bestuur, besluit en de lasten van de burger. Die worden dan versleuteld via de fiscus zonder relatie met de besluiten. Dat leidt indirect waarschijnlijk ook tot opheffing van het waterschap. Er wordt dus met de instelling van een waterschapsfonds beleidsvrijheid uit handen gegeven. Dat er verschillen zijn tussen gebieden, staat het OZB-eigenaarsaandeel en de provinciale opcenten toch ook niet in de weg? Er wordt meer betaald voor dure auto’s. Kortom, de CDA-fractie zal deze motie niet steunen. Wij blijven voorlopig bij het stelsel zoals dat voorligt. De heer HAVINGA: Voorzitter, het besluit tot de afschaffing van het gebruikersdeel OZB is toch wel door deze regering genomen. Beperkt dat dan de beleidsvrijheid van een bestuursorgaan? De heer MEIJNDERT: Gemeenten hebben daar een probleem mee. Anderen niet. Ik noemde het eigenaarsaandeel. Ik dacht goed te hebben aangegeven waarover het gaat. Tot zover, voorzitter. De heer LUITJENS: Voorzitter. Waterschappen, functionele democratie. Waterschappen, belangrijke partners voor de provincie. Denk terug aan de hevige discussies die in deze zaal gevoerd zijn over onderwerpen waar de waterschappen een belangrijke rol op zich hebben genomen en waarover duidelijke afspraken zijn gemaakt. Wat dat betreft moeten de waterschappen blijven voortbestaan als functionele democratie. Zo luidt de opvatting van mijn fractie. Dat wil niet zeggen – ik kom bij de eerste motie die is ingediend – dat niet allerlei groeperingen, ook politieke partijen, lijsten moeten kunnen aandienen om aan de waterschapsbestuursverkiezingen te kunnen meedoen. Zo luidt de argumentatie om deze motie mede te ondertekenen. Kwaliteitszetels geven wat mijn fractie betreft aan dat het hier gaat om een functionele democratie en dat bij een grote minderheid aan zetels is vastgelegd dat het grote belang voor de bedrijfsvoering van een aantal groepen en belangen daarmee in elk geval in het waterschapsbestuur is vertegenwoordigd en zoals de heer Meijndert al zei: het gaat om een kleine minderheid. Ik kan mij voorstellen dat het fluctuerende aantal grotere problemen oplevert. Mijn fractie zal deze motie niet steunen. De derde motie over het waterschapsfonds. Horend bij een functionele democratie is ook dat wat er regiospecifiek moet worden gedaan, er ook regiospecifiek wordt geheven. Daar zijn voorzieningen voor getroffen en regio-overstijgende zaken dienen met de nationale regering te worden uitgevochten.
11
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Als je een nationaal fonds krijgt, dan krijg je ook een nationale verdeelsleutel en ik denk niet dat wij daar veel gelukkiger van zouden worden. Ik dank u. De heer MOLL: Op zich is het goed dat er een concept voor de waterschapswet ligt. Niet omdat dit concept op alle punten bevredigende oplossingen kiest, maar omdat er al weer heel lang wordt gepraat hoe het met de waterschappen verder moet en daar probeert deze wet een kader aan te geven wat in elk geval nieuwer is dan wat het was. In waterschapsland is inmiddels wel het nodige veranderd. Terwijl er een eeuw geleden duizenden waterschappen waren, zijn er nu dertig waterschappen en misschien wordt dat nog minder. Dat betekent dat de schaalgrootte enorm is toegenomen en dat daarmee het democratisch fundament dat de waterschappen oorspronkelijk hadden, hoognodig een nieuwe invulling moet krijgen. Daarom is het goed dat daar enigszins aan wordt tegemoet gekomen, maar, wat GroenLinks betreft, is dit wetsvoorstel zeker niet het eindpunt van de discussie en GroenLinks ziet voor de langere termijn ook andere mogelijkheden. In ander verband heb ik daar regelmatig over gesproken. Vandaag zal ik die discussie laten voor wat het is. In de commissie hebben wij uitgebreid over de details van de wet van gedachten gewisseld en dat heeft geresulteerd in een drietal moties waar wij vandaag uitspraken over kunnen doen die als input voor een behandeling elders kunnen dienen. Allereerst het punt van het lijstenstelsel. Een nuttige tussenstap voor een andere stap richting toekomst van de waterschappen. Wat GroenLinks betreft zijn de enige criteria waaraan een lijst zou moeten voldoen, de criteria die momenteel al in de Kieswet staan. Wat dat betreft zien wij geen enkele reden om andere motieven of normatieve opvattingen in de wet hierover op te nemen. Uiteraard hebben wij ideeën over wat nuttig zou zijn en welke groeperingen nuttig mee zouden kunnen doen aan verkiezingen, maar laten die groeperingen dat vooral zelf invullen en als wij kiezen voor veralgemenisering van de verkiezingen, laten wij het dan goed doen en de normatieve ballast uit het verleden niet in de nieuwe wet opnemen. Vandaar onze steun voor de eerste motie. Kwaliteitszetels laten bij GroenLinks al gauw een archaïsche indruk na. Niet omdat kwaliteit niet belangrijk zou zijn – de kwaliteit van het werk van het waterschap vinden wij zeer belangrijk – maar de kwaliteit zit volgens ons niet per definitie in de zetels. Bovendien denk ik, ook met de motieven die het CDA aangaf waarom dat toch zou moeten, dat het bijzonder lastig wordt om, gegeven de grote gebieden van tegenwoordig, daarvoor een redelijke invulling te geven. De invulling die ik voor ogen zie is meer dat bonden, nationale organisaties hun lokale voormannen naar voren schuiven, waarbij het maar zeer de vraag is in hoeverre zij de belangen van de gehele groep behartigen. De heer MEIJNDERT: Hoe bedoelt u? Er zijn natuurlijk specifieke belangen, maar bij het waterschap legt men toch ook een eed af? Ik mag aannemen dat vertegenwoordigers zich aan de eed houden, ook al staat hij voor specifieke belangen. Overigens ook partijen staan voor specifieke belangen. Dat op zich is dus geen argument om het niet te willen. De heer MOLL: Ik denk dat u precies de spagaat aangeeft die zo iemand heeft. Hij is op grond van een specifieke achtergrond benoemd in het waterschap dat algemene zaken moet dienen. Die spagaat wil ik juist vermijden. Ik kan spreken uit persoonlijke ervaringen binnen het waterschap – met dank aan GS die dat een tijd mogelijk hebben gemaakt – en ik heb toen gezien hoe die spagaat functioneert. Vooral als er sprake is dat een bepaalde kwestie een deel van de belangengroep raakt en een ander deel juist niet. Dan zie je grote verwarring ontstaan. Wat dat betreft verwacht ik voor de zaak waar het echt om gaat, niet veel toegevoegde waarde. Uiteraard zou GroenLinks het prachtig vinden als vertegenwoordigers van natuurorganisaties een duidelijke plaats krijgen, maar ik denk dat de politieke opportuniteit van deze keuze niet de doorslag moet geven. Laten wij het zuiver houden en daarom dienen er geen kwaliteitszetels te zijn. De financiering. De wateropgave is niet alleen een regionale of lokale taak, maar een nationale taak. Wij vinden het heel gewoon dat gemeenten via waterplannen eraan bijdragen.
12
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Wij vinden het heel gewoon dat waterschappen in hun eigen gebied daaraan bijdragen, maar wij vinden het ook heel goed voorstelbaar dat vanuit het nationale waterbelang er middelen komen waar waterschappen, zeker als de invulling van nationale taken hun onevenredig zou treffen, voeding uit krijgen. Daarnaast is de systeemheffing, genoemd in de motie, een wel zeer ingewikkeld ding, misschien wel onding, ook in de communicatie naar de betalers. Als daar een alternatief voor ontwikkeld kan worden, zou dat een goede bijdrage kunnen geven voor een draagvlak voor een goed waterbeleid in Nederland. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Stevens en ik vermeld dat hij hier zijn maidenspeech zal uitspreken. De heer STEVENS: Meneer de voorzitter. De ChristenUnie heeft op dit moment niet de behoefte om het bestaan van de waterschappen ter discussie te stellen. In de eerste plaats omdat het in het voorontwerp niet aan de orde is. Er wordt immers van het voortbestaan van de waterschappen uitgegaan. De vraag over het bestaanrecht is en blijft daarmee vooral een vraagstuk dat thuishoort in de Tweede Kamer. Voor de ChristenUnie zijn er ook inhoudelijke argumenten om het bestaansrecht van de waterschappen niet aan de orde te stellen. De waterschappen vormen de oudste democratische functionele bestuurslaag van Nederland en functioneren over het algemeen goed. Er is vanouds gekozen voor een relatie tussen belangen, heffingen en zeggenschap. Dat heeft ook iets aardigs. De provinciale overheid als algemene democratie stelt uiteindelijk de beleidsplannen van de waterschappen vast. In het ontwerp waterschapswet worden in de ogen van de ChristenUnie goede verbeteringen doorgevoerd ten opzichte van de bestaande situatie. Wij denken vooral aan de versterking van de democratische legitimiteit, een betere bestuursstructuur en een eenduidig voorgeschreven watersysteemheffing. Daardoor zullen de waterschappen beter in staat zijn om op transparante en democratische wijze te zorgen voor schoon en veilig water tegen een redelijke prijs. Op de drie specifieke punten die in de moties worden genoemd – kwaliteitszetels, financieringsstructuur, het meedoen van politieke partijen – wil ik nader ingaan. Het IPO stelt zich ten aanzien van deze onderwerpen overigens heel terughoudend op, mede vanuit het idee dat deze onderwerpen beter langs de landelijke politieke lijnen in de Tweede Kamer aan de orde moeten komen. De heer HAVINGA: Volgens mij was dat niet de argumentatie. De heer STEVENS: Ik zal er nader op ingaan. De ChristenUnie ziet in het lijstenstelsel een versterking van de democratische legitimiteit. Weliswaar zijn in een systeem van one man, one vote kwaliteitszetels voor een bepaalde categorie bijzonder, maar wij begrijpen dat dit een compromis is en wel onder andere om tegemoet te komen aan het feit dat bepaalde categorieën bepaalde heffingen blijven betalen – zoals het bedrijfsleven de lozingsheffing – en op deze wijze krijgt de relatie tussen belangen, heffingen en zeggenschap invulling. De gekozen oplossing in de wet lijkt daarmee voor ons een acceptabel compromis. Wij willen daarom de motie over dit onderwerp dan ook niet ondersteunen. De financieringsstructuur en de vraag wel of geen waterfonds. De directe relatie tussen heffing en belangen is een uitgangspunt dat al zo oud is als de waterschappen. Het recht om heffingen op te leggen aan ingezetenen hoort daarbij en is volgens de fractie van de ChristenUnie een logisch gevolg van het voortbestaan van de waterschappen. Weliswaar kunnen andere vormen van belastingheffing, zoals een waterfonds, ook goed functioneren, maar dat is wat ons betreft een discussie van dezelfde soort als het opheffen van de waterschappen en daarmee niet aan de orde. Ten aanzien van het meedoen van politieke partijen ligt voor ons het oordeel genuanceerder. Ons uitgangspunt is: het mag wel, maar liever niet.
13
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Enerzijds heeft de ChristenUnie er geen enkel bezwaar tegen dat de lijsten die meedoen aan de waterschapsverkiezingen duidelijk maken vanuit welke ideologische of politieke achtergrond zij denken en handelen ten aanzien van veilig en schoon water. De meeste politieke partijen moeten daartoe toch zeker in staat worden geacht. Verder is er ook nog een praktisch probleem, namelijk hoe je de politieke partijen in de praktijk zou kunnen weren en wie dat dan zou moeten beoordelen. Wij willen echter wel een kanttekening plaatsen bij de gretigheid van sommige politieke partijen om mee te doen aan de waterschapsverkiezingen. De ChristenUnie stelt vast dat de waterschappen voorlopig een functionele democratische bestuurslaag blijven, met nadruk op functionele. De waterschappen dienen zich ook vooral bezig te houden met veilig en schoon water. Uiteraard zijn er relaties met provinciale onderwerpen als ruimtelijke ordening, bodembeheer, infrastructuur, recreatie en toerisme waar de provincie over gaat. Maar als deze relaties voornamelijk als argument gelden voor het meedoen van politieke partijen aan waterschapsverkiezingen en de besturen van de waterschappen voornamelijk uit politieke partijen bestaan, ontstaat gemakkelijk een vierde bestuurslaag die zich met dezelfde onderwerpen bemoeit als de provincie. Dat is niet het beeld dat ons voor ogen staat. Afwegingen in een breder kader horen thuis bij de algemene, provinciale en eventueel landelijke democratie. Voor waterschappen en hun besturen geldt: schoenmaker, houd je bij je functionele leest! Onze conclusie met betrekking tot de derde motie is: politieke partijen mogen meedoen – wij zullen de motie dan ook ondersteunen – maar wel binnen de grenzen van de functionele democratie. Dank u wel. De VOORZITTER: Ik complimenteer de heer Stevens met zijn maidenspeech en ik geef het woord aan mevrouw Bulk. Mevrouw BULK: Dank u voorzitter. Ik kan mij beperken tot de moties. Moties 2 en 3 hebben wij mede ondertekend en die steunen wij dus. Wat motie 3 betreft over het waterschapsfonds het volgende. Wij hebben het nu niet over de voeding en de verdeling van het fonds en dat zal ook nader moeten worden uitgewerkt. Wij zullen ervoor moeten vechten dat wij uit dat fonds voldoende geld krijgen, maar het instellen van dat fonds lijkt ons wel een logische zaak. Motie 1 over het meedoen van politieke partijen van de waterschapsverkiezingen hebben wij niet ondersteund. Ik ben het zeer eens met wat de heer Stevens van de ChristenUnie erover zei, met name wat hij zei over het gevaar van het ontstaan van een vierde bestuurslaag en de controle door dezelfde politieke partijen. Wij kunnen daar een heel eind in meegaan en gaan nog een stap verder. De ChristenUnie zei dat het wel mocht, maar dat zij het liever niet zag gebeuren. Voor ons is dat ‘liever niet’ belangrijker en daarom ondersteunen wij de betreffende motie niet. Individuen van politieke partijen kunnen zich overigens natuurlijk altijd aansluiten bij lijsten. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, het is niet de eerste keer dat wij spreken over de waterwet en de waterschappen. Nu doen wij dat aan de hand van een brief van het College. Als partij hebben wij geen behoefte om in te gaan op de brief en daar nadere vragen over te stellen. Wel zal ik ingaan op hetgeen hier naar voren is gebracht vanuit de PvdA, omdat er moties zijn ingediend. Waterschappen opheffen of handhaven is een vraag die eigenlijk op dit moment niet aan de orde is. We spreken over functioneel bestuur en dat gaat uit van een nuttige uitvoering. Moeten wij als provincie die zaak overnemen? Dat zou kunnen, maar aan de andere kant schijnt die uitvoering goed te gaan. Er is wel een probleem. Met name heeft dat probleem, wat ons betreft, betrekking op de democratische legitimatie en het democratisch gehalte. Wij hebben inderdaad een D in onze naam en dat staat voor democraten. U zult het begrijpen dat wij wat aan het democratisch tekort willen doen. Moet dat dan volgens de moties die zijn voorgelegd? Ik zal u meteen uit de droom helpen. Wij ondersteunen geen enkele van deze drie moties. Dat doen wij vanuit de basisgedachte dat als wij Groningse Staten een signaal richting Den Haag sturen, er minstens een Gronings belang mee moet zijn gemoeid als het gaat over zaken waar in principe de Haagse politiek over gaat. Dat specifiek Groningse belang zien wij niet in deze moties terug.
14
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Wij zullen wel ten aanzien van de achtergronden binnen onze eigen partij spreken over hoe die democratisering moet plaatsvinden. Toch wil ik kort ingaan op de verschillende moties en er een klein oordeel aan koppelen. Toch blijft het basisstandpunt dat wij er niet over gaan en dat er geen Gronings belang in het geding is. Ten aanzien van de motie met betrekking tot het waterschapsfonds zoals is voorgesteld dient men zich te realiseren dat het Rijk in de toekomst gedifferentieerd met veiligheidsnormen zal gaan werken en dat, als wij allemaal dezelfde belasting betalen, dat consequenties kan hebben. Dat zou kunnen betekenen dat wij relatief meer gaan betalen. Dat kunnen wij niet geheel overzien. Terecht is dat er aan grote verschillen iets wordt gedaan, maar enig verschil mag er wel bestaan. Het is eigenlijk van de zotte dat er bij Rotterdam in de polder zes meter onder het zeeniveau wordt gebouwd en dat daarvoor allerlei extra maatregelen moeten worden getroffen ter conservering en er extra veel geld in moet worden gestoken, terwijl niet op plaatsen wordt gebouwd waar dat relatief goedkoop kan. Dan zouden wij er met zo’n waterschapsfonds met z’n allen aan mee moeten betalen. Er zijn nogal wat argumenten om twijfels te hebben bij zo’n waterschapsfonds. Je kunt ook zeggen dat het niet zo slecht is als je belang groter is, je dan ook meer betaalt en dat als je meer kosten veroorzaakt, je ook meer moet betalen. Daarnaast vecht de provincie keer op keer voor eigen belastingheffing en juist niet voor dit soort algemene belastingheffing. Wij vinden het dan ook niet consistent dat de Groninger Staten zo’n voorstel richting Den Haag zouden sturen. De motie over de kwaliteitszetels. Je kunt hier zeer gedifferentieerd over denken. Als uitvoerend orgaan dient zij natuurlijk vooral te luisteren naar hen die bij de uitvoering belang hebben. Voor zover dit politiek is, zou je ook de andere kant op kunnen redeneren. Wij vinden nogmaals dat dit geen afweging is die wij als Groningse provincie moeten maken. De derde motie betreft het politiseren van de waterschappen. Wij zijn daar geen voorstander van. In de toelichting op de wetten wordt uitgegaan van het idee dat de waterschappen niet gepolitiseerd moeten worden. Wij vinden het een verkeerd signaal als vanuit Groningen juist zou worden aangedrongen op politisering van de waterschappen. De heer ZANEN: Voorzitter, de PvhN ziet, gezien de brief van het IPO en de reactie daarop van de rijksoverheid, een positieve ontwikkeling. De provincie was als het ware weggeschoven uit de betrokkenheid bij water en dat is min of meer hersteld, althans dat zal nog precies in het wetsvoorstel moeten komen te staan, maar dat is in ieder geval de richting waarin de discussie zich ontwikkelt. Wij hebben over de vraag hoe je tegenover de waterschappen moet staan, eerder, bijvoorbeeld in ons programma, het standpunt ingenomen dat wij voor opheffing van de waterschappen zijn. Wij zijn ervoor dat het beleid ten aanzien van waterbeheersing en alles wat daarbij komt kijken, een zaak wordt van de algemene democratie en niet van de functionele democratie. Zeker gezien het feit dat er in de Tweede Kamer een discussie over de betreffende wetsvoorstellen zal volgen, denk ik dat het heel goed is dat vanuit een zeer betrokken provincie een standpunt wordt uitgedragen. Wij hebben vanuit die achtergrond heel nadrukkelijk het idee dat dit op zijn plaats is en de moties zien wij in dat verband. De waterschappen bestaan natuurlijk nog steeds en dus dien je een oordeel te hebben over de wijze waarop de verkiezingen daar worden georganiseerd. Wij kunnen de motie zoals voorgesteld door de PvdA, ondersteunen. Het gaat om hoe je de waterhuishouding inricht en welke keuzes je maakt, ook ten opzichte van andere beleidsterreinen. Daarom is het goed om vanuit algemene politieke visies daarover te debatteren in de betreffende bestuursorganen, zolang die er zijn. De meest aangewezen organisaties om dat te vertolken zijn uiteraard politieke partijen en daarom moeten zij mee kunnen doen aan de verkiezingen. Vandaar onze steun aan de motie. Bij nadere beschouwing is het dan ook logisch dat kwaliteitszetels afbreuk doen aan het algemene politieke debat. Zij zijn bovendien onnodig. Op alle mogelijke manieren kunnen belanghebbenden bij de waterhuishouding worden betrokken bij de uitvoering. Dat spreekt vanzelf, maar dat hoeft niet vertaald te worden in een kwaliteitszetel in een bestuursorgaan.
15
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Vandaar dat wij ook die motie kunnen steunen. Bij een eventueel waterschapsfonds – zo staat in de overweging – wordt uitgegaan van het idee dat kwalitatief en kwantitatief waterbeheer essentieel een nationale opgave is. Wij hebben vanuit onze achtergrond zitten delibereren over hoe dat dan moet als je ideeën hebt over het ontwikkelen van landsdelen, waarvoor wij brede steun voor willen krijgen. Moet je dan toch voor zo’n fonds zijn? Vanuit de Kaderrichtlijn Water is de betrokkenheid van de nationale staat heel nadrukkelijk ingebouwd. Er moet een nationaal waterplan gemaakt worden. Daar kunnen wij niet omheen. Als dat gemaakt wordt, zal het Rijk een aantal zaken verwoorden die direct gevolgen hebben voor hoe wij hier in de provincie met onze waterhuishouding moeten omgaan. Dan is het logisch dat je een fonds koppelt aan hetgeen door de rijksoverheid wordt aangewezen en waaruit dat soort zaken worden betaald. Ik kan mij voorstellen dat als er landsdelen zijn – zoals in sommige landen – hoe de relatie is tussen het nationale en het regionale waterplan. Vanuit subsidiariteitoverwegingen zal de besluitvorming toch naar het lagere niveau vertaald kunnen worden. De conclusie is dat wij toch voorstander zijn van zo’n fonds waaruit vele zaken uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast kunnen eigen middelen worden vergroot door belastingheffing voor een eigen regionaal waterbeheer. De VOORZITTER: Ik geef nu het woord aan gedeputeerde Bleker voor de beantwoording namens het College. De heer BLEKER (gedeputeerde): Door de Staten is in de commissievergadering al duidelijk gemaakt dat er brede steun is voor de uiteindelijke uitkomst van de waterwet en de inzet die het IPO daarbij heeft gepleegd. Als provincies hebben wij ons erop geconcentreerd op de bestuurlijke verhouding tussen provincies en waterschappen. Normstelling, kaderstelling, instrumenten van toezicht en correctie horen bij de provincie en binnen de kaders bestaat het functionele orgaan, het waterschap, dat het werk doet en nader invult. Wij vinden dat wij daar als IPO tezamen met de Unie van Waterschappen de aanvankelijke voorstellen van de staatssecretaris over de integrale waterwet in de goede richting hebben kunnen ombuigen en bijna het volledige gewenste resultaat hebben kunnen binnenhalen. U ziet vervolgens in de brief van 8 december 2005 dat wij als College maar heel weinig woorden besteden aan de waterschapswet, omdat dat een zaak is van een andere orde. Daar gaat het om de inrichting van een van onze bestuurslichamen. Wij hebben er in het IPO over gesproken, maar – de heer Havinga duidde er in de commissie al op – als je als twaalf gedeputeerden namens twaalf Colleges bij elkaar zit, gaat de discussie alle kanten op. Dat houdt ook verband met de politieke samenstelling van de Colleges. Dan kun je als gedeputeerden wel proberen om parlementje te gaan spelen en te benadrukken dat er een waterschapsfonds moet komen, maar dan blijkt dat bijvoorbeeld de Limburgers en de Zeeuwen er geheel anders over denken. Op mijn voorstel is toen besloten om zich tot de kerntaken te beperken, namelijk tot de bestuurlijke verhoudingen met de mede-overheid, het functionele lichaam van het waterschap. Dat betekent ook dat de moties die nu hier aan de orde zijn, in alle Staten aan de orde zullen kunnen zijn, maar de uitkomsten zullen verschillend zijn. Als dat op twaalf plaatsen gebeurt, ontstaat een interessant dossier voor specialisten in de Tweede Kamer en kunnen zij gewoon hun eigen gang gaan. Dat laat onverlet om de betreffende keuzes te maken en boodschappen richting regering en parlement uit te zenden. Als u dat inderdaad van plan bent te doen, is het goed te weten hoe het College, een terughoudende opstelling in acht nemend, er ongeveer tegenover staat. Motie nr. 1, inzake het lijstenstelsel en de toegang van politieke partijen tot de verkiezingen bij waterschappen. Het is nu al zo (zie art. 20) dat een belangengroepering deel kan nemen aan de verkiezingen. Als je hierover doordenkt, is dat een lastig te implementeren uitgangspunt en het zet de deur open voor U-bochtconstructies, politieke partijen die een belangengroepering oprichten en onder die noemer deelnemen aan de verkiezingen. Dat je via deze motie helderheid wilt scheppen, kan het College zich wel voorstellen, waarbij opgemerkt moet worden dat het wikken en wegen van de heer Stevens in zijn maidenspeech ook het wikken en wegen is van het College.
16
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Of je uiteindelijk die kant uit zou moeten – namelijk dat politieke partijen deelnemen aan waterschapsverkiezingen – is de vraag. De heer De Vey Mestdagh gaf dat ook al aan. Gelet op de complicatie die nu al in de regelgeving zit, zou je best wat helderheid kunnen verschaffen door een dergelijke aanpassing. Dan kom ik bij de kwaliteitszetels. Daarover heeft het College wel een standpunt. Wij vinden wel dat er ruimte moet zijn om met kwaliteitszetels te werken, maar wij vinden niet dat dit wettelijk voorgeschreven moet zijn, zodat een en ander per geval door de provincie bepaald kan worden. Zo luidt ons standpunt. Het waterschapsfonds. Ik moet zeggen dat ik dit wel heel erg snel vind gaan. Ik vraag mij met de heer Stevens, de heer de Vey Mestdagh en mevrouw Bulk af of wij wel alle consequenties overzien voor de beleidsruimte en voor de prestaties die dan door waterschappen kunnen worden verricht en de lastenverdeling over het land. Is het niet wat te kort door de bocht om hier onverkort te zeggen dat wij naar zo’n waterschapsfonds toe moeten? Dat is de reactie van het College en daar volgen wij onder andere de inbreng van de heer Stevens, de heer De Vey Mestdagh en mevrouw Bulk. Let even op hoe dit uit zou kunnen pakken en … is het wel consistent als wij ons wel hard maken voor een provinciaal belastinggebied – ik meen dat de grootste politieke partij in deze Staten zich bovendien sterk maakt voor uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied – om dat dan op dit dossier snel even geheel anders te doen? Dit leg ik vragenderwijs voor aan de Staten, voorzitter. Ik dank u. De VOORZITTER: Ik heb de notulen van de commissievergadering goed gelezen en meen dat die ook beschouwd kunnen worden als de eerste termijn van dit debat. Ik heb ook vastgesteld dat de argumenten die daar gewisseld zijn bij de onderwerpen, nu bij de moties worden herhaald. Ik kan mij dus voorstellen dat u geen behoefte heeft aan een tweede termijn. Alle drie onderwerpen zijn uitvoerig aan de orde geweest en u heeft daar meningen uitgewisseld, hetgeen ertoe geleid heeft dat fracties zich beraden hebben. U mag een tweede termijn hebben, want het is een volwaardig debat. Toch komt het mij voor dat u daarvan kunt afzien. De heer HAVINGA: Toch een aantal korte reacties van mijn kant, met name ook omdat D66 niet heeft deelgenomen aan de commissievergadering. Hun standpunt was wat mij betreft niet geheel duidelijk. Dat is voor mij een gelegenheid voor een tweede termijn. Allereerst bied ik de heer Stevens mijn verontschuldigingen aan voor mijn interruptie tijdens zijn maidenspeech. Dat was niet mijn bedoeling, maar zo leert men nog elke dag. Een tweede opmerking die ik wil maken is een reactie op de inbreng van de VVD en het CDA waarin werd gezegd dat het aantal kwaliteitszetel beperkt dan wel ondergeschikt zouden zijn. Daar ben ik het absoluut niet mee eens, gezien de ruimte die wordt gegeven aan de provincie om het aantal bestuurszetels te bepalen. Dit ligt voor het Algemeen Bestuur tussen de 18 en 30 zetels. Dat zou kunnen betekenen dat er bijvoorbeeld voor 20 zetels wordt gekozen, terwijl het huidige aantal kwaliteitszetels tussen de 7 en 9 zetels bedraagt. Dat maakt dan ongeveer de helft uit van het aantal zetels en dat is geen beperkt of ondergeschikt aantal. Een derde opmerking betreft D66. Wat is het Groninger belang in dit geval? Ik heb uitgesproken dat het gaat om het perifere gebied dat ik heel belangrijk vind. De reden waarom wij ons hier mee bezig houden is omdat onze belangenorganisatie, het IPO, die geconsulteerd is bij de voorbereiding van deze wet, geen duidelijke uitspraak heeft gedaan over de waterschapswet. GS hebben aangegeven dat zij de wet ondersteunen en daar zijn wij het dus niet mee eens. Vandaar dat wij dit onderwerp aan de orde hebben gesteld. Het vierde punt betreft de visie van de PvhN en het landsdeel. Ik doe daar geen uitspraken over, maar ik kan mij voorstellen dat de PvhN dit als discussiepunt heeft genoemd. Er spelen ook landelijke discussies of in het Noorden niet anders omgegaan moet worden met de arbeidsverhoudingen om de economie te stimuleren.
17
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Aan de andere kant heb ik aangegeven in mijn eerste voordracht dat er landelijk, maar ook in Europees verband, heel andere bestuurlijke relaties gaan ontstaan en misschien wel andere regio’s. Wij komen daarop terug. Een vijfde punt. Ik heb voor zover men dat niet begrepen heeft, niets gezegd over het functioneren van de waterschappen. Dat dient helder te zijn. De PvdA is er zeker niet ontevreden over, maar doet er verder geen uitspraken over. Als laatste punt heeft de gedeputeerde ons vragenderwijs uitgenodigd om nog iets over het waterschapsfonds te zeggen. Wij hebben bewust gekozen voor drie moties om de zaak uit elkaar te houden. De eerste motie wordt als belangrijkste gezien. Waarom dan een waterschapsfonds? Wij zijn in principe voorstander van opheffing van de waterschappen en daarbij zou je dan geen discussie hoeven te voeren over een waterschapsfonds, want dan zouden de gelden geïntegreerd zijn in de financiering van de provincie. Dan is die discussie niet aan de orde, wat mij betreft. Daar wil ik het nu bij laten. De VOORZITTER: Ik zie dat de heer De Vey Mestdagh nog wat wil zeggen. U haalt de commissievergadering nog in, merk ik. De heer DE VEY MESTDAGH: Precies voorzitter, ik heb altijd begrepen dat het debat hier hoort plaats te vinden. De VOORZITTER: Ja, maar wij hebben nu net een evaluatie achter de rug over de dualisering en de manier waarop hier gedebatteerd wordt. Daar heeft u een groot aantal uitspraken gedaan en een van de verzoeken was aan mij om op te letten hoe vaak u dingen dubbel doet. Ik constateer dat dit in volle omvang op dit moment aan de orde is. Ook in de termijn die zojuist heeft plaatsgevonden waren zaken aan de orde die allemaal de revue al zijn gepasseerd, inclusief de vraag van de gedeputeerde. Als u niet wil dat ik die vragen stel, hoeft u mij niet meer te verrassen met de vraag of de voorzitter er meer op wil letten. De heer DE VEY MESTDAGH: Daar wil ik u gelijk in geven met mijzelf als uitzondering daar ik bij een eerdere bespreking niet aanwezig was. Ik wil kort reageren, want ik werd aangesproken door de PvdA met betrekking tot het Gronings belang. Wij kunnen het niet geheel volgen. Perifeer gebied. Is dat een reden om een Gronings belang aan te nemen? Als dat zo zou zijn en wij zouden spreken over democratisering in zijn algemeenheid, zouden wij er ons op kunnen beraden om de gekozen burgemeester hier eens aan de orde te stellen. Dat lijkt ons een goed idee, maar het is geen functie van de Staten. Ten tweede is het feit dat het IPO zich niet uitspreekt, niet het belang van Groningen. Wij kunnen dat dus nog steeds niet volgen. Dat was het, voorzitter. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Dan gaan wij nu over tot de stemming. In stemming komt motie nr. 1. Tegen deze motie hebben gestemd de fracties van de SP en D66. Motie nr. 1 is bij handopsteken aangenomen. In stemming komt motie nr. 2. Tegen deze motie hebben gestemd de fracties van het CDA, de ChristenUnie, D66 en de VVD. Motie nr. 2 is bij handopsteken aangenomen.
18
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 In stemming komt motie nr. 3. Tegen deze motie hebben gestemd de fracties van het CDA, de ChristenUnie, D66 en de VVD. Motie nr. 3 is bij handopsteken aangenomen. Kunnen wij overigens de beraadslaging verder afsluiten en de brief voor kennisgeving aannemen? Aldus wordt besloten. De vergadering wordt geschorst voor de koffiepauze. A.3.
Initiatiefvoorstel van de fracties van de SP en het CDA betreffende het Provinciaal Accommodatie Fonds (PAF) (nummer 2/2006) en reactie van de fracties van de SP en het CDA n.a.v. de commissiebehandeling
De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Ik nodig de beide indieners uit om in dit kader hun plaats hier te zoeken aan de tafel waar vanuit zij hun functie vervullen als initiatiefnemers. Voor de heer Hemmes: dan kunt u vast wennen! Hij heeft mij vanochtend vriendelijk verzocht om het vanaf de plaats te doen, maar voor de helderheid: bij een initiatief lijkt mij dit de juiste verhouding. De commissie heeft de eerste termijn geheel besproken. Dat was dus anders dan net met het vorige voorstel, want daar was het precies anders gegaan. Hier ga ik er vanuit dat wij nu aan de tweede termijn van het debat beginnen, zoals dat ook in de agenda is vermeld. U heeft kennis genomen van alle stukken. Het woord is aan mevrouw De Lange. Ik weet dat u zeer uitvoerig in eerste termijn erover gesproken heeft, maar voor de Staten is dit uw maidenspeech. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw De LANGE: Dank u wel, voorzitter. Ten aanzien van de tweede termijn over het Provinciaal Accommodatie Fonds-voorstel van het CDA en de SP en het aanvullende stuk met de reacties, die wij erbij hebben gekregen, heeft mijn fractie nog een aantal opmerkingen. Wij willen om te beginnen nogmaals stellen dat wij het een zeer sympathiek voorstel vinden, want ook wij vinden sport en bewegen een prioriteit. Daarom hebben wij ook altijd vernieuwende initiatieven op het gebied van sport en bewegen, zoals bijvoorbeeld het BOS-model en het Huis van de Sport, gestimuleerd en gesteund. Echter, zonder de eerste termijn hier opnieuw te willen voeren, blijven er enkele kanttekeningen aan het voorstel kleven, die door het reactiestuk niet zijn weggenomen. Zoals in eerste termijn aangegeven, willen wij niet zomaar de verantwoordelijkheid van de gemeente op ons nemen. Hoewel de provincie inderdaad als ‘smeerolie’ kan fungeren – zoals het in het reactiestuk wordt genoemd – en hoewel het inderdaad een stimulerend en positief effect zou kunnen hebben, staat er daarnaast op pagina 2 en 3 van de bijlage met de reacties dat er geen zekerheid valt te geven of gemeenten willen cofinancieren en dat het daarnaast niet gegarandeerd kan worden of gemeenten die eerst accommodaties hebben afgestoten, deze nu wel weer bereid zijn mee te financieren. Dit zou nu juist voor ons een voorwaarde zijn om een dergelijk voorstel te kunnen steunen, want wij willen inderdaad als ‘smeerolie’ fungeren en niet de verantwoordelijkheid overnemen. Daarom is die cofinanciering zo van belang. Daarnaast blijft de vijfjarige looptijd voor mijn fractie een onhaalbaar plan. Een vereniging die een dergelijke lening nodig heeft, zal het naar alle waarschijnlijkheid niet in vijf jaar kunnen aflossen. Zouden zij dat wel kunnen, dan zijn zij dusdanig kredietwaardig, dat zij een dergelijke lening niet nodig hebben. Natuurlijk zullen zij het misschien wel prettig vinden dat zij meerdere mogelijkheden hebben om te lenen of om te financieren, maar nodig is iets anders. Dus hoewel de toetsing van haalbaarheid per aanvraag een goed plan is, is het volgens mijn fractie onrealistisch om te stellen dat een vereniging die aan deze haalbaarheidseis voldoet, een dergelijke lening nodig heeft.
19
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Een nieuw fonds is wat dat aangaat wat ons betreft niet nodig. Het financieel voordeel dat met deze regeling gepaard zou gaan, zou bij een lening van € 10.000 slechts € 35 per maand zijn. Wij zijn het daarom eens met de opmerking die de GroenLinks-fractie in de commissievergadering heeft gemaakt, namelijk dat deze regeling met relatief veel papier en bureaucratie gepaard gaat. Wij zijn daarom van mening dat het een onrendabel voorstel is. Daarnaast is er al een fonds voor multifunctionele initiatieven. Rest dus de vraag waarom er een nieuw fonds in het leven moet worden geroepen als er al een fonds is, want het is immers zo dat de functie van accommodaties voor sport en bewegen samen zouden kunnen gaan met de functie op het gebied van bijvoorbeeld welzijn, zorg en cultuur. Wanneer dit samen zou gaan, zouden de subsidieaanvragen uit de eerder genoemde pot voor de multifunctionele instellingen gesubsidieerd kunnen worden en zou er dus niet een heel nieuw fonds opgericht dienen te worden met alle rompslomp en bureaucratie van dien. Ten slotte willen wij nogmaals uiten dat wanneer wij een dergelijk plan zouden willen steunen, wij dit vanuit de bredere sociaal-economische revitaliseringoptiek zouden willen doen en niet alleen met betrekking tot sportaccommodaties, maar dat bijvoorbeeld ook de hobbyclub en de toneelclub van deze regeling gebruik zouden moeten kunnen maken, want ook zij hebben een positieve invloed op de sociale infrastructuur. Daarom zouden wij het vanuit een breder kader willen bekijken. Dit in tegenstelling tot hetgeen op pagina 2 van de bijlage met de beantwoording staat. Daar staat namelijk dat deze regeling vooralsnog bedoeld is voor verenigingen die aangesloten zijn bij een bond die lid is van NOC/NSF en dat het op dit moment niet de bedoeling is om het plan te verbreden. Het voorgaande in ogenschouw nemend zijn wij van mening dat het voorstel, zoals dit er nu ligt, inefficiënt en ineffectief is en dat het daarnaast gepaard gaat met veel beheer en bureaucratie. Zoals het er nu ligt, zouden wij het dan ook niet kunnen steunen. Dank u wel, voorzitter. De VOORZITTER: Ik complimenteer u met uw maidenspeech. Het woord is aan mevrouw De Winter. Mevrouw DE WINTER-WIJFFELS: Dank u wel, voorzitter. Het is de tweede termijn, dus ik zal het ook heel kort houden. Wederom is herhaald – zoals ook al in de commissie gezegd – dat het Accommodatiefonds een zeer sympathiek voorstel is. Men heeft dat nogmaals benadrukt. Ondanks de sympathie in de commissie, waren er opmerkingen, bedenkingen, vragen – ook kritische vragen. Maar wij gaan ervan uit dat wij met die aanvullende brief goed voldaan hebben aan datgene wat er gevraagd is. Nu blijkt dat het nog niet helemaal helder was, want wederom wordt gezegd: de verantwoordelijkheid van de gemeente. Wij kunnen daar weer op terugkomen, maar ik denk dat wij eerder moeten zoeken naar die punten die tot de gemeentelijke verantwoordelijkheid behoren, die wij niet steunen, dan die punten die wij wel steunen. De haalbaarheid. Zullen gemeenten bereid zijn mee te financieren? Overal worden en zijn nieuwe Colleges gekomen. Overal zijn en worden nieuwe programma’s tot stand gebracht. Het BOS-model wordt zo breed ondersteund. Dan vraag ik mij af waarom dit niet ondersteund zou worden. Mevrouw De LANGE: Voorzitter, mag ik daar op reageren? Kan mevrouw De Winter dan aangeven waarom er dan geen enkele garantie kan worden gegeven dat de gemeenten het wel willen steunen als wij dat inderdaad vanuit de BOS-optiek zouden willen doen? Mevrouw DE WINTER-WIJFFELS: Ik kan mij voorstellen dat het aan de nieuwe gemeenteraden is om daarover te oordelen. Er zijn nieuwe collegeprogramma’s en nieuwe mensen in alle raden gekozen, dus die gaan opnieuw programma’s opzetten. Ditzelfde is ons overkomen toen het over steunstee’s ging. Toen had ook niet elke gemeente een financiering in zijn begroting zitten om de steunstee’s te financieren. Het gaat om de stimulans.
20
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Mevrouw De LANGE: Vindt u dan niet dat het verstandiger zou zijn om dan in elk geval af te wachten totdat die gemeenteraden wat langer bijeen zijn, zodat wij kunnen zien of zij dat überhaupt wel willen en kunnen? Mevrouw DE WINTER-WIJFFELS: Wij gaan ervan uit dat er voor dit punt binnen de gemeenten heel veel aandacht zal zijn en dat diegene die het wil eraan mee zal doen. Niemand hoeft hieraan mee te doen, het is gewoon een aanvulling voor de gemeenten en het maakt het geheel aan sportmogelijkheden compleet. De heer BROUNS: Voorzitter, als de PvdA-woordvoerdster voorstelt om eerst een paar jaar te kijken of gemeenten het oppakken, zal het voorzieningenniveau dan niet verder verschralen, waardoor die verenigingen wellicht inmiddels al niet meer bestaan? Mevrouw De LANGE: Dat heeft u mij – als het goed is – niet horen zeggen. Ik heb het sowieso niet over een paar jaar gehad. Wij zouden echter in elk geval even kunnen afwachten of de gemeenten dit überhaupt kunnen en willen. Ik hoor van mevrouw De Winter dat de reden waarom wij dat nu niet kunnen zeggen, is dat zij net bijeen zijn. Misschien kunnen wij dan beter even afwachten. De heer BROUNS: Maar dan zou... De VOORZITTER: Nee, dit moeten wij niet doen. Als u uw woordvoerder wilt ondersteunen, dan is dat prima, maar dit wordt een indirect debat. Het woord is aan mevrouw De Winter. Mevrouw DE WINTER-WIJFFELS: Verder uitstellen. Ik weet dat dit initiatiefvoorstel al twee jaar geleden met de Algemene Beschouwingen aan de orde is geweest. Wij hebben ons voorwerk heel zuiver en goed willen onderbouwen. Vandaar dat wij al bijna twee jaar onderweg zijn. Het nog weer uitstellen zou alleen maar de noodzaak ervan uithollen. Wij gaan er echter nog steeds vanuit dat de sympathie vandaag zal winnen van de twijfel, want wij rekenen eigenlijk toch op een grote ondersteuning in deze vergadering. Zoals wij indertijd met heel veel enthousiasme en statenbreed het breedte sportbeleid ondersteund hebben, zo zouden wij graag zien dat dit voorstel voor goede accommodaties evenzeer ondersteund wordt, want wij vinden dat niet meer dan logisch vervolg. Het een kan niet zonder het ander. Goede sportvoorzieningen zijn uitnodigend en stimulerend. Dat belang hebben wij allemaal. Niet alleen de sport, want wij gaan er ook vanuit dat het een ontzettend positieve impuls is voor het vrijwilligerswerk, een positieve bijdrage aan de sociale cohesie in dorpen en buurten, een positieve bijdrage aan het milieu. Dat zijn allemaal punten die wij als CDA een erg warm hart toedragen en eigenlijk hier met verve opnieuw zouden willen bepleiten. Maar, voorzitter, ik ga er verder niet op in, omdat ik van mening ben dat het voorstel met de aanvullende brief voor zich spreekt en dat men inderdaad niet zit te wachten op herhaling. Wat ik nog wel zou willen doen, is de woorden van de gedeputeerde onderstrepen, want bij de beantwoording in de commissievergadering zegt zij zich te willen inzetten om kinderen meer te laten bewegen, het liefst in eigen omgeving, misschien wel samen met ouders. Dit voorstel lijkt nu juist een uitstekend instrument om daaraan een bijdrage te leveren. Tot slot, voorzitter, wil ik nog even voorlezen uit andermans werk om hiermee misschien de twijfelaars over de streep te halen. “Sporten is leuk en gezond. Veel kinderen bewegen te weinig. Dat is slecht voor hun ontwikkeling en hun gezondheid. De PvdA wil daarom op basisscholen de verplichte zwemlessen terug, evenals genoeg gymlessen. In het voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs moeten ook meer gymlessen worden gegeven en er moeten meer sportfaciliteiten komen in de buurt.” Voorzitter, hiermee wil ik eindigen.
21
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Mevrouw BOON-THEMMEN: Meneer de voorzitter, het initiatiefvoorstel van de SP en het CDA hebben wij gelezen en herlezen. Het doel is duidelijk: sportverenigingen helpen met het financieren van het onderhoud of renovatie van hun accommodatie in eigen beheer. Cofinanciering door middel van een renteloze lening van de provincie zou dan als een breekijzer kunnen fungeren. Het probleem is namelijk dat de gemeente en de banken vaak moeilijk te bewegen zijn om te helpen met de financiering. Vaak is het probleem ook dat er bij de sportclub geen meerjarenbegroting of een meerjarenonderhoudsplan is. Toch heeft mijn fractie sterk de indruk dat de oplossing voor het probleem met dit voorstel nog niet goed doordacht is. Er blijven kritische vragen over de ambtelijke drukte die ontstaat, over de administratieve ingewikkeldheid van de uitvoering en over de financiële rompslomp van de aflossing van de lening of de niet-aflossing van de lening. Bovendien, wat schiet de vereniging er nu eigenlijk mee op? Als zij niet echt kredietwaardig is of als de financiële check door de provincie niet goed wordt bevonden, dan stapt de provincie er ook niet in. Wij zouden heel graag willen dat het allemaal wat eenvoudiger lag, maar dat is niet zo. De intentie van het voorstel is prima. De uitvoerbaarheid lijkt lastig en het effect klein. Ons voorstel is dan ook om, voordat wij hieraan beginnen, een nader ambtelijk onderzoek naar het effect en de uitvoerbaarheid van dit PAF-voorstel te laten doen. Ons voorstel is ook om het Huis van de Sport de sportverenigingen nog nadrukkelijker ondersteuning te laten aanbieden bij het maken van een meerjarenbegroting en/of een meerjarenonderhoudsprogramma. Ook multifunctioneel gebruik van accommodatie zou door het Huis van de Sport gepromoot moeten worden. Wellicht kan dit projectmatig worden aangepakt. Ons idee is dus dat je in dit kader beter een solide begeleiding kunt geven dan geld kunt lenen. Het past ook meer bij de provinciale rol. Onze sympathie heeft u, maar twijfel noopt ons toch tot het advies om ambtelijk nog eens goed te laten kijken naar dit voorstel, naar het effect en de uitvoerbaarheid. Mevrouw De LANGE: Voorzitter, wij willen ons daar als PvdA-fractie bij aansluiten. Het lijkt mij een heel goed voorstel om verder te bekijken. Mevrouw FOLKERTS: Voorzitter. Na lezen en herlezen net als de VVD-fractie – overigens dank voor de aanvullende brief met de uitvoerige beantwoording van de vragen die in de eerste ronde in de commissie zijn gesteld – is onze conclusie dat het voorstel van het PAF in potentie een goed voorstel is. Wij delen niet de opvatting van een aantal partijen dat de provincie hiermee een gemeentelijke taak op zich neemt of gemeenten voor de voeten loopt. De ervaring leert inmiddels immers heel anders. Gemeenten werken steeds meer graag samen met de provincie. Kijk maar naar het gebiedsgericht werken, stimuleringsfonds zorg, regeling wonen met zorg, regeling multifunctionele gebouwen en last but not least de breedtesportimpuls en het BOS-model. Het zijn allemaal belangrijke bijdragen aan de leefbaarheid van de samenleving. Ik denk dat gemeenten daar inmiddels een goede ervaring in hebben opgedaan. Dat blijkt ook wel uit de grote deelname aan de enquête. Ik denk dat dat ook een indicatie zou kunnen zijn dat gemeenten hiervoor wel degelijk belangstelling hebben. Mevrouw BOON-THEMMEN: Maar, meneer de voorzitter, bij al die voorstellen die nu genoemd worden, is er niet sprake van een lening. Mevrouw FOLKERTS: Dat klopt. Wij vinden juist dat met het voorliggende PAF-voorstel een heel creatieve aanvulling is gemaakt om bij die andere regelingen een extra mogelijkheid te geven, een steun en een stimulerende mogelijkheid om accommodaties op peil te houden. De grote respons van de gemeenten geeft ons ook wel het gevoel dat gemeenten daar wel degelijk ook brood in zien en de wil hebben om daarin samen te werken. Kortom, het lijkt ons de moeite waard om het verder uit te werken en om het te proberen. Bij die uitwerking lijkt het ons goed om de samenwerking met het Huis van de Sport mee te nemen, juist ook om die bureaucratie en die papierwinkel te gaan beperken en om nog eens goed te kijken naar die aflossingstermijn van vijf jaar.
22
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Een langere periode maakt terugbetalen minder zwaar en instappen aantrekkelijker. Daarbij zou je goed moeten zoeken naar een goed evenwicht. Dit zou hetzelfde kunnen zijn als het nadere onderzoek dat de VVD en de PvdA bepleiten. In de uitwerking kun je natuurlijk dat soort onderzoek doen en kijken hoe je dat het beste kunt doen. Wat is nu aantrekkelijk voor sportverenigingen? Wanneer stappen zij erin? Wanneer is het net een brug te ver of een drempel te hoog? Wij zien graag een verdere uitwerking van GS tegemoet en wij steunen dit voorstel van harte. Mevrouw BOON-THEMMEN: Het verschil is natuurlijk wel dat u zegt dat u meegaat met dit voorstel en dat GS daar verder wel iets van kan maken. Wij zeggen echter dat er ambtelijk eerst goed naar moet worden gekeken. Dan komt er een voorstel en kunnen wij alsnog zien of wij het daarmee eens zijn. Mevrouw FOLKERTS: Ja, mevrouw Boon, ik ga er gewoon vanuit dat GS dat doen in het kader van de uitwerking en dat zij met een goed uitgewerkt verhaal bij ons terugkomen. Mevrouw BOON-THEMMEN: Een statenvoordracht, bedoelt u? Mevrouw FOLKERTS: Ja. De heer HILVERTS: Voorzitter. Accommodaties zijn erg belangrijk voor sport- en andere verenigingen. Ook zijn accommodaties belangrijk voor de leefbaarheid op het platteland. Het initiatiefvoorstel van SP en CDA geeft dit ook aan. In de commissievergadering heeft de ChristenUnie-fractie zich kritisch uitgelaten over het voorstel, omdat er nog onduidelijkheden en vragen waren. Mijn fractie dankt de initiatiefnemers voor de toelichting die wij na de commissievergadering hebben ontvangen, maar de ChristenUnie-fractie mist de evaluatie van het PAF. Mijn fractie is van mening dat het PAF na een jaar of anderhalf jaar geëvalueerd moet worden. Wij kunnen dan kijken of de regeling aangepast moet worden. Dit initiatief is niet bedoeld om bezuinigingen van de gemeenten door de provincie te laten financieren. Gemeenten zullen ongetwijfeld goede redenen hebben om tot privatisering van sportaccommodaties over te gaan, maar waar gemeenten afhaken, betekent dit niet dat de provincie aanhaakt. Daarom hechten wij ook sterk aan een evaluatie, want wij willen weten hoe deze regeling gebruikt gaat worden. Mevrouw BOON-THEMMEN: Meneer de voorzitter, meneer Hilverts, hoeveel bestuurlijke drukte neemt zo’n evaluatie weer met zich mee? De heer HILVERTS: Daar zijn wij toch zelf bij? Wij moeten toch kunnen controleren? Als wij geen evaluatie krijgen, als wij geen opgaven krijgen, kunnen wij onze controlerende taak toch niet uitvoeren? Ik vind dat zeer noodzakelijk. Mevrouw De LANGE: Meneer Hilverts, heeft u dan de indruk dat de gemeenten een andere reden hebben waardoor zij niet meer deze sportaccommodaties financieren dan de landelijke bezuinigingen? Wij hebben het idee dat het door landelijke bezuinigingen komt dat zij dit niet meer kunnen financieren en dat wij op deze manier wel landelijke bezuinigingen opheffen. De heer HILVERTS: Ik ben geen gemeenteraadslid. Het zou een reden van de gemeente kunnen zijn, maar zo kunnen er ook andere redenen zijn, dat kan ik niet aangeven. Daarvoor moet u bij de gemeente zijn. Ook is de ChristenUnie van mening dat de jaarlijkse verantwoording van het fonds naar de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid gezonden moet worden, zodat de commissie op de hoogte is van het verloop van het PAF. Met betrekking tot de evaluatie en de verantwoording graag een reactie van de initiatiefnemers.
23
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Mijn fractie heeft waardering voor het initiatief van SP en CDA en vindt dit onderwerp belangrijk genoeg om dit initiatief het voordeel van de twijfel te geven, mits u aan ons verzoek om een duidelijke en tijdige evaluatie tegemoetkomt. Dank u wel. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Voorzitter, ik ben mij zeer bewust van het feit dat dit de tweede instantie is. U doelde zo-even op de debatscan die geweest is. Daar staat echter ook in dat je eigenlijk in je verhaal dat je hier houdt de mensen op de publieke tribune mee moet nemen. Zo-even zat de publieke tribune helemaal vol, dus ik dacht: “Heerlijk, dan mag dat even!” Ondertussen zijn er minder mensen, maar ik denk dat het niet minder belangrijk is, want wij hebben de eerste termijn niet hier gevoerd, maar in de commissie. Ik zal het kort houden, maar dat bent u van D66 niet anders gewend. Ook voor D66 moeten sportaccommodaties schoon, heel en veilig zijn. Zo ben je en blijf je een aantrekkelijke vereniging voor je leden, maar ook voor toekomstige nieuwe leden. Dat is ook het uitgangspunt van dit initiatiefvoorstel. De indieners willen met dit PAF een renteloze lening van de provincie mogelijk maken en het zo voor sportverenigingen gemakkelijker maken om hun accommodatie te verbeteren, maar daar moet natuurlijk geld van anderen bij. Dat is hier al de hele tijd het punt van discussie. Het uitgangspunt om dat als provincie te doen, spreekt ons aan, want het blijkt in de praktijk dat verenigingen die hun accommodatie in eigen beheer hebben, het door gebrek aan middelen af en toe best moeilijk hebben om op de lange termijn hun gebouw goed te kunnen blijven onderhouden. En dat moet als je schoon, heel en veilig wilt zijn. De verkenningen die door de indieners van dit initiatiefvoorstel zijn gehouden – en dat vind ik een degelijke onderbouwing – geven daar een goede achtergrondinformatie over. Voorzitter, in de commissie was de discussie niet over de vraag of sport niet belangrijk is voor de gezondheid of voor de sociale samenhang in de maatschappij en evenmin over de vraag of het belangrijk is dat veel vrijwilligers het werk doen en dat dit ook voor de sociale cohesie heel goed is. Op die punten hadden wij geen verschil van mening. Dat het voor de sportverenigingen soms een probleem is om voldoende geld te reserveren voor het onderhoud van hun accommodaties, werd door geen enkele partij betwist, maar of de provincie daarom een accommodatiefonds moet instellen, riep wel enkele vragen op. Die komen hier voor sommige partijen nog een keer terug. De vragen die D66 in de commissie gesteld heeft, zijn door de indieners uitgebreid beantwoord. Een voorbeeld: de vraag of dit initiatief van de provincie voor gemeenten geen extra aanleiding zal zijn om hun sportaccommodaties te privatiseren, wordt nu ondervangen door in de uitwerking van dit voorstel op te nemen dat het accommodatiefonds gaat gelden voor gebouwen die voor 1 januari 2006 geprivatiseerd zijn. D66 is een groot voorstander van het inschakelen van het Huis van de Sport bij het aanvragen van de renteloze lening, maar ook van het opstellen van meerjarenonderhoudsplannen, want daar zit de expertise. Ook dat is in de beantwoording naar voren gekomen en ik neem aan dat men dat ook kortgesloten heeft met het Huis van de Sport. Daarnaast vinden wij dat in deze plannen rekening gehouden moet worden met energiereductie. Ik heb dat ook al in de commissie gezegd, maar ik vind het belangrijk genoeg om dat hier nog een keer te herhalen. Dat zal namelijk zeker op termijn tot kostenbesparing, maar ook tot milieuwinst leiden, en ik denk dat ook het Huis van de Sport dat zal mee moeten nemen in hun advies over de langetermijnoplossingen met de meerjarenonderhoudsplannen. Voorzitter, ik heb gezegd dat ik het kort zou houden, want het is de tweede termijn. D66 steunt dus dit voorstel van de SP en het CDA. Wij denken dat een PAF als trigger money, dus eigenlijk als verleiding – even in de richting van mevrouw De Lange van de PvdA – of ‘smeerolie’ zoals de beantwoorders zeggen, de verenigingen net dat steuntje in de rug kan geven om ook andere financiers met centen over de brug te laten komen. Ik denk dat je daar niet altijd garanties hoeft dat de anderen dat ook doen. Dat is hun eigen verantwoording, daar moeten zij zelf naar kijken. In elk geval zeggen wij als provincie dat wij het belang van de sport onderkennen en dat wij het probleem van verenigingen onderkennen. Wij vinden dat wij dat daar – als het hier tenminste wordt aangenomen – iets aan moet gebeuren en wij geven deze mogelijkheden.
24
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Mevrouw De LANGE: Maar, voorzitter, denkt u dat de verenigingen die hiervoor in aanmerking komen het nodig hebben? Ik hoor mevrouw Deinum eigenlijk zeggen dat dit een kleine trigger is voor andere subsidieerders om geld bij te leggen, maar de verenigingen die dit eigenlijk nodig hebben, voldoen waarschijnlijk niet aan de haalbaarheidseisen voor een lening. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Dat is maar de vraag. Dat zullen zij in de eerste plaats zelf uitmaken of zij dat kunnen. Mevrouw De LANGE: Denkt u dat een vereniging dat hele bedrag dat zij leent in vijf jaar tijd weer op tafel kan leggen? Mevrouw DEINUM-BAKKER: Dat weet ik helemaal niet, maar dat is ook de vraag niet waar het hier om gaat. Het gaat erom dat er een probleem geconstateerd is en de indieners van het voorstel hebben gezocht naar een oplossing van dat probleem. Over die oplossing kun je van mening verschillen. Wij denken dat dit een mogelijkheid is om juist de verenigingen even verder te helpen in hun zaak. U vroeg zich bijvoorbeeld zo-even af wat die rente nu eigenlijk helpt. U had het in de commissie over € 35 per maand, maar als je het in vijf jaar af zou lossen – waarschijnlijk zal het een langere tijd worden als het doorgaat – dan praten wij wel over meer dan € 2000 voordeel dat een vereniging heeft. Dat is dan alleen het provinciale deel. En met hoeveel Groninger koeken, chrysanten, enzovoorts moet een vereniging langs de deuren om dat geld bij elkaar te halen? Dat kunnen zij beter met een andere actie doen. Mevrouw De LANGE: Waarschijnlijk heel veel, maar die vijfjarige looptijd staat wel in dit plan. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Ja, maar daar is toch over te praten? Als dat voor u het cruciale punt is, dan denk ik – maar ik hoef het werk van de heer Hemmes en mevrouw De Winter niet te doen – dat daar best over te praten is. Dat zijn niet de grootste meningsverschillen die wij hier hebben. Mevrouw De LANGE: Ik vraag mij meer af wat uw mening daarover is. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Wij vinden dat dit fonds een perspectief zal bieden en het is de inzet om iets in beweging te krijgen. Dat doen wij immers op meer punten in de provincie, en met succes, daar zijn wij allemaal tevreden over. Ik kan het voorbeeld geven van multifunctionele gebouwen. In Spijk wilde men een steunstee. Het liep heel slecht. Het geld van de provincie is er gekomen, niet eens volgens alle regels. De provincie vond het zo belangrijk dat het steunstee er kwam. Ik denk dat het een goed voorbeeld is van hoe dit ook zou kunnen werken. Mevrouw BOON-THEMMEN: Maar mevrouw Deinum, denkt u dat dit de beste oplossing is voor dit probleem? U zegt dat er een oplossing moet komen, maar vindt u dit een valide oplossing? Mevrouw DEINUM-BAKKER: Wat is de beste oplossing voor iets? Het is een oplossing en als u goede ideeën heeft om het de beste oplossing te maken, denk ik dat niemand er bezwaar tegen heeft om daarin mee te gaan. Mevrouw BOON-THEMMEN: Er zijn ook slechte oplossingen, en dat zou jammer zijn. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Ik vind het geen slechte oplossing. Iedereen kan bijdragen aan een betere oplossing – dat geldt ook voor de evaluatie van de heer Hilverts, ik vind zelf anderhalf jaar veel te vlug voor een evaluatie, want je weet hoe het gaat met indienen, enzovoorts. Het moet zijn beslag krijgen voordat je het effect kan nagaan. Dat is echter aan de indieners om dat uit te werken.
25
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Tot slot bevreemdt het ons eigenlijk dat de grootste coalitiepartij – die hebben toch in hun collegeprogramma staan dat de sociale samenhang en wegwerken van sociaal-economische achterstanden een heel belangrijke opgave is – zo’n moeite heeft met dit voorstel. Ik zou de PvdA op willen roepen om er nog eens heel goed over na te denken. De heer MOORLAG: Voorzitter, in reactie op mevrouw Deinum. Ik heb toch het idee dat het onderscheid tussen doelen en instrumenten hier niet goed gemaakt wordt. Iets kan een heel sympathiek doel zijn, maar toch kan er een buitengewoon slecht instrument voor aangewend worden. Het rentevoordeel dat het jaarlijks oplevert is € 17.500. Waar mijn fractie grote twijfel over heeft, is dat je bij dit voorstel in een situatie terechtkomt dat de uitvoeringskosten hoger worden dan het netto bedrag voor de sportverenigingen. Dan is de vraag of je als overheid goed bezig bent. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Dat ben ik natuurlijk met u eens, dat zou ik niet kunnen betwisten. De uitvoeringskosten zullen nooit hoger moeten zijn dan wat het opbrengt. Ik heb van uw woordvoerder daar echter geen enkele onderbouwing over gehoord. Wat dat betreft zult u dat dus moeten bewijzen. Natuurlijk moet men oppassen dat dit niet een groot bureaucratisch verhaal wordt. Dat is denk ik ook niet de intentie van dit fonds. Het is de bedoeling om op een simpele manier een steun te geven aan verenigingen en dat zijn juist de verenigingen die al oudere gebouwen hebben, die vaak in de wijken zitten, die zitten niet op sportvelden, enzovoorts. Het is vaak een gymnastieklokaal waar later uitbreidingslocaties omheen zijn gekomen. Om die gebouwen gaat het hier, denk ik. Ik ben het met u eens dat de bureaucratie niet duurder zou moeten zijn dan wat je met het fonds beoogt. De heer MOORLAG: Voorzitter, zou het dan niet slim zijn wanneer het College daar eens onderzoek naar gaat doen? Als ik namelijk zo kijk wat er nodig is om dit te realiseren. Er moet een verordening komen. Er moet bekendheid aan gegeven worden. Er moeten subsidieaanvragen worden ingediend, die moeten worden beoordeeld. Er moet controle plaatsvinden. Er moet onderzoek plaatsvinden. Er moet een evaluatie plaatsvinden, hoor ik van de kant van de ChristenUnie. Nogmaals, het gaat hier om een nettoeffect van € 17.500 per jaar. Dan vraag ik mij af of de kerk niet hoger wordt dan de toren. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Ja, dat kunt u vinden. Aan de andere kant doen wij dat hele proces dat u beschrijft ook met al die andere fondsen die wij hebben. Tot slot zou ik willen verzoeken dat bij de uitwerking van de voorwaarden van dit fonds onze opmerkingen over het Huis van de Sport en de energiereductie daarin meegenomen worden. Dank u wel. De heer ZANEN: Voorzitter, de SP en het CDA hebben samen een initiatief genomen. De in verband daarmee gehouden enquête heeft uitgewezen dat wij een onderwerp bij de kop hebben dat inderdaad vraagt om aandacht, ook van de provincie, want er is een probleem met de sociale infrastructuur, vooral ook in gemeenten waar men financieel nogal krap bij kas zit. Daardoor dreigen sportclubs minder mogelijkheden te krijgen dan in gemeenten waar dat financieel anders ligt. De heer HAVINGA: Voorzitter, heeft dat te maken met de slechte sociale infrastructuur in gemeenten of met financiën en keuzen die gemeenten te maken hebben? De heer ZANEN: Ik denk met beide. Ik denk dat in armlastige gemeenten het moeilijk zal zijn om sportclubs maximaal te accommoderen. Dat is wel nodig als je een gezond sportleven wilt hebben. Dat noemde ik ook sociale infrastructuur. Het uitgangspunt dat wij hier wellicht iets aan zouden kunnen en moeten doen, delen wij. Vervolgens is natuurlijk de vraag hoe je dat gaat doen. Wij hebben een aantal voorbeelden waarin wij vaak samen met gemeenten aan de slag gaan: multifunctionele gebouwen, wonen met zorg, enfin, die punten zijn hier genoemd.
26
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 In die zin hoef je er als provincie helemaal niet moeilijk over te doen dat je je mede bemoeit met dit soort zaken vanuit de algemene onderschrijving van het idee dat sport belangrijk is, of cultuur is belangrijk, of voorzieningen in een klein dorp zijn belangrijk. Dat zijn allemaal overwegingen die daar achter zitten. Je zou een regeling kunnen treffen als met bijvoorbeeld functionele gebouwen, dat je besluit cofinanciering te doen: de gemeente financiert en dan zetten wij daar een vergelijkbaar bedrag bovenop als subsidie. Dat zou kunnen. Op zichzelf is dat een vorm die misschien op enig moment ook wel te hanteren is, maar het is natuurlijk alleen te hanteren als de gemeenten dit ook echt als een verplichting zien van zichzelf naar het sportgebeuren. Als dat niet het geval is, dan is er een probleem. Dan gaat het niet om de gemeenten, maar dan gaat het om de sportclubs zelf die in de problemen komen. Voorzitter, wij hebben in eerste termijn de vraag gesteld of je niet toch beter toe zou kunnen naar een vorm van subsidiëring op de een of andere manier. Die vraag is niet echt beantwoord, maar de tijd die tussen de eerste en tweede termijn zit, was vrij lang. Daar hebben wij zelf ook over zitten nadenken. Misschien moet je wel zeggen dat dit een heel slimme manier is om het nu mogelijk te maken in de vorm van een renteloze lening om de sportclubs echt te steunen in de financieringsproblematiek die zij hebben om hun accommodatie op peil te houden. Dan moeten wij niet wachten tot gemeenten hun zaakjes op orde hebben en financiën hebben om het te doen. Wij zijn in die zin in de tussenliggende periode naar het initiatief toegegroeid en beginnen het positiever te benaderen. Ik wil nog wel een kritisch punt aanroeren dat in de eerste termijn ook al is genoemd. Er zit iets in – en ik denk dat wij geen te zware last moeten hangen aan het principe – van: “Een bredere inzet van de sportaccommodatie is wenselijk”, dat doelgroepenverhaal dat er toch nog een beetje in zit. Bij de subsidiebeoordeling zouden die clubs die dat doen een pre hebben. Ik denk dat wij dat soort elementen daar niet aan moeten hangen en dat wij de regeling zo gemakkelijk mogelijk moeten maken. Wat de chrysanten van D66 betreft, staat hier een interessante zin, dat verenigingen bang zijn te zullen worden opgezadeld met extra veel papier. Ik heb ook in het bestuur van clubs gezeten. Extra papier levert geld op voor de financiering van de problemen als sportclub. Maar goed, ik begrijp de bedoeling. Voorzitter, ik wil het afronden. Mevrouw DEINUM-BAKKER: Voorzitter, ik denk dat de heer Zanen als Statenlid al een grote sponsor van zijn sportvereniging is. De heer ZANEN: Ik heb gehoord dat wanneer oud papier nat is, het veel zwaarder is. Je hebt dus ook nog invloed op de verdiensten, want die gaan vaak per kilo. Je leert van alles van het actief zijn in het verenigingsleven. Voorzitter, ik wil afronden. Ik denk al met al dat het een interessant initiatief is, waar wij als Staten ruimte voor zouden moeten geven. Wij moeten natuurlijk na enige tijd – maar een behoorlijke tijd – evalueren of het wellicht nog beter kan. Dank u wel. Mevrouw MULDER: Voorzitter, ik ga niet meer herhalen, want ik denk dat allen in de zaal hier het erover eens zijn dat sport bij ons – en dat mag ook wel eens gezegd worden in deze zaal – belangrijk is en dat Groningen wat dat betreft goed op de kaart staat. Wij hebben de afgelopen jaren ingezet op beleid om sport zowel als doel maar ook als middel om de sociale cohesie en de gezondheidszorg te bevorderen. Wij zijn op dit moment in de situatie dat 24 gemeenten een BOS-aanvraag hebben ingediend bij VWS en – dat is ook uniek – met ondersteuning van het Huis van de Sport, 24 gemeenten die de aanvraag zullen indienen om uiteindelijk bij hun centen wat meer geld te krijgen van VWS om het te realiseren. Niemand zal ontkennen dat daarbij ook goede accommodaties horen. Dat dit belangrijk is, dat het vorm moet krijgen en verbeterd moet worden, staat ook heel duidelijk in de agenda van de gemeenten. Als je de BOS namelijk wilt uitvoeren, heb je accommodaties nodig. Ik wil toch even terugkomen op het PAF. Dan heb ik wel wat kanttekeningen, niet zozeer rondom de ideeën en de doelen die erachter liggen, maar meer een aantal vraagtekens. Eerst maar de pluspunten.
27
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Ik denk dat je inderdaad als Haarlemmer smeerolie kunt werken – dat doen wij wel meer met fondsen – richting gemeenten en verenigingen en initiatiefnemers om te komen tot verbetering, ook in accommodaties. Wij kennen onze zorginfrastructuurregeling, wij kennen de regeling Multifunctionele Centra. Principieel hebben wij dus de afgelopen jaren ook laten zien dat wij best ook in steen willen investeren. Vraag is alleen of – en dat zou je nader moeten gaan bekijken – dit instrument een verbetering is en of de provincie eigenlijk wel voldoende basis heeft bij die verenigingen – en dat is hier ook al een paar keer genoemd –, omdat blijkt dat zestig procent van de verenigingen geen meerjarenonderhoudsplannen heeft. Ik heb een week geleden – en dat was zeer interessant – met twintig verenigingen om de tafel gezeten. Ik heb input gehad. Ik heb nog eens gevraagd wat de problemen zijn. De problemen zitten voor een heel groot deel toch in het vinden van vrijwilligers, maar ook kwaliteit van besturen, het maken van ondernemingsplannen, meerjarenbeleidsplannen en onderhoudsplannen. Daarin zal het Huis van de Sport – en dat gebeurt ook al, maar toch nog meer – ondersteuning moeten gaan geven aan de verenigingen. Je kunt het niet opdringen, maar misschien moeten wij toch ook nog iets met elkaar verzinnen om dat wat meer te gaan stimuleren, want dat is wel de basis om ook het fonds als instrument te kunnen toepassen. De heer BROUNS: Voorzitter, dan is de gedeputeerde denk ik wel heel gelukkig met dat fonds, omdat in het fonds is opgenomen dat die rol is weggelegd vanuit het Huis van de Sport ten aanzien van die meerjarige onderhoudsplannen. Een positief bijkomstig neveneffect van het fonds zou dus kunnen zijn dat die zestig procent verenigingen die dat niet heeft, aanmerkelijk gaat teruglopen in de komende jaren. Mevrouw MULDER: Ik zal zeker niet zeggen dat dit voorstel, dit instrument, geen trigger kan zijn om juist te komen tot ... De vraag is echter in hoeverre zo’n fonds, als je dat als voorwaarde stelt, snel en effectief kan zijn. Dan iets over de uitvoering van zo’n fonds en de effecten richting de verenigingen. De vijfjarentermijn van terugbetaling is genoemd. Dat betekent in mijn ogen dat je, doordat het aantal jaren beperkt is, een hoge financiële druk en last op de verenigingen gaat leggen. Vraag is dan of verenigingen van zo’n fonds gebruik zullen gaan maken. Punt is ook dat de afhankelijkheid van de sportverenigingen toe zal nemen. Zij kunnen nu vrij snel aankloppen bij overheden voor financiële middelen. Vraag is of, als men gebruik maakt van onze regeling, men daar nog zo snel open voor zou staan. Dat zou dus al in de voorwaarden moeten komen. Verder is er nog onduidelijkheid over de staat van de accommodaties in Groningen. Dan denk ik ook naar aanleiding van de sessie die ik vorige week had, dat verenigingen in beweging zijn. Er is een aantal ontwikkelingen. Zij verbreden zich. Je zou kunnen zeggen dat verenigingen niet alleen sec naar de sport kijken waar zij altijd op ingezet hebben, maar zoeken ook naar mogelijkheden om hun vereniging wat beter neer te zetten in het veld waarin zij zich bewegen. Ik denk bijvoorbeeld aan initiatieven rondom het opnemen van mensen met een beperking en daar ook trajecten voor uit te zetten. Vervolgens kijkt men ook naar kinderopvang. Dus het hele verhaal van die sportvereniging zie je in een breder veld. Dat past ook bij de BOS. Het tweede is dat je ook verenigingen ziet fuseren en samengaan. Dat heeft natuurlijk ook te maken met de duurzaamheid van zo’n vereniging en het feit dat er moeilijk bestuursleden en vrijwilligers te vinden zijn. De accommodaties moeten uiteindelijk overeind kunnen blijven. Dat is nu allemaal gaande. Verder – en dat is ook een punt – zie je individualisering van de sport en met name sporten buiten verenigingsleven toenemen. Dan hebben wij onze regeling multifunctionele centra. Het is een regeling die ook bijdraagt aan de leefbaarheid van het platteland en een aantal functies probeert overeind te houden, daar waar kleine kernen en dorpen zijn. Die sportverenigingen – en dat gebeurt ook wel – kunnen gebruik maken van dit fonds. Een aandachtspunt zal zeker zijn dat de sportvereniging niet de concurrent moet gaan worden van zo’n multifunctioneel centrum in aanzet en in ontwikkeling. De vraag is ook of je niet wat meer zou moeten kijken naar de regeling Multifunctionele Centra – die wordt ook geëvalueerd – en ook eens moet kijken naar de toekomst in hoeverre beide doelen die je wilt bereiken iets kunnen betekenen voor de leefbaarheid van het platteland en aan elkaar te koppelen zijn.
28
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Mevrouw DEINUM-BAKKER: Voorzitter, mag ik de gedeputeerde daarover een vraag stellen? U zegt dat die regeling voor multifunctionele gebouwen ook geldt voor sportverenigingen. Ik neem dan aan dat dat multifunctionele gebouwen zijn waar juist een sportaccommodatie bij is. Het is toch niet voor verenigingen die een eigen accommodatie hebben? Zou u eens uit willen leggen hoe u dat ziet? Mevrouw MULDER: Ik denk dat er twee kanten aan het verhaal zitten. In het voorstel zoals het er nu ligt van de beide initiatiefnemers, zie je dat er eigenlijk gekeken wordt vanuit de verenigingen, dus vanuit de sportverenigingen, naar een verbreding – die ik net ook al noemde – en dat wordt gekeken hoe men het verenigingsgebouw breder kan inzetten, zodat het meer multifunctioneel wordt. Je ziet ook een omgekeerde beweging, waarin er initiatieven zijn – Ten Boer is daar een mooi voorbeeld van – waarbij een sportaccommodatie gekoppeld is aan een jongerencentrum en ook een centrum voor beweging van ouderen. Dat heeft nog een bepaalde zorgfunctie. Dat is ook tot stand gekomen, maar vanuit de andere weg. Ik zou willen bepleiten om te bekijken in hoeverre de doelen die je wilt bereiken niet op een goede manier zouden kunnen samengaan. Kortom, het geeft nog heel veel vragen met betrekking tot dit voorstel. Ik zou adviseren en eigenlijk ook willen voorstellen dat dit initiatief wat verder uitgewerkt wordt. Ik kreeg eerst de indruk dat het meegenomen zou worden naar de Voorjaarsnota. Als het echt goed uitgewerkt moet worden en ook de kanten en kritische noten verder onderzocht gaan worden, is de Voorjaarsnota niet haalbaar. Dat is natuurlijk jammer voor de heer Hemmes, maar gezien zijn portefeuille zal hij het verloop van dit initiatiefvoorstel ook kunnen meemaken, maar wel in een andere rol. De heer HEMMES: Voorzitter, ik waardeer dat mevrouw de gedeputeerde dit zegt, maar het voorstel is al ontsproten in 2003. Toen was er nog helemaal geen sprake van dat de heer Hemmes op een andere plek terecht zou komen. Laten wij dat dus scheiden. Mevrouw MULDER: Goed. Kortom, ik zou een verdere uitwerking willen, ook nog met een aantal zaken dat beter onderzocht moet worden. Voor de Begroting in oktober zou het in elk geval hier in de Staten moeten liggen. Tot zover. De VOORZITTER: Het dictum dat voorligt, impliceert het instellen van het fonds zoals aangegeven in het initiatiefvoorstel. Dat betekent dat u vandaag bij het ja zeggen tegen dat deel van het dictum het fonds instelt, € 500.000 oormerkt – want dat doet u dus nu, vooruitlopend op de Voorjaarsnota en de begrotingsbehandeling. Al die elementen zijn in de voorliggende tekst vervat. Alleen de verdere uitwerking zit in het tweede deel van het dictum. Dus wij moeten goed beseffen dat als wij dit dictum zo aannemen en je het voorstel neemt zoals het er ligt met de criteria zoals ze er in staan, de hoofdzaken vastliggen en dan is dus ook niet meer een kwestie van een later besluit bij de Voorjaarsnota of bij de Begroting, want dan is al ingevuld dat u heden besloten heeft om het volgende te doen. Zo is het geformuleerd. Als wij dat anders willen, moet er ook naar het dictum gekeken worden. De heer HEMMES: Voorzitter, ik verzoek om een korte schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is voor tien minuten geschorst. De vergadering is geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan de heer Hemmes. De heer HEMMES: Voorzitter, ik kan het heel kort houden. Wij hebben een lange schorsing gehad, wij hebben allerlei onderhandelingen gevoerd met verschillende woordvoerders.
29
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Ik zei net al dat de collegeonderhandelingen in Pekela soepeler zijn verlopen dan de onderhandelingen hier over het initiatiefvoorstel. De heer MOORLAG: Eén van de punten, voorzitter, is ook dat dit zo’n ingewikkeld voorstel is. De heer HEMMES: Nou nee, als het meteen goed was gelezen door de meeste fracties, dan was de discussie nog veel korter geweest, want het is een heel goed voorstel. Ik ben blij met de steun van een groot deel van de woordvoerders, met name mevrouw Deinum – ik had het zelf niet beter kunnen zeggen – was een warm pleitbezorger voor dit initiatiefvoorstel. Het was ook geen verkiezingsstunt. De verkiezingen zijn al achter de rug. Er is hard aan gewerkt. Een aantal jaren ligt het plan er al. Wij hebben toch gemeend vandaag spijkers met koppen te moeten slaan en hebben daarom de besluiten iets aangepast, zodat er volgens mij geen beletsel meer kan zijn voor iemand in deze zaal om nog tegen dit voorstel te stemmen. Althans,dat hoop ik. Het voorstel blijft staan. Het is iets aangepast. Ik hoop op uw steun. De sportverenigingen zijn gebaat bij een goed voorstel. Nadere uitwerking van het voorstel zoals voorligt, kan het College doen. Wij stellen de kaders, het College doet de uitwerking. Ik hoop op alle steun van mijn collega’s in deze zaal. De VOORZITTER: Het overleg waar de heer Hemmes naar verwees heeft er in elk geval in geresulteerd dat het besluit aangepast zou worden en aldus komt te luiden: Provinciale Staten van Groningen: Gelezen het initiatiefvoorstel van de fracties van de SP en het CDA van 1 februari 2006; 1.
Gedeputeerde Staten te belasten met de nadere uitwerking van het Provinciaal Accommodatie Fonds en de uitvoering daarvan op basis van dit uitvoeringsvoorstel en de uitwerking bij de Begroting 2007 te presenteren;
2.
Met ingang van 1 januari 2007 een PAF in te stellen.
Het besluit is dan omgekeerd. Er komt eerst een uitwerking en die uitwerking ligt dan tegelijkertijd bij de Begroting 2007 voor, dat betekent dus in het najaar. Zo zou het dictum luiden. Daarvan heeft iedereen in de schorsing ook kennis kunnen nemen? Of wilt u dat het eerst nog laat vermenigvuldigen? Is het overzichtelijk genoeg? De heer MOORLAG: Voorzitter, als ik het goed begrijp: het principebesluit per 1 januari 2007, maar de uitwerking komt hier terug. Stel nu dat wij collectief worden getroffen door een bliksemschicht van wijsheid en dat wij besluiten om het, alles afwegende, toch niet te doen. Dan begrijp ik dat er nog geen sprake is van onomkeerbaarheid, omdat de finale besluitvorming om het geld definitief beschikbaar te stellen plaatsvindt bij de Begroting. De VOORZITTER: Onomkeerbaar is het niet, maar ik begrijp dat degenen die verantwoordelijk zijn voor het besluit zoals het er ligt, in elk geval vandaag het principe willen uitspreken. Ik denk dat je het zo moet duiden. Natuurlijk bent u in staat om het dan op enig moment te herroepen, maar feitelijk wordt hier wel uitgezet – en dat was ook wel de teneur van het debat – dat het er komt, maar daarvoor moet er een uitwerking plaatsvinden in samenhang met de Begroting. Mevrouw BOON-THEMMEN: Wij stellen dan nu vast dat in principe het fonds ingesteld wordt zoals het nu wordt voorgesteld. Zoals het nu geformuleerd is, is dat zo.
30
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 De VOORZITTER: Ja. Mevrouw BOON-THEMMEN: Dat lijkt mij de verkeerde volgorde. Wat u het eerst voorlas is prima. Bij de Begroting gaan wij daar goed naar kijken en gaan wij naar de uitwerking kijken. Aan het tweede punt heb ik dan eigenlijk helemaal geen behoefte. De VOORZITTER: Daar moet de heer Hemmes dan op reageren. Ik stel vast dat het besluit hier in elk geval de volgorde anders plaatst. Dat betekent dus ook dat de totaalafweging van het bedrag plaatsvindt in samenhang met de andere afweging. Van daaruit de koppeling aan de Begroting. U heeft natuurlijk wel gelijk dat hier een aantal piketpalen worden geslagen door uw Staten die bij de uitwerking dienen te worden betrokken. Het is niet een opdracht om het nu nog uit te werken naar de zin er nog eens aan te beginnen. Nee, daar hoort het voorstel bij, alleen komt er wel een nieuw moment van afweging. Dat betekent het feitelijk. Kunnen wij de beraadslagingen sluiten en overgaan tot stemming hierover? De heer BOUMANS: Voorzitter, kunnen wij nog even schorsen? De vergadering wordt enkele minuten geschorst. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. De fractie van de VVD heeft zojuist om schorsing gevraagd. Is er behoefte om na afloop van de schorsing daarover iets te melden? Mevrouw BOON-THEMMEN: Het voorstel dat u net luid en duidelijk heeft voorgelezen, geeft aan dat wij straks bij de begrotingsvergadering een uitwerking of een uitvoeringsplan tegemoet kunnen zien. Daar zijn wij het mee eens. Wij willen er ook graag bij de Begroting nader over praten. Met nummer 2, dat er nu al een bepaald bedrag wordt geparkeerd, heb ik op zich moeite. Aan de andere kant … als ik het zo interpreteer dat wij de grootte van het bedrag laten afhangen van de uitwerking van het voorstel, dan kunnen wij het daarmee eens zijn. Mevrouw De LANGE: Voorzitter, ik wilde ook graag nog reageren op de voordracht. Wij zien namelijk de nadere uitwerking van GS tegemoet en hechten er dan ook waarde aan dat in die uitwerking aandacht wordt besteed aan onze punten die wij vandaag hebben geuit. Op dit moment kunnen wij instemmen met de voordracht, met de kanttekening dat wij onze finale afweging maken bij de begrotingsvergadering voor 2007, wanneer er dus een nadere uitwerking door het College wordt gepresenteerd. De VOORZITTER: Het lijken mij heldere aanwijzingen die bij de handeling horen waar hier over gesproken wordt, want er kan aan beide elementen worden voldaan omdat er natuurlijk ook een volgtijdelijkheid in zit, want het eerste moment is ruim voor 1 januari 2007 gelegen, zodat het debat dan in volle omvang kan plaatsvinden. De vraag is of dat helemaal ordelijk is, want als je uiteindelijk zou besluiten om het niet te doen, is het natuurlijk wel een beetje een vreemd signaal. Maar dat is wat anders. Het is wel de uitkomst van het debat hier. Dus op die manier moeten wij dat ook zien. Kan ik het zo zien dat u allen met die aantekening – want die staat gewoon in de notulen – kunt instemmen met het voorstel zoals het nu geformuleerd is? De heer MAARSINGH: Voorzitter, ik wil een vraag stellen, want nu begrijp ik het niet meer. Ik heb mij er nooit zo mee bemoeid, maar alleen een aantekening over dat bedrag? Het gaat toch om dat bedrag, als ik het goed begrijp? Wilt u dat voor mij nog een keer uitleggen? De VOORZITTER: Natuurlijk. Wat feitelijk in het tweede punt staat, is dat er een Provinciaal Accommodatie Fonds als fenomeen is met ingang van 1 januari 2007.
31
VERGADERING VAN 29 MAART 2006 Wat in het eerste besluit staat, is dat er een nadere uitwerking moet komen van dat Provinciaal Accommodatie Fonds en de uitvoering daarvan op basis van het uitvoeringsvoorstel – daarbij ligt niet voor niets de verwijzing naar het initiatiefvoorstel, daar staan een heleboel aanknopingspunten in om dat te doen – en de uitwerking bij de Begroting 2007 te presenteren. Iedereen weet dat de gedachtegang in het initiatiefvoorstel is om daarvoor € 500.000 te reserveren. Alleen de uitwerking als zodanig en de afweging van de bedragen zijn dus aan de orde bij de Begroting. Wat wij wel hebben bij punt 2 is het fonds als zodanig. De vulling daarvan is afhankelijk van het besluit dat u bij de Begroting neemt. Anders kun je het niet lezen. Wij hebben hier een gemeenschappelijk gevoel bij, want daar gaat het mij om. Dan weten wij ook wat wij moeten doen. Wij kunnen tegen het College zeggen wat hij moet doen, want daar gaat het in deze vergadering over. De beraadslaging wordt gesloten. Het besluit wordt zonder stemming vastgesteld. De VOORZITTER: Dan stel ik vast dat wij daarmee aan het einde zijn gekomen van de vergadering. De vergadering wordt om 13.00 uur gesloten.
32