PUNTEN VAN BEHANDELING 1.
Toelating nieuwe Statenleden .................................................................................................... 4
2.
Notulen van de vergadering van 19 maart 2008 ........................................................................ 5
3.
Ingekomen stukken .................................................................................................................... 5
4.
Regeling van werkzaamheden ................................................................................................... 7 Vaststellen agenda (A- en B-lijst) ............................................................................................... 7
5.
C-stukken ................................................................................................................................... 7
B.1
Wijziging statuten Personeelsfonds (nummer 5/2008)............................................................... 7
B.2
Archieven van de Gemeenschappelijke Regeling IPO (nummer 4/2008).................................. 7
B.3
Onderzoeksrapport minimaal benodigd weerstandsvermogen (nummer 8/2008) ..................... 8
B.4
Voorbereiding van het provinciaal omgevingsplan 2009-2012 (nummer 10/2008) ................... 8
B.5
Invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (nummer 6/2008)........................................ 8
B.6
Ring Blauwe Stad, onderdeel toeristisch-recreatieve infrastructuur (nummer 11/2008) ........... 8
A.1
Aanwijzing plv. lid in het AB SNN............................................................................................... 8
A.2
Aanwijzing lid in het AB van Groningen Seaports ...................................................................... 8
A.3
Tracékeuze van de omlegging van de N355 nabij Noord- en Zuidhorn (nummer 09/2008).... 10
A.4
Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (nummer 12/2008).......................................................... 29
A.5
Verstrekken tijdelijk krediet aan de Stichting Energy Valley (nummer 13/2008)...................... 46
A.6
Keuzedocument POP. .............................................................................................................. 47
A.5
Vervolg verstrekken tijdelijk krediet aan de Stichting Energy Valley........................................ 69
A.7
Wijziging reglementen waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's (nummer 14/2008) 70
A.8
Landbouwagenda 2008 - 2011................................................................................................. 73
A.9
GGD-concessie, verduurzamen van Openbaar Vervoer. ........................................................ 76
A.10
Rapport commissie Lodders..................................................................................................... 86
A.11
Begroting SNN 2009................................................................................................................. 95
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008
2
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Voorzitter: de heer M.J. van den Berg, commissaris der koningin Griffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 42 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), mevrouw S.M. Beckerman (SP), P.H.R. Brouns (CDA), B.P.A. Blom (SP), D. Bultje (PvdA), L.A. Dieters (PvdA), H.J. Flokstra (SP), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), W. Haasken (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD), J. Hilverts (ChristenUnie), M.J. Jager (CDA), F.A.M. Keurentjes (CDA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), S.J. Krajenbrink (CDA), H.J. Kruithof (VVD), E.J. Luitjens (VVD), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), mevrouw F. Mete (PvdA), H. van der Molen (SP), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg (PvdA), R. Sangers (SP), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw K.R. Schraagen (VVD), mevrouw J. Siersema-Venema (GroenLinks), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), H.T. Stavenga (PvdA), R. Stevens (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), mevrouw L. van der Tuin-Kuipers (CDA), mevrouw L. Veenstra (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: IJ.J. Rijzebol (CDA) Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, P.M. de Bruijne, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, D.A. Hollenga, R.A.C. Slager.
Opening De VOORZITTER: Dames en heren, Statenleden, goedemorgen. Ik open deze vergadering van Provinciale Staten van Groningen en ik heet u hierbij allen van harte welkom. Ik deel u mee dat ik bericht van verhindering heb ontvangen van de heer Rijzebol. De heer Jager komt iets later. Voordat we overgaan naar het eerste punt op de agenda zullen we eerst afscheid nemen van Marco Out als Statenlid. We hebben een brief van hem ontvangen waarin hij zijn ontslag heeft gemeld naar aanleiding van zijn benoeming tot burgemeester van Borger-Odoorn. Als zodanig zal hij een mooie bijdrage gaan leveren aan het publieke bestuur in een mooie gemeente, hier in het Noorden. Wij wensen hem daarbij veel succes en geluk. Vanaf 2004 was hij hier in de Staten actief, eerst in de commissie Welzijn, daarna in de commissie Economie en Mobiliteit. Hij was in een aantal sectoren waarbij men mij heeft gezegd dat als je hem zou moeten typeren als vlot, vriendelijk, vrolijk en vasthoudend, een goede, kort en bondige spreker, betrokken met jongeren en altijd strak in het pak. Dat laatste intrigeerde mij! Dit alles is toch heel positief voor een burgemeester. Wij hebben dus een prettige collega gehad en wij waarderen dat zeer. Het is ook prettig om iemand te krijgen die ter zake heeft geopereerd. Uw maidenspeech begon met de mooie zin: “Meneer de voorzitter, in een visie kunt u niet wonen ...” Het deed mij denken aan andere parafraseringen. U hebt vaak concrete bijdragen geleverd. U kwam vaak direct tot de kern en heeft zich nooit verloren in allerlei zijpaden. Dat wordt gewaardeerd en daarnaast was u een prettig collega. Namens ons allen zeg ik u dank en overhandig ik u hierbij een geschenk als blijk van onze waardering.” De heer OUT: Dank u wel, voorzitter. Er is vandaag een spreektijd van 24 minuten, nietwaar? Ik maak er een gewoonte van. Op de dag dat ik hier voor het eerst kwam, stond ik hier ook in mijn eentje om geïnstalleerd te worden. Op de dag dat ik wegga, sta ik hier wederom alleen. Dat toont aan dat je in de politiek heel weinig zaken kunt plannen en dat geldt ook voor mijn burgemeesterschap. Als u een jaar geleden met mij de weddenschap was aangegaan of ik volgend jaar burgemeester zou zijn en dan ook nog in zo’n mooie gemeente als Borger-Odoorn, was ik waarschijnlijk degene geweest die een goed fles wijn had verloren. Vandaag is het afscheid. Ik heb hier de afgelopen jaren vooral met veel plezier gestaan. Ik kan mij goed de eerste robbertjes herinneren die ik mocht vechten. Toen ging het Toeristisch Huis Oost-Groningen failliet en raakte ik in een uitgebreid debat verwikkeld met gedeputeerde Gerritsen. Daarna heb ik met oud-gedeputeerde Tonnis Musschenga menig robbertje gevochten, vooral als het ging om hoe je de mensen bij infrastructurele projecten kunt betrekken. Als ik nu naar de publieke tribune kijk en kijk naar het agendapunt dat hierover gaat, ligt dat in die lijn. Ik denk niet dat we er al zijn als Staten van Groningen, maar wel dat een aantal stevige stappen in de goede richting zijn gezet.
3
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Wat ik ook erg leuk vond is dat we allerlei mensen hebben ontmoet, niet alleen in de Staten, maar ook in de provincie en wel de mensen die achter de onderwerpen schuil gingen. Ik kan mij herinneren dat ik geruime tijd geleden, voor de eerste keer te gast was bij de mensen van de Stichting Behoud het Rietdal - Noordhorn. Er is daar bij de brug nog een foto van mij gemaakt bij de flitspaal ’s avonds toen ik terug naar huis ging ... Ik zal mij als burgemeester beter aan de maximumsnelheden houden dan ik in het verleden al deed. Wat ik ook prettig vind, waren de contacten die ik met u allen heb. Ik kan mij herinneren dat ik met collega William Moorlag door een nachtelijk Sankt Pauli langs het stadion liep met de doodskoppen op de achtergrond en dat ik met collega Swagerman ’s nachts in Brussel geprobeerd heb om een aantal combines te smeden. Wie weet wat daar nog achter vandaan komt? In ieder geval is het persoonlijke contact erg belangrijk om met elkaar over de zaken te discussiëren. Je moet weten waarom mensen zaken belangrijk vinden en wat hen motiveert. Uit de vele leuke reacties die ik heb ontvangen naar aanleiding van in eerste instantie de voordracht tot het burgemeesterschap blijkt dat het redelijke wederzijds is. Ik heb er drie opgeschreven. Het zijn overigens allemaal reacties vanuit, zoals wij met veel respect in onze fractie noemden, de linkse kerk. Dat zijn: “Ik zal je in de Staten als sociale liberaal met veel gevoel voor humor missen.” Het kon minder en: “Wat doe je nou? Een VVD-er waarmee je tenminste een beetje kunt overleggen en dan burgemeester worden?” en “Hé, wat is dat nou? Ga je ons verlaten? Volgens mij heb je nog afspraken staan met K.S. over 2011.” Ach, je weet nooit hoe het gaat lopen. Ik heb het werk als Statenlid met heel veel plezier gedaan en ik heb heel veel zin in het nieuwe werk. In mijn brief heeft u kunnen lezen dat ik al heel lang de ambitie heb om ooit een keer burgemeester te worden en dat ik blij, trots en vereerd ben dat ik dit op mijn zevenendertigste mag realiseren. Nogmaals, ik dank jullie allemaal voor de prettige samenwerking en ik kom jullie ongetwijfeld in een andere hoedanigheid weer tegen. Dank jullie wel! 1.
Toelating en beëdiging van mevrouw O.G. Hartman-Togtema en mevrouw L.K. Broekhuizen-Smit tot lid van Provinciale Staten
De VOORZITTER: Voor de toelating van nieuwe Statenleden is onderzoek nodig naar de geloofsbrieven. Daartoe benoem ik in de commissie van onderzoek van de geloofsbrieven de heren Swagerman en Krajenbrink en mevrouw Siersema. Ik schors de vergadering voor de duur van het onderzoek en verzoek u op uw plaatsen te blijven. De vergadering wordt enkele minuten geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en ik geef het woord aan de voorzitter van de commissie, de heer Swagerman. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, de onderzochte geloofsbrieven zijn in orde bevonden en de door ons onderzochte kandidaten kunnen daarom worden toegelaten tot de Staten. Ervan uitgaande dat dit ook wel zal lukken, wil ik hen als eerste in deze Staten geluk wensen met hun benoeming! Mevrouw Broekhuizen-Smit en mevrouw Hartman-Togtema, van harte welkom. De VOORZITTER: Hartelijk dank voor uw werkzaamheden en dan vraag ik nu formeel aan uw Staten of u kunt instemmen met de toelating van mevrouw Hartman en mevrouw Broekhuizen. Zonder beraadslaging of stemming wordt met algemene instemming besloten tot toelating. De VOORZITTER: Voordat we tot het afleggen van de verklaring en belofte overgaan, zal ik eerst de brieven ondertekenen. De voorzitter ondertekent de beide brieven waarin het besluit tot toelating staat vermeld. De VOORZITTER: Ik verzoek de beide dames binnen te geleiden. Mevrouw Hartman en mevrouw Broekhuizen leggen vervolgens in handen van de voorzitter de bij de wet gevorderde verklaring en belofte af. De VOORZITTER: Ik wens u beiden van harte geluk. Ik verzoek de bode u naar uw plaatsen te brengen. In de koffiepauze zal er gelegenheid zijn voor de Statenleden u te feliciteren met uw Statenlidmaatschap.
4
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 2.
Notulen van de vergadering van 19 maart 2008
Zonder beraadslaging of stemming worden de betreffende notulen vastgesteld. 3.
Ingekomen stukken
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief en rapport van de Staatssecretaris van BZK van 10 maart 2008 betreffende het gemeenschappelijk financieel toezichtkader 'Zichtbaar toezicht'; b. Verslag 2007 'Burgerschap verzilverd' van de Nationale Ombudsman, aangeboden bij brief van 19 maart 2008; c. Brief van de Projectgroep Kamers met Kansen van 13 maart 2008 betreffende het verslag van het minisymposium en de brochure; d. Brief van de voorzitter van de Raad voor het openbaar bestuur en de voorzitter van de Raad voor de financiële verhoudingen van 31 maart 2008 betreffende bevolkingsdaling; e. Advies ‘Zoet-zout’, kansen voor herstel van zoet-zoutovergangen in het Waddengebied, aangeboden bij brief van 31 maart 2008; f. Brief en jaarverslag 2007 van de Stichting Minderjarigen Noord Nederland; g. Jaarverslag 2007 van Humanitas Afdeling Groningen stad; h. Zienswijze van de heer P. Mellema, Nieuweschans e.a. betreffende zienswijze partiële herziening planuitwerking POP (waterberging); i. Brief van de Stichting Recreatietoervaart Nederland van 9 april 2008 betreffende toezending concept van de 'nieuwe' Beleidsvisie Recreatie Toervaart Nederland 2008 - 2012. De heer BROUNS: Ten aanzien van brief 3.a. heeft de CDA-fractie een aantal vragen met betrekking tot het toezichtkader. Ik heb ze op papier staan en ik kan ze u overhandigen. Het verzoek is of het College die vragen per brief zou willen beantwoorden. Daarna bekijken we aan de hand van de antwoorden of we de brief al dan niet in de commissie willen agenderen. De VOORZITTER: Ik zeg u toe dat het College dat zal doen. Ondertussen werken we de stukken verder af. De heer Brouns overhandigt zijn vragen. De heer DIETERS: Mijn fractie heeft het verzoek om brief 3.e., het advies ‘Zoet-zout’, bij de komende discussie in de commissie Omgeving en Milieu te betrekken. De VOORZITTER: Ik kijk even rond en zie dat er geen bezwaar tegen is. Dan doen we dat zo. De heer DIETERS: Wij zouden ook brief 3.h., de zienswijze van de heer Mellema over de planuitwerking van de waterberging, willen betrekken bij de discussie daarover in juni in de commissie. De VOORZITTER: Akkoord. Zonder beraadslaging of stemming worden de overige voorgaande ingekomen stukken voor kennisgeving aangenomen. De VOORZITTER: Ik stel ook voor dat u de nagekomen brief van GS van 1 april 2008, nr. 200816.694/14/A.8, ABJ, over de begroting 2009 van het SNN, voor kennisgeving aanneemt. De heer BROUNS: Voorzitter, wij zouden deze brief graag aan de agenda van vandaag toegevoegd willen zien met als argumentatie de wijze waarop deze begroting wordt gepresenteerd. De VOORZITTER: Akkoord. Als hier behoefte aan is, wordt dat een bespreekstuk. De heer MOORLAG: Voorzitter, wij beschouwen dit als een voorstel vreemd aan de orde van de dag, want het is voor ons wel wat lastig om ons te prepareren op dat punt. Zou het niet meer in de rede liggen om het eerst in de commissie te bespreken?
5
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Het probleem is ongetwijfeld dat we hier met de beroemde SNN-systematiek te maken hebben, waarbij alles past in onderlinge samenhang en het gevaar bestaat dat anders uit de tijdschema’s wordt gelopen. Sommigen van ons hebben al in bepaalde gremia deelgenomen aan discussies daarover. Nu is het plenair aan de orde en natuurlijk zijn de stukken heel laat beschikbaar. Daarover is gisteravond uitvoerig gesproken in SNN-verband om dat volgend jaar fundamenteel anders te gaan doen. Als ik het punt aan het eind van de dag op de agenda plaats, is er ruimte om onder elkaar van gedachten te wisselen, bijvoorbeeld in de lunchpauze. Mogelijk is sprake van een aantal principiële punten en in het contact tussen de fracties kan duidelijk worden waar het over gaat, zodat men zich kan prepareren. De heer LUITJENS: Ik ondersteun het voorstel van de heer Moorlag om het punt naar de commissie te verwijzen in plaats van behandeling vandaag. De VOORZITTER: De vraag is wel of u de brief voor kennisgeving wilt aannemen. Het is prima om daarna te bekijken of en hoe het volgend jaar beter kan, want puur formeel in verband met de tijd moeten we vandaag wel zaken doen. De heer BROUNS: Voorzitter, wij zijn niet voornemens om tegen te stemmen, maar wij willen de gelegenheid hebben om hier in de Staten een aantal kanttekeningen te plaatsen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, mag ik mijn steun daarvoor uitspreken? De VOORZITTER: Goed. Ik stel voor dat we het toevoegen en dat we afspreken dat we niet de technische kant bespreken, maar wel eventuele principiële kanten. Het zou goed zijn om die in de pauze te wisselen, zodat men van elkaar weet wat dat betekent. Ik moet wel zo opereren, omdat men in verband met de systematiek in de andere Staten met hetzelfde probleem zit en dat dit vandaag zo moet worden opgelost. De uitdieping doen we dan later in de commissie. Zonder stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. De VOORZITTER: Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van Gedeputeerde Staten ter afdoening: j. Brief van de Vissersvereniging "Hulp in Nood", Zoutkamp van 10 april 2008 betreffende positie garnalensector als gevolg van de "mosseluitspraak" van de Raad van State. Zonder beraadslaging of stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. De VOORZITTER: Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van de commissie Economie en Mobiliteit: k. Brief van het bestuur van de Milieufederatie Groningen van 26 maart 2008 betreffende voorkeurstracé N361 Mensingeweer-Winsum-Groningen (dit is spoedshalve al gebeurd op 2 april). Zonder beraadslaging of stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken te betrekken bij agendapunt A.3 (wegomlegging N355): l. Brief van het bestuur van de Milieufederatie van 21 maart 2008 betreffende Zuidhorn; m. Brief van de heer W. de Boer (van Verenigd Noordhorn) van 8 april 2008; n. Brief van de heer S.P. Holtman, Noordhorn van 15 april 2008; o. Brief van Verenigd Noordhorn van 15 april met handtekenlijsten; p. Brief van mw. A. Visser-Paap en de heer N. Paap te Noordhorn. Zonder beraadslaging of stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken te betrekken bij agendapunt A.6 (Keuzedocument POP): q. Brief van de Streekraad Oost-Groningen van 3 april 2008; r. Brief van de Vereniging van Windturbine-eigenaren Groningen van 14 april 2008. Zonder beraadslaging of stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten.
6
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Voorgesteld wordt het volgende stuk te betrekken bij de behandeling van het betreffende onderwerp in de commissie: s. Brief van de Landelijke Coördinatiecommissie Muskusrattenbestrijding met reactie op brief en discussienotitie muskusrattenbestrijding van de Dierenbescherming, mede namens Faunabescherming en Bont voor Dieren. Zonder beraadslaging of stemming wordt overeenkomstig het voorstel besloten. 4.
Regeling van werkzaamheden Vaststellen agenda (A- en B-lijst)
De VOORZITTER: Zoals ik u heb gemeld, heeft de CDA-fractie een voorbehoud gemaakt ten aanzien van agendapunt B.3. Ik heb begrepen dat dit voorbehoud thans niet meer geldt. Is dat correct? Ik zie dat dit het geval is en ik stel de agenda vast zoals deze voorligt. 5.
C-stukken
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Brief van 13 maart 2008, nr. 2008-14.168/11/A.13, VV, betreffende voorkeurstracé wegverbinding Mensingeweer-Winsum-Groningen; b. Brief van 19 maart 2008, nr. 2008-14.556/12/A.8, CW betreffende Noorderlicht- toekenning en bevoorschotting 2008; c. Brief van 11 maart 2008, nr. 2008-13.582/11/A.14, CW betreffende Rapport onderzoek cultuureducatie; d. Brief van 28 februari 2008, nr. 2008-10.627, CW betreffende informatie over besluitvorming subsidieverlening 2008 BJZ; e. Brief van 14 maart 2008, nr. 2008-11.134/10/A.33 betreffende Rapport Sturen op Jeugdzorg Provincie Groningen; f. Brief van 17 maart 2008, nr. 2008-07685/11/A.17, ABJ, betreffende grenscorrectie transferium Hoogkerk; g. Rapport van De Noordelijke Rekenkamer over Toerisme en Recreatie van 21 februari 2008 over het onderzoek naar Toerisme en Recreatie in Groningen; h. Brief van 19 oktober 2007, 2007-41.069, VV, betreffende kwaliteitsmeting Arriva; brief van 15 januari 2008, 2008-01025/3/A.12, VV, betreffende vervolgkwaliteitsmeting Arriva; brief van 18 februari 2008, 2008-07560/7/A.18, VV, betreffende vervolgkwaliteitsmeting Arriva week 2 en week 3 in 2008; i. Brief van 5 maart 2008, 2008-09475/10/A.21, VV, betreffende voortgang verbetering N366. Zonder beraadslaging of stemming worden de C-stukken voor kennisgeving aangenomen. B-stukken B.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 12 februari 2008, nr. 2008-07791, ABJ, inzake wijziging van de statuten van de stichting Personeelsfonds der provincie Groningen te Groningen (nummer 5/2008)
De VOORZITTER: Een goede lezer onder u attendeerde ons erop dat bij het besluit onder B.1 een definitie in artikel 1 staat van Provinciale Staten, terwijl dit orgaan verderop in de statuten niet voorkomt. Dit is dus een overbodige passage. Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. B.2
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 12 februari 2008, nr. 2008-07914, ABJ, inzake de archieven van de Gemeenschappelijke Regeling Interprovinciaal Overleg (IPO) (nummer 4/2008)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld.
7
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 B.3
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 4 maart 2008, nr. 2008-05409, FC, tot vaststelling van het onderzoeksrapport minimaal benodigd weerstandsvermogen van Ernst & Young Accountants (nummer 8/2008)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. B.4
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 11 maart 2008, nr. 2008-11.465, OMB/PB, tot het van toepassing verklaren van Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op de voorbereiding van het provinciaal omgevingsplan voor de periode 2009-2012 (Nieuwe POP) (nummer 10/2008)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. B.5
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 22 januari 2008, nr. 2008-02318, RP, betreffende de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) (nummer 6/2008)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. B.6
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 18 maart 2008, nr. 2008-05786, PP, betreffende het project Ring Blauwe Stad onderdeel toeristisch-recreatieve infrastructuur fase I (nummer 11/2008)
Voornoemd stuk wordt zonder beraadslaging of stemming bij hamerslag vastgesteld. A-stukken A.1
Aanwijzing van de heer P.M. de Bruijne als plaatsvervangend lid in het Algemeen Bestuur van het Samenwerkingsverband Noord-Nederland in de vacature van mevrouw C.A.M. Mulder
A.2
Aanwijzing van een lid in het Algemeen Bestuur van Groningen Seaports in de vacature van de heer M.J. Out
De VOORZITTER: Beide agendapunten A.1 en A.2 gaan over benoemingen, waarover een schriftelijke stemming plaatsvindt en die ik graag in één ronde zou willen doen. De eerste benoeming is die van een gedeputeerde als plaatsvervangend lid in het Algemeen Bestuur van het SNN. Kandidaat is de heer De Bruijne wiens benoeming tot gedeputeerde in de vorige Statenvergadering betekent dat wij van hem in zijn hoedanigheid als Statenlid afscheid nemen. Hij is ondertussen al enige tijd gedeputeerde en gaat helemaal op in de daarbij behorende wereld. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, ik heb het bijna als een automatisme ervaren. De overgang van de ene stoel naar de andere was een gemakkelijke. De VOORZITTER: Goed. De tweede benoeming is die van een lid in het Algemeen Bestuur van Seaports Groningen. Daarvoor zijn twee kandidaten aangemeld, namelijk de heren Haasken en Swagerman. Beide namen vindt u op de stembrief. Door doorhaling van één van de namen geeft u aan welke kandidaat uw voorkeur heeft. Afgesproken is dat de kandidaten zich kort zullen presenteren. Ik geef daarvoor nu de gelegenheid aan de heer Haasken. De heer HAASKEN: Dank u wel, voorzitter. Ik ga nu niet gloedvol betogen dat er erg veel nautisch en maritiem bloed door mijn aderen stroomt en dat ik vele jaren lang bootjes heb gehad en dat mijn zoon op de Zeevaartschool zit. Daar gaat het natuurlijk allemaal niet om. Waar het wel om gaat is dat er een goede democratische controle op Groningen Seaports wordt uitgeoefend. Bij Groningen Seaports gaat er de komende jaren veel gebeuren en ik wil graag de hier levende gevoelens met betrekking tot Groningen Seaports daar in het AB verwoorden. Ik heb in de voorgaande Statenperiode mij met erg veel onderwerpen en dossiers aangaande Groningen Seaports bezig gehouden en ik wil graag in het AB nader inhoud kunnen geven aan die democratische controle. Voorzitter, ik dank u zeer.
8
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, mag ik een vraag stellen? De VOORZITTER: Nee. Of ja, vooruit. Houdt u het bij die ene vraag, want anders beginnen we aan een debat. De heer VAN DER PLOEG: De heer Haasken staat bij mij en ook bij de andere Statenleden bekend als iemand die uitgesproken meningen heeft over het fenomeen natuurcompensatie. Dit fenomeen komt bij Seaports regelmatig voor en mijn vraag aan de kandidaat is dan ook of hij – hij sprak over de hier levende gevoelens in de Staten – vóór natuurcompensatie is en dit verder te stimuleren op het moment dat er grote investeringen moeten worden gedaan. Dat is daar van groot belang. De heer HAASKEN: Wat mij te doen staat in het AB, zoals ik al heb gezegd in mijn inleiding, is de hier levende gevoelens daar te verwoorden. De VOORZITTER: Hartelijk dank en dan is nu het woord is aan de heer Swagerman. De heer SWAGERMAN: Ik heb hier al eerder gestaan toen ik mij, direct na de verkiezingen ook kandidaat stelde voor deze mooie functie. De argumentatie die ik toen heb gegeven, geldt uiteraard nog steeds. Je kunt daaraan toevoegen dat drie keer scheepsrecht is. De gemiddelde SP-er heeft wat minder met watersport, alhoewel met de toename van ons ledental ook de watersporters onder ons toenemen. Ik hoor daar niet bij, maar ik ben het met de heer Haasken eens; de Eemshaven is voor ons een speerpunt en dat is het voor de SP altijd al geweest. De haven moet op een goede manier tot ontwikkeling komen en dat moet democratisch worden gecontroleerd. Er zijn dan een paar punten waar je dan op uitkomt, namelijk de organisatiestructuur, waarover, wat ons betreft, nu eens echt een afrondende discussie moet worden gevoerd. Daar willen wij enige rol in spelen. Als het gaat om de doelstellingen binnen de haven, zal ook ik staan voor de brede mening van de Staten en, als ik kijk naar de uitbreidingsplannen van de Eemshaven en de mogelijke barrières die er liggen, heb ik misschien het voordeel op de VVD van het onbesproken gedrag binnen het AB. Mocht dat een reden zijn om mij te kiezen, ga uw gang. Dank u wel. De VOORZITTER: Ik benoem in de commissie van stemopneming: de heer Spoeltman, mevrouw Van der Tuin en de heer Staghouwer. De kamerbewaarder zal de stembrieven uitdelen en daarna weer ophalen. Vervolgens zal de commissie haar werkzaamheden aanvangen. Ik vraag u om hier in de zaal te blijven. Ik schors de vergadering. De vergadering wordt enkele minuten geschorst. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan de voorzitter van de commissie. De heer SPOELTMAN: Voorzitter, er zijn 41 Statenleden aanwezig. Op de heer De Bruijne als plaatsvervangend lid in het Algemeen Bestuur van het SNN zijn 41 stemmen uitgebracht en hij is dus unaniem benoemd. Ten aanzien van het Algemeen Bestuur van Groningen Seaports zijn 29 stemmen op de heer Haasken uitgebracht en 12 stemmen op de heer Swagerman. Dat betekent dat de heer Haasken bij meerderheid is benoemd. De VOORZITTER: Hartelijk dank voor uw werkzaamheden. Ik concludeer dat de Staten bij schriftelijke stemming hebben aangewezen de heer De Bruijne als plaatsvervangend lid in het AB SNN en dat de Staten de heer Haasken hebben benoemd in het Algemeen Bestuur van Groningen Seaports. Ik feliciteer hen beiden daarmee. Daarmee zijn we toe aan de koffiepauze waarin gelegenheid is tot het nemen van afscheid van Marco Out en het verwelkomen van de nieuwe Statenleden, mevrouw Broekhuizen en mevrouw Hartman. We zullen de vergadering stipt om 10.30 uur hervatten. De vergadering wordt geschorst voor de koffiepauze. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Ik wissel nog even met u het feit dat we met elkaar in het presidium hebben afgesproken dat elke fractie 24 minuten spreektijd heeft, waarbij ervan uitgegaan is dat er nog onderwerpen bij zouden komen. Het College heeft 55 minuten spreektijd.
9
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Interrupties worden niet meegerekend. Ik wil deze keer niet toestaan dat een interruptie het karakter krijgt van een betoog. Een interruptie is een relevante vraag gericht op het betoog. Maakt u er vooral gebruik van, want dat verlevendigt de zaak. A.3
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 4 maart 2008, nr. 2008-04722, BW, voor de tracékeuze van de omlegging van de N355 nabij Noord- en Zuidhorn (nummer 09/2008)
De VOORZITTER: Ik stel aan de orde deze voordracht. Hierbij zijn ook aan de orde het betreffende advies van de commissie voor de MER over de gevoeligheidsanalyse, de brief van GS van 18 april ter zake en alle ingekomen reacties, zoals vermeld onder agendapunt 3. Dat zijn er, zoals u weet, velen, want het leeft zeer. Ik heet ook speciaal de mensen op de publieke tribune van harte welkom, zodat ze goed mee kunnen beleven wat hier door de Staten gezegd en beslist wordt. De beraadslaging wordt geopend. De heer STAVENGA: Voorzitter. Uit de reacties die wij nu al geruime tijd ontvangen, blijkt grote betrokkenheid van de inwoners van Noordhorn bij de leefbaarheid van hun dorp. Duidelijk moge zijn dat de afwikkeling van het verkeer via de N355 een behoorlijke invloed heeft op die leefbaarheid. Als het gaat om oplossingen hiervoor, is er sprake van behoorlijke tegenstellingen in argumenten en belangen. Deze argumenten zijn ook terug te vinden in de voorliggende voordracht van de tracéwijziging van de N355 ter hoogte van Zuidhorn en Noordhorn. Voorzitter, deze voordracht kent een zeer lange aanloop. Met name het laatste jaar heeft uw College veel ruimte en middelen beschikbaar gesteld om mogelijke alternatieven in samenspraak met inwoners en belangengroeperingen te ontwikkelen en uit te werken. Daarbij was ook sprake van een grote inzet en betrokkenheid van de gedeputeerde en medewerkers van de provincie. De PvdA-fractie heeft hier grote waardering voor. Voor ons als Statenfractie geldt dat wij meermalen ter plekke hebben gekeken, alle informatieavonden hebben bezocht, hebben gesproken met vertegenwoordigers van belangengroeperingen in Noordhorn. Uiteraard hebben wij de inspraakreacties gelezen, gehoord en geanalyseerd. Ook zijn de Milieueffectrapportage en de aanvullende Milieueffectrapportage en het advies van het kwaliteitsteam in onze afwegingen betrokken. Ten slotte hebben wij ook het standpunt van de PvdA-raadsfractie in Zuidhorn mee laten wegen. De alternatieven die zijn ontwikkeld, zijn in hoge mate beïnvloed door eerdere keuzes die zijn gemaakt. Meest bepalend hierin is de keuze voor de nieuwe wijk Oostergast en de wijziging van het tracé ten oosten van deze wijk in Zuidhorn. Daarbij is het noodzakelijk de overlast die wordt veroorzaakt door het wachtende verkeer voor de beweegbare brug tussen Zuidhorn en Noordhorn aan te pakken. Aanvankelijk – en we hebben het dan over 2006 – werd gedacht het tracé ter hoogte van Zuidhorn via een aquaduct of een hoge brug door te trekken ten oosten van Noordhorn en ten noordwesten aan te laten sluiten op het bestaande tracé van de N355. In 2007 vatte de mening post dat het wellicht verstandiger was om de weg ten noorden van het Van Starkenborghkanaal via een kruising met de Langestraat aan te laten sluiten op het bestaande tracé. Doorgaand en lokaal verkeer zou dan vervolgens moeten worden gescheiden door een erg grote rotonde. Het College van GS kwam in april 2007 met een voordracht waarin werd gekozen voor die laatste variant 4A met een terugvaloptie op de rondwegvariant 5B. Stedenbouwkundige inpassing, verkeersafwikkeling en een veilige scheiding van lokaal en doorgaand verkeer waren de uit te werken criteria waaraan de 4A-variant zou moeten voldoen. Onze fractie heeft in mei 2007 aangegeven de 5B-variant geen optie te vinden en heeft gepleit om te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de hoofdverkeersader verdiept aan te leggen. De uitwerking van de 4A-variant in overleg met een bewonersgroep heeft geleid tot een achttal nieuwe varianten, waarvan de variant 4AIII als enig haalbare en betaalbare variant naar voren kwam. Wij hebben deze variant beoordeeld aan de hand van de criteria en komen tot de conclusie deze variant, gegeven eerder geschetste mogelijkheden, een haalbaar alternatief te vinden. Er is sprake van een goede toekomstbestendige verkeersafwikkeling, een veilige scheiding van het lokale en doorgaande verkeer, een significant aantal minder lokale verkeersbewegingen. Dit aantal lokale verkeersbewegingen kan ons inziens zelfs nog lager als de gemeente Zuidhorn in samenwerking met de provincie verdere verkeersremmende maatregelen treft. Uiteraard is de aanleg van de tunnel een behoorlijke ingreep, maar zal na aanleg leiden tot herstel van de verbinding Langestraat en Gast en zal toch wel het verrommelde beeld ten zuiden van Noordhorn verbeteren.
10
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Wel, voorzitter, hebben wij nog enige opmerkingen over de geplande rotonde in dit tracé en dringen erop aan dat ook in een eventuele uitwerking, ook in overleg met bewoners wordt gekeken of er voor deze rotonde toch nog niet een andere oplossing kan gevonden worden in de vorm van een Tsplitsing of een verplaatsing van die rotonde wat verder hogerop. Al met al, voorzitter, wijst de aanvullende MER ook uit dat gezien het aantal verkeersbewegingen en het aantal te verwachten verkeersbewegingen een keuze voor die 4AIII-variant een verantwoorde, toekomstgerichte keuze is. Het College besloot terecht ook de 5B-variant verder uit te werken om een goede vergelijking met de 4A-variant mogelijk te maken. In deze 5Bplus-variant worden maatregelen voorgesteld om de impact op het landschap te reduceren en te compenseren. Daarnaast wordt voorgesteld om bindende afspraken te maken om te garanderen dat het gebied tussen weg en Noordhorn open wordt gehouden. Voorzitter, 5Bplus is voor ons echter nog steeds geen optie, omdat de keuze voor deze rondweg ons inziens alleen maar zal leiden tot een toename van infrastructuur zonder een afdoende oplossing te bieden voor de afwikkeling van het verkeer. Noordhorn zal ook met een rondweg aan de oostkant blijven kampen met verkeersoverlast aan de westkant. Terwijl de 4AIII-variant ons inziens goed doordachte oplossingen biedt voor de afwikkeling van de verschillende verkeersstromen en leidt tot een herstructurering van de bestaande infrastructuur, blijft bij de rondwegvariant de oude Rijksstraatweg noodzakelijk voor de toegankelijkheid van Mokkenburg en om de in verhouding hogere lokale verkeersstromen te reguleren teneinde de Langestraat te ontlasten. Daarbij achten wij de kans groot dat deze weg als sluiproute zal worden gebruikt. Ten slotte, voorzitter. Beslissingen in het verleden hebben geleid tot gevolgen voor een gebied of een dorp die min of meer onomkeerbaar zijn. Ik noemde reeds de nieuwe wijk Oostergast in Zuidhorn. Zo is ook ooit besloten aan de westkant van Noordhorn een bedrijventerrein in te richten. Daarmee is de ligging van Noordhorn in het open landschap aan die zijde reeds bedorven. Mijn fractie hecht eraan om de ligging van Noordhorn in het open landschap aan de oost- en noordzijde te borgen teneinde te voorkomen dat Noordhorn volledig wordt ingesloten door infrastructuur. Voorzitter, mede namens de fracties van de SP, PvhN en D66 heb ik een amendement op het besluit zoals in de voordracht opgenomen, ingediend. Amendement A Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, ter behandeling van voordracht 9/2008 betreffende de tracékeuze van de omlegging van de N355 nabij Noord- en Zuidhorn besluiten de besluittekst te vervangen door de volgende tekst: -
te kiezen voor alternatief 4AIII voor wat betreft het tracé van de omlegging van de N355 rond Noordhorn en Zuidhorn; in het nieuwe POP te waarborgen dat de restruimte tussen het tracé van de wegomlegging en het Van Starkenborgh-kanaal ten oosten van Noordhorn zijn open karakter behoudt; in te stemmen met het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente teneinde te waarborgen dat de restruimte zijn open karakter behoudt.
De VOORZITTER: Dan is het woord thans aan de fractie van het CDA. Mevrouw VAN KLEEF: Voorzitter. Vandaag komt er dan eindelijk duidelijkheid voor de bevolking van Noordhorn en omgeving. Er is door velen, zowel vanuit de provincie als vanuit de bevolking, energie in gestoken om tot een passende oplossing te komen voor de juiste verkeersontsluiting. Wordt het een rondweg of een tunnelvariant? Heeft de politiek visie en kiest zij voor toekomst of ligt de toekomst dan toch verborgen in een tunnel? Voorzitter, in bijna de gehele provincie wordt de discussie gevoerd dat onze provinciale wegen dichtslibben, dat er onvoldoende doorstroming is; de veiligheid wordt op sommige trajecten in twijfel getrokken. We maken plannen om wegen vierbaans te maken en rondwegen aan te leggen. Uitgerekend waar het verkeer toeneemt, waar nieuwe wijken worden gebouwd, daar moet je dan ook het lef hebben om te kiezen voor een oplossing en investering welke toekomstgericht en dus financieel verantwoord is.
11
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De verkeersaantallen over 2007 laten een groei zien van 10% en meer in het gebied van Noord- en Zuidhorn. Bovendien doen we in de Staten niet aan struisvogelpolitiek, want overal groeit het verkeer. Zou het nu uitgerekend op dit tracé niet groeien of zelfs afnemen? De CDA-fractie kiest onverkort voor de rondweg. Wij hebben goed naar de bevolking en haar argumenten geluisterd. Er is een breed draagvlak voor de rondweg. Behalve vele burgers, zowel verenigd als individueel, ook Logistiek Noord-Nederland en ondernemers uit Noordhorn hebben zich uitgesproken vóór de rondweg. Dat is ook logisch, want de 4A-variant is een oplossing voor de korte termijn. Deze variant betekent ook dat men waarschijnlijk binnen tien jaar weer terug is bij af. Het CDA kiest samen met de lokale bevolking voor een toekomstbestendig besluit en dat is de 5Bvariant. In het collegeprogramma is afgesproken dat de provincie een ondernemende provincie wil zijn en samen met anderen durft te investeren in de groei met de inzet op uitvoering van structuurversterkende middelen, projecten op onder andere het gebied van infrastructuur, en dit binnen bepaalde randvoorwaarden op het gebied van landschappelijke omgeving. Met de keuze voor de 5B-variant wordt er in ruime mate uitvoering gegeven aan deze onderdelen van het collegeprogramma. Met dit wegtracé en zijn ruimtelijke omgeving in deze plusvariant wordt er in grote mate rekening gehouden met het landschap en komt er een enorme opwaardering van karakteristieke eigenschappen in het gebied. Het CDA is van mening dat er met dit wegtracé een goede balans is gevonden tussen enerzijds vooral veilige en goede doorstroming van het verkeer en anderzijds de landschappelijke inpassing ervan, dit in relatie tot de investering en de houdbaarheid van enkele decennia. Met deze 5B-variant liggen er voor het dorp Noordhorn mooie kansen om het dorp weer dorp te laten zijn zonder dat De Gast en de Langestraat een doorgaande autoweg gaan worden. Door een slimme herinrichting van dit gebied zal de bestemming van deze wegen alleen bestemmingsverkeer zijn. Bovendien ondervang je met een rondweg dat stedelijke functies aan elkaar worden verknoopt en dus blijft Noordhorn een dorp los van de stad. Het CDA is van mening dat er alleen maar winst is met de 5B-variant, te weten: toekomstbestendig en zeer verantwoorde investering van ons belastinggeld, geen kapitaalsvernietiging, geen asfaltverrommelling in het karakteristieke Noordhorn, een breed draagvlak van de lokale bevolking en het bedrijfsleven. Ten slotte, voorzitter, is het alom bekend dat er een behoorlijke tweespalt is in het gebied. Maar wij hopen dat vandaag niet alleen een nieuw wegtracé gaat opleveren, maar dat de sociale cohesie ook weer terug zal keren. Wij willen eenieder heel hartelijk dank zeggen voor de betrokkenheid bij hun gebied, maar wij wensen hen ook veel moed om te komen tot een hernieuwde samenhang. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter. Vurige betogen, originele gedichten, kleurrijke kaarten, kalenders, een heleboel brieven en mails. De afgelopen maanden en jaren hebben veel bewoners van Noordhorn op een mooie manier duidelijk gemaakt wat hun standpunt was en geprobeerd ons daarvan te overtuigen. De SP-fractie is erg blij met de betrokkenheid van de Noordhorners en hun verschillende bondgenoten. Echter, we hebben ook veel persoonlijke aanvallen – niet alleen op Statenleden, maar ook op mededorpsbewoners – en heel erg veel onrust gezien. Dat betreuren wij. Wij zien ook dat door de bestuurlijke gang van zaken en het wisselen van voorkeurstracé GS hier in onze ogen mede debet aan zijn. De fractie van de SP heeft altijd een integrale aanpak voorgestaan waarbij het hele gebied tussen de Stad via Aduard en Dorkwerd naar De Gast en MiddagHumsterland in zijn geheel werd bekeken. Daarbij zouden behoud van het landschap, behoud van mooi wonen en leven en nieuwe economische kansen centraal moeten staan. Door versnipperd beleid is de optie die altijd de meeste steun heeft gekregen – een aquaduct in plaats van een ontsierende hoge brug – afgevallen. Vandaag echter staan wij voor de moeilijke keuze tussen 5Bplus en 4AIII, een rondweg of een onderdoorweg. De SP-fractie kiest voor de onderdoorweg, de 4AIII-variant. De rondweg zal het gebied tussen De Gast en Middag-Humsterland zeer ernstig aantasten. Dit gebied, met een zeer hoge landschappelijke, geomorfologische en cultuurhistorische waarde zou sterk verrommeld en versnipperd raken en er ontstaat een grote restruimte. Daarnaast lost dit tracé volgens ons de knelpunten die er zijn niet op, maar komen er alleen extra knelpunten bij. Er komen drie extra kruispunten, waarbij allereerst een extra kruising in de Noorderweg, een extra rotonde bij de aansluiting op de Friesestraatweg en tot slot moet met een kunstgreep inmiddels een fietstunnel de overgang van De Gast naar Middag-Humsterland openblijven voor recreatie. Daarnaast zorgt de aanleg van de rondweg er niet voor dat het oude traject wordt ontlast. Sterker: uit cijfers van de provincie blijkt dat 52% de oude weg tussen brug en dorp zal blijven nemen. De plus in 5Bplus is helemaal geen plus. Plus is een streefbeeld waarvan niet duidelijk is of het ooit gerealiseerd kan worden. Dit neemt niet weg dat variant 4AIII eveneens zeer grote nadelen heeft.
12
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De sloop van drie woningen en één bedrijf is een zeer groot nadeel en dat willen wij ook niet bagatelliseren. Het doorkruisen van De Gast is eveneens een groot nadeel. Hoewel beide varianten op cultuurhistorie en archeologie even goed scoren, zijn het doorsnijden van het historische lint en het doorgraven van de keileembrug voor mijn fractie ook grote nadelen. Echter, deze variant spaart de laagte ten noorden en oosten van Noordhorn. De 4AIII-variant kan met een onderdoorweg goed worden ingepast in Noordhorn. De verkeersafwikkeling en veiligheid van deze weg zijn goed. Daarnaast blijft de zichtlocatie van het bedrijventerrein Mokkenburg bestaan. De SP-fractie kiest dan ook voor 4AIII, een veilige en goed ingepaste weg die het landschap voor bewoners, toekomstige generaties en toeristen behoudt. Wij steunen amendement A. Dank u. De VOORZITTER: Hartelijk dank en van harte gefeliciteerd met uw maiden speech. De heer KRUITHOF: Voorzitter, we staan aan het eind van een ingewikkeld proces, een emotioneel proces ook, getuige de vele e-mails, brieven – anderen refereerden daar ook reeds aan – en mooie commentaren uit de bevolking van Noordhorn. De emoties zijn hoog opgelopen en, getuigen de mails die ik nog tot vanmorgen heb ontvangen, doen dat nog steeds. Dat is begrijpelijk. Op grond van argumenten zijn de inwoners van Noordhorn sterk verdeeld over de omlegging van de N355. Moet die weg door het dorp of er omheen? Voorstanders van de weg door het dorp hebben als belangrijkste argument: het is niet nodig een rondweg door een natuurgebied aan te leggen, het verkeer neemt nauwelijks toe en de schade aan de natuur is onherstelbaar. Bovendien zou het bedrijfsleven enorm lijden als het verkeer niet meer door het dorp komt. Voorstanders van de rondweg hebben als belangrijkste argument: het is vanwege de overlast voor omwonenden, van zowel geluid, stank als fijnstof, alsmede vanwege de veiligheid van de bewoners van het dorp, onbegrijpelijk als je de nieuwe weg door het dorp heen legt. Voorzitter, ik heb het afgelopen jaar sinds ik me met dit onderwerp bezighoud, niet gemerkt dat de standpunten van beide groepen elkaar ook maar enigszins genaderd zijn. Beide groepen hebben zich uitermate ingespannen om hun eigen standpunt van steeds maar nieuwe argumenten te voorzien, een compromis bleek niet mogelijk. Heeft het inspraakproces dan helemaal niets opgeleverd? Toch wel. Om in het jargon te spreken: variant 4A door het dorp is 4AIII geworden en variant 5B de rondweg is 5Bplus geworden. Beide varianten zijn sterk verbeterd ten opzichte van de oorspronkelijke plannen. De inspanningen van de bewonersgroepen zijn daaraan zeker niet vreemd. Daarvoor wil ik hen danken. Voorzitter, het College van Gedeputeerde Staten heeft in het proces de nodige steken laten vallen. Ik heb daar in de commissievergadering al uitvoerig bij stil gestaan. De VVD-fractie heeft echter de indruk dat het College van deze procedure geleerd heeft, getuige het feit dat men bij de ontsluiting van Noordwest-Groningen zorgvuldiger te werk gaat, voor zover we dat nu kunnen beoordelen. Tijdens het debat over de Rekening 2006, nu bijna een jaar geleden, heb ik namens de VVD-fractie enkele criteria genoemd waaraan een goede inspraakprocedure zou moeten voldoen. Ik kan het College aanbevelen dat nog eens terug te lezen. Voorzitter, Provinciale Staten moeten nu het finale woord spreken. Wij moeten beslissen wat het wordt. De meeste fracties hebben tijdens de commissievergadering al laten weten wat zij ervan vinden. Namens de VVD-fractie heb ik toen moeten melden dat we er nog niet uit waren. Dat is inmiddels wel het geval. Nog even de argumenten op een rijtje. De rondweg veroorzaakt schade aan de omgeving. De rondweg zou niet nodig zijn vanwege de te geringe verkeerstoename. De rondweg is slecht voor het bedrijventerrein Mokkenburg. De weg door het dorp daarentegen betekent een groot infrastructureel werk met een tunnel vlak tegen de bebouwing van het dorp aan, waarbij bovendien enkele huizen en een bedrijf moeten worden afgebroken. Ondanks de geringe toename van het verkeer is er toch wel degelijk sprake van toename. De stedenbouwkundige kwaliteit heeft meer baat bij de rondweg dan bij de weg door het dorp. Voorzitter, alles afwegende kiest de VVD-fractie voor de rondweg, maar niet ongeclausuleerd. Wij vinden dat de ontsluiting van Mokkenburg beter geregeld moet worden en bovendien vindt de VVD dat de schade aan het landschap tot een minimum beperkt moet worden en dat de boeren die schade lijden, ruimhartig benaderd moeten worden. Voorzitter, tot zover. De heer STAGHOUWER: Voorzitter. Het is dan eindelijk zo ver. Er wordt vandaag helderheid gegeven inzake de keus die wordt gemaakt: al of niet een rondweg rond het dorp Noordhorn of toch een tunnel in het dorp Noordhorn. Voorzitter, een schijnbaar onoplosbaar dilemma voor veel mensen. Ook voor ons als politiek een lastige kwestie om een juiste beslissing te nemen. Als je kijkt naar het totale proces, dan komt onze fractie tot de conclusie dat dit veel en veel te lang heeft geduurd.
13
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Na aanvankelijk een goede afgewogen keus door het College om een rondweg rond Noordhorn aan te leggen, werd teruggekomen op dit besluit. Verwarring was het resultaat. Bewonersgroepen die zich tot dat moment niet hadden geroerd, werden zich opeens bewust van de noodzaak om in actie te komen. Dit gebeurde nadrukkelijk. Wij zijn als politici overstelpt met ideeën en opvattingen, wat op zichzelf een goede zaak is. Maar als dan het hele discussietraject leidt tot zo veel verdeeldheid en onrust onder de bevolking, dan vraagt onze fractie zich in alle eerlijkheid af of dan niet het doel voorbij wordt geschoten. Door het instellen van een bewonersgroep is geprobeerd tot een eensluidend standpunt te komen. Een welhaast onbegonnen zaak, zo is gebleken. Voorzitter, onze fractie denkt dat we van dit hele proces wat hebben geleerd. Een College dat driemaal terugkomt op het standpunt en een ander standpunt inneemt in zo’n majeure opgave is zeker niet goed. Nu zal blijken dat het College opdracht krijgt van deze Staten om nogmaals een draai te maken. Jammer, voorzitter. We hopen dat we in twee andere opgaven voor dit jaar – namelijk de vervanging van de bruggen bij Aduard en Dorkwerd en de weg Mensingeweer-Groningen – niet in dezelfde tunnel gaan lopen als in Noordhorn. Dan naar de voordracht, voorzitter. De fractie van de ChristenUnie heeft op dit dossier vanaf het begin aan niet getwijfeld. Wij weten wat er onder de bevolking leeft in dit gebied en wij kijken naar de toekomst. Waar wordt nog gesproken over een weg door het dorp? Waar mogelijk wordt toch gekeken naar mogelijkheden om fouten uit het verleden te herstellen? Een van de fouten uit het verleden in dit gebied is de waterverbinding tussen twee aan elkaar gegroeide dorpen in de 20er jaren van de vorige eeuw: het Van Starkenborgh-kanaal. Voorzitter, gaan wij als Staten vandaag weer een historische fout maken? We leggen een gebied vast voor de komende 50 jaar. Dan is het toch onbestaanbaar dat we niet verder kijken dan het hier en nu? Het is gebleken uit de laatste rapportage dat het autoverkeer blijft toenemen. Mensen die beweren dat dat niet het geval is, steken hun kop in het zand. De grootste ondernemingen in dit gebied hebben duidelijk aangegeven wat zij als problemen voor de toekomst zien… De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik heb een vraag. Ik hoor de heer Staghouwer zeggen dat het niet in de toekomst kijken is om variant 4AIII uit te voeren. Heeft u geen vertrouwen in het College dat constateert dat die variant ook toekomstbestendig is? De heer STAGHOUWER: Onze interpretatie is dat de variant 5B toekomstbestendiger is. De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, ik had het over 4AIII. Daarvan constateert het College dat deze toekomstbestendig is. Maar u bent het daarmee oneens, begrijp ik. De heer STAGHOUWER: Daar zijn wij het mee oneens. De grootste ondernemingen in dit gebied hebben duidelijk aangegeven wat zij als problemen voor de toekomst zien en hier wordt niet naar geluisterd. Er wordt een ingreep gedaan in een gebied met historische waarde, de oude zandrug waarop Zuidhorn en Noordhorn zijn gebouwd ten gunste van gewone landbouwgrond. De PvdA zegt bij monde van de fractievoorzitter de heer Moorlag in het Dagblad van het Noorden afgelopen vrijdag: “Getallen zijn voor ons niet doorslaggevend”. Dan is de vraag van onze kant: wat maakt wel indruk, PvdA? U luistert als partij schijnbaar niet naar wat meerderheden willen. Wat vindt u dan van de waarde van onderzoeken waar altijd veel getallen bij geplaatst worden? Is dat allemaal maar onzin? Ook dit is jammer, voorzitter. De heer MOORLAG: Voorzitter, de PvdA heeft hier in deze provincie ook het standpunt ingenomen dat wij geen voorstander zijn van referenda in de vorm van directe democratie. Mijn vraag aan de ChristenUnie-fractievoorzitter is: is de ChristenUnie voorstander van directe democratie in de vorm van referenda? De heer STAGHOUWER: Dat heeft u mij niet horen zeggen, meneer Moorlag. Ik zeg alleen maar dat wij luisteren naar bewoners. Ik zei zonet: waar wordt nog gesproken over een weg dwars door een dorp? Voorzitter, er is drie week geleden in de commissie Economie en Mobiliteit met ontzettend veel gemak gesproken over rondwegen rond dorpen Mensingeweer en Winsum. Als we kijken naar het voorbeeld Winsum zien we dat we daar eigenlijk een vergelijkbare situatie hebben: ook een verbindingsweg aan de westkant van het dorp, ook een industrieterrein in hetzelfde perspectief. Hier zou een rondweg door het landelijk gebied ten oosten van Winsum geen probleem zijn? Voorzitter…
14
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil dat toch wel aanvechten. Ik wil daarom de vraag stellen waarop het oordeel gebaseerd is dat de rondweg rondom Winsum hetzelfde zou zijn als die rondom Noordhorn. Als je naar de feitelijkheden kijkt, klopt dat niet. De heer STAGHOUWER: Dat is vanuit ons perspectief beoordeeld, meneer Swagerman. De heer SWAGERMAN: Er wordt naar mij “Cijfers!” geroepen, maar woningbouwcijfers in de vrijkomende gebieden wijzen iets heel anders uit en dus ook verkeersstromen. De heer STAGHOUWER: De fractie van de ChristenUnie doet een beroep op u, collega’s, om nog eens goed na te denken over de keus die vandaag gemaakt moet worden. Daarom raden wij u ook ten sterkste af het amendement van de PvdA te steunen. Voorzitter, wij zitten niet met een dilemma, wij steunen de voordracht en verwerpen het amendement. Dank u wel. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, we hebben een intensieve discussie gehad in de commissie. Ik was niet van plan om dat allemaal te gaan herhalen, maar de betrokkenheid van de regio en het dorp is spreekwoordelijk, zou ik bijna zeggen. Meneer de voorzitter, GroenLinks heeft nooit een rondweg gewild, omdat zij geen aantasting wenste van het karakteristieke landschap van de Oude Riet. GroenLinks heeft vanuit landschapsinpassing en verkeersafwikkeling ook al die jaren gepleit voor een oplossing met een aquaduct. Daarmee is echter nog geen tracé benoemd en nietsdoen is hier geen optie, tenminste als je De Gast-Langestraat-structuur wilt terugbrengen, de doorstroming wilt bevorderen en de leefbaarheid en veiligheid in het dorp wilt verbeteren. Uitstel dan maar en op zoek naar een inventieve variant met een zware OV-component? Daar valt wat voor te zeggen vanuit GroenLinks-optiek. Maar die optie gaat voorbij aan eerdere besluiten en het intensieve interactieve proces. Conclusie is dat er gekozen moet worden op basis van de voorliggende varianten. Een heel andere conclusie is dat de optimale variant, zonder verliezers op dit dossier, er niet is. Ook de laatste weken inderdaad, vanmorgen of vannacht laat, kregen we nog brieven en e-mails, vooral van voorstanders van 5B. Ik moet het toch zeggen: het is erg jammer dat ook in die e-mails emoties een grote rol speelden en anderen werde zwart gemaakt. Dan moet je tussen de regels door op zoek naar de argumenten, want voor verdachtmakingen sluiten wij ons af. De ChristenUnie had het al over een brief van de grotere bedrijven. Die schrijven over een historische vergissing. Vervolgens wordt er een scheut azijn over de ondernemersvereniging gegooid. Wederom meningen met emotie. Maar belangrijk is dat ook deze brief geen overtuigende argumenten brengt. Zijn die bedrijven niet groot geworden in de regio en dat met de huidige situatie, met de huidige brug? Juist bedrijven die zeggen het van doorstroming te moeten hebben. Dat geeft wel te denken, want beide varianten – eigenlijk alle varianten die voorliggen – geven een veel betere doorstroming. Meneer de voorzitter, we hebben de argumenten gewogen en op basis van de beschikbare varianten kiest mijn fractie voor variant 3AIII. Volgens mij is dat 4AIII met een aquaduct. Inmiddels ligt er ook een amendement voor met een aantal handtekeningen van partijen. Wij hebben in de commissie aangekondigd deze variant voor te zullen leggen. Meerdere fracties hadden die behoefte, dus er ligt een gezamenlijk amendement voor. Mocht, meneer de voorzitter, die meerderheid niet kiezen voor dat aquaduct, dan komt voor onze fractie de second best-oplossing in beeld. Dat is dan variant 4AIII. Wij zullen niet voor die keuze weglopen, al is het ons op onderdelen zwaar te moede. Het scheiden van langzaam en snel verkeer op de huidige bruglocatie is voor GroenLinks belangrijk. De afwikkeling moet daar goed geregeld worden. Het blijft daar relatief druk en potentieel onveilig. Die brug is een integraal onderdeel van het pakket van maatregelen, heb ik begrepen van de gedeputeerde. Mijn fractie wil terugkoppeling naar de Staten voordat het tot een definitieve invulling komt. Er zal, wat ons betreft, met de belanghebbenden, de gemeente voorop, gesproken moeten worden over die uitwerking. Mocht het op geld vastzitten, dan is een extra bijdrage van de provincie wat ons betreft bespreekbaar. De bijdrage aan dit project is namelijk al niet hoog: ongeveer € 4 miljoen, dat is ook het bedrag dat ongeveer terugkomt via de BTW-compensatie. Per saldo niet veel dus. Wij wensen kortom, meneer de voorzitter, als het om die nieuwe brug op de bestaande locatie gaat, nadrukkelijk een vinger aan de pols te houden. Kan het College ons toezeggen dat wij daar de gelegenheid voor krijgen? In mei 2007 heb ik in de commissie Economie en Mobiliteit in Zuidhorn gezegd dat organisaties als Rijkswaterstaat zich niet meer af mogen maken door alleen een buidel geld ter beschikking te stellen voor een technische oplossing.
15
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Inpassing in de omgeving vergt tegenwoordig veel meer dan alleen een technische oplossing en er ligt wat ons betreft een taak voor de provincie om dit soort belangen te benoemen, te verdedigen, compensatiewensen kenbaar te maken en dus ook om niet te vroeg akkoord te gaan met een bedrag waar alles van gedaan moet worden. Wat ons betreft dient dit een bredere doorwerking te hebben. Ik noem dat, omdat wij nu ook voor de POP-discussie staan en we in Zuidhorn en eigenlijk vandaag ook niet, de gelegenheid hebben om dat debat te voeren. Het is wel een belangrijk element in bredere zin. Over compensatie gesproken: bij de Algemene Beschouwingen heeft mijn fractie, als het om de Oude Riet gaat, een motie ingediend. Die is aangehouden. In overleg met een aantal fracties hebben we besloten deze nog voorlopig aan te houden en te betrekken bij het POP, c.q. de discussie over het landschapsbeleid. Dan is er een nagekomen brief gekomen van het College over een brief van de MER-commissie die aan ons was gestuurd. Hieruit blijkt dat er in dit huis niet te achterhalen is wat er fout is gegaan, want wij hebben die brief niet ontvangen. De brief is wel verstuurd, maar niet aangekomen. Ik kan niets anders dan constateren dat wij het daar even mee moeten doen op dit punt, want het is gewoon niet anders. Ik zou ook niet weten wat ermee gebeurd is. De inhoud is wel in het geheel betrokken, blijkt ook uit de brief. Maar je kunt ook zeggen dat die problematiek daardoor ietwat is ondergesneeuwd. Maar goed, als je de conclusie van die brief inhoudelijk, beargumenteerd zou volgen, kom je uiteindelijk niet bij 5B uit. Als ik de meerderheid zo proef, dan heeft het ook geen consequenties voor de besluitvorming. Meneer de voorzitter, Provinciale Staten zijn het bevoegde gezag in dit traject. Toen de PvdAfractie na de verkiezingen tot een – naar ik aanneem – weloverwogen negatief standpunt kwam over de rondweg, was het tijd voor het College om zijn knopen te tellen. Meneer de voorzitter, zeer groot was onze verbazing toen het tegendeel gebeurde. Ervaren als de heer Bleker is, ziet hij dit natuurlijk aankomen. Waar hij het overleg had kunnen zoeken bij een aanstaand negatief oordeel over 4AIII van de kant van het College, heeft hij dat niet gedaan, maar is hij een plusvariant gaan bedenken. Achteraf – we moeten nog stemmen, dus we moeten het nog even met enige voorzichtigheid zeggen – kun je zeggen dat de heer Bleker als adviseur van ons bevoegd gezag – wij dus – naar ons oordeel gegokt heeft en verloren. Kortom: in feite krijgt hij een politieke tik om de oren. Het gevolg – en dat is waar mijn fractie hem op aanspreekt – is dat bewoners het afgelopen jaar wederom op het verkeerde been zijn gezet. Er was een duidelijke meerderheid. 5B is uitgesloten, dat waren de woorden van de woordvoerder van de PvdA toen. Vervolgens komt men toch weer op 5B uit, met een plus. Ik vind dat niet een mooie gang van zaken, meneer de voorzitter. Mijn fractie heeft dan ook respect voor de wijze waarop de PvdA-fractie daarmee om is gegaan. De PvdA is gedwongen, nadat ze al een uitgekristalliseerd standpunt hadden ingenomen, om alsnog diep te gaan, met dank aan het College. Als je onderdeel uitmaakt van een coalitie, dan is zo’n afweging natuurlijk een stuk zwaarder. Meneer de voorzitter, ik sluit af met de woorden dat dit geen vreugdevolle dag is. Natuurlijk kunnen we als GroenLinks zeggen dat een deel van het landschap wordt veilig gesteld. Echter, er is te veel misgegaan in de procedures. Er zijn verliezers en we moeten nog maar afwachten welke juridische vervolgprocedures hier achteraan geknoopt worden. Daar sluit ik mee af. De heer ZANEN: Voorzitter. De kwestie van het aquaduct wil ik als eerste punt naar voren brengen. Er is in de verschillende vergaderingen, ook in de commissie, eigenlijk nooit een helder beeld geschapen over wat de precieze kosten van dat aquaduct zouden zijn. Er is wel een bedrag genoemd van € 30 miljoen wat het zou gaan kosten, maar bij navraag – om te specificeren waar dat dan precies in zit – is het nooit helemaal helder geworden. Het is wel zo dat de gemeenteraad van Zuidhorn in meerderheid heeft uitgesproken dat zij voorstander is van het aquaduct. Ik denk dat het daardoor toch minstens van belang was geweest als de mogelijkheid van een aquaduct beter was onderzocht. Gelukkig komt die zaak nu toch opnieuw hier terug. Dat is ook het moment waarop het nog kan dat je vraagt of het niet alsnog een mogelijkheid is. Het is wel zo dat, als je een aquaduct aanlegt, dan toch de varianten die nu op tafel liggen wellicht in een ander daglicht komen te staan, omdat je natuurlijk dan eventueel het aquaduct verder door zou kunnen trekken als een soort tunnel onder het open gebied. Maar ik neem aan – alles gehoord hebbende – dat er geen meerderheid is voor alsnog een aquaduct als variant te onderzoeken. Vandaar dat ik dat op dit moment terzijde schuif. Ik hoop wel dat de gedeputeerde daar nog op in wil gaan, want het is wel een wezenlijk punt dat ook de opvatting en het politieke debat in Zuidhorn raakt. Dan, voorzitter, een punt dat ons ook nadrukkelijk heeft beziggehouden. Als je variant 4AIII kiest, dan ontstaat er een situatie tussen Noordhorn en Zuidhorn waarin de verkeersafwikkeling van de Noordhorners, als ze naar Zuidhorn gaan, heel nadrukkelijk gescheiden van elkaar moet gaan worden. Om nu te voorkomen dat er geweldig lange wachttijden gaan ontstaan – wat natuurlijk een risico is, zeker met toenemende scheepvaart, die wordt verwacht – dan zou je toch voorzieningen
16
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 moeten treffen waardoor in elk geval fietsers en voetgangers niet zo lang zouden moeten hoeven wachten als wellicht het geval zou zijn voor auto’s. Dan denk ik aan iets als de Gerrit Krol-brug in de stad Groningen, die een voorziening heeft om inderdaad met fietsers en al over de brug heen te komen en niet te hoeven wachten, of zoals de Noordzeebrug is gedacht door het College, die een voorziening wil treffen waardoor fietsers, bromfietsers en voetgangers op een bepaalde manier geholpen kunnen worden om het hoogteverschil te overbruggen. Ik heb begrepen – ik vind dat een goed punt – dat deze kwestie, de verwerking van het verkeer en de scheiding van het verkeer, inderdaad terugkomt in de Staten en dat we daar verder heel precies naar kijken. Voorzitter, er is iets tot ons gekomen in de vele brieven die we hebben gekregen wat te maken had met lawaai en de snelheid van het verkeer dat van richting Grijpskerk komt richting Noordhorn/Zuidhorn. Ik denk dat het een goed idee is wat hier genoemd is. We hebben zelfs een kaartje gekregen, waarin geopperd wordt dat bij de eerste afslag naar Noordhorn als je uit Grijpskerk komt, het misschien goed zijn dat er direct een regime van 50 km/u ingevoerd wordt, zodat je niet het remmen en het drukke verkeer op dat korte traject hebt van die afslag naar de brug. Dat lijkt me een goede gedachte. Het gaat dus om maatregelen die je treft om de situatie daar te beheersen en optimaal te maken. Voorzitter, u heeft kunnen zien dat wij het amendement mede hebben gesteund voor 4AIII, dus dat is helder. Dat is niet zomaar gebeurd. In de commissievergadering hebben we op dat moment nog steeds zeer aarzelend onze voorkeur in die richting uitgesproken, maar wij komen nu toch tot die conclusie. Maar ik wil daar nog wel iets over zeggen. Er is net even door de heer Moorlag een opmerking gemaakt toen hij interrumpeerde over het fenomeen van het referendum. Naar de idee van de Partij voor het Noorden is het zo dat het bij een referendum wezenlijk is dat de informatie over de kwestie waar het over gaat, heel goed is doordacht. Iedereen weet waar het over gaat en hoe het speelt. Daarnaast moet de vraagstelling die dan voorligt, heel helder zijn. Nu heb ik de indruk dat de mensen in Noordhorn zich hebben ontwikkeld in de loop van de afgelopen twee jaar tot uitermate goed geïnformeerde deskundigen, die een mening hebben over alle aspecten en elementen die een rol spelen. En er zijn uitgesproken verschillen van mening. Er zijn echt twee kampen ontstaan. Ik denk dat op dit moment de meeste Noordhorners beter geïnformeerd zijn dan de meeste Statenleden zoals hier aanwezig zijn. Je zou je dus kunnen afvragen of je in dit geval niet een referendum zou moeten laten beslissen over deze zaak. Ik weet wel, wij kunnen het als Staten nooit goed doen. Die tribune is voor 5B, die tribune is voor 4A, of omgekeerd. Er zijn dus verschillen van mening. Door een uitspraak van de Noordhorners voor en tegen de twee alternatieven zou je dus een heel heldere uitspraak krijgen waarin men zelf heeft gekozen. Dan zou de tegenstelling naar de politiek er niet zijn, maar dan zou men onderling gewoon zich neer kunnen leggen bij een meerderheidsbesluit. We hebben vele brieven gekregen, waarin gezegd is: “De georganiseerde Noordhorners, dat is driekwart van de bewoners”. Dat is aangevochten. Ik denk dat dat alleen maar tot helderheid zou kunnen komen als je een soort referendum zou houden. Ik zou graag de gedeputeerde willen vragen of hij toch op dit punt heel nadrukkelijk in wil gaan. Dan kunnen we in de tweede ronde kijken wat we ermee doen. Dank u wel. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik ben blij dat er meer partijen zijn die een referendum an sich aanhangen. Ik zou het zelf wat breder willen zien, dat weet u ook allemaal. Ik kan me niet voorstellen dat het College hier op ingaat, gezien het afschieten van de voorstellen die D66 in het verleden daarover heeft ingediend. De heer BLEKER (gedeputeerde): We zijn net bezig om ons daar gedegen op voor te bereiden, op dit punt. Dat hoeft niet wat u betreft? De heer DE VEY MESTDAGH: Ik wil mijn verordening wel weer even van stal halen, als u inderdaad… De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, dat hoeft ook weer niet. De heer ZANEN: Voorzitter, het lijkt me niet dat we op deze manier argumenten en punten van tafel moeten vegen. Dat lijkt mij een slechte zaak. Ik zou zeggen, ga vooral… De heer BLEKER (gedeputeerde): Het College gaat er gedegen op in. De heer DE VEY MESTDAGH: Fijn dat er ook nog even een discussie tussen anderen ontstaat. Ik ga hier niet herhalen, voorzitter, wat in de commissie reeds allemaal is gezegd door mij.
17
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Een aantal punten zal ik aanstippen. Ik heb ook nog even wat recht te zetten. Ik heb in tweede termijn in de commissie gezegd dat het College dacht dat rondwegen goed voor het landschap waren. Dat was een opmerking van een andere partij en niet van het College. Wel is het zo dat het College het terugvallen van de 4AIII-variant op de rondweg 5-variant motiveert middels de ruimtelijke impact die deze weg heeft tegen het dorp aan. Een massa aan infrastructuur – zo zegt het College dat – tegen het dorp aan. Het College geeft daarbij ook eerlijk aan: het is er wel omheen en niet dwars doorheen, want dat is demagogie. Toch vindt D66 dit geen sterk argument, voorzitter. Als je kijkt dat het College geswitcht is in maart 2007 van de oorspronkelijke rondwegvoorkeur naar de voorkeur die ze toen had met betrekking tot variant 4, kun je zeggen dat in elke voorstelbare reële variant een dergelijke impact aanwezig zou zijn. Het lijkt dan ook een beetje een gezochte reden, voorzitter. De echte reden heeft het College ook verklapt, want de gedeputeerde heeft hier uitgebreid bij stil gestaan: dat is de ruimtelijke visie van het College en de stedenbouwkundige eisen. Maar, voorzitter, ook daar voldoet variant 4 aan. Er is wat dat betreft een heel klein onderscheidend vermogen, want ook variant 4 heeft voldoende scheiding tussen lokaal en regionaal verkeer, er is ook heel weinig kans dat bij een variant 4 de weg tot een soort stadsweg verwordt. Voorzitter, op pagina 12 van de voordracht staat een tabel met op welke punten welk tracé het beste scoort. Daar vergeet het College bij te vermelden dat, als we kijken daar waar 5B is ingevuld, variant 4A ook ruim voldoende scoort in de meeste gevallen. Daar waar 4A staat eigenlijk – als je tenminste de achterliggende stukken bekijkt, met name de gevoeligheidsanalyse – op al die punten variant 5 het allerslechtste scoort en op nummer 8 eindigt. Het is zelfs zo dat in één van de mensgerichte varianten die in de gevoeligheidsanalyse staan, optie 4 beter scoort dan optie 5, als u tenminste de gevoeligheidsanalyse leest. Voorzitter, dat leidt voor D66, gezien de randvoorwaarden die zijn gesteld aan deze weg, tot een keuze voor optie 4 met tunnel. Wij hadden liever gezien dat het echte MMA gevolgd was, want die scoorde in alle varianten nog weer beter. Dat is optie 3. Vandaar dat wij het amendement zullen indienen met GroenLinks en de Partij voor de Dieren dat inmiddels ook al aangekondigd was in de commissievergadering. Voorzitter, dan nog iets over de MER. Dat moet mij toch even van het hart. Milieu betekent in letterlijke zin ‘omgeving’. De MER is een hulp bij de besluitvorming zoals wij die hier vandaag moeten doen en voor het College ook om zijn standpunt in te nemen. Als je nu naar de gevoeligheidsanalyse kijkt en je kijkt daar goed naar, dan lijkt het toch echt zo te zijn dat de rondweg de meest milieuonvriendelijke variant is. Hoe kan het dan zijn dat die toch op de eerste plaats eindigt? Mijn gevoel is dan ook, dat er toch wat gestuurd is met betrekking tot wegingsfactoren in de richting van een resultaat. Dat gevoel heb ik geuit in de commissie en dat is daar niet weggenomen. Dat is heel kwalijk, voorzitter, want wij moeten in beginsel op dit soort adviezen kunnen afgaan. Ik wil de discussie op dit moment niet verzwaren, maar als dat bij meer partijen leeft, zou wellicht een onderzoekscommissie die het tot stand komen van dit soort adviezen eens tegen het licht houdt, een goed idee zijn. Niet met de bedoeling te bewijzen dat het fout is gegaan, maar om de twijfel die is gerezen, weg te nemen. Voorzitter, GS hebben wat D66 betreft ook steken laten vallen, met name door de knipperlichthouding ten aanzien van de verschillende varianten en zijn daarmee ook mede oorzaak geweest van de onrust die in Zuid- en Noordhorn is ontstaan. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de opmerking die GroenLinks daarover heeft gemaakt. Dank u wel, voorzitter. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter. Zoals we al tijdens de commissievergadering van 2 april hebben aangegeven, zijn wij geen voorstander van variant 5B. Ik zal niet alle argumenten herhalen, maar aantasting van het open landschap, van het Rietdal dat toch beschouwd kan worden als de poort naar Middag-Humsterland, was wel de belangrijkste reden. Voorzitter, er is al veel gezegd over de grote verdeeldheid onder de inwoners van Noordhorn. Dat vinden wij heel zorgelijk. Er was echter één ding waar de meeste inwoners het wel over eens waren: het aquaduct. Ten tijde van de startnotitie van de MER bleek dat de variant met het aquaduct erin werd beschouwd als het meest milieuvriendelijk, omgevingsgericht alternatief. Dat is wat ons betreft een extra reden om daar nog eens serieus naar te kijken. Voorzitter, een aquaduct kost veel geld. Maar het is ons ook niet duidelijk – net als de PvhN – hoeveel precies. De provincie geeft aan dat een aquaduct ongeveer € 30 miljoen kost. Er circuleren echter ook prijzen van € 15 tot € 25 miljoen. En als we naar Friesland kijken, is die provincie zelfs in staat geweest om innovatieve aquaducten te bouwen, waarvan de prijzen uiteenlopen van € 8,7 miljoen tot € 27 miljoen. Het kan dus blijkbaar ook goedkoper. Voorzitter, het is ons inmiddels duidelijk geworden dat de provincie geen aquaduct wil en eigenlijk ook geen serieuze poging wil wagen om daarnaar te kijken.
18
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Toch willen wij het College oproepen om hier serieus naar te kijken. Daarom hebben wij ook een amendement ingediend om die variant weer opnieuw in beeld te brengen. Amendement B Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 23 april 2008 ter behandeling van voordracht 9/2008 betreffende de tracékeuze van de omlegging van de N355 nabij Noord- en Zuidhorn besluiten de besluittekst te vervangen door de volgende tekst: -
te kiezen voor alternatief 4AIII voor wat betreft het tracé van de omlegging van de N355 rond Noordhorn en Zuidhorn, met dien verstande dat voor de traverse met het Van Starkenborghkanaal gekozen wordt voor een aquaduct; in het nieuwe POP te waarborgen dat de restruimte tussen het tracé van de wegomlegging en het Van Starkenborgh-kanaal ten oosten van Noordhorn zijn open karakter behoudt; in te stemmen met het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst met de gemeente teneinde te waarborgen dat de restruimte zijn open karakter behoudt.
Voorzitter, de Partij voor de Dieren vindt dat het aquaduct een meerwaarde heeft die de kosten rechtvaardigt. Ons inziens zit de meerwaarde niet alleen in het beperken van de impact en overlast in het open gebied. De meerwaarde zit ook niet alleen in het beter reizen voor auto’s, maar ook een beter bereik van containerschepen en recreatievaart. De belangrijkste meerwaarde zit wat ons betreft in de bevolking. Door het aanleggen van het aquaduct is het misschien mogelijk om draagvlak te creëren voor de verlegging van de weg bij Zuid- en Noordhorn, welke variant dan ook, en dat zal wellicht bijdragen aan het herstel van een verscheurd dorp. Voorzitter, ook voor ons geldt dat, mocht het amendement over het aquaduct op onvoldoende steun kunnen rekenen, wij van harte instemmen met het amendement A. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan is er een eind gekomen aan de eerste ronde van de zijde van de Staten. Het is een belangrijk onderwerp voor de Staten waar men ook de tijd voor genomen heeft om de argumenten goed uiteen te zetten. Voor datzelfde is nu de beurt aan het College, vooreerst de heer Bleker. Hij zal overgaan tot de beantwoording namens het College, waarbij hij misschien de tijd wel in de gaten houdt. Hartelijk dank. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter. Er zijn nog enkele vragen gesteld, maar mij is wel duidelijk geworden dat het antwoord op die vragen niet meer van invloed is op de standpunten die de vragenstellers gaan innemen. Om die reden zal ik de vragen kort beantwoorden. Over het aquaduct hebben we uitgebreid gesproken. Het College heeft ook aangegeven, dat, ook als het aquaduct € 8 miljoen zou kosten, het niet zou rechtvaardigen om dat bedrag daarvoor beschikbaar te stellen. Dat was de kwestie van het aquaduct dat aan de orde is geweest. Voorzitter, de argumentatie. Het is niet zwart-wit, zegt het College, 4AIII en 5Bplus. Toch vinden wij, ook gehoord de argumenten die nu vandaag in deze Statenzaal zijn gebezigd, nog steeds dat 5Bplus de voorkeur verdient. Wij vinden dat meer kansen bieden voor een goede ontwikkeling bij Noordhorn, de stedenbouwkundige kwaliteit… Zoals onder andere van de zijde van mevrouw Van Kleef en de VVD zijn gemeld: de kansen die bij Noordhorn worden geboden wanneer je de weg aldaar geen drukke provinciale weg laat zijn, maar een mooie dorpsweg met daarbij passende bebouwing, is een kans die we voorbij laten gaan als we voor 4AIII kiezen. Dat vinden wij een gemiste kans. Het kan er mooier worden bij Noordhorn en tussen Noordhorn en Zuidhorn, het kan er leefbaarder worden, het kan er meer stedenbouwkundige kwaliteit krijgen, als we de rondwegvariant zouden kiezen. Het zijn dus ook niet primair de verkeerskundige overwegingen, maar veel meer overwegingen van ruimtelijke kwaliteit die ons brachten tot de keuze en ons ook na de eerste termijn van uw Staten houden bij die keuze. En daar hebben we dus met enkele fracties een belangrijk verschil van inzicht over. Het College vindt dat de invloed die de weg 4AIII plus tunnel plus overige infrastructuur heeft in en tegen het dorp Noordhorn aan en tussen Noordhorn en Zuidhorn onderschat wordt. We vinden de kansen die het biedt als je de weg daar niet legt, maar de rondweg kiest, om daar de stedenbouwkundige kwaliteit te vergroten, te weinig worden gezien. Dat is de reden voor het College om het standpunt in te nemen dat het had en het standpunt ook nu te handhaven.
19
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Voorzitter, dan gaat het niet om getallen. Zijn het nu 6200 autobewegingen of 6400, je maakt mij niet wijs dat je daarmee een investering van € 30 miljoen kunt rechtvaardigen. Voorzitter, het amendement. Er is een amendement ingediend, en naar het lijkt kan dat op de meerderheid van de Staten rekenen. Dat is een argument dat uitgavenverhogend werkt. Wij gaan er zonder tegenbericht vanuit dat als het amendement wordt aangenomen, de indieners accepteren dat de dekking plaatsvindt uit ESFI en het MIRT, hetgeen daarmee overigens ook de ruimte voor andere investeringen in spoor en infra enigszins beperkt, maar wij gaan ervan uit dat u dat aanvaardt. Wij gaan er niet vanuit dat u elders nog middelen kunt wegtoveren die wij nu nog niet zien. Maar ik hoor graag van de indieners of dat het geval is. Ik moet wel zeggen dat het gemak waarmee dacht ik de vertegenwoordiger van GroenLinks zegt: “Dat en dat kan er ook nog wel bij, daar hebben wij ook wel geld voor over”, dan zou ik zeggen: “Daar hebben wij wel geld voor over en wij vertellen dan ook wel aan anderen – bijvoorbeeld mensen in Winsum of mensen in Ten Boer of bijvoorbeeld mensen die aan de extreem drukke weg wonen tussen Groningen en Ten Boer – dat het daar allemaal even niet kan, of later”. Dat gaat u dan wel vertellen. Wij doen dat even niet. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, een prachtig propagandaverhaal van de heer Bleker. Hij verdedigt nogmaals het Collegestandpunt en dat zal hem ten eer strekken, maar je moet natuurlijk wel realistisch blijven. Iedereen realiseert zich dat een plan geld kost en het ene plan meer dan het andere, maar dat weet het College ook, want ik neem aan dat u 4AIII ook heeft uitgerekend wat dat gaat kosten, omdat dat een van de twee opties was. Dus om nu de Staten te verwijten dat zij daar wel even de consequenties uit moeten trekken… Die heeft het College ook al getrokken, dus wij sluiten ons in die zin bij die conclusie aan. Ik neem aan dat u dat ook kunt volgen, dat is de vraag. De heer VAN DER PLOEG: Het gaat even over het geld. Ik heb betoogd dat er nauwelijks een bijdrage van de provincie is. Dat komt omdat we BTW terug kunnen krijgen over de bijdrage van het Rijk. Waar het natuurlijk om gaat – en dat is ook de vraag richting het College –… Mijn opmerking over de brug ging over de procedure en over de veiligheid. Wij staan voor veiligheid, ook als het gaat om de weg naar Winsum, Aduard, Sauwerd. Daar kunt u ons op aanspreken. Kunnen wij het College aanspreken op het veiligheidsaspect bij die brug? De heer BLEKER (gedeputeerde): De heer Swagerman zei ‘ja’ op mijn retorische vraag, namelijk dat een van de indieners van het amendement van oordeel is, dat de dekking moet komen uit ESFI en BDU-middelen en daarmee dus ook implicerend dat daarmee de ruimte voor andere investeringen – ik heb er enkele genoemd – iets geringer is, ik dacht € 2,4 miljoen. Want dat zijn de extra kosten die met 4AIII gepaard gaan. Dat is duidelijk. Waar het gaat om de brug, daar was ik nog niet aan toe, maar ik kan er wel direct op ingaan, voorzitter. Natuurlijk, als de Staten voor 4AIII gaan kiezen, is het vervolgens aan ons om ervoor te zorgen dat ook de uitwerking zo goed mogelijk plaatsvindt en dus ook waar het gaat om die brug en dat het verkeer tussen Noordhorn en Zuidhorn ook voor kwetsbare verkeersdeelnemers goed geregeld wordt. Wij zullen u daar gaande het proces over informeren zoals wij dat ook bij andere projecten doen, in de voortgangsrapportage infrastructuur. Voorzitter, dan kom ik bij het proces. Van de zijde van onder andere GroenLinks en de VVD werd de vraag gesteld of het proces wel goed is gelopen. Ik vind dat daar een kritische reflectie gepast op is. Maar voor een deel is het zo dat het proces ook bepaald wordt door wat ons voorgeschreven wordt. Ons wordt voorgeschreven een MER-rapport te maken. Ons wordt voorgeschreven een meest milieuvriendelijk alternatief te maken. Dat is al het eerste signaal naar burgers: “Dat zou het wel eens kunnen worden!” Terwijl het geen enkele bestuurlijke status heeft. Het is gewoon het toepassen van een ingewikkelde scoretabel. Vervolgens schrijft de wet ons ook voor dat het bestuur een voorkeurstracé moet bepalen. Echter, dat voorkeurstracé is nog geen bestuurlijk standpunt, want het is bedoeld om de inspraak goed te organiseren. Dat is het tweede signaal naar de bevolking: “Dat zou het wel eens kunnen worden!” Vervolgens worden wij gehouden, als wij ons voorbereiden op een bestuurlijk standpunt en gehoord alle inspraak en er komt nog een kleine aanvulling op een tracé – dat speelt nu bijvoorbeeld bij het tracé Groningen-Winsum –, dat er een aanvulling op de MER moet komen. De aanvulling op de MER wordt gemaakt. Daar hoort ook weer een bepaalde inspraakprocedure bij. Daar hoort een advies van de commissie MER bij, zowel in eerste aanleg als in tweede aanleg. Die adviezen van de commissie MER – zo is mij ook wel duidelijk geworden – leiden ook tot verwachtingen bij burgers: “Dat is een boodschap!” Vervolgens waren wij in dit proces ook nog in overleg met de commissie MER, zijn we tot een gevoeligheidsanalyse gekomen. Vervolgens komt er dan een bestuurlijk standpunt.
20
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, gedeputeerde zei net dat de MER het toepassen van een scoringstabel is. Nu heb ik de commissie van de MER gebeld, en die heeft mij gezegd dat het inzetten van wegingsfactoren een politieke afweging is. Dus het lijkt mij sterk dat het zo mechanisch is, zoals u nu doet voorkomen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Het is niet zo mechanisch. Ik heb het kort samen proberen te vatten, omdat het College beperkte spreektijd heeft. Wat ik wel wil zeggen, is dat wij door deze gang van zaken een lange doorlooptijd hebben. Dus we zijn als bestuur en als burgers lang met elkaar in gesprek. In de tweede plaats leidt het ertoe dat het beeld ontstaat – wat voor een deel terecht is en voor een deel niet terecht – dat er bepaalde standpunten wel of niet of in zekere zin al worden ingenomen, waar vervolgens dan ook weer een bepaald effect van uitgaat. Mijn stelling is: daar moeten wij van af. De heer KRUITHOF: Voorzitter, ik heb de heer Bleker niet voor niets aangeraden om mijn bijdrage bij de Rekening vorig jaar nog eens na te lezen. Waar het om gaat, wat ik daar ook heel erg heb benadrukt, is: de procedure die hij schetst, dat klopt allemaal, alleen wist niemand het. Waar het om gaat is, dat als je met de bevolking in gesprek gaat, dat je de bevolking heel precies aangeeft waar de grenzen liggen van de inspraak – wat behoort wel tot de inspraak en wat niet, wat zijn de verplichte stappen en wat niet. Dat is wat je van tevoren bij zo’n inspraakprocedure dient te doen, anders wek je alleen maar verkeerde verwachtingen. De VOORZITTER: Is dat niet zo? De heer SWAGERMAN: Ja, is dat niet zo? Dat klopt inderdaad. Als we kijken naar wat we hebben gehoord van juist de mensen die nu zo sterk voor de ringweg zijn, die hebben ons aangegeven dat zij niet de noodzaak zagen om eerder te gaan protesteren, omdat hen te verstaan was gegeven, met name vanuit de kant van het College, dat die ringweg een vastgelegd feit was. Mijn vraag is of de gedeputeerde dat kan beamen. Zo niet, wil hij dan uitleggen hoe dat gerucht in de wereld is gekomen? Het heeft namelijk vrij lang bestaan. Het tweede wat ik wil zeggen, is: we hebben nog niet zo lang geleden gememoreerd aan de Tielse methode. Ik zou echt heel graag van de gedeputeerde willen horen of van het College een reactie willen hebben of zij dat gaan onderzoeken, want juist die methode zorgt ervoor dat de doorlooptijd veel korter wordt, omdat je meteen, voordat je de plannen presenteert, in gesprek gaat met de inwoners, zodat je alvast weet wat daar leeft en daardoor de afhandeling sneller kan plaatsvinden. Graag wil ik vragen of daar een uitwerking van kan komen en hoe het College daar naar kijkt. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter. Hebben degenen die zich nu sterk maken voor 5B als gevolg van het proces in de afgelopen 2½ jaar mogelijkerwijs gedacht dat ze niet zo op de barricaden hoefden, omdat het wel goed zou komen? Dat zou best zo kunnen zijn, want er is natuurlijk in mei 2006 na het verschijnen van de MER een eerste voorkeur voor de rondweg uitgesproken door het provinciaal bestuur. Dat was al in 2006, twee jaar geleden. Doorredenerend denk ik dat degenen die daar bezwaren tegen hadden, ook bijzonder gemotiveerd zijn geraakt op dat moment toen die voorkeur werd uitgesproken. Dat zijn de gevolgen van de verplichte voorlopige standpunten die je moet innemen. Ik weet niet wat de Tielse methode is, maar als de Tielse methode is: formuleer een aantal randvoorwaarden en ga binnen een periode van een half jaar alle ins and outs met iedereen bespreken en neem dan je politieke verantwoordelijkheid en leg de keuze voor, dan is het College voor de Tielse methode. Dat betekent wel dat de heer Eurlings en de wetgever en de Kamer wel een aantal wijzigingen moeten aanbrengen in een aantal onzalige elementen die nu in de procedure zitten, onder andere ten aanzien van de milieueffectrapportage, want we zijn gewoon gegijzeld – niet alleen het bestuur, niet alleen uw Staten, maar ook de burgers – door een aantal verplichtingen die in die wetgeving ten aanzien van milieueffectrapportage zitten. Als we het tracé tussen Adorp en Groningen 150 meter naar het noorden verleggen omdat het beter is voor de natuur en voor de Koningslaagte, maar we hebben het toevallig niet in de eerste MER-studie opgenomen, dan moeten we vervolgens een extern bureau een opdracht geven om een aanvulling op de MER te schrijven. Als iemand roept dat er inspraak over moet komen, dan moeten wij dat doen. Zo blijven we dus tijden met elkaar aan de gang. Dus ik ben het eens met de Tielse methode als we hem zo mogen begrijpen. Dan komen we eindelijk eens af van elkaar heel lang bezig houden en dan komt de politiek ook in een situatie van: nu de keuze bepalen. De bijdrage van de zijde van de heer Kruithof in de betreffende commissievergadering zal ik nog melden. Ik moet wel zeggen, heer Kruithof, het verschil van mening concentreert zich op langs en een beetje door het dorp of om het dorp heen.
21
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Als je vooraf de randvoorwaarde wilt stellen die deze discussie voor een deel had gekanaliseerd, dan had je dus moeten zeggen dat het het één of het ander is. Ik moet u heel eerlijk zeggen dat ik mij echt afvraag of dat vanaf het begin van het proces een verstandige werkwijze was geweest. De heer KRUITHOF: Voorzitter, dat was niet de portee van mijn opmerking. U legt nu omstandig uit wat de procedure is waaraan u gehouden bent. Dat klopt allemaal. Maar wat je moet doen in zo’n inspraakprocedure is dat ook aan die bewoners uitleggen, want die hebben naar mijn stellige overtuiging op verschillende momenten op het verkeerde been gestaan. Daarom hebben de voorstanders van de rondweg bij de eerste uitspraak van het College gedacht: binnen is binnen. Het gaat erom dat de bewoners precies weten wat er nog kan gebeuren, hoe het proces er uitziet en wat er kan gebeuren en wie daar dan weer een rol in speelt. Dat is ingewikkeld, want de wet is ingewikkeld op dat punt, maar dat geeft nu juist aan dat het College een grote verantwoordelijkheid heeft om te zorgen dat bewoners dat precies begrijpen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja voorzitter, dat is ook belangrijk. Ik kan mij ook herinneren dat wij in een volle zaal in Balk, toen het College zei voor een rondweg te kiezen, heel nadrukkelijk hebben gezegd dat de keuze niet aan het College is, maar aan de Staten. Ik heb ook in het openbaar op verschillende plekken gezegd dat het provinciale parlement uiteindelijk bepaalt of het de rondweg of wat sommigen dan zijn gaan noemen een onderdoorweg (4AIII) wordt. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik ben toch een beetje in verwarring. De heer Bleker doet het nu voorkomen alsof alle onduidelijkheden zijn ontstaan door procedures waar je als College aan gehouden bent, maar heeft het College niet zelf vorig jaar gewoon een voordracht gedaan waarin zij koos voor 4A? Wel onder voorwaarden, maar die staan, voor zover ik kan nagaan, los van de MERprocedure. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat is nog maar een jaar geleden. Toen hebben wij gekozen voor 4A. Maar wij hebben ook gezegd dat beide varianten aanvaardbaar zijn. “Wij hebben een voorkeur voor 4A, die wordt het, tenzij die niet kan worden uitgewerkt zoals door het College was geformuleerd.” Dat is toch klip-en-klaar? Mevrouw HAZEKAMP: Maar begrijp ik u dan goed dat u nu hier zegt dat die wisseling van keuze van 4A naar 5B en mogelijk nu onder druk van de Staten weer naar 4A gewoon los staat van de hele procedure die daarvoor doorlopen is en dat dus eigenlijk de Tielse methode, los van de snelheid, qua inhoudelijke zaken daar niets aan had veranderd? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik weet zeker van wel. Als wij in mei 2006 het MER-rapport presenteren, dan gaat daar ook al een periode aan vooraf. Ga maar gerust uit van december 2005 dat de werkzaamheden zijn gestart. We hebben nu april 2008, dus we zijn ruim 2½ jaar bezig, wat voor een deel ook bepaald is door de MER-procedures die gelden. Ik moet heel eerlijk zeggen dat ik me heel goed kan voorstellen wanneer er een MER-rapport onder onze verantwoordelijkheid wordt gepresenteerd waarin staat: “Dat is het MMA,” dat er een heleboel mensen zijn die aannemen dat dat het wel zal worden. Als we vervolgens een stap verder zijn in de inspraak en wij aangeven wat het voorkeurstracé is en we er bij zeggen dat er nu inspraak plaatsvindt – die inspraak is niet voor Jan met de korte naam, dat voorkeurstracé kan dus iets anders worden –, dat een heleboel mensen denken dat dat het voorkeurstracé wel zal worden. Dan zal dat het wel worden. Dat zijn allemaal stappen die we moeten zetten. Daarom ben ik voor de benadering van de heer Swagerman en enkele anderen om het in te korten, de hele interactie en het onderzoek in een korte periode te doen en dan er een klap op geven en dan het politieke spel en het spel van de burgerkrachten te laten plaatsvinden en hier de knoop door te hakken. We hebben 23 burgerbijeenkomsten gehad. En we gaan bij de bruggen bij Dorkwerd en Aduard dat record absoluut breken, daar ben ik van overtuigd. Ik word ook altijd heel vrolijk ontvangen door de plaatselijke uitbater van dorpshuizen en restaurants. Die zeggen: “Bleker, provincie, u bent altijd welkom!” De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter. En dan de knoop door te hakken, de politiek te laten spreken. Die heeft gesproken in mei 2007. U schudt uw hoofd. Hoe ziet u dat? Ik heb daar iets over gezegd. De heer BLEKER (gedeputeerde): We hebben een College van Gedeputeerde Staten dat uit drie partijen bestaat. Het College van Gedeputeerde Staten staat niet los van de fracties.
22
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Het College van Gedeputeerde Staten interacteert met de fracties. Het College van Gedeputeerde Staten heeft alles overwegende, alle argumenten beziend, dit voorstel gedaan. De heer VAN DER PLOEG: Dat begrijp ik, maar u geeft een mooi gloedvol betoog over het verkorten van de procedure en op een gegeven moment het de volksvertegenwoordiging te laten zeggen. U had de kans om op dat moment uw knopen te tellen – zo heb ik het geformuleerd. Dat heeft u niet gedaan, u heeft de procedure verlengd. De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, dat hebben we niet gedaan. We hadden een voorstel dat de steun van de coalitie had. Dat hebben wij naar buiten gebracht en uiteindelijk is dit het resultaat. Als we altijd zouden werken in de zin van: “We gaan eens even sonderen bij de Collegefracties en als één van de Collegefracties even niet meedoet, gaan we switchen”, dan zou u zeggen dat dit het College van de achterkamers is, niet het College dat het publieke debat aandurft. Dat verwijt zou dan ook nog gerechtvaardigd zijn. Daarom blijven wij ook vol voor ons standpunt. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, precies het tegendeel is waar. In het openbaar debat zijn argumenten gewogen en zijn posities ingenomen en vervolgens probeert het College via de achterkamers het alsnog zo te krijgen zodat zij hun zin krijgen. De heer KRUITHOF: Voorzitter, ik vind dit een merkwaardige opvatting van de heer Van der Ploeg over het dualisme. Er zijn inderdaad meningen gegeven door fracties, maar er lag geen formeel voorstel en er lag geen besluitvorming voor. Pas op dit moment, nu, gaan we de besluitvorming doen, is het moment daar waarop we definitief moeten beslissen. Het College heeft een eigen verantwoordelijkheid ten opzichte van de Staten en dat moeten we vooral zo houden. De heer VAN DER PLOEG: Er lag wel degelijk een voordracht voor… De heer KRUITHOF: Ja, maar daar hebben we niet over gestemd. De heer VAN DER PLOEG: Nee, dat klopt. In het vervolg is besloten dat niet te behandelen. De heer KRUITHOF: Omdat die voordracht niet deugde en omdat de vorm van de voordracht ook niet deugde, dus dat was de reden waarom… De heer VAN DER PLOEG: Ja, maar kijk, u moet natuurlijk wel de voorgeschiedenis kennen. Er is intensief politiek overleg over geweest binnen fracties, binnen partijen, tussen gemeenteraadsfracties, met provinciale Statenfracties. En als er op een gegeven moment na de verkiezingen – want in de verkiezingstijd was het nog onzeker wat de PvdA straks zou doen – vervolgens een weloverwogen besluit komt, denk ik dat er duidelijkheid is over wat de volksvertegenwoordiging gaat doen. De heer KRUITHOF: Maar ik heb niet van u gehoord dat u die voordracht die er toen lag op de Statenagenda wilde hebben om daar een besluit over te nemen. De heer VAN DER PLOEG: Daar is expliciet in het presidium over gesproken. Wij hebben met opzet – ik spreek even voor mijzelf – dat niet op de agenda gezet, omdat, als we dat gingen doen, er extra onduidelijkheid zou zijn naar de mensen toe. Het politieke signaal was gegeven. Wij gingen er als GroenLinks vanuit dat het College die boodschap zou oppakken en vervolgens met 4AIII zou (komen). Ik heb ook een onderonsje gehad met meneer Bleker na die bijeenkomst in mei in Zuidhorn. Hij wist niet wat hij wilde. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, voor onderonsjes pas ik nu altijd op. De heer KRUITHOF: We hebben in de Staten niet zo veel te maken met onderonsjes tussen de heer Van der Ploeg en de heer Bleker. De heer VAN DER PLOEG: Waar het om gaat, meneer de voorzitter, is dat het voor ons belangrijk was dat er geen extra onduidelijkheid naar de bevolking zou ontstaan. Er was een heel duidelijk politiek signaal gegeven. Wij gingen er vanuit dat 4AIII uitgewerkt en voorgelegd zou worden. Dat was het punt. Dat is niet gebeurd, 5Bplus is ontwikkeld.
23
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer KRUITHOF: Maar dat is ook nooit toegezegd door het College. In het normale spel tussen College en Staten is het pas een besluit als het een besluit is. De VOORZITTER: Volgens mij hebt u beide reëel de kans gehad uw punt duidelijk te maken. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik ben zo blij dat de heer Bleker zegt dat hij zo dualistisch is in dit College, want daar heb ik de vorige vier jaar niets van gemerkt en het laatste jaar wel. En dat zegt hij. Laten we nu vaststellen dat dat waarschijnlijk toch te maken heeft het toetreden van een derde partij. Dus ik ben nieuwsgierig of de heer Bleker het met die stelling eens is. De heer BLEKER (gedeputeerde): Kijk, zopas ontstond het beeld, voorzitter, dat niemand het met het College eens zou zijn. Maar gelukkig, in het debat zopas is wel duidelijk dat het lijkt alsof niemand het met een ander precies eens is over dit dossier en over hoe het is gelopen. Dus wij zijn in zekere zin lotgenoten van elkaar. Dualisme heeft ook te maken met de aard van de kwestie. Als een van de coalitiepartijen het standpunt over deze kwestie beargumenteert vanuit een algemene beleidslijn dat het oplossen van problemen in dorpen als gevolg van verkeer opgelost moeten worden in die dorpen in plaats van er zo nu en dan omheen te gaan, dan was er geen sprake van een concreet incident, maar was er sprake van een confrontatie tussen een beleidslijn van het College en een van de coalitiegenoten. Ik heb ook in het openbaar gezegd: “Als die beleidslijn ten grondslag zou liggen aan de houding van de Partij van de Arbeid, zou ik morgen ander werk gaan zoeken”. Wat de rest van het College doet, zoeken ze dan maar uit. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, de gedeputeerde doet nu net alsof er maar één voorbeeld van dualisme te noemen is, en wel rondom deze rondweg dan wel geen rondweg, maar we hebben natuurlijk het afgelopen jaar een paar andere gevallen meegemaakt, waaronder het zout/zoet-verhaal en de Ruiten Aa en de aankoop van een natuurgebied. Dus ik vraag mij af of de heer Bleker ook bij houdt wanneer hij moet inleveren als coalitiepartij en wanneer hij niet hoeft in te leveren. Volgens mij staat hij namelijk het eerste jaar negatief. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik durf de optelsom graag te maken. Voorzitter, ik sluit af. Het College is vol overtuigd van zijn voorkeursvariant. Argumenten zijn ook door diverse Statenfracties nog eens genoemd. Noordhorn wat vooral ook een dorp kan blijven en zijn stedenbouwkundige kwaliteit. Beide varianten zijn verkeerskundig duurzaam, dat zeg ik er wel heel nadrukkelijk bij. Dus het idee dat de 4AIII-variant een gemankeerde variant zou zijn qua verkeerskundige toekomstbestendigheid, deelt het College niet. Het zijn dus vooral stedenbouwkundige en ruimtelijke overwegingen en argumenten, zoals ook aangedragen door onder andere de VVD, ChristenUnie en het CDA, die ons College hebben gebracht tot deze uitdrukkelijke voorkeur. Als het amendement wordt aangenomen, dan is dat voor het College een bindende uitspraak van het provinciale parlement. Wij zullen dat dan op zijn best uitwerken en uitvoeren. Wij zullen de gelden zoeken, zoals ik zopas heb aangegeven, uit ESFI, BDU, MIRT. En vervolgens zullen wij in samenspraak met het gebied die invulling verder vormgeven. Voorzitter, dan iets over het referendum. De heer Zanen en de heer De Vey Mestdagh zijn daarop ingegaan. Wat wij ons moeten afvragen bij dit soort keuzen, is of het een evident provinciaal belang is of dat het primair een gemeentelijke, lokale afweging is. Je zou kunnen zeggen: als beide oplossingen verkeerskundig aanvaardbaar zijn, dan is de vraag of je onder het dorp door, tegen het dorp aan langs gaat dan wel er omheen – het mag dan een provinciale weg zijn – en dat is meer iets wat lokaal bepaald zou kunnen worden, tenzij het gebied waar je doorheen gaat een bijzondere beschermde status heeft, een positie heeft in het provinciale beleidskader. Als je die keuze hebt gemaakt dat het een lokale zaak is, dan is het vervolgens ook primair de gemeenteraad die dan aan zet zou zijn. Er heeft geen referendum plaatsgevonden, maar het hoogste orgaan in Zuidhorn dat democratisch gelegitimeerd kan optreden, de gemeenteraad, heeft wel een uitspraak gedaan. Dat is nu echter allemaal betrekkelijk irrelevant op dit moment, omdat wij niet vooraf met elkaar hebben afgesproken dat dit primair een lokale zaak is en wij dat aldaar laten als de invulling maar verkeerskundig aanvaardbaar is. Daarom zitten we nu in een situatie van Provinciale Staten die met verstand van zaken en betrokkenheid oordelen, gemeenteraad die met verstand van zaken en betrokkenheid oordelen, burgers in het gebied die met verstand van zaken en betrokkenheid beoordelen. Dat kan tot verschillende uitkomsten leiden. Ik denk dat er veel bij gebaat is om, als we met dit soort situaties te maken hebben, scherper te definiëren – en dat past ook bij wat de heer Kruithof aangaf – niet alleen de randvoorwaarden, maar ook waar raakt het het provinciaal belang en
24
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 waar het is nog primair een lokale keuzekwestie. Maar dat zijn allemaal dingen die we leren van dit proces dat ongeveer in totaliteit 3½ jaar tot 4 jaar heeft geduurd. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Daarmee zijn we gekomen in een situatie waarin ik denk dat de posities en argumenten helder gewisseld zijn. Ik heb bewust ook in de interrupties even wat meer ruimte gelaten, zodat er ook de kans was om een aantal van die punten even uit te diepen. Dat ging niet altijd in de vorm van een vraag, maar het verhelderde wel nog een aantal posities. Daardoor heb ik ook de gedeputeerde de gelegenheid gegeven namens het College daar ook wat langer op in te gaan. Dat heb ik bij geen van u meegerekend in de spreektijd. Desalniettemin is er heel veel spreektijd gebruikt. Dat hindert niet, want daar is het onderwerp en het hele proces ook belangrijk voor. Daarmee denk ik dat we in een heldere situatie zijn. Het presidium was van mening, omdat men ook al een heel lange route had afgelegd in het publiek debat in de commissie, dat we nu toe zouden kunnen komen aan een stemming over het voorliggende. Maar ik moet natuurlijk bij u checken of dat zo is. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik heb nog wel behoefte om een enkele opmerking te maken. Het hoeft niet heel lang. Het verrast mij een beetje, want volgens mij hebben we dit niet expliciet in het presidium gehad. De VOORZITTER: Het staat ook expliciet in de brief namens het presidium aan alle leden, maar dat hindert niet. Als het heel kort kan, zou dat werken. Anders komen we automatisch weer in een tweede ronde en dan wordt het allemaal veel langer. Op zichzelf zijn de posities helder. Als er nog een nieuw element is, kunt u dat nog aanvoeren. Dan wordt het een korte tweede ronde, vooral voor diegenen die daar nog behoefte aan hebben. De heer STAVENGA: Voorzitter, inderdaad heel kort een aantal opmerkingen die gemaakt zijn. In de eerste plaats even over het geld en over de financiering en waar het vandaan moet komen. Ik herinner even aan het feit dat tijdens de commissievergadering vorig jaar in mei door de gedeputeerde werd gezegd dat bij uitwerking en verdiept aanleggen, enzovoort, geld geen echte rol speelde. Maar ik stel voor dat wij dit terug krijgen als voorstel bij de Begroting. Dan nog even over het proces. De VOORZITTER: Een moment, ik denk dat hier een misverstand is dat even snel goed helder moet worden. De gedeputeerde heeft een voorstel gedaan over de manier waarop het moet worden gefinancierd. Dat lijkt me objectief ook de enige manier waarop dat kan in de besluitvorming nu. Ik denk dat u dat ook als een integraal onderdeel moet doen van instemming. Het is ESFI, BDU en MIRT. Dat zijn verschillende categorieën. Daarover kunt u zich later geïnformeerd zijnde vanzelfsprekend ook nog eens mee bemoeien. Maar u moet wel even met die categorieën instemmen, anders heb je gewoon geen dekkingscategorieën. De heer STAVENGA: In dat geval stemmen wij klip-en-klaar in met de door de gedeputeerde genoemde categorieën. Dan nog even over het proces. Er werd even – en ik hecht er toch wel aan om daar even nadruk op te leggen – de suggestie gedaan alsof er allerlei complottheorieën gaande waren. Ik denk gewoon dat wij in dit hele proces enorme tegenstellingen gezien hebben, zowel bij de bevolking van Noordhorn alsook binnen politieke partijen hier, binnen fracties, maar ook binnen GS. Het proces heeft heel lang geduurd, maar het heeft ook wel geleid tot een aanscherping en veel betere uitwerking van de varianten. Daarin heb ik ook mijn complimenten willen maken aan gedeputeerde en mensen van de provincie en uiteraard ook aan alle betrokken inwoners, omdat het ook wel heeft geleid tot een veel betere kwaliteit van de varianten dan zoals ze er vorig jaar lagen. Dus we moeten het ook niet allemaal maar bagatelliseren. Soms heeft een proces ook enige tijd nodig. Ik ben het overigens wel eens met feit dat je de procedure wat kunt inkorten, maar je moet wel de tijd en de ruimte nemen om varianten echt goed, ook in overleg met de bevolking, uit te kunnen werken. Anders, als we vorig jaar die keuze hadden moeten maken en we hadden toen voor 4A of 5B moeten kiezen… Ik moet er niet aan denken dat wij voor 4A met die grote rotonde en die kruising door de Langestraat hadden moeten kiezen, want dat was voor ons op dat moment ook niet echt een keuze, dat moest eerst uitgewerkt worden. Nogmaals, de hele complottheorie daarover, daar herken ik me niet in. Ik herken me veel meer in het feit dat mensen heel zorgvuldig dat proces hebben willen doorlopen. Dank u, voorzitter.
25
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Mevrouw VAN KLEEF: Voorzitter. Wij willen het College danken voor de beantwoording. De beantwoording heeft ertoe geleid dat wij 5B blijven steunen, zoals wij ook aangekondigd hebben in onze argumenten. Wij vinden het erg jammer dat het grote deel van de provinciale politiek niet het lef en de durf heeft om voor de toekomst te kiezen. Maar met de 4AIII-variant denken wij dat over tien jaar Noord- en Zuidhorn weer op de schop moeten. Wij zijn tegen beide amendementen. Het is ten eerste kostenverhogend. Het zal ook ten koste gaan van andere infrastructuur in onze provincie. Dat willen wij niet voor onze rekening nemen, daar willen we geen verantwoording voor dragen. Bovendien ontbreekt het ook hier weer aan toekomstvisie. Dank u wel. Mevrouw BECKERMAN: Heel kort, zonder in te gaan op de hele procedurele discussie die de heer Bleker net aanhaalde over fouten in de procedures. Ik denk dat dat iets van latere zorg is. Wij blijven van mening dat wij voor de 4AIII-variant stemmen. Ook het amendement dat ingediend is door de PvdD voor het aquaduct zullen wij natuurlijk van harte steunen. Wij stemmen in met de voorgestelde financiering. Daar laten wij het voor nu bij. De VOORZITTER: Ik zag de heer Kruithof aangeven dat hij geen behoefte heeft om in tweede termijn het woord te voeren. Hartelijk dank. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, ik denk dat ik in mijn bijdrage voldoende duidelijk ben geweest over wat het standpunt van de ChristenUnie is. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter. Het is niet zwart-wit, zei Henk Bleker, om vervolgens te zeggen ten volle overtuigd te zijn van 5B, en dat met een knipperlichtgedrag van een College van een aantal jaren. Ik vind dat eerlijk gezegd niet zo overtuigend. Het ligt kennelijk gewoon niet zwart-wit bij het College. Ik denk dat ik me daar maar aan vast houd. De voorkeursuitspraak, meneer de voorzitter, lag er al veel eerder wat het College betreft. Dat heeft ruim voor 2006 al tot oprispingen in procedurele zin geleid. Daar kun je een heleboel over zeggen, ik zal dat nu niet meer doen, maar de gevoeligheidsanalyse en de MER, de sturing die daarin is gegeven, en ook het presenteren van de vijfarmige ‘bandiet’ als een soort versie van ‘daar moet u het mee doen’, was op zijn minst gezegd niet erg handig. Het punt waar ik expliciet nog wat over wil zeggen, is de brug op de huidige locatie. De heer Bleker heeft gezegd dat het via de normale infrastructurele procedures, zoals die hier lopen, bij de Staten terugkomt. Maar mijn vraag was ook expliciet om de belanghebbenden, waaronder de gemeente, daarbij te betrekken. Dat heb ik de gedeputeerde niet horen zeggen. Wel dat hij ook wil kijken naar de verschillende verkeersstromen, langzaam en snel verkeer. Dat blijven wij onderschrijven. Meneer de voorzitter, wij zien niet in hoe een ingeblikt Noordhorn stedenbouwkundig mooier kan zijn dan niet ingeblikt, dus zonder rondweg. Dat heeft met kwaliteitseisen te maken en stedenbouwkundige kwaliteit. Wij weten dat het kwaliteitsteam van de provincie daar ook een mening over heeft. Die staat lijnrecht tegenover het College. Eerlijk gezegd, meneer de voorzitter, vind ik niet dat het College ons moet aanrekenen dat wij iets onderschatten. Wij kijken ook gewoon naar hoe een project in elkaar steekt, of dat past of niet. Wij proberen dat zo goed mogelijk te doen. Dat hebben wij dus ook gedaan. Daarom zullen wij besluiten zoals wij in eerste termijn hebben gezegd. De heer ZANEN: Ik wil nog even ingaan op het bestuurlijke principe dat naar voren gebracht werd door de gedeputeerde. Het provinciaal belang: een element dat natuurlijk in de POP-discussie speelt en in de WRO ingebakken zit, dat je dus op bepaalde momenten inderdaad aan zet bent als er een provinciaal belang is. Dat is de rechtvaardiging om daarover een besluit te nemen en niet andere (zaken). Dat staat natuurlijk tegenover iets als subsidiariteit, dat je stelt zo laag mogelijk te gaan zitten, zo dicht mogelijk bij mensen die het aangaat. Dat zijn twee verschillende principes. Eigenlijk zijn die hier in het geding. U zegt terecht dat het gaat om de gemeenteraad als gekozen orgaan, als lagere overheid. Mijn idee van een referendum is nog een stap verder, naar de bevolking toe. Dat is dus een nuance. Dat is wellicht de reden dat we dat nu op dit moment niet meer kunnen regelen, maar het is een pleidooi – ik weet niet of D66 nog in de zaal is – om toch de zaak van een referendum weer naar voren te brengen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, ik heb daar wel een vraag over aan de heer Zanen. Als hij zegt: “Voor mij zou de uitspraak van een lokaal referendum leidend zijn” – want dat zegt u in beginsel, dan zou je kunnen zeggen dat het lokale referendum er niet is, maar het next best is dat de lokaal gekozen volksvertegenwoordiging een uitspraak doet. Daar gaat u wel aan voorbij.
26
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer ZANEN: Nee, integendeel. Als u zich mijn betoog herinnert, heb ik mij onder andere achter de uitspraak van de gemeenteraad over het aquaduct – een belangrijk element in dit geheel – geschaard, omdat ik vind dat dat een interessante opvatting is. Alleen daar geldt wellicht eerder een provinciaal of zelfs nationaal belang voor dan voor de zaak waar we het nu over hebben, de keuze tussen twee alternatieven. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, dat is toch een beetje weglopen. Namelijk, de meest recente uitspraak over of 4AIII of 5Bplus is gedaan door de gemeenteraad van Zuidhorn in de verhouding 10:6, als ik het wel heb, 10 voor 5Bplus en 6 voor 4AIII. Dat weegt u verder niet mee, terwijl u wel pleit voor een referendum. Daar zit een kronkeltje. De heer ZANEN: Dat klopt. Daar wil ik graag op ingaan. Je moet je afvragen wie dan in een referendum gehoord moeten worden. Zijn dat alle mensen die in de gemeente Zuidhorn wonen of is dat de bevolking van Noordhorn? Ik denk dat daar veel voor te zeggen is, want dat zijn de mensen die ook direct betrokken zijn, zich ook in het hele proces veelvuldig hebben geweerd. Maar goed, dat vergt een nadere reglementering. Vandaar dat ik het nu laat schieten. U kent de keuze die we als Partij voor het Noorden hebben gemaakt. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, gezien het betoog van GS en de voordracht is D66 van mening dat het College onduidelijkheid heeft geschapen. Het is in maart geswitcht naar alternatief 4A met twee harde randvoorwaarden. Een daarvan was passende stedenbouwkundige inpassing. Concluderend in het stuk is dat er een aanvaardbare stedenbouwkundige oplossing is, dus passend. Bovendien – GroenLinks zei het net ook al – het kwaliteitsteam van de Regio Groningen-Assen heeft het zelfs hoger ingeschat dan de rondweg. Desalniettemin zegt het College dat men niet de passendheid als uitgangspunt heeft genomen om te kiezen, maar dat men heeft gekozen voor in hun ogen de beste stedenbouwkundige oplossing. Dat is verwarrend, voorzitter, omdat 4A gekozen is onder de voorwaarde van een passende stedenbouwkundige inpassing en niet van de beste stedenbouwkundige inpassing. Alle zaken die door het College naar voren zijn gebracht en wat op pagina 10 ook onder stedenbouwkundige inpassing staat, kende men ook al in maart 2007. Daarmee geeft het College zichzelf een brevet van onvermogen, want ze komen terug op een uitspraak die ze gedaan hebben, terwijl ze op het moment dat ze die uitspraak deden, dit al wisten. Dank u wel, voorzitter. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, de gedeputeerde maakt zich nu blijkbaar al op voor bewonersavonden over Aduard en Dorkwerd. Wellicht biedt ook dan voor dat probleem het aquaduct bij Noordhorn een oplossing. De gedeputeerde kan misschien op de bouw van die bruggen iets besparen. Voorzitter, wij blijven bij onze keuze voor de 4AIII-locatie met aquaduct. We gaan akkoord met de financiering zoals die werd voorgesteld. Ten slotte zou ik willen voorstellen om – we kunnen hier met zijn allen nog uren praten over de procedure en wat er allemaal mis is gegaan… Misschien kunnen we daar een aparte bijeenkomst op een later tijdstip voor organiseren, want ik denk dat de bewoners van Noordhorn nu wel lang genoeg hebben gewacht. Dank u wel. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, ik denk niet dat het nog nodig is om argumenten op argumenten te stapelen. De weging heeft plaatsgevonden. Ik ben het overigens met de heer Stavenga eens dat de variant die nu door de Staten wordt gekozen, natuurlijk aanzienlijk beter is dan de variant 4A waar we het vorig jaar over hadden. Laat dat ook duidelijk zijn. Dat is dan misschien ook het gevolg van een soms gevoelig interactieproces waar mensen her en der best momenten hebben gehad dat ze zich daarbij niet helemaal op hun gemak voelden. Ik ben blij dat de heer De Vey Mestdagh niet is terug gekomen op zijn suggestie in eerste termijn: er zou misschien maar eens een onderzoek moeten komen naar of het allemaal wel zuiver is gegaan waar het gaat om MER en sturing, enzovoort. Daar is hij niet op terug gekomen. Daar heeft hij ook geen steun voor gehad van andere politieke partijen in deze Staten. Dat is ook heel verstandig. De heer DE VEY MESTDAGH: Ik heb daar wel een vraag over. Kunt u het zich voorstellen dat er twijfel daaromtrent is ontstaan gezien de nadere stukken die hierover zijn verschenen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, dat kan ik mij niet voorstellen. Ik vind – en dan sluit ik af – dat onze mensen, zowel hier ten behoeve van u en het provinciaal bestuur als op al die bewonersavonden naar eer en geweten varianten hebben uitgewerkt, scores, beoordelingen hebben gepleegd in het kader van de MER.
27
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Daar is geweldig veel inzet op gepleegd, tot diep in avonden, soms tot nachtelijke uren toe. Dat is een transparant proces geweest. Ook hulde aan de bewoners, dat daar waar wellicht op bepaalde punten werd gezegd dat daar onvoldoende werd gewaardeerd of dat daar onvoldoende naar werd gekeken – dat werd ook meteen gesignaleerd – en vervolgens werd daar weer op gereageerd en ontstond er, in elk geval, dat vond ik, in al die bewonersavonden die ik heb meegemaakt ondanks verschillen van opvatting wel wederzijds respect over de manier waarop vanuit onze ambtelijke diensten in de richting van de bewoners in Noordhorn/Zuidhorn is gewerkt. Ik werp het dan ook verre van mij dat we daar onderzoek of wat dan ook naar zouden moeten doen. Dat doet onrecht aan de inzet van dit Provinciehuis. De heer VAN DER PLOEG: Het gaat over de gevoeligheidsanalyse en de weging. Er is aangegeven dat dat een politieke afweging was. “Ik werp het verre van mij om te zeggen dat het personeel wordt aangesproken”. Nee, u wordt er op aangesproken als politicus, als verantwoordelijk gedeputeerde. Bent u het niet met mij eens op dat punt? De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat ben ik volstrekt niet met u eens. Alle wegingen die vanuit bestuurlijke hoek plaatsvonden, waren transparant, lagen op tafel, waren voor iedereen zichtbaar. Wegingen is één, maar wegingen die niet controleerbaar zijn en die niet transparant zijn, is twee. En dan hebben we een probleem. Ik benadruk dat in dit proces alles op tafel heeft gelegen, ook daar waar overheden keuzen maakten. De heer VAN DER PLOEG: Dan bent u dus van mening dat de weging van een bepaalde factor gebaseerd is op een algemeen aanvaardbaar, geaccepteerd theoretisch onderlegd verhaal. De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee. De heer VAN DER PLOEG: En dan bent u het niet met de MER-commissie eens die zegt dat het een politieke afweging is. De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee. Er zitten subjectieve elementen in van beoordeling en van waardering. Dat is niet erg, als je er maar voor zorgt dat zichtbaar is waar dat plaatsvindt, zodat anderen daarop kunnen aanslaan. Dat is in dit proces volop het geval geweest, voorzitter. De heer VAN DER PLOEG: Ik had nog een vraag gesteld over terugkoppeling naar de bevolking, meneer de voorzitter. Belanghebbenden. De heer BLEKER (gedeputeerde): De brug. Dat spreekt vanzelf. Er is al een bewonersgroep die zich met bepaalde inrichtingsvarianten bezighoudt en natuurlijk waar het gaat om de inrichting van die brug en hoe we dat verkeerskundig doen. Er zijn ook aanwonenden die er heel interessante ideeën over e e hebben. Natuurlijk maken we daar gebruik van, dat mag u van ons verwachten. Dus die 24 en 25 avond komt er ook. De VOORZITTER: Dan zijn we toe aan de besluitvorming. Ik heb twee amendementen en het voorstel van het College. De heer STAVENGA: Voorzitter, nog een nabrander van mijn kant, want er is ook gevraagd in hoeverre een terugkoppeling zal plaatsvinden bij de aanleg van het tracé, bijvoorbeeld bepaalde uitwerkingen van het bestek of de rotonde. Daar heb ik een opmerking over gemaakt en geen antwoord op gekregen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, laten we dit afspreken. Ik denk dat wij even met elkaar een rustige fase in moeten geraken om een aantal detailuitwerkingen te plegen. Voordat we tot aanbesteden overgaan, zal ik ervoor zorgen dat u over een aantal cruciale punten die u hebt benoemd bij die uitwerking, via een brief geïnformeerd wordt. Maar zet ons nu niet op een tijdspad. We moeten de zaak, denk ik, nu even goed uitgewerkt krijgen op een aantal detailaspecten. Daar komen we dan eind van het jaar, begin volgend jaar wel met een voortgangsrapportage over. Dan komt het punt van de heer Van der Ploeg bij aan de orde. Het punt van die rotonde, of dat eventueel een T-kruising kan zijn – ik ben er nu niet uitgebreid op ingegaan – komt dan ook aan de orde. De beraadslaging wordt gesloten.
28
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Goed, alle toezeggingen zijn gedaan, argumenten gewisseld, dus die zaken liggen allemaal vast, inclusief financieringskwesties. In stemming wordt gebracht Amendement B. Amendement B wordt bij handopsteken verworpen. Voor het amendement hebben gestemd de PvdD, de SP, GroenLinks, de PvhN en D66. In stemming wordt gebracht Amendement A. Amendement A wordt bij handopsteken aangenomen. Voor het amendement hebben gestemd de PvdA, de PvdD, de SP, GroenLinks, de PvhN en D66. De VOORZITTER: Omdat het dictum was “te vervangen de besluittekst” is het positieve besluit over Amendement A ook gelijk het finale besluit. A.4
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 25 maart 2008, nr. 2008-14.671, MT over het principe-akkoord zoals opgenomen in het Convenant van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP-ZZL) (nummer 12/2008)
De VOORZITTER: Bij dit agendapunt is ook aan de orde de beantwoording van de vragen van de CDA-fractie. Daar ik zelf voorzitter ben van de Stuurgroep ZZL, stel ik mij voor dat de feitelijke beantwoording kan plaatsvinden door de heer Bleker en de heer Gerritsen. Misschien dat ik hoogstens aan het eind iets kan toevoegen. We zullen zien hoe het feitelijk loopt. Ik geef het woord aan de fractie van de PvdA. De heer BULTJE: Voorzitter, het Regiospecifieke Pakket zal nog vele malen in deze Staten terugkeren wanneer de afzonderlijke projecten zijn voorbereid en ter goedkeuring worden aangeboden aan de Provinciale Staten. Dat leidt dan per project tot de ultieme afweging per onderwerp. Tijdens de behandeling van het onderwerp in de gecombineerde commissievergadering heb ik al aangegeven dat het risico bestaat dat de kleinere projecten sneller voorbereid zijn en dat aan het eind van de rit de grotere projecten financieel in de knel komen te zitten. Het College heeft in grote lijnen aangegeven wat zo ongeveer de prioriteiten zijn. Wat mijn fractie betreft zal uiteindelijk bij de behandeling van elk project in Provinciale Staten een duidelijke keuzerechtvaardiging gegeven moeten worden en ook inzicht in hoe het project zich tot andere projecten verhoudt die in de pijplijn zitten en wat de te verwachten economisch versterkende effecten zullen zijn. We moeten niet uit het oog verliezen – en dat merk je in de publieke opinie de afgelopen tijd wel – dat buiten dit Regiospecifieke Pakket er ook nog allerlei andere mogelijkheden zijn om knelpunten in deze provincie op te lossen. Als de Zuiderzeelijn er wel was gekomen, zouden er overigens ook nog steeds opgaven zijn geweest die daarmee nog niet opgelost zouden zijn. Het pakket is bedoeld als additionele investering – ik benadruk dit nogmaals – bovenop de reguliere rijksmiddelen waarop Noord-Nederland aanspraak kan maken. Daar zullen we komende tijd ook voor moeten blijven knokken. De ontwikkelingen in het Eemshavengebied zijn enorm en overstijgen de provinciale, zo niet de internationale dimensie. Het faciliteren van die ontwikkelingen past bij uitstek bij de nationale verantwoordelijkheid. Daarnaast ziet mijn fractie bij de uitwerking van het Regionaal Economische Programma graag een prominente plek voor het Eemsdeltagebied. Overigens werd afgelopen weekend bekend dat er in de Eemshaven een imagocentrum neergezet zal worden waarbij jongeren uit onze provincie geïnformeerd worden over verschillende aspecten van werken in de bouw. In Friesland wordt rond de aquaducten veel aandacht besteed aan informatievoorziening en worden rondleidingen gegeven aan jonge mensen. Mijn fractie zou deze opzet graag breder toegepast willen zien, ook met betrekking tot projecten die worden uitgevoerd in het kader van het Regiospecifieke Pakket. Het is een belangrijke impuls voor het arbeidsmarktbeleid, zowel in de vorm van de werkgelegenheid, maar ook door aandacht te besteden aan leerwerkbanen. Het geeft de mogelijkheid aan jongeren in onze provincie om werkervaring op te doen bij de vele projecten die in de komende periode van de grond zullen worden getrokken. Tot slot wil mijn fractie hen die namens de noordelijke provincies dit pakket uit hebben onderhandeld, complimenteren met het behaalde resultaat. Noord-Nederland kan hiermee zeker uit de voeten. Aan het begin van de onderhandelingen stond de teller aanzienlijk lager. Er wordt zelfs een begin gemaakt met de aanleg van de Zuiderzeelijn. Er komt vanzelf een kabinet dat het laatste stukje van de lijn gaat aanleggen.
29
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer BROUNS: Voorzitter, de CDA-fractie had graag gezien dat wij hier vandaag zouden spreken over het succesvol binnenhalen van de Zuiderzeelijn. We hebben dat al eens eerder gezegd. Dat is helaas niet het geval, alhoewel er in het pakket van maatregelen een stukje spoorlijn is opgenomen waarvan wij denken dat het op termijn zal gaan leiden tot het realiseren van de Zuiderzeelijn. Nu spreken we over het alternatieve pakket, te weten het Regiospecifieke Pakket. Wat betreft het CDA ligt er een mooi pakket, voorzien van middelen en de nodige ruimte om maatwerk te leveren en doet het recht aan de onderhandelingen die daarover in de afgelopen periode zijn gevoerd. Wat ons betreft is het een evenwichtig pakket. Zowel op infrastructureel gebied als op economisch gebied kan de komende periode veel gebeuren. Evenwichtig ook als het gaat om de investeringen in het openbaar vervoer en de weginfrastructuur. Naast de aanpak van het enorme knelpunt Zuidelijke Ringweg wordt binnen concrete bereikbaarheidsprojecten vol ingezet op het openbaar vervoer. Kortom, het betekent een evenwichtig pakket aan maatregelen voor onze provincie. Echter, binnen het evenwichtige pakket missen wij een evenwichtige regionale spreiding. In principe komen alle gebieden aan de orde, behalve het Eemsdeltagebied. Het is dan ook niet verwonderlijk dat dit gebied deze geluiden in de afgelopen periode ook zelf heeft laten horen. Wij hebben in de commissievergadering aangegeven dat wij als fractie de gedachte hadden dat wellicht via het Regionaal Economische Pakket, het REP, daar een stevige bijdrage aan geleverd zou gaan worden, maar na de beantwoording door het College hebben wij begrepen dat dit niet het geval zal zijn. Overigens erkennen wij het belang van de projecten die in het kader van het REP genoemd worden zonder meer. Wij vinden ook dat het tweede economisch hart in wording van onze provincie, meer aandacht verdiend dan het nu krijgt. In dat kader denken wij dat de verdubbeling van de N33 tot aan Appingedam een geweldige economische stimulans kan zijn. Naar onze mening past dat ook bij de realisatietermijn van het RSP met een accent in de periode 2015-2020 en past het ook binnen de passage die daaromtrent in het huidige collegeakkoord is opgenomen. Van de gedeputeerde hebben wij begrepen dat op dit moment de huidige verkeersintensiteit de verdubbeling van de N33 op het genoemde traject kennelijk nog niet rechtvaardigt. Wij zouden het College om overeenkomstig hetgeen in het collegeakkoord is verwoord, willen verzoeken om een haalbaarheidsstudie op te starten om naar de realisatie van de verdubbeling van de N33 te kijken, waarbij naast de verkeersintensiteit ook gekeken wordt naar een verbeterde ontsluiting en de effecten daarvan op de economische ontwikkeling op het Eemsdeltagebied. Wat ons betreft hoort bij een verkenning van die aard ook een verkenning naar de financieringsmogelijkheden. Van onze zijde doen wij de suggestie om de volgende financieringsbronnen hierbij te betrekken, namelijk de BDU en de ESFI-gelden en de mogelijke vrijval die hierin ontstaat omdat nu projecten die aanvankelijk wellicht daaruit gefinancierd zouden worden vanuit het RSP gefinancierd kunnen worden, het Regionaal Economisch Programma, de cofinanciering vanuit de regio en eventueel, mocht dat aan de orde zijn, via de onderbesteding van het RSP te zijner tijd. Op dit punt wil de CDA-fractie een motie indienen, mede namens de VVD, de ChristenUnie, de SP en D66. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 1. De tekst van de motie luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, constaterende dat: het Eemsdeltagebied een regio is waar een stevige provinciale opdracht ligt in de ruimtelijksociaal-economische ontwikkeling; het Eemsdeltagebied een gebied is waar de afgelopen periode een stevige inzet is gepleegd in het scheppen van de randvoorwaarden voor een economische ontwikkeling; de provinciale aanpak ertoe geleid heeft dat ontwikkelingen in gang zijn gezet die deze regio een tweede economische hart van onze provincie maken; er sprake is van grote private en publieke investeringen in deze regio; overwegende dat: voor een dergelijk economisch centrum een goede ontsluiting een primaire randvoorwaarde is; op dit moment een gedeeltelijke verdubbeling van de N33 (namelijk tot Zuidbroek) wordt voorzien; in het vigerend collegeprogramma een studie naar een verdubbeling op het traject ZuidbroekAppingedam wordt voorzien; via het Regionaal Specifiek Pakket projecten gerealiseerd en gefinancierd worden die normaliter ten laste van de BDU- en ESFI-gelden zouden komen; op korte termijn een nieuw provinciaal MIRT tot stand zal komen;
30
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 zijn van mening dat: de verdere verdubbeling van de N33 (traject Zuidbroek-Appingedam) bij het tot stand komen van het MIRT dient te worden betrokken en derhalve een verkenning met het oog op de mogelijke realisatie dient te worden uitgevoerd; hierbij ook in brede zin naar de mogelijke financiering gekeken dient te worden, waarbij als optie wordt meegenomen de BDU-en ESFI-gelden en de vrijval van BDU-ESFI-gelden doordat het Regiospecifiek Pakket een financieringsbron is voor MIRT-projecten die normaliter via de BDU en/of ESFI gefinancierd zouden zijn als ook co-financiering van gemeenten uit het gebied en een bijdrage vanuit het REP; verzoeken het College: een verkenning op te starten met betrekking tot en inclusief de kosten en het tijdstraject van een verdubbeling van de N33 op het traject Zuidbroek-Appingedam, en gaan over tot de orde van de dag.” Motie 1 is ondertekend door de partijen die zojuist zijn genoemd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer BROUNS: Voorzitter, de CDA-fractie zal niet al hetgeen in de commissie aan de orde is gekomen, nog eens naar voren brengen. Wat ons betreft ligt er een mooi pakket van maatregelen. Een onbureaucratische aanpak, snelheid van handelen in de uitvoering, transparantie en heldere criteria als het gaat om het REP en een stevige regionale sturing staan ons voor ogen als het gaat om de invulling van dit RSP. Wij denken dat met een dergelijke aanpak en de middelen die nu ter beschikking gaan komen in de komende tien tot twaalf jaar voortvarend en succesvol aan de slag kan worden gegaan en we zien de uitgewerkte projecten in de komende jaren graag in onze Staten behandeld worden. Dank u, voorzitter. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, net als het CDA wil ook de SP nog een keer aangeven dat wij in principe altijd een voorkeur hadden voor de Zuiderzeelijn boven het alternatieve pakket. Wij vonden het pijnlijk te moeten lezen dat de keuze van het College en de meerderheid van de Staten voor de HST-variant het einde van de Zuiderzeelijn inluidde. Nu het alternatieve pakket er dan toch komt, zijn wij blij dat het voor de Zuiderzeelijn beschikbaar gestelde geld dan toch in onze provincie terugvloeit, aangezien dat voor de verkiezingen bij ons een belangrijk punt was. Het alternatieve pakket voor de Zuiderzeelijn ziet er in grote lijnen goed uit. De discussie zou kunnen zijn of er voldoende geld is binnengekomen en daar is de SP niet onverdeeld blij mee. Er is net al door iemand aangegeven dat de inzet heel laag was en dat we nu veel meer krijgen. Dat is één manier om er naar te kijken, maar als de uitgangspositie € 2,73 miljard was, terwijl, zoals de heer Van den Berg in de commissie aangaf, we begonnen op € 1,4 miljard, zou je kunnen zeggen dat, gezien het bedrag waarop we nu zijn uitgekomen, het toch een mooie score is. Als je dat zegt, betekent dat dat je tevreden bent met het resultaat omdat je ergens halverwege het minimum en het maximum bent uitgekomen. Dat duidt erop dat niet het onderste uit de kan is gehaald, voor zover beoordeeld kan worden natuurlijk, want bij de onderhandelingen ben ik niet aanwezig geweest. Waar wij ook mee zitten is de overtekening van het Mobiliteitsfonds met € 500 miljoen, want daarvan moeten we zelf de bezuinigingen bijeenbrengen. Naar onze mening is dat bedrag bijna gelijk aan het gat tussen de uitgangspositie en het resultaat van de onderhandelingen. Voorzitter, wij hebben in de commissie aangegeven dat ons niet duidelijk is wat er gebeurt als er onvoldoende cofinanciering is. We zien zo langzamerhand in de pers berichten verschijnen waarin melding wordt gemaakt van de problemen die we verwachten bij het verkrijgen van cofinanciering en ook van de deskundigheid. Wij zouden graag een heldere uitspraak horen over wat er gebeurt met projecten waarvoor geld staat, maar waarvoor niet de vereiste cofinanciering binnenkomt. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, mogelijk heeft het College deze berichten uit de media gemist, maar kunt u iets meer verduidelijken waarop u dat toespitst? De heer SWAGERMAN: Ik heb in de commissie aangegeven dat ik onder andere voor de radio ben geweest, samen met Hans Haerkens van het VNO-NCW, die aangaf dat het fantastisch was dat het geld er nu ligt, maar dat we nu heel hard aan de slag moeten gaan en dat we moeten zorgen dat we voldoende expertise voor die infrastructurele werken krijgen.
31
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Hiermee is dit punt helder. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wij hebben ook in de commissie aangegeven dat het vanuit Groningse overwegingen bijzonder is dat wij € 25 miljoen bijdragen aan een Drents project. Wij kunnen ons ook voorstellen dat de Friezen dit ook vinden, maar u heeft aangegeven waarom dit zo is. Voor de SP is de verdere verdubbeling van de N33 van Zuidbroek naar Appingedam een belangrijk punt en vandaar dat wij samen met het CDA de zojuist ingediende motie om het geld van elders te halen, hebben ingediend. Ook de VVD komt met een motie en die hebben wij ook ondertekend. Ik zal daar inhoudelijk niets over zeggen, want dan maai ik hen het gras voor de voeten weg. Voorzitter, wij zijn blij met de aanpassing in het voorgenomen besluit, zoals het College heeft doorgevoerd, wat er staan zaken in waar de SP tijdens de commissievergadering om heeft gevraagd en wel de terugkoppeling naar de Staten bij verdere besluitvorming, waar ook de heer Bultje al positief op heeft gereageerd. Ik denk dat de SP al met al kan instemmen met het behaalde resultaat, mits wij een bevredigend antwoord kunnen krijgen hoe het zit met het geld als wij er niet in slagen om te cofinancieren. De heer LUITJENS: Voorzitter, het staat buiten kijf dat ook wij liever over de Zuiderzeelijn zelf hadden gesproken dan over het compensatiepakket. Maar goed, die race is gelopen en nu is het compensatiepakket aan de orde. Het gaat om grote bedragen. Alleen al de benodigde provinciale cofinanciering van ruim € 240 miljoen heeft de omvang van een normale jaarbegroting en dat doen we er dan even extra bij en dan zijn er toch wel wat onzekerheden in de toekomst. Alle reden voor Provinciale Staten om de vinger in de toekomst goed aan de pols te houden. Voorzitter, wij gaan het debat van ongeveer twee weken geleden in de gezamenlijke commissievergadering niet nog eens over doen. Wij hebben toen aangegeven dat wij het Convenant, of in ieder geval beslispunt 1 te kunnen steunen. Dat omvatte de rijksprojecten, in dit geval de Zuidelijke Ringweg, Kolibri-investeringen en de verdubbeling van het spoor Groningen-Leeuwarden. Voorzitter, wij hebben gesproken over sigaren uit eigen doos en dan gaf de heer Bleker aan dat eind november 2007 de Zuidelijke Ringweg op 2028 is gezet in de prioritering van het Rijk en waarbij wij ons afvroegen of dat niet al een beetje voorsorteren was op de afloop van de discussie over de Zuiderzeelijn. Nu terug naar het debat van de afgelopen tijd. De bemerkingen van mijn fractie bij deze voordracht waren drieërlei. Wij hadden graag een integrale afweging van de projecten in het Regionale Mobiliteitsfonds gezien, gelijk de vraag van de heer Bultje omrent prioritering. Wij hebben ook nog gesuggereerd om het te koppelen aan het aanstaande provinciale MIRT. Verder, voorzitter, bestaat onduidelijkheid over de betekenis van de overtekening van het Regionaal Mobiliteitsfonds. En als laatste: het gemis aan investeringen in de Eemsdelta, de economische kernzone waar de komende jaren miljarden worden geïnvesteerd, terwijl de bereikbaarheid niet optimaal is. Voorzitter, de vorige discussies hebben geleid tot een nieuwe besluittekst op grond waarvan tegemoet gekomen zou worden aan eerder genoemde bemerkingen. Daar wil ik nu op ingaan. De onduidelijkheden rond het Groningse aandeel in de zogenaamde overtekening zijn opgehelderd. Wel valt hierbij op dat daarbij ook een rol voor gemeenten is weggelegd, terwijl gemeenten, en ook niet de voormalige halteplaatsen, is gevraagd om in te stemmen met dit Convenant. Met de bestuursovereenkomst ZZL een aantal jaren geleden tekenden in elk geval de halteplaatsen mee. Hoe gaat dit nu werken? Er is geen aandacht besteed aan het gemis van een integrale afweging in de herziening van de voordracht en de besluittekst. In de discussie van de vorige keer is de basis van de verschillende onderdelen van het regionale pakket mondeling geschetst door gedeputeerde Bleker, behalve van de peperdure spoorlijn Groningen-Heerenveen. Voorzitter, Provinciale Staten zijn weer aan zet als er een volgende voordracht van GS komt om tot uitvoering over te gaan. Over een jaar of vijf, schat ik in. Dit concludeer ik op basis van reacties van GS in het vorige debat. Voorzitter, dat duurt lang. De VVD is van mening dat de Provinciale Staten nadrukkelijker de vinger aan de pols moeten kunnen houden. Hoe loopt zo’n proces ook al weer formeel? Verkenningen, planstudies. Dat geeft aanleiding tot beslismomenten waarbij de diverse aspecten van zo’n investering worden belicht en afgewogen, inclusief die aspecten waarvoor wij het allemaal met elkaar doen, namelijk de versterking van de economische structuur van onze provincie en Noord-Nederland. Voorzitter, de Staten lijken pas aan bod te komen bij een voordracht van GS over een jaar of vijf. Ik vraag GS nadrukkelijk om een tijdspad, een planning van de uitvoering van de projecten van het compensatiepakket uit te zetten, een planning met beslismomenten en criteria en de rol van PS op die momenten. Voor de goede orde, voorzitter, ik zie dit los van de normale financiële jaarcyclus en de voortgangsrapportage infrastructuur en ik zet deze uitspraak kracht bij met een vrij korte motie.
32
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Dank u. Dat is dan motie 2. De motie luidt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 23 april 2008, constaterende dat: de rol van Provinciale Staten in het vervolg van het traject van de realisatie van het compensatiepakket niet duidelijk is; verzoeken Gedeputeerde Staten om: een planning van de realisatie van dit compensatiepakket op te stellen met beslismomenten, de bijbehorende criteria, en de rol van Provinciale Staten daarin; deze planning, bij voorkeur in september 2008, aan PS voor te leggen voor bespreking, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heren Luitjens en Kruithof van de VVD en van de heer Bultje van de PvdA. De heer LUITJENS: Voorzitter, dan als laatste de investeringen in het Eemsdeltagebied. De VVDfractie ondersteunt de motie van het CDA over verbreding van het noordelijke deel van de N33 van harte. De heer Brouns is hier al uitgebreid op ingegaan. Wij doen er nog een schepje bovenop, namelijk het investeren in de spoorinfrastructuur voor personen en goederen in de Eemshaven. Hierbij bied ik u de volgende motie aan die iets langer van tekst is. De VOORZITTER: Dank u. Dat is dan motie 3. Als ik het goed zie is dat een motie van de VVD en GroenLinks. De motie luidt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, constateren dat: de economische activiteiten in de Eemshaven enorm toenemen; de aan- en afvoer van goederen toeneemt; er ruim 300.000 passagiers naar Borkum vertrekken; er een nieuwe Borkum-terminal in gebruik is genomen; er geen OV-verbinding naar die passagiersterminal is; er een goederenspoor tot aan het begin van de Eemshaven ligt; overwegen dat: een multimodale bereikbaarheid van een dergelijke economische kernzone een vereiste is; de bereikbaarheid van de Borkum-terminal per trein/OV gewenst is om het mogelijk te maken om ook per openbaar vervoer naar het eiland te kunnen; het goederenvervoer per spoor wordt gepropageerd; er door de inzet van het Regionaal Specifiek Pakket/Regionaal Mobiliteits Fonds BDU- en ESFI-middelen beschikbaar komen voor andere investeringen, zgn. vrijval; zijn van mening dat: de investering in de spoorlijn van Roodeschool naar de nieuwe Borkum-terminal voor passagiers en goederen, voor financiering uit deze vrijval in aanmerking zou moeten kunnen komen; verzoeken: het college de technische en financiële mogelijkheden, inclusief Publiek Private Samenwerking, voor het realiseren van de investering in, en exploitatie van, deze spoorlijn te onderzoeken en de Staten hierover bij voorkeur in september 2008 te rapporteren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Luitjens (VVD), de heer Van der Ploeg (GroenLinks) en de heer De Vey Mestdagh (D66). De motie maakt onderdeel uit van de beraadslaging en wordt verspreid.
33
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer LUITJENS : Voorzitter, de volgende toelichting. Het dictum klinkt wat gedetailleerd, maar wij realiseren ons dat een spoorlijn anders is dan een weg. Het is niet slechts investeren en neerleggen, maar daarnaast dient een spoorlijn nog geëxploiteerd te worden. Dat zijn de beide kanten die aan zo’n voorstel zitten. Voorzitter, ik kom tot een afronding. Laten wij samen aan de slag gaan om met dit pakket te investeren in onze regionaal-economische versterking voor de langere termijn. Ik dank u wel. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, mijn fractie heeft dit ook al uitgesproken in de commissievergadering waarin dit onderwerp werd besproken, maar wil dat op deze Statenvergadering nogmaals doen. Wij willen een compliment geven aan de stuurgroep en haar voorzitters. Zonder hun tomeloze inzet hadden we zeker een geheel ander resultaat gehad. Natuurlijk is discussie mogelijk over de uitkomsten van de onderhandelingen. Als we kijken naar het geheel van het resultaat mogen we, volgens een goede Groningse zegswijze, niet klagen. We kunnen zelfs spreken van een historisch moment. Na zoveel jaren van discussie over structuurversterking voor het Noorden van het land, ligt er dan eindelijk een resultaat dat behandeld kan worden in onze Staten. Een bedrag ruim boven de € 2,1 miljard kan nu gebruikt worden voor economisch versterkende maatregelen. Een pakket waardoor een groot aantal oplossingen voor problemen veel eerder gerealiseerd kan worden. Inhoudelijk hebben we in de commissie al een groot aantal zaken behandeld. Er is op een groot aantal vragen antwoord gegeven. Wat we hier in de Staten moeten doen is het maken van een politieke afweging of het akkoord op een juiste wijze invulling geeft aan de door ons gestelde wensen en eisen. Op hoofdlijnen kan de fractie van de ChristenUnie akkoord gaan met de overeenkomst. Wel vinden we dat een aantal regio’s in ons gebied er wat bekaaid af komt. We hebben afgelopen vrijdagmiddag met eigen ogen allemaal kunnen zien wat er in dat gebied allemaal tot stand komt en dat dit gebied niet voorkomt op de lijst, is een gemiste kans. Wij zijn met de fractie van het CDA en de VVD van mening dat de Eemsdelta en dan ook met name Delfzijl een extra impuls verdient. Het gaat hard met de ontwikkelingen in die regio en dat moeten we stimuleren, maar vooral ook faciliteren. Een goede ontwikkeling valt of staat met een goede bereikbaarheid. Dat is dan ook de reden om de moties ingediend door het CDA en de VVD te ondersteunen. Ten aanzien van de cofinanciering van de projecten zullen we de komende tijd zeker nog een aantal afwegingen moeten maken. Gedeputeerde Calon heeft hier al aangegeven dat de komende tijd duidelijkheid zal worden gegeven hoe een en ander gefinancierd en gecofinancierd gaat worden. Wij gaan ervan uit dat wij als Staten goed op de hoogte worden gehouden bij de planning van de trajecten die nu in de pijplijn zitten. Wij rekenen er op dat er nu voortvarend gewerkt gaat worden om de verschillende projecten van start te krijgen om zodoende op korte termijn zicht te krijgen op de economische effecten van deze grote financiële impuls in het Noorden. Voorzitter, ik sluit af. De fractie van de ChristenUnie is blij met het bereikte akkoord en zal daarom de voordracht steunen. Ik dank u wel. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, wij hebben in de commissie uitvoerig en indringend met elkaar gesproken. Vandaag moeten we tot besluitvorming overgaan. Voor ligt de voordracht met het Convenant met de minister, de brief van de stuurgroep en ook een herzien besluit. Het herziene besluit komt wat ons betreft niet in de buurt van wat wij in de commissie hebben betoogd. Wij willen graag een scheiding tussen de twee convenanten die hier in feite voorliggen, namelijk een convenant met het Rijk en een convenant met de regio. De besluitvorming is wel wat transparanter en in die zin is het een verbetering, maar het is een bevestiging van datgene wat al staat. Daarbij vonden wij het vijfde besluit wat merkwaardig, omdat daarin wordt aangegeven dat we gaan doen wat we altijd al doen. Maar goed, het geeft ook aan dat het College bereid is met de Staten verder te communiceren over de invulling van de projecten en dat is wel een punt dat in die commissievergadering is benoemd. Ik moet zeggen, voorzitter, dat ons standpunt inhoudelijk ten aanzien van de voordracht en het Convenant als geheel, niet is veranderd, ook niet naar aanleiding van de commissiebehandeling. De fractie van GroenLinks zal dan ook tegen de voordracht stemmen. Dat heeft te maken met het feit dat in onze optiek het startpunt niet € 1,4 miljard is, maar € 2,7 miljard en dat wij vanuit 100% OV nu naar 50% of 55% gaan, afhankelijk van de uitwerking van de projecten, want dat is nog wat onduidelijk. Een belangrijk aspect daarbij is ook dat wij als GroenLinks – en daar hebben wij een historie mee, toen het over de argumentatie van de Zuiderzeelijn ging – niet willen bijdragen aan rijksprojecten en zeker niet aan rijkswegen. We zijn weliswaar op een gegeven moment gaan schuiven met een HST+ in de finale fase daartoe wel bereid waren – het ging daarbij expliciet over OV –, maar we hebben altijd al gezegd dat we geen rijkswegen willen financieren met provinciale middelen. Zie ook het standpunt ten aanzien van de N33.
34
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer SWAGERMAN: Betekent dit dat de heer Van der Ploeg nu expliciet toegeeft dat de keuze voor de HST+-variant een fout is geweest? De heer VAN DER PLOEG: Ik moet mezelf even corrigeren. Wij hebben het overigens uitgelegd als een ondersteuning van de variant IC+ (Intercity+). Wij hebben dat paard altijd in de race willen houden. Op een gegeven moment gaan de onderhandelingen op een bepaalde manier en dat een bepaalde zet gedaan moet worden ten opzichte van het Rijk. In onze optiek was dat het finale moment en wij zijn toen gaan schuiven ten aanzien van de bijdrage. Overigens waren wij daar laat mee in vergelijking met wat andere fracties deden. Ik vond het op dat moment geen verkeerde inzet. Het was, denk ik, de laatste stuiptrekking. Je kunt je eerder de vraag stellen hoe dat allemaal heeft kunnen gebeuren en wie schuld draagt aan deze blamage. Immers, we hadden € 2,7 miljard en ergens is het fout gegaan. De heer BROUNS: Voorzitter, ik heb twee vragen voor de heer Van der Ploeg. Hij eindigt met de opmerking dat het ergens fout is gegaan. Over wat nu het vertrekpunt en wat het eindpunt was, kan verschillend worden geoordeeld. De SP zei er ook al iets over. U kondigt nu aan dat u tegen de voordracht gaat stemmen. U gaat dus het signaal afgeven 1) dat wij dit geld niet hoeven en dat het beter bij het Rijk kan blijven en 2) dat de projecten die in deze voordracht staan genoemd, kennelijk voor GroenLinks de moeite van het uitvoeren niet waard zijn. Klopt dat? De heer VAN DER PLOEG: U vraagt naar de bekende weg, want u heeft dat ook al gevraagd in de commissievergadering. Ik had gehoopt niet in herhaling te hoeven vervallen. Wij wijzen de voordracht af op basis van de historie van het traject. Ik heb vorig jaar al eens bij de Algemene Beschouwingen gezegd dat indien de beslissing over de ZZL negatief zou uitvallen, wij dat geld natuurlijk zouden moeten inpikken en dat wij geen goede projecten afwijzen. Er zitten echter projecten bij die wij inhoudelijk niet steunen en er zijn ook projecten waar wij warme gevoelens bij hebben. De heer BULTJE: Zou de heer Van der Ploeg mij enig inzicht kunnen geven in hoe een voordracht eruit had moeten zien en welke projecten daar in hadden moeten zitten zodanig dat GroenLinks daar wel voor had gestemd? De VOORZITTER: Dan neem ik aan dat het dan niet de Zuiderzeelijn is. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, het gaat nu wat ver. Ik zal zo nog een aantal moties indienen waarbij een aantal projecten naar voren worden geschoven en daar zit in ieder geval de lijn naar Emmen bij. Er zou geen project naar Winsum bij hebben gestaan. Misschien kan ik die moties ook wel meteen doen. Het punt is dat het uiteindelijk gaat om een politieke stellingname ten aanzien van het pakket dat voorligt. De heer Bleker benadrukte dat aan het einde van de commissievergadering. Het is niet ons kader waar voor wordt gekozen en het is wel het kader waar wij mee geconfronteerd worden. Je kunt ‘ja’ of ‘nee’ zeggen en je kunt projecten invoegen of verwijderen. Dat is hetgeen wat wij op dit punt willen doen en daarom nemen wij de uitdaging aan. Wij hebben hierbij een motie ten aanzien van de treinlijn van Groningen naar Emmen. De VOORZITTER: Dat is dan motie 4. De motie luidt aldus: “ De Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, gehoord hebbende: de beraadslaging over het Principeakkoord Convenant van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP-ZZL); overwegende dat: de projecten onder het regionaal mobiliteitsfonds onder de competentie van de regio vallen, er in het regionaal mobiliteitsfonds met een limitatieve lijst aan regionale projecten wordt gewerkt; besloten is om het railproject Groningen-Zuidbroek-Veendam binnen 2 jaar te realiseren; onderzoek naar het doortrekken van de lijn naar Stadskanaal en Emmen is gestart en ook door de provincie Drenthe wordt ondersteund; met het realiseren van de lijn Groningen-Emmen de twee grootste economische kernen van Noord-Nederland met elkaar worden verbonden;
35
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 zijn van mening dat: het doortrekken van de lijn van Veendam naar Stadskanaal en Emmen onderdeel dient te worden van het regionaal mobiliteitsfonds, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door Wiebe van der Ploeg van GroenLinks. De motie wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslaging. De heer BULTJE: Welke projecten zou GroenLinks dan willen vervangen om dit wel te kunnen uitwerken? De heer VAN DER PLOEG: In de eerste plaats is er al een overtekening. Dus een extra overtekening maakt ook niet uit, denk ik dan. Laat die projecten meegewogen worden. Ik geloof dat er ook nog een andere motie ligt, maar ik wil u direct bedienen. Wij hebben ook een motie om de weg GroningenMensingeweer te schrappen. Bij dezen. De VOORZITTER: Deze motie wordt motie 5 en luidt: “De Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, gehoord hebbende: de beraadslaging over het Principeakkoord Convenant van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP-ZZL); overwegende dat: de projecten onder het regionaal mobiliteitsfonds onder de competentie van de regio vallen, er in het regionaal mobiliteitsfonds met een limitatieve lijst aan regionale projecten wordt gewerkt; de eventueel nieuwe aan te leggen weg Groningen-Mensingeweer primair ingrijpt op de leefbaarheid en de veiligheid en een uiterst gering effect hebben op de gebiedsontsluiting en geen economisch structuurversterkend effect heeft; zijn van mening dat: het project Groningen-Mensingeweer geschrapt dient te worden uit het mobiliteitsfonds, en gaan over tot de orde van de dag.” Ook deze motie wordt verspreid en maakt onderdeel uit van de beraadslaging. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, deze motie moet niet worden gezien als zou de GroenLinks-fractie helemaal niets met die weg naar Mensingeweer willen. Wij vinden wel dat de investeringen die daar gepland moeten worden ten aanzien van de veiligheid en leefbaarheid ten koste kunnen gaan van de normale financieringsmiddelen over welke wij met het kernbeleid gaan. Ik ben nu natuurlijk helemaal van mijn à propos, want ik ben nu aan het einde van mijn betoog, terwijl het middendeel nog onuitgesproken voor mij ligt. Het is een vreemde voordracht. De onderbouwing met projectinformatie is heel gering. De overtekening is gigantisch. Je moet raden om wat voor soort projecten het gaat, tenminste ten aanzien van de invulling. Welke projecten de race gaan winnen blijft onduidelijk. Ontsluiting Veenkoloniën, bijvoorbeeld. U mag het zeggen. Wordt het een lijn naar Stadskanaal, dus een treinlijn, of wordt het een autoweg? Je weet echt niet waarover je vandaag besluit. Het lijkt een wedstrijd van projecten, maar wel weet je dat het om een limitatieve lijst van projecten gaat. Vandaar een aantal moties van onze kant. Expliciet bleek tijdens de commissievergadering dat er meer afspraken achter de documenten zitten en dat er politieke prioriteiten liggen van het College die niet zijn opgeschreven. Het is goed dat dit in de commissievergadering aan de orde is geweest, zodat we het nu inderdaad ook weten, maar het had ook in de voordracht kunnen staan. Normaal zeg je dat zo’n voordracht niet rijp is voor besluitvorming. Er zijn te veel open einden en onduidelijkheden. Op zich begrijp ik de snelheid en haast van het College en de stuurgroep, want het gaat om een gevoeligheidstraject waarbij allerlei partijen in de mand gehouden moeten worden. Het Convenant met het Rijk is wat transparanter, maar ook daar is het de komende jaren vechten voor de projecten en de centen.
36
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De gemeenten. De VVD sprak hier al over. De gemeenten tekenen niet mee en het is dus onduidelijk wat hun bijdragen zullen zijn. Er wordt wel een opmerking over gemaakt. Men moet nog met ze in de slag, maar er is natuurlijk wel een pact van Joure. Via de overtekening is ons duidelijk dat afgesproken is dat ze elkaar de komende jaren de tent uit zullen vechten. Ik vind dat er een belangrijke opgave ligt voor de bestuurders, met name van het SNN en wellicht van deze voorzitter, om boven de partijen te gaan staan en te blijven staan. Ik verheug me overigens wel over de mooie gevechtjes die er zullen zijn tussen de stad Groningen en de provincie. De gedeputeerde heeft gezegd dat er concrete afspraken zijn gemaakt en prioriteiten gesteld. Ik wil hem wel meegeven dat hij het met de Stad zal moeten blijven doen en dat de Stad ook de nodige power, kennis en middelen heeft. Het zal een opgave zijn voor zowel de Stad als de provincie of en hoe men elkaar de komende tijd zal kunnen blijven inspireren. Hier laat ik het in eerste instantie bij. De heer ZANEN: Voorzitter, wij moeten even terug naar het rapport van de commissie Langman die een project in de steigers zette voor economische structuurversterking van Noord-Nederland en daar een bepaald fonds bij noemde wat gebruikt moet kunnen worden voor allerlei noodzakelijke maatregelen om dat effect van die structuurversterking te bereiken. Dat project is in samenwerking tussen Noord-Nederland en het Rijk aangegaan en daarmee zijn behoorlijke resultaten bereikt. Wij hebben de evaluatie van dat beleid een paar keer voorbij zien komen. Echter, plotseling heeft het Rijk een paar jaar terug aangekondigd te stoppen met regionaal beleid. Dat zou in een paar stappen worden teruggedraaid. Met name trof dat het regionale beleid in Noord-Nederland. Een belangrijk onderdeel van het pakket Langman was de treinverbinding, de externe treinverbinding van Noord-Nederland naar de Randstad. Ook daarvan moet worden vastgesteld dat het Rijk daartegen ‘nee’ heeft gezegd. Men vond het niet belangrijk genoeg voor de ontwikkeling van NoordNederland. Vervolgens ging het om de vraag of de gelden die waren gereserveerd voor de spoorlijn nu ten goede komen aan Noord-Nederland. Daarover hebben dus onderhandelingen plaatsgevonden en achteraf moet worden geconstateerd dat er een aanzienlijke korting op de omvang van dat pakket is doorgevoerd. Het resultaat is nu € 2,16 miljard, terwijl het om € 2,7 miljard, afgezien van rente, etc. ging. Dan is er vervolgens onderhandeld met het Rijk over de inhoud van het beleid dat wordt gezien als compensatie voor het niet doorgaan van de spoorlijn. Als Partij voor het Noorden hebben we van te voren gezegd dat het toch zou moeten blijven gaan, ook in het geval van compensatie, om versterking van de externe bereikbaarheid. Dat is wat je zou willen bereiken met deze impuls en geen andere zaken. Er zijn een heleboel wenselijkheden aan allerlei projecten, maar het gaat erom dat je nu een pakket maakt dat toch iets bewerkstelligt in de richting van wat we eigenlijk hebben beoogd met die Zuiderzeelijn. Naar onze mening is het zeer onduidelijk en weinig transparant georganiseerd. In dat debat speelden allerlei gevoeligheden en het is inderdaad zo dat het nu gaat om een dubbele uitspraak. De ene is een afspraak met het Rijk en de andere is een afspraak met de partners in de regio en daar zit hier en daar toch nog wel wat gevoeligheid bij. Als wij ons nu uitspreken om veranderingen aan te brengen ten aanzien van een aantal punten zoals voorgesteld door fracties, is het de vraag waartoe dat leidt. Dat weten we niet. Wij zijn ervoor dat als bepaalde projecten worden verwijderd en vervangen door andere projecten, die andere projecten dan versterkt zouden moeten bijdragen aan de structuurversterking voor het Noorden en haar externe bereikbaarheid. Voorzitter, € 2,16 miljard lijkt veel geld, maar dat is relatief. Ik las bijvoorbeeld dat er sprake was van aardgasbaten van het Rijk van € 13 miljard over het afgelopen jaar. Als je, zoals wij voorstaan, een claim zou willen leggen op die aardgasbaten van 25%, dan spreken we over ruim € 3 miljard in één jaar. Ook als de omvang van de bevolking tot uitgangspunt wordt genomen, geldt het percentage van 10% en dat is dan € 1,3 miljard per jaar! Dan zou je heel wat projecten zelfstandig kunnen ontwikkelen. Daarnaast bestaat dan ook nog het reguliere beleid. De kans dreigt dat een aantal van de nu voorgenomen projecten toch voluit middels de reguliere middelen van het Rijk gefinancierd gaan worden en wel in de zin dat Noord-Nederland genoeg krijgt en dat Noord-Nederland daarom geld wordt onthouden voor andere projecten. Ik vrees dat dit boven de markt hangt, maar daar zijn we zelf bij. Wat dit betreft ben ik blij met motie 2 van de VVD die daarop inhaakt en zegt dat we moeten zien wat er gebeurt. Voorzitter, ik rond af met de opmerking dat er eigenlijk vijf punten ter besluitvorming voorliggen, waarbij in de eerste drie punten expliciete ondersteuning wordt gevraagd voor de afgesloten Convenanten en de andere punten meer de wijze betreffen waarop in de toekomst projecten voorgelegd gaan worden en uitgewerkt gaan worden. Uiteraard zijn wij voor punten vier en vijf, maar wij willen onze steun onthouden aan de eerste drie punten zoals deze voorliggen. Dank u wel.
37
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, in de auto hier naartoe klonk er een liedje op de radio en dat eindigde op .... foetsjie! De associatie met de Zuiderzeelijn lag natuurlijk voor de hand, want die is helaas ook foetsjie. Voorzitter, wij spreken nu over het compensatiepakket voor de Zuiderzeelijn en dat vergt een handelen op hoog strategisch niveau van de provincies. Het grote gevaar bestaat dat we minder geld krijgen voor allerlei andere projecten tot 2020. Eigenlijk zou het zo moeten zijn dat de hierin opgenomen projecten niet bekostigd zouden kunnen worden uit reguliere rijksmiddelen dan wel dat het gaat om een versnelling van projecten. In ieder geval moeten we de centen zo snel mogelijk uitgeven, want het zal ons de komende tien jaar wel nagedragen worden dat we al bediend zijn. Als je hier van uitgaat kun je je bij het Ruimtelijke Economisch Programma afvragen of het verstandig is om daar speerpunten te noemen die ook staan vermeld bij Pieken in de Delta. Zou het niet handiger zijn om juist andere speerpunten te nemen? Ik denk bijvoorbeeld aan de creatieve economie, ook wel culturele economie genoemd en natuurlijk aan iets wat wij als provincie integraal laten liggen, vooral de zorgeconomie. Zitten daar geen kansen in? Of is dat misschien een onderdeel van het stuk dat gaat over het woon- en leefklimaat? Kunnen we niet beter focussen in dat programma op één of slechts een paar punten, in plaats van op zo’n hele waslijst? Opvallend is, als we het hebben over infrastructuur, dat dit vooral gericht lijkt te zijn op het interne verband van Noord-Nederland, terwijl de Zuiderzeelijn nu juist bedoeld was voor de verbindingen naar buiten. Wij vroegen het College hoe dat nu zat met de lijn naar Duitsland en ik heb begrepen dat het College hoop heeft op een andere financiering. Wij wachten de realiteitszin daarvan af. Ik neem aan dat de zesde gedeputeerde ook in dit kader hier niet voor niets zit. Als je dit zou vertalen naar de mens, zou je kunnen zeggen dat we een netwerktraining beloofd hebben gekregen die we niet gehad hebben, zodat we naar buiten toe sterker zouden zijn en we krijgen nu wat extra belegd brood zodat we iets steviger in ons vel zitten, maar daar moeten we wel nog een heleboel centen aan bijbetalen. Voorzitter, dat steekt D66. De cofinanciering die wij moeten opbrengen ligt op 27%, terwijl dit bij SAAL op ca. 7% ligt en dat is nogal een verschil, als je ziet dat de Zuiderzeelijn in tweeën is geknipt en het ene wordt uitgevoerd met een veel lagere eigen bijdrage. Ik heb ook in mijn blaadje geschreven dat het landsbelang daar wel sterker aanwezig zal zijn. Een laatste vraag over het Convenant aan het College. We hebben hier eerder een convenant gehad, namelijk het Langman-akkoord. De vraag aan het College is hoe wij er nu zeker van kunnen zijn dat dit niet opnieuw in de prullenbak van de Haagse burelen verdwijnt. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik hen in de eerste termijn eigenlijk geen aanvullende vragen. Er liggen een aantal interessante moties en ik ben benieuwd naar het antwoord van de gedeputeerde. De VOORZITTER: De gedeputeerde heeft mij verteld dat hij in acht minuten kan antwoorden. De heer Bleker heeft het woord. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, in de eerste plaats constateert het College met vreugde dat al in de eerste termijn is gebleken dat er een brede steun in de Staten aanwezig is voor deze voordracht. Er is waardering uitgesproken door verschillende woordvoerders voor de inzet die is gepleegd door de stuurgroep, de voorzitters en degenen die daar deel van uit maken. Ik wil daarbij ook zeggen dat in dat proces, en met name geldt dat voor de finale, ook vanuit de politiek in Groningen, Drenthe en Friesland er ook allerlei contacten zijn geweest om tot een aanvaardbaar resultaat te komen. Dat gold voor de SP richting de heer Roemer, voor de VVD richting de heer De Krom, voor de PvdA richting de heer Diederik Samsom, voor de heer Jager voor contacten met de heer Van Geel en ook anderen. Dat heeft allemaal geholpen om tot dat bedrag van € 2,16 miljard te komen. Het College is het eens met degenen die zeggen dat daarover niet hoeft te worden geklaagd, zoals de heer Staghouwer zei. We hoeven niet te klagen over de inzet, maar ook niet over het resultaat. Degenen die zeggen dat het € 2,73 miljard had moeten zijn, gaan aan het feit voorbij dat het kabinet, alsmede de opeenvolgende kabinetten sinds het kabinet Kok, uitgingen van een bijdrage van € 2,73 miljard voor een spoorverbinding over het Noord-Hollandse, Flevolandse, Friese en Groningse grondgebied. Dat er dus ook geld in het Noord-Hollandse en het Flevolandse zou landen, wisten wij ook van te voren. Maar dat we toch royaal boven de € 2 miljard zijn geëindigd, komt door de inzet die diversen hebben genoemd en voor een deel hebben geroemd. De besluitvorming. We hebben het er in de commissie over gehad. De heren Bultje en Luitjens zijn er nader op in gegaan. Er is door laatstgenoemde als initiatiefnemer een motie over ingediend en dat lijkt ons een goede manier om wederzijds helderheid te krijgen over de betrokkenheid van de Staten en de interactie tussen de Staten en GS in de vervolgjaren.
38
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Dat heeft betrekking op motie nummer 2. In de richting van de heer Bultje: ons voornemen is om bij voorstellen aan uw Staten over concrete projecten in te gaan op de onderbouwing van dat project, op nut en noodzaak en maatschappelijk rendement, etc. Daarbij wordt als we het project honoreren een standpunt gegeven over wat het betekent voor de uitputting van het budget. Dan hebben het hier wel over het infra- en OV-deel. Waar het gaat om de projecten voor het Regionaal Economisch Programma is niet bij voorbaat sprake van over-committering. Daarvoor bestaat een andere systematiek om tot projectbeoordeling te komen. Waar het gaat om infra en OV lijkt ons dat wel een begaanbare weg. Vanzelfsprekend blijven wij ons inzetten voor reguliere middelen en dat doen we nu ook al. De heer Zanen zegt dat het gevaar dreigt dat, nu we dit geld hebben, ons tegen wordt geworpen als wij vragen om geld voor bepaalde projecten, dat wij al geld hebben. Als ik nu de keuze namens het College moet maken: liever dit geld niet, zodat ons die tegenwerping niet wordt gemaakt, kies ik toch liever voor dit geld wel. Dat doet overigens het gehele College. Het gevaar waar u op wijst is terecht. Wanneer ook maar enige suggestie in die richting wordt gedaan, zullen we dit aan de kaak stellen. Dat zullen wij doen richting de departementen en waar dat nodig is, zullen we dat ook doen richting de Kamer. Het Regionale Mobiliteitsfonds. De heer Van der Ploeg heeft amendementen of moties om te schuiven. Wij hebben heel bewust gekozen voor dit programma i.v.m. het Regionaal Mobiliteitsfonds voor het Groningse en voor het Fries-Groningse deel. Wij hebben aangegeven hoe we met die overcommittering om zullen gaan. Wij zien goede mogelijkheden gedurende de komende twaalf jaar ook externe financiering voor bepaalde projecten binnen te halen uit de reguliere middelen en daarom vinden wij het verantwoord om met dit pakket en over-committering te werken. Wij voelen er niet voor om het bedrag dat is gemoeid met het tracé Groningen-Winsum in te leveren voor het spoor Groningen-Emmen. Wij hebben qua investering goed zicht op Groningen-Stadskanaal. Er vindt een haalbaarheidsstudie plaats op verzoek en met ondersteuning van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat als het gaat om Emmen-Groningen. Het lijkt mij goed dat we dat met elkaar afwachten en het zou best eens zo kunnen zijn dat we dat uit andere middelen gaan financieren als de lijn haalbaar zou zijn. Het is voor ons niet aanvaardbaar om daar nu al belangrijke projecten, bijvoorbeeld Groningen-Winsum, voor te schrappen. Tempo. Er is door meerdere sprekers gezegd dat tempo gemaakt moet worden. Ik dacht dat dit door de heer Swagerman is gezegd en juist ook door de heer De Vey Mestdagh. Hij zei dat naarmate je eerder het geld hebt uitgegeven het argument niet meer opgaat dat we nog geld hebben, zoals ook de heer Zanen verwoordde. Er zijn vele redenen om tempo te maken. Dat heeft ook met prijsstijgingen van doen die niet in voldoende mate zijn in te calculeren. De vraag was onder andere van de heer Swagerman of we wel voldoende menskracht in huis hebben, los van de cofinanciering door particuliere partijen. Dat is een concreet zorgpunt. U zult bij de Voorjaarsnota van ons een voorstel tegemoet kunnen zien waarbij uitbreiding van menskracht op het terrein van weg- en waterbouwtechniek zullen voorstellen om die projecten snel besteksklaar te krijgen. Cofinanciering. De overheidscofinanciering door provincie en de stad Groningen is, als wij hier conform besluiten, gewaarborgd. Particuliere cofinanciering voor met name het REP zal worden toegelicht door de heer Gerritsen. Rest de vraag naar de overige gemeenten. Ik kan u zeggen dat het College de afgelopen tien dagen met alle betrokken gemeenten inmiddels heeft overlegd over deze voordracht. Er is met de gemeenten uit het Westerkwartier gesproken, met de gemeenten uit de Eemsdelta, Oost-Groningen, de Veenkoloniën en met de gemeenten uit Noord. Daar hebben wij gezegd dat wij, naast de cofinanciering van de stad Groningen en de provincie Groningen, ook verwachten dat de gemeentelijke cofinanciering voor projecten die van betekenis zijn in die gebieden, ook op tafel komt. Dat waren heel positieve gesprekken. Bijvoorbeeld vanuit Leek. Er wordt heel veel waarde gehecht aan de verbinding Heerenveen-Groningen. Als ik dan in zo’n gesprek vraag of dat ook betekent dat men in principe bereid is om een investeringsbijdrage te leveren, wordt er positief op gereageerd. Hetzelfde gebeurt als ik naar Zuidoost-Groningen kijk, waar het gaat om een spoorverbinding richting Stadskanaal als die, ook qua exploitatie, haalbaar blijkt te zijn. Het overleg met de gemeente is in een eerste ronde gevoerd en dat heeft positief uitgepakt. Daar gaan we ook mee verder. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, is mijn perceptie juist dat als die treinverbinding naar Stadskanaal niet haalbaar zou zijn, er geïnvesteerd gaat worden in een weg? De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij verwachten dat wij een investering in het spoor haalbaar kunnen maken, ook qua exploitatie. Die toets zal nog moeten plaatsvinden.
39
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Als dat niet het geval is, wordt op een andere wijze in het gebied geïnvesteerd wat ons betreft. Het geld is geoormerkt voor het gebied in de sfeer van de bereikbaarheid. Ik moet u toegeven dat inderdaad voor de Veenkoloniën nog een eindbeeld N366 ligt waar nog zo’n € 35 miljoen mee gemoeid is om de wegverbinding Veendam-Ter Apel gerealiseerd te krijgen. U heeft daarop in de Staten al op diverse onderdelen daarvan ‘ja’ gezegd en het kan zijn dat daar dan de investering naar toe zou moeten gaan. Dat hoort u als wij die switch zouden moeten maken. Er wordt vanuit het gebied ook wel gepleit voor een betere aansluiting van de N366 op de A31, het Duitse gebied. Dat zou ook een overweging kunnen zijn, maar dat krijgt u dan afzonderlijk als Staten voorgelegd. Dat het geld voor de versterking van de bereikbaarheid van de Veenkoloniën is, is voor ons een uitgemaakte zaak en wij hopen dat dit het spoor wordt, waarmee ook de verbinding naar Emmen letterlijk dichterbij komt. De regionale spreiding. De heer Brouns is daarop ingegaan en heeft er ook een motie over ingediend. Wij hebben ook in de gesprekken met de gemeenten dit punt met klem aangereikt gekregen. Naar het oordeel van onze gesprekspartners kwam het Eemsdeltagebied qua infrastructuur uit het Regionaal Mobiliteitsfonds er veel te karig van af. Om dit zo te doen is ingegeven door naar de feiten te kijken. We hebben gekeken hoe het zit met de verkeersintensiteit op de N33-Noord, hoe het zit met de verkeersonveiligheid en of dit nu al een investeringsbijdrage rechtvaardigt van ca € 40 of € 50 miljoen. Die feiten rechtvaardigen zo’n bijdrage naar ons oordeel op dit moment niet en dat is ook de reden dat die niet in het pakket zit. In de motie van het CDA, de VVD, de ChristenUnie, de SP en D66 wordt gezegd dat in het kader van het opstellen van het MIRT – wij hebben toegezegd dat rond de zomer er een MIRT komt voor de periode 2008-2018 – moet worden nagegaan of er financiële mogelijkheden zijn ontstaan als gevolg van de komst van het Regio Specifieke Pakket, waarmee je de N33 ten noorden van Zuidbroek zou kunnen gaan verdubbelen. Dan zou de vrijval van middelen op dat traject kunnen worden ingezet. Bovendien zou een verkenning moeten worden uitgevoerd hoe de verkeersintensiteit zich op langere termijn gaat ontwikkelen en welke mogelijke gevolgen dat heeft voor de verkeersonveiligheid en wat de economische betekenis zou kunnen zijn op langere termijn van zo’n verdubbeling. Zo luidt de vraag. Vervolgens noemt u een reeks financieringsbronnen die we in het onderzoek zouden moeten betrekken. Het College is bereid om in het kader van het MIRT die verkenning te doen, waarbij ik benadruk dat in ons collegeprogramma staat dat realisatie van een verdubbeling pas aan de orde kan zijn op langere termijn. Dan spreken we over 2018 of tussen 20152020 of de laatste helft van de periode 2015-2020. Dat is realistisch als je kijkt naar de verkeersintensiteiten en hoe deze zich mogelijkerwijze gaan ontwikkelen. Dit is echt iets voor de langere termijn als het financierbaar is. Een dergelijk onderzoek willen wij doen en wij zullen er bij het MIRT over rapporteren. De heer SWAGERMAN: Ik wil even de afweging horen van de gedeputeerde waarom hij bij een voorinvestering en het graven van een nieuwe haven, waar ook nog nauwelijks zicht was op een forse toename van het verkeer over water, nu een andere stelling inneemt ten opzichte van de N33. Wat zijn daar de overwegingen voor? De heer BLEKER (gedeputeerde): Hier is al verkeer en hier is al een haven. Alleen is hier sprake van een tweebaansweg in plaats van een vierbaansweg. Als je dan € 50 miljoen extra op tafel moet leggen, moet je wel nagaan of de huidige infrastructuur het over 10 jaar nog aan kan. Wij zeggen dat die het nu aan kan. Ook economisch gezien is Delfzijl en de Eemshaven adequaat ontsloten met de N33. Wat ons gevraagd wordt is: kijk vooruit en kijk of er nieuwe financiële mogelijkheden zijn. Dat zijn wij bereid te doen. Wij kijken ook naar wat de economische betekenis kan zijn van zo’n verdubbeling. Dat is geen groots onderzoek. We zullen het keurig aan u voorleggen bij de presentatie van het MIRT. Het is wel zo dat u verschillende financieringsbronnen noemt. De laatste die u noemt is het Regionaal Economisch Programma. Dat is wat ons betreft ook terecht dat die als laatste wordt genoemd, want dit REP is primair bedoeld voor economische innovatie en minder of niet voor infrastructuur. Wij zullen dit in het onderzoek betrekken, maar gelet op de aard en de geest van het REP is dit niet een voor de hand liggende financieringsbron. Met die kanttekeningen kan het College uit de voeten met motie nummer 1 van het CDA en anderen. Voorzitter, er is door een enkeling gezegd inzake de bereikbaarheid dat het pakket te noordelijk is en dat te weinig aandacht bestaat voor de externe verbindingen. Dat is ook in de commissie aan de orde geweest. Wij vinden dat niet terecht, te meer daar er uit anderen hoofde al fors wordt geïnvesteerd, bijvoorbeeld in de wegverbinding Meppel-Zwolle. Wij vinden ook dat de aanleg van de lijn Groningen-Heerenveen het begin is van de verdergaande spoorverbinding vanuit Noord-Nederland naar de Randstad en dat deze in beeld wordt gehouden. Wij hebben daar dus een andere opvatting over.
40
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Regionale spreiding. Er is door GroenLinks een motie ingediend over Zuidbroek-Veendam en Groningen-Emmen. Daar ben ik al op ingegaan. Laten wij een stap zetten richting Stadskanaal met een spoorverbinding en de middelen die nu zijn geoormerkt voor de Veenkoloniën en laat het onderzoek plaatsvinden naar de haalbaarheid van Emmen-Stadskanaal-Groningen. Wij zijn geen voorstander van het inruilen van Groningen-Mensingeweer daarvoor. Er is van de zijde van de VVD in de commissievergadering gevraagd om een gesplitste vorm van besluitvorming. Als ik het goed zie is met de motie van de VVD en anderen een werkwijze en betrokkenheid van de Staten en interactie tussen Staten en GS gewaarborgd. In de tweede plaats heb ik in antwoord op vragen van de heer Bultje aangegeven dat als wij voorstellen doen voor projecten, wij ook de bredere context, zowel inhoudelijk als financieel, zullen schetsen. Daarmee verwacht ik dat het voor de VVD ook mogelijk is om ‘ja’ te zeggen tegen het geheel van de voordracht. Ik wil u zeggen dat wij geen stiefkinderen willen maken en dat het ons zeer zou spijten als de VVD geen ‘ja’ tegen de voordracht zou kunnen zeggen. De heer LUITJENS: Bent u al aan het eind van uw betoog? Ik mis nog uw commentaar op motie nummer 3. U bent uitgebreid ingegaan op motie nummer 2. Of moet ik die opmerkingen opvatten als commentaar op motie 3? De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, daarover het volgende. Ik kijk naar het verzoek. Er loopt op dit moment een onderzoek door de gemeente Eemsmond, Groningen Seaports en, ik meen, AG EMS. Er wordt zelfs een MKBA gemaakt, zowel als het gaat om de betekenis van zo’n verbinding voor personenvervoer als goederenvervoer. Wij achten het niet opportuun om nu zelf met een onderzoek te beginnen. Ik zeg u toe dat als het onderzoek is afgerond, wij u per brief zullen informeren hoe wij dat onderzoek beoordelen en dan zullen wij met name ingaan op de vraag hoe het zit met de exploitatiekansen voor goederentransport en exploitatiekansen voor personenvervoer. Dat zou mijn voorstel in de richting van de indieners van deze motie zijn. U krijgt van ons een gefundeerde reactie op de uitkomsten van het onderzoek dat nu door private en publieke partijen in het gebied wordt gedaan en dan kunnen wij het debat ten volle voeren. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, er is een aantal vragen gesteld over het Regionaal Economisch Pakket. De heer De Vey Mestdagh heeft gevraagd hoe het komt dat het zo breed is opgezet. We hebben twaalf programmalijnen benoemd. U kent de totstandkoming. De heer Zanen is kort ingegaan op de breuk met betrekking tot het Langman-akkoord, waarna het stapsgewijs weer is opgebouwd. Eerst volgens een beperkte focus met Pieken in de Delta en daarna met Europese middelen in twee tranches waarmee we toch weer de Langman-gedachte kunnen benaderen waarin we breed en integraal kunnen werken langs verschillende sporen. Niet alleen ten aanzien van de pieken, maar ook het beleid ten aanzien van het MKB, het arbeidsmarktbeleid, het woon- en leefklimaat en de vestigingslocaties. Dat hebben we hierin nog eens extra benadrukt. Natuurlijk zijn die pieken ook van belang. Het gaat hier om een aanvulling. Er is ook een gesprek gevoerd met het Rijk om dat te doen. U heeft specifiek gevraagd naar de creatieve economie en de zorgeconomie. Dat zijn aspecten die op onderdelen al aan de orde komen of kunnen komen. Ik wijs u op het innovatieactieprogramma waar creatieve economie als exclusief speerpunt is opgenomen. Ik zie ook mogelijkheden om binnen dit pakket de grenzen op te zoeken als het gaat om vestigingslocaties, wonen en het leefklimaat. Het punt van de zorgeconomie komt aan de orde bij met name de life sciences en bij het AB van het SNN is een onderzoek voorgelegd over welke aspecten nu al aan de orde kunnen komen binnen het EFRO-programma. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, mijn vraag ging over de strategie erachter, want ook de pieken die we hebben benoemd, kunnen mogelijk in aanmerking komen voor financiering vanuit Pieken in de Delta. De vraag is wanneer je jezelf in de staart bijt door projecten uit te voeren die op andere wijze bekostigd zouden kunnen worden. Mijn vraag is dan of het verstandig is om pieken te benoemen waarvoor een mogelijke financieringsbron bestaat. Is het dan niet handiger om juist die dingen te benoemen die niet in dat programma zitten? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): De strategie is tweeledig. Het verruimen van de mogelijkheden die in Pieken in de Delta bestaan, want die zijn niet zo ruim. Natuurlijk is energie voor ons zeer belangrijk. Water ook. Het tweede spoor is de verbreding naar het Langman-akkoord en het oude Kompasprogramma, omdat je dan veel meer mogelijkheden hebt. Dat hebben we nu kunnen vastleggen bij het Rijk en daarbij is ook veel eigen regionale zeggenschap aangebracht.
41
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Een groot aantal fracties heeft aandacht gevraagd voor de Eemsdelta. Collega Bleker is al op specifieke mobiliteitskwesties ingegaan. Natuurlijk is het zo dat binnen het Regionaal Economisch Pakket er mogelijkheden zijn en benut zullen worden voor, zoals de heer Brouns noemde, het tweede economisch hart van de provincie. Ik denk dan natuurlijk aan het element energie, maar ook aan chemie, het arbeidsmarktbeleid en de metaal en de scheepsbouw. De heer Bultje noemde het imagocentrum en dat vinden wij ook buitengewoon van belang voor werving. De zich ontwikkelende bedrijvigheid in de Eemshaven biedt daarvoor een geweldige kans. Het is ook nodig dat er een extra inspanning wordt verricht om voldoende geschoold en deskundig personeel te krijgen. Het is op zichzelf mooi dat juist op de dag dat koningin Beatrix naar de Eemshaven komt om het naar haar genoemde havenbekken te openen, in deze Statenzaal een stichting is opgericht door een negental bedrijven op initiatief van Nuon om de MBO-opleiding tot allround operationeel technicus van het Noorderpoort College nadrukkelijker te benutten, de werving daarvoor te intensiveren, het imago te verbeteren en de gang die er in zit, vast te houden vanuit harde economische motieven. U kunt ervan overtuigd zijn dat het College dat economische doel voor de Eemsdelta nadrukkelijk voor ogen heeft en de mogelijkheden nadrukkelijk zal benutten die er al zijn en nu ook nog worden verruimd. De heer Staghouwer heeft expliciet aandacht gevraagd voor Delfzijl en dat is ook nadrukkelijk aan de orde bij de intensivering in de Eemsdelta. De heer Bleker heeft al geantwoord op het blijven benutten van de andere mogelijkheden, zoals van het Fonds Economische Structuurversterking. Voorzitter, daar laat ik het bij. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Ik bedank als voorzitter van de stuurgroep voor de opmerkingen die zijn gemaakt voor onze inspanningen. Daarmee ben ik aan het einde van de eerste ronde. Ik kijk naar wat de stand van zaken is. We zitten vlak voor de lunch. We kunnen het afronden, maar dan zou er geen tweede ronde moeten zijn. Ik denk eigenlijk dat dit goed is, daar men er nu goed in zit. Ik stel voor dat degene die nog iets willen zeggen dit kort even doen en daarna ronden we het af. Akkoord? De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, er moet wel een mogelijkheid zijn voor de fracties om te reageren. De VOORZITTER: Ik geef gelegenheid voor een tweede ronde, maar niet te lang. De heer BROUNS: Voorzitter, de CDA-fractie heeft wel de behoefte om er nader op in te gaan. Er liggen een aantal moties waarvan wij de tekst pas zojuist hebben gehoord. De VOORZITTER: Goed. Dan schors ik de vergadering en dan gaan we om 14.15 uur weer verder. De vergadering wordt geschorst van 13.48 uur tot 14.20 uur De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering voor de korte tweede ronde. De PvdA heeft het woord. De heer BULTJE: Voorzitter, we hebben meteen een extra argument waarom het jammer is dat de Zuiderzeelijn niet is doorgegaan, want het had ons een hoop gegoochel met alternatieve voorstellen gescheeld. Ik zal even bij de moties langslopen. Motie 1. Wij danken het CDA voor het oppoetsen van dat element van het collegeprogramma. Dat was zeker een ambitie en wij kunnen uit de voeten met de uitleg die door gedeputeerde Bleker is gegeven over hoe hij er mee om wil gaan. Volgens mij is die motie overgenomen. Motie 2 hebben wij ondersteund. Motie 3. Het onderzoek loopt en wat ons betreft is deze motie overbodig. Het is beter af te wachten op hoe dat onderzoek uitpakt. Motie 4. Hierbij vroeg ik mij af hoe de Drenten hier tegenover staan, want ik neem aan dat van hun kant ook nog iets aan financiering wordt gevraagd. Daarnaast hebben we gehoord dat er landelijk ook nog sprake is van ontwikkeling en daarom is dit wat prematuur en heeft mijn fractie moeite met de dekking. Wij gaan daar dan niet mee akkoord en daarmee heb ik meteen motie 5 behandeld. De heer BROUNS: Voorzitter, ten aanzien van motie 1 is duidelijk hoe de CDA-fractie daar in staat. Motie 2. Dit is wat ons betreft een invulling die wordt gegeven aan besluitnummer 5. Wij zouden willen aansluiten bij hetgeen de gedeputeerde daarover heeft gezegd, namelijk dat er vele redenen zijn om tempo te maken. Uiteraard acht het CDA het van groot belang dat de Staten op een goede wijze bij de besluitvorming worden betrokken en zal de motie steunen met uiteraard de kanttekening dat het CDA ervan uitgaat dat dit geen vertraging in de besluitvorming gaat opleveren.
42
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Motie 3. Ook in het verleden is er door collega’s uit mijn fractie wel eens het een en ander opgemerkt ten aanzien van de hierin genoemde spoorlijn. De gedeputeerde heeft aangegeven dat er op dit moment een haalbaarheidsonderzoek loopt en dat de Staten van de uitkomsten daarvan op de hoogte worden gesteld, inclusief van de wijze waarop het College tegen de exploitatiekansen aankijkt. Dat zien we graag tegemoet en in dat opzicht vinden wij de motie overbodig, omdat er inmiddels uitvoering aan wordt gegeven. Motie 4. Wij hebben geen behoefte aan deze motie, mede vanwege de wijze waarop deze motie gedekt zou moeten worden. Motie 5. Deze motie werpen wij verre van ons. Als het om dit tracé gaat, gaat ons de leefbaarheid en de veiligheid zeer na aan ons hart. Deze motie zullen wij dan ook zeker niet steunen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, de gang rond de motie 1 en 2 lijkt mij helder. Motie 1 hebben wij mede ondertekend en motie 2 is overgenomen. Motie 3. Hier is ook duidelijkheid. Ik neem aan dat de VVD de motie gaat aanhouden. Op zich zouden wij de motie kunnen steunen, maar wij zien ook niet veel in twee onderzoeken. Motie 4 en 5 steunen wij niet. Mogelijk ben ik even afwezig geweest, maar de vraag wat er met de projecten gebeurt als wij geen cofinanciering kunnen krijgen vanuit de particuliere markt is nog niet beantwoord. De VOORZITTER: Op die vraag krijgt u in tweede instantie antwoord. De heer LUITJENS: Voorzitter, ik ben mijn eerste termijn begonnen door te zeggen dat ik de discussie uit de commissie niet wilde overdoen. Ik heb mijn voorstel omtrent het splitsen van het besluit niet herhaald. Motie 1 hebben wij mede ondertekend. Motie 2. Inzake de kanttekening van het CDA of het de bedoeling is om vertraging op te lopen, is dat uiteraard niet de bedoeling. Vandaar dat GS wordt gevraagd om een voorstel te doen hoe dat in elkaar kan passen zonder dat ermee vertraging wordt gecreëerd. Motie 3. Een aantal uwer heeft hierop gereageerd. In feite krijgen wij wat we wilden hebben. De vraag is nog even wanneer de brief van de gedeputeerde er zal zijn. Wij trekken deze motie in. De moties 4 en 5 steunen wij niet. De VOORZITTER: Motie 3 maakt vanaf dit moment geen deel meer uit van de beraadslaging. De heer STEVENS: Motie 1 zullen wij steunen en motie 2 eveneens. Motie 3 is ingetrokken en motie 4 en 5 zullen wij niet steunen. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, het slikken of stikken-gehalte van deze voordracht over het Convenant spreekt ons niet aan en om met James Bond te spreken die het heeft over een license tot kill, lijkt dit meer een license to struggle. Dat betekent dat we spannende tijden tegemoet gaan. Ik ga naar de moties. Motie 1. Deze CDA-motie zullen wij niet steunen. Motie 2 is feitelijk overgenomen. Motie 3 is ingetrokken. Motie 4 is onze eigen motie en met betrekking tot motie 5 laten wij ons niet aanleunen dat wij niet voor leefbaarheid en veiligheid op dat traject gaan. Dat heb ik expliciet ook in de eerste termijn gezegd, maar wij vinden dat het geld primair voor economische structuurversterking moet worden besteed en in ieder geval moet dat element er voldoende in zitten. Daarom hebben wij de motie ingediend. De heer ZANEN: Voorzitter, motie 1 kunnen wij steunen. Dat geldt ook voor motie 2. Wij zijn niet voor motie 4. Dat klinkt merkwaardig, maar op dit moment is er zo’n haalbaarheidsonderzoek gaande. Dat hoeft niet dubbel te worden gedaan. Wij zijn wel voor motie 5, omdat wij ten principale vinden dat dit eigenlijk niet bijdraagt aan de externe ontsluiting van Noord-Nederland. Ik heb nog een vraag aan de voorzitter. Hoe gaat het met de besluitvorming? Wij hebben er een opmerking over gemaakt gedurende de eerste ronde, namelijk dat wij ervan uitgaan dat de vijf punten afzonderlijk in stemming worden gebracht. Dat hoor ik graag. De VOORZITTER: Ik zal straks even nagaan hoe ik u ter wille kan zijn. Ik doe in principe eerst de moties en daarna die verschillende elementen.
43
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik heb toch nog een vraag in deze tweede ronde aan het College. Dat gaat hierover. Dit onderwerp wordt in meerdere gremia van volksvertegenwoordigers besproken. Hoe zit het nu als bijvoorbeeld in de stad Groningen een motie wordt aangenomen met betrekking tot een project zoals de trein naar Oldenburg, Duitsland, waarvan u heeft gezegd dat daarvoor andere financieringsbronnen in aanmerking komen als het zover komt. Dit laten we dan maar even schieten en we vertrouwen daarop. Hoe gaat dat dan in zijn werk? Dit is een vraag aan het College. Verder hebben we in de eerste termijn gezegd dat het voornamelijk om strategie gaat. We hebben wat vraagtekens gezet bij het economische programma en gevraagd of die breedte wel zo verstandig was. Dat kunnen wij nog steeds niet goed inschatten en ook hier vertrouwen we dan maar het College en natuurlijk dient te worden afgerekend als blijkt dat die strategie niet zo handig was. Wat het Convenant betreft, hebben wij net als GroenLinks eerder aangegeven dat de extra gelden bij de Zuiderzeelijn uitsluitend voor de snelle variant waren. Wij hebben geen mandaat gegeven om daarover te onderhandelen bij het alternatieve pakket en wij hebben daar dus moeite mee en dat is dezelfde moeite als GroenLinks heeft aangegeven. Nu is het wel zo dat we honger hebben. We krijgen brood, maar we moeten onze spaarpotten erbij omkeren. Wat doe je dan? Wij gaan onder protest instemmen. Mevrouw HAZEKAMP: Allereerst de moties. Wij zullen niet instemmen met motie 1. Wij steunen de moties 4 en 5 en indien nodig, ook motie 2. Voorzitter, ik wil graag nog een opmerking maken. Ik heb in de eerste termijn enigszins afgewacht, omdat er in de commissie al heel veel is gezegd. Ik moet zeggen dat ik heel erg heb getwijfeld over het wel of niet instemmen met het Convenant. Ik moet zeggen dat het antwoord van de gedeputeerde over de aanleg van een verdubbelde weg in de Veenkoloniën, als de trein niet haalbaar zou zijn, voor ons de doorslag gaf. Afhankelijk van uw voorstel over de besluitvorming kunnen wij niet instemmen met dit voorstel. Wij waren al erg teleurgesteld dat er al zo weinig aandacht voor het openbaar vervoer was. Dank u wel. De VOORZITTER: Hartelijk dank. De gedeputeerde heeft het woord. Er zijn nog een of twee vragen gesteld. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dank u, voorzitter. Waar het gaat om de ingetrokken of aangehouden motie van de VVD en anderen over de spoorverbinding naar de Eemshaven, zullen wij in de tweede helft van dit jaar daarover rapporteren. Wij gaan ervan uit dat het onderzoek dat door private en publieke partijen wordt gedaan, dan is afgerond. De vraag van de heer De Vey Mestdagh over wat er gebeurt als bijvoorbeeld in de gemeenteraad van Groningen een afwijkend standpunt wordt ingenomen op een onderdeel van het pakket. Wij moeten niet te bescheiden zijn. De provincie Groningen levert € 245 miljoen aan cofinanciering. De stad Groningen € 80 miljoen. Dat is minder dan er aan financiering voor Stadse projecten nodig is. Ieder zijn plek. Als de stad Groningen iets anders wil, moeten ze vooral kijken naar de eigen Stadse projecten. Wat ons even gebeurde in de trant van: Ach, Groningen-Winsum is niet zo belangrijk. Dat kunnen we beter in het stationsplein stoppen bij Groningen, dan zeg ik: ieder zijn plek. Wij gaan over de gehele provincie en met de twee andere provincies over het gehele Noorden. Dank u wel, voorzitter. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, mijn vraag is nog niet beantwoord over de cofinanciering. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Wij hebben niet zo veel twijfels of die cofinanciering wel tot stand komt, gegeven de ervaring die wij hebben in Kompas-projecten, waar hetzij vanuit kennisinstellingen, hetzij vanuit bedrijven projecten worden ingezet. Men zal met die cofinanciering moeten leven en men zal zelf die stap moeten zetten, want anders is er geen project. Als partners zelf niet een deel van de financiering gaan leveren, is de kans op zo’n project heel erg beperkt. De heer SWAGERMAN: Dat betekent dus niet dat het geld weg is, maar dat een ander project moet worden gezocht. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ja, dat klopt. Wij beogen wel tot die cofinanciering te komen van kennisinstellingen en de markt. De heer MOORLAG: Voorzitter, bij mijn fractie is er wat onduidelijkheid over hoe de motie nummer 1 geduid moet worden.
44
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De gedeputeerde heeft er een uitleg aan gegeven die niet is weersproken door de fracties. Ik ga er dus vanuit dat een en ander in het licht van de beantwoording van de gedeputeerde gaat geschieden. Het tweede dat in die motie staat is dat moet worden gekeken naar een bijdrage vanuit het Regionaal Economisch Pakket. Daar heeft de Partij van de Arbeid moeite mee, omdat dat nu juist is bedoeld voor de projecten zoals de heer Gerritsen aanduidde. Vanuit de PvdA-fractie is aangegeven dat wij eraan hechten dat dit ook voor een belangrijk deel gaat neerslaan in het Eemsmondgebied. Als die motie wordt gehandhaafd is het voor ons van belang te weten 1) dat die wordt uitgevoerd in het licht van de beantwoording van de gedeputeerde en 2) dat er geen bijdrage uit het REP wordt gevraagd voor het infrastructurele pakket. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, ik heb aangegeven hoe wij deze motie zullen uitvoeren. Ik heb daarbij aangegeven dat voor ons cofnanciering vanuit het REP niet voor de hand ligt. Dat staat ook terecht als laatste benoemd. Wij zullen bij het MIRT al die mogelijkheden schetsen, maar die geven al aan wat meer en minder waarschijnlijk is. Ik heb begrepen van de indieners in het openbaar – dus niet in de achterkamers – dat men zich met die uitleg en wijze van uitvoering kan verenigen. De VOORZITTER: Ik zie de heer Brouns knikken en dat is nu dus ook genotuleerd. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Zo zijn we dan bij de stemming aangekomen. Ik breng eerst de moties in stemming. Motie 3 is teruggetrokken. In stemming komt motie 1. Motie 1 wordt bij handopsteken aanvaard. Tegen deze motie hebben gestemd de fracties van de Partij voor de Dieren en GroenLinks. In stemming komt motie 2. Motie 2 wordt met algemene stemmen aanvaard. In stemming komt motie 4. Motie 4 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de Partij voor de Dieren en GroenLinks. In stemming komt motie 5. Motie 5 wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de Partij voor het Noorden, de Partij voor de Dieren en GroenLinks. De VOORZITTER: Dan kom ik bij de voorstellen zelf. Ik noteer dat de heer Zanen aantekening gevraagd heeft dat hij geacht wordt tegen de eerste drie punten te hebben gestemd. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik wil even melden dat wij geen probleem hebben met punten 4 en 5 en dat wij met betrekking tot het Regionaal Mobiliteitsfonds dat in punt 2 zit verweven, slechts bezwaar hebben tegen het project ten aanzien van de weg naar Winsum en geen probleem hebben met LMCA-spoor, maar wel met de Concrete Projecten Bereikbaarheid. De VOORZITTER: Dan stel ik voor dat u die aantekening krijgt bij dit besluit. Mevrouw HAZEKAMP: Ik kan mij bij de heer Van der Ploeg aansluiten. De VOORZITTER: Dan geldt voor de Partij voor de Dieren hetzelfde. De heer De VEY MESTDAGH: D66 heeft een probleem met besluit 3. De VOORZITTER: Akkoord. D66 krijgt die aantekening. Mag ik dan vaststellen dat voor het overige de Staten in meerderheid instemmen met inachtneming van de aantekeningen die net zijn gemaakt, met dit historisch moment en dit historisch besluit? De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, nog even het volgende. Ik weet niet of ik gezegd heb dat wij tegen besluit 1 zijn. Voor de goede orde herhaal ik dat even.
45
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Dat wordt geheel verwerkt. Het blijft een historisch moment en ook dat wordt vermeld. Hartelijk dank! A.5
Gerectificeerde voordracht van Gedeputeerde Staten van 11 maart 2008, nr. 200811.397, EZ, tot het verlenen van een garantie aan de Frieslandbank voor het verstrekken van een tijdelijk krediet aan de Stichting Energy Valley (nummer 13/2008)
De beraadslaging wordt geopend. De heer BROUNS: Voorzitter, wij hebben een viertal vragen naar aanleiding van de voordracht. Begrotingstechnisch worden de uitgaven van Energy Valley in fase 2 gedekt door restbetalingen voorkomend uit subsidies in het kader van het Kompas-programma, de EFRO-bijdrage en de bijdragen van het ministerie van Economische Zaken, de gemeente Groningen en de provincie NoordHolland. Als deze betalingen zijn gegarandeerd, welk risico loopt de Frieslandbank dan en waarom vraagt zij dan een garantie van de provincie Groningen? De tweede vraag is of de interpretatie klopt dat de hoogte van de garantie gelijk is aan het volledige krediet dat wordt verstrekt. Of is de kredietverlening hoger en worden ook aan andere betrokken noordelijke overheden een bijdrage gevraagd? Vraag drie. Op welke wijze worden de rentebetalingen op het krediet tot en met april 2009 gedekt? Zit die ruimte in de begroting van Energy Valley of zijn daarvoor aanvullende inkomsten nodig? Tot slot. In juni 2008 wordt fase 2 afgerond volgens de planning. Lopen die activiteiten conform het schema? Betekent dit dat de eindafrekening en de uitbetaling vervolgens nog negen maanden duurt, aangezien de garantstelling en het krediet een looptijd hebben tot april 2009. Dank u, voorzitter. De heer SWAGERMAN: Ik meen te weten dat de subsidierelatie met Energy Valley beëindigd is op dit moment. Ik vraag mij nu af of het een uitzonderlijk geval is dat wij een krediet gaan ondersteunen voor instanties die niet meer in een subsidierelatie met ons zitten. Ik zou daar bepaald niet voor zijn. Het belang van Energy Valley is voor ons allemaal even duidelijk, maar dit is wel de kanttekening die ik hierbij zou willen maken. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik heb hierover een ordevoorstel. Er zijn twee of drie vragen gesteld waar ik even ambtelijke bijstand voor nodig heb. Ik heb mij voorbereid op Noordhorn-Zuidhorn en het Regiospecifiek Pakket. Ik kan nu niet direct alles beantwoorden. De VOORZITTER: Ik heb een oplossing. We schorten het antwoord even op en ook de besluitvorming. We gaan door met A.6 en ondertussen heeft u de gelegenheid om het antwoord te zoeken en dan vervolgen we hiermee na de behandeling van A.6.
46
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008
A.6
Brief van Gedeputeerde Staten van 14 maart 2008, nr. 2008-13.552/11.A.19, OMB/PB met daarbij het Keuzedocument POP.
De VOORZITTER: Hierbij is ook aan de orde de brief onder 3q en 3s, zoals we dat eerder gezegd hebben, en een nagekomen brief van maatschap Perdok uit Usquert. We hebben in het presidium bij dit punt gezegd dat je het heel breed kunt trekken. Dat is niet verstandig in deze vergadering. We zouden het eigenlijk moeten toespitsen op een aantal belangrijke punten, die als het ware politiekmaatschappelijk, bestuurlijk heel erg relevant zijn in deze fase op dit moment. Dat beoogt het kader te zijn van dit agendapunt. De beraadslaging wordt geopend. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij hebben het Keuzedocument POP ontvangen en er is een tweetal zaken waar ik wat over wil zeggen en een motie over wil indienen. De eerste is: wij zouden het een goede zaak vinden als er in het POP straks – en dat vergt wat voorbereiding, vandaar dat we dat nu naar voren brengen –, in elk geval in het milieubeleidsplan in het POP, het een en ander gezegd gaat worden met betrekking tot milieuvervuilende bedrijven en in hoeverre wij die verplaatsing van die bedrijven naar Groningen, omdat hier nog veel milieuruimte is, zien zitten. De motie gaat met name over de bedrijven die vooral een stuk milieugebruiksruimte hier innemen zonder dat ze andere spin-off hebben in de zin van arbeidsplaatsen of iets dergelijks. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dat is dan motie nummer 1. Ik zal haar even voorlezen. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008; kennis genomen hebbende van: de geagendeerde stukken m.b.t. het POP-keuzedocument; overwegende dat: de beschikbare milieugebruiksruimte in een aantal gebieden van Nederland en Europa klein en op is; in de provincie Groningen er relatief nog veel van deze ruimte is en dat daarnaast de economisch ruimtelijke infrastructuur redelijk op orde is; het om deze reden aantrekkelijk kan zijn voor milieuonvriendelijke bedrijven om zich te vestigen in een gebied als Groningen; het vestigen van dergelijke bedrijven niet in alle gevallen resulteert in grote voordelen op andere gebieden, zoals veel arbeidsplaatsen; spreken uit dat: de provincie zo mogelijk moet voorkomen dat bedrijven zich hier vestigen die vooral milieubelasting veroorzaken zonder dat ze veel andere voordelen opleveren; verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: indien mogelijk in het ontwerp-POP passages op te nemen die de verhuizing van dergelijke milieuvervuilende bedrijven naar Groningen ontmoedigen dan wel voorkomen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer De Vey Mestdagh (D66), de heer Zanen (PvhN), de heer Blom (SP) en de heer Van der Ploeg (GroenLinks). De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, dan hebben wij nog een tweede puntje waar we het ook belangrijk vinden om nu vast op in te grijpen. Dat gaat over een onderzoek naar meerdere mogelijkheden. Ik heb het in dit kader over windenergie. Voorzitter, in het collegeakkoord gebaseerd op 165 Megawatt BLOW-akkoord is afgesproken dat er een tweetal locaties zijn en dan één mogelijke extra locatie aan de N33. Inmiddels is er een energieconvenant getekend. Er is een veel hogere – 750 Megawatt – doelstelling in de provincie Groningen gekomen met betrekking tot windenergie. Uit de bespreking in de commissie blijkt dat daarvoor zeker de plek langs de N33 noodzakelijk is om daar invulling aan te geven. We weten ook allemaal dat de gemeente Veendam hier geen voorstander van
47
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 is. Wij wensen eigenlijk dat het College de tussentijd tussen nu en het voorontwerp gebruikt om locaties te zoeken binnen de provincie Groningen, in elk geval in kaart te brengen waar men niet op voorhand afwijzend is ten aanzien van het plaatsen van windmolens en dan ook te bekijken of dat landschappelijk daar inpasbaar is. De VOORZITTER: Deze motie krijgt nummer 2. “Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 23 april 2008, kennis genomen hebbende van: de geagendeerde stukken m.b.t. het POP-keuzedocument; overwegende dat: het coalitieakkoord van de provincie Groningen in de passages over windenergie uitgaat van de doelstelling van de BLOW (Bestuursovereenkomst Landelijke Opwekking Windenergie); er inmiddels een nieuw feit is ontstaan met het ondertekenen van het energieconvenant; de doelstellingen die we met de BLOW hadden afgesproken in het keuzedocument verveelvoudigd zijn tot 750 MW; uit commissieoverleg is gebleken dat deze doelstelling een zo goed als maximale invulling van de locaties Eemshaven, Delfzijl en N33 noodzakelijk zullen maken; voorts constaterende dat: er vanuit de gemeente Veendam op dit moment geen medewerking aan de realisering van windmolens bij de N33 kan worden verwacht; verzoeken het College van Gedeputeerde Staten: die locaties in de provincie Groningen in kaart te brengen waar gemeenten niet op voorhand afwijzend zijn om mee te werken aan het plaatsen van windmolens; te bezien in hoeverre (en op welke wijze) op deze locaties de plaatsing van windmolens op een aanvaardbare wijze zou kunnen worden ingepast; en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door D66, de VVD, de PvhN en GroenLinks. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, in het najaar meer. De heer DIETERS: Voorzitter, ik reageerde net even zo omdat wij het niet op de agenda hebben gezet als bespreekpunt voor vandaag. Het is uitvoerig in de commissie besproken. Wij hebben toen gezegd dat het op de goede weg is, uiteraard ook na het hele interactieve proces. Ook hebben wij als fracties zaken in kunnen brengen. Wij zeggen dat het de goede kant op gaat. Wij hebben toen wel gezegd dat sociaal beleid nog bij het rijtje randvoorwaarden wordt genoemd. Dat vinden wij toch wezenlijk en dat is ook altijd ons vertrekpunt geweest. Wij wachten het voorontwerp met veel belangstelling af. Ik denk dat dan het moment is aangebroken om integraal over het stuk te oordelen. Naar die discussie zie ik zeker uit. We weten allemaal dat de intensieve veehouderij nog in discussie is. Dat doen we ergens tegen de zomervakantie aan, zo is afgesproken. We wachten met belangstelling de uitkomsten van de commissie Landschap af, want die moeten wel meegewogen worden. Ik heb nog wel even een vraag aan D66, voorzitter. Het milieubeleidsplan en de motie die zij daarvoor hebben ingediend. Ik heb sterk het gevoel dat u hier probeert te zeggen: die bedrijven zijn de intensieve veehouderijbedrijven. Zo vat ik uw opmerking op. De heer DE VEY MESTDAGH: Wij bedoelen daar niet alleen de intensieve veehouderij mee. Wat wij daar vooral mee bedoelen zijn chemische bedrijven en dat soort bedrijven die wellicht kunnen neerslaan, wel een spin-off kunnen hebben, maar niet per se hoeven te hebben. De heer BROUNS: Voorzitter. In het keuzedocument kan de CDA-fractie voor een belangrijk deel haar eigen geluid herkennen. Ik noem bijvoorbeeld het toegepaste subsidiariteitsbeginsel, decentraal wat kan, centraal wat moet, de mal/contralmal-gedachte, waarbij tevens ruimte geboden wordt voor ondernemen en daarmee economische ontwikkelingen van kernen in het landelijk gebied. Ook de gebiedsgerichte aanpak klinkt het CDA als muziek in de oren.
48
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De opgave op het gebied van duurzame energie past bij de profilering van onze provincie als energieprovincie. Voor windenergie zien wij de gestelde 750 Megawatt als minimaal te behalen doelstelling. De gebiedsopgaven, waar wij ons zeer goed in herkennen, krijgen een goede plek in het voorliggende keuzedocument. Wij zijn met het College van mening dat de provincie toezicht dient te blijven houden op de totale provinciale woningmarktontwikkelingen. Dit betekent voor ons dat de woningbehoeften worden gemonitord, regio’s bouwruimte c.q. opgaven worden toegewezen en de gemeenten binnen een regio gezamenlijk afspraken maken over de invulling van die bouwbehoeften. Een meer gebiedsgerichte aanpak dus wat ons betreft. Daarbij moet overigens zowel voor stedelijk als plattelandsgebied voldoende ontwikkelingsruimte worden geboden. De bevolkingskrimp in bepaalde gebieden is niet alleen bedreigend, maar maakt het daarnaast noodzakelijk om vanuit een breed provinciaal beleidskader de uitdagingen en kansen die deze problematiek biedt, op te pakken. Enerzijds is er het belang om gebieden leefbaar te houden en dus voorzieningen in zo’n gebied in stand te houden. Het CDA acht het daarbij van groot belang dat de provincie de samenspraak en overleg met gemeenten, woningbouwcorporaties, dorpsverenigingen en bewonersorganisaties deze opgaven evenwichtig gaat oppakken, mede vanuit het concept van ‘complete dorpen’ zoals het College dat hanteert. Ook voor de woningbouwopgaven biedt krimp kansen. Naast nieuwbouw en herstructurering kan ook vervanging en/of renovatie een rol spelen om de vitaliteit van een gebied te vergroten. We willen het College derhalve verzoeken nog eens goed te kijken naar het stimuleren van particuliere woningrenovatie om de woonkwaliteit te verhogen. Wij verwijzen hierbij naar een aangehouden motie van de CDA-fractie zoals die ingediend is bij de behandeling van de Voorjaarsnota in 2007. Vanuit het oogpunt van welzijn en zorg zijn er tevens mogelijkheden. De inzet dient erop gericht te zijn om mensen zo lang mogelijk als de omstandigheden dat toestaan, thuis te laten wonen. In combinatie met zorgvoorzieningen liggen hier naast leefbaarheids- ook werkgelegenheidskansen wat onze fractie betreft. In dat opzicht zijn we benieuwd naar het verslag van de krimpconferentie en naar de wijze waarop het College dit onderwerp vertaalt in het voorontwerp-POP. Wij zien krimp als een kans om een kwaliteitsslag te maken in het landelijk gebied ten aanzien van wonen, voorzieningen en werkgelegenheid, maar beseffen ook dat het een bedreiging kan zijn. Een kwaliteitsslag die wij ook willen maken ten aanzien van de identiteit van onze provincie. Wij willen daarom inzetten op een evenwichtige uitvoering van het herstel van natuur en cultuurhistorische waarden met het ontzien van onttrekkingen van landbouwareaal en met een focus op natuurverbetering en onderhoud naast de volle inzet voor de EHS en de robuuste verbindingszones en zijn blij met het warme hart dat de gedeputeerde Calon dit toedraagt en verwoordde in de commissie. Een laatste opmerking betreft de windmolens. Het CDA houdt vast aan het uitgangspunt dat grootschalige windmolenparken als industriële activiteit worden aangemerkt, die dient plaats te vinden om en nabij industrieterreinen. In het collegeakkoord zijn daartoe locaties benoemd. Ten aanzien van de realisatie vinden we echter dat dit in samenspraak met het gebied moet plaatsvinden. Bestuurlijk en politiek draagvlak zijn daarbij voor ons uitgangspunt. Er ligt een doelstelling van 750 Megawatt die enkel gerealiseerd kan worden in een eendrachtige aanpak, waarbij alle partijen met een eigen verantwoordelijkheid de gezamenlijke meerwaarde opzoeken. We verwachten van dit College dat zij de dialoog met de gemeenten aan blijft gaan bij het realiseren van deze doelstellingen. In dat opzicht willen wij het College vragen eens te kijken naar de mogelijkheden die solitaire windmolens kunnen bieden in de realisatie van deze doelstelling. Wij hebben signalen ontvangen dat de maximumhoogte van 15 meter bijvoorbeeld op industrieterreinen problemen oplevert vanwege de aangrenzende bebouwing. Is het College bereid om te bezien of enige flexibiliteit in dergelijke gevallen mogelijk is om ook via deze weg een bijdrage te leveren aan de realisatie van meer windenergie, ook kleinschalig? Voorzitter, afrondend wat ons betreft is de voorsortering in dit keuzedocument een goede en hebben wij in deze bijdrage een aanzet gegeven over een aantal onderwerpen om dit te vertalen naar een voorontwerp. Dank u, voorzitter. De VOORZITTER: U had het over een motie van het CDA van 27 juni. Die is toen aangehouden. Wilt u die nu onderdeel doen zijn van de beraadslaging of hebt u er uitsluitend aan gerefereerd in inhoudelijke zin? De heer BROUNS: Wij hebben eraan gerefereerd in inhoudelijke zin en het College verzocht om in die geest eens te kijken, met opmerkingen die ik daarover gemaakt heb.
49
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Akkoord, maar dan maakt de motie geen onderdeel uit van de beraadslaging. De heer BLOM: Voorzitter. De SP staat in grote lijnen achter het keuzedocument. Er zijn een aantal ingrediënten, bijvoorbeeld de revitalisering van bedrijventerreinen in plaats van nieuwe te plannen, grenzen aan nieuwvestiging van intensieve veehouderij en megastallen. Daar zijn we blij mee, maar er zijn ook wat zorgpunten. Ik kwam de kreet ‘maatwerk criterium voor schaalvergroting’ tegen. Dat klinkt mooi, maar dat is in onze ogen toch een beetje een eufemisme. We zouden toch niet de achterdeur willen openzetten voor allerlei ongewenste ontwikkelingen in die intensieve veehouderij. Wij zijn van mening dat grotere bouwblokken gaan leiden tot een soort verrommelling. Er komen vergisters, er komen mestbassins, transportoverslagfaciliteiten. Dat geeft men zijn allen toch een beetje een soort industrialisering van het platteland, dus daar zijn we niet zo voor. Wij vinden dat er ook wat meer duidelijke definities in dat POP zouden moeten komen over intensieve veehouderij. Maar goed, daar krijgen we natuurlijk later het debat over. Het College vindt eigenlijk zelf ook dat het eigen karakter en de identiteit van het Groningse land behouden en beschermd zou moeten worden, dus dat zou eigenlijk ook in die lijn gezien moeten worden. In de commissie heb ik ook gevraagd naar het vaststellen van die POP-kaart voor landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Misschien dat de gedeputeerde daar inmiddels een antwoord op kan geven. Er is één onderwerp dat wij eigenlijk helemaal missen, dat is de ICT-infrastructuur. Dat is een onontbeerlijk gegeven voor de economische ontwikkelingen van het platteland en er zijn nog wel wat plaatsen waar het daaraan ontbreekt. In verband daarmee hebben wij de volgende motie. De VOORZITTER: Dat is dan motie nummer 3. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, constateren dat: ICT-infrastructuur niet overal in de provincie beschikbaar is; overwegen dat: toegang tot internet cruciaal is voor de vestiging en ontwikkeling van bedrijvigheid op het platteland, bijvoorbeeld in vrijkomende agrarische bebouwing; toegang tot internet tevens van groot belang is voor de ontwikkeling en educatie van op het platteland wonende jeugd; goede internetvoorzieningen op het platteland krimp en leegloop zouden kunnen tegengaan; zijn van mening dat: internet d.m.v. een goede ICT-infrastructuur op het gehele platteland van de provincie toegankelijk gemaakt dient te worden; ICT-infrastructuur van invloed zou kunnen zijn op ruimtelijke aspecten, zoals geregeld in het POP, verzoeken het College: de mogelijkheden voor het realiseren van complete toegankelijkheid tot internet via een zo breed mogelijk aangelegde infrastructuur in de provincie te onderzoeken en het thema op te nemen in het POP-keuzedocument; en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heren Blom en Swagerman van de SP-fractie, maakt onderdeel uit van de beraadslaging en zal worden verspreid. De heer LUITJENS: Voorzitter, het POP is een belangrijk richtinggevend document. Een extra dimensie is nog dat het nieuwe POP ook nog eens in de vorm van de nieuwe Wet op de Ruimtelijke Ordening moet worden gegoten. Voor die wet heet het POP de provinciale structuurvisie waarin de provinciale belangen worden omschreven en dus afgebakend van die van de gemeente en van het Rijk. Dit onder het motto ‘decentraal wat kan en centraal wat moet’. De VVD-fractie is van mening dat hierbij terughoudendheid en vertrouwen in gemeenten van het grootste belang is. Voorzitter, dit keuzedocument is een tussenproduct van het College op weg naar het voorontwerp. Het aanbieden van dit document aan de Staten geeft er blijk van dat het College invulling geeft aan de wens van de Staten om geïnformeerd te worden en betrokken te worden bij de overgang van stadia in dit proces.
50
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De wens van de Staten, zoals ik die een tijd terug heb geformuleerd en waar de Staten mee hebben ingestemd. Het geeft de fracties dan ook daarnaast de gelegenheid om invloed op de inhoud uit te oefenen. Voorzitter, de finale test komt bij het voorontwerp. Dit tussenmoment geeft de VVD-fractie aanleiding om nog eens een paar zaken te benadrukken die voor ons belangrijk zijn. Allereerst, voorzitter – en daar hebben wij al een wat langere traditie in, de gedeputeerde haalt het aan als: “De heer Terpstra meldde al in 1999” – ontwikkelingsgericht, niet alleen qua inhoud, maar daarna ook met het gebruik ervan. Vervolgens, voorzitter, over de uitvoering van het beleid. Op de gedefinieerde provinciale belangen kan de provincie de diverse uitvoeringsinstrumenten van toepassing verklaren, instrumenten tot en met de opname in de provinciale verordening. Voor dat laatste zijn de onderwerpen op pagina 7 vermeld. Laten we er vooral bij deze onderwerpen voor zorgen dat gemeenten voldoende bewegingsvrijheid houden. Samenwerking gaat veel beter op basis van overleg en vertrouwen. Kijk naar het gebiedsgericht werken als het goede voorbeeld. Laten we dus niet doorschieten door in het detail te gaan schieten, waardoor er geen ontwikkelingen meer mogelijk zijn. Geef ook vernieuwing de ruimte. Spelregels, procesafspraken hebben in het algemeen onze voorkeur boven een gedetailleerde maatvoering per onderwerp. Dit geldt in het bijzonder voor ruimtelijke kwaliteit/landschap. Het omzetten van een karakteristiekenkaart van de diverse landschappen in een verordening vinden wij ver gaan. Duid hem aan als referentie bij het spelen van het spel. Het landschap is ontstaan naar aanleiding van de grondsoort, strijd tegen het water en economisch gebruik waar het ook nog steeds het decor voor is. Voorzitter, dan een concreet onderwerp. Wij vinden dat de molenbiotoop van traditionele molens echt helemaal de verantwoordelijkheid van de gemeenten is. In het algemeen is de VVDfractie van mening dat de provinciale belangen buiten de bebouwde kom liggen. Dat geldt ook voor de hoogte van reclame- en antennemasten. Dan nog iets over windmolens, voorzitter. Mijn fractie heeft al eerder aangegeven dat het beperken tot drie locaties met deze ambitie niet tot drie locaties beperkt hoeft te blijven, vandaar dat wij ook de motie van D66 ondersteunen en daarnaast de ‘hoogtemotie’ van de 15 meter-molens van het CDA ook zullen ondersteunen. Voorzitter, tot slot. De VVD-fractie neemt het keuzedocument POP-3 voor kennisgeving aan en wij kijken uit naar boeiende toekomstige discussies in dit kader, onder andere deze herfst, maar waarschijnlijk ook nog een paar voor de zomer. Ik dank u wel. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter, dank u wel voor het woord. Voor ons ligt het keuzedocument ter bespreking. Het keuzedocument haakt in bij de dilemma’s zoals die geformuleerd zijn in het analysedocument. Nadrukkelijk is aangegeven dat dit document niet alle thema’s van het omgevingsbeleid behandelt. De uitwerking daarvan vindt ook nog plaats in het voorontwerp POP. In onze bijdrage tijdens de commissievergadering hebben wij aangegeven de grote lijnen van dit document te kunnen volgen. In deze bijdrage willen wij nog een paar punten benadrukken die voor ons belangrijk zijn. De hoofddoelstelling en de daarbij geformuleerde centrale uitgangspunten, kunnen wij onderschrijven. Het POP is het richtinggevende document waarin het provinciale omgevingsbeleid haar neerslag krijgt. Het is het plan voor de fysieke leefomgeving van de inwoners van Groningen en dat is een provincie waar de mensen willen wonen. Voorzitter, wij vinden dat dit bij de doelstellingen en uitgangspunten goed tot uiting komt. Belangrijk is het voor ons dat er duidelijke kaders worden gesteld en dat duidelijk wordt geschetst wat de provinciale rollen zijn en waar een provinciale belang ligt. Zo is de provincie naar de burgers en de andere overheden een transparante bestuurslaag en is het ook voor zichzelf zeer helder waar zij zich nu precies mee bezighoudt. Het is heel goed dat in het POP de rol van de provincie per thema wordt omschreven en wordt uitgewerkt. De ChristenUnie kijkt toch ook positief aan tegen een ondernemende houding van de provincie, met daarbij wel oog hebben voor de gemeenten en hun rol. Dat kan wat ons betreft heel goed samengaan. Met betrekking tot woningbouw. In de commissie hebben wij ook al aangegeven dat het belangrijk is hierop te blijven sturen als provincie, hierop toezicht te blijven houden, maar belangrijk is daarbij niet alleen dat wij dat we ons richten op de toename van de woningvoorraad, maar ons ook richten op de afname daarvan. Invulling daarvan komt ook nog, hebben we begrepen. De provincie is nog hard aan het denken hoe zij hier concreet mee om zou moeten gaan. Met betrekking tot de krimpregio’s is het goed dat hiervoor geldstromen ter beschikking komen. Juist in deze regio’s is een financiële stimulans welkom en hard nodig. Wij zijn blij dat in het keuzedocument de opmerkingen van de ChristenUnie zijn meegenomen waar het gaat om de verbetering van de positie van kwetsbare doelgroepen in de transformatie van de woningvoorraad en de ontwikkeling hiervan. Het beleid rond natuur en landschap is gericht op de verbetering van de leefomgeving van mensen, van planten en van dieren.
51
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Wij vinden het belangrijk om zorgvuldig om te gaan met de manier waarop het landelijk gebied wordt ingericht. Nogmaals willen wij benadrukken dat wij positief staan tegenover het opnemen in de omgevingsverordening dat nieuwe bestemmingsplannen rekening moeten houden met het behoud, de versterking en de verdere ontwikkeling van de identiteit of het karakter van een gebied. Zoals ik in de commissie al heb aangegeven, vergt dit visie, het prikkelt het verantwoordelijkheidsgevoel en het rentmeesterschap van zowel de gemeenten als de provincie. Wij zijn hier enthousiast over. Met betrekking tot energie hebben wij al aangegeven dat wij er achter staan dat Groningen hier een voorloper in is. Het keuzedocument en de daarin genoemde doelstelling met betrekking tot windenergie komt tegemoet aan de motie zoals wij die hebben ingediend bij de Voorjaarsnota. Onze inzet is dan ook dat het behalen van deze doelstelling het belangrijkste is. Het College is met de gemeenten nu aan zet waar het gaat om de realisatie hiervan. Wij willen de gedeputeerde oproepen zo goed mogelijk zijn best te doen om met gemeenten overeenstemming te bereiken. In de commissievergadering heeft gedeputeerde Calon al aangegeven dat er geen ruzie is met de gemeenten Veendam en Menterwolde. Dat klinkt goed. Dat zou ruimte moeten bieden. Een laatste opmerking is nog dat wij graag ook een begrippenlijst toegevoegd zouden willen zien bij het voorontwerp-POP, dat het helder is wat er nu precies wordt bedoeld met begrippen die voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Het College heeft aangegeven nog niet alles uitgekristalliseerd te hebben en dat het qua uitwerking nog volop in bedrijf is. Het resultaat daarvan zien we terug in het voorontwerp en dat zien wij tegemoet. In het verlengde van D66 zou ik willen zeggen: wordt vervolgd. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, het is nog vroeg, maar het gaat wel heel snel. Terwijl wij het keuzedocument bespreken, wordt elders in het gebouw het concept-voorontwerp al gecomponeerd. De keuzes stellen wij vandaag niet vast en ik hoef ze dus ook niet een voor een af te gaan om ons commentaar te geven. We zullen ze voor kennisgeving aannemen. Na de zomer komt voor ons allemaal de hoofdmoot in het proces. Toch is het goed om in deze Staten wat schoten voor de boeg te geven, waarbij het overigens niet alleen maar over de hoofdontwerpen, want over de woningbouw en het landschap en de intensieve veehouderij komen we nog te spreken. In de commissie hebben we gezegd dat dit keuzedocument deels in de lucht hangt. Dat is op zich niet weersproken, maar ook wel verduidelijkt. De keuzen zelf heb ik deels als liberaal en deels als conservatief benoemd. Ook dat is niet weersproken. Dat maakt, meneer de voorzitter, ons op onze beurt bezorgd, want wij willen een strakke ruimtelijke structuur, zeker als het om het landschap gaat. Wij willen naderhand kunnen blijven zeggen dat we blij zijn dat er een provincie is die let op haar zaak. Dat we op veel punten, meneer de voorzitter, de Kamers van Groningen achter ons hebben staan, is duidelijk geworden. Het verrast ons niet echt, want acht jaar geleden is er ook een dergelijke sessie geweest en toen kwamen ook die trajecten die wij belangrijk vinden daarin tevoorschijn. Meneer de voorzitter, sommige zaken zijn onduidelijk en ik apprecieer het op zich dat het College aangeeft dat men er op sommige punten ook nog niet helemaal uit is. Soms ziet het er verhullend of vaag uit, maar dan weten ze het gewoon niet. Op zich ben ik blij dat daar dan duidelijkheid over is. Laten we het erop houden dat de kip nog niet is uitgebroed. Meneer de voorzitter, ik kom bij de energie. Er ligt een aanbod van gemeenten in OostGroningen en wij vinden dat we geen kansen moeten laten liggen als die zich aandienen. We moeten beleid inzetten waarmee uiteindelijk grote centrales zoals die van de Nuon over 25 à 30 jaar overbodig zijn. Dat vergt systeemwijzigingen die neerkomen op veel meer vormen van kleinschalige opwekking en misschien ook wel tactische eenheden. Een beetje meelopen is echt onvoldoende. Gemeenten moeten juist gestimuleerd worden om aan eigen capaciteitsopbouw en duurzame energie te doen. Dus een uitgestoken hand, neem hem aan! Als het om de windmolens gaat: GroenLinks wil nieuwe locaties aanwijzen. Mede daarom hebben we de motie van D66 ondersteund. Wij koppelen het voor onszelf altijd niet per se aan industrieterreinen, maar wel – en zo hebben we dat acht jaar geleden benoemd in een amendement van het POP-1 – bij landschappelijk voorbelaste locaties. Dat was overigens een amendement dat ik samen met mevrouw Peetoom had opgesteld. Solitaire molens, meneer de voorzitter, daar zijn we al een decennium op tegen, behalve als het om de kleinere gaat. Ik heb het zelf ooit nog eens een keer ingebracht in collegeonderhandelingen. Vervolgens werden we er natuurlijk uitgeknikkerd, maar we waren wel verrast dat de heer Calon het had opgepikt uit die collegeonderhandelingen. Meneer de voorzitter, elke grens heeft iets arbitrairs, maar als je kijkt naar de 80 kW Lagerwey-tjes, zoals die onder meer bij Scheemda staan, heb je het over 18 meter hoge molens en die kunnen behoorlijk storend zijn in het landschapsbeeld. Daar moet je dus voorzichtig mee zijn. Compensatie van natuurterreinen en de vermeende aanslag op landbouwgronden.
52
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Ik beschouw dat als typische CDA-VVD-opvliegers, waar we ons vooral niet te veel van moeten aantrekken. Als men denkt dat het Nederlandse landbouwareaal de oplossing is voor de hongerproblematiek in de wereld, dan is dat werkelijk nonsens. Als het gaat om de intensieve veehouderij, dat komt allemaal terug, maar vandaag wel de biologische varkenshouderij. Het College wil terecht een rem op intensieve veehouderij, maar de consequentie is dat gedeputeerde Hollenga extensieve veehouderij over één kam wil scheren met intensieve, alsof biologische varkenshouderij intensief is in plaats van extensief. Het argument van de heer Hollenga is mager. Een biologische varkensstal kan immers voor je het weet zomaar overgaan in andere handen. Dan weet je dus echt niet waar je het over hebt, denk ik dan. GroenLinks vindt dat het College zich op dit punt dient te beraden en dat het College daarbij definities helder moet maken. Het is echt te gek voor woorden om het over één kam te scheren. Dan doe je het als College gewoon slecht. Ik roep het College dan ook op zich ernstig te beraden op dit standpunt. Eén positief aspect, meneer de voorzitter: wij waren erg blij met de opmerkingen van het College over de reservecapaciteit van bedrijventerreinen en de SER-ladder. De heer ZANEN: Voorzitter, een paar opmerkingen naar aanleiding van het keuzedocument. In de eerste plaats heb ik begrepen dat er in de commissie Economie en Mobiliteit een inspreker is geweest – de heer Jepma – die nogal uitvoerig stil heeft gestaan bij de mogelijkheid van bussen te laten rijden op aardgas of biodiesel. Daar is ook een discussie geweest met gedeputeerde Bleker. Naar aanleiding daarvan ben ik nog gebeld. Er staat bij het hoofdstuk Energie dat de provincie een rol als voorloper op energiegebied wil spelen. Bij de discussie zoals die in de commissie Economie en Mobiliteit is geweest over aardgasbussen, het gebruik van aardgas dan wel biodiesel, was er een vraag of er voldoende is gezocht naar mogelijkheden om zo’n soort project te subsidiëren, om daar financiering voor te vinden. Het tweede punt was de vraag in hoeverre er wellicht ook uit de markt zelf belangstelling zou zijn om in zo’n soort ontwikkeling mee te doen. Dat was, naar mijn informant zei, nadrukkelijk het geval. Dus daar liggen veel meer mogelijkheden dan je op het eerste gezicht wellicht denkt. Dan moeten we zeker, als we pretenderen voorloper te zijn op energiegebied, niet alle andere provincies voor laten gaan. Ik heb begrepen dat een aantal provincies ons op dat punt voorafgaan. Naar mijn idee moeten we niet wachten met het vaststellen van het POP-document, maar is dit een punt om gewoon nu ook al vast te pakken. Over landschap. Ik heb het genoegen gehad om in de werkgroep Landschap te mogen zitten. Dat verhaal komt nog. Ik denk dat het een uitermate belangrijke input gaat vormen in de discussie die we gaan voeren over het POP. De intensieve veehouderij. Ik vroeg mij af wat het verschil is: geen nieuwvestiging van intensieve veehouderijbedrijven en ruimte voor uitbreiding bestaande intensieve veehouderij op basis van maatwerk. Daar moet iets van definiëring gaan komen, want anders wordt het naar mijn idee heel onduidelijk waar we heen willen. Leefbaarheid. Dat stond ook een beetje in verband met de discussie over krimp. Er staat hier: een offensieve aanpak bevolkingskrimp in Oost-Groningen en de Eemsdelta. We hebben het gehad over de krimp. Ik denk dat het een goede zaak is als we actief, samen met gemeenten, zoeken naar mogelijkheden om op plaatsen waar sprake is van krimp nieuwe invulling te geven aan de ruimte, eventueel ook aan het wonen. Dat kan om minder grote aantallen bewoners gaan, maar ik kan me goed voorstellen dat we daar wat mee doen, ook in offensieve zin. De vraag is waar de grens ligt met wat de gemeenten moeten doen en wat de provincie moet doen. Energie. Een aantal mensen hebben daar iets over gezegd. Ik wil wat betreft de windmolens en de discussie daarover (N33, Veendam) de motie zoals D66 die naar voren heeft gebracht – die hebben we ook mee ondertekend – graag zien als een mogelijkheid om die impasse te doorbreken en om weer op een goede manier te kunnen werken aan de uibouw van windenergie. Bedankt. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter. De Partij voor de Dieren is op hoofdlijnen heel erg tevreden met de keuzes die door GS gemaakt worden in het keuzedocument. Wij hebben echter nog een paar punten van zorg die we toch wel even alvast aan het College willen meegeven. Ik zal gelijk beginnen met de intensieve veehouderij. Er is al door een aantal partijen aangegeven dat het ontbreekt aan duidelijke definities. Ik kan u melden dat de Partij voor de Dieren heel blij is dat het College het standpunt heeft ingenomen omtrent de beperking van de intensieve veehouderij, maar door het ontbreken van die heldere definities is er wel veel onduidelijkheid ontstaan, tenminste, we hopen dat het onduidelijkheid is. Bij ons is in elk geval de indruk ontstaan dat het College de biologische veehouderij zou willen beperken, maar het zou bijvoorbeeld ook kunnen zijn dat het idee ontstaat dat het College bewust de kier laat staan. Dat zou heel spijtig zijn. We hebben in het verleden – net als een aantal andere sprekers hier – al eerder gevraagd om duidelijke definities over de term ‘grondgebondenheid’ en over
53
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 de term ‘intensieve veehouderij’. Dat heeft nog niet tot resultaten geleid, dus daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: Deze motie krijgt nummer 4. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 23 april 2008, ter behandeling van het keuzedocument POP, gezien: het feit dat in het keuzedocument POP de mogelijkheden voor nieuwvestiging en uitbreiding van intensieve veehouderij beperkt worden; constaterende dat: niet duidelijk is wat precies onder intensieve veehouderij, grondgebonden veehouderij, nieuwvestiging en uitbreiding wordt verstaan; niet duidelijk is wat de uitbreidingsmogelijkheden zijn; overwegende dat: hierdoor onbedoelde en onvoorziene vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden voor de intensieve veehouderij niet uit te sluiten zijn; hierdoor ook de mogelijkheden voor de biologische varkens- en kippenhouderij drastisch beperkt worden; dit strijdig is met de provinciale doelstellingen t.a.v. de biologische sector uit onder meer het collegeakkoord en de Begroting; verzoeken het College in het voorontwerp-POP: een duidelijke definitie op te nemen van de ‘intensieve veehouderij’; een duidelijke definitie op te nemen van ‘grondgebondenheid’; een duidelijke maat op te nemen voor maximale agrarische bouwblokken; een maximaal uitbreidingspercentage voor bestaande intensieve veehouderij op te nemen waarbij de biologische veehouderij wordt ontzien, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (PvdD). De motie maakt onderdeel uit van de beraadslaging en zal worden vermenigvuldigd. Mevrouw HAZEKAMP: Met goede definities hopen we in elk geval straks het debat over dit onderwerp goed te kunnen voeren. Voorzitter, ik wil het alleen nog hebben over het klimaat. De Partij voor de Dieren is blij met de keuzes die het College maakt als het gaat om energiebeleid: geen kernenergie, redelijk hoge ambities als het gaat om windenergie, et cetera. Het streven, als we praten over klimaatverandering, is gericht op het voorkomen en reduceren van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen, waaronder methaan, en het realiseren van een energietransitie. Toch is ons gebleken dat een van de belangrijkste veroorzakers van de klimaatverandering niet aangepakt wordt, namelijk de veehouderij. We hebben het daar in de commissie al uitvoerig over gehad. Voorzitter, de meeste mensen weten wel dat de veehouderij een aantal problemen met zich meebrengt, zoals mest. 70 miljard kilo per jaar, 33 badkuipen per Nederlander. Helaas is het niet zo bekend dat het vlees eten ook een enorme bijdrage levert aan de klimaatverandering. Per Nederlander komt het vlees eten neer op een bijdrage van 1400 kilo CO2 per jaar. Desondanks gaf gedeputeerde Hollenga aan dat hij niet bereid was om de veehouderij noch om de vleesconsumptie in Groningen aan te pakken. Hij gaf ook aan dat hij eigenlijk niet zou weten hoe hij dat zou moeten doen. Om hem een beetje op weg te helpen, dien ik hierbij de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 5. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 23 april 2008, ter behandeling van het keuzedocument POP, gezien het feit dat:
54
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 -
Gedeputeerde Staten kansen willen benutten om een bijdrage te leveren aan het tegengaan van de klimaatverandering; Gedeputeerde Staten kiezen voor een beleid gericht op het voorkomen en reduceren van de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen, waaronder methaan;
constaterende dat: de uitstoot van broeikasgassen drastisch verlaagd moet worden om de opwarming van de aarde tegen te gaan; de productie van vlees met 18% een belangrijke bijdrage levert aan de uitstoot van broeikasgassen en daarmee het meest milieuvervuilende onderdeel vormt van ons voedselpakket; de consumptie van vlees daarmee een grotere impact heeft dan de uitstoot van verkeer en vervoer gezamenlijk; overwegende dat: wanneer Nederlanders één dag per week geen vlees zouden consumeren in één klap alle klimaatdoelstellingen voor huishoudens gehaald zouden zijn; de provincie een belangrijke voorbeeld- en signaalfunctie heeft naar de bevolking van Groningen; dringen er op aan bij het College en het presidium dat: één dag per week geen vleesproducten geserveerd worden op het Provinciehuis; het eten van vegetarische maaltijden actief wordt gepromoot, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (PvdD), maakt onderdeel uit van de beraadslaging en wordt verspreid. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik hoor hier toch wat rumoer ontstaan. We moeten ons wel realiseren dat dat ieder jaar hier, alleen al op het Provinciehuis, 190 ton minder CO2-uitstoot oplevert. Voorzitter, de minister van Landbouw kwam een aantal maanden geleden met de term ‘donderdag zonder dag’ na een vergelijkbaar voorstel in de Tweede Kamer. Maar als de gedeputeerde liever een vleesloze vrijdag heeft, heeft dat uiteraard ook onze instemming. Voorzitter, de Partij voor de Dieren vindt het jammer dat de mogelijke problemen die de klimaatverandering veroorzaakt, vooral worden aangepakt door de gevolgen te bestrijden en niet door de problemen aan te pakken. We hebben in de commissie een voorstel gedaan om daar waar dijken verhoogd en versterkt worden, ook gelijk de dijken ontoegankelijk te maken voor gravende dieren, zoals muskusratten. Helaas heb ik daar geen antwoord op ontvangen, twee keer niet. Misschien dat de gedeputeerde op basis van deze motie wel een reactie zal willen geven. De VOORZITTER: Deze motie krijgt nummer 6. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 23 april 2008, ter behandeling van het keuzedocument POP, kennis genomen hebbende van: het keuzedocument POP en de daarin voorgestelde maatregelen voor kustverdediging en waterbeheer; constaterende dat: problemen door de stijgende zeespiegel, de bodemdaling en mogelijk zwaardere stormen grotendeels worden opgelost door dijken te versterken en te verhogen; overwegende dat: mogelijke graafschade aan dijken een van de belangrijkste overwegingen is voor het structureel bestrijden van muskusratten; de bestrijding van muskusratten in de provincie Groningen jaarlijks zo’n € 2 miljoen kost; het treffen van preventieve maatregelen, een duurzame en daarmee op termijn goedkopere oplossing is voor het voorkomen van schade aan dijken door muskusratten;
55
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 -
daarmee het op uitermate dieronvriendelijke en inefficiënte wijze bestrijden van muskusratten beperkt kan worden;
verzoeken het College: te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om bij het verhogen en versterken van de dijken tegelijkertijd preventieve maatregelen te treffen, waardoor deze dijken ontoegankelijk worden voor muskusratten en andere gravende dieren; deze preventieve mogelijkheden te betrekken bij het voorontwerp POP, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Hazekamp (PvdD), maakt onderdeel uit van de beraadslaging en wordt verspreid. Mevrouw HAZEKAMP: Dank u wel, voorzitter. Tot slot nog één klein puntje over het klimaat. De verwachte klimaatverandering zal ook gevolgen hebben voor de natuur en de soortensamenstelling in Nederland. Zuidelijke soorten zullen hun opwachting maken aan onze grenzen, andere soorten zullen naar het noorden gaan. Een groot probleem hierbij is het gebrek aan ruimtelijke samenhang. Aanleg van de EHS stelt soorten beter in staat om te migreren, maar in hoeverre is de EHS eigenlijk klimaatbestendig in onze provincie? Wij zouden graag een antwoord van het College of het inzicht heeft in de mogelijke effecten van de klimaatverandering op soorten en ecosystemen en of het hierop in kan spelen met eventuele gebiedsgerichte maatregelen en andere aanpassingen. Dank u wel, voorzitter. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Kan het College gelijk antwoorden? Dat kan. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, als ik aan het eind van mijn praatje maar alle moties heb, dan kan ik ze ook behandelen. Ik zal de hoofdlijnen doen, voorzitter. Collega Bleker zal ingaan op het graafbestendig maken van de dijken, waar ik overigens in de commissie al op geantwoord had. De heer Hollenga zal ingaan op de vleesloze week of dag en of we de EHS klimaatbestendig maken. De heer Slager zal ingaan op de milieupunten. Voor de rest zal ik proberen het te doen. In zijn algemeenheid ben ik wel blij dat velen u zeggen dat ze veel van de keuzes die wij gemaakt hebben, kunnen ondersteunen. Zonder en detail te gaan, proef ik toch wel een redelijk breed draagvlak op dit moment, want sommigen zeggen ook dat wij pas met het eindoordeel komen bij het voorontwerp en bij de definitieve vaststelling. Maar er zijn ook velen die aangeven dat het wel de goede keuzes zijn. Daar ben ik blij om. Definities. Mevrouw Van der Graaf, de heer Van der Ploeg en mevrouw Hazekamp met betrekking tot de intensieve veehouderij en biologische veehouderij, vragen ernaar. Ik zeg u toe dat wij bij het voorontwerp – waarvan overigens het eerste exemplaar nu op mijn bureau ligt – een goede definitie- en begrippenlijst zullen opnemen. Niet van het begrip ‘ruzie’. Mevrouw Van der Graaf vroeg of ik ruzie had met de gemeenten Menterwolde en Veendam. Dat is niet het geval, maar je kunt wel een discussie hebben zonder ruzie te hebben. Die definitie gaan we niet opnemen, maar we gaan wel definities van intensieve veehouderij en gewone veehouderij opnemen. De informatie die we nu hebben, was van vanmorgen. Wij zijn de laatste weken wat geteisterd geweest door ziekte van medewerkers. Maar de stand van zaken van vanmorgen 12.00 uur is zo, dat je biologische veehouderij niet hoeft te scharen onder intensieve veehouderij, dus dat je daar een verschil kunt maken en dat er dus niet gebeurt waar mevrouw Hazekamp en de heer Van der Ploeg en anderen bang voor waren en dat ook in de commissie gezegd hebben. De heer Van der Ploeg vroeg ons hier om ons daarop te beraden. Dat doen wij dus ook. Ultimo bij het voorontwerp hebben wij dat goed voor elkaar en hebben we ook een definitie van ‘grondgebondenheid’ en van ‘intensieve veehouderij’. Zoals ik er nu tegenaan kijk, komen we daar met elkaar uit. Als het gaat over de windmolens is het niet zo – zoals de heer De Vey Mestdagh zegt – dat wij door een hernieuwde doelstelling vanwege het energieakkoord of landelijk tot die 750 Megawatt zijn gekomen. Dat is gekomen door inderdaad een motie of opmerkingen van de ChristenUnie bij de Voorjaarsnota, zoals hier ook is ingebracht door mevrouw Van der Graaf. Ik dacht dat het toen de heer Stevens was die aangaf dat de ChristenUnie vond dat er een ambitieuzere doelstelling met betrekking tot windenergie moest komen. Wij hebben toen gezegd dat we dat met het keuzedocument en het voorontwerp zouden doen. Het is zo dat in 1999 en in 2003 door het toenmalige College en ook het College dat daarna gekomen is en ook wel het College dat er nu zit, althans de politieke partijen die daar achter zitten, een analyse
56
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 gemaakt is van waar je dat wel en waar je dat niet zou kunnen doen. Het is precies zoals de heer Brouns zei: het is een industriële activiteit. Het is niet meer hobbyisme van een windmolen die wat stroom levert voor het verwarmen van een kippenschuur of het leveren van stroom voor het koelen van een aardappelcel. Het is in feite gewoon energieproductie die op energieterreinen thuishoort en – we zijn de beroerdste niet – aansluitend. Wat zijn de redenen daarvoor? We hebben toen gekozen voor de grootschalige industrieterreinen, dat zijn de kernzone-industrieterreinen. De mensen die er toen bij waren, weten dat ook nog wel. Het zijn in feite de industrieterreinen die langs de A7 liggen. Waar ik industrieterreinen zeg, bedoel ik natuurlijk bedrijventerreinen. Industrie impliceert vaak dat het hele zware categorie 5 is, dat hoeft helemaal niet. Het gaat om grootschalige bedrijventerreinen, dus de A7 links en rechts van de stad Groningen. Daar zijn toen overleggen geweest met de gemeenten, die wilden dat toen niet. Er is overleg met Delfzijl geweest, die wilde dat toen wel. Er is overleg geweest met Eemsmond, die wilde dat toen ook. Er is overleg geweest met beide gemeenten over de N33, die wilden dat toen ook. Eén twijfelgeval in dit opzicht was Ter Apelkanaal, dat geen kernzone is maar wat wel gebruik kon en kan maken van het kernzone-instrumentarium. Daar hebben we overleg over gehad met Stadskanaal en ook met onze Drentse vrienden, want zoals u – niet vandaag, maar wel vaak – betoogt: “Houd rekening met de buren, dus met de belendende provincies en ook met de Deutsche Freunde”. Op basis daarvan is besloten dat we maar drie locaties doen. In 2003 is die discussie nog eens herhaald, ook over de Pekela’s. Ik vond de heer Swagerman een heel mooi statement maken op TV Noord. Hij zei: “Wij zijn niet voor wilde windmolens”, waarmee hij volgens mij solitaire windmolens in het veld bedoelde. Maar dat is natuurlijk wel het debat. Waarom zijn die keuzes gemaakt? Omdat wij vonden en ook voorzagen dat die windmolens niet meer 400 kW of 600 kW zouden opleveren, maar naar 1 of 2 Megawatt zouden gaan. Wij konden toen niet voorzien dat ze naar 3, 6 of nu zelfs naar 9 Megawatt zouden gaan. We dachten dat ze 80 meter zouden worden, maar ze zijn nu 130 meter ashoogte en 200 meter tophoogte. Het zijn echt kleine elektriciteitscentrales geworden. Dit College vindt nog steeds dat we toen de goede keuzes gemaakt hebben en de partijen die achter dit College staan hebben daarom ook in het collegeakkoord opgenomen dat in principe twee locaties beschikbaar zijn voor molens hoger dan 15 meter, te weten Delfzijl en Eemshaven. De N33 hangt af van de POP-discussie. Laten we er nu geen doekjes om winden, we zijn helemaal nog niet aan aanwijzingen toe, wat sommige mensen in de krant schrijven, of aan ruzie toe, wat sommige mensen ook in de krant schrijven. Nee, het is aan uw Staten om uiteindelijk bij het voorontwerp en ultimo bij de vaststelling van het POP de uiteindelijke doelstelling vast te stellen. Die kan vastgezet worden op 750 Megawatt. Sommigen zeggen dat dit hier het minimum is, anderen vinden dat het maximum en sommigen zeggen er niets over. Ik heb in de commissie betoogd dat bij de stand van zaken van de techniek van nu en de verwachtingen daarover (over de grootte van molens die je de komende vijf à zes jaar kunt bouwen; we weten natuurlijk wat er op de tekentafels ligt, we weten wat in de testfase zit en we weten hoe snel die dingen door komen) wij verwachten dat je die drie locaties nodig hebt voor die 750 Megawatt. Mijn verwachting is dat als je met de kennis van nu dat beoordeelt en je zou de N33 niet willen, je gewoon consequent moet zijn en dan moet je gewoon zeggen dat je die locatie niet aanwijst en dat je de doelstelling verlaagt naar 600 Megawatt. Dat is nog steeds een ambitieuze doelstelling, dat is bijna net zo groot als de oude Eemscentrale die in de Eemshaven staat en het is overigens de op één na hoogste doelstelling in Nederland, alleen Flevoland komt hoger uit. In Flevoland kun je ook leuk zien wat er gebeurt als je de ‘wilde’ molens toestaat, want daar is nu een groot probleem, want men wil die molens gaan saneren en men wil ze niet meer overal hebben. Dan val je onder het overgangsrecht en heb je een gigantisch probleem. Wij worden nu wekelijks benaderd door mensen van andere provincies en ook van VROM met de vraag hoe wij dat in Groningen hebben gedaan, omdat het bij ons wel goed loopt. Ik weet niet of dat zo is, ik weet wel dat we in elk geval niet die ellende hebben van Flevoland. Het College zou niet de motie van D66 willen overnemen – ik ben daar in de commissie ook al uitvoerig op ingegaan – om te zoeken naar andere locaties. Het College zal wel willen doen wat de CDA-fractie vraagt: goed overleg met de gemeenten om te kijken hoe ver je kunt komen. Ik zeg ook toe wat de CDA-fractie in een motie vraagt. De heer Van der Ploeg had ook zo’n bijdrage. Een soort autarkie en kijken naar die kleine molens, zodat je zelfvoorzienend kunt worden. Vandaar dat wij ook gezegd hebben dat wij niet vervelend doen over molens tot 15 meter. Die worden ook steeds rendabeler en daar kun je dus leuk een paar huizen mee stoken qua stroom. Dat is heel mooi. Nu lopen we tegen een praktisch probleem aan dat op sommige kleinere bedrijventerreinen – Menterwolde is een voorbeeld – die molens staan en de gebouwen zetten die dingen in de schaduw. Het CDA vraagt nu: zou je als College voor die locaties nog eens willen bekijken of je daar wat met de hoogte kunt doen? Ik zeg u dat toe.
57
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Ik zeg dus niet dat we dat doen, ik zeg wel toe dat we dat gaan bekijken, dat je bijvoorbeeld kunt kijken of je op dat soort bedrijventerreinen niet de gebouwhoogte moet nemen plus 4 of plus 5. Dat zeg ik toe. De motie van D66. We hebben er al tien jaar lang over gediscussieerd. Wij zien er niet veel in en daar gaan we dus niet aan beginnen. Daar moeten we ook helder over zijn. Collega De Bruijne zal ingaan op het sociale beleid en de woningbouw en de krimp. Mal/contralmal en gebiedsgerichte aanpak. Daar is veel over gezegd door het CDA en de ChristenUnie. Dat willen wij handhaven, dat vinden wij heel goede zaken. Ik ben het ook eens met de heer Luitjens, die zegt dat je niet belerend moet zijn en vanaf de kansel moet zeggen hoe het moet. Probeer nu ook procesafspraken in die verordening op te nemen. Dat ben ik ook met hem eens. Je zult zo veel mogelijk – nu ga ik naar een ander hoofdonderwerp toe – via overleg moeten regelen. Laat ik eerst even het formele antwoord geven en dan het simpele antwoord. De wetgever heeft de verordening bedoeld voor twee zaken: in de eerste plaats ligt alles bij de gemeente. We draaien de wereld even om. Als andere overheden, dus een provinciale overheid of een landelijke overheid, iets willen, dan moeten ze dat van tevoren aangeven. Dus uit het oogpunt van transparantie moeten zij aangeven wat zij wel willen en niet willen. En niet allerlei toetsingscriteria opschrijven waarlangs die bestemmingsplannen moeten worden getoetst. Het is dus transparantie en juridische borging, omdat je anders nergens staat. Dan het heel simpele antwoord: als je een dorp hebt, waar een weg doorheen loopt en er wordt regelmatig te hard gereden en er gebeuren ongelukken of er is te veel uitstoot van fijnstof, lawaai of hinder, dan kun je tegen mensen zeggen dat ze er langzamer moeten rijden, omdat het slecht is (om hard te rijden). 99% van de mensen zal dat doen. Alle redelijke mensen doen dat. Maar je zet er een bord 50 of 30 km/u neer en een radarpost, omdat er altijd wel één of twee zijn die ‘stout’ zijn. Die geef je dan dikke bekeuringen. Je pakt ze zelfs het rijbewijs af als ze erg stout zijn en te hard rijden. Voor die ene die vervelend is. En dan draai ik het ook maar even om. Al die mensen die volgens goed overleg en goede samenwerking tot dat resultaat komen, hebben helemaal geen last van die verordening. Die verordening dient er dus alleen maar toe om volledig transparant te zijn en ook voor de bad guys, waarvan ik ervan uit ga dat we die in Groningen niet hebben, ervoor te zorgen dat als het wel ooit eens mocht gebeuren, je ze dan ook juridisch aan kunt pakken. Overigens zijn er ook andere partijen, zoals GroenLinks, de ChristenUnie, het CDA en anderen die stellen dat je dat toch wel even stevig moet borgen. Ik ben het daar helemaal mee eens. Of je dan een molenbiotoop moet verklaren tot een provinciaal belang… Ik kan u wel verklappen dat wij in het concept-voorontwerp een soort spelregel opschrijven dat de gemeente gewoon moet aangeven hoe ze daar rekening mee gehouden heeft. Maar het is natuurlijk wel – dat heb ik ook in de commissie gezegd – een beetje raar dat wij een molenstichting in de benen moeten houden, subsidie moeten geven als vervolgens gemeenten zich niets aantrekken van die molenbiotopen. Dan moet je ook consequent zijn en stellen dat het een gemeentelijke zaak is en de provincie er geen subsidie meer voor geeft. Het is ook een beetje een hardere keuze maken, dus niet pappen en nathouden. Een grote opgave die wij nog hebben en die nog niet klaar is – dat zeg ik maar gewoon heel eerlijk; de heer Luitjens duidde daar ook op, anderen ook – welke status nu de karakteristiekenkaart heeft. We hebben het in het begin de identiteitenkaart genoemd. We proberen die karakteristiekenkaart wel een verordeningsstatus te geven en we proberen karakteristieken te beschrijven waar mensen zich aan moeten houden. Tegelijkertijd proberen we ontwikkelingsgericht te zijn. De intentie is nu de drie centrale thema’s van het huidige POP te volgen, het tweede is het karakteristieke landschap – daar komt met name het rentmeesterschap tot uiting, waar we aan de ene kant ontwikkelen en karakteristieken willen ontwikkelen en aan de andere kant rentmeester willen zijn en dingen willen beschermen. Het moet er niet toe leiden dat we in een museumlandschap terechtkomen met een verordening met alleen maar strikte regels waardoor je geen kant meer op kunt, dat je ook nog eens een keer nieuwe leuke initiatieven zou moeten kunnen doen. Dat is nog een zoektocht. Daar zijn de mensen die ermee bezig zijn, goed op weg. Maar dat is wel een van de moeilijkste hersenkrakers. Ik zie ook met belangstelling uit, voorzitter, naar het advies van de commissie Landschap, want die zou ons heel erg kunnen helpen als daar ook kennis uit komt. Het is niet zo gemakkelijk, het is ook in de rest van Nederland niet gedaan, dus je kunt het ook niet even overnemen van een provincie die het al klaar heeft. Ik begrijp de zorg van de VVD, maar ik geef ook aan dat wij daar rekening mee houden. Ik geef ook aan dat we transparant en helder van tevoren willen zijn en dat we bepaalde karakteristieken willen borgen en dat het niet free for all is. ICT. De SP is er vaker mee gekomen, collega Slager zal er dadelijk nog iets over zeggen. Als ik naar die motie kijk, dan zeg ik u toe dat het College zal kijken – naast het feit dat we van die provinciale glasvezelringen aangelegd hebben en een heleboel dingen al bereikbaar gemaakt hebben – of die toegankelijkheid van snelle ICT – de heer Blom noemde het voorbeeld van die boerderijen –…
58
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Ik heb het zo opgevat dat men, als men aan zo’n glasvezel ligt, snelle bereikbaarheid heeft, maar dat men ook als men in een boerderij woont die ver van zo’n glasvezelnet ligt, ook een snelle verbinding wil hebben. Wij zullen bekijken of wij daar wat aan kunnen doen. Dat nog opnemen als een extra thema in het keuzedocument, zou ik niet willen. Het keuzedocument is klaar, we zijn nu bezig met het voorontwerp. Het is ook de vraag of je zo’n sectoraal economisch thema als specifiek thema in het POP op zou moeten nemen, naast die drie andere leidmotieven. Daar zou ik niet vóór zijn. Reclame- en antennemasten. Ik zal helder zijn in de richting van de VVD. Wij zullen blijven gaan voor een redelijk strakke regeling voor reclame- en antennemasten. Dan kun je inderdaad wel de stelling aanhangen dat als het binnen de bebouwde kom is, het des gemeentes is. Ik weet dat niet. Als je een heel klein dorp hebt of een compleet dorp dat iets groter is en je zet daar reclamemasten neer van 100 meter, dan lijkt me dat geen kwaliteit van het Groninger landschap. Dus eigenlijk zouden wij willen vasthouden aan wat daarover in het huidige POP staat. Mevrouw Van der Graaf zei dat het heel belangrijk is dat wij onze provinciale rollen goed duiden per thema. Ik zeg u toe dat wij dat ook doen. Wij zijn nu bezig – het staat er niet consequent in – om langs alles wat wij doen in het POP die vier rollen te definiëren, dus welke rol wij waar nemen en hoe wij dat dan doen, zodat je complete helderheid schept en ook afrekenbaar wordt, zowel voor burgers als voor uw Staten. Dat gebeurt. Een begrippenlijst komt er ook. De intensieve veehouderij, hoe zit dat? Er was nog enige begripsverwarring bij de PvhN. De bedoeling is nu dat wij de locaties waar nu intensieve veehouderij is, als zodanig bestemmen. Dus er kan geen nieuwvestiging van intensieve veehouderij meer plaatsvinden. Stel dat wij gelijk zouden hebben met de kennis die we nu hebben, dan kan dat wel voor biologische varkens- en kippenhouderijen. Dat zijn ook geen grote gebouwen, ze lopen veel in het weiland. Maar dan kan zo’n locatie niet omgezet worden in een IV-bedrijf. De huidige IV-bedrijven, daar hebben we van gezegd, dit komt uit de participatieronde, moet je die dan op slot zetten of moet je die ook enige uitbreidingsruimte geven? Gangbaar is 10%, maar we schakelen die dus ook gelijk met akkerbouwen veehouderijbedrijven, waarbij er inderdaad – zoals ook de Partij voor de Dieren wil – volgens het kader dat we nu hebben 1 of 1½ ha bij recht, een afwijking volgens de bouwblokken-op-maat-methode bestaat. Dus we schakelen dat gelijk. Dan kun je daar dus in principe verder uitbreiden. De heer Hollenga zal zo nog even op het vlees in gaan. Wij bedachten ons net: als we allemaal katholiek zouden worden, was het probleem in één keer opgelost, want dan eet je op vrijdag gewoon vis en geen vlees. Maar zoals we bij de identiteitendiscussie al wegblijven bij de niet harde waarden, zou ik dat hier ook niet graag voor mijn rekening nemen. Motie 1 zouden wij niet willen aanbevelen. Motie 2 evenmin. Motie 3 is van de SP. Wij zeggen u toe dat wij kijken of de ICT-bereikbaarheid van gebouwen in het buitengebied die niet direct aan de glasvezel liggen, geregeld kan worden. Ik zeg dus niet dat we dat kunnen regelen. Wij gaan kijken of we dat kunnen regelen. Het tweede deel van die motie – het thema opnemen in het keuzedocument – beveelt het College niet aan. Motie 4 met betrekking tot de definitie van de intensieve veehouderij, grondgebondenheid, een duidelijk maat voor agrarische bouwblokken keurt het College goed. Ik maak een voorbehoud op het opnemen van een maximaal uitbreidingspercentage voor bestaande intensieve veehouderij. Het is wel mijn intentie. Het ontzien van de biologische veehouderij probeert het College ook. Maar dat is met de kennis van vanmorgen, we hebben dat nog niet juridisch kunnen checken, dus ik weet echt niet of we dat helemaal dicht hebben zitten. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik had even een vraag aan de heer Calon wat hij bedoelt ten aanzien van motie 3, het bereikbaar zijn van gebouwen in het buitengebied. Indertijd hebben we die kabel aangelegd en er zijn inmiddels wel overal ADSL-centrales gekomen, dus in beginsel zou je zeggen dat alles nu bereikbaar moet zijn met ADSL. Bedoelt u nog snellere verbindingen dan dat? De heer CALON (gedeputeerde): Dat zou u aan de SP moeten vragen. Ik lees hier: “Verzoeken het College de mogelijkheden voor het realiseren van complete toegankelijkheid tot internet via een zo breed mogelijk aangelegde infrastructuur in de provincie, te onderzoeken en het thema op te nemen in het POP-keuzedocument.” De heer Slager gaat hierover. Wij zaten hier net te debatteren, toen zei hij dat de glasvezelnetten al zijn aangelegd, er is ADSL – precies zoals de heer De Vey Mestdagh zegt – dus je zou op deze motie ‘nee’ moeten zeggen. Of zeggen wij: je zou nog eens kunnen kijken of er gebouwen zijn, gebieden zijn die niet snel toegankelijk zijn waar je dan iets aan zou moeten doen. Dat zouden we dus nog eens willen bekijken. De heer BLOM: Dat is waar het ons met name om gaat. Wij denken dat er nogal wat plekjes zijn waar geen glasvezel beschikbaar is. Dat is eigenlijk het meest interessante.
59
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer CALON (gedeputeerde): Wij zeggen dus niet toe – voor de helderheid – dat wij gaan kijken of overal glasvezelbeschikbaarheid moet zijn. Wat wij wel toezeggen, is te kijken of er nog plekken zijn waar geen snel internet is. Dan kun je kijken naar ADSL, naar glasvezel. Dan gaan we kijken hoe groot het probleem is, of we er wat aan moeten doen. Dus we nemen uw vraag heel serieus. Aan het tweede verzoek van motie 3, om het als thema op te nemen in het POP, geven we geen gehoor. Collega Hollenga zal ingaan op motie 5. De heer Bleker gaat over motie 6, de rattenbestendigheid van dijken. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, er is door de heer Zanen onder andere gesproken over aardgasbussen bij dit POP-keuzedocument. Het POP-keuzedocument is belangrijk, het POP is nog belangrijker, maar als het gaat om aanbesteding van OV, het program van eisen, enzovoort, is dat niet iets wat we in het POP regelen. Ik dacht ook dat de discussie over aardgasbussen in het OV ook nog in ander verband misschien vandaag zelfs nog aan de orde komt. Motie 6, het rattenbestendig maken – zoals collega Calon zegt – van de zeedijken. Daar werken wij niet aan mee, want we hebben steeds waar het gaat om beheersing en bestrijding van muskusratten gezegd dat veiligheid voorop staat. We hebben de komende honderd jaar zo’n € 600 miljoen nodig om de dijken op niveau te brengen en op sterkte te houden. Dat is nog een hele klus om al dat geld op tafel te krijgen. Extra voorzieningen om muskusratten daar toch te kunnen laten ronddolen doordat je voorkomt dat ze schade aanrichten, daar beginnen wij niet aan. Er geldt eigenlijk maar één adagium: die ratten moeten gewoon zorgen dat ze bij de zeedijken uit de buurt blijven! Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik ben het met de gedeputeerde eens dat veiligheid natuurlijk voorop moet staan, maar is het niet beter om, als je daar toch bezig bent, voor een wellicht gering bedrag die dijken ontoegankelijk te maken in plaats van bestrijden en maar hopen dat het goed blijft gaan? De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, dat is niet zo. We hebben – en dat blijkt ook uit allerlei onderzoeken –… Je kunt best een discussie voeren over nut en noodzaak van de wijze van rattenbeheersing bijvoorbeeld in ver van de zeedijken gelegen gebieden, maar als het om de zeedijken gaat, is één ding duidelijk: het risicoprofiel is daar gewoon te groot en je moet dus gewoon zorgen dat het daar niet voorkomt. Volgens mij hebben die ratten dat na verloop van tijd ook vrij snel in de gaten dat ze daar niet moeten zijn. Dat doe ik dan liever dan dat we extra investeringen doen in die dijken. De heer SLAGER (gedeputeerde): Voorzitter, motie nummer 1 staat nog open. Daar wordt gesproken over gebruiksruimte en dat er in de provincie Groningen nog relatief veel milieugebruiksruimte aanwezig is. Dat zou ertoe kunnen leiden dat wij bij het verlenen van milieuvergunningen gaan kijken wat er meer aan vervuiling in die plaats, in de omgeving, in die nieuwe vestigingsplaats aanwezig is. Misschien goed om even te vertellen hoe het in zijn werk gaat, dan begrijpt u ook dat het anders is dan hier wellicht uit te lezen is. Een bedrijf dat zich in Groningen wil vestigen, vraagt een milieuvergunning aan als dat nodig is. Dat kan bij de gemeente zijn of bij de provincie, maar voor het gemak ga ik er maar even vanuit dat het de provincie is. Dan gaan wij de aanvraag toetsen aan de meest recente wet- en regelgeving. Die meest recente wet- en regelgeving komt heel regelmatig op ons af in de vorm van BREF’s. Daar staat dus de best beschikbare techniek van dat moment in. Als een bedrijf een vergunning aanvraagt, gaan wij toetsen of zij de best beschikbare techniek toe gaan passen. Als de twaalf milieugedeputeerden in Nederland hun werk goed doen, zou dat dus moeten betekenen dat het niet uitmaakt in welke plaats je vraagt om een vestiging, omdat iedereen dezelfde regels daarbij hanteert. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, misschien mag ik een klein praktijkvoorbeeld geven wat recentelijk boven komt en waarover ik zo mijn vraagtekens heb waarvan ik graag wil horen wat de gedeputeerde daarvan vindt? Nuon komt hier in principe een kolencentrale bouwen. Wij geven daar toestemming voor. Ze gaan binnenkort de eerste paal heien en de eerstvolgende vestigingsplaats die naar boven komt, zijn twee voorgenomen gascentrales in Noord-Holland. Denkt u nu echt dat in Noord-Holland een kolencentrale zou zijn geaccepteerd op de plek waar nu een gascentrale zal komen, als blijkt dat daar de waarden boven de wettelijke norm komen? Die kans op die overschrijding is redelijk groot, want ze zitten daar rond de 50 als we kijken naar fijnstof, terwijl we hier dat probleem nog niet hebben? Dus mijn vraag is: dat kunt u nu wel zeggen, maar als ik nu even kijk naar de praktijk van de vestigingsplaatsen van kolencentrales – bij onze grens, bij Emden, bij ons hier in de Eemshaven – en waar vinden we vervolgens de gascentrales, als ze ook gebouwd gaan worden, terug?
60
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Ook Nuon – en daar hebben wij geluk mee – gaat nu alleen maar op gas bezig hier in de buurt. Het is een mechanisme waar dus het bedrijfsleven rekening mee houdt en de wetgeving blijkbaar tekortschiet. De heer SLAGER (gedeputeerde): Ik wil de discussie die we eerder hebben gehad over kolencentrales met u niet over doen, maar u herinnert zich ongetwijfeld de discussie met Lucas Reijnders, die beweerde dat in Groningen heel andere normen gelden dan in Rijnmond. Ik dacht dat wij duidelijk hadden aangetoond dat dat in dit geval niet het geval was waar wij het hebben over vergelijkbare centrales. Als het gaat om gascentrales, geldt daar een andere norm voor dan voor kolencentrales, dat ben ik met u eens. De heer SWAGERMAN: Ja, maar ik had het nu dus niet over normen en wat Lucas Reijnders wel of niet gezegd zou hebben. Ik heb het over keuzes die het bedrijfsleven maakt, afgaande op wel of niet mogelijkheden die er zijn in de openstaande vervuiling. Dan zijn wij nu een keer als een van de eersten in Nederland in deze provincie de klos als het gaat om vervuilende industrieën, want ze houden zich misschien netjes aan de regel of de Europese norm die wij ook keurig aanhouden, waarvan wij denken dat het misschien wel een tandje hoger mag. We zijn gewoon de eerste keus bij dit soort bedrijven. Daarom willen wij die limitering, zoals D66 die in een motie voorstelt. De heer SLAGER (gedeputeerde): Ik heb aangegeven, voorzitter, hoe dat in de praktijk gaat. Dat bedrijven dan kiezen voor de Eemsmond boven Rijnmond, vind ik alleen maar een verheugende zaak, maar daar verschil ik van mening over met de SP. Wat er dan verder in de motie aan de orde komt – en dat is denk ik ook even essentieel – is dat er gevraagd wordt dat de provincie zo veel mogelijk moet voorkomen dat bedrijven zich hier vestigen die milieubelasting veroorzaken en die weinig andere voordelen opleveren. Bij de overwegingen staat: zoals veel arbeidsplaatsen. Wij kunnen bij het toetsen van een milieuaanvraag niet meenemen hoeveel arbeidsplaatsen een bedrijf oplevert. Dus wij kunnen niet zeggen: “U levert x vervuiling en 200 medewerkers, dan mag het wel, u levert x vervuiling en 5 medewerkers, dan mag het niet.” Zo werkt dat niet. Wij hebben te toetsen op de milieuregels en het element van arbeidsplaatsen werkt daar niet in mee. Dus ik denk dat wij op die manier ook niet met deze motie echt uit de voeten kunnen. Laten we daar maar niet in meegaan. Nog één opmerking, voorzitter, over motie 3. Daar heeft de heer Calon in grote lijnen net al op gereageerd. Ik wil er nog even op wijzen dat wij op dit moment bezig zijn met de aanleg van de vijfde ring breedband glasvezel. Vier zijn er al, de vijfde is de laatste, die vindt in het zuidoosten van de provincie plaats. Daar maken de gemeentehuizen gebruik van, bedrijven in nog niet voldoende mate naar onze mening, dat zou beter kunnen. Wij gebruiken als provincie zelf dat voor de bediening van bruggen op afstand. Aangezien wij hebben geconstateerd dat het bedrijfsleven daar meer gebruik van zou kunnen maken, zijn we nu met een campagne begonnen om de bedrijven daar intensief op te wijzen welke mogelijkheden er zijn. Er is twee à drie weken geleden van mij een filmpje opgenomen waarvan ik een concept heb gezien en waar ik nog niet gelukkig mee ben, dus dat moet nog beter. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter. Met betrekking tot motie 5 waar gevraagd wordt om één dag per week geen vleesproducten te serveren op het Provinciehuis. Nu gaat collega Slager over de catering, maar ik wil wel iets over die motie zeggen en wel om de volgende reden. Bij de constateringen stelt de indienster dat de productie van vlees met 18% een belangrijke bijdrage levert aan de uitstoot van broeikasgassen. Hier moet even een misverstand uit de wereld worden geholpen. Die 18% is gebaseerd op de film Meat the Truth. Er is – en mevrouw Hazekamp weet dat ongetwijfeld – de afgelopen week een rapport van de universiteit van Wageningen uitgekomen met een analyse over een aantal feiten uit deze film. Een van die feiten die naar voren is gekomen in relatie tot de Nederlandse situatie met betrekking tot dit punt, is dat we in Nederland niet mogen spreken van 18%, maar van slechts 9% bijdrage. Wetenschappers spreken elkaar altijd tegen, maar… Mevrouw HAZEKAMP: Dat klopt. We hebben van de week ook van alles kunnen horen over door wie zij allemaal betaald worden. In dit verhaal wil ik nog even een opmerking maken. Die 9% klopt als je inderdaad het grondgebruik waar wij beslag op leggen in het buitenland niet meerekent. Als je alleen naar de Nederlandse veehouderijsector kijkt, dan klopt dat. Maar als je de invoer van veevoer meerekent, dan kom je dus wel degelijk op die 18% uit. Dat heeft de Food and Agriculture Organization ook gedaan. De VOORZITTER: “Is dat zo?” was de vraag.
61
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Nee, dat is niet zo. Ik denk dat de conclusie die de universiteit van Wageningen trekt, helder is. We moeten dus de wereldcijfers ten aanzien van de broeikasgassen niet direct vertalen naar de Nederlandse situatie en dat doe ik ook, omdat u ook in de motie rept over een bijdrage aan ons voedselpakket. Hoe het ook zij, het is in elk geval aanzienlijk minder dan die 18%. Los daarvan, het toont in elk geval ook aan dat we in Nederland met de innovaties die er de afgelopen jaren zijn geweest en nog steeds gaande zijn, nog steeds bezig zijn om die milieubelasting verder terug te dringen. Dat kan met name plaatsvinden op die bedrijven die gezond zijn en daar ook in kunnen investeren. Dan met betrekking tot het dictum van de motie. Er wordt gevraagd of wij dat willen verbieden. De heer BLOM: Ik heb nog een aanvullende vraag over de CO2-uitstoot. Vindt de gedeputeerde eigenlijk 9% aandeel in de totale broeikasuitstoot geleverd door één bedrijfstak veel of weinig? De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Als de mobiliteit 13% bijdraagt in dit land, dan moet u het maar zeggen: gaan we de veeteelt helemaal stopzetten of gaan we de mobiliteit stopzetten? Dat andere levert meer op. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, er wordt niet gevraagd om de hele veehouderijsector stop te zetten. Dan heeft u de motie wellicht niet goed begrepen. Er wordt gevraagd om een beperking in te brengen als het gaat om het serveren van vlees. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Ja, daar was ik net aan toe. De vraag is of wij op het Provinciehuis één dag per week geen vleesproducten willen serveren. Voorzitter, het College is daar niet voor. Wij vinden dat de mensen, ook het personeel van de provincie, hun eigen verantwoordelijkheid hebben om te kiezen wat ze willen eten, of dat nu vlees, vis of vegetarisch is. Die mogelijkheden worden volop geboden in dit huis. In de catering wordt gelukkig een behoorlijke hoeveelheid biologische producten in dit huis geserveerd, dus iedereen kan kiezen wat hij wil. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, de gedeputeerde spreekt over eigen verantwoordelijkheid van iedereen binnen dit Provinciehuis en ik zou dan ook graag een hoofdelijke stemming over deze motie willen aanvragen. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, het tweede punt ten aanzien van de EHS, wel of niet klimaatbestendig. Wij hebben in het POP over dit onderwerp niet iets opgenomen ten aanzien van de EHS. We hebben opgenomen het huidige beleid van de EHS, dat wil zeggen de realisering van de EHS zoals die is afgesproken met het Rijk en met deze Staten, met voortvarendheid in te vullen. Natuurlijk, de klimaatontwikkelingen kunnen van invloed zijn op de natuurdoelen van de EHS, alleen op dit moment zijn er – en we praten over het realiseren van de huidige EHS voor 2018 – onvoldoende gegevens voorhanden om nu al te kunnen zeggen dat bij de realisering van de huidige EHS je de natuurdoelen al moet aanpassen op eventuele ontwikkelingen die met betrekking tot het klimaat op ons af zouden kunnen komen. Ik denk dat we gewoon op dit moment ons nog moeten houden aan de afspraken die we hebben. Dat vraagt het Rijk van ons, dat vragen ook de Staten: ga die EHS zo snel mogelijk realiseren. Op termijn kan het ertoe leiden dat je op een gegeven moment je natuurdoelen moet bijstellen, omdat ten gevolge van klimaatontwikkeling bepaalde natuurdoelen hier in dit land op deze manier niet meer gehaald worden. Dan komen er misschien nieuwe, misschien nog wel interessantere natuurdoelen om de hoek kijken. Maar dat zien we dan wel. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, er zijn door een paar partijen opmerkingen gemaakt over het onderdeel wonen, de woningbouwprogrammering. Ik heb de indruk dat als het over dit onderwerp gaat, de Staten en het College het althans tot dusver redelijk eens zijn. Het gaat erom het evenwicht te vinden tussen sturing op de ontwikkeling van de woningvoorraad en de eigen verantwoordelijkheid en het vertrouwen dat je daarin hebt van de gemeenten. Daar proberen we een goed midden in te vinden. De aanpak is in het keuzedocument wel verwoord. Wij spreken met de gemeente in regionaal verband. We proberen om dit najaar overeenstemming te hebben met die gemeenten, met die regio’s over die ontwikkeling van die woningvoorraad. Ik merk daarbij overigens op dat het natuurlijk van belang is – en collega Calon heeft dat ook al gezegd – als je praat over een verordening, om ergens in de verordening een grens te leggen waarbinnen je vindt dat die hele ontwikkeling per regio, per gemeente moet plaatsvinden, maar dat de aandacht vervolgens niet zozeer uitgaat naar die aantallen.
62
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De evaluatie van de Nota Bouwen en Wonen wijst ook uit dat eigenlijk in alle gemeenten de aantallen die in de huidige Nota Bouwen en Wonen zitten tot dusver niet zijn gebouwd. Het grote probleem zit dus niet zozeer in de contingenten, maar wel in een evenwichtige sturing daarvan en vooral vervolgens in de uitwerking op het terrein van wonen en leefbaarheid, want het gaat ons er ook om een kwaliteitsslag te maken. Dat is ook gerelateerd met krimp. Een aantal mensen heeft daar ook iets over gezegd. Krimp als kans. Het College vindt dat een heel belangrijk onderwerp. We hebben dat in de interactieve fase ook gehoord, we hebben het daar ook in gesprekken met gemeenten nadrukkelijk over gehad. Wij geloven wel in een beleid dat je dan samen met die gemeenten moet ontwikkelen waarbij je krimp als kans ziet. Wij geloven niet zo in krimp als hype. Dat is de indruk die je de laatste maanden wel een beetje krijgt als je kijkt naar wat er gepubliceerd wordt en gezegd wordt over krimp, dan lijkt het wel een soort hype te worden. Dat moeten we niet hebben, we moeten daar denk ik verstandig en evenwichtig mee omgaan, kijken wat de ontwikkeling is – die per regio trouwens ook heel verschillend is – en wat verstandige maatregelen zijn, met name op het gebied van de kwaliteit en de leefbaarheid om met elkaar, provincie en gemeenten, te nemen. Dat brengt me op de laatste opmerking van de Partij voor het Noorden: waar ligt nu die grens wat je als provincie moet doen en wat je als gemeente moet doen? Ik denk dat je die grens niet op voorhand moet vaststellen, dat duidelijk is dat de gemeenten in de regio een sterk primaat hebben in de ontwikkeling van dat gebied en dat je als provincie ondersteunt, faciliteert en alleen waar nodig grenzen stelt. Tot zover. De VOORZITTER: Ik stel voor dat we dan nu even schorsen. De vergadering wordt geschorst voor de theepauze. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Daarmee beginnen we aan de vaststelling dat we in eerste instantie alle argumenten gewisseld hebben, dat er ook nog veel interrupties zijn geweest en dat daardoor nog weer verdieping en verduidelijking door ontstaan is. Dus als er nog behoefte is aan een tweede termijn, zal dat zijn om aan te geven hoe men tegenover de moties staat, et cetera. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik wens even te reageren op hetgeen het College naar voren heeft gebracht met betrekking tot de motie van D66. In eerste instantie motie nummer 1 waarop gereageerd is in de zin van dat het College het misschien wel zou willen maar dat het College dat niet zou kunnen, omdat het onmogelijk is om bedrijven dit soort zaken te verplichten. Daarbij wordt verwezen naar de milieuvergunning die een bedrijf krijgt, maar dat is eigenlijk niet waar deze motie over gaat. Deze motie spreekt van milieugebruiksruimte en nu zijn er twee manieren om bedrijven eventueel te weigeren in de provincie. De ene is datgene waar het College net over sprak, als je een bepaalde uitstoot van een inrichting aan banden legt – en dat gaat inderdaad via allerlei normen en daar is inderdaad een ALARA-beginsel, een Best of Technical Means, enzovoort, op van toepassing – maar het tweede, als we het over milieugebruiksruimte hebben, hebben we het over de maximale norm, dan hebben we het over streef- en grenswaarden binnen een bepaald gebied. Het is natuurlijk zo dat die grenswaarden beperkt zijn. Daar zijn ook normen over die maximaal in een totaalgebied aanwezig mogen zijn. Wij hebben dus, voordat we bij zo’n grenswaarde zijn, nog vrij veel ruimte in Groningen. Het zou heel jammer zijn dat één bedrijf die volledige ruimte op gebruikt in een bepaald gebied en daarmee geen enkele arbeidsplaats inbrengt of een ander voordeel meebrengt. Dan kunnen we dat veel beter op een andere manier doen. Als het College dan zegt dat het niet kan, dan wil ik u toch wijzen dat je dat bijvoorbeeld in je beleidsdocumenten alleen al zou kunnen uitspreken – net zoals we dat met kernenergie doen. Dat is één van de mogelijkheden. Daar weten we ook van dat het uiteindelijk geen stand kan houden als men er landelijk overheen komt. Een tweede wat je zou kunnen doen is dat je zaken zou kunnen ondernemen in het acquisitiebeleid. Kortom: College, waar deze motie over gaat, is – ‘indien mogelijk’, staat ook in het dictum – een list te verzinnen. We weten dat de heer Calon daar uitstekend in is. Kijk bijvoorbeeld naar de mogelijkheden die hij heeft gevonden met betrekking tot de roze invasie te beperken, wat ook niet kon, op dezelfde gronden van de milieuvergunning maar waar een andere methodiek gevonden is om die zaak te bewerkstelligen. Dat is dus de oproep die de motie doet. Niet om iets onmogelijks te doen, maar juist te kijken wat er allemaal mogelijk is als we het er tenminste met zijn allen over eens zijn dat we bedrijven die vrij veel van die milieuruimte gebruiken – of dat nu fijnstof is of wat voor ruimte dan ook – moeten weren als ze weinig toevoegen aan Groningen. Voorzitter, ten aanzien van motie 2 – de windenergiemotie. Daar heeft de heer Calon op gereageerd door middel van een oud verhaal uit 1999 – voor een aantal misschien nieuw, voor mij ook nog wel oud – waarin gesteld is dat we kiezen voor grote bedrijventerreinen. Daar valt dan blijkbaar ook een weg (N33) onder.
63
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Waar het in deze motie om gaat, is dat er drie terreinen zijn aangewezen door de provincie en dat het voornemen is om het daar ook bij te laten. Dan begrijp ik eigenlijk niet wat het College wil, want het College wil wel met allerlei gemeenten gaan praten en overleggen, maar als vaststaat dat je maar drie locaties gaat gebruiken en verder niet, dan is dat gewoon een soort theekransje. Dat snijdt natuurlijk geen hout. Waar het hier feitelijk om gaat, is dat als we zo’n ambitie willen invullen, we zicht moeten hebben op mogelijke alternatieven. D66 is er in elk geval – en ik denk een aantal van u hier in de Staten – geen voorstander van om ruzie te gaan krijgen met de gemeenten, want dat hebben we blijkbaar nog niet, alleen de definitie ontbreekt ervan, heel terecht dat de heer Calon dat zo zegt. Daar hebben we niets aan. Het is natuurlijk best wel aardig om eens te kijken of er binnen de provincie wel degelijk andere locaties zijn en of daar een eventuele mooie landschappelijke en maatschappelijke inpassing ook mogelijk is, zodat we de beste locaties er uit kunnen halen. Dank u wel, voorzitter. De heer DIETERS: Voorzitter, ik wil me beperken tot een reactie op de moties. In zijn algemeenheid gesteld volgen we daar de redenatie van het College. De redenatie van het College spreekt ons meer aan dan het betoog dat D66 net hield. We steunen daarom motie 1 niet. Motie 2 steunen we ook niet. Ten aanzien van motie 3 ga ik akkoord met de redenering zoals de gedeputeerde daarover heeft uit gesproken. Ik vraag me even af, voorzitter, hoe de SP de beantwoording ziet. In beginsel is de redenatie van het College voor ons het uitgangspunt. Motie 4 is een toezegging van het College. Op motie 5 zijn we tegen, want we weten niet welke dag. Het College wijst motie 6 af. Die afwijzing volgen wij ook. Dank u wel. De heer BROUNS: Voorzitter. Voordat ik tot de moties overga, wil ik nog een kleine opmerking richting het College maken. Misschien dat de gedeputeerde nog even kan reageren op ons punt in eerste termijn als het ging om particuliere woningbouw en renovatie. Dan de moties. Ten aanzien van motie 1 kan het CDA de lijn die het College heeft aangegeven, uitgaande van de milieuwetgeving, volgen. Die motie zullen we derhalve niet steunen. Ten aanzien van motie 2 heeft het College de twee vragen die het CDA had, beide bevestigend beantwoord. Het gesprek wordt aangegaan en er wordt gekeken naar de mogelijkheden solitair. Dus die motie zullen wij ook niet steunen. Wij staan sympathiek tegenover motie 3 als het gaat om het eerste aandachtspunt van ‘wij zijn van mening dat’, maar daar heeft het College inmiddels ook al aangegeven dat zij de mogelijkheden gaan bekijken. Dus wat ons betreft is die motie daarmee dan overbodig. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil nog even een ding meegeven, ook aan de gedeputeerde. De opmerking die wij in de motie hebben staan omtrent ruimtelijke inpassing is een beetje buiten beeld gebleven. Wij denken dat als je met de netwerken niet ver genoeg komt, je over zou moeten kunnen gaan tot een draadloze verbinding. Dat betekent dat je mogelijk met masthoogtes te maken krijgt. Dat is de reden waarom wij zeggen dat het wat vervelend zou zijn als we straks tot de conclusie komen dat er gebieden zijn, dat de masten op 15 meter staan, maar dat we daar net 50 cm meer voor nodig zouden hebben. Dat wil ik nog graag even meegeven. De heer CALON (gedeputeerde): Ik kan nu niet de implicaties daarvan overzien, maar ik zeg u wel toe dat we ook daar goed naar zullen kijken. Mijn gevoel zegt mij – en dat bedriegt me zelden – dat we daar hetzelfde beleid zouden kunnen voeren als ten aanzien van de GSM-antennemasten. Daar hebben we een strak beleid voor. Als je dat niet op een kerk of in een boom of in een lantaarnpaal plaatst, kan hij wel solitair. Het is dus een soort SER-ladderachtige aanpak. Langs die lijn zou mijn voorkeur gaan om dat uit te zoeken. De heer BROUNS: Voorzitter, dat versterkt dan de mening die het CDA verkondigd heeft dat wij met deze toezegging denken dat die motie overbodig is. Over motie 4 is het College duidelijk geweest: die komt men tegemoet. De motie is dus overbodig. Ten aanzien van motie 5 werd in de beantwoording door het College gerefereerd aan de eigen verantwoordelijkheid. Dat spreekt mij persoonlijk in elk geval aan. Ik wilde nog iets zeggen over het feit dat ik yoghurt eet en broodjes kaas, maar toen bedacht ik me later: dat wordt weer geproduceerd van melk en dat komt ook weer uit dieren, dus vermoedelijk is dat weer geen goede argumentatie. Ik ben wel nog katholiek. Vis wordt nog wel eens gegeten, maar om vis te kweken worden ook weer heel veel andere producten gebruikt, dus ik weet ook niet of dat voldoet. Ik wil het dus maar laten bij de eigen verantwoordelijkheid en in elk geval concluderen dat op zondag in dit Provinciehuis vermoedelijk geen vlees gegeten wordt.
64
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Motie 6 zullen wij niet steunen. Dank u, voorzitter. De heer BLOM: Voorzitter, moties 1 en 2 blijven wij ondersteunen. Ten aanzien van onze eigen motie nemen wij genoegen met de toezegging van de gedeputeerde en die trekken wij in. Motie 4 ondersteunen wij. Van moties 5 en 6 willen wij het graag aan persoonlijke voorkeuren van onze fractieleden overlaten hoe ze willen stemmen. De heer LUITJENS: Voorzitter, ik heb twee voor ons belangrijke punten naar voren gebracht. Het is goed om te horen dat die dilemma’s ook bij de gedeputeerde de aandacht hebben. Wij zetten deze discussie wel voort als de discussie in zijn algemeenheid over het POP-voorontwerp wordt voortgezet. Dus dat gaat zowel over verordening versus procesafspraken als de reclamemasten en dergelijke. Voorzitter, bij motie 1 volgen wij de lijn van GS, alhoewel natuurlijk uiteraard werkgelegenheid voor ons van groot belang is. Motie 2 hebben wij mee ondertekend. Op motie 4 zitten een heleboel toezeggingen. Dus wat dat betreft denk ik deze motie niet meer nodig is. Laat ik er wel bij stellen dat wij de maximale maat op bouwblokken niet zien zitten. Motie 5 laten wij aan de eigen verantwoordelijkheid van de consumenten over. Motie 6: een quick scan naar de technische mogelijkheden die mevrouw Hazekamp vraagt, zou wat ons betreft kunnen. Dit in tegenstelling tot de proef die in twee delen van de provincie gedaan moet gaan worden om niet meer te bestrijden. Wij vinden niet dat dit in het voorontwerp van het POP een plaats zou moeten hebben. Dank u. Mevrouw VAN DER GRAAF: Voorzitter. Allereerst, gedeputeerden dank voor de beantwoording en voor de toezeggingen gedaan op het punt van de begrippenlijst en van de consistente omschrijving van de provinciale rollen. Ik weet, gedeputeerde Calon hecht er grote waarde aan dat zijn woorden goed worden weergegeven als hij geciteerd wordt. Dat deel ik, daar hecht ik zelf ook grote waarde aan. Daarom haal ik het toch nog even aan: ik heb niet gevraagd of de gedeputeerde ruzie heeft met de gemeenten, ik heb slechts zijn woorden aangehaald die hij in de commissie heeft gezegd, namelijk dat hij geen ruzie heeft en dat dat ons goed in de oren klinkt. De moties. Motie 1 steunen wij niet. Wij steunen daarin de lijn die gedeputeerde Slager heeft aangehaald. Motie 2 steunen wij ook niet. Motie 4 is wat scherper verwoord dan is toegezegd, maar volgens ons is zij ook min of meer overbodig geworden. Motie 5: het wordt aan de eigen verantwoordelijkheid van de mensen gelaten, dat zullen we zo meteen zien. Motie 6 steunen wij ook niet. De heer VAN DER PLOEG: Het College gaf aan dat, stel nu dat die (locatie) N33 niet doorgaat, dat het misschien maar beperkt moet worden tot 600 Megawatt – u steunde motie 2 niet, de alternatieve locaties. Ik heb begrepen dat die 750 Megawatt is binnen gehaald door de ChristenUnie in het keuzedocument. Hoe wil de ChristenUnie daarmee omgaan, als de N33 (als locatie voor de windmolens) inderdaad niet doorgaat? De stelling van de heer Calon is dat als de locatie N33 voor windmolens niet doorgaat, er dan maar gekozen moet worden voor waarschijnlijk 600 Megawatt, want dat is misschien dan nog te realiseren, maar geen 750 Megawatt, omdat hij in elk geval geen zin heeft in aanvullende locaties. Wat vindt de ChristenUnie daarvan? De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik heb niet gezegd dat ik er geen zin in had. Ik heb uitvoerig betoogd waarom wij dat niet deden. De heer VAN DER PLOEG: De portee is dezelfde. Mevrouw VAN DER GRAAF: Wat wij daarvan vinden, heb ik al in mijn eerste bijdrage weergegeven. De ChristenUnie vindt het meest belangrijk dat de doelstelling die geformuleerd is nu gehaald wordt. Dat is wat wij hebben uitgesproken. Dat is ons uitgangspunt. Dat kunt u meenemen. De heer DE VEY MESTDAGH: Als u dat dan zo belangrijk vindt, als dat het belangrijkste is, hoe kunt u dan tegen andere locaties zijn? Mevrouw VAN DER GRAAF: Wij hebben niet gezegd dat wij tegen andere locaties zijn. Wij hebben gezegd in onze eerste bijdrage dat de inzet nu wordt gevraagd van de gedeputeerde in combinatie met de gemeenten om die doelstelling te realiseren. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, zo heeft iedereen zijn eigen dilemma’s.
65
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Motie 1 hebben wij mee ondertekend. Motie 2: ik vind het toch een wat teleurstellende reactie van het College. Als de (locatie) N33 niet doorgaat, wordt die 750 Megawatt niet gehaald en dan is dat voor de heer Calon in elk geval niet heilig. Dat heeft hij volgens mij als zijn persoonlijke mening ook in de krant neergezet. Dat is dan toch het mooie dilemma van het College. Ik ben erg benieuwd hoe dat in dat overleg met die gemeenten tevoorschijn komt, want dat is wel iets wat het College ook wil. Ik loop daar gewoon zelf, als ik daarover nadenk, in vast. Maar goed, als het College daar nog openingen ziet, ik ben heel benieuwd. Motie 4: er is uitgebreid over in elk geval de biologische veehouderij gesproken door het College. Wij zijn in elk geval positief over deze motie als deze in stemming wordt gebracht, maar ik geloof dat we allemaal op dezelfde lijn opereren. Motie 5 gaat over één dag in de week vleesloos eten. Het dictum wordt in elk geval door mijn fractie niet ondersteund. Eigen verantwoordelijkheid inderdaad. We zijn ook wel een beetje liberaal op dat punt. Maar we willen het graag overlaten aan iedereen zelfstandig om daar een keuze in te maken. Maar om dat nu via hoofdelijke stemming te doen, lijkt mij wat ver gaan eerlijk gezegd. Dus ik wil toch in overweging geven om ons dat niet aan te doen. Ik wil op één punt mevrouw Hazekamp ondersteunen, namelijk het onderzoek van Wageningen. Uit de NRC-bijlage blijkt overduidelijk dat Wageningen het punt van die 9% heeft moeten intrekken. Het is inderdaad 18%. Wat dat betreft zat de heer Hollenga echt mis. De motie zelf zullen we steunen als deze wordt ingediend. Dat geldt ook voor motie 6. De heer ZANEN: Kort, voorzitter. Motie 1 hebben wij mee ondersteund. Dat blijft ook zo. In motie 2 wordt expliciet gesteld dat bij Veendam er bezwaren zijn tegen de plaatsing van windmolens langs de N33. Ik wil even nadrukkelijk zeggen dat wij vinden dat je niet door moet willen zetten als provincie als daar echt weerstanden in die gemeenten zijn. Ik heb het niet over ruzie, maar over opvattingen. Ik denk dat je dan moet zoeken naar een oplossing en misschien niet alleen in die gemeenten maar wellicht in de omgeving. Motie 2 heeft dus onze steun. Dat geldt ook voor motie 4. Er zijn uitgebreid toezeggingen over gedaan, maar dat maakt ons niet uit, want het is een goede motie. Motie 5 zullen wij niet steunen vanwege de eigen verantwoordelijkheid. Motie 6 vinden we best een interessant experiment en heeft dus onze steun. Dank u wel. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter. Allereerst motie 1. Daar kunnen wij mee instemmen. Datzelfde geldt voor motie 2. Ik wil ook motie 4, gezien de toezeggingen die het College heeft gedaan, intrekken. Wij vertrouwen erop dat als er goede definities worden opgenomen, we in elk geval straks allemaal het over hetzelfde hebben. De VOORZITTER: Waarvan acte. Die motie maakt dan geen deel meer uit van de beraadslaging. Mevrouw HAZEKAMP: Vervolgens wil ik nog een paar kleine opmerkingen maken over moties 5 en 6. Motie 6 over de muskusratten, daar werd een beetje de indruk gewekt alsof het zou gaan om heel grote bedragen. Met heel kleine ingrepen zou men misschien een heel eind kunnen komen. Ik denk bijvoorbeeld aan gaas of geotextiel of eventuele verhardingen, maar ook aan verplaatsing van sloten als dat nodig mocht zijn. Ik weet niet wat er allemaal mogelijk is, dus het is gewoon een verzoek om daar toch echt naar te kijken, omdat je daarmee echt de garantie hebt dat de dijken veilig blijven. En dan motie 5. Voorzitter, het College geeft aan dat wij een eigen verantwoordelijkheid hebben. Dat is natuurlijk ook zo. Maar het College heeft ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid, sterker nog, het College legt zichzelf bepaalde doelstellingen op. Ik moet eerlijk zeggen, ik vind het toch heel erg triest om te zien dat het College de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen wil terugdringen, maar eigenlijk geen concrete stappen daarvoor wil zetten. Eigenlijk reageren ze een beetje net als de Universiteit van Wageningen, een beetje een defensieve houding gericht op behoud en verdediging van de veehouderij in Nederland in plaats van een kritische analyse van de problematiek. De gedeputeerde noemde het verschil met het autogebruik in Nederland, dat op 13% zou staan. Ik heb van hem ook niet gehoord hoe hij dat verder wil gaan terugdringen. Voorzitter, de bevolking wil geen zachte heelmeesters. Veel Nederlanders vragen gewoon om een kaderstellende overheid wanneer het gaat om grote maatschappelijke problemen, zoals het milieu en het klimaat. De Partij voor de Dieren is van oordeel dat we niet langer pleisters moeten plakken op de stinkende wonden van de bio-industrie. Ik begrijp dat het voor iedereen heel vervelend zou zijn om een hoofdelijke stemming te krijgen, maar ik wil mensen toch wel graag aanspreken op die eigen verantwoordelijkheid. Dank u wel.
66
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Dat laatste mag natuurlijk, dat doen we regelmatig hier. Ik kan me indenken om even daar een compromis te vinden, de mensen die vóór zijn de hand omhoog steken en die mensen die tegen zijn de handen omlaag houden, dan hoeven we ook geen hoofdelijke stemming te doen en is er toch enig inzicht. De heer VAN DER PLOEG: Op het moment dat een lid vraagt om hoofdelijke stemming, is het gewoon hoofdelijke stemming. De VOORZITTER: Dat weet ik, maar ik heb begrepen dat daar net niet om gevraagd werd. Dat heb ik toch goed gezien? U vraagt nog steeds om een hoofdelijke stemming? Mevrouw HAZEKAMP: Ja. De VOORZITTER: O, ik had begrepen dat u het liet bij mensen erop aanspreken. Dan wil ik daar wel als voorzitter zo meteen even wat over zeggen, voordat we dat gaan doen. Ik ben het daar niet mee eens. Maar we gaan eerst naar de inhoudelijke beantwoording. De heer CALON (gedeputeerde): Het College gaat niet op uw laatste uitspraak reageren. Over de molens: ik wil niet herhalen wat ik daar in eerste termijn in de commissie over gezegd heb. Ik vind het wel jammer dat de heer Van der Ploeg zegt dat de heer Calon er geen zin in heeft. Wij hebben in 1999, in 2003 en ook in de verkiezingscampagne 2007 en in de coalitieonderhandelingen uitvoerig over windmolens gesproken en beredeneerd waarom je dat vrij zou moeten laten – ‘wilde molens’, die heel mooie term is van de heer Swagerman – of concentratie zou moeten toepassen en dan ook waar dat zou moeten gebeuren. Wij hebben voor dat laatste gekozen. Drie keer achter elkaar, op grootschalige bedrijventerreinen. Daar zijn ook redenen voor. Er is daar al landschapsvervuiling, er is al geluidsruimte, er zijn grote gebouwen, het is ook gewoon efficiënter: één kabel en een lijnopstelling van molens. De argumenten zijn in de loop der jaren gewisseld en ik vind het onrecht doen aan de discussies die we daarover gevoerd hebben als gezegd wordt dat het de mening is van één gedeputeerde. Het is de mening van het College, van de partijen die het College schragen, er staan ook strakke teksten over in het coalitieakkoord en die is niet op een achternamiddag verzonnen. Ik wil u erop wijzen dat op dit moment de provincie Groningen qua windenergieproductie het behoorlijk doet als je het vergelijkt met andere provincies. Met mevrouw Hazekamp deel ik de opvatting dat er een kaderstellende overheid moet zijn. Dat hebben we hier dus ook gedaan. Afgelopen vrijdag is bij de opening van het Growind-park in de Eemshaven gezegd: dit kon in twaalf minuten omdat er een duidelijke overheid was. Ik neem aan dat wij bij het voorontwerp alsook bij de definitieve vaststelling echt wel weer op die molens terugkomen. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, de heer Brouns had een vraag gesteld over de particuliere woningvoorraad. Die vraag ben ik inderdaad vergeten. Wij delen denk ik wel de probleemstelling. Als je praat over regio’s waar je met name die kwaliteit van die woningvoorraad zou willen verbeteren, dan kun je natuurlijk niet om de particuliere woningvoorraad heen. Dus die probleemstelling delen wij. Het is wel een tamelijk ingewikkeld punt hoe je dat met een regeling zou kunnen tackelen, dat is niet zo eenvoudig. Allerlei partijen moet je daar dan ook bij betrekken. Laten we zeggen dat we de oplossing nog niet met elkaar kunnen delen, maar de probleemstelling wel. Ik ben ook wel een beetje benieuwd naar wat de CDA-fractie, die het punt al eerder op heeft gebracht, zelf in het hoofd zou hebben. Wij komen op dit onderwerp sowieso nog te spreken, wellicht ook in het kader van de evaluatie van de Nota Bouwen en Wonen. Die komt er aan. Ik hoop deze week of uiterlijk begin volgende week die nota aan de Staten te sturen. Ik heb begrepen dat er een hoorzitting komt en dat we op 26 mei nog in de Statencommissie daarover spreken. Dan spreken we denk ik ook over beleidsimplicaties van die nota en hoe we ermee verder gaan. Wellicht is dit dan ook een thema om met elkaar verder over te spreken. De heer JAGER: Voorzitter, het is heel mooi dat we de probleemstelling delen en ingewikkelde oplossingen leggen we ook graag bij u neer, u heeft er namelijk een heel mooie capaciteit voor om dat te onderzoeken. Toen deze motie werd besproken op 27 juni vorig jaar, kwam er in elk geval een toezegging van de zijde van het College dat het ook ingebracht zou worden in het overleg met gemeenten in Oost-Groningen. We hebben daar nog geen terugkoppeling van gehad. We zouden wel willen vragen of u in het kader van het voorontwerp-POP die terugkoppeling wilt geven en wilt kijken of u bijvoorbeeld in het kader van ISV en gemeenschappelijke financiering iets zou kunnen doen.
67
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, ik waardeer de bescheidenheid van de CDA-fractie als het gaat om het ook zelf met ideeën komen op dit punt. Ik begrijp dat het ook voor u heel moeilijk is. Wat betreft de gesprekken met de gemeente: het regio-overleg is gaande en ik hoop zeer binnenkort ook met de regio’s Eemsdelta en Oost-Groningen te spreken. Dan hebben we het ook over die bestuurlijke afspraken en dan zal dit ongetwijfeld ook een van de punten zijn, dus we komen ook daar met de gemeenten wel op terug. De heer JAGER: Mooi dat u dat blijft meenemen, dank u. De VOORZITTER: Dat completeert de beantwoording van het College. Dan kom ik aan de moties toe. Nog even over het punt dat net speelde rond die hoofdelijke stemming. Als iemand een hoofdelijke stemming vraagt, gebeurt dat natuurlijk. Dat is het punt niet. De reden waarom u een hoofdelijke stemming vraagt, kan veelzijdig zijn, maar in de kern heeft het toch altijd te maken met het feit dat je graag wilt dat iedereen even laat zien wat hij stemt, want vaak speelt dan een verschil in de fractie, et cetera, en hoop je toch dat je daardoor dat ook zichtbaar kunt maken of zaken zichtbaar kunt maken die politiek in elk geval tot iets leiden. In dit geval begrijp ik dat het er vooral om gaat om zichtbaar te maken wat de persoonlijke verantwoordelijkheid van ieder is. Dat vind ik… Nu ja, formeel mag het, maar ik vind het gewoon in zo’n zaak – dat hoorde ik ook al van sommigen die die opmerking maakten –… Of dat de beste weg is? Als u het wilt, kunt u dat als instrument gebruiken, maar ik kan me ook indenken dat je zegt: als iedereen gewoon even duidelijk maakt wie voor en tegen is, is dat ook voldoende. Goed, als u het echt wilt vastnagelen op persoonlijke, individuele verantwoordelijkheid, dan kan dat. U wilt dat nog steeds graag, begrijp ik? Mevrouw HAZEKAMP: Ik hoor van de fracties en ook van het College dat ze zeggen dat het een eigen verantwoordelijkheid is van mensen. Dus dat houdt dan in dat ze tegen die motie zouden stemmen. Ondertussen denk ik, als het inderdaad de eigen verantwoordelijkheid is, moeten mensen daar ook de mogelijkheid voor hebben om zich daarvoor uit te spreken. Kijk, het is natuurlijk heel confronterend als je over zoiets iets moet zeggen. Dat is natuurlijk heel persoonlijk. De heer JAGER: Voorzitter, het gaat uiteindelijk om het dictum van de motie. Het dictum van de motie stelt dat het op één dag per week niet mogelijk zal zijn om vlees te eten. Wij hebben hier met elkaar – een grote meerderheid – gezegd dat het een persoonlijke verantwoordelijkheid is om die keuze te maken. Ik kan er persoonlijk voor kiezen om dat niet te doen. Dat betekent nog niet dat ik dan vervolgens automatisch ook de ander diezelfde keuze wil ontnemen. Als we het hebben over persoonlijke verantwoordelijkheid gaat het daarom. Dit dictum biedt geen enkele mogelijkheid om een persoonlijke afweging te maken. Ik kies namelijk voor een ander als ik met deze motie akkoord ga. Daar heb ik moeite mee. De VOORZITTER: Dan stel ik voor maar gewoon hoofdelijk te stemmen, want anders zijn we nog langer bezig met het debat daarover. De beraadslaging wordt gesloten. In stemming wordt gebracht motie nummer 1. Motie nummer 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd: de PvdD, de SP, GroenLinks, de PvhN en D66. In stemming wordt gebracht motie nummer 2. Motie nummer 2 wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd: de PvdD, de VVD, de SP, GroenLinks, de PvhN en D66. In stemming wordt gebracht motie nummer 5. Motie nummer 5 wordt met 33 stemmen tegen en 6 stemmen voor verworpen. Voor de motie hebben gestemd: C. Swagerman (SP), mevrouw L. Veenstra (SP), mevrouw S.M. Beckerman (SP), B.P.A. Blom (SP), H.J. Flokstra (SP), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD). Tegen de motie hebben gestemd: mevrouw L. van der Tuin-Kuipers (CDA), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN), J.G. Abbes (CDA), mevrouw L. Broekhuizen-Smit (PvdA), P.H.R. Brouns (CDA), D. Bultje (PvdA), L.A. Dieters (PvdA), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), W. Haasken (VVD), mevrouw O.G. Hartman-Togtema (VVD), J. Hilverts (ChristenUnie), M.J. Jager (CDA), F.A.M. Keurentjes (CDA),
68
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), S.J. Krajenbrink (CDA), H.J. Kruithof (VVD), E.J. Luitjens (VVD), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), mevrouw F. Mete (PvdA), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg, mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw K.R. Schraagen (VVD), mevrouw J. Siersema-Venema (GroenLinks), H.J.B. Spoeltman (PvdA), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), H.T. Stavenga (PvdA), R. Stevens (ChristenUnie). In stemming wordt gebracht motie nummer 6. Motie nummer 6 wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd: GroenLinks, de SP, de PvhN en de PvdD. A.5
Vervolg verstrekken van een tijdelijk krediet aan de Stichting Energy Valley
Na behandeling van agendapunt A.6 wordt de behandeling van agendapunt A.5 als volgt voortgezet. De VOORZITTER: We zijn terug bij de beantwoording van agendapunt A.5. De heer Bleker heeft zich intussen laten adviseren en hij heeft het woord. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, de vraag was welk risico de bank in kwestie loopt. Het gaat om het bedrag dat is genoemd in de Voordracht. Het risico is weliswaar beperkt voor de bank, maar er is geen eigen vermogen bij de Stichting en dat is reden voor de bank om een garantstelling te vragen. Komt het gevraagde bedrag overeen met het bedrag waar de lening op betrekking heeft? Het antwoord is ‘ja’. Worden de aanvullende rentebetalingen gedekt? Ja, die worden gedekt in de Begroting. Lopen de afwikkelactiviteiten op schema? Dit betreft de fase die in afronding is. Het antwoord is ‘ja’. Er is misschien één of twee maanden vertraging. Zoals in de Voordracht is aangegeven gaat het om een tijdelijk liquiditeitsprobleem als gevolg van subsidievoorwaarden die iets bepalen aangaande het moment van betalen en afrekenen. Dat moet dan op deze manier worden opgelost. Heeft de provincie Groningen een subsidierelatie, nu en in de toekomst, met de Stichting Energy Valley? Het antwoord is ‘ja’. Het is het SNN dat in hoofdzaak een subsidierelatie heeft en het zijn de provincies Groningen, Drenthe en Friesland die ook een subsidierelatie hebben en daar heeft u eerder over besloten. De heer SWAGERMAN: Ik heb nog een vraag. Bij mijn weten gaat het om een garantie van één op één. Wat er van de bank tegenover staat is eigenlijk niet normaal. Dat wil zeggen dat een bank vaak genegen is om bij een garantie van € 100.000, € 200.000 te leveren. De vraag is of Energy Valley met dat bedrag van € 100.000 nu volledig uit de brand is of had zij niet liever wat extra kasgeld gehad? De heer BLEKER (gedeputeerde): Dit voorstel doen wij op aangeven van de Stichting Energy Valley en die kan met het genoemde bedrag uit de voeten. De VOORZITTER: Akkoord. Dat zijn de antwoorden. Kan ik concluderen dat dit punt nu voldoende is beantwoord en dat we instemmen met de voorliggende besluittekst? Zonder nadere beraadslaging en/of stemming wordt ingestemd met de voorliggende besluittekst.
69
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008
A.7
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 17 april 2008, nr. 2008-20702, LGW, tot wijziging van het Reglement voor het waterschap Noorderzijlvest en het Reglement voor het waterschap Hunze en Aa's (nummer 14/2008)
De VOORZITTER: Wij kunnen u melden dat de Drentse Staten – daarom hebben wij het ook in overleg met het presidium wat laat op de agenda gezet – ondertussen hebben ingestemd met het gelijkluidend voorstel dat daar speelt. De vorige keer zaten we in een omgekeerde situatie. De beraadslaging wordt geopend. De heer DIETERS: Voorzitter, de staatssecretaris heeft gesproken. Voor ons na een lang debat een teleurstellend resultaat. We willen wel een compliment uitspreken richting de heer Bleker in de verdediging van het standpunt van onze Staten. Inzet van onze fractie was twee geborgde zetels voor natuur ten koste van ongebouwd. We hebben tijdens het debat concessies gedaan om tot overeenstemming te komen voor ons, en vooral het punt Boer en Natuur in overeenstemming met de Milieufederatie was voor ons borging voor het groen. Ik heb nu de heer Bleker op de radio horen zeggen dat de staatssecretaris had gezegd dat men linksom of rechtsom kan, maar dat linksom, zelf als Staten de reglementen wijzigen, haar voorkeur hadden. Laten wij als fractie nu het gevoel hebben dat het rechtsom wordt opgelost. Voorzitter, de PvdA wil niet dwars liggen en gaat akkoord – ik had hier staan: onder de voorwaarde dat de Drenten dat nu ook gaan doen, dat is nu geregeld. Over vier jaar maar gauw stoppen met geborgde zetels. Het is een ondemocratische constructie. In het blad Provincie werd al gesproken over het House of Lords. Ik heb nog wel een vraag. De waterschapswet geeft aan dat organisaties die vertegenwoordigers mogen benoemen en de procedures die zij daarbij hanteren voor selectie en benoeming, tijdig moeten worden vastgelegd. Wanneer gebeurt dit? Krijgen wij als Staten nog inzage, liefst voor de verkiezingen? De heer ABBES: De CDA-fractie stemt in met de voordracht. Dank u wel. De heer SWAGERMAN: Zoals u weet, waren wij al niet akkoord met de koehandel met Drenthe, dus vinden dan maar gewoon dat de verkiezingen uitgesteld zouden moeten worden. Wij gaan niet akkoord. De heer HAASKEN: Voorzitter, het voorstel heeft onze instemming. Ik wil wel een volgend punt maken, dat heeft te maken met het bestuurlijk novum dat hier is geschapen. Binnen een tijdsbestek van enkele maanden een hernieuwd besluit nemen. In februari sloten wij de Statenvergadering af met een aantal uitsmijters van gedeputeerde Bleker. Ik heb een paar citaten: “Ik – zegt de heer Bleker – heb mijn collega zojuist gemeld, en ik dacht te spreken namens de gehele Groninger Staten, dat wij zeer teleurgesteld zijn in de uitkomst van het debat in Drenthe en dat wij hier meer dan drie uur volop zijn bezig geweest om tot een compromis te komen dat zicht bood op een gemeenschappelijk standpunt van Groningen en Drenthe samen. Ik heb haar – mevrouw Klip in dit geval – ook gezegd dat ik zeer teleurgesteld ben in de beperkte inzet die er door het College van GS en mijn collega is gepleegd om dat door ons bedachte compromis te steunen. Dat is qua waardering het slot van dit vervelende lied. Ik moet zeggen dat als ik zeg dat ik zeer teleurgesteld ben in de inzet van het College, dit netjes is uitgedrukt. Voor de rest, voorzitter – nog steeds een citaat van de heer Bleker – zeg ik op zijn Gronings richting de Drenten dat ik blijf zitten met een erg wranterig gevoel”. U kunt het zich nog herinneren. Voorzitter, de heer Bleker in een dubbelrol, wat mij betreft. In februari lag een voorstel van de gezamenlijke Colleges van Groningen en Drenthe voor. Na de commissievergadering in januari bleek dat dit voorstel toen niet op een meerderheid in de Staten kon rekenen. Dan heb je als gedeputeerde een probleem, voorzitter. Dan veronderstel ik, dat je als gedeputeerde maximaal creatief wordt om het probleem op te lossen. In de aanloop naar die bewuste Statenvergadering heb ik daar niet veel van gemerkt. Ik ben in die aanloop redelijk actief geweest, de heer Dieters weet daar alles van. Op de dag van de Statenvergadering is in alle vroegte de gedeputeerde creatief geworden en dat heeft tijdens de Statenvergadering tot een hoogtepunt geleid, maar helaas op dat moment te laat, voorzitter, vanwege de onvoldoende regie en de afstemming met de buren.
70
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Dan is het toch wel erg merkwaardig, voorzitter, dat juist hij zoveel wranterigheid aan de dag legt ten opzichte van diezelfde buren die toch gewoon hadden gestemd voor een voorstel waarvoor hij zelf verantwoordelijk was. Dat zet de bestuurlijke verhoudingen op zijn kop, voorzitter. Dat is het punt dat ik hier heb willen maken. Dank u wel. De heer STEVENS: Voorzitter, wij zijn ook blij dat aan dit hoofdstuk nu een eind gemaakt wordt en dat er een punt achter gezet kan worden. De democratie is gebaat bij een zo groot mogelijk draagvlak en het hele land op dezelfde datum draagt daar ook aan bij, ook aan een grotere opkomst. Daarom zijn we ook blij dat we nu niet in een situatie komen dat Groningen en Drenthe op een veel later moment verkiezingen moeten gaan houden. Daar komt nog bij dat als de staatssecretaris deze beslissing voor ons had moeten nemen, het ook als een brevet van onvermogen kan worden beschouwd. Vanuit democratisch oogpunt zijn geborgde zetels op zichzelf al ondingen, nu er ten aanzien van dit punt juist ook nog discussie en vertraging dreigden te ontstaan van nog meer ‘gedoe’, blijkt dat we van die geborgde zetels zo snel mogelijk af moeten. We komen nu van de variant boer en milieu op de tweede variant boer en natuur uit. Met dank ook aan iedereen die daar zijn bijdrage aan geleverd heeft. Nu de collega’s in Drenthe ook voor dit voorstel hebben gestemd, zijn wij blij dat wij hier nu ook voor kunnen stemmen. Wij waren bijna zo ver dat we met ieder voorstel dat maar draagvlak had in Drenthe en Groningen hadden kunnen instemmen. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, wij gaan niet mee met dit voorstel. Wij zitten hier met een meerderheid van Staten die een voorkeur heeft: drie voor de categorie ongebouwd LTO, twee voor bedrijven en ptwee voor groen. Dat is wat mensen hier echt willen. Via allerlei bochten en manoeuvres, vooral als uitgangspunt dat wij geen vertraging mogen oplopen, hebben we eerst ingeleverd en levert nu de staatssecretaris voor ons opnieuw in en wil de ChristenUnie het dan ook nog een brevet van onvermogen van ons noemen als wij met zo’n slecht functionerende democratie niet mee zouden gaan. Wij begrijpen dat niet. We sluiten aan bij de VVD. Meneer Bleker heeft volgens onze reconstructie wel ’s ochtends het voorstel gedaan, maar daarna ook niet weer fors de zaak in Drenthe laten uitleggen, dat maakt de zaak ingewikkeld. Inleveren en weer inleveren, daar doen wij niet aan mee. We houden ervan om te zeggen wat we vinden en dat is niet dit voorstel. De heer ZANEN: Voorzitter, het zal u niet verbazen, maar wij zijn al langere tijd voorstander van een noordelijk parlement dat vraagstukken die in Noord-Nederland spelen, op kan lossen. De vorige keer bij de discussie over dit onderwerp werd manifest hoe het ontbreken van zoiets tot een probleem leidde. We zijn nu bezig dat probleem op te lossen, maar je lost het nog steeds niet echt op, want wij kunnen nu een besluit nemen dat anders is dan Drenthe doet, net zoals omgekeerd de vorige keer is gebeurd. Om die reden, voorzitter, en om het beknopt te houden, zou ik willen zeggen dat wij geen voorstander zijn van waterschappen met een soort bestuurlijke structuur. Wat dat betreft zijn wij gewoon voor een onderschikking aan de provincie en een maatschappelijk debat over wat we moeten doen in de Staten en het liefst in een noordelijk parlement. Dank u wel. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij moesten even de neiging onderdrukken om hier een amendement in te dienen om de Drenten weer een hak terug te zetten. Dat doen wij desalniettemin toch niet. In de inleiding van de tekst staat dat de Staten van Groningen en Drenthe geen overeenstemming hebben kunnen bereiken. Voorzitter, dat overleg dat hier verondersteld wordt, heeft ook volledig niet plaatsgevonden. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij datgene wat door de Partij voor het Noorden naar voren is gebracht. Het zou toch wel goed zijn als we gezamenlijk zouden vergaderen over dit soort zaken. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, uit de voordracht en de bijlage daarbij blijkt wel dat de gedeputeerde een heel grote inspanning heeft geleverd om de wensen van Provinciale Staten zo veel mogelijk te realiseren. Daarvoor in elk geval onze complimenten. Ik vind het wel heel jammer dat dat niet de vorige keer zo zichtbaar was. Voorzitter, wij moeten constateren dat het voorstel, zoals het er nu ligt, wel erg ver van het oorspronkelijke voorstel lag, in elk geval volgens de motie en het amendement van de Partij van de Arbeid zoals die is aangenomen. Het is een compromis van een compromis waar wij ook al niet mee ingestemd hebben. We delen de zorgen van de gedeputeerde overigens niet dat de waterschapsverkiezingen in het gedrang komen. We hebben in de discussie de vorige keer geleerd dat angst een slechte raadgever is. Daar willen we ons nu ook niet door laten leiden. Wij zullen niet instemmen met de voordracht.
71
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer BLEKER (gedeputeerde): Als er een stevige politieke aanval vanuit de VVD wordt gelanceerd en bijna kruisraketten hier door de Statenzaal zoeven, mag daar toch wel van de zijde van het College op gereageerd worden. Dank u. Er gaat gewoon een kruisraket – even wachten nog – terug. Voorzitter, wij zullen de Staten informeren over de nadere regels die op waterschapsniveau worden gesteld over de wijze van benoeming en verkiezing van de geborgde zetels. Dat is de vraag van de heer Dieters. Zodra daar duidelijkheid in die kringen is, zullen wij u dat ter informatie toesturen. Ik zou haast willen zeggen: als er ooit iemand in staat is in deze Statenzaal om een onderwerp te bedenken waarbij de heer Zanen niet de connectie met een noordelijk parlement kan leggen, hij verdiene een prijs. Ook in dit geval wordt een noordelijk parlement weer ten tonele gevoerd. De heer ZANEN: Ik wil wel zeggen dat als het gerealiseerd is, ik mij er verder niet over uit zal laten. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, dat is een uiterst royale toezegging. De heer DIETERS: Voorzitter, een heel korte vraag. U doet een toezegging naar mij toe. Daarvoor dank. Is dat voor de verkiezingen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik neem aan dat dat voor de verkiezingen is. Als men dat voor de verkiezingen moet regelen – en dat neem ik aan – dan krijgt u dat. Voorzitter, dan is er een lang citaat uitgesproken uit de Handelingen van een vorige Statenvergadering, wat eindigde met een wranterig gevoel bij de vertegenwoordiger van het College. Vervolgens werd er een interpretatie aan gegeven door de heer Haasken. Ik zou haast zeggen, de heer Haasken, u bent vanochtend benoemd, verkozen als lid van het Algemeen Bestuur van het Havenschap Groningen Seaports. Het is niet ondenkbaar dat u dan wel eens het gevoelen van de Staten moet verdedigen, vervolgens met andere partijen in het Havenschap om tafel moet, die weer met andere gevoelens op pad zijn gestuurd en dat u vervolgens daar dan werkende weg een compromis moet gaan maken. Dat soort processen, meneer Haasken, zijn processen waar we mee te maken hebben, waar ik ook deelgenoot van ben geweest waar het gaat om deze kwestie van de reglementering. En dan wil ik nog iets zeggen, voorzitter, richting de VVD. Het was de VVD die in de verkiezingscampagne bij de Collegeonderhandelingen zei: het mag geen groot Algemeen Bestuur worden. Het hadden er dertig kunnen zijn, het zijn er 23 geworden. Tel u zegeningen zou ik zeggen, VVD. Het mag geen overkill aan natuur worden en wat is het geworden? Eén voor natuur, drie voor de LTO en één voor de LTO voor Boer en Natuur. Dus al die verhalen er omheen… Als er één partij is die niet hoeft te klagen, zou ik zeggen, dan is het de VVD. De heer HAASKEN: Nee, ik heb daar ook helemaal niet het punt over willen maken. Ik heb ook gezegd dat ik met de inhoud van het besluit dat er uiteindelijk ligt, tevreden ben. Het gaat mij om de aanloop naar het debat dat wij toen hebben beleefd en dat we twee maanden later met een hernieuwd besluit hebben te maken. Ik heb gezegd dat ik heel weinig gemerkt heb van een vorm van regie die toch heel erg dringend noodzakelijk is op het moment dat je spreekt over twee provincies waar een eensluidend besluit moet worden genomen. Op het moment dat er in één van beide provincies een andere houding is ten aanzien van het voorstel dat er van uw kant lig… Ik heb van uw kant op dat moment geen vorm van regie gemerkt om toch te proberen eruit te komen. Er is achter de schermen door diverse mensen wel geprobeerd dat te bereiken, maar ik heb u daarin niet opgemerkt. Op het moment van de dag van de vergadering die wij toen beleefden op 6 februari, bent u uitermate creatief gebleken, alleen mijn punt is dat dat wel te laat was. De VOORZITTER: Ik ben dat ook niet van mening. Dit laatste is echt een voorbeeld van een betoog. Ik begrijp de behoefte aan een weerwoord, maar… De heer BLEKER (gedeputeerde): De vraag is dus eigenlijk: hebt u wel regie gevoerd, verantwoordelijk portefeuillehouder? Het antwoord daarop is ‘ja’, namelijk niet alleen op die dag die u als creatief aanmerkt. In de dagen en weken daaraan voorafgaande is via de partijpolitieke lijnen – en het moest met name bij PvdA, CDA en ChristenUnie vandaan komen – geprobeerd om te kijken of de Drentse sociaaldemocraten, de Drentse christendemocraten en de Drentse ChristenUnievertegenwoordigers tot een gezamenlijk standpunt zouden kunnen komen. Dan kun je tot St. Juttemis gaan praten, maar uiteindelijk hebben de Drenten gewoon gezegd: ze kunnen me wat in Groningen, die Groningse Staten, wij vinden dit en we gaan niet onder het juk van de Groningers door. De beraadslaging wordt gesloten.
72
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 In stemming wordt gebracht het voorliggende besluit. Het voorliggende besluit wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen het voorstel hebben gestemd: de SP, GroenLinks, de PvhN, D66, de PvdD. A.8
Brief van Gedeputeerde Staten van 10 maart 2008, nr. 2008-09240/10/A.36, EZ, met daarbij de Landbouwagenda 2008 - 2011
De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw HAZEKAMP: In de Landbouwagenda zitten een paar punten waarover de Partij van de Dieren zich zorgen maakt. Allereerst de schaalvergroting die actief wordt gestuurd en ondersteund door de provincie, terwijl aan de andere kant de biologische sector het zelf maar moet doen en moet verzelfstandigen en dat deze sector moet worden overgelaten aan de marktwerking. Wij zouden dat graag andersom zien en maken ons zorgen dat de ene sector bevoordeeld wordt boven de andere, terwijl die laatste eigenlijk veel meer recht heeft op steun dan die eerste. Ik zal daar nu verder niet op ingaan. Ik wil nog wat opmerkingen maken over biomassavergisting. We hebben er in de commissie ook over gesproken. Er staat te lezen dat de agrarische sector een rol kan spelen bij de vermindering van de CO2-uitstoot. Tja, hier hebben we het al eerder over gehad vandaag. Echter, er wordt hier gedoeld op het opwekken van energie uit speciaal daarvoor geteelde gewassen of reststromen en niet over het inkrimpen van de sector. Ook dit wordt actief ondersteund door de provincie. In de commissie heeft met name de PvdA zich nogal opgewonden over ons standpunt: dat het vergisten van voedsel voor mens of dier, noch het vergisten van afval uit de bio-industrie, zoals mest, slachtafval en kadavers, duurzaam genoemd kan worden. Daar blijven wij ook bij, want we vinden dat ook hier het principe moet gelden dat de vervuiler betaalt. Het is toch niet gebruikelijk dat wij de vervuilers subsidiëren om onze eigen rotzooi op te ruimen. Voorzitter, wij vinden het onacceptabel dat wij groene energie produceren door andermans maaltijd te verstoken. Recent heeft ook de Tweede Kamer zich hierover uitgesproken en minister Van der Hoeven heeft toegezegd een lijst met een aantal soorten biomassa te presenteren die wel of niet in aanmerking komen voor stimuleringsregelingen duurzame energie. Voorzitter, het zou jammer zijn als de provincie hier foute biomassavergisting subsidieert, terwijl dat in de rest van de wereld en ook in onze regering aan banden wordt gelegd. Daarom roepen wij het College op de Tweede Kamer te volgen en alleen echt duurzame biomassavergisting – de zogenaamde tweede generatie – waarbij geen voedsel verstookt wordt en vanzelfsprekend ook geen restproducten uit de bio-industrie, maar alleen organisch restmateriaal. Daarom dienen wij de volgende motie in. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 1 en luidt als volgt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op woensdag 23 april 2008, ter behandeling van de landbouwagenda 2008-2011, constaterende dat: de provincie ondersteuning biedt bij vergisting van mest en andere biomassa; overwegende dat: het vergisten van voedselgewassen en restproducten uit de intensieve veehouderij niet duurzaam is; het ondersteunen van vergisting van mest, slachtafval en kadavers geen recht doet aan het 'vervuiler betaalt'-principe; verzoekt het College: duurzaamheidscriteria op te stellen waaraan biomassavergisting zou moeten voldoen; en vergisting van biomassa alleen te ondersteunen wanneer er voldaan wordt aan deze duurzaamheidscriteria; en gaan over tot de orde van de dag.” De motie maakt onderdeel uit van de beraadslaging en wordt verspreid. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik zou hier nog uren over kunnen praten, maar ik laat het hierbij.
73
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer RIJPLOEG: De kern van de aanvaring die wij in de commissie hadden was dat afval en restproducten in de landbouw niet vergist zouden mogen worden; ook niet van mest bijvoorbeeld. Ik heb me daarover opgewonden en blijf me daar over opwinden. De redenering gaat dan als volgt: die dieren hadden er niet moeten zijn en daarom mogen we de restproducten niet gebruiken. Er zijn een heleboel mensen op de wereld en misschien wel te veel en gaan we dan ook daar allerlei griezelige redeneringen op loslaten? Ik hoop het toch niet. Door het boeren en door koeienpoep komt methaangas vrij, dat is een sterk broeikasgas, ook uit de mest komt methaangas voort en nou krijg ik toch het gevoel dat als je zegt dat dat niet mag, dat de Partij van de Dieren, van wie ik dacht dat het een partij was voor wie alle dieren gelijk waren, vindt dat oesters en zeehonden meer gelijk zijn dan ijsberen op smeltend Noordpoolijs. Mevrouw HAZEKAMP: Ik denk dat meneer Rijploeg het toch niet helemaal goed begrepen heeft. Wij vinden het prima dat die producten gebruikt worden. Het zou mooi zijn als de hele kringloop gebruikt zou worden, maar is de heer Rijploeg het niet met mij eens dat de overheid dat niet zou moeten subsidiëren, omdat het toch een probleem is dat ze zelf mede veroorzaakt heeft. De heer RIJPLOEG: Ik vind dat de overheid dat moet subsidiëren wat dienstig is voor een georganiseerde samenleving en als mestvergisting daartoe hoort, moet je dat doen. Ik zal er zeker niet voor pleiten – integendeel, u hebt mijn verhaal ook kunnen lezen in de krant – om graan te stoken. Daar moet je niet naar streven en ook niet subsidiëren, maar het stoken van biomassa dat restmateriaal is, moet je bevorderen als je het op een goede en nette manier doet en milieuvriendelijk. Dat moet je bevorderen, dat is een kracht van het Noorden, en dat moet je ontwikkelen, technisch en economisch. De heer BLOM: Vindt u het dan in het voortraject van de productie van dat vlees duurzaam dat deze dieren zes keer de hoeveelheid voedsel krijgen waar anders zes keer zoveel mensen mee gevoed zouden kunnen worden? De heer RIJPLOEG: Daar heeft u helemaal gelijk, daar gaat de discussie niet over. De heer Jager heeft perfect verwoord wat mij gebracht heeft om tegen die motie te stemmen om één keer in de week geen vlees te eten. Ik eet drie keer in de week geen vlees! Wat is dat nou voor een discussie? Die mest is er en probeer die nou te gebruiken. Dat we wat minder zouden moeten eten, allemaal prachtig en daar wil ik best over discussiëren en de manier waarop we met die beesten omgaan, wil ik ook over praten, maar ik wil het wel op een reële manier doen en niet vanuit zo’n fundamentalistische benadering, als het enigszins zou kunnen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik zit nog ruim in de tijd, maar ik zal er geen misbruik van maken, want we hebben nog twee belangrijke thema’s. We hebben ons voor 80% akkoord verklaard met het stuk dat er ligt. Waar wij bezwaren tegen hebben is ook hier weer de grootschaligheid van de landbouw en de veeteelt, de toch wat achterblijvende biologische landbouw en waar wij zoals altijd met name bezwaar tegen hadden is het glastuinbouwgebied in de Eemsmond. Ik moet zeggen, voorzitter, dat ik daar aardig optimistisch in begin te worden, want ik heb een aantal partijen horen zeggen dat het Eemshavengebied het tweede economische centrum is van deze provincie. Het CDA en de VVD en vooral de heer Haasken, nu die in het AB zit, hebben gezegd dat de ontwikkelingen in de Eemshaven volop gestimuleerd moeten worden. Ik neem aan dat het met de glastuinbouw redelijk snel gedaan zal zijn, er van uitgaande dat de Eemshaven nog wat groter zal moeten worden. De heer HAASKEN: De landbouwsector is in onze provincie belangrijk, zowel de primaire sector en ook zeker de daarvan afgeleide industriële activiteiten. Er gaat een grote economische betekenis vanuit en nu wordt het landbouwbeleid niet in de eerste plaats regionaal bepaald, maar in Brussel en in toenemende mate op de wereldmarkt. We kunnen wel actief zijn als provincie bij de randvoorwaarde en dat geldt voor het ene thema wat nadrukkelijker dan voor het andere thema. Thema’s als structuurversterking middels kavelruil is duidelijk des provincies, voorzitter. De provincie vult dat ook op een zeer positieve wijze in. Thema’s waarbij als actie staat vermeld: ondersteunen en het resultaat is enkele projecten zonder nadere definitie, dan zou je dat kunnen duiden als dat onze rol zeer beperkt is, voorzitter en daar hoort u toch kritiek van onze kant. Wij vinden dat de agenda wat mager wordt gevuld en daar hadden we iets meer van verwacht.
74
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer HILVERTS: Voorzitter, ik zal het heel kort houden. Restproducten, die heb je; dan kun je die ook maar zo goed mogelijk gebruiken voor alternatieve energie. Ik sluit me aan bij de heer Haasken die zojuist heeft gezegd dat de landbouw een belangrijke sector is in onze provincie en ik denk ook dat het goed is dat we die sector blijven ondersteunen. Er zijn kansen voor deze sector en die moeten we ook benutten. Daarom zullen we de motie niet steunen. Mevrouw SIERSEMA: Voorzitter, wij gaan op dit moment alleen maar even in op de glastuinbouw. In de commissie heeft de heer Hollenga de heer Oosterhaven verteld dat de discussie ten aanzien van nut en noodzaak van de glastuinbouw in deze provincie niet moest worden opgerakeld. Die discussie is gevoerd en op dit moment ligt er een ontwerpbestemmingsplan voor de glastuinbouw gelokaliseerd ten zuiden van de Eemshaven, et cetera, et cetera. Het moet ons van het hart dat dit in een landbouwagenda zit, terwijl er drie jaar geleden afspraken gemaakt zijn in de Staten door de destijds gedeputeerde voor de landbouw, dat de glastuinbouw apart in de Staten opnieuw zou terugkomen en die afspraak zouden wij graag bevestigd willen zien. De heer DE VEY MESTDAGH: Bij mijn algemene beschouwingen van afgelopen jaar heb ik al vraagtekens gezet bij de bio-energie, de opwekking van energie uit biomassa en met name gaat het dan over dat gedeelte waar de Tweede Kamer nu mee bezig is. Ik kan dan in beginsel wel onderschrijven wat de Partij voor de Dieren hier opschrijft, behoudens het tweede streepje in de overwegingen, want die zou er op neerkomen dat we alle koeien moeten afschaffen en daar zijn we geen voorstander van. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, ik kan kort zijn richting Partij voor de Dieren. Het is niet zo dat het College de biologische landbouw anders wil behandelen dan andere takken. Wij hebben zelfs in het collegeprogramma uitgesproken dat we de biologische landbouw zien als een verbreding van landbouw en die mogelijkheden zullen wij steunen. We doen dat ook. Er zijn verschillende projecten de afgelopen jaren. Ik heb de vorige keer in de commissie nog een aantal nieuwe projecten genoemd die op dit moment door ons ondersteund worden en dat zijn er meer dan in de traditionele landbouw, om het zo maar te zeggen. Het zijn zelfs projecten die ook heel innovatief zijn, ook richting de niet-biologische landbouw. Op die manier geven wij invulling aan dat beleidsterrein en we zullen dat ook blijven doen. Met betrekking tot de glastuinbouw is het zo dat er een aparte discussie geweest is, vorig jaar nog, dacht ik, toen het ging over de overeenkomst die wij hebben met de gemeente Eemsmond en de BV waarvoor u toestemming voor hebt moeten geven en toen zijn de verschillende aspecten ten aanzien van de ontwikkeling van de glastuinbouw in het Eemsmondgebied aan de orde geweest en is er uitvoerig over gediscussieerd door verschillende van u en volgens mij heeft GroenLinks daaraan volop deelgenomen. De heer VAN DER PLOEG: Waar aan gerefereerd wordt is een afspraak dat voordat er onomkeerbare besluiten zullen worden genomen, het plan integraal terug zou komen in deze Staten. Dat is de afspraak waar mijn collega aan refereerde en die willen we graag bevestigd zien, want het leek net in de commissie of u er overheen ging en de vraag is of dat voldoende bekend is. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Op het moment dat wij die discussie hier hebben gehad over die BV en aangegeven hebben dat de gemeente het bestemmingsplan… want het is toen wat uitgesteld omdat de gemeente ervoor koos om de verschillende aspecten ten aanzien van de ontwikkeling van dit gebied in gezamenlijkheid te behandelen in de raad van de gemeente Eemsmond. Daar hebben wij mee ingestemd en op dat moment is dat besluit ook hier in de Staten genomen. Toen bent u akkoord gegaan en is de gemeente op haar terrein verder gegaan en dat heeft geleid tot de besluitvorming in december. Voorzitter, dan richting de VVD ten aanzien van de projecten, ik heb in de commissie – ik dacht niet dat de VVD toen het woord heeft gevoerd, maar u heeft het verslag kunnen lezen en dat heeft u ongetwijfeld gedaan – specifiek gerefereerd aan de afspraken die er gemaakt zijn met de Agribusiness, Life Science om te kijken of we vooral in die sector tot projecten kunnen komen, omdat we verwachten dat daar, zeker hier in Groningen, mogelijkheden moeten liggen om tot ontwikkeling te komen die voor de landbouw hier in deze provincie van belang zijn. Over de motie zal de heer Bleker van energie nog iets zeggen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat was afgestemd in het College dat we dat zo zouden doen.
75
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Het College is samen met de Colleges van Drenthe en Friesland bezig om voor de tweede helft van dit jaar een notitie te formuleren over integriteit van gebruik van biomassa voor energiedoelen, waarbij ook duurzaamheidscriteria aan de orde zijn. Daarbij komen ook de criteria die nu van toepassing zijn die destijds door de commissie Kramer, mevrouw Kramer, die nu de minister is, zijn opgesteld, aan de orde en dat gaat wat breder en wat fundamenteler en wat minder vooropgezet dan nu in deze motie wordt verwoord, want met name de tweede overweging – de heer De Vey Mestdagh refereerde er ook al aan – gaat een richting uit die in ieder geval nogal voorsorteert op het geheel. Dus wij ontraden deze motie aan de gehele Staten. In de tweede helft van dit jaar kan men een notitie over het meer algemene, fundamentele onderwerp verwachten. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Dan stel ik nu voor deze ronde tot hier te beperken en nu over te gaan tot stemming over de motie. Motie nummer 1 wordt in stemming gebracht. Deze motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd de Partij voor de Dieren, de SP en GroenLinks. De VOORZITTER: Wie is tegen de landbouwagenda zoals die is voorgesteld? De Partij voor de Dieren is tegen, dan is de landbouwagenda aangenomen. De heer VAN DER PLOEG: Ik wil graag een korte toelichtende stemverklaring willen geven waarom wij voor die motie hebben gestemd. Het betreft de motie over de duurzaamheidscriteria, met name het dictum spreekt ons erg aan, maar daar waar het gaat over het vergisten van restproducten, die discussie is in de commissie geweest, volgen wij de Partij voor de Dieren niet. De VOORZITTER: Akkoord, dat wordt dan genoteerd. A.9
Brieven van Gedeputeerde Staten van 13 februari 2008, nr. 2008-09258, VV, betreffende kaders en uitgangspunten GGD-concessie en van 16 juli 2007, nr. 2007-35.901/28, VV, betreffende het opknippen van de aanbesteding als antwoord op een brief van FNV Bondgenoten en van 4 april 2008, nr. 2008-17.238/14/A.13, MB, betreffende het verduurzamen van Openbaar Vervoer. Hierbij is ook aan de orde de brief van FNV Bondgenoten van 2 april.
De VOORZITTER: Dit onderwerp is stevig aan de orde geweest in de commissie Economie en Mobiliteit. De SP heeft gevraagd om dit toch nog ook hier kort te mogen bespreken. De beraadslaging wordt geopend. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter. De SP is altijd tegen marktwerking in het OV geweest. Hoewel het van Europa niet meer hoeft, blijft terugdraaien hier nog een onmogelijke zaak. Wel kunnen we vandaag onze nek uitsteken voor de buschauffeurs en voor het verduurzamen van het OV. Door marktwerking in het OV zijn chauffeurs steeds minder zeker van hun werk. Een steeds groter deel van de bussen wordt bestuurd door chauffeurs met een flex- of een uitzendcontract. Na het aflopen van de concessie of soms nog eerder zijn deze mensen vaak niet zeker van hun baan. Ook chauffeurs die wel netjes onder de CAO vallen, krijgen steeds vaker te maken met onzekerheid en andere werkgevers. Voor goed OV is het van het grootste belang dat chauffeurs blij zijn met hun werk en dat dit werk gewaarborgd is. Een mogelijkheid om dit te doen, is het oprichten van een personeels-BV. Tijdens de eerdere commissievergadering kregen wij voor een onderzoek naar de mogelijkheden hiervan al steun van de Partij van de Arbeid. Wij willen daarom de volgende motie indienen, gebaseerd op de ondersteunende woorden van onze collega Rijploeg. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 1.
76
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 23 april 2008, overwegende dat: door marktwerking in het OV steeds meer mensen een flex- of uitzendcontract hebben; chauffeurs steeds minder zeker zijn van hun baan, en vaker moeten wisselen van werkgever; constaterende dat: de kwaliteit van werk goed moet zijn; mensen die met plezier, zekerheid en trots naar hun werk gaan een beter product afleveren; dit ten goede komt aan de klant; zijn van mening dat: het voor goed OV noodzakelijk is dat de chauffeurs goed zijn opgeleid en met plezier hun werk doen. verzoeken het College: onderzoek te doen naar de mogelijkheden van een personeels-BV. Hierbij zouden werknemers in een aparte BV worden ondergebracht zodat zij meer zekerheid hebben over werk en inkomen; en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Beckerman (SP) en de heer Swagerman (SP), maakt deel uit van de beraadslaging en wordt verspreid. Mevrouw BECKERMAN: Goed OV is niet alleen belangrijk om mensen van A naar B te brengen. Met een goed en fijnmazig OV-netwerk kunnen we er in een steeds vervuildere wereld, ook deels voor zorgen dat het een goed alternatief is voor de auto. Daarnaast kunnen en moeten we er naar onze mening ook voor zorgen dat het OV zelf duurzamer wordt. Het OV-bureau en GS hebben hiervoor al een aanzet gegeven. De fractie van de SP denkt echter dat het wel wat ambitieuzer kan. Nieuwe innovaties die al voorhanden zijn, kunnen enorm veel winst opleveren. Op slimme manieren kunnen we eisen voor wat betreft uitstoot opnemen in een concessie om vervoerders te laten kiezen voor duurzame OV. We hoeven hierbij dus niet te kiezen voor een middeleis, maar kunnen ook door een slimme doeleis te stellen veel winst behalen. Daarom willen wij een motie indienen. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 2. “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 23 april 2008, overwegende dat: het GGD-gebied binnenkort een nieuw aanbestedingstraject ingaat; duurzaamheid daarbij een essentieel onderdeel is; constaterende dat: er onvoldoende onderzoek is gedaan door het OV-bureau op diverse aspecten van duurzaamheid en mogelijke financieringsbronnen; zijn van mening dat: de notitie inzake ‘Rijden op Aargas OV concessie Noord-Nederland (Groningen-Drenthe)’ in zijn geheel zou moeten worden overgenomen; verzoeken het College: het OV-bureau opdracht te geven de in de notitie genoemde overwegingen, vragen en suggesties mee te nemen en te onderzoeken op kosten en haalbaarheid, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door mevrouw Beckerman (SP), de heer Swagerman (SP), mevrouw Siersema (GroenLinks), de heer Staghouwer (ChristenUnie), maakt onderdeel uit van de beraadslaging en wordt verspreid.
77
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer KRUITHOF: Voorzitter, met een kleine parafrase op de eerste zin van mevrouw Beckerman: de VVD is altijd voorstander geweest van marktwerking in het OV. Als argument noemt mevrouw Beckerman dat chauffeurs niet zeker zijn van hun banen. Ik hoop dat dat voor meer sectoren in de samenleving gaat gelden. We zijn niet voor baanzekerheid, ook niet voor een specifieke baan. Dat leidt tot een buitengewoon inflexibele arbeidsmarkt en daar zijn wij erg tegen. Voorzitter, maar dan een punt waar we het wel eens zijn met de SP. Ook wij vinden dat het provinciebestuur wel wat ruimhartiger mag zijn met het onderzoek naar alternatieve energiebronnen voor het OV en met name het aardgas. We leven hier in Energy Valley, zeggen we altijd. We moeten voorop lopen met vernieuwende technieken en dergelijke. Ik vind dus ook dat het OV op zo zuinig mogelijke energiebronnen zou moeten rijden. Dus wij steunen de motie van de SP. Dank u wel. De heer HILVERTS: Voorzitter. In de commissie is al veel over de GGD gezegd, maar we gaan nu nog even over de energie. De ChristenUnie is van mening dat ingestoken moet worden op alternatieve energie. De provincie heeft een voorbeeldfunctie. Energie is ook een speerpunt van de provincie. Groningen is de energieprovincie van Nederland en dat moet ook zo blijven, aldus het collegeprogramma. Er zit gas in de bodem van de provincie. In onze provincie wordt biogas en biodiesel geproduceerd. Dan moeten we in onze provincie ook die kansen benutten en niet krampachtig vast blijven houden alleen bussen in de stad Groningen op alternatieve energie te laten rijden. Wat de ChristenUnie-fractie betreft, mag het in het Ommeland best een tandje hoger. Er mogen best een paar busjes bij, zodat ook daar gezongen kan worden: “Biobusje komt zo!” De ChristenUnie-fractie is dan ook van mening dat er ook bussen in het Ommeland op alternatieve energie moeten gaan rijden. Daarom heeft mijn fractie de motie van de SP mede ondertekend. Dank u wel. Mevrouw SIERSEMA: Voorzitter, motie nummer 2 hebben wij mede ondertekend, dus u mag ervan uitgaan dat wij voor duurzame bussen zijn, voor meer aardgas in de bussen en ook breed in de provincie, niet alleen in de steden. Motie nummer 1 van de SP zullen wij niet volgen, omdat wij hier het antwoord van het College in de commissie gaan volgen, omdat wij denken dat de langjarige contracten genoeg zekerheid bieden. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, het is hartverwarmend. Op 2 april in eerste termijn, toen we het over dit stuk hadden, was D66 de enige partij die over de milieukant van de aanbesteding sprak. Wij hebben toen aangegeven dat het wellicht aardig was om meer doelvoorschriften te stellen in plaats van middelvoorschriften en dat je misschien wel CO2 per reizigerskilometer of een dergelijke systematiek zou kunnen bedenken. In de tweede termijn twee weken later hebben we insprekers gehad. Die hebben dat technisch verder uitgewerkt. Dat heeft voor D66 tot een motie geleid die ik bij deze zou willen inleveren. Het kan zijn dat de motie goeddeels overeenkomt met de motie die ik eerder voorbij heb zien komen, maar ik vond die van mij in elk geval duidelijker. Dank u wel, voorzitter. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 3. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, overwegende dat: Gedeputeerde Staten van mening zijn dat milieuvoorschriften in de OV-concessie niet ten koste mogen gaan van minder openbaar vervoer; onderzoek van het OV-bureau concludeert dat rijden op alternatieve brandstoffen kostprijsverhogend zal werken met als grootste oorzaak bij de aardgasbus de kosten van het tanken en het plaatsen van tankstations; dat het plaatsen van tankstations en het rijden op (aard-)gas vanuit de rijksoverheid, o.m. met subsidie, gestimuleerd wordt; er verschillende landen zijn (Italië en Duitsland) waar grootschalig wordt ingezet op bussen die op gas rijden. Er drie provincies in Nederland (Gelderland, Zeeland en Utrecht) zijn die ook bussen op gas voorschrijven; de gedeputeerde in de commissie heeft toegezegd na te gaan hoe het in Gelderland, Zeeland en Utrecht geregeld is; aardgas op dit moment extra milieuvoordelen heeft m.b.t. geluid, NO2 en fijnstof. Dat er concrete voornemens bestaan om bij aardgas biogas te gaan bijmengen zodat er ook een significant CO2-voordeel kan ontstaan;
78
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 spreken uit dat: de provincie Groningen, met Energy Valley en aardgas als speerpunten, indien mogelijk op deze terreinen niet achter moet lopen bij andere regio’s; verzoeken het College van Gedeputeerde Staten er zorg voor te dragen dat: inzicht ontstaat in een mogelijke subsidiëring en andere ondersteuning bij het overschakelen naar alternatieve brandstoffen in het OV; onderzocht wordt of er initiatieven in de markt op dit terrein mogelijk zijn die kostenverlagend werken bij het overschakelen van het OV op alternatieve brandstof; er diepgaand gekeken wordt naar hoe men elders deze omschakeling weet te bewerkstelligen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer De Vey Mestdagh (D66), de heer Zanen (PvhN) en mevrouw Siersema (GroenLinks), maakt deel uit van de beraadslaging en zal worden verspreid. De heer RIJPLOEG: Met dank aan D66 voor de motie die net is ingediend, want daar staat in wat ik wilde vragen aan de gedeputeerde over aardgasbussen, want biogas is de volgende stap in die keten. Ik denk dat het daarom ook van belang is dat naast het stellen van eisen ook gewoon het gas als technologie – het Noorden en Groningen voorop – (wordt toegepast) op dit energiedossier waar ze zo trots op zijn, en terecht, dat moeten we ook op dit gebied laten merken, maar het moet niet ten koste van de reiziger die van het OV gebruik maakt, als dat kan. Dus daarover wil ik het antwoord even afwachten. Ik heb eigenlijk wel het idee dat er een redelijk antwoord op komt. Daar vertrouw ik op. Mevrouw Beckerman heeft keurig in de motie opgeschreven wat mijn argumenten waren waarom je zou moeten kijken naar een personeels-BV. Dat vind ik knap, heel netjes. Toch heb ik die motie niet ondersteund, omdat – de gedeputeerde heeft nog al heftig op dit idee gereageerd – op het moment dat je nu zou gaan uitspreken dat je daar stevig op door wilt gaan, je een jaar verder bent. Die tijd hebben wij doodgewoon niet. Zo simpel is het. We hadden – en dat kun je achteraf gemakkelijk zeggen – misschien daar eerder mee moeten beginnen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, dit zou natuurlijk niet de eerste personeels-BV zijn die het licht gaat zien, dus die tijd kan redelijk ingeperkt worden. Er zijn daarvoor meerdere opties. Het gaat om een middel, het middel is bekend bij het FNV, dus u zou ook kunnen gaan informeren – dat is een suggestie en tegelijkertijd een vraag – bij het FNV naar een voorbeeldreglement en die aan de heer Bleker overhandigen. Of bent u daar gewoon niet toe bereid? De heer RIJPLOEG: Ik ben best bereid om een voorbeeldreglement, als dat bestaat – daar heeft de heer Van Eijbergen mij niet op gewezen, maar dat terzijde – te overhandigen. Geen probleem. Maar hij heeft mij er helaas niet op gewezen dat dat bestond. We hebben gezocht naar een voorbeeld. Het enige wat we met zijn drieën konden bedenken – daar stond de heer Van Eijbergen bij – was de arbeidspool in de Rijnmond, en die bestaat niet meer. Dus ik denk dat het iets te kort door de bocht is. Maar waar gaat het om? Het gaat erom dat we proberen te regelen wat de nadelen zijn van het systeem waarop de aanbesteding nu werkt. Een van de nadelen zit vooral in het gesol met uitzendkrachten, wat het gevolg is van deze manier waarop de aanbesteding op dit moment werkt. Grote groepen uitzendkrachten die geen deel uitmaken van het collectief van het personeel van het bedrijf, geen prettige arbeidsvoorwaarden hebben, niet bij teamwork betrokken worden en daardoor ook geen goede uitwerking hebben op de kwaliteit van de dienstverlening. Daarover wil ik een motie indienen. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 4. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, gehoord: de beraadslagingen over de te stellen eisen aan een nieuwe aanbesteding voor het openbaar vervoer in het GGD-gebied;
79
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 constateren dat: de Partij van de Arbeid vorig jaar bij de Voorjaarsnota een brochure over sociaal aanbesteden heeft aangeboden aan Gedeputeerde Staten; tot dusver nog geen duidelijke reactie is gekomen op deze brochure, maar dat het College zegt dit wel serieus te bekijken; overwegende dat: de langdurige en veelvuldige inzet van oproep- en uitzendkrachten schadelijk is voor de kwaliteit van de dienstverlening en de sociale verhoudingen; roepen het College op: na te streven dat bij de aanbesteding geregeld wordt dat langdurig gebruik maken van uitzend- en oproepkrachten niet mogelijk is, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Rijploeg (PvdA) en de heer Hilverts (ChristenUnie), maakt deel uit van de beraadslaging en wordt verspreid. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter, wij zijn het eens wat betreft de uitzendkrachten en de flexwerkers, dat dat ervoor zorgt dat mensen weinig zekerheid hebben over hun werk. U heeft in de vorige commissievergadering en ook letterlijk op RTV Noord daarnaast nog aangegeven dat het voor werknemers, buschauffeurs die wel onder de gewone CAO vallen – en nu ga ik weer even citeren – “prettig is als er niet elke dag reorganisaties boven het hoofd hangen”. Zou u erop kunnen ingaan hoe u dat dan wenst te waarborgen, want dat vind ik niet terug in uw motie en dat heeft u wel zo letterlijk gezegd. De heer RIJPLOEG: Dat is buitengewoon prettig, dat klopt helemaal. Alleen ik ben niet bij machte om hier in een pennenstreek op deze middag even te regelen dat we dat binnen een half jaar op een andere manier gaan doen. Daarom wil ik nastreven dat deze nieuwe aanbesteding die zal plaatsvinden – die moet volgend jaar gewoon ingaan –… We moeten dat op een zo net mogelijke manier doen. Vervolgens moeten we kijken hoe we een beter systeem kunnen bedenken om deze aanbesteding dusdanig te regelen dat de nadelen die er niet aanzitten – de VVD wil graag mensen ontslaan, goed, dat willen wij dus niet –… Wij willen het anders en beter. De heer KRUITHOF: Voorzitter, ik werd aangesproken, dus misschien mag ik daar toch even op reageren. De Partij van de Arbeid zegt dat wij graag mensen ontslaan. Dat is helemaal niet waar, wij pleiten voor een flexibeler arbeidsmarkt en dus minder baanzekerheid. Dat is waar. Maar niet omdat wij mensen willen ontslaan, dat weet u ook heel goed. De heer RIJPLOEG: Het gevolg is hetzelfde, daar gaat het om. De VOORZITTER: Dan ben ik bij het College. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter. Waar het gaat om de personeels-BV hebben we uitgebreid met elkaar van gedachten gewisseld in de Statencommissie. Ik heb aan die argumenten, die van de zijde van het College daar zijn gevoerd, niets toe te voegen, alleen wel de heugelijke constatering dat ook van de zijde van GroenLinks wordt onderkend en benadrukt – zopas ook in reactie op motie nummer 1 – dat door de langere looptijd van de concessie zoals wij die nu voorstaan, er ook meer zekerheid voor werknemers en bedrijven ontstaat. Dat was een van mijn argumenten destijds om te zeggen dat je op een andere manier te veel onrust in de wereld binnen een geordende marktwerking kan voorkomen. Dan, voorzitter, de milieu- en energieoverwegingen. Het valt op – en dat maakt het wel overzichtelijk – dat de moties en de inbreng van de zijde van de Staten in de richting gaan van gebruik van andere brandstoffen, niet of niet primair meer het milieudoel wordt gehanteerd. Dat is ook terecht, want uit alle onderzoeken, niet alleen uit onderzoek dat in opdracht van het OV-bureau, maar ook alle internationale onderzoeken die er zijn gedaan de afgelopen anderhalf jaar, blijkt dat aardgasbussen en dieselbussen qua milieuprestatie heel dicht bij elkaar liggen. De ene categorie scoort een beetje beter op het ene, de andere een beetje beter op het andere.
80
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De verschillen zijn beperkt en men is allemaal in staat om aan de hoge Europese normen die wij natuurlijk ook in de concessie moeten opnemen, te voldoen. Dan gaat het in feite om noordelijke en Groningse energiepolitiek. Wij zeggen dat we de motie die ging over de personeels-BV ontraden. De motie nummer 2 en nummer 3 die vragen om onderzoek of beter gezegd om een notitie. Maar voordat we die notitie eventueel zouden maken als de Staten deze motie zouden aannemen, wil ik toch even melden dat het College sinds de vorige commissievergadering niet heeft stilgezeten. Er wordt in moties onder andere gesproken over mogelijke subsidies. Dat hebben wij nader onderzocht, ook in contact met andere provincies. Er waren in het verleden rijkssubsidies beschikbaar voor onder andere de bouw van aardgastankstations. Die worden afgebouwd. Daar liggen nog aanvragen, die worden gehonoreerd volgens de oude regeling, maar die worden afgebouwd. Dat geldt zowel voor die tankstations als voor de meerkosten die gemoeid zijn met de aanschaf van bijvoorbeeld aardgasbussen. Hoe zit het dan, was ook een vraag in de vorige commissievergadering. Er worden toch vijftien aardgasvulstations in het Noorden gerealiseerd, mede met subsidie van VROM? Dat is juist, maar die stations zijn technisch niet geschikt om aardgasbussen mee te vullen. Daarnaast, die aardgasvulstations voor bussen die dienen waar dat kan bij de remises en bij de grote garages van de vervoerders geplaatst te worden en zijn dus niet één op één te combineren met die aardgasvulstations die met subsidie – vijftien in zijn totaliteit in het Noorden – van de zijde van VROM worden gestimuleerd. Dan zie je nu ook dat het met name provinciale subsidies zijn die op kleine schaal experimenten met andere brandstoffen dan diesel mogelijk maken. Dat geldt voor de provincie Friesland, waar in zijn totaliteit vijf bussen op aardgas rijden en één daarvan rijdt als proef op biogas uit mest. De prijs die daarvoor wordt betaald door de provincie Friesland is overigens veel hoger dan het prijsverschil dat in de notitie die u is toegezonden en die in opdracht van het OV-bureau was gemaakt, wordt genoemd. De heer SWAGERMAN: Ik heb een vraag, want ik hoor exact hetzelfde verhaal, alsof er geen deskundigen hebben gesproken. De gedeputeerde heeft weer een discussie over aardgasbussen. Onze motie is niet over aardgasbussen. Dus de vraag is: waarom doet u dit, want u praat over één facetje van een motie en dat is allemaal veel breder dan u het nu neerlegt. De heer BLEKER (gedeputeerde): Omdat er meer moties en meer inbrengen dan alleen die van de SP zijn geweest. En daar wordt zo nu en dan wel gerefereerd aan bijvoorbeeld aardgas. Er is ook van de zijde van de Partij van de Arbeid gemeld: je moet ook bedenken dat opstap op aardgas een eerste ontwikkeling kan zijn in de richting van het op langere termijn gebruiken van biogas, ook volgens deskundigen trouwens. Ik meld u dat gewoon. Er werd gezegd dat er in Gelderland ook op grote schaal op andere brandstoffen dan op diesel worden gereden. Dat is een zeer beperkte schaal, dat is alleen in de valleilijn zo waar Connexion op andere brandstoffen rijdt. Dan gaat het dus om enkele bussen in verhouding tot het totaal aantal bussen dat meer dan duizend is in Gelderland. In Groningen en Drenthe samen spreken we over een totaal aantal bussen van om en nabij de 400 à 500. Nu maakt u de koppeling niet meer in uw moties met de concessieverlening. Dat is helder. Dan komt het College, kijkend naar de moties die zijn voorgelegd – 1, 2 en 3 – tot de slotsom dat het goed zou zijn om ons te richten op datgene wat in het verzoekdictum van motie 3 staat vermeld, namelijk: met de diverse partijen in Noord-Nederland – Energy Valley, maar het kunnen ook transportbedrijven of andere partijen zijn – nagaan of er initiatieven in de markt met de markt mogelijk zijn die kostenverlagend werken bij het overschakelen op alternatieve brandstoffen. Het College wil dat verzoek graag ten volle uitvoeren. Waar het gaat om de subsidies die ook worden genoemd in dat dictum, daarvan heb ik duidelijk aangegeven wat de beperkte mogelijkheden zijn en ik heb ook aangegeven dat als wij in staat zouden zijn om de komende drie à vier jaar vijftien bussen op alternatieve brandstof te realiseren, wij niet naar andere provincies hoeven te gaan om te kijken hoe ze het daar doen, maar dan moeten ze hier komen om te kijken hoe wij het doen. Dus het heil hoeft niet zo ver gezocht te worden bij andere provincies. Wij willen ons inzetten om met name dat punt dat door de heer De Vey Mestdagh is genoemd en dat ook aansluit op de inbreng van de zijde van de Partij van de Arbeid, waarbij je niet moet stoppen bij een brandstof, maar het gaat om de verdere ontwikkeling die je daarmee mogelijk maakt… De heer ZANEN: Voorzitter, ik had eerder deze vergadering al even dit punt naar voren gebracht. Ik wil de gedeputeerde vragen of de ambitie van vijftien bussen die rijden op aardgas, niet wat beperkt is. U had het over 450 bussen die hier rondrijden. Ik denk dat we echt die ambitie die u zegt op dit terrein te willen uitstralen, ook een beetje body moeten geven. Vindt u ook niet?
81
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer BLEKER (gedeputeerde): Elke interruptie kan met de zin “vindt u ook niet?” worden beëindigd, dan is het een interruptie die wordt toegestaan, voorzitter. Ik denk dat wij ons erop moeten concentreren om deze inhoudelijke ontwikkeling, zoals die bij 2 wordt bedoeld – namelijk nagaan met de marktpartijen of er initiatieven mogelijk zijn en hoe die kunnen worden vormgegeven om kostenverlagend te werken bij het overschakelen van OV op alternatieve brandstoffen –… Dat doet meer recht aan koploper zijn en voorloper zijn waar het gaat om energieprovincie en energie-Noord-Nederland dan of er nu tien, twaalf, acht of achttien bussen zijn die in 2010 op een alternatieve brandstof rijden. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, zou ik de gedeputeerde mogen vragen de vier kantjes die bij onze motie horen een keer fatsoenlijk goed door te willen lezen. Ik kan me voorstellen dat het moeite kost, want wij hebben ze ook pas gisteravond gekregen, dat was ook de reden waarom we onze motie hebben herzien. Dan zult u zien dat daar ook exact in staat wat in de motie van D66 staat, alleen nog iets meer. Wij zouden de gedeputeerde graag willen verzoeken om iets verder te willen streven dan naar vijftien bussen, want dat is droevig in het kader van de doelstellingen rondom het milieu die u in uw College heeft gesteld. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, dat werp ik verre van mij waar het gaat om het milieu en dat respecteer ik ook in de bijdrage van iedereen: dat is niet het argument. Het milieuargument – en dan gaat het eigenlijk nog niet eens om een milieuargument, maar een volksgezondheidargument – speelt met name in dichtbevolkte stedelijke gebieden. Daar heeft aardgas een bepaalde pre. Maar voor de rest heeft aardgas zelfs ten aanzien van bepaalde milieuaspecten een minnetje ten opzichte van andere brandstoffen. Dus houd nu niet het verhaal dat je voor het een of het ander of voor dit of dat moet kiezen puur vanuit milieuoverwegingen. Het is veel meer een energieontwikkelingsverhaal dan een milieuverhaal. De heer HILVERTS: Voorzitter, de gedeputeerde spreekt over vijftien bussen. Rijden die vijftien bussen alleen in de stad Groningen of komen die ook in het Ommeland? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik zal er heel duidelijk over zijn. Zolang bussen op alternatieve brandstoffen tientallen – meneer Hilverts – kilometers per dag extra moeten rijden om de tank te vullen, zijn we zowel vanuit milieu- als vanuit economische oogpunt wel oliedom bezig. Plus de actieradius van een deel van die bussen is beperkt, dus dan loop je ook nog het risico dat je in Ter Apel opstapt en je in Winschoten er even uit moet, omdat de tank gevuld moet worden. Laten we nu ook een beetje nuchter blijven. Ik heb gezegd: wij zetten ons ervoor in om de drempels die er zijn om op alternatieve brandstof over te stappen met marktpartijen heel goed naar te kijken. Dat is dacht ik belangrijker dan dat het er vijftien, tien of achttien zijn. Ik vind wel belangrijk dat we bij knooppunten waar veel mensen wonen en waar veel bussen rijden kijken wat we ook uit het oogpunt van volksgezondheid het beste kunnen doen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, kijkend naar marktpartijen leg ik die vraag ook maar weer bij u neer. Ook dat staat in het aanhangsel: marktpartijen dient u aan te zoeken om in te tekenen op een verspreid netwerk over een tijdspanne dat zij hun geld kunnen terugverdienen en € 10 miljoen investering voor een spreiding over het netwerk, waar u ook de bussen neer wilt zetten, gekoppeld aan een gebruik van particulieren levert mogelijk heel snel een oplossing voor het probleem op. Wij willen graag dat u daar naar kijkt en er onderzoek naar doet, want dat is tot nu toe niet of in onvoldoende mate gebeurd. Dan is het verhaal dat u nu ophangt misschien wel helemaal weg. De vraag is dus: waarom doet u gewoon niet wat er in die twee A4’tjes staat? Zo moeilijk is dat toch niet? De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, wij doen wat onder dictum 2 staat en we vatten dat ruim op. We zullen die twee A4’tjes daarbij betrekken. Maar dat is wel een zaak van de drie provincies – of in elk geval de twee provincies – en de stad Groningen en niet van het OV-bureau, want het OVbureau gaat over zo goed mogelijk OV voor zo weinig mogelijk geld, sociaal verantwoord en voldoend aan de milieueisen. Als wij energiepolitiek willen bedrijven omdat we andere brandstoffen willen stimuleren, of dat nu in bussen gebeurt, in treinen of in gewone auto’s, dat is even een tweede. Ik zeg u toe: wij doen wat bij punt 2 staat. Meneer Swagerman, als wij dat toezeggen, zijn volgens mij beide moties – als ik u interpreteer – daarmee overbodig geworden.
82
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De VOORZITTER: Akkoord. Dan ga ik even naar de Staten toe om dat te checken. We hebben een toezegging van de gedeputeerde. Het is voor mij ook van belang om even te kijken of u inderdaad van mening bent dat die toezegging ook leidt tot intrekken. Dat, begrijp ik, is niet het geval. U hebt nog wel behoefte aan een tweede termijn? Dan stel ik voor dat we nu schorsen en dat we daarna gewoon de tweede termijn doen en daarna nog twee agendapunten. De heer DE VEY MESTDAGH: U begrijp u even niet. U zei of er behoefte was om de motie in te trekken. Ik heb niet gereageerd. Ik wil haar graag wel in stemming brengen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Motie 4, voorzitter, kunnen wij overnemen, wel met de kanttekening dat wij natuurlijk niet noch in de verhouding concessieverlener/concessienemer noch in de verhouding landelijke CAO’s, enzovoort, wezenlijk kunnen ingrijpen, maar het streven zullen wij op de een of andere manier ook bij de aanstaande concessieverlening, gestalte geven. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Ik kijk even met u naar de situatie van de orde. We hebben nog een tweede ronde te gaan. U hebt even de kans bij het eten om onderling overleg te plegen over de moties, et cetera. Ik heb uit een informele ronde begrepen dat uw fractievoorzitters van mening zijn dat er een half uur gegeten kan worden. Dat is prima. Dan stel ik voor dat we – want we hebben daarna nog twee agendapunten – proberen ons daar veerkrachtig doorheen te zetten. Dan schorsen we nu voor een half uur en daarna doen we kort de tweede ronde van dit punt. De vergadering is geschorst van 18.16 uur tot 18.46 uur. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering en ik zie dat iedereen weer voltallig aanwezig is. Dat brengt ons bij de tweede ronde van agendapunt 9. We hebben toegestaan in de interrupties om van gedachten te wisselen, maar mij lijkt dat alle gedachtewisselingen we ongeveer hebben plaatsgevonden en men de dingen die men nog even echt wil zeggen, kan uitspreken. Mevrouw BECKERMAN: Voorzitter. Mij is duidelijk dat er een kloof is tussen wat is en wat kan zijn en wat ik eigenlijk zou willen. Wij worden nog wel eens verweten dat wij onrealistisch zijn, dus vandaag dacht ik: laat ik realistisch zijn en een motie indienen waarvoor ik zeker weten de steun krijg van mijn collega-partijen. Maar helaas is er niet alleen de kloof tussen wat is en wat kan zijn, maar is er blijkbaar ook een kloof tussen woord en daad. Ik vind het frappant dat op 2 april wordt uitgesproken:”Ja, wij steunen een onderzoek naar het oprichten van een personeels-BV, zodat werknemers in het OV goed en goed betaald werk hebben en met plezier naar hun werk gaan”. Op 2 april is dat blijkbaar nog haalbaar en kan dat via onze lokale media in de hele provincie gemeld worden. Op 23 april blijkt het te laat te zijn, want het kan niet meer, want het traject zou dan in gevaar komen. 21 dagen er tussen, wel een mooi radio-interview, maar geen steun. Ik vind het heel erg jammer dat er zo’n grote kloof is tussen woord en daad. Wij zijn heel erg blij dat de concessie verlengd wordt en dat er gekozen wordt voor een lang contract, want dat biedt inderdaad meer zekerheid voor reizigers en personeel. Maar in de nieuwe concessie wordt er ook voor gekozen om 10-15% van het kleinschalig OV er uit te halen, worden de HOV-lijnen apart aanbesteed. Dus naast de 200 uitzendkrachten en flexwerkers die nu al werkzaam zijn, betekent dat dat er nog 80 mensen in het kleinschalig OV, ongeveer 60 werknemers die werken op de HOV-lijnen plus de honderd werknemers uit Zuidwest-Drenthe die toegevoegd worden aan het GGD-gebied, over moeten naar een andere werkgever. Dat is in principe nog niet zo erg, behalve dat wij er vandaag voor hadden kunnen zorgen dat zij zeker zijn van hun baan en om nog maar eens met Sjak Rijploeg te spreken: “Mensen die met plezier, zekerheid en trots naar hun werk gaan leveren een beter product af en dit komt ten goede aan de klant”. Ik vind het jammer dat wij dit vandaag niet gaan regelen. Daarnaast wil ik iedereen bedanken voor hun steun en de motie voor verduurzaming van het OV, de rijksuniversiteit Groningen, Gasunie, GasTerra en PON doen goede suggesties in hun stuk, en wij zouden het erg jammer vinden als er niets gedaan zou worden met die goede suggesties. Dank u wel. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, ik begrijp dat je geen kerel bent als je het niet helemaal met de SP eens bent. Dat zij dan zo, althans in de ogen van de SP. Voorzitter, ondertussen hebben we met deze actie bereikt dat het personeel meer zekerheid krijgt, in het bijzonder de uitzendkrachten. Dat hebben we dus binnen. Soms kun je ook wel eens wat hoger inzetten en een klein beetje minder krijgen.
83
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer SWAGERMAN: Kan de heer Rijploeg mij uitleggen in hoeverre deze mensen nu meer zekerheid door uw motie hebben dan ze in de huidige arbeidswetgeving al hebben en in de CAO is afgesproken? De heer RIJPLOEG: Eenvoudig doordat er minder van zullen moeten zijn. Die krijgen dus dezelfde zekerheid van baangarantie. Inderdaad het is heel vervelend dat je af en toe een nieuwe werkgever krijgt. Je zou eigenlijk inderdaad op zoek moeten gaan naar constructies waarbij dat soort onzekerheden die voortdurend boven de markt hangen, worden bestreden. Langere contracten zou ook een manier zijn, maar helaas, de wet schrijft nu nog acht jaar voor. Het zou eigenlijk best wel goed zijn om dat te verlengen, maar dat heb ik eerder gezegd. Even over het gas. Ik heb de gedeputeerde horen zeggen dat hij ermee aan de slag gaat. De SP heeft een heleboel argumenten net nog opgenoemd die wij gisteravond toegestuurd hebben gekregen. Ik merk inderdaad ook bij mensen in de wereld van energie, die in Groningen zo aan het opkomen is en die we met zijn allen zo graag steunen, enige wranterigheid – om dat woord ook maar te gebruiken – dat de provincie hier niet hard genoeg op ingezet heeft. Ik ga ervan uit dat de woorden die de gedeputeerde vanavond gesproken heeft, een minimale inzet is en dat de eerste inzet is om te komen tot een conversie naar een op gas gericht OV en veel meer energieconversie richting gas, biogas op den duur. Dank u wel. Mevrouw VAN DER TUIN: Voorzitter, gehoord hebbende de reactie van de gedeputeerde kan ik heel kort zijn. Motie 1 ondersteunen wij niet, evenals motie 2. Motie 3 ondersteunen wij wel en motie 4 is overgenomen door het College. De heer HILVERTS: Voorzitter. Dank aan het College dat ze motie 4 hebben overgenomen. Ik ben ze daarvoor zeer erkentelijk. Het is vandaag voor het eerst dat ik op dit dossier economie en mobiliteit in de Statenvergadering het woord voerde. Bij Welzijn, Cultuur en Sociaal beleid moet ik zeggen dat het College toch wat sneller mijn kant op komt of de kant van de ChristenUnie op komt als je een vraag stelt. Dan wordt er wel eens een keer gezegd: we willen er wel eens even een keer naar kijken en dan krijg je wel eens een toezegging, maar ik moet zeggen dat het College nu toch wel erg halsstarrig vasthoudt aan bepaalde zaken, terwijl er toch duidelijk in het collegeakkoord staat: Groningen is de energieprovincie – ik heb het al gezegd – en moet dat ook blijven. We zien duurzame energie en energie in het algemeen ook als kans voor onze economie. Ik zou zeggen, College, grijp dan ook die kans die er nu ligt. Ik hoop toch dat het College daar toch nog eens even naar gaat kijken. De gedeputeerde heeft het zelf al even aangegeven. Hij zegt dat de subsidiemogelijkheden ten einde lopen. Dat betekent dus dat ze nog niet afgelopen zijn. Dan denk ik even aan de IPR of een of andere subsidieregeling, waarbij ’s avonds om vijf minuten voor 24.00 uur er nog ondernemers bij de notaris zaten om die zaken te regelen, zodat ze die subsidie nog binnenkregen. Dus gedeputeerde, het is vijf voor twaalf, grijp dan ook die kans om dat binnen te halen. Voorzitter, ik ga naar de moties. Motie 1 zullen wij niet steunen. Motie 2 hebben wij mede ondertekend en zullen wij steunen. Motie 3 zullen wij ook steunen. Dank u wel. De heer ZANEN: Voorzitter, ik had wat geïnvesteerd in deze bijeenkomst. Ik heb dat verslag van de commissie Economie en Mobiliteit gelezen, waarvoor dank. Het was een zeer uitvoerig, breedvoerig verslag, maar wat mij inviel, was bij de twee insprekers die er waren, dat er met ontzettend veel enthousiasme en elan een inbreng was en ook een soort hoop was dat politiek gezien die zaak werd opgepakt. Nu loopt politiek altijd wat anders dan de inspreker denkt, denk ik, dus dat is het probleem niet. Maar ik zou me toch wel een beetje bij Jan Hilverts willen aansluiten en zeggen: laten we wat meer enthousiasme en elan naar voren brengen, want volgens mij kunnen we hier inderdaad een slag maken en als provincie een voorbeeld zijn. Dat willen we toch ook? Bedankt. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, wij kunnen instemmen met motie 1, 2 en 3, wel nog met de kanttekening dat ook hierbij wij van oordeel zijn dat in het geval van motie 3 biogas of biodiesel onder duurzaamheidscriteria zou moeten vallen. Dank u wel. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, de notitie die wij aan de Staten hebben toegestuurd, was een notitie met een begeleidende brief. Die richtte zich op de vraag ter voorbereiding van een nieuwe concessie: zullen wij niet overgaan tot het op grote schaal verplichten via de concessie van het rijden op bepaalde brandstoffen? Dat was de aanleiding dat de notitie is gemaakt. Dat heeft ook de discussie opgeleverd.
84
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Nu zijn er volgens mij ook momenten – dat is heel goed dat het wordt gezegd – dat een groot deel van de Staten zegt: dat zij dan zo, maar wij vinden dat u vanuit energiepolitieke overwegingen hard aan de slag moet met partners in het gebied om de drempels die er nu zijn of nu worden ervaren om over te stappen op andere brandstoffen dan diesel, te slechten, samen met de markt, initiatieven, innovaties, kostenverlagende innovaties, enzovoort. Dat gaan wij doen. Welke motie of moties daarbij passen, dat gaan wij in elk geval doen. Welke moties daarbij passen, dat zien we wel als uw moties in stemming zijn gebracht. Die subsidies, voorzitter, waar ze er zijn wordt er al aan gewerkt, maar de heer Hilverts, ik ben duidelijk geweest, ze zijn er niet meer of alleen nog maar voor aanvragen die al enige tijd geleden zijn ingediend. Waar niets is, kunnen wij ook geen subsidiegelden halen. Waar het gaat om het enthousiasme… Ik heb ook in de commissie steeds de keerzijde benadrukt: je kunt enthousiast zijn voor nieuwe brandstoffen, meer duurzame brandstoffen in het OV, maar ik meen ook dat de heer Rijploeg en anderen hebben gezegd: het moet wel op een verstandige manier, het moet niet ten koste gaan van de dienstregeling. Dat is het uitgangspunt, want dat enthousiasme was er wel bij ontwikkelaars van dat soort producten en bij kennisinstellingen, maar we hebben niet als inspreker de belangenorganisatie OV ROVER gehad, we hebben ook niet de brancheorganisaties in het OV gehad, dus die zijde van de medaille hebben wij ook willen belichten, maar wij kunnen met de opdracht zoals geformuleerd in dictum 2 van de motie van D66 zeer goed uit de voeten en zullen daar ook werk van maken. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Dank, ik zit nog even te kijken bij motie 2 en 3, omdat er tamelijk veel overeenkomt in die beide moties. Wat is dan de meest vergaande? Als de een is aangenomen, is de andere dan nog wel nodig? Ondertussen ligt er ook de toezegging van de gedeputeerde waarop een aantal van u heeft gereageerd. Ik meng me maar niet technisch in die discussie. Ik begrijp dat u wilt stemmen over alle vier. Dan doe ik het maar gewoon in de volgorde waarop ze zijn binnengekomen, want het is zeer arbitrair of de ene nu verder gaat dan de andere. Soms is het net een iets ander dictum. In stemming wordt gebracht motie nummer 1. Motie nummer 1 wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd: de PvdD, de SP, en de PvhN. De heer RIJPLOEG: Mag ik een opmerking maken? Ik vind motie 3 wat mooier en wat beter geformuleerd, maar de toelichting die bij motie 2 zit, die zou ik graag betrokken zien bij motie 3. De VOORZITTER: Dat is al toegezegd door de gedeputeerde. Dat zal als zodanig gebeuren, dat die erbij betrokken wordt. Dat lijkt me ook helder door het hele debat. In stemming wordt gebracht motie nummer 2. Motie nummer 2 wordt bij handopsteken aangenomen. Voor de motie hebben gestemd de PvdD, de SP, GroenLinks, de PvhN, de VVD, D66 en de ChristenUnie. In stemming wordt gebracht motie nummer 3. Motie nummer 3 wordt bij handopsteken met algemene stemmen aangenomen. In stemming wordt gebracht motie nummer 4. Motie nummer 4 wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen de motie heeft gestemd de VVD.
85
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008
A.10
Brief van Gedeputeerde Staten van 4 april 2008, nr. 2008-17.871, ABJ, betreffende reactie op het rapport van de Commissie decentralisatievoorstellen provincies (commissie Lodders); de brief van Gedeputeerde Staten van 8 april 2008, nr. 200819.326/15, ABJ, betreffende conceptmandaat onderhandelingen bestuursakkoord en de brief van 16 april 2008, nr. 2008-20.270, ABJ.
De VOORZITTER: Er zijn vragen gesteld door het CDA en die vragen, inclusief de beantwoording, kunnen worden betrokken bij dit onderwerp. De beraadslaging wordt geopend. De heer MOORLAG: Voorzitter, de commissie Lodders heeft binnen haar opdracht goed werk geleverd. De PvdA-fractie onderschrijft volmondig de aanbevelingen over de decentralisatie van rijkstaken naar de provincies. Daarmee wordt een acceptabele weg geplaveid naar een bestuursakkoord tussen Rijk en provincies, zowel bestuurlijk als financieel. De commissie Lodders heeft het hier niet bij gelaten. Nee, buiten haar opdracht en ongevraagd wordt in het advies gesteld dat de provincies zich moeten terugtrekken op het ruimtelijk-economische terrein. Daarbij mag de provincie nog een beetje cultuurbeleid voeren, maar op de beleidsterreinen welzijn en zorg heeft de provincies niets meer te zoeken, vindt de commissie. Welzijn en zorg zijn puur een gemeentelijke taak. De PvdA-fractie zet vraagtekens bij deze aanbeveling van de commissie. Op de eerste plaats vragen wij ons af of het wel mogelijk is om het fysieke en het sociale beleid zo scherp te scheiden. Zo rijst bijvoorbeeld de vraag of bevolkingskrimp en woningbouw (n)iets van doen hebben met welzijn, leefbaarheid en het voorzieningenniveau in dorpen en wijken. Op de tweede plaats zien we dat het lokaal bestuur in onze provincie juist op het beleidsterrein welzijn en zorg schaalproblemen kent. De opgaven worden groter en complexer. Neem bijvoorbeeld de wet Maatschappelijke Ondersteuning en de wet Werk en Bijstand. Die wetten zijn triggers voor de vorming van samenwerkingsverbanden, gemeenschappelijke regelingen en uitbestedingen. De uitvoering van publieke taken wordt op grote afstand gezet van burgers en volksvertegenwoordigers. Dat hebben we eerder al gezien bij de woningcorporaties en onderwijs- en zorginstellingen. In zijn publicatie ‘Theorie van de provincies’ waarschuwt Prof. Toonen voor een democratisch tekort bij deze maatschappelijke ondernemingen en pleit hij voor een versterkte rol voor het middenbestuur om dit te herstellen. De PvdA-fractie vindt het jammer dat de commissie Lodders aan dit vraagstuk geheel voorbijgaat. Als het om de positie van het middenbestuur gaat, had de commissie wel een of twee spaden dieper mogen spitten. De PvdA-fractie erkent het primaat van de gemeentelijke overheid op het terrein welzijn en zorg, maar de PvdA-fractie vindt ook dat het middenbestuur zeker in onze provincie een complementaire taak heeft. In een open provinciale huishouding kan de provincie ook op het terrein van welzijn en zorg een goede, coördinerende en faciliterende rol spelen. Niet voor niets wordt in onze provincie in goede samenwerking tussen provincie en lokale overheid een gebiedgericht beleid gevoerd voor wonen, welzijn en zorg. Niet voor niets zijn er op dit beleidsveld taken waarvan ook de gemeenten vinden dat zij best op provinciaal niveau kunnen worden uitgevoerd. Daarbij is leidraad in onze provincie dat we ons niet uitsluitend laten leiden door wettelijke taken en bevoegdheden, maar door de maatschappelijke opgaven die er in onze provincie liggen. Daarom staat er in het collegeakkoord een stevige sociale agenda. Daarom is er een investeringsfonds Wonen, Welzijn en Zorg gecreëerd dat wordt gevoed vanuit de Essent-dividenden. Daar is de PvdA trots op en die taken moeten we niet uit onze handen laten vallen. Samengevat, voorzitter, de PvdA-fractie onderschrijft het advies van de commissie Lodders slechts ten dele. Wel waar het gaat om decentralisatie van taken van het Rijk naar de provincie, ingekaderd in een bestuursakkoord en niet zonder meer waar het gaat om de aanbevolen terugtrekkende bewegingen van de provincie uit welzijn en zorg. De PvdA zou het op prijs stellen dat het College en het IPO dit in de onderhandelingen nadrukkelijk gaan uitdragen. De heer BROUNS: Voorzitter, de commissie Lodders heeft in het kader van het bestuursakkoord een advies uitgebracht hoe invulling gegeven zou kunnen worden aan dat bestuursakkoord en de verhouding tussen de centrale overheid en de provincie als middenbestuur en de gemeentelijke overheid. Zij heeft daarbij een advies gegeven om de provincie qua taken te concentreren op het regionaal ruimtelijk-economisch beleid en daar het voortouw in te nemen, inclusief het cultuurbeleid.
86
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De commissie heeft daarbij aangegeven dat voor het terrein van de zorg en welzijn primair een rol voor de gemeenten en niet voor de provincies is weggelegd. Daar is wel het woord ‘primair’ aan toegevoegd. Het nadeel van het voeren van een discussie over een onderwerp dat zich nog in een vroeg onderhandelingsstadium bevindt, is dat er hoofdlijnen worden neergezet waar mogelijke dilemma’s inzitten en zoals bij iedere kerntakendiscussie en decentralisatiediscussie zie je vaak dat het gemakkelijk is om mee te gaan met het advies waarbij de taken worden vergroot en is het wat moeilijker om afscheid te nemen van taken waar je al actief mee bent. Als CDA-fractie kunnen wij in de geschetste ontwikkelingslijn van de commissie Lodders op hoofdlijnen vinden. Wij hebben in de commissie aangegeven dat wij het College het mandaat willen geven om met de minister te gaan onderhandelen. Die onderhandelingen betreffen wat ons betreft uiteraard de afroming door het Rijk van € 9,5 miljoen per jaar gedurende drie jaar bij de provincie Groningen, alsmede de invulling van de voorgestelde decentralisatie. Wij willen het College nadrukkelijk vragen om aandacht en oog te houden voor de mogelijke risico’s die daarmee samenhangen, zoals bijvoorbeeld de vergroting van de totale omvang van het Provinciefonds doordat gelden in het kader van de decentralisatie daarnaar overgeheveld kunnen worden en de daarmee samenhangende herverdelingseffecten, de herverdeling sec van het Provinciefonds, omdat er wellicht andere criteria gehanteerd gaan worden, en andere risico’s die met de decentralisatie van rijkstaken zouden kunnen samenhangen. Los daarvan speelt nog een discussie omtrent het domein van het provinciale belastinggebied, een discussie die in onze ogen niet los gezien kan worden van de decentralisatiediscussie. Wat ons betreft staat die decentralisatiediscussie nadrukkelijk in het teken van subsidiariteit: laat die overheid die taak uitvoeren die deze het beste zou kunnen doen. Wij hopen dat er snel duidelijkheid kan ontstaan op het gebied van die decentralisatie, zodat daarbij in de discussie omtrent nieuw of te actualiseren provinciaal beleid er tijdig op kan worden ingespeeld en wij als Staten daarover een discussie kunnen voeren. Die discussie zien wij in eerste instantie graag te zijner tijd terug in de commissie. Wat ons betreft gaat nu eerst het College op pad. Daar zal ongetwijfeld een onderhandelingsresultaat uit voort komen. Wij hebben overigens niet de illusie dat als het gaat om decentralisatie en het provinciale belastinggebied dit van de ene op de andere dag zal leiden tot een resultaat dat wij hier kunnen bespreken. Wel is er nu een lijn uitgezet en daarnaast denken wij ook dat op het moment dat een verdere invulling van de decentralisatie aan de orde is, in eerste instantie ook nog het IPO en het VNG in hun onderlinge overleg aan bod zijn. Dank u, voorzitter. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, het gebeurt niet vaak dat gedeputeerde Calon zegt dat de heer Swagerman en daarmee indirect de SP zijn persoonlijke mening verwoordt. Dit mirakel deed zich voor tijdens de commissievergadering waarin het rapport Ruimte, Regie en Rekenschap werd besproken, samengesteld door de commissie Lodders, in welk rapport de stem van de heer Alders, onze voormalige commissaris der koningin, duidelijk doorklonk. De SP vindt het dus jammer dat de heer Calon niet mag stemmen op het moment dat onze motie wordt behandeld. Dan hadden we een extra stem vóór de motie gehad. Wat was de kern van het verhaal van de SP in de commissie? Wij hebben betoogd dat het rapport er ligt en dat duidelijk keuzes worden gemaakt voor waar we met de provincie naar toe zouden moeten. Wat de SP betreft kunnen wij ons vinden in de beoogde kerntaken en dus de keuzes die gemaakt worden voor de beleidsvelden gericht op ruimtelijk-economisch beleid en de regionale culturele infrastructuur. Als je kijkt naar de reeds lopende discussie omrent het POP en de nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening dan hebben die ook alles te maken met deze Lodders-discussie ... De heer MOORLAG: Voorzitter, in een ander debat werd al gesproken tussen het verschil tussen woord en daad. Daarover zou ik de heer Swagerman een vraag over willen stellen. Hier wordt in woord beleden dat de provincie zich moet terugtrekken tot het ruimtelijk-economische, het ruimtelijkfysieke terrein. Maar hier in deze Staten zien wij initiatiefvoorstellen van de SP over speeltuinen in het kader van het sociale beleid, het welzijnsbeleid, dus voorstellen over het faciliteren van sportaccommodaties. Hoe moet ik dat met elkaar rijmen? De heer SWAGERMAN: Dit is een commissie Lodders die uitspraken doet. Wij werken op dit moment in een systeem waarin we andere taken en functionaliteiten hebben dan in die uitspraken besloten ligt. Dus gaan wij daar op dit moment mee om volgens de ruimte die ons wordt geboden. Dat lijkt mij helder. Dit is een verhaal voor de toekomst. Deze toekomst gaat er naar onze mening uitzien zoals beschreven en zou dat ook moeten kunnen.
87
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Als ik de brief van het College erop na sla en zij geven de argumentatie, dan vind ik daarin een aantal punten terug, waardoor de heer Calon ons gelijk kon geven, maar ook een aantal kanttekeningen. De heer MOORLAG: Als ik het dus goed begrijp, zegt de SP: wij nemen die ruimte, omdat die ruimte er is, maar we zijn er eigenlijk principieel op tegen. Dat is één vraag en de tweede vraag luidt of de SP ook vindt dat de provincie financieel geen ruimte meer moet bieden voor welzijn en sociaal beleid vanuit de provinciale middelen. De heer SWAGERMAN: Ja, dan kom ik weer terug op hetzelfde verhaal. Ik heb net aangegeven dat de situatie op dit moment die ruimte geeft en biedt en we het ook praktisch doen. Zolang dat zo is, moeten we dat ook blijven doen, omdat die mogelijkheid er is. Wat wij nu willen is volgen wat Lodders aangeeft en terug naar die kerntaken en niet, zoals ook het College in de brief zegt, zonder van tevoren te hebben geregeld dat de financiële middelen die bij deze zaken horen, optimaal zijn. Dat betekent dat de gelden die nu naar de provincie gaan, uit onderhandeld moeten gaan worden zodat het budgettair naar de gemeenten toe volledig ingevuld kan worden. Overigens vindt de SP ook dat er best iets bij mag, want de ervaring is wel dat als het Rijk taken naar provincies en gemeenten overhevelt, er in het algemeen niet bepaald voldoende geld tegenover staat. Voorzitter, wij hebben in de provincie al aangegeven dat we meer in de richting van de gemeenten willen werken en financieel bij willen springen als het gaat om de jeugdzorg. Ook het landelijk beleid gaat die richting uit. Kijk maar naar de plannen van minister Rouvoet. De SP denkt dus dat dit College in zekere mate een keuze heeft gemaakt om meer ondersteuning aan de gemeenten te verlenen. In lijn met de commissie Lodders en de landelijke ontwikkelingen wil de SP die keuze consequent doortrekken. De SP roept de Staten op om nu, net als in de commissie, het voortouw te nemen in de discussie rond het rapport Lodders en te zorgen dat de gehele discussie terugkomt bij het POP. De hoogtepunten van het POP waar wij achter staan, zijn al eerder genoemd. Het gaat om het ruimtelijke, het infrastructurele, de mal-contramal-gedachte en de economische ontwikkeling van de provincie. Dat kun je beter doen als je de andere zaken die van die kerntaken afleiden en die alleen maar leiden tot onnodige bestuurlijke drukte - de VVD is het hier ongetwijfeld met mij eens - niet hoeft te doen. Wij stellen dan ook de volgende motie voor. De VOORZITTER: De motie krijgt nummer 1 en luidt: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 23 april 2008, gelezen: het rapport 'Ruimte, Regie en Rekenschap' van de Gemengde commissie decentralisatievoorstellen provincies, c.q. de commissie Lodders; overwegende dat: de commissie Lodders in voornoemd rapport een heldere rol en taaktoedeling heeft geformuleerd voor het provinciale bestuur, c.q. het middenbestuur, in relatie tot het lokale bestuur en het bestuur op rijksniveau; in deze rol en taaktoedeling de kerntaken van de provincie dienen te liggen op het gebied van het ruimtelijk-economisch beleid en de regionale culturele infrastructuur; in deze rol en taaktoedeling de uitvoering van taken op sociaal gebied primair dient te geschieden door de gemeenten; voorts overwegend dat: Provinciale Staten van Groningen voornemens zijn eind 2008 tot besluitvorming te komen over het sociale beleid, c.q. de sociale agenda, voor de periode 2009-2012; verzoeken het College: zo spoedig mogelijk in overleg te treden met de gemeenten in de provincie Groningen om te bezien of en zo ja hoe en onder welke condities de regie op de uitvoering van het sociale beleid, c.q. de sociale agenda, voor de periode 2009-2012 integraal en in gezamenlijkheid kan worden verleend aan de gemeenten; de resultaten van voornoemd overleg voor te leggen aan Provinciale Staten, en gaan over tot de orde van de dag.”
88
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De motie is ondertekend namens de SP door de heren Swagerman en Sangers, namens de Partij voor het Noorden door de heer Zanen en door mevrouw Hazekamp van de Partij voor de Dieren. De motie maakt onderdeel uit van de beraadslaging en wordt verspreid. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, zoals ik al aangaf, de SP begrijpt natuurlijk dat bij een landelijke doorvoering van de aanbevelingen van de commissie Lodders nogal wat randvoorwaarden moeten worden ingevuld. Die moeten ervoor zorgen dat alles goed geregeld wordt in de zin van wetgeving, overdracht en niet in de laatste plaats van financiering. Wij denken dat dit ons er niet van mag weerhouden om zelf een initiatief te nemen en het in de motie gevraagde overleg met de gemeenten te starten, want dan zijn wij namelijk de provincie die op het moment dat de aanbevelingen doorgevoerd worden, direct een werkbare situatie hebben gecreëerd met onze gemeenten, zodat ook zij een optimale start kunnen maken met de nieuwe mogelijkheden die ze hebben gekregen. Het gevraagde mandaat voor de onderhandelingen, is wat de SP betreft hier en daar wat voorzichtig, maar de onderhandelingstechniek van de heer Calon is uitgebreid besproken en daar hebben wij ons vertrouwen al in uitgesproken en wij gaan ervan uit dat hij dat op een goede manier weet in te vullen via het IPO. De heer KRUITHOF: Voorzitter, nog even terug naar de aanleiding tot het instellen van de commissie Lodders, want dat was de diefstal door het Rijk van € 200 miljoen per jaar van de provincies. Daarop is door de provincies gereageerd met het credo “Voor wat, hoort wat!” Dan kom ik met een positief punt, want ik vind dat de commissie Lodders in tegenstelling van wat ik wel eens in kleine kring als verwachting heb uitgesproken, meer heeft opgeleverd dan ik had verwacht. Het hoofdadvies van de commissie is een duidelijker taakafbakening tussen provincies en gemeenten. De provincies moeten zich concentreren op de ruimtelijke en economische onderwerpen en op de cultuur, terwijl het sociale beleid een taak is van de gemeenten. Voorzitter, de VVD onderschrijft dat. Ik wil een voorbeeld noemen wat ik al eens vaker heb genoemd, namelijk de jeugdzorg. De regie over de jeugdzorg ligt bij drie departementen, twaalf provincies, alle gemeenten waarbij de vier grote gemeenten ook nog eens zowel de rol van een provincie hebben als van een gemeente. Voorzitter, daar komt niemand meer uit! De VVD-fractie realiseert zich dat het in de praktijk doorvoeren van de nauwere taakafbakening nog wel een aantal problemen met zich mee kan brengen. Wij zijn er echter voor dat onze provincie hier een voortrekkersrol gaat vervullen en ik kondig vast aan dat wij de motie van de SP op dat punt zullen steunen. Een voortrekkersrol in het concentreren van energie en middelen op het ruimtelijkeconomisch terrein, te meer daar toch net nieuw sociaal beleid ontwikkeld gaat worden. De VVD-fractie onderschrijft de opvatting over de taken op het gebied van verlening en handhaving van milieuvergunningen. Daar komt bij dat het een onlosmakelijke randvoorwaarde voor de regionale economie is. Bovendien maakt het beleidsveld momenteel zijn eigen geïntegreerde ontwikkeling door in onze provincie. Voorzitter, de VVD-fractie is heel benieuwd naar de uitkomsten van de onderhandelingen met het Rijk. Wat betreft het onderzoek dat door de VVD gevraagd wordt met betrekking tot de overheveling van taken, moet nadrukkelijk ook betrokken worden dat als we taken overhevelen naar de gemeente, er ook de middelen bij horen. De provincies zelf zijn niet altijd even goed geweest in de onderhandelingen met het Rijk daarover. Het lijkt mij dat wij met de gemeenten eerlijk moeten onderhandelen. Tot zover, voorzitter. De heer STEVENS: Voorzitter, de commissie Lodders geeft een duidelijke taakverdeling en verantwoordelijkheidsverdeling tussen de bestuurslagen aan met als uitgangspunt: decentraal wat kan. Het profiel van de provincie wordt daarin versterkt. Met name het omgevingsbeleid, de ruimtelijke ordening, de mobiliteit, regionale economie, inrichting landelijk gebied, het waterbeheer en het milieu en de culturele infrastructuur worden als primaire taken bij de provincie neergelegd. Met betrekking tot de jeugdzorg wordt gezegd dat deze taak bij de gemeenten hoort, maar nu nog even niet, want eerst moet de evaluatie worden afgewacht. Ook op landelijk niveau is dat de inzet van minister Rouvoet. Hij zegt dat de jeugdzorg op dit moment niet gebaat is bij een stelselwijziging. Eerst moet alle aandacht uitgaan naar de verbetering van de kwaliteit van de jeugdzorg en de timing voor een stelselwijziging op dit moment is niet goed. Met betrekking tot de sociale agenda en de motie van de SP zouden wij het volgende willen zeggen. De primaire taken inzake dit onderwerp, zegt Lodders, horen bij de gemeenten te liggen. In grote lijnen kunnen wij dit volgen. Echter, de provincie heeft op dit gebied nu ook een behoorlijke taak.
89
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Als je kijkt naar het rapport Sociale Agenda, kom je een indrukwekkende lijst van onderwerpen tegen waar de provincie op dit gebied zich mee bemoeit, profileert, subsidieert, faciliteert, ondersteunt, de spiegel voorhoudt, etc.. De provincie heeft vervolgens afgesproken dat het programma om te komen tot zo’n sociale agenda in de loop van dit jaar verder zal worden afgerond. In die zin komt de motie van de SP wat te vroeg. Ons voorstel is om die discussie en dat debat ook te voeren en dan met elkaar na te gaan welke taken er op dit punt bij de provincie horen en welke taken duidelijk bij de gemeenten behoren, zodat we ook aan de hand daarvan inhoudelijk die sociale agenda in kunnen vullen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik zou een vraag willen stellen, want de motie is blijkbaar niet duidelijk genoeg. Leest u de motie dan niet gewoon zo als wij hem gesteld hebben? Wij gooien dat niet weg. Wij vragen om er onderzoek naar te doen, om dat uit te werken, daar waar we het nu als eenrichtingsverkeer naar de gemeenten sturen om te kijken of zij die zaken kunnen overpakken, zodat er straks een structuur staat. Dat is wat wij vragen, maar mogelijk is dat niet geheel duidelijk. De heer STEVENS: Ik stel vast dat als het gaat om het proces, er al afspraken over zijn gemaakt om er dit jaar met elkaar discussie over te voeren. In die zin is de motie overbodig en als het gaat om de richting is de motie wel wat kort door de bocht en eenzijdig, omdat er gesproken wordt over het integraal overhevelen naar gemeenten als uitgangspunt. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, mag ik de heer Swagerman een vraag stellen? De heer Swagerman legt iets uit en ik reageer daarop met een vraag. De VOORZITTER: Ja ... De heer CALON (gedeputeerde): De heer Swagerman legt het nu op een manier uit die ik niet in de motie lees. Ik lees de motie zo dat men gaat onderzoeken en dat dit sociale beleid integraal overgaat. Zoals u het daarnet zei, was het iets anders en daarom wil ik graag dat u mij uitlegt wat u nu precies bedoelt. Dat is voor de beantwoording belangrijk. De heer SWAGERMAN: Wij geven aan dat je samen met de gemeenten moet onderzoeken hoe je dat daarna integraal kunt overdragen. De heer CALON (gedeputeerde): Alles? De heer SWAGERMAN: Ja. De heer STEVENS: Voorzitter, ik rond af. Wij kunnen de inzet van het IPO en het voorgestelde mandaat ondersteunen. Wij waarderen het dat de hoofdlijnen van het rapport van de commissie Lodders daarbij als inzet kan worden gebruikt. Wij wensen de gedeputeerde succes in het verdere traject en wij hebben er alle vertrouwen in. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, GroenLinks kan zich net als het College op hoofdlijnen vinden in het rapport van de commissie Lodders. Wij hebben wel enkele kanttekeningen. Het sociale welzijn en het culturele domein heeft in de afgelopen decennia bovenlokale dimensies gekregen. De Partij van de Arbeid sprak daar ook over. In het rapport van de commissie Lodders wordt die bovenlokale maatschappelijke trend benoemd, noch belicht. De tweede kanttekening is dat provincies geen eenheidsworsten zijn. Ook dat aspect komt in het rapport onvoldoende over het voetlicht. Mijn fractie heeft geen zin om Groningen afhankelijk te laten zijn van de Randstad en de G4. Het College benoemt ook zelf een aantal nuanceringen, bijvoorbeeld het kennisniveau bij veel kleinere gemeenten en wij onderschrijven die nuanceringen, bijvoorbeeld als het gaat om het milieubeleid. Als via het IPO de zaak kan worden versneld, ondersteunen wij dat alleen als het geld het beleid en de verantwoordelijkheden ten volle volgt. Om echter vooruitlopend op de evaluatie van de jeugdzorg met gemeenten te gaan overleggen over het sociale domein - ik vermoed dat het de SP vooral om de jeugdzorg te doen is - kan dat in onderhandelingen ook tegen je gaan keren. Je geeft al iets weg voordat je bent begonnen en zelfs voordat je weet wat de gemeenten zelf willen. Dan kom je vanzelf van de regen in de drup.
90
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Het adviesrapport Lodders is niet het middel om een oordeel te vellen over het sociale en welzijnsbeleid van de provincie. Alsof er niet net een evaluatie is gehouden die positief was. Meneer de voorzitter, ik zal het kort houden. Wat ons betreft moet eerst het gevecht met minister Rouvoet voor dat extra geld worden gevoerd. Daarna de evaluatie en dan zonodig een herverdeling van verantwoordelijkheden. In die volgorde en het zou de SP sieren om zich juist voor die trajecten in te zetten. Ten aanzien van het mandaat kunnen wij akkoord gaan, ervan uitgaande dat de nuanceringen, zoals benoemd, worden betrokken in het onderhandelingstraject. Meneer de voorzitter, hier laat ik het bij. De heer ZANEN: Voorzitter, je zou haast denken dat er sprake is van een heel sterke politieke beweging in Noord-Nederland die nu resultaten boekt in het gevecht met de rijksoverheid om bevoegdheden en wat al niet meer, naar het Noorden over te hevelen ... Maar eigenlijk zitten wij hier omdat de minister van financiën, de heer Bos, een greep in de kas van de provincies heeft gedaan en doet. Het ging in eerste instantie om één jaar. Het IPO vond het ook wat raar en heeft dat toen tot één jaar weten te beperken met als resultaat dat er € 200 miljoen weg was. Aangezegd was dat er nog drie keer € 200 miljoen bij de provincies zou worden weggehaald. Dat was de situatie waar we ons opeens in bevonden, dus niks geen beweging! Vervolgens is de gedachte opgekomen dat de provincies wat meer taken toegeschoven zouden kunnen krijgen en wat meer zeggenschap, want dan stelt het ten minste nog iets voor. Misschien is dan de pijn van die drie keer € 200 miljoen wat minder groot. In dat licht denk ik dat we die commissie moeten beoordelen. Ik zou als uitgangspunt willen kiezen of er sprake is van verschuiving van macht van Den Haag naar de provincie of - ik moet eerst nog even zeggen dat ik van mening ben dat men een element is vergeten en dat is natuurlijk het landsdelig niveau De heer CALON (gedeputeerde): Ja, maar dat weet iedereen hier al. De heer ZANEN: Nee, maar ik heb het niet over het Noordelijke Parlement, want daar zou ik even over zwijgen. Het ging dus om het Noordelijk Landsdeel. Ik heb de gedeputeerde Calon gevraagd waarom hij niet met de twee samenwerkende provincies op pad is gegaan om te voorkomen dat wij nog die drie keer € 200 miljoen op tafel moeten leggen. Hij koos voor het IPO op grond van het argument dat je met z’n allen sterker staat. Ik vind eigenblijk niet dat we zo sterk staan ... De heer SWAGERMAN: Ik vind de heer Zanen altijd een fantastische optimist, want hij gaat ervan uit dat ze het vergeten zijn. Denkt u niet dat dit heel bewust niet is opgenomen? De heer ZANEN: Ja ... Het zou alleen een succes zijn geweest als we harde garanties hadden gehad dat wij zelf in staat waren geweest om financiële middelen te vergaren, hetzij via de belastingen, hetzij op ander wijze, om die taken goed te kunnen uitvoeren. Dat lees ik hier niet. Ik lees hier nog steeds dat het gaat om een afroming van provinciale middelen en ik zie slechts een paar taken die hier worden neergelegd, maar ik zie geen garanties dat er voldoende financiële middelen meekomen om die taken ook waar te maken als provincie. Dat is toch waar het om zou moeten gaan. Voorzitter, wij hebben de motie van de SP mede ondertekend om te laten zien dat het ons niet slechts gaat om landsdelig bestuur en zo, maar ook om het principe van subsidiariteit. Je moet zaken daar regelen waar dat het beste kan. Dat is een principieel uitgangspunt. Als je kijkt waar je het sociale beleid het beste kan positioneren, denk ik dat dit inderdaad op het gemeentelijk niveau is, waar men heel dicht bij de burgers staat en dat element komt in die motie tot uitdrukking. In de commissie is gesproken over het gevraagde mandaat. Ik heb in de commissie gezegd dat het volgens mij een foute missie is en dat ik dus niet akkoord ga met het mandaat dat daarvoor wordt verstrekt. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij sluiten ons aan bij de woorden van GroenLinks. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, wij kunnen ook grotendeels instemmen met de rapportage van de commissie Lodders. De Partij voor het Noorden noemde het subsidiariteitsbeginsel, maar het motto ‘centraal wat moet en decentraal wat kan’ speelt hier natuurlijk volop mee. Gebiedsregie is in onze ogen echt een taak van de provincie en de zorg is iets dat je het beste zo dicht mogelijk bij de mensen zelf kunt regelen.
91
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Wij hebben nog wat twijfels over het mandaat. Het CDA gaf al aan dat ook dat iets is op hoofdlijnen. Die twijfels spitsen zich vooral toe op de decentralisatie van het Faunafonds, maar we gaan ervan uit dat als het concept bestuursakkoord te zijner tijd aan de Staten zal worden voorgelegd er nog genoeg aanknopingspunten zullen zijn om dan wat meer in detail te beoordelen wat daarvan de gevolgen kunnen zijn. De VOORZITTER: Ik kijk even naar het College. Dat is al over de spreektijd heen. Tegelijkertijd lijkt het mij van belang dat u een goed antwoord krijgt. Ik verzoek de gedeputeerden binnen de begrenzingen goede antwoorden te geven. Hier is wijsheid geboden. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik zal het kort houden. Wij hebben een commissievergadering gehad waarvan de conclusie van de voorzitter was dat dit onderwerp niet op de Statenagenda hoefde, maar waarbij één partij het College geen mandaat wilde geven. Dat was de Partij voor het Noorden. De Partij voor de Dieren was toen niet aanwezig, maar zegt nu ook twijfels te hebben over het onderhandelingsmandaat. Voor de rest ben ik blij dat veel partijen het onderhandelingsmandaat wel willen geven. Het staat buiten kijf - en dat is ook in de commissie gezegd - dat het eindresultaat eerst aan de Staten ter goedkeuring zal worden voorgelegd voordat er überhaupt een bestuursakkoord gesloten kan worden. Alleen leggen wij nu, voorafgaand aan de onderhandelingen, het onderhandelingsmandaat aan u voor. Ik ben blij dat er een overgrote meerderheid met dit mandaat akkoord gaat. Overigens werd ik vanochtend gebeld door de heer Beukema of ik vandaag naar Den Haag wilde komen, want men wist niet of er überhaupt onderhandeld moest gaan worden met het kabinet. Wat we altijd doen is grafiekjes maken waarin precies staat wat wij willen, wat zij willen, wat de VNG wil en waar we uit elkaar lopen en waar de clashes komen. Die zullen er op vele punten komen en dus worden die onderhandelingen nog taai en vervelend. Het is helemaal niet gezegd dat het goed afloopt. Henri Kruithof heeft helemaal gelijk. Die 4 maal € 200 miljoen is gewoon diefstal geweest van het kabinet - het was overigens niet voor één jaar bedoeld, maar voor vier jaar - en daarvan hebben wij gezegd dat we er iets voor terug willen. Voor wat hoort wat! Precies wat Kruithof hier zei. De commissie Lodders heeft wat GS betreft een goed advies gegeven. GS staan er iets genuanceerder in en dat kunt u in de brief lezen. Ik heb dat ook gezegd in de commissie. Het IPO staat er nog iets genuanceerder in. Blijft staan mijn persoonlijke mening. Kees Swagerman heeft mij juist geciteerd, want namens GS ben ik genuanceerder en namens het IPO nog iets genuanceerder. Het is inderdaad zo dat wij ten aanzien van de jeugdzorg liever willen wachten op de evaluatie. Dat zegt het kabinet trouwens ook en dus zitten we daar op één lijn. Wij zeggen ook dat er een open huishouding zal zijn en het zijn dan de Staten die bepalen hoeveel wij van die belastingcapaciteit heffen en waar we dat aan besteden. Dat is een heel principieel punt. De gemeenteraad gaat over de OZB-belastingen. De Staten over de belastingen die de provincie heft. De Kamer gaat over landelijk belastingen. Wij zijn principieel tegen een gesloten huishouding. Dat staat als een paal boven water. Verder heeft Patrick Brouns hier al netjes herhaald wat we in de commissie hebben gezegd. Verevening Provinciefonds. Belastinggebied en hoe dat moet worden aangepakt. Dan heeft Wiebe van der Ploeg wat ons betreft ook gelijk: geen eenheidsworst, maar verscheidenheid. U bepaalt wel waar het geld heen gaat. Pim de Bruijne zal zo meteen ingaan op het sociale domein, maar ik wil wel zeggen dat in Lodders niet staat dat het om een totale overdracht gaat, zoals Kees Swagerman op mijn vraag antwoordde dat het hem om een integrale overdracht ging. Er staat primair bij de gemeente en daar zit wel de nuance van de discussie. Voorzitter, alle mensen die zeggen dat geld de taken moet volgen ... De heer SWAGERMAN: Even een puntje op de i. Het is onze motie en ik heb niet gezegd dat ik daar Lodders citeer, maar wij zouden graag een integrale overdracht willen. De heer CALON (gedeputeerde): OK. Daar denkt Lodders dus anders over en wij ook. Ik ben het geheel eens met alle mensen die gezegd hebben dat geld taken moet volgen en ook boter bij de vis willen en willen kunnen zien of dat adequaat is ingevuld. Dat heb ik ook al in de commissie gezegd. We, dat wil zeggen provincies en gemeenten, hebben veel te vaak meegemaakt dat taken over de schutting werden gekieperd en dat er vervolgens een bezuiniging werd doorgevoerd en een gesloten financiering werd ingevoerd - u kent allemaal de problematiek van de jeugdzorg - en vervolgens hang je. Dat gaan we deze keer niet beleven. Afsluitend wil ik zeggen dat dit een heel taaie toestand gaat worden en dat ik absoluut niet gerust ben op de afloop.
92
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Voorzitter, het heeft mij wat verbaasd - en ik denk dat ik het eigenlijk niet beter kan zeggen dan Wiebe van der Ploeg van GroenLinks - dat de SP bij deze discussie over het rapport Lodders met deze motie komt. De motie betreft de sociale agenda 20092012 die we eind dit jaar gaan vaststellen. Daar spitst de motie zich op toe. Bij het rapport Lodders gaat het primair om de vraag of de provincie een open huishouding houdt waarbij zij in een eigen beleidsvrijheid en prioriteitstelling middelen bestemt en besteedt of dat er sprake is van kerntaken en een gesloten huishouding waarbij de provincie haar kerntaken uitvoert. Dat is de discussie. Nu komt de SP met een motie die heel concreet handelt over de sociale agenda. Dat vind ik jammer. Waarom? Omdat we wat betreft de sociale agenda op twee manieren bezig zijn. We bevinden ons in een lopend proces. Op 28 mei aanstaande spreken wij in de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid over de sociale agenda, want dan is het voorontwerp aan de orde. Dan zijn de inspraakreacties aan de orde waaronder de inspraakreacties van praktisch alle gemeenten in onze provincie. Dan zal ik namens het College van GS de Statencommissie in een brief informeren over hoe het College denkt dat wij met de sociale agenda verder moeten en hoe wij tot een afronding denken te komen. Een van de belangrijke onderdelen van de sociale agenda zal zijn het gebiedsgericht beleid. Dat betekent dat we in samenspraak met gemeenten die overigens voor de gebiedsgerichte aanpak de regie op de uitvoering zelf voeren, bekijken vanuit welke faciliteiten en voorwaarden wij een welzijnsbeleid kunnen voeren dat aanvullend is en complementair op het gemeentelijk, gebiedsgericht of regionaal georiënteerd welzijnsbeleid. Dat is onze inzet naast een aantal provinciale welzijnsfuncties die wij vervullen en waarvan ook de gemeenten tot dusver vinden dat wij dat moeten doen. Vorig jaar is het vigerende welzijnsbeleid geëvalueerd. U ontvangt een dezer dagen een brief waarin het College terugkomt op de conclusies en die conclusies ook nader duidt. De evaluatie leidt ertoe dat over het geheel genomen de gemeenten zeer positief zijn over het provinciaal welzijnsbeleid. U leest dat in het evaluatierapport dat u vorige jaar heeft gekregen en u leest dat ook in de conclusies van het College. Ook gemeenten zijn van oordeel dat een aantal taken het beste op provinciaal niveau kunnen worden uitgevoerd, omdat versnippering over de gemeenten absoluut inefficiënt is en de kwaliteit niet ten goede komt. Alles overboord gooien richting de gemeenten, zoals de heer Swagerman desgevraagd zei, is niet het idee dat dit College heeft bij de provinciale inzet op het gebied van de sociale agenda. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, als de commissie Lodders ons niet kan vertellen hoe je dit allemaal moet gaan invullen, kunt u toch niet verwachten dat wij naast de motie die geacht wordt kort en bondig te zijn, zo even de volledige oplossing bij zo’n stapel documenten voor uw neus neerleggen? Wat u aangeeft is dat de gemeenten het provinciale beleid waarderen. Gelukkig maar, want daar hebben we het ook voor gedaan. Waar wij naar toe willen in de komende tijd is dat die zaken waar zij zo enthousiast over zijn, zelf kunnen gaan doen en dat zij in staat worden gesteld om het zelf te doen zonder de provincie. Daar is een hele structuur voor nodig. Dat heb ik ook gezegd in mijn verhaal. Dus wat u zegt gaat inhoudelijk niet in op de motie. Wij zien uw bezwaren ook wel, want het is er nog niet. Wij willen graag dat u dat oppakt, maar ik begrijp dat u dat niet wilt. De heer DE BRUIJNE (gedeputeerde): Meneer Swagerman, de motie zegt: onderzoek in hoeverre het sociaal beleid integraal en in gezamenlijkheid qua uitvoering kan worden verleend aan de gemeenten. Dat is wat de motie zegt en ik ga er concreet op in. Ik ben van oordeel dat de wijze waarop wij met de sociale agenda die u in uw motie noemt, bezig zijn als College van GS in samenspraak met het veld en de gemeenten een weg is die ertoe leidt - en in de afgelopen jaren er ook toe heeft geleid - dat gemeenten, ten aanzien van complementaire activiteiten op het welzijnsbeleid dat gemeentelijk plaatsvindt en ook regionaal wordt gecoördineerd, de provinciale rol zeer waarderen en dat de regie op de uitvoering van dat beleid nota bene in die gebieden ligt. In die zin begrijp ik niet zo goed wat u met de motie bedoelt, maar, desgevraagd door collega Calon, heeft u gezegd dat u alles naar de gemeenten wilt overdragen. Ik kan u zeggen dat het College met betrekking tot de overdracht van taken meent dat dit nu niet aan de orde is, maar ik zou ook de SP willen vragen om even af te wachten en te kijken hoe de sociale agenda zich nu gaat ontwikkelen, wat we concreet gaan doen, welke rol de gemeenten hierin spelen en hoe we het allemaal organiseren. Dan denk ik dat datgene wat u wilt, namelijk verantwoordelijkheid en de inzet van gemeenten, bereikt zal worden. Dat betekent niet dat wij het complete beleid en het complete budget overhevelen naar de gemeenten. De VOORZITTER: Ik kijk even een rond of er behoefte is aan een tweede termijn zonder spreektijd. We kunnen het beste even royaal zijn naar elkaar als we de bijdragen maar toespitsen.
93
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Als dat gebeurt, loopt het goed en bovendien hebben we hierna nog maar één punt. De heer Moorlag heeft het woord. De heer MOORLAG: Voorzitter, er is een fundamenteel punt dat ik hier in het kort wil benadrukken. Dat betreft de opstelling van de SP. Ik kan mij veel meer vinden in de nuance van de ChristenUnie, van GroenLinks en andere partijen. Het is wel heel wonderlijk wat hier gebeurt. Eerst pleit de SP op landelijk niveau voor een gesloten huishouding voor provincies en vervolgens wordt hier gezegd dat het gehele sociale beleid naar de gemeenten zou moeten. Dat begrijp ik niet, voorzitter. Je schrijft voor de verkiezingen een programma vol thema’s op het terrein van het sociale beleid en vervolgens zeg je dat er een ander moet zijn die dat gaat verbieden en dat het dan over moet naar de gemeenten. Schrijf het dan gewoon op in het verkiezingsprogramma, zou ik zeggen. Net zoals de PvdA in haar verkiezingsprogramma schrijft dat wij van de waterschappen af willen. Zo niet, krijg ik het idee dat knollen voor citroenen worden verkocht. De PvdA wil de positie van het middenbestuur niet opblazen. Wij willen geen minirijk zijn, wij willen ook geen supergemeente zijn, maar wij onderkennen wel dat er opgaven zijn die spelen op bovengemeentelijke schaal. Wat ons betreft moeten de provincies niet gaan ontaarden - zo vertaal ik het standpunt van de SP landelijk en hier in de provincie - tot een functioneel bestuur dat slechts een taak heeft op het terrein van ruimte en infrastructuur. Dank u wel. De heer BROUNS: Voorzitter, heel kort onze reactie op de motie die is ingediend door de SP. Wat ons betreft heeft gedeputeerde Calon de juiste vraag gesteld en daarop een antwoord gekregen van de SP, namelijk dat het gaat om alles integraal over te dragen. Het is niet voor niets dat ik in mijn bijdrage in de eerste termijn sprak over primair overdragen naar gemeenten. Het zit hem dus in het woordje ‘primair’. Daarnaast gaat het om het tijdstraject. Door het College is aangegeven dat op dit moment ten aanzien van de sociale agenda de voorbereidingen en het overleg in een vergevorderd stadium verkeren. Ook qua tijdstraject komt deze motie niet op het juiste tijdstip. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, je doet het blijkbaar nooit goed. De SP wordt wel eens verweten een conservatieve partij te zijn, maar zodra je op het gebied komt van de regentenpartijen waarbij gedreigd wordt dat die partijen iets wordt afgenomen, is het eerste wat zij doen de hakken in het zand zetten en zich verzetten, want zij verkeren in het idee dat wat zij doen, toch heel goed doen. Voorzitter, soms moet je echt vooruit lopen en visie tonen. U kent ons verkiezingsprogramma en u kent ons beginselprogramma en het uiteindelijke streven is het afschaffen van de provincies. Wie weet komt dat hiermee ook wel rond, want hoe minder taken, hoe kleiner de provincie kan zijn. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik zou de heer Swagerman een vraag willen stellen. Hij heeft het over zijn landelijke verkiezingsprogramma. Vindt de SP in deze provincie bij monde van de heer Swagerman dat deze provincie moet worden afgeschaft als bestuurslaag. Zo concreet heb ik hem dit nooit horen zeggen. De heer SWAGERMAN: Oh jawel, zeker wel. De afgelopen jaren hebben wij dat regelmatig gezegd. De heer CALON (gedeputeerde): Mag ik dit vertalen in het antwoord ‘ja’? De heer SWAGERMAN: Ja, dat zou ik denken. De heer CALON (gedeputeerde): Dank u wel. De VOORZITTER: De VVD heeft het woord. De heer KRUITHOF: Voorzitter, ik wil nog een keer helder uiteenzetten waarom wij deze motie steunen. Om te beginnen wil ik het College erop wijzen dat, als zij Lodders citeren, niet halverwege de zin moeten ophouden. “Op het terrein van zorg en welzijn ziet de commissie primair een rol voor de gemeenten en niet voor de provincies.” Dat “en niet voor de provincies” staat er niet voor niets. Decentraal wat kan, dus. De heer CALON (gedeputeerde): Achterin staat ook dat de commissie Lodders adviseert om nu niets aan de jeugdzorg te doen. Vertelt u dan het gehele verhaal. De heer KRUITHOF: Dat staat er ook in, zeker.
94
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Dan voorzitter, de motie. In de motie wordt gevraagd om een onderzoek en om zo spoedig mogelijk in overleg te treden met de gemeenten in de provincie Groningen om te bezien of en zo ja, hoe en onder welke condities de regie op de uitvoering van het sociale beleid, de agenda, etc, integraal en in gezamenlijkheid kan worden verleend aan de gemeenten. Het gaat dus om een onderzoek of het kan en zo ja, hoe je dat dan doet en onder welke condities. Voorzitter, ik begrijp niet waar het College zich zo tegen verzet. De heer ZANEN: Ik heb in ieder geval een bondgenoot gevonden in de SP wat betreft de manier waarop je naar de provincie moet kijken! De heer SWAGERMAN: Ja, maar niet in de zin zoals u die bedoelt, meneer Zanen. De heer ZANEN: Nou ja, wat wij voorstaan is inderdaad iets anders dan wat u voorstaat. Ik kan van harte de opmerking onderschrijven van de VVD ten aanzien van deze motie. Hier staat in dat een en ander onderzocht moet worden. Ik denk dat het een goed moment is om dat in een motie uit te spreken, want dan geeft richting aan de wijze waarop we aan de slag gaan en datgene wat toch dit jaar op de agenda komt te staan. Hier wil ik het bij laten. De heer CALON (gedeputeerde): De heer Kruithof zet hier zwaar in en spreekt ons aan. Wij denken dat we in de eerste termijn hebben aangegeven dat als het onderzoek het integraal overdragen behelst, hier ons pijnpunt zit en dat we er daarom niet mee akkoord kunnen gaan. Daar verschillen wij over van mening en dat is het punt. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: We zijn toe aan de stemming over de motie. Motie 1 wordt in stemming gebracht. De motie wordt verworpen. Voor de motie hebben gestemd de SP, de PvdD, de PvhN en de VVD. De VOORZITTER: We nemen het standpunt voor kennisgeving aan en dat betekent dat met de gegeven kanttekeningen het mandaat is verleend. A.11
Begroting SNN 2009
De VOORZITTER: We zijn nu bij het laatste agendapunt. Dit punt is vanochtend toegevoegd op verzoek van de CDA-fractie. Ik geef de heer Brouns als eerste het woord. De beraadslaging wordt geopend. De heer BROUNS: Dank u, voorzitter. Ik vrees dat met hetgeen ik nu ga zeggen de weg wordt geopend om nog een keer vanavond een pleidooi te horen voor een gezamenlijk noordelijke parlement, maar dat risico neem ik maar even zoals het is. De heer ZANEN: U bent welkom! De heer BROUNS: Voorzitter, ik zal met de deur in huis vallen. Wij hadden het onderwerp eigenlijk niet vandaag aan deze volle agenda willen toevoegen, maar het tijdens de commissievergadering willen behandelen. Wij hebben ambtelijk en via de griffie begrepen dat er op 20 mei a.s. een ABvergadering van het SNN zal worden gehouden waar dit onderwerp op de agenda staat en wij vonden het van belang om het onderwerp voorafgaand aan die vergadering in deze Staten te bespreken. Qua tijd kon het onderwerp niet meer in de commissie worden besproken, mede daar de stukken laat zijn ontvangen. Ten aanzien van de Begroting SNN 2009 kan ik meedelen dat er in de Staten van Drenthe een amendement op deze begroting is aangenomen. Ik wil niet zo ver gaan dat ik een amendement wil gaan voorstellen, maar de lijn van het amendement dat in Drenthe is aangenomen, komt overeen met hetgeen de CDA-fractie hier in Groningen wil inbrengen.
95
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 Als wij kijken naar de begeleidende brief van het SNN bij haar begroting en naar de begroting zelf, zien wij met enige regelmaat dat meerjarige perspectieven en de bijbehorende cijfers door éénjarige begotingscijfers heen lopen. Dat maakt het beeld nogal diffuus en het is dan heel erg moeilijk om zo’n begroting eenduidig te interpreteren. Ten tweede is ons opgevallen dat er een tekort is voor de periode 2008 tot en met 2012 van € 660.000 per jaar. Er is een dekking aangegeven ten laste van de reserves. Dat roept de vraag op of dan daarmee minder geld beschikbaar is of dat dit ten laste gaat van het daadwerkelijk uitvoeren van projecten. Die reserves zullen ongetwijfeld niet voor niets aanwezig zijn. Er wordt gerefereerd aan een lopende discussie met een ministerie omtrent een begrote bijdrage, waaruit vervolgens geconcludeerd kan worden dat dit er toe gaat leiden dat er negen jaar lang een extra tekort ontstaat van € 400.000 per jaar. Over de dekking van dit tekort, wordt in de begroting niets vermeld, behalve dat in de vergadering van het AB van 20 mei aanstaande een voorstel zal worden gepresenteerd. Over het algemeen ben ik gewend dat er begrotingen worden gepresenteerd die sluitend zijn. Er is een risicoparagraaf waarin een enkele korte opmerking wordt gemaakt aangaande te treffen maatregelen om meer in control te geraken. "In control' zijn de woorden die gebruikt worden. Waar die maatregelen uit bestaan, hoe daaromtrent het AB van het SNN of de Staten worden geïnformeerd, wordt verder niet vermeld. Ook wordt niet echt ingegaan op de aard en de omvang van die risico's. Tot slot. Het ministerie van Binnenlandse Zaken accepteert de gevolgde handelswijze tot op heden wel, maar ons is gebleken dat de Begroting SNN 2009 niet voldoet aan de voorwaarden die worden gesteld in het Besluit Begroting en Verantwoording (BVV). De activiteiten en doelen zijn namelijk niet smart geformuleerd, de begroting kent geen indeling in programma's en er is geen aansluiting bij de programma's die in de provinciale programmabegroting worden onderscheiden. Voorzitter, ons verzoek is tweeledig, namelijk: 1. of de AB-leden die ook in deze Staten vertegenwoordigd zijn, deze punten willen meenemen naar de AB-vergadering die op 20 mei a.s. staat gepland; 2. of graag horen wij hierop een reactie van het College - ervoor gezorgd kan worden dat bij de Begroting SNN 2010 rekening wordt gehouden met de punten waaraan ik in het voorgaande heb gerefereerd, met name dat de Begroting 2010 voldoet aan het BVV. Gekoppeld hieraan vraag ik of het mogelijk is of wij de informatie (lees: stukken) tijdig kunnen ontvangen, zodat, voorafgaand aan de behandeling in het AB, wij in de Statencommissie over het onderwerp met elkaar van gedachten kunnen wisselen. Dank u, voorzitter. De heer BULTJE: Voorzitter, gisteren is de Rekeningcommissie van het SNN bijeen geweest. Daarin is ook gesproken over de risico’s. Toen wij aan deze vergadering begonnen, dacht ik waar komt het CDA nu eigenlijk mee? Ik zag op Teletekst van RTV Noord staan dat er een commissie werd aangekondigd die het SNN moest gaan controleren. Ik dacht: nu komt het grote programma. Maar dat bewaren we blijkbaar voor een andere keer en daar wachten we dan nog even op. Als we het hebben over de punten die nu naar voren zijn gebracht, past dat eigenlijk beter bij de discussie die in de commissie Bestuur en Financiën is gevoerd over de vraag hoe in het vervolg het AB wordt ingericht en hoe ervoor kan worden gezorgd dat er een goede controle vanuit de Staten plaatsvindt op hetgeen in het AB gebeurt. Alleen bestaat op dit moment de situatie nog dat in het AB SNN vertegenwoordigers zitten vanuit alle partijen. Bij deze begroting is het ook zo dat deze eerst in het AB is gekomen en dan kunnen de Staten daarop nog hun zienswijze indienen en vervolgens op 20 mei kunnen alle AB-leden, inclusief die van het CDA uit Groningen, hun punten inbrengen. Volgens mij moeten we nu een duidelijke scheiding aanbrengen en dit aan die discussie koppelen. Al deze zaken die nu naar voren zijn gebracht, hadden ook naar voren gebracht kunnen worden door de vertegenwoordigers in het AB SNN. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wij hebben nog vrij recent aangegeven weer te kunnen gaan geloven in het SNN naar aanleiding van de voorstellen tot wijziging in de gang van zaken. Het lijkt mij maar beter dat verder af te wachten nu deze zaak naar voren komt. Ik kan er niet veel over zeggen, maar ik ken de heer Brouns wel als een vrij degelijk en deugdelijk cijfermatig onderzoeker. Hij heeft zaken over begrotingen gezegd die ik ook wel eens heb gezegd, zij het wat minder specifiek. Ik ben wel nieuwsgierig hoe dit nu gaat lopen en ik vraag mij wel af of ik er 20 mei bij zal moeten zijn. De heer KRUITHOF: Voorzitter, wij sluiten ons aan bij de woorden van de heer Bultje.
96
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer HILVERTS: Voorzitter, de VVD sluit zich aan bij de woorden van de heer Bultje, maar gisteravond hebben wij agendacommissie SNN gehad, en dan denk ik niet dat wij die termijnen binnenkort gaan halen. Want ik heb gisteren begrepen dat vandaag de Staten van Drenthe over de notitie gaan spreken en dat pas op 4 juni de Staten van Friesland over de stukken gaan spreken en dat daarna pas in november weer een vergadering van het Algemeen Bestuur is gepland. Dus of dat allemaal gehaald kan worden, weet ik niet. Ik denk dat de heer Brouns op dat punt wel gelijk heeft en dat er wat moet gebeuren. Ik denk dat het heel goed zou zijn als iemand vanuit het DB er even op reageert, want nu lopen rekeningcommissie en de agendacommissie wat door elkaar heen en moet er even naar die termijnen worden gekeken. Mevrouw SIERSEMA: Wij gaan mee met de woorden van de heer Bultje. De heer ZANEN: Ik zou ook de woorden van de heer Bultje kunnen onderschrijven, omdat ik ook bij de discussie over de vormgeving van de positie van Statenleden oprecht meen dat die in het AB SNN kan worden gevoerd. Ik ben gesterkt in die opvatting. De heer HILVERTS: Dus u laat de agendacommissie vallen? De heer ZANEN: Nee, dat doe ik niet, want op 20 mei komt het AB in ieder geval bij elkaar. De heer De VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij sluiten ons aan bij de woorden van GroenLinks. Mevrouw HAZEKAMP: Wij delen de zorgen van de heren aan de overkant. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, ik begrijp dat de woorden van de heer Brouns, primair een oproep was aan de vertegenwoordigers van de Staten in het Algemeen Bestuur. Desalniettemin is er ook een vraag aan het College gesteld. Toen de heer Hilverts begon te spreken over agendacommissies, rekeningcommissies, AB, etc., dacht ik opeens dat met al die onduidelijkheid een noordelijk parlement misschien toch een beter idee is! Maar goed, uiteindelijk is het toch weer redelijk overzichtelijk. Op 20 mei vindt een vergadering van het AB plaats en daar komt het tweede punt dat de heer Brouns noemde, aan de orde, namelijk de dekking van het tekort van € 400.000 per jaar. Afgelopen dinsdag is daarover in het DB SNN over gesproken en het voorstel zal zijn dat de eerste twee jaar het tekort wordt gedekt vanuit de reserves en dat het daarna pond pondsgewijs over de provincies wordt verdeeld. Daarover kan het AB zich uitspreken. Het andere punt van de heer Brouns. Als je geld put uit de reserves, kan je dat geld inderdaad niet voor projecten inzetten. Die reserves zijn gecreëerd om onvoorziene uitgaven of tegenvallers te kunnen opvangen. Reserves zijn dus nooit bedoeld geweest als financieringsbasis voor projecten. Er valt dus op zich zelf geen gat bij actuele of toekomstige projecten. De opzet van de begroting. Het lijkt mij goed dat wij ons in het DB SNN ervoor inzetten dat de Begroting 2010 een zodanige opzet kent dat die normaal gesproken voldoet aan de BIZA-eisen, tenzij er gemotiveerd kan worden afgeweken, omdat daartoe de structuur van de Gemeenschappelijke Regeling SNN voldoende reden geeft. Dat is iets wat in de vergadering van het AB bij de begroting 2010 zal worden gemeld. Volgens mij, voorzitter, waren dit de vragen die aan het College waren gericht. Als het gaat om in control zijn en de risico’s, gaat het om het versterken van de administratieve organisatie en niet om zoiets als het vergroten van risicoparagrafen of het ophogen van reserves vanwege risico’s, maar het gaat om het verbeteren van de administratieve organisatie en het verder beheersen van daarmee annexe risico’s. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Ikzelf zat in dezelfde Rekeningcommissie, maar dan voor het DB. We hebben afgesproken dat we een stuk zullen voorbereiden voor de vergadering van het AB op 20 mei. Dat stuk zal dan eerst in de Rekeningcommissie worden besproken en later zal het bij het AB op 20 mei terechtkomen. We zullen proberen om het proces zodanig in te richten dat stukken tijdig gereed zijn en dat daardoor gemakkelijker gecommuniceerd kan worden tussen fracties, binnen fracties, op Statenniveau, etc. Er is geen sprake van onwil. Deze keer was het nationaal actieplan zo laat klaar en kende zo veel wijzigingen en risico’s dat pas laat een deal met EZ kon worden gesloten en dat pas daarna de volgende stappen konden worden gezet. Dat leverde ook een probleem voor de accountant op, want die kon eigenlijk pas laat in het proces, en eigenlijk te laat, vanuit zijn visie de kwestie van risico’s beschrijven. Getracht zal worden om een bestendiger aanpak te vinden. Vanuit verschillende kanten zal dit in het AB worden voorgelegd en kunt u dat beoordelen. Dat is ook relevant voor ons proces. Ik ga nu terug voor de tweede ronde naar de heer Brouns.
97
VERGADERING VAN PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN D.D. 23 APRIL 2008 De heer BROUNS: Dat kan kort, voorzitter. Ik wil richting de PvdA en degenen die zich bij deze fractie hebben aangesloten, alleen opmerken dat wij het College, deeluitmakend van het DB SNN, niet beoordelen in het AB van het SNN, maar dat wij dat altijd nog hier in de Staten doen en het College hier in de Staten aanspreken. Ik ben blij met het antwoord dat ik vanuit het College heb gekregen over de wijze waarop zij met de Begroting 2010 willen omgaan. Ook dank ik u, voorzitter, als commissaris van de Koningin en voor uw rol in het DB als het gaat om de stroomlijning van de informatievoorziening in de toekomst. Dan kunnen wij veel gemakkelijker in staat zijn om onze AB-leden vanuit de fracties met informatie en meningen te voorzien. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Hartelijk dank. Mag ik dan constateren dat wij hier kunnen afronden onder instemming met de betrokken begroting? Zonder stemming wordt de betrokken begroting aanvaard. De VOORZITTER: Ik stel vast dat we alle punten hebben behandeld en dat we hier heel goed uit zijn gekomen. Hier en daar moest de spreektijd iets worden verschoven, maar het was een volle agenda met wezenlijke punten. Soms hebben we de neiging om te denken dat het nog sneller kan, maar als je het nog sneller doet, forceer je zodanig dat de meningen en visies niet meer goed gewisseld kunnen worden. Ik zeg u en het College graag dank voor de gang van zaken en wens u een prettige avond. Sluiting De vergadering wordt gesloten om 20.10 uur.
98