PUNTEN VAN BEHANDELING 1.
Notulen van de vergaderingen van 11, 23 en 29 mei 2007 ....................................................... 3
2.
Ingekomen stukken .................................................................................................................... 3
3.
Regeling van werkzaamheden ................................................................................................... 4 a. Behandelvoorstellen presidium .............................................................................................. 4 b. Vaststelling A-, B- en C-lijst.................................................................................................... 4
4.
C-stukken ................................................................................................................................... 4
B.1
Kadernotitie Zorgvragers in de provincie Groningen (nummer 10/2007)................................... 5
A.1
Voorjaarsnota 2007 .................................................................................................................... 5 Algemene beschouwingen PvdA-fractie……………………………………………………………..6 Algemene beschouwingen CDA-fractie…………………………………………………………….13 Algemene beschouwingen SP-fractie………………………………………………………………22 Algemene beschouwingen VVD-fractie…………………………………………………………….27 Algemene beschouwingen ChristenUnie-fractie…………………………………………………..31 Algemene beschouwingen GroenLinks-fractie…………………………………………………….35 Algemene beschouwingen PvhN-fractie……………………………………………………………41 Algemene beschouwingen D66-fractie……………………………………………………………..45 Algemene beschouwingen PvdD-fractie……………………………………………………………50 Antwoord van gedeputeerde Calon ………………………………………………………………...51 Antwoord van gedeputeerde Bleker ………………………………………………………………..57 Antwoord van gedeputeerde Slager ………………………………………………………………..63 Antwoord van gedeputeerde Gerritsen …………………………………………………………….65 Antwoord van gedeputeerde Hollenga ……………………………………………………………..68 Antwoord van gedeputeerde Mulder ……………………………………………………………….70 Antwoord van de Voorzitter ………………………………………………………………………….73 Repliek van de PvdA-fractie………………………………………………………………………….75 Repliek van de CDA-fractie…………………………………………………………………………..76 Repliek van de SP-fractie……………………………………………………………………….……77 Repliek van de VVD-fractie…………………………………………………………………………..78 Repliek van de ChristenUnie-fractie………………….……………………………………………..79 Repliek van de GroenLinks-fractie……………………………….……………………………...….80 Repliek van de PvhN-fractie……………………………………………………………………...….81 Repliek van de D66fractie……………………………………………………………………………82 Repliek van de PvdD-fractie………………………………………………………………………....83
A.2
Informatie over wijziging waterschapsreglementen ................................................................. 86
2
PROVINCIALE STATEN VAN GRONINGEN VERGADERING VAN 27 JUNI 2007 Voorzitter: de heer J.G.M. Alders, commissaris der koningin Griffier: de heer J.M.C.A. Berkhout Aanwezig zijn 42 leden, te weten: J.G. Abbes (CDA), mevrouw S.M. Beckerman (SP), B.P.A. Blom (SP), P.H.R. Brouns (CDA), P.M. de Bruijne (PvdA), D. Bultje (PvdA), L.A. Dieters (PvdA), H.J. Flokstra (SP), mevrouw S.J.F. van der Graaf (ChristenUnie), W. Haasken (VVD), mevrouw A.A.H. Hazekamp (PvdD), J. Hilverts (ChristenUnie), M.J. Jager (CDA), mevrouw A.G. van Kleef-Schrör (CDA), S.J. Krajenbrink (CDA), H.J. Kruithof (VVD), E.J. Luitjens (VVD), mevrouw W.J. Mansveld (PvdA), mevrouw F. Mete (PvdA), H. van der Molen (SP), W.J. Moorlag (PvdA), mevrouw I.P.A. Mortiers (PvdA), M.L.J. Out (VVD), W. van der Ploeg (GroenLinks), R.D. Rijploeg, IJ.J. Rijzebol (CDA), R. Sangers (SP), mevrouw M.R. Schalij (PvdA), mevrouw K.R. Schraagen (VVD), mevrouw J. Siersema-Venema (GroenLinks), H.J.B. Spoeltman (PvdA), H. Staghouwer (ChristenUnie), mevrouw F. Stavast (GroenLinks), H.T. Stavenga (PvdA), R. Stevens (ChristenUnie), C. Swagerman (SP), mevrouw L. van der Tuin-Kuipers (CDA), mevrouw L. Veenstra (SP), J.W. Veluwenkamp (PvdA), P.G. de Vey Mestdagh (D66), mevrouw A.C.M. de Winter-Wijffels (CDA), T.J. Zanen (PvhN). Afwezig: F.A.M. Keurentjes (CDA). Aanwezige leden van het College van Gedeputeerde Staten: H. Bleker, M.A.E. Calon, J.C. Gerritsen, D.A. Hollenga, mevrouw C.A.M. Mulder, R.A.C. Slager Opening De VOORZITTER: De vergadering van Provinciale Staten is geopend en ik heet u allen van harte welkom. Ik heb berichten van verhindering ontvangen van de heren Keurentjes en Spoeltman. U ziet dat de inrichting van de zaal anders is dan gewoonlijk. Op de meeste plaatsen staat geen microfoon, maar er staan twee interruptiemicrofoons. Bij brief van 29 mei jl. bent u geïnformeerd dat in het presidium is besloten om bij wijze van experiment met interruptiemicrofoons te gaan werken. Er is sprake van een gemengd stelsel doordat de fractievoorzitters wel beschikken over een eigen microfoon en de overige leden niet. Zij moeten dus gebruik maken van de interruptiemicrofoons. Daarbij blijft gelden dat interrupties korte interventies zijn. We zullen vandaag bezien hoe dat functioneert. 1.
Notulen van de vergaderingen van Provinciale Staten van 11, 23 en 29 mei 2007
Zonder beraadslaging of stemming worden de betreffende notulen vastgesteld. 2.
Ingekomen stukken
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen: a. Jaarverslag/-rekening SNN 2006 en de reactie van het College bij brief van 13 juni 2007, nr. 2007-11.871/24/A.7, ABJ b. Brief van de Raad voor cultuur en de Raad voor het Landelijk Gebied van 21 mei 2007 met het advies 'Van uitzonderlijke en universele betekenis'; c. Mail van de heer Enrico Martial, namens de President of the Assembly of Toscana, van 30 mei 2007 betreffende uitnodiging voor Forum of European Regional Assemblies op 13 september 2007 in Straatsburg; De VOORZITTER: De heer Zanen heeft mij een brief doen toekomen over welke brief ik graag in het presidium van gedachten wil wisselen. d.
Brief van de Noordelijke Rekenkamer van 5 juni 2008 betreffende aankondiging en voorstel onderzoek naar toerisme en recreatie.
Voorgesteld wordt het volgende stuk in handen te stellen van Gedeputeerde Staten ter afdoening:
3
e. f.
Brief van de gemeenteraad van Pekela van 19 april 2007 betreffende motie openbaar vervoer voor schoolgaande jongeren zonder OV-kaart; Brief van de MBTB te Winschoten van 24 mei 2007 betreffende klachten over het in- en uitstappen van de trein op diverse stations lijn Groningen-Nieuweschans.
De heer HILVERTS: Voorzitter, de ChristenUnie-fractie zou brief e. graag op de lijst van ingekomen stukken van de commissie Economie en Mobiliteit willen hebben. De VOORZITTER: Is dat dan inclusief het antwoord van het College? De heer HILVERTS: Dat is goed. De VOORZITTER: Dan doen we dat in die vorm. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, mijn microfoon deed het even niet. Ik had dezelfde vraag willen stellen en dat geldt ook voor de tweede brief. Wij zouden ook die brief graag in de commissie Economie en Mobiliteit willen bespreken. De VOORZITTER: In beide gevallen inclusief het antwoord? De heer SWAGERMAN: Het zou heel mooi zijn als dat lukt. De VOORZITTER: Dan zullen beide brieven, voorzien van de antwoorden, aan de agenda van de betrokken commissie worden toegevoegd. Zonder beraadslaging of stemming worden de betreffende ingekomen stukken met inachtneming van de gemaakte opmerkingen voor kennisgeving aangenomen. 3.
Regeling van werkzaamheden
a.
Behandelvoorstellen presidium
De VOORZITTER: Normalerwijze stellen we de behandelvoorstellen van het presidium vast, maar dat doen we op 4 juli aanstaande. b.
Vaststelling A-, B- en C-lijst.
De VOORZITTER: Voor wat betreft de C-lijst zijn er twee wijzigingen die ik eerst met u zal doornemen. Over brief b van de C-lijst betreffende de Tweede Voortgangsrapportage Jeugdzorg hebben de fracties van het CDA en de SP opgemerkt geen aanleiding te zien om dit stuk te bespreken. Het blijft dus een C-stuk. Inzake de brief van GS van 26 april 2007, nr. 2006-17340/17/A.9, RP, betreffende verzoek om principe-uitspraak over afwijking van het provinciaal beleid recreatiewoningen Lauwersoog, die eerst onder e. op de C-lijst stond, heeft de fractie van GroenLinks verzocht om de brief tot een bespreekstuk te verheffen. Voorgesteld wordt de brief toe te voegen aan de agenda van de vergadering van 4 juli aanstaande. Er is een verzoek binnengekomen van de fracties van de Partij van de Arbeid en de Partij voor het Noorden met betrekking tot de brief van GS van 4 juni 2007, nr. 2007-13.201/22/A.16, LGW, betreffende informatie over wijziging waterschapsreglementen die op de C-lijst onder g. stond. Gelet op het feit dat het overleg van het College met de waterschappen op 3 juli aanstaande plaatsvindt, kan verplaatsing naar de vergadering van 4 juli niet plaatsvinden, zodat de brief is toegevoegd aan de agenda van heden. De A-, B- en C-lijst wordt met inachtneming van de gedane voorstellen en de gemaakte opmerkingen zonder stemming of beraadslaging vastgesteld. 4.
C-stukken
De VOORZITTER: Voorgesteld wordt de volgende stukken voor kennisgeving aan te nemen:
4
a. b. c. d. e. f.
Brief van GS van 26 april 2007, nr. 2007-02383a/17/A.19, CW, betreffende Plan van aanpak bureau Jeugdzorg Groningen; Brief van 22 mei 2007, nr. 2007-08479, CW, betreffende Tweede voortgangs-rapportage Jeugdzorg; Brief van GS van 30 mei 2007, nr. 2007-12.406/22/A.10, ABJ, over de brief van het IPO van 15 mei 2007 betreffende Voortgangsrapportage Vereniging IPO periode 1 januari - 1 mei; Brief van het OV-bureau van 26 april 2007 betreffende ontwerpbegroting 2008; Brief van GS van 20 maart 2007, nr. 2007-03238/12/, MV, betreffende antwoord op schriftelijke vragen fractie GroenLinks m.b.t. Blik Recycling Nederland te Waterhuizen; Brief van de heer drs. J.L. Meijering van 5 april 2007 over voorstellen voor een eenmalige vuurwerkvrijejaarwisseling en structurele autoloze zondagen;
De C-lijst wordt zonder stemming of beraadslaging vastgesteld. B-stukken B.1
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 24 april 2007, nr. 2007-04478, CW, ter vaststelling van de Kadernotitie Zorgvragers in de provincie Groningen (nummer 10/2007)
De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wij hebben ontdekt dat de tekst op pagina 15 onvolledig is. Op de achtste regel van onderen staat: “De ondersteuning is derhalve behoorlijk geregeld.” Wij hebben echter begrepen dat die ondersteuning derhalve behoorlijk is geregeld voor 2007 en nog niet voor de periode daarna. Wij zouden ‘voor 2007’ graag in de tekst zien opgenomen als de gedeputeerde het er mee eens is. Dit stuk betreft een langere periode en mogelijk komt het punt terug en dan zou het mogelijk niet meer behoorlijk geregeld kunnen zijn in 2008 en/of in 2009. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Ik zou dat graag straks willen beantwoorden. De VOORZITTER: Ik houd het punt even aan en ik zal er later op terug komen. Later, na vaststelling van de Voorjaarsnota, komt het punt als volgt aan de orde. De VOORZITTER: Voor het antwoord geef ik het woord aan gedeputeerde Mulder. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): De vraag luidde of de Kadernotitie Zorgvragers een omissie bevatte, omdat de middelen slechts geregeld waren voor 2007. Het antwoord is misschien wat stellig. Er is geen omissie en dat heeft redenen. De CVTM-gelden – dat zijn gelden die voor vrijwillige thuiszorg en voor mantelzorg door het Rijk worden besteed – vallen nu onder de WMO. De ondersteuning van de mantelzorg middels de rijksmiddelen is in 2007 nog goed geregeld, omdat de historische verdeling is aangehouden. Hoe gaat het in 2008? De middelen worden gedecentraliseerd naar de gemeenten, maar er is nog geen verdelingsplan. De verwachting is dat de middelen zullen worden afgezonderd voor een regionale invulling en ondersteuning en voor een provinciale ondersteuning. Waarschijnlijk zal die van de provinciale ondersteuning gaan naar de gemeente Groningen, maar ook dat weten we allemaal nog niet zeker. De hoogte van de middelen is ook nog niet bekend en eind augustus volgt het overleg tussen de provincie en de gemeenten, dus na het reces. Dan zullen we bekijken of die middelen voldoende zijn en als zij onvoldoende zijn, komen wij bij u terug. A-stukken A.1 -
Voordracht van Gedeputeerde Staten van 22 mei 2007, nr. 2007-07453, FC, betreffende de Voorjaarsnota 2007 e ontwikkeling begrotingsbeeld 2007, inclusief gevolgen Beleidsbrief 2007 (3 wijziging begroting 2007); e cofinanciering Kompas (4 wijziging begroting 2007) e voorstellen nieuw beleid 2007/bezuinigingen 2007 (5 wijziging begroting 2007)
De beraadslaging wordt geopend.
5
De VOORZITTER: U heeft van mij een procedurebrief ontvangen die u hopelijk met mij nader invult. Tot nu toe hebben mij geen amendementen bereikt en ook geen reacties naar aanleiding van de info-pagina die afgelopen woensdag is verschenen. Mocht dat als nog gebeuren, zal ik u informeren. Het woord is aan de heer Moorlag. De heer MOORLAG: Dank u wel, voorzitter. Overheidsbestuur bestaat in essentie uit het toebrengen van leed aan burgers. Deze krasse uitspraak is vorig jaar, hier in deze Statenzaal, gedaan door de veel te vroeg overleden Ad Geelhoed, topambtenaar, PvdA-er, intellectueel en auteur van het rapport 'Op schaal gewogen', over de positie van het middenbestuur in de 21e eeuw. De overheid heft belastingen en beperkt de vrijheid van individuen ten gunste van de belangen van de gemeenschap. Het toebrengen van dit leed is in ons land gelukkig democratisch gelegitimeerd en verankerd in een rechtstaat, waarin de macht van de overheid wordt beperkt en gereguleerd. Dit neemt niet weg dat aan deze macht voor overheden, óók voor onze provincie, de plicht is verbonden om zorgvuldig met zijn bevoegdheden en de publieke middelen om te gaan. Wij moeten ons, in deze Staten, permanent de vraag blijven stellen of wij de goede dingen voor de gemeenschap doen met ons provinciaal budget. De PvdA wil met dat provinciaal budget Groningen sterker, groener en socialer maken. Daarvoor hebben wij legitimering van onze kiezers gekregen en dat wil de PvdA-fractie waarmaken. In het collegeakkoord is daartoe met onze coalitiepartners een meerjarig programma opgesteld. In de voorjaarsnota is dat uitstekend financieel vertaald. In aanvulling daarop wil de PvdA het beleid op een aantal onderdelen veranderen, aanscherpen en versterken. Het gaat in dit debat voor de PvdA om - het werkgelegenheidsbeleid, - bescherming en herstel van het landschap, - het cultuurbeleid, - interactieve beleidsvorming, - en Europa. Ik begin met Europa en ik zal er mee eindigen. In de afgelopen weken hebben we in Groningen een fantastisch sportevenement beleefd: het EK Voetbal voor jongeren onder de 21. Sport verbroedert en sport levert een bijdrage in het slechten van grenzen tussen naties. De PvdA is voorstander van verdere versterking van de banden met de regio's langs de noordelijke ontwikkelingsas. Een Europees kampioenschap voetbal georganiseerd door, en gehouden in de steden langs de Noordelijke ontwikkelingsas zou hiervoor een geweldige impuls zijn. Het gebruik dat één land het EK organiseert is al lang verleden tijd. Het is inmiddels niet meer ongewoon dat twee landen het EK organiseren. Het moet dan ook voor mogelijk worden gehouden dat de steden langs de Noordelijke Ontwikkelingsas het EK organiseren. Wat mij betreft gaat het College zich daarvoor hard maken. Het werkgelegenheidsbeleid. Jarenlang hebben wij in onze provincie geijverd voor het scheppen van meer banen, door middel van versterking van de ruimtelijk-economische structuur en verbetering van de vestigingsvoorwaarden voor bedrijven. Is dit nog wel de juiste aanpak om mensen die aan de kant staan aan het werk te krijgen? Ik wil dit illustreren met een voorbeeld. Het bedrijf waar de zoon van mijn fractiegenoot Bert Dieters werkt, loofde een jaar geleden duizend euro uit aan iedere werknemer die een nieuwe geschikte collega aanbracht. Eind vorig jaar, rond de Kerstdagen, is de premie verhoogd naar tweeduizend euro. En twee weken geleden naar vijfduizend euro. Het bedrijf heeft werk voor tientallen gekwalificeerde vakmensen. Die mensen met geschikte kwalificaties zijn er niet. De vacatures blijven onbezet. Dit voorbeeld is een indicatie van een sluipende, maar fundamentele verandering die zich voltrekt in de economie en de arbeidsmarkt. In de komende jaren zullen we zien dat er duizenden onvervulbare vacatures bij zullen komen. Daar staat tegenover dat nog steeds vele duizenden inwoners van onze provincie aan de kant staan. Meer arbeidsplaatsen betekent niet automatisch meer participatie! We moeten daarom de bakens verzetten. Werkloosheid is in steeds mindere mate een volumeprobleem in de vorm van een tekort aan arbeidsplaatsen. Het wordt een frictieprobleem, waarin de kwalificaties van de beschikbare arbeidsreserve niet aansluiten op de beschikbare vacatures. De PvdA wil daarom een herijking van het werkgelegenheidsbeleid: een verschuiving van de hardware naar de humanware. De PvdA wil meer precisie en scherpte in het beleid. Dus meer aandacht en middelen voor scholing en arbeidstoeleiding. De PvdA-fractie vindt dat het college nieuwe scenario's en beleidsalternatieven moet gaan ontwikkelen. Scenario's waarin het accent wordt verschoven van het creëren van banen naar het aan het werk krijgen van degenen die nu nog aan de kant staan. En dat is een wezenlijk verschil. Daartoe dien ik een motie in.
6
De VOORZITTER: De heer Moorlag stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - dat het werkloosheidsprobleem van aard verandert door economische en demografische ontwikkelingen, waardoor het zich transformeert van een tekort aan arbeidsplaatsen naar een frictie tussen vraag en aanbod, spreken uit dat: - een herijking van het beleid ter stimulering van economische ontwikkeling en de werkgelegenheid wenselijk is; - in een herijkt beleid scholing en arbeidstoeleiding een belangrijke plaats moeten innemen; - overwogen moet worden hiervoor cofinancieringsmiddelen in te gaan zetten, verzoeken - het college van GS aan de hand van scenario's in beeld te brengen waar in de komende jaren tekorten en overschotten op de arbeidsmarkt zijn te verwachten; - een herijkt werkgelegenheidsbeleid aan de Staten te presenteren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie krijgt nummer 1, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik heb met belangstelling geluisterd naar het betoog van de heer Moorlag. Hij sprak over hardware en humanware. Waar in het beleid van de afgelopen jaren hebben wij hardware gezien? Ik begrijp die terminologie niet. Graag hoor ik een verduidelijking. De heer MOORLAG: Met hardware bedoel ik dat wij de afgelopen periode veel geïnvesteerd hebben in de verbetering van de vestigingsvoorwaarden in de infrastructuur. Met name met investeringen in de infrastructuur moeten wij blijven doorgaan, want als wij meer mensen aan het werk helpen, zullen die ook van en naar hun werk moeten kunnen reizen. Waar het ons om gaat is dat je wel oneindig kunt doorgaan met de verbetering van de vestigingsvoorwaarden opdat we hier meer bedrijven krijgen met structurele vacatures. Wat de PvdA-fractie betreft moet er een accentverschuiving komen naar de ‘granieten reserve’, dat wil zeggen, naar het bestand van mensen die langdurig werkloos zijn. Er ligt een unieke kans om die groep aan het werk te krijgen. Dat bedoel ik met de humanware. Daar moet meer aandacht aan worden besteed. De heer VAN DER PLOEG: Dan begrijp ik dat u pleit voor een verschuiving van middelen binnen het regionale economische beleid. De heer MOORLAG: Waar ik voor pleit – en dat impliceert een uitnodiging aan het College om er scenario’s voor te gaan ontwikkelen – is om eens goed naar de komende jaren te gaan kijken. Hoe ontwikkelt de economie zich? Hoe ontwikkelt de arbeidsmarkt zich? Daarvoor moeten scenario’s worden ontwikkeld om met beleidsalternatieven te komen. Een concrete verschuiving van middelen is op dit moment nog niet aan de orde. Bij de PvdA-fractie is het gebruikelijk dat geld beleid volgt en niet andersom. De heer SWAGERMAN: De motie is een sympathieke motie en ik denk dat niets de SP zal weerhouden om deze motie te steunen, want er is duidelijk verbetering nodig op dat terrein en dat is inmiddels ook geconstateerd. Het enige wat ik eraan toe wil voegen is een stukje vertaling naar het landelijke. De oorzaak van de problematiek ligt niet alleen aan gewijzigde economische en demografische ontwikkelingen. Het heeft ook te maken met een vrij slecht beleid op het gebied van het onderwijs. Daar gaat de provincie weliswaar niet over – en ik begrijp dat daarover daarom niets in de motie staat vermeld –, maar er zijn diverse regeringen aan het bewind geweest, ook die waar de PvdA deel van uitmaakte, waarin te weinig aandacht is besteed aan de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Al jaren is geconstateerd, zowel in het onderwijs als met betrekking tot het bestand werkelozen, dat dit niet meer aansluit. Overigens is dat niet onlogisch. Iemand die al tien jaar werkloos is, werd dus werkloos toen de PvdA in de regering zat en verkeerde dus al in die omstandigheid. Wij vinden het als SP rijkelijk laat om nu pas maatregelen te gaan nemen.
7
Toch juichen wij dit toe, maar wij hadden graag gezien dat dit eerder was gebeurd. Het probleem kent dus naar onze mening bredere oorzaken dan alleen de economische en demografische ontwikkeling. De heer MOORLAG: Ik neem hier nota van. Ik merk op dat in de interruptie van de heer Swagerman geen vraag lag besloten. Het lijkt mij niet opportuun om antwoord te geven op een vraag die niet is gesteld. Ik vervolg mijn betoog, voorzitter. In dit verband wil de PvdA ook naar de positie en de toekomstige taak van het Samenwerkingsverband Noord Nederland kijken. Het SNN voert nu drie taken uit: - het formuleren van een gemeenschappelijke noordelijke beleidsagenda, - gemeenschappelijke belangenbehartiging naar de rijksoverheid en de Europese Unie, - het prioriteren van projecten en het uitvoeren van programma's en regelingen, die door de provincies worden gecofinancierd. In de toekomst hecht de PvdA onverminderd waarde aan een gemeenschappelijke beleidsagenda en gemeenschappelijke belangenbehartiging. Er zijn echter drie redenen om de derde taak te herzien. Op de eerste plaats wordt in het SNN waarschijnlijk plaats ingeruimd voor de 4 grotere steden in Noord Nederland. Dat maakt het bestuur ingewikkeld. Op de tweede plaats wordt de financieringstructuur veel complexer en diffuser. De middelen komen niet langer uitsluitend uit Kompas. Dit wordt vervangen door een veelheid aan geldstromen: Pieken in de Delta, het Waddenfonds, middelen voor het Stedelijk Netwerk Groningen-Assen, middelen uit de Europese structuurfondsen en provinciale middelen. De vraag is hoe dan nog de democratische controle op transparante wijze kan worden uitgeoefend door de Staten. Op de derde plaats de toenemende cofinancieringsbehoefte. Deze is de komende jaren groter dan de beschikbare provinciale cofinancieringsmiddelen. De PvdA wil daarom dat de Staten nadrukkelijker worden betrokken bij de besteding van de cofinancieringsmiddelen. De discussie en de besluitvorming hierover moet worden teruggehaald van het SNN naar de Staten. De inzet van provinciale middelen moet vooraf door de Staten worden vastgesteld. Bovendien is meer selectiviteit gewenst. In de commissie heb ik gesteld dat we af moeten van het systeem dat automatisch wordt gecofinancierd, indien een aanvraag aan de nu geldende criteria voldoet. We moeten projecten meer gaan beoordelen op het te verwachten maatschappelijk rendement. Alleen de projecten en initiatieven die het meeste rendement opleveren, moeten nog voor cofinanciering in aanmerking komen. De heer ZANEN: Is het zo dat de PvdA-fractie hierbij bewust aan een afbouw van het SNN begint? In feite trekt u zowel projecten als de discussie over cofinanciering naar het provinciale niveau, dus uit het samenwerkingsverband. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik vrees dat ik mij dan onduidelijk heb uitgelaten. Het is niet het oogmerk van de PvdA, althans niet in dit stadium, om de uitvoering van projecten en de uitvoering van programma’s terug te halen naar de provincie. Het gaat om beleidsmatige besteding van middelen en waar het ons om gaat is dat de diffuusheid van financiële stromen wordt doorbroken opdat de Staten op een goede wijze het budgetrecht kunnen uitoefenen. De heer ZANEN: U argumenteert dat de controle moeilijk is omdat er wellicht gemeenten mee gaan doen aan het SNN. Dit is een zaak die nog helemaal niet aan de orde is. Ik vind dat u daarmee erg ver vooruit loopt op de feiten en daarmee het SNN laat wegglippen. De heer MOORLAG: Ik denk niet dat ik vooruit loop op de feiten, voorzitter, want over de steden heeft weliswaar nog geen besluitvorming plaats gehad, politiek is echter ook het hebben van een politieke antenne. Je ziet dat er een ontwikkeling gaande is, maar het tweede argument is dat de eenduidige geldstroom uit Kompas wordt vervangen door een veelheid van geldstromen. Dat maakt het voor de Staten lastiger om het budgetrecht en de controle goed uit te oefenen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, het zal u ook nu niet verbazen dat de SP met genoegen deze motie zal steunen, want deze houdt in wat wij eigenlijk al jaren stellen, namelijk dat dit soort zaken in de Staten van Groningen thuis hoort. Ik zou de vertaalslag even door willen trekken en ik vraag aan de heer Moorlag of het dan niet meteen handiger is om het SNN zodanig om te bouwen – die discussie zal binnen het SNN moeten worden gevoerd – dat een Gemeenschappelijke Regeling ontstaat met een andersoortige organisatiestructuur waarin uitvoerend wordt gewerkt en waarin de politieke besluitvorming in de Staten plaatsvindt. Waarom zou het SNN of haar apparaat niet juist al die verschillende stromen goed kunnen inschatten, inschalen, waarderen en in de vorm van een advies naar de verschillende Staten sturen?
8
Ik heb al eens aangegeven dat het SNN qua organisatie deskundigheid heeft die juist aangewend zou moeten worden voor dat soort zaken, terwijl de politieke besluitvorming hier in de Staten plaatsvindt. Mijn tweede opmerking is dat het dan niet meer noodzakelijk is om het AB twee keer per jaar bijeen te roepen – maar die discussie moet dus binnen het SNN worden gevoerd – en twee keer drie Statenvergaderingen te houden. Als de grond daarvoor wegvalt, is dat meteen overbodig geworden. De heer MOORLAG: Op dit moment gaat het voorstel van de PvdA niet verder dan het verschuiven van het politieke debat en de politieke besluitvorming over onze provinciale cofinanciering naar deze Staten toe. Wat de heer Swagerman opmerkt, gaat toch wel verder en dat is, wat de PvdA-fractie betreft, op dit moment niet aan de orde. De heer DE VEY MESTDAGH: De heer Moorlag begon zijn betoog over het SNN met het uitspreken van de vrees dat de gezamenlijke beleidsagenda in SNN-verband wel eens onder druk zou kunnen komen te staan. Het voorstel van de heer Moorlag is dat wel de politieke discussie over de uitwerking daarvan naar de verschillende Staten moet worden verplaatst. Er lijkt wat discrepantie in te zitten, met name als je denkt aan andere provincies waarin men dit kan aangrijpen om de gezamenlijke beleidsagenda volledig om zeep te helpen. De heer MOORLAG: De vooronderstelling die in deze interruptie ligt besloten, is niet juist. Ik heb niet gezegd dat de gemeenschappelijke beleidsagenda aan erosie onderhevig is of anderszins onder druk staat. Ik wil hier klip en klaar zeggen dat, wat de PvdA betreft, de gemeenschappelijke beleidsagenda heel nadrukkelijk bij het SNN moet blijven liggen. De heer DE VEY MESTDAGH: Hoe stelt u zich dat voor? We stellen een gezamenlijke beleidsagenda vast, waarschijnlijk in SNN-verband, terwijl dan vervolgens de uitwerking daarvan in de verschillende Staten om zeep wordt geholpen in een uitgebreid politiek debat? De heer MOORLAG: Nee, dat zeg ik niet. Er is wel een gemeenschappelijke beleidsagenda en ook een gemeenschappelijke beleidsagenda richting het Rijk. De gemeenschappelijke belangenbehartiging moet recht overeind blijven staan. Maar als het gaat om de besteding van de provinciale cofinancieringsmiddelen – die zien wij nu neergezet in tabellen in de Voorjaarsnota – moet daarover in deze Staten worden gedebatteerd en besloten. Wij vinden dat deze Staten op basis van een afweging welke projecten het meeste rendement opleveren, moeten besluiten wat wel en wat niet wordt gefinancierd. We moeten scherper prioriteren, omdat er gebrek is ... De heer DE VEY MESTDAGH: Moeten wij in deze Staten daarin dan het noordelijk belang blijven zien? Begrijp ik dat goed? Er zijn natuurlijk veel projecten die niet alleen het Groningse belang afdekken als het goed is. De heer MOORLAG: Wat mij betreft wel. Ik pleit er niet voor dat wij dat debat hier in deze Staten of de commissies gaan voeren met oogkleppen op en zuiver begrensd tot de provinciegrens. De heer LUITJENS: Eigenlijk roept u deze Staten op om beter gebruik te maken van het budgetrecht, want wij hadden natuurlijk in de afgelopen periode het piepsysteem waarbij alle projecten met cofinanciering in waren opgenomen. De heer MOORLAG: Ja, dat klopt, voorzitter. Ik heb ook iets gezegd over de criteria. Op dit moment hebben wij een systeem dat als een project aan de criteria voldoet, er middelen naar toegaan. Dat gaat veranderen, want eenduidige Kompascriteria zullen er in de toekomst niet meer zijn als er een veelheid aan geldstromen gaat ontstaan. Bovendien is er een gebrek aan cofinancieringsmiddelen. Dat is het motief voor het pleidooi voor de PvdA-fractie om aan de hand van een nieuw stelsel van criteria waarin meer wordt gekeken naar het rendement, het debat in deze Staten te voeren. De heer LUITJENS: Ik ga er niet verder op in, maar ik begrijp wel. De VOORZITTER: De heer Moorlag vervolgt zijn betoog. De heer MOORLAG: Voorzitter, de PvdA vindt ook dat de projecten voor economische ontwikkeling beter moeten aansluiten bij de zes speerpuntbedrijfstakken die we eerder in deze Staten hebben aangewezen.
9
Die aansluiting zien we te weinig in het projectenoverzicht op pag. 77 e.v. van de Voorjaarsnota. Tenslotte vraagt de PvdA zich af of we de financiering van kleine kruimelprojecten, die op zich belangrijk zijn, nog wel via ingewikkelde programmalijnen moeten laten lopen, met de daarbij behorende bureaucratie. Om deze gewenste koersverandering te onderstrepen dien ik de volgende motie in. De VOORZITTER: De heer Moorlag stelt de volgende motie voor. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - de bestuurlijk-organisatorische en de financiële structuur van het Samenwerkingsverband Noord Nederland sterk verandert; - de cofinancieringsbehoefte het beschikbare budget voor cofinanciering fors overstijgt, spreken uit dat: - het debat en de besluitvorming over aanwending van de cofinancieringsmiddelen in de Staten van Groningen dient plaats te vinden; - de aanwending van middelen beter moet aansluiten op de zes vastgestelde speerpuntbedrijfstakken; - het te verwachten rendement van projecten nadrukkelijker een criterium moet vormen bij de toekenning van cofinancieringsmiddelen, verzoeken - het College van GS hiertoe voorstellen te ontwikkelen en deze aan de Staten te presenteren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie krijgt nummer 2, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik vervolg mijn betoog met het verbinden van het begrip solidariteit, een kernwaarde van de PvdA, aan ons Groninger landschap. Ik wil de aandacht vestigen op onze solidariteit met toekomstige generaties. Van vorige generaties hebben we een prachtig landschap geërfd. Een cultuurlandschap waarin honderden jaren van noeste, gestolde arbeid, in de vorm van dijken en een fijn vertakt afwateringssysteem, herkenbaar is. Een landschap waarin natuurlijke waterlopen en hoogteverschillen nog herkenbaar zijn. Dat hebben wij geërfd, maar in welke staat geven wij het door aan onze kinderen en kindskinderen? Voorzitter, de druk op het landschap en de open ruimte is blijkbaar te groot. Dat is te zien in verrommeling, verstening en vervlakking van het landschap. Ik zie het als ik vanuit het provinciehuis naar mijn woonplaats Winsum rijd. Waar de oude loop van de Hunze de Winsumerweg kruist, bij Klein Klooster, zijn aan beide zijden afzichtelijke bouwwerken in het landschap verschenen. Even verderop bij Adorp is een loods van gigantische afmetingen aan het voorhuis van een boerderij gebouwd. Het ontneemt het zicht op het dorpsilhouet en het helwitte dak is al op kilometers afstand zichtbaar. We zien niet alleen verstening en verrommeling. We zien ook dat het reliëf in het landschap verdwijnt. Bewoners uit Noordhorn hebben ons enkele weken geleden foto’s gestuurd van grootschalige egalisatiewerkzaamheden in het Rietdal. In het nationaal landschap Middag Humsterland is in de afgelopen jaren maar liefst 25 kilometer sloot gedempt. Deze aantastingen zijn uiterst schadelijk. Er zijn drie redenen waarom wij meer werk moeten maken van bescherming en herstel van het landschap. Op de eerste plaats vindt de PvdA dat we verplicht zijn de kwaliteiten van het landschap door te geven aan toekomstige generaties. Solidariteit dus met toekomstige generaties. Andere politieke stromingen gebruiken hiervoor in dit verband ook wel de term rentmeesterschap. In de tweede plaats vertegenwoordigen landschappelijke en cultuurhistorische waarden een grote economische waarde. Dit blijkt uit een gedegen rapport van het Ministerie van LNV, getiteld “Investeren in het landschap: opbrengst geluk en euro's.” Met uitgebreide MKBA-studies wordt aangetoond dat bij investeringen in het landschap de baten hoger zijn dan de kosten. Waar dit rapport overtuigend laat zien dat landschapsherstel economische waarde creëert, kan a contrario worden geconcludeerd dat landschapsaantasting economische waarde vernietigt.
10
Dat brengt mij bij het derde argument. Wij moeten deze waardevernietiging in onze provincie tegengaan. Het is ongerijmd dat wij veel geld uitgeven aan herstel van landschapselementen, zoals de wierden van Englum en Wierum, en het hermeanderen van rechtgetrokken beken, terwijl wij aan de andere kant toestaan dat de landschappelijke waarde van bijvoorbeeld de wierden Menneweer en Tijum en wordt aangetast. Het is eveneens ongerijmd dat wij in het kader van het Waterbeheersplan 21e eeuw veel geld uitgeven voor waterberging, terwijl tezelfdertijd, door het dempen van vele kilometers aan sloten, de waterbergingscapaciteit wordt verminderd. Bij het opstellen van de startnotitie voor het nieuwe POP heeft de PvdA extra aandacht gevraagd voor de demografische ontwikkelingen en de sociale dimensie van het POP. Verder aandacht voor het Lauwersmeergebied en de Veenkoloniën. De PvdA pleit nu voor extra aandacht voor het element behoud van landschap en het cultureel historisch erfgoed in het POP. De PvdA vindt dat de Staten hier ook zelf een taak in kunnen vervullen. In de afgelopen jaren hebben wij goede ervaringen opgedaan met commissies vanuit de Staten die onderzoek hebben gedaan naar onder meer het armoedevraagstuk. De PvdA stelt nu voor te komen tot een Statencommissie die gaat onderzoeken hoe de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van Groningen beter kunnen worden bewaard, beschermd en hersteld. De PvdA wil daarom dat de Staten een commissie gaat instellen die de mogelijkheden van landschapsbescherming en landschapsherstel gedegen in beeld gaat brengt. Een commissie die met open vizier werkt. Een commissie die deskundigen raadpleegt, werkbezoeken aflegt, hoorzittingen en rondetafelgesprekken organiseert. Een commissie die op open wijze in gesprek gaat met burgers, bedrijfsleven, belangenorganisaties en onderzoekers. De PvdA wil dit gedegen aanpakken omdat er veel belangen meet gemoeid zijn, die onderling soms zeer tegenstrijdig zijn. Het moet wel een gedegen maar geen geïsoleerd proces worden. Het moet complementair zijn aan het POP-traject dat GS inzet. De uitkomsten moeten ook niet geïsoleerd worden behandeld, maar integraal worden betrokken in het debat over het nieuwe POP. Om dit te realiseren dien ik de volgende motie in. De VOORZITTER: De heer Moorlag stelt de volgende motie voor. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - het wenselijk is te onderzoeken op welke wijze de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in Groningen beter beschermd en hersteld kunnen worden, spreken uit dat: - hiertoe een commissie uit de Staten wordt ingesteld, dat de uitkomsten van de commissie tijdig aan de Staten moeten worden gepresenteerd, opdat de uitkomst betrokken kan worden in het debat en de besluitvorming over het nieuwe Provinciaal Omgevingsplan, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie krijgt nummer 3, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, nu hebben wij in deze Staten een keer de commissie Hollenga gehad die het landschap heeft onderzocht met een breed advies aan de Staten. Op zich kan ik mij wel in de argumentatie en de beweegredenen van de Partij van de Arbeid vinden, maar ik vraag mij af wat voor uitkomst daar uit zou moeten komen opdat wij praktisch verder kunnen. We hebben een quick scan gezien die zojuist hier is gearriveerd. Er bestaat een beeld van wat er ongeveer aan financiële middelen nodig is. Heeft het daarmee te maken? Wil de PvdA naar een hoger ambitieniveau op dat punt, zodat een en ander concreet ingevuld kan worden en de Staten het debat met het College kan aangaan? Ik neem aan dat herhaling niet de bedoeling is. De heer MOORLAG: Nee voorzitter, ik pleit niet voor herhalingen. Soms zie je wel eens herhalingen in debatten. Ik refereer aan Groningen Airport Eelde dat zeker al zestien jaar onderwerp is van debat in deze Staten. Soms zijn herhalingen niet te vermijden, maar het gaat de PvdA-fractie om het volgende. In de eerste plaats zien we dat, ondanks het beleid dat we hebben neergezet en gesteund, de kwaliteit van het landschap sterk onder druk staat. Wij moeten gaan onderzoeken of er nieuw instrumentarium is te ontwikkelen om het landschap te beschermen en wat ons betreft niet reflexmatig in de zin van gebieden en verbieden.
11
In het rapport van het ministerie van Landbouw wordt overtuigend aangetoond dat investeringen in het landschap maatschappelijke en economische waarde genereren en ik denk dat een debat met de opstellers van zo’n rapport, maar ook met anderen, ons nieuwe inzichten kan opleveren over hoe wij, niet alleen vanuit het oogpunt van het bewaren en het herstel, iets kunnen doen voor het landschap, terwijl tegelijkertijd economische en andere waarden worden gecreëerd voor deze provincie. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik begrijp dit niet alleen, maar ik onderschrijf het ook nog. De heer MOORLAG: Voorzitter, vorige week is de interactieve fase van het POP-traject van start gegaan. De PvdA vindt dit, als voorstander van interactieve beleidsvorming, een uitgesproken goede zaak. Al eerder heeft de PvdA gepleit voor verder uitbouw van interactieve beleidsvorming. De Staten van Drenthe maken sinds enige tijd gebruik van een nieuwe methode. Er is een zogeheten Drents panel van 1.500 inwoners gevormd. De Staten gebruiken dit panel om informatie te vergaren en behoeften te inventariseren. De PvdA-fractie ziet wel iets in de vorming van een Gronings panel. De PvdA zal hiertoe in de loop van het jaar een concreet initiatief ontwikkelen. Voorzitter, in 2008 worden de Welzijnsnota, de onderwijsnota en de cultuurnota herzien. Het jeugdzorgbeleid is permanent een zorgenkind en blijft onderwerp van debat. Vorige week heeft de regering € 40 miljoen beschikbaar gesteld voor het wegwerken van de wachtlijsten. Dat is echter geen sluitende oplossing. Er moet een structurele oplossing komen. Die moet bestaan uit twee onderdelen. Allereerst moet de rijksfinanciering gelijke tred gaan houden met de omvang van de zorgvraag. Daar moet het College en het IPO zich voor blijven inzetten. Daarnaast moet de preventie verder worden versterkt. De PvdA wil in het debat over de Welzijnsnota de koppeling tussen het welzijn, onderwijs en de preventieve jeugdzorg versterken. In het welzijnsbeleid moet jeugd een belangrijker thema gaan worden. Bij de cultuurnota, die ook in 2008 wordt vernieuwd, moet ik iets langer stilstaan. In de Voorjaarsnota wordt al sterk vooruitgelopen op de periode 2008 - 2012 en voorgesteld wordt om het bestaande beleid grotendeels voort te zetten. Daar kan de PvdA zich in vinden, maar de PvdA vindt wel dat in het cultuurbeleid meer moet worden ingespeeld op de doorzettende individualisering en het sterk veranderende mediagebruik. Individualisering wordt vaak als een negatieve ontwikkeling betiteld, omdat het de sociale samenhang en de solidariteit in de samenleving aantast. Is die negatieve kwalificatie juist? Paul de Beer, hoogleraar arbeidsverhoudingen, heeft in een rede op 26 april in Arnhem, behartigenswaardige woorden gesproken. Hij stelde dat ook sterk geïndividualiseerde mensen zich nog graag aansluiten bij groepen. Niet bij zogeheten ‘zware gemeenschappen’ zoals kerken, vakbonden en politieke partijen, maar wel bij allerlei vormen van lossere zogeheten ‘lichte gemeenschappen’. Voor sterke afname van solidariteit bij burgers zijn volgens hem geen aanwijzingen. Het vrijwilligerswerk bloeit en mantelzorg en giften aan goede doelen nemen niet af. Wel ziet De Beer een verandering in de motieven om solidair te zijn, minder uit plichtsbesef of sterke gebondenheid met de ‘zware gemeenschappen’, maar meer uit motieven als persoonlijke verbondenheid, ontplooiingskansen en verrijking en zingeving van het eigen leven. Een fraai voorbeeld van nieuwe gemeenschapszin en solidariteit is Wikipedia, de meest omvangrijke encyclopedie, geheel onbaatzuchtig geproduceerd door duizenden vrijwilligers. In het mediagebruik zien we ook fundamentele veranderingen. Jongeren lezen vrijwel geen kranten en ruilen de televisie in voor het veel interactievere internet. Jongeren willen dat medium bovendien niet alleen gebruiken om te consumeren. Jongeren ontwikkelen zich van consument naar producent. Zij gebruiken internet in toenemende mate om zichzelf te presenteren. Hier kunnen wij niet aan voorbij gaan. De PvdA wil dat de provincie in zijn cultuurbeleid hierop actief inspeelt. Wij moeten die nieuwe vormen van solidariteit en gemeenschapszin activeren. Wij moeten al die mensen die een bijdrage kunnen leveren aan het ontsluiten en het overleveren van Het verhaal van Groningen mobiliseren en wij moeten de potentie van de nieuwe media voluit gaan benutten. Dat kan straks heel goed onder het dak van het Groninger Forum. De PvdA-fractie heeft dit in korte notitie uitgewerkt waarmee wij de potentie van de nieuwe media voluit willen gaan benutten en de nieuwe vorm van gemeenschapszin willen gaan aanwenden om burgers bij deze provincie actiever te betrekken bij het opstellen van Het verhaal van Groningen. Ik overhandig deze namens de PvdA-fractie graag als initiatiefvoorstel aan de voorzitter. De VOORZITTER: Dank u wel. Ik zal dit voorstel laten vermenigvuldigen zodat iedereen het dadelijk beschikbaar heeft.
12
De heer MOORLAG: De PvdA-fractie wil dit voorstel graag in de commissie verder bespreken. Ik nodig het College uit vóór die bespreking een schriftelijke reactie te geven. Mijn vraag is of het College hiertoe bereid is. De heer SWAGERMAN: Ik heb een aanvullende vraag. Er is ook opgemerkt door dezelfde mensen die hier onderzoek naar doen dat een van de grotere problemen, afgezien van de individualisering en het behoud van de gemeenschapszin, een bijdrage op bestuursniveau te verkrijgen van vrijwilligers is. Zelfs een tennisclub krijgt zijn bestuur nauwelijks voor elkaar. Politieke partijen krijgen grote problemen om kandidaten voor hun lijsten te krijgen. Mijn vraag is of dat een aspect is dat u ook mee wilt nemen. De heer MOORLAG: Voorzitter, dit betreft een sociaal-culturele ontwikkeling die gaande is. Mensen willen zich minder permanent binden aan verenigingen en allerlei organisaties. Die behoefte neemt af. Het is lastig om die trend te keren. Vakbonden worstelen daarmee, kerken worstelen daarmee, politieke partijen worstelen ermee. Tegelijkertijd zien wij nieuwe vormen van gemeenschapszin ontstaan, veelal losser, maar die vormen willen wij gaan aanboren en koppelen aan Het verhaal van Groningen. Je zou al die duizenden mensen die in archieven zitten te werken en onderzoek doen, de historische verenigingen, maar ook gevestigde culturele instellingen, een platform moeten bieden om de vruchten van hun werk te presenteren. Je ziet dat het op internet gebeurt in de vorm van een encyclopedie, maar wat zou er op tegen zijn om een soort Gronings Wikipedia te vormen, maar dan niet slechts met trefwoorden of lemma’s, maar ook met thema’s. Dit is een lijn die de PvdA-fractie voorstaat. De heer SWAGERMAN: Dat is dan gelijk de discussie. Wil je meer nadruk gaan leggen op die individualistische manier en uitingen of ga je juist de nadruk leggen op de gemeenschappelijke aspecten? De heer MOORLAG: Van individualisering, waardevrij benaderd, kun je constateren dat het bestaat. Echter, ook geïndividualiseerde mensen hebben nog gemeenschapszin en daarvoor moet je nieuwe vormen voor bedenken en nieuwe platforms voor ontwikkelen zodat die gemeenschapszin ook kan gaan bloeien. Daarmee zeg ik niet dat je het andere, namelijk het verenigingsleven en het vrijwilligerswerk, niet zou moeten proberen te versterken, maar je moet ook de nieuwe potenties die er zijn, aanboren. Voorzitter, ik was begonnen met Europa en ik besluit met Europa. In de Voorjaarsnota wordt gesteld dat de inkoopfunctie wordt opgeschaald door samenwerking met andere overheidsorganisaties. Dit betekent dat vaker Europees moet worden aanbesteed. De PvdA-fractie in het Europarlement heeft een brochure geschreven over de vraag hoe Europees aanbesteden socialer en groener kan geschieden. Als afsluiting van mijn bijdrage aan deze Algemene Beschouwingen wil ik graag een exemplaar van de brochure aan de voorzitter aanbieden en aan het College vragen om in een notitie aan de Staten te melden of en in hoeverre de aanbevelingen in onze provincie kunnen worden overgenomen. De VOORZITTER: Ik neem de brochure in ontvangst. Dank u wel. Ook hier zullen we kijken hoe dat vermenigvuldigd kan worden. Ik dank de heer Moorlag. U heeft nog één minuut over voor straks. Het woord is nu aan de heer Jager. De heer JAGER: Voorzitter, het is een spannende dag vandaag! De eerste Algemene Beschouwingen van deze nieuwe collegeperiode, maar het zijn ook de eerste Algemene Beschouwingen van een nieuwe fractievoorzitter. Terwijl de techniek mij enigszins in de steek laat en ik een wat grote afstand tussen microfoon en mijn persoon moet overbruggen, hoop ik maar dat het allemaal goed gaat. Voorzitter, er ligt een coalitieakkoord met een hoog ambitieniveau. Er is een nieuw college en fracties met een nieuwe samenstelling. Realiseren we wat we allemaal gerealiseerd willen hebben en wat we allemaal in het collegeakkoord opgeschreven hebben? Met welke prioriteit en in welk tempo? Wat wordt er gerealiseerd en wat wordt er eventueel geblokkeerd? Op 7 maart kregen we als CDA het vertrouwen van veel kiezers, vooral ook jonge kiezers die hoopvol gestemd zijn om in Groningen een goede toekomst voor hun zelf en hun kinderen op te kunnen bouwen. Het is spannend en uitdagend om aan die verwachting invulling te geven en trachten het vertrouwen in de richting van politiek en politici niet te beschamen. Van vertrouwen weten we immers dat het te voet komt en te paard gaat. Ook in de politiek zien we dat regelmatig. Betrouwbaarheid is een kostbaar bezit geworden in de politiek.
13
Toch begint vertrouwen voor het CDA niet bij de vraag of de Groninger bevolking ons wel vertrouwt, maar of wij als overheid hen willen vertrouwen. Vertrouwen in de zin van verantwoordelijkheid geven en het nemen ervan stimuleren. Dat vertrouwen uit zich soms in kleine dingen. Wij zijn als fractie bijvoorbeeld zeer te spreken over het besluit van G.S. om een aantal kleinere subsidies in één keer uit te keren aan de Vereniging Groninger Dorpen (VGD). In plaats van allerlei individuele subsidietoekenningen (inclusief individuele controle) heeft het College besloten deze subsidies te laten verdelen door de VGD. Een duidelijk teken van vertrouwen in het maatschappelijk middenveld. Wij verwachten dan ook dat de discussie later dit jaar over het eventueel instellen van een subsidiedrempel, mede in het licht van dit voorbeeld, gevoerd kan gaan worden. Voorzitter, kijkend naar de voorliggende Voorjaarsnota is het vertrouwen wat betreft het CDA voldoende aanwezig. Het is een eerste beleidsvertaling van het onlangs mede door ons gesloten collegeakkoord. Vanuit onze fractie is er dan ook niet de behoefte om diep in te gaan op de zaken die in die Voorjaarsnota staan en evenmin op de bijstelling van de begroting. Wij willen bij deze Algemene Beschouwingen stil staan bij twee zaken die we de komende vier jaar graag gerealiseerd zouden zien: herwonnen vertrouwen in de jeugdzorg en een kwaliteitsslag in het woningbestand. Jeugdzorg. De afgelopen jaren is er terecht veel aandacht besteed vanuit dit huis aan de jeugdzorg. Eén van de belangrijkste provinciale verantwoordelijkheden ligt immers bij de hulp en begeleiding van jongeren in nood. Met de invoering van de Wet op de Jeugdzorg en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning is het beleidsveld echter wel flink veranderd. Verantwoordelijkheden zijn verschoven, bestaande structuren aangepast. Toch blijft het uitgangspunt hetzelfde: jongeren die hulp nodig hebben, moeten hulp krijgen. Voor het overgrote deel van de jongeren geldt dat zij zich prima redden. Dit geldt gelukkig ook voor hun ouders. Toch zijn er nog steeds per jaar duizenden jongeren die afhankelijk zijn van jeugdzorg. Nadat met dank aan extra geld vorig jaar de wachtlijsten bij het Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen weggewerkt waren, stijgen ze dit jaar weer. Tijdens de behandeling van de Jaarrekening 2006 in de commissie Welzijn, Cultuur en Sociaal Beleid stelde gedeputeerde Mulder onlangs dat er sprake is van een structureel capaciteitstekort in de jeugdzorg. Een uitspraak die past bij het beeld dat de grote stapel onderzoeksrapporten en voortgangsrapportages van de afgelopen tijd ons schetst. Als CDA fractie vinden we dat we ondanks dat structurele capaciteitstekort bij het Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen alles op alles moeten zetten om de jongeren zo snel en zo goed mogelijk te helpen. Een ambitie die volgens mij breed gedeeld wordt. In het collegeprogramma worden de twee doelen van ons jeugdzorgbeleid helder beschreven: "Geen nieuwe wachtlijsten in de jeugdzorg en samen met anderen inzetten op preventie". De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik zou de heer Jager iets willen vragen. Aangezien iedereen heeft geconstateerd dat extra geld bij de jeugdzorg slechts tijdelijk helpt, zoals vorig jaar is gebleken. Er is ook vanuit het veld erkend dat het geld dat er vanuit het Rijk nu weer bij komt, het probleem alleen maar tijdelijk zal oplossen. Ik neem aan dat u zich, aangezien uw partij in de regering zit, toch wel heel hard zal maken voor structurele veranderingen ten aanzien van de jeugdzorg. Die liggen naar de mening van de SP niet direct bij de provincie die er wel over gaat. De heer JAGER: Ik denk dat wij de opvatting delen dat de oplossing in Den Haag gezocht moet worden als het om de structurele financieringsproblematiek van de jeugdzorg gaat en daar hebben wij ons voor ingezet, daar zetten wij ons voor in en dat zullen we blijven doen, uiteraard met velen in deze Staten. Het College van GS heeft ons per brief van 6 juni laten weten dat er, ondanks de ambitie om niet opnieuw wachtlijsten te laten ontstaan, er toch alweer een wachtlijst is ontstaan, zoals gezegd vanwege de financieringsproblematiek. Zij stelt voor om in afwachting van extra rijksgeld in ieder geval een vorm van overbruggingshulp te bieden. Wat ons betreft is dat akkoord. Maar het is natuurlijk wel schrikbarend! Kan de gedeputeerde aangeven of de recent aangekondigde extra middelen vanuit de Rijksoverheid van € 40 miljoen voldoende zijn om deze groep jongeren volwaardige hulp te bieden? Wat betekent deze € 40 miljoen als het gaat om de overbruggingshulp die nu geboden moet worden? Voorzitter, in een halfjaar tijd zijn er dus alweer ruim 200 jongeren in Groningen die niet de hulp krijgen waarvoor ze geïndiceerd zijn door het Bureau Jeugdzorg. Ruim honderd jongeren weten niet eens op welke hulp zij recht hebben, aangezien zij juist bij het Bureau Jeugdzorg op een wachtlijst staan. In de voortgangsrapportage Jeugdzorg januari t/m april 2007 lezen we op pagina 14 dat "in de beschikking aan het Bureau Jeugdzorg voor 2007 is opgenomen dat de wachtlijsten voor de Toegang op nul moeten blijven."
14
Uit de eerste kwartaalrapportage van Bureau Jeugdzorg moeten wij constateren dat er per 1 mei al 110 jongeren op die wachtlijst staan. Missie, helaas op dat deel, gefaald. Het enige dat wij lijken te kunnen doen is overbruggingshulp bieden en stevig lobbyen in Den Haag met andere partijen om extra geld. Dat is hard nodig en daarin steunen we het College volledig. Maar voor ons blijft de vraag of er nog meer gedaan kan worden. Een vraag die wij geneigd zijn om positief te beantwoorden. De afgelopen jaren hebben we vanuit de CDA fractie steeds weer gewezen op preventie. Voorkomen is beter dan genezen. Dat geldt ook voor de financieringsproblematiek. We kunnen inderdaad, zoals collega Moorlag zei, eisen van Den Haag dat er voldoende geld is om aan de vraag te voldoen. Zeker als er een recht op jeugdzorg geldt en de financiering uit Den Haag moet komen, maar we kunnen ook nog meer inzetten op het voorkomen dat de vraag ontstaat of dat de vraag groter wordt. Het beeld dat mij voor ogen staat is als volgt. We zitten met elkaar in een provinciale boot op woelige baren. Zowel overslaande golven als een gat onderin de boot zorgen ervoor dat we water maken. En wat doen wij? Hozen, hozen, hozen! Logisch, we willen immers geen water in de boot. Terwijl we hozen bellen we met de rederij in Den Haag om een betere boot voor deze omstandigheden. Intussen laten we het gat onderin de boot nog te veel ongemoeid. Voorzitter, eind vorig jaar hebben we een gezamenlijke route uitgestippeld voor deze Provinciale Jeugdzorgboot. "Samen Sterk" is de prachtige titel daarvan. In die route staat omschreven wat al jaren voor het CDA uitgangspunt is als het gaat om de jeugdzorg. Ik citeer: "Uitgangspunt is dat problemen zo snel mogelijk moeten worden gesignaleerd en onderkend op lokaal niveau, en daar met de lichtst mogelijke hulp dicht bij huis moet worden opgepakt." Met het realiseren van dit uitgangspunt, dat ook terug te vinden is in het collegeprogramma, wordt het gat in de Provinciale Jeugdzorgboot gedicht. Daar zijn wij van overtuigd. Maar dit kunnen we niet zonder de gemeenten. Daar ligt immers de primaire verantwoordelijkheid voor het preventieve jeugdbeleid. Maar de gemeenten kunnen dit veelal ook niet zonder ons. De heer HILVERTS: Voorzitter, heeft de CDA-fractie kennis genomen van de brief van de minister aan de Kamer over de jeugdzorg, over die € 40 miljoen? De heer JAGER: Nog niet. De heer HILVERTS: Mag ik er even uit citeren? De heer JAGER: Altijd! Maar, dit is een voorschot op wat de voorzitter had moeten zeggen. De VOORZITTER: Ik ben het er ook mee eens! Gaat u uw gang. De heer HILVERTS: Dank u wel! Ik citeer: “Ik vind het verder cruciaal dat wij beter zicht krijgen op de vraag waarom het beroep op alle vormen van jeugdzorg jaar op jaar toeneemt.” Is dat niet het punt dat u nu aansnijdt, terwijl de minister zelf al aangeeft dat hij daarmee aan de slag wil? De heer JAGER: Dat klopt! Dat is ook precies het punt waar het ons om gaat. Het feit dat de minister dat signaleert, verhindert ons niet om dit op provinciaal en lokaal niveau op te pakken. Ik denk dat we niet moeten wachten totdat een minister eventueel een onderzoekscommissie in het leven heeft geroepen om dat te onderzoeken. Ik denk dat we zelf voor een groot deel wel weten waar de problemen zitten. De heer HILVERTS: Ik denk dat we dit vooral samen met de minister moeten doen, omdat hij zelf al aangeeft dat het nodig is om dit in kaart te brengen. De heer SWAGERMAN: Ik vind dit een mooie zinsnede en het klopt natuurlijk ook helemaal, maar het is natuurlijk ook een gigantische open deur. Toen uw partij nog niet in de regering zat, heeft u dit ook al geconstateerd en ik hoop dat, nu u wel in de regering zit, dit onderzoek niet alleen gaat doen, maar ook het probleem bij de basis gaat aanpakken, want iedereen weet eigenlijk al waar het probleem ligt. Dan hoeft dat onderzoek eigenlijk niet plaats te vinden. Wat er nu door de ChristenUnie wordt voorgesteld lijkt eerder op een vertragende actie dan dat op snelheid wordt aangedrongen. De heer HILVERTS: De ChristenUnie deelt de mening van de SP niet. Op dit moment wordt er gekeken waarom die wachtlijsten toenemen. Er is steeds maar geld in gepompt, maar nu wordt er gekeken waarom die lijsten groter worden. Het is niet alleen maar een kwestie van geld.
15
De heer SWAGERMAN: Maar de heer Jager gaf zojuist al terecht aan dat een en ander ligt bij de gemeenten en de gemeenten hebben heel goed in de peiling waar het probleem ligt. Dat onderzoek kan heel snel worden afgerond, als men maar naar de bron gaat waardoor dat probleem wordt veroorzaakt, zodat wij dat straks hier fatsoenlijk kunnen oppakken. De heer HILVERTS: Ik neem aan dat u de brief wel gelezen heeft. De heer SWAGERMAN: Ik heb de brief niet gelezen, maar u heeft net een stukje voorgelezen en daar reageer ik op. De heer HILVERTS: Dan adviseer ik u de brief eerst te lezen, want dan weet u ook hoe de minister om wil gaan met de rol en de samenwerking tussen provincies, gemeenten en het ministerie. Dan zijn namelijk ook de gemeenten in beeld. De VOORZITTER: Dit is een voorbeeld van nieuwe verhoudingen in het land. De heer JAGER: En ook een mooi voorbeeld van het nut van interruptiemicrofoons. Op deze manier ontstaan er leuke debatjes. Voorzitter, wij zijn blij dat ook het nieuwe kabinet, waar ook de ChristenUnie in zit, de komende jaren extra geld uit wil trekken voor de jeugdzorg met de opmerkingen die zojuist zijn gemaakt, namelijk dat extra geld niet per definitie de problemen echt oplost. In onze ogen zijn daarbij twee instrumenten van groot belang: de op te richten Centra voor Jeugd en Gezin en het elektronisch kinddossier. Het elektronisch kinddossier moet volgens het kabinet vanaf 2009 in de gehele jeugdgezondheidszorg gebruikt worden. In 2011 moet er in alle gemeenten die in 2007 een consultatiebureau hebben tenminste één Centrum voor Jeugd en Gezin zijn. Aan de gedeputeerde de vraag of zij aan kan geven wat de gepresenteerde kabinetsplannen en het onlangs tussen kabinet en gemeenten gesloten akkoord voor de jeugdzorg concreet voor Groningen inhouden? Wij vinden het van groot belang dat de gemeenten snel hun zaken op orde hebben. Het gebeurt nu nog veel te vaak dat jongeren zich rechtstreeks melden bij het Bureau Jeugdzorg, omdat ze niet weten waar ze op gemeentelijke niveau terecht kunnen. Die jongeren ‘belasten’ het Bureau Jeugdzorg vaak onnodig, omdat na één of meerdere gesprekken blijkt dat ze op lokaal niveau prima geholpen kunnen en moeten worden. Voorzitter, als CDA zijn we best bereid om gemeenten te ondersteunen bij het op orde brengen van het eigen jeugdbeleid, een van de doelstellingen van “Samen Sterk’. Maar daar staat dan wel tegenover dat we binnenkort niet meer willen accepteren dat er nog zulke grote groepen jongeren bij het Bureau Jeugdzorg aankloppen die gemeentelijk niet bekend zijn. De gemeenten hebben volgens ons met de WMO niet alleen een duidelijke verantwoordelijkheid gekregen, maar moeten deze ook volledig nemen. Daarom zouden jongeren die over een jaar niet weten waar ze terecht moeten en noodgedwongen bij het Bureau Jeugdzorg uitkomen zich melden bij de wethouder Jeugdzaken in hun eigen gemeente. De heer MOORLAG: Ik heb een vraag aan de heer Jager. Welk instrumentarium wil hij daarvoor gaan inzetten en op welk punt heeft de provincie hier doorzettingsmacht? De heer JAGER: Voorzitter, wij werken niet altijd met doorzettingsmacht, maar wij kunnen wel met overtuigingsmacht werken. U maakt een mooie brug naar een motie die ik hierbij wil indienen. De VOORZITTER: De heer Jager stelt de volgende motie voor. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007 ter behandeling van voordracht betreffende de Voorjaarsnota 2007 (nummer 11/2007), constaterende dat: - er hard wordt gewerkt om de ambities zoals verwoord in de nota 'Samen Sterk' te realiseren; - er ondanks deze ambities en inzet inmiddels weer een wachtlijst is bij Bureau Jeugdzorg en de jeugdzorginstellingen; - jongeren daardoor niet altijd de hulp krijgen die benodigd is; - de toestroom naar geïndiceerde hulp steeds meer toeneemt; - landelijk initiatieven worden ontplooid om te komen tot de invoering van een elektronisch kinddossier en Centra voor Jeugd en Gezin,
16
overwegende dat: - hulp het beste zo dicht mogelijk bij de jongere thuis geboden kan worden; - voorkomen beter is dan genezen; - preventief jeugdbeleid in dat kader de sleutel tot een effectieve aanpak is, zijn van mening dat: - gemeenten de eigenaar van deze sleutel zijn en samen met de provincie en betrokken instanties een sterke preventieve aanpak kunnen neerzetten; - gemeenten hiertoe soms onvoldoende financiële middelen tot hun beschikking hebben, verzoeken het College - de mogelijkheid te onderzoeken om middels voor- of cofinanciering gemeenten te helpen bij het zo snel mogelijk op zetten van gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin en bij een snelle invoering van het Elektronisch Kinddossier; - en Provinciale Staten op zo kort mogelijke termijn over de uitkomsten van dit onderzoek te rapporteren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Jager en mede ondertekend door de heer Brouns. De motie krijgt nummer 4, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. Mevrouw MANSVELD: Voorzitter, kan de heer Jager aangeven hoe dit zich verhoudt tot het bedrag van € 400 miljoen die is toegezegd voor het opzetten van Centra voor Jeugd en Gezin? De heer JAGER: Ja, op het moment dat wij in een motie vragen om voorfinanciering, heeft dat direct betrekking op het feit dat het kabinet geld heeft gereserveerd om die Centra voor Jeugd en Gezin te realiseren. Wij vragen ons alleen af – wellicht dat de gedeputeerde dit nu al weet – hoe snel geld ter beschikking komt en op welke manier en of dat daadwerkelijk kan leiden tot een snelle realisatie van de Centra voor Jeugd en Gezin. Mevrouw MANSVELD: U heeft net aangegeven dat u van de gedeputeerde wilt weten hoe het bedrag van € 40 miljoen zich verhoudt tot oplossingen in ons eigen verantwoordelijkheidsgebied. Hoe kijkt u aan tegen voorfinanciering van de € 40 miljoen die onze eigen problemen oplossen, namelijk onze eigen wachtlijsten waar we verantwoordelijk voor zijn? De heer JAGER: Ik moet zeggen dat ik op dat punt erg benieuwd ben naar het antwoord van de gedeputeerde op de vraag hoe de overbruggingshulp die het College wil bieden zich verhoudt tot de recent toegezegde € 40 miljoen. Mevrouw MANSVELD: Ik begrijp uit uw woorden dat u niet een overzicht heeft over onze eigen problemen, de wachtlijsten en welke financiering daarvoor nodig is, maar dat u wel bereid bent om, ondanks de financiering van € 400 miljoen vanuit het Rijk, voor te financieren op gemeentelijk niveau. De heer JAGER: Die constatering is niet juist. Ik denk dat wij een redelijk goed zicht hebben op de problemen die er zijn. U kent nog beter dan ik alle kwartaalrapportages en evaluatierapporten die ongeveer elke maand binnen komen. We hebben daardoor een redelijk goed zicht op de wachtlijsten. We kennen de discussie met het Rijk over de financieringsmethodiek. Dat neemt niet weg dat wij ook in de nota Samen Sterk met elkaar hebben geconstateerd dat er nog een flink gat zit als het gaat om de financiering van het preventief jeugdbeleid en dat punt stellen wij vandaag hier aan de orde. Mevrouw MANSVELD: U zei net dat mensen die over een jaar niet de hulp krijgen, zich moeten melden bij de wethouder Jeugdzorg. U bent niet bereid om de wachtlijsten voor te financieren voor de provincie. U wilt het geld stoppen in de gemeenten. Dat concludeer ik uit uw woorden. De heer JAGER: Wat wij zouden willen is een snelle realisatie van de Centra voor Jeugd en Gezin omdat we er vol van overtuigd zijn dat juist dat bijdraagt aan de afname van de instroom bij Bureau Jeugdzorg en dat daar veel meer aandacht aan moet worden besteed dan tot nu toe is gebeurd.
17
Het bedrag van € 400 miljoen biedt daarvoor een heel mooie mogelijkheid, omdat het Rijk nu ook het lokale jeugdbeleid met die centra beter op orde wil brengen. Wij willen de mogelijkheid bekijken om dat proces te versnellen. Niet meer en niet minder. Mevrouw MANSVELD: Ja, dat begrijp ik allemaal, maar ik kom toch terug op de wachtlijsten die wij hebben binnen het provinciale verantwoordelijkheidsgebied. Er staan nu meer dan 200 kinderen op de wachtlijst. We krijgen € 30 miljoen vanuit het Rijk en dat zal te weinig zijn. Ik concludeer nog steeds dat u wilt voorfinancieren vanuit de provincie richting gemeenten. U vraagt aan de gedeputeerde welke oplossing er is voor de wachtlijsten en dat de betreffende personen zich kunnen melden bij de gemeenten als zij op de wachtlijsten blijven staan. Maar u bent dus niet bereid extra te financieren als het gaat om ons eigen provinciaal jeugdbeleid. De heer JAGER: Voorzitter, ik constateer dat de CDA-fractie op dit moment een concreet voorstel doet om in het jeugdzorgbeleid een stimulans in te zetten op het lokale terrein. We constateren gezamenlijk de problematiek die er met de rijksfinanciering bestaat. Wij gaan daarmee een stap verder dan de PvdA-fractie die in ieder geval tot nu toe geen voorstel doet om op welk van beide terreinen dan ook, iets te doen. Mevrouw MANSVELD: Dan heeft u daarnet niet goed geluisterd naar wat mijn fractievoorzitter heeft gezegd, als het gaat om preventief jeugdbeleid dient structureel een welzijnsnota ingebracht te worden zodat daarmee de cofinanciering richting de gemeenten zal worden gewaarborgd. De heer JAGER: Daarmee zou u het voorstel van mijn fractie kunnen ondersteunen? Mevrouw MANSVELD: Wij zullen er over nadenken. De heer JAGER: Voorzitter, dan heb ik in ieder geval voor elkaar dat u gaat nadenken! Mevrouw MANSVELD: Nee, want de voorfinanciering bij gemeenten zullen wij zeker niet steunen. De heer JAGER: Voorzitter, dan nu een heel ander punt. We staan aan de vooravond van een nieuw Provinciaal Omgevingsplan. Daarbij staan we onder andere voor de vraag hoe Groningen zich zal gaan ontwikkelen als het gaat om de woningbouw. In een recent onderzoek van het bureau ABF Research over onder andere Oost-Groningen wordt gesteld dat in deze regio de bevolking zal afnemen. Dit zal een duidelijk effect hebben op de woningmarkt aldaar. Naast deze afname van de bevolking wordt ook verwacht dat Oost-Groningen de komende jaren flink zal vergrijzen. De kwantiteit van de woningmarkt zal daarmee, los van nu al lopende ontwikkelingen als de Blauwe Stad, niet veel verder toenemen, zo is onze inschatting. Wat ons betreft moet daarom worden ingezet op de kwaliteit van die woningmarkt. Woningbouwcoöperaties doen dit al jaren en zullen dat naar onze verwachting en onze hoop ook blijven doen. Daarmee wordt er echter maar geïnvesteerd in zo'n 30 tot 40 procent van de woningmarkt, het overige deel is immers particulier bezit. ABF schetst dat de kans reëel is dat particuliere woningbezitters over een aantal jaren hun huizen lastig aan de man zullen kunnen brengen. In sommige gevallen zal dat zelfs betekenen dat men noodgedwongen langer zal moeten blijven wonen in een huis waar men eigenlijk liever uit wil of uit zou moeten. In Oost-Groningen zal dat dan met name ook gaan gelden voor een grote groep particuliere huizenbezitters aan de onderkant van de woningmarkt. Voor deze mensen zouden wij als CDA-fractie graag een stimuleringsregeling in het leven willen roepen om hen te ondersteunen bij de verbetering van de kwaliteit van hun woning. Regelingen voor particuliere woningverbetering zijn een bekend instrument om de kwaliteit van een woningenbestand te verbeteren. Met namen grote steden zetten dit instrument in om particulieren te prikkelen te investeren in hun woning. Het Ministerie van VROM geeft in de brochure "Particulieren aan zet" aan dat, ik citeer: “In veel naoorlogse wijken is de laatste jaren aanzienlijk geïnvesteerd in verbetering van het woningbestand. Dankzij een intensieve aanpak door corporaties en gemeenten bloeien veel wijken de laatste jaren weer op. Dat is ook de inzet van het Innovatie Programma Stedelijke Vernieuwing (IPSV) en de 56-wijkenaanpak. Tot nu toe gaat het vooral om wijken met veel corporatiebezit. Wijken met overwegend particulier woningbezit staan stil. Toch is de vooroorlogse particuliere voorraad vaak zo slecht, dat het voor gemeenten belangrijk wordt daar extra in te investeren. De juiste investeringen verdienen zichzelf in de toekomst terug, maar er is een katalysator nodig om die investeringen op gang te brengen.”
18
Voorzitter, wij zouden graag zien dat de provincie de katalysator is in de richting van de OostGroninger gemeenten en daarmee ook in de richting van de particuliere huizenbezitter. De heer DE BRUIJNE: Ik begrijp dat u pleit voor een grotere provinciale inzet en ik neem aan ook financieel, want met woorden alleen bereiken wij niet zo heel veel. Mogelijk wel in deze zaal, maar er buiten toch een heel stuk minder. U wilt dat concentreren op Oost-Groningen. Nu staat er in hetzelfde ABF-rapport en ook in andere studie, al dan niet van enkele jaren geleden, dat in Oost-Groningen de situatie van krimp onder ogen moet worden gezien en dat het er naar uitziet dat de aldaar bestaande woningvoorraad eigenlijk te ruim is voor de toekomstige demografische ontwikkeling. Is het dan wel handig om geld te gaan steken in het opknappen en verbeteren van particuliere woningen? Is het dan niet verstandiger om het beleid wat breder te zien en te kijken naar wat er op het gebied van de herstructurering ook in de particuliere voorraad moet gebeuren? Is renovatie dan wel een goede oplossing? De heer JAGER: Het feit dat u in ieder geval met het ABF-rapport het probleem onderschrijft, is mooi. U geeft daarbij aan dat via herstructurering en sloop tegemoet gekomen kan worden aan de te verwachten krimp. Dat neemt niet weg dat ondanks de verwachte krimp niet alle huizen gesloopt zullen worden die in Oost-Groningen staan en dat er veel mensen met veel plezier in Oost-Groningen wonen in particuliere huizen zonder dat zij de behoefte hebben hun huis te laten slopen. Daarom verwacht ik dat een regeling die wij graag onderzocht willen zien, tegemoet zal komen aan specifieke particulieren die wel willen investeren in hun woning en bereid zijn om er geld bij te leggen en daar willen blijven wonen. Dat neemt niet weg dat er natuurlijk ook herstructureringsopgaven in het kader van het POP, de nota Bouwen en Wonen, afspraken met gemeenten, overeengekomen kunnen worden. Het een sluit het andere niet uit. De heer DE BRUIJNE: Mijn punt, meneer Jager, is dat er beweging is en wel ook in de beleidsopties van de gemeenten in Oost-Groningen. Die moeten wij koesteren. Ik denk dat wij vanuit het provinciaal beleid ook daarop moeten insteken en samen met die gemeenten moeten nagaan wat in het kader van de ontwikkelingen verstandig beleid is met betrekking tot de woningbouwontwikkeling. Daar moeten wij als provincie met die gemeenten gezamenlijk beleid op ontwikkelen. Uw voorstel om iets aan het kwaliteitsprobleem van de particuliere voorraad te doen, dat op zich sympathiek is, komt op mij over als het trekken van één draadje uit het totale weefsel. Zou het niet verstandiger zijn om dit voorstel te betrekken in het beleid dat je als provincie samen met de gemeenten gaat ontwikkelen, ook in het kader van het Provinciaal Omgevingsplan en de herziening van de nota Bouwen en Wonen ... De heer JAGER: Meneer De Bruijne, aangezien deze woorden van mijn tijd afgaan ... De heer DE BRUIJNE: Nee, dat is niet zo, meneer Jager. Maakt u zich geen zorgen. Het gaat zelfs niet eens van onze tijd af! De heer JAGER: Nee? Maar het kost wel tijd. De heer DE BRUIJNE: Het kost wel tijd. Dat geef ik u toe! De VOORZITTER: De heer De Bruijne vergist zich, want u consumeert uw tijd wel! De heer DE BRUIJNE: Ja, dat is zo, maar waar zijn we hier anders voor? De VOORZITTER: Bent u uitgesproken? De heer DE BRUIJNE: Ja. Ik probeer alleen aan te geven dat het wellicht verstandiger zou zijn om dit op het eerste gezicht sympathieke voorstel in te bedden in een wat bredere beleidsvisie en het er niet slechts uit te lichten. De heer JAGER: Ik zou haast zeggen: “U haalt mij de woorden uit de mond.” Ik heb alleen iets andere woorden gebruikt. Wij willen er niet een draadje uithalen, maar wij willen een blokje toevoegen aan de grote blokkendoos die straks gebruikt kan worden om dit punt aan te pakken. In dat licht moet u ons voorstel zien. Wij willen uiteraard een integrale aanpak. Daar werken we als provincie aan en daar werken de gemeenten aan. Het voorstel is een instrument dat ingezet kan worden in die integrale aanpak om te komen tot een gedeeltelijke verbetering van het woningbestand in Oost-Groningen.
19
Voorzitter, door het gericht inzetten – en dan kom ik tegemoet aan een andere opmerking van de heer De Bruijne – van bestaande middelen, maar ook door het gesprek aan te gaan met relevante financiële instellingen in de regio om te bezien wat zij kunnen en willen bijdragen aan zo’n regeling, kunnen wij inzetten op verbetering van het woningbestand. Dit zou wat ons betreft moeten leiden tot een 'Pilootregeling Particuliere Woningverbetering Oost-Groningen'. Onder woningverbetering kunnen wat ons betreft in ieder geval de volgende twee zaken worden verstaan die prima passen binnen het provinciaal beleid: - het investeren in de duurzaamheid van de woning door gerichte investeringen in bijvoorbeeld dubbelglas en andere vormen van energiebesparende isolatie. Iets wat volgens ons prima past binnen de ambities van het 'Fonds energiebesparing en innovatie'. - het investeren in het levensloopbestendig maken van de woning. Een groter wordende groep ouderen wil zelfstandig blijven wonen. Lang niet alle woningen zijn daarvoor geschikt. Vanuit het Investeringsfonds Wonen, Welzijn en Zorg kan er juist voor deze groep een financiële bijdrage worden gedaan. Op dit punt dienen wij de volgende motie in: De VOORZITTER: De heer Jager stelt de volgende motie voor. “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007 ter behandeling van voordracht betreffende de Voorjaarsnota 2007 (nummer 11/2007), constaterende dat: - ABF Research in Oost-Groningen een bevolkingsdaling verwacht; - dit gevolgen zal hebben voor het woningbeleid en voor de leefbaarheid; - corporaties middels investeringen reeds stevig inzetten op de kwaliteit van de woningmarkt, overwegende dat: - corporaties echter slechts 30% tot 40% van de woningmarkt bedienen en het overige deel in particuliere handen is; - ABF Research heeft vastgesteld dat mobiliteit in de woningmarkt zat afnemen en dat vooral de particuliere huizenbezitters aan de onderkant van de woningmarkt hier de negatieve gevolgen van zullen ondervinden; - gemeenten in Oost-Groningen niet de schaal lijken te hebben om eigenhandig met regelingen tot particuliere woningverbetering te komen, van mening zijnde dat: - een katalysator nodig is om het investeren in de kwaliteit van dit woningsegment op gang te brengen; - Oost-Groningen zich qua voorziene ontwikkelingen en sociaaleconomische structuur geschikt is voor een pilootproject op dit gebied; - er reeds provinciale fondsen zijn die ingezet kunnen worden bij de verbetering van woningen met een specifiek doel zoals energiebesparing of het levensloopbestendig maken van een woning, verzoeken het College: - de mogelijkheid te onderzoeken om via de stuurgroep Oost tot een pilootproject 'regeling particuliere woningverbetering Oost-Groningen' te komen , waarbij nadrukkelijk aandacht is voor levensloopbestendigheid en energiebesparende en duurzame maatregelen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie krijgt nummer 5, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil graag een vraag stellen aan de heer Jager. Ik ben nieuwsgierig naar hoe breed hij dat ziet. Gaan we dat regelen van een verbouwde varkensschuur tot de grootste villa in Oost-Groningen en iedereen die er in woont zonder onderscheid naar inkomen? Er zit namelijk geen enkele begrenzing in. U spreekt over het particuliere bezit. Iemand met € 2 miljoen op de bank die een hoge rendementsketel moet aanschaffen, hoef ik niet zo nodig te subsidiëren. De heer JAGER: Laat ik volstrekt duidelijk zijn over het feit dat wat ons betreft het geld niet moet gaan zitten in de aanleg van een jacuzzi. Wij zouden graag zien dat de groep die wij in de motie hebben omschreven, specifiek geholpen wordt in relatie tot de doelen die wij daarbij hebben omschreven.
20
Echter, in de discussie in deze Staten hebben wij vaker gemerkt dat op het moment dat wij specifieke doelgroepen naar inkomen gaan omschrijven, wij te maken krijgen met het fenomeen inkomenspolitiek en als provincie mogen wij geen inkomenspolitiek voeren. Om die reden is die groep hier niet verwoord. Het gaat er daadwerkelijk om dat wij met de gemeenten om de tafel gaan zitten om te kijken welke mogelijkheden en ambities er zijn en hoe wij tot een gerichte regeling kunnen komen. Als er een regeling uit kan komen die specifiek voor lagere inkomens is, heb ik die liever dan een algemene regeling, maar ik weet niet of dat mogelijk is. De heer LUITJENS: Voorzitter, de heer Jager noemde twee aspecten van de regeling. Een daarvan was duurzaamheid. Nu meen ik mij te herinneren dat gisteren het kabinet aankondigde dat zij met een dergelijk initiatief komt om de duurzaamheid van woningen in het algemeen te bevorderen. Hoe verhoudt zich dan nu een provinciaal initiatief in Oost-Groningen met een landelijk initiatief waar je dan daarnaast ook nog de aspecten die de heer Swagerman noemde, kan meenemen. De heer JAGER: Volgens mij biedt dat een ongelooflijk mooie kans om te kijken in hoeverre zo’n regeling geïntegreerd kan worden in Oost-Groningen in een algemene regeling voor woningverbetering. De heer LUITJENS: Je zou je moeten afvragen of je dan provinciaal nog een aparte regeling moet opstellen. Dat is onze visie daarop. De heer JAGER: Het is fantastisch dat het kabinet dit wil doen en wij ondersteunen dat van harte. Echter, het gaat hierbij om één onderdeel en wij noemden nadrukkelijk een ander onderdeel, namelijk het punt van levensloop bestendig maken van die woningen. Ik denk dat we moeten kijken in hoeverre je verschillende financieringsstromen bij elkaar kunt brengen om zo tot een goede en daadkrachtige regeling te komen. De heer VAN DER PLOEG: De CDA-fractie wil niet aan inkomensbeleid doen. Dat is een oud verhaal, maar zij spitst een en ander wel toe op Oost-Groningen. Als het gaat om de woningbouwproblematiek is het zo dat een aantal woningbouwcorporaties hun oude bestand hebben weggesaneerd en verkocht. Sommigen zeggen dat de mensen voor de gek worden gehouden. Zou het CDA zich op die categorie woningen willen richten? De heer JAGER: Ik denk dat u in ieder geval een concrete suggestie doet om dichter bij de groep, zoals beschreven in de motie, te komen. Nogmaals ik vind niet dat wij nu al precies moeten aangeven om welke groepen het gaat, omdat ik graag zou willen zien dat het een regeling wordt die gedragen wordt door de gemeente. De heer VAN DER PLOEG: U loopt natuurlijk ook al wat langer mee. Als je met de gemeenten praat, komen ze met de wijken aanzetten waar deze problematiek speelt. De heer JAGER: Wij vragen in de motie aan het College om dit te onderzoeken en bij ons terug te komen. Als het College dan een voorstel doet, zullen wij dat beoordelen. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, ik heb een aanvullende vraag. U legt de nadruk op de oostkant van Groningen. Waarom trekt u de zaak niet breder? Of ziet u dit in eerste instantie als een aanzet? De heer JAGER: Wij spreken bewust van een pilot-regeling in die zin dat we een gebied hebben genomen waarover ABF recent gegevens heeft geleverd. Wij weten vanuit het Sociaal Rapport dat met betrekking tot vergrijzing en sociale ontwikkeling dit een regio is waar behoefte zal zijn aan een dergelijke regeling. Dat is de reden waarom wij Oost-Groningen hebben gekozen. Mocht die regeling succesvol zijn en we op deze manier als provincie gemeenten samen kunnen brengen en we tot een regionale regeling kunnen komen, zouden wij graag zien dat de regeling ook in andere regio’s toegepast kan worden, maar wij willen dit wel graag stap voor stap doen. De heer DE BRUIJNE: Is het niet verstandiger, meneer Jager, om dit soort ideeën in te bedden in een breder beleid? Ik bedoel er dit mee. In de gemeentelijke woonplannen en ook in de herziening van die woonplannen waar de gemeenten druk doende mee zijn, is sprake van het genoemde corporatiebezit en is er sprake van samenhang tussen nieuwbouw, sloop, renovatie en herstructurering.
21
Is het nu niet wat merkwaardig als je als provincie met een deeloplossing komt, terwijl je nog met elkaar aan spreken en nadenken bent over het betreffende probleem in zijn geheel en de context waarin zich dat voordoet. Het probleem zit in de ontwikkeling van de woningvoorraad ten opzichte van de toekomstige demografie. Vindt u het niet wat opportunistisch om alleen dit punt eruit te pakken? Aanvullend nog, voorzitter, stel ik de vraag of het niet zo is dat, als wordt gesproken over overheidssteun inzake particuliere woningverbetering, het per definitie altijd gaat over de onderkant van de woningmarkt en dat daar de grootste problemen voorkomen en dat daar ook altijd de laagste inkomens zitten? Is het dan niet wat naïef ... De heer JAGER: Ik dank u voor uw betoog, meneer De Bruijne. Ik denk niet dat dit opportunistisch is. Integendeel, u geeft aan graag een integrale benadering te willen van deze problematiek. Dat willen wij ook heel graag en wel in alle regio’s. Op dit moment missen wij in die integrale benadering dit instrument en wij zouden dit instrument graag willen toevoegen aan de gereedschapskist die wordt toegepast op dat woningmarktbeleid. Voorzitter, zoals ik in de inleiding al aangaf, is het een spannende dag vandaag, maar ook een bijzondere. De eerste Algemene Beschouwingen in deze nieuwe collegeperiode zijn tevens de laatste van uw periode als commissaris van de koningin in onze provincie. Na een periode van ruim tien jaar heeft u letterlijk aan het begin van deze nieuwe periode aangegeven te stoppen als CdK. Al is het nu nog niet het moment om hier diep op in te gaan, want daarvoor is later nog wel ruimte, willen wij als CDA-fractie dit moment nu wel even markeren en u een bloemetje overhandigen. Mevrouw DE WINTER overhandigt de heer Alders een bos bloemen. De heer JAGER: Voorzitter, niet alleen voor u moet dit een bijzondere dag zijn. Dat geldt ook voor gedeputeerde Bleker, die, zoals we van hem gewend zijn, niet op zijn plaats zit. Dat is ook niet zo gek, want, als ik goed hem gerekend, zijn dit de zesentwintigste Algemene Beschouwingen die hij actief meemaakt in de Provinciale Staten van Groningen. Het is namelijk zo dat Henk Bleker vandaag op de kop af vijfentwintig jaar en vijfentwintig dagen actief is als provinciaal politicus/bestuurder. Ook dat willen wij als CDA-fractie niet onvermeld voorbij laten gaan en vandaar ook voor hem, als blijk van waardering, een bloemetje. Mevrouw DE WINTER overhandigt de heer Bleker een bos bloemen. De heer JAGER: Afsluitend voorzitter, het CDA wil de Groninger burger vertrouwen geven en ruimte bieden om eigen verantwoordelijkheid te nemen. Wij willen een bijdrage leveren aan een duidelijk herkenbare overheid die voor zwakkeren zekerheden biedt. Vanuit onze uitgangspunten willen wij werken aan een sociaal en slagvaardig Groningen. De betekenis van het Evangelie inspireert ons daarbij in de vertaalslag naar ons politiek handelen. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Swagerman. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wilde graag eerst het woord aan de heer Sangers laten, waarna, mocht er nog tijd over zijn, ik deel twee voor mijn rekening neem. De VOORZITTER: Dan geef ik het woord aan de heer Sangers. De heer SANGERS: Voorzitter, ik heb mij voorbereid op een vooraankondiging dat dit de maidenspeech zou zijn. Bij deze dus. De VOORZITTER: Dan blijft het nog steeds de maidenspeech. De heer SANGERS: Staat u mij toe om kort in te gaan op het fenomeen van de maidenspeech, want dat is voor elke politicus toch een bijzonder moment en dat geldt uiteraard ook voor een SP-politicus, maar voor een SP-er komt er nog bij dat iedere maidenspeech uit de aard van de zaak ook een heugelijk moment is. Elke maidenspeech betekent namelijk dat de betreffende politicus een beschreven blad is geworden en dus zijn of haar politieke onschuld heeft verloren. De onschuld heeft plaats gemaakt voor een begin van schuld en meneer de voorzitter, dat is juist het positieve van de maidenspeech. Na de maidenspeech houdt de onschuldige politicus – ik noem hem de OP-er – op te bestaan en, meneer de voorzitter, u voelt het heugelijke nieuws al aankomen, de OP-er is na de maidenspeech een SP-er geworden.
22
Voorzitter, ik zal mij nu verder beperken tot het bespreken van de Voorjaarsnota. In de commissie Bestuur en Financiën ben ik reeds ingegaan op de verwondering en de vragen die naar boven komen wanneer je als beginnend Statenlid de Voorjaarsnota probeert te doorgronden. De beantwoording door het College en de latere toevoegingen aan het verslag hebben een deel van die vragen beantwoord, waarvoor overigens mijn dank. Een aantal zaken blijven mij echter verwonderen. Voorzitter, het eerste dat mij blijft verwonderen in het verschil in informatiegehalte met betrekking tot het flexibel budget enerzijds en de reserves, Cofinanciering Kompas en ESFI, anderzijds. Het meest opmerkelijke daarbij is wel dat het informatiegehalte met betrekking tot die budgetten omgekeerd evenredig is aan de omvang ervan. Ik zal dit verder toelichten, voorzitter. Ten eerste het flexibel budget. Qua omvang en manoeuvreerruimte is dit het kleinste budget en daarom is dat door mij betiteld als het ‘Nauw van Calon’. Dit Nauw van Calon staat in de Voorjaarsnota uitvoerig beschreven en los van de politieke waardering van de diverse onderdelen en posten is de opbouw en het verloop van dit budget goed te volgen. Mijn complimenten daarvoor! De door de heer Calon gemaakte opmerking in de commissie Bestuur en Financiën dat hij het betreurde dat een nieuw Statenlid niet goed wijs kon worden uit de Voorjaarsnota en dat het College derhalve heeft gefaald - zo zei hij letterlijk - hoeft wat mij betreft dan ook niet te slaan op dit deel van de Voorjaarsnota. Anders ligt het bij de informatie in de Voorjaarsnota over de reserve Cofinanciering Kompas en de reserve ESFI. In verhouding tot het flexibel budget hebben we het hier over het grotere geld en het wat ruimere vaarwater. De informatie daarover beperkt zich echter tot enkele A4-tjes en is op diverse punten weinig transparant of in ieder geval moeilijk te doorgronden. Voorzitter, om dit nader te illustreren wijs ik op het feit dat bij de reserve Cofinanciering Kompas wordt gesteld dat er van de beschikbare € 33,8 miljoen tot nu € 31,8 miljoen is gecommitteerd, terwijl in de daarop volgende tabel sprake is van een totaal aan committeringen van bijna € 29 miljoen. Verder komen er in de beperkte informatie over de beide reserves ook diverse malen zinnen voor waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven, ik citeer: “Dat de ramingen nog tamelijk indicatief zijn” en “dat het gaat om een voorlopige uitwerking” en “dat nog geen rekening is gehouden met de afloop van lopende verplichtingen”, “dat nog niet beoordeel kan worden dat de geraamde inspanningen voldoende zullen zijn” en tenslotte wordt bij het voorstel om jaarlijks € 3 miljoen extra beschikbaar te stellen voor de cofinanciering in brede zin gesteld “dat nog niet aangegeven kan worden welk deel van deze additionele middelen uiteindelijk ingezet zal worden voor toekomstige Kompas-projecten”. Voorzitter, uit de verslagen van de diverse Statencommissies blijkt dat de meeste vragen en opmerkingen over de Voorjaarsnota op enigerlei wijze betrekking hebben op de reserve Cofinanciering Kompas en de reserve ESFI. Uiteraard kan dit te maken hebben met de complexiteit van de materie en of de onzekerheden die bij dergelijke reserves mogelijk moeten worden ingebouwd. Met de hiervoor gegeven schets van de Voorjaarsnota kan ik mij echter toch niet aan de indruk onttrekken dat ook het beperkte informatiegehalte op dit punt daaraan debet is geweest. Het betreft hier niet alleen een probleem dat toegeschreven kan worden aan de informatieachterstand van een beginnend Statenlid. Voorzitter, na deze opmerkingen ligt het voor de hand om het College te vragen om ons over de reserves en het verloop daarvan even uitvoerig en transparant te informeren als over het flexibel budget en uiteraard leg ik bij dezen die vraag ook aan het College voor. Tegelijkertijd echter, is het denk ik ook van belang dat wij ons als Staten nog eens verder beraden over onze eigen informatiebehoefte op dit terrein. Daarom zou ik aan de onlangs ten doop gehouden commissie De Bruijne de suggestie willen meegeven om ook dit vraagstuk mee te nemen in haar werkzaamheden. Voorzitter, het tweede punt van mijn verwondering over de Voorjaarsnota betreft het deel dat gaat over de risico’s en onzekerheden. Ten eerste mis ik bij de risico’s het probleem dat zich voor kan doen bij de eindafrekening van onderdelen van Leader 2. Volgens de Programmarekening 2006 moeten we rekening houden met een negatieve correctie van € 6 miljoen voor de provincie Groningen. In de commissie Bestuur en Financiën heeft de heer Calon aangegeven dat dit risico inmiddels verkleind is tot € 4,1 miljoen en dat het mogelijk zelfs nog wat lager uit zal kunnen komen. Dat neemt echter niet weg dat het risico nog steeds boven de markt zweeft en dat we in de eigen definitie van het College rekening moeten blijven houden met een mogelijke - ik zeg met nadruk - financiële ramp. De heer Calon heeft aangegeven dat in dat geval het weerstandsvermogen aangesproken zal worden en dat het weerstandsvermogen bij een daling van meer dan 10% vervolgens bijgepast zal moeten worden. Een ander risico betreft de uitbetaling van de behoedzaamheidsreserve 2007. Hierbij geeft het College aan dat er sprake zou kunnen zijn van een structurele tegenvaller van maximaal € 0,98 miljoen en dat hiervoor dan ook navenant dekking gevonden zal moeten worden. Voorzitter, mede op basis van de genoemde risico’s heb ik de commissie Bestuur en Financiën de vraag aan de orde gesteld hoe het is gesteld met de reddingsboeien en de zwemvesten - en ik gebruik nu maar even de beeldspraak van het bootje van de heer Jager - op het vijfpersoons collegebootje met zijn zeskoppige bemanning.
23
De heer Van der Ploeg heeft hierop geopperd dat ik als beginnend Statenlid mogelijk een wat somber perspectief heb van de financiële positie van de provincie en dat hij van mening is - ik citeer maar even vrij - dat de provincie genoeg vet op de botten heeft om die risico’s te dragen. Ook de heer Calon was van mening dat de provincie met de risicoparagraaf, het weerstandvermogen en de post onvoorzien over voldoende reddingsboeien beschikt. Voorzitter, ik heb natuurlijk geen enkele reden om aan het oordeel van deze heren, misschien zelfs wel wijze heren, te twijfelen en daarmee lijkt dit punt afdoende opgelost. Maar gezien de opmerkingen in de programmarekening en de Voorjaarsnota blijft het toch een beetje knagen. Daarom wil ik het College voor de zekerheid de vraag voorleggen of het College kan garanderen dat op grond van de nu bekende risico’s geen bezuinigingen dan wel aanspraken op de vrije ruimte in het flexibel budget nodig zullen zijn. Dit uiteraard los van de uitkomst van de onderhandelingen tussen provincie en kabinet zoals die nu plaatsvinden. Voorzitter, tot slot nog twee meer specifieke en voor mijn fractie belangrijke punten uit de Voorjaarsnota. Het eerste is het bedrag van ruim € 134.000 dat is opgenomen in de raming 2007 van de bestedingen Cofinanciering Kompas. Dit bedrag is bestemd voor de voorfinanciering van de glastuinbouw bij de Eemshaven. U kent het standpunt van de SP over de glastuinbouw en dat hoef ik daarom hier niet te herhalen. Waar het mij nu vooral om gaat is de curieuze toevoeging bij deze post, ik citeer: “Indien geen Kompas, dan ten laste van de Algemene Middelen.” Voorzitter, een dergelijke toevoeging komt bij geen van de andere posten voor en de vraag is dan ook wat de reden is van deze bijzondere toevoeging. In het verlengde daarvan de vraag of het College met deze toevoeging impliciet reeds een voorbeslag wil leggen op de vrije ruimte in het flexibel budget. Graag meer duidelijkheid hierover. Het tweede meer specifieke punt betreft de Zuiderzeelijn. Waar het College eerst exclusief inzette op de magneetzweefbaan, lijkt nu de HST-variant de enig mogelijke oplossing. De SP heeft van meet af aan gewaarschuwd voor de gevaren van een dergelijke eenzijdige benadering. Onze vraag aan het College is dan ook of het College nog steeds van mening is dat de HST-variant de enig mogelijke is. Zo niet, wil het College zich dan, ook na een eventueel negatief besluit van kabinet en Tweede Kamer over de HST, blijven inzetten voor een andere invulling van de Zuiderzeelijn? Voozitter, ik kom hiermee aan het einde van mijn maidenspeech. De onschuld is nu verleden tijd en sinds ons uitstapje naar Hamburg kan ik nu in de taal van een geliefd reisleidster – bij velen geliefd althans – zeggen: Ich hab’ meine Schuldigkeit getan. Dank u, voorzitter, ik geef het SP-stokje graag over aan de heer Swagerman. De VOORZITTER: Nadat ik u gecomplimenteerd heb met uw maidenspeech, natuurlijk! De heer SWAGERMAN: Ja voorzitter, dan loop ik nu het risico voor het eerst in mijn historie in dit huis over mijn spreektijd heen te gaan. Ik hoop dat mij dat wordt toegestaan en zo niet, de pers heeft mijn voordracht ook, dus dan is hij daar af te halen. Voorzitter, Algemene Beschouwingen bij de Voorjaarsnota leiden bijna noodzakelijkerwijs tot een blik op en een vergelijk met landelijke politieke ontwikkelingen. Ook in 2007 is dit het geval en niet alleen vanwege de overeenkomst van de deelnemende partijen in de regering en ons College van GS maar ook de afgesloten 100 dagen tour van de regering. Ik sluit mij aan bij de mening van veel mensen die hebben gezegd: “Wat heeft deze tour opgeleverd behalve een met leuke plaatjes aangevulde regeringsverklaring?” Voorzitter, naar de mening van de SP en wel niet alleen in de Tweede Kamer, maar ook in dit huis, is er in ieder geval weinig nieuws en is er zeker sprake van weinig daadkracht. “Nee”, zegt de premier, “u moet maar even geduld hebben tot Prinsjesdag. Dit is alleen een tussenfase.” Voorzitter, dat lijkt mij een gotspe, want het betekent dat je gegeven het resultaat 100 dagen en zelfs meer naar de Filistijnen hebt geholpen, terwijl dit land bepaalde problemen had willen aanpakken. Er is wel erg lang nagedacht over hoe het nu verder moet en om te komen tot een beleid dat, als het aan de SP ligt, een einde maakt aan de groeiende tweedeling in de samenleving, de afbraak van de sociale zekerheid, de bezuinigingen in de publieke sector, de propaganda van de marktwerking, het grootschaligheids-denken en de doorgeslagen bureaucratie. Al deze zaken hebben geleid tot een sluimerende ontmenselijking en aantasting van de publieke sector en dat speelt ook hier in de provincie. Dan spreken we over het openbaar vervoer en de jeugdzorg. Het idee om met mensen te gaan praten gedurende 100 dagen mag dan een nieuw idee zijn voor de regering, maar de SP voert dit al sinds zijn bestaan hoog in het vaandel en doet sinds die tijd niets anders. Naar de mening van de SP is dat namelijk de manier waarmee je er achter komt wat er leeft. Om vervolgens te komen tot een deugdelijke analyse van de problemen en een visie te ontwikkelen hoe het anders moet en dan te komen met oplossingen.
24
Veel oplossingen liggen dan ook volgens de SP in het dichterbij de bewoners en buurten brengen van besluitvorming en uitvoering. Ook hieraan hebben wij aandacht horen besteden door andere fracties. Op sommige punten lijkt het kabinet de SP-visie van de afgelopen jaren te omarmen, maar het vertoont vervolgens weinig tot geen daadkracht om er ook echt iets aan te doen. Ik noem maar enkele thema’s: schaalverkleining onderwijs, gratis schoolboeken, aanpak tekortkomingen ‘het nieuwe leren’, aanpak topsalarissen, aanpak segregatie op scholen, minder criminaliteit en verloedering, bevordering van samenhang in de buurten, uitstoot van broeikassen terugbrengen, armoedebestrijding, onderzoek effecten marktwerking. En wat vinden de coalitiepartijen CDA , PvdA en ChristenUnie er nu zelf van? Voorzitter, er is geen brood van te bakken. Het CDA zegt blij te zijn dat het beleid van de vorige regering Balkenende wordt uitgevoerd. De PvdA is zo blij dat er nu eindelijk duidelijk ander beleid wordt gevoerd. En de ChristenUnie? Ik hier een vraagteken staan. Even geen mening? Of gewoon even niks? Of lees ik de verkeerde kranten? De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik wil de heer Swagerman vragen wat zijn betoog tot nu toe met de Voorjaarsnota van deze Staten te maken heeft. Worden daar ook nog vragen over gesteld? Ik heb alleen maar Haagse verhalen gehoord en ik wil graag antwoord kunnen geven vanuit de Groningse situatie. De heer SWAGERMAN: Ik probeer door te vertalen wat er landelijk vanuit diverse politieke overwegingen gebeurt naar wat hier gebeurt. Het vervolg was: wat heeft deze regering tot nu toe voor de provincie Groningen betekend? U krijgt dus meteen antwoord op uw vraag. Naar de mening van de SP niet veel, sterker nog, we hebben eigenlijk tot nu toe negatieve of geen besluitvorming gezien, hetgeen wel logisch is, want tijdens die 100 dagen is er niet zo gek veel op tafel gekomen. We hebben geen steun voor de plannen voor de Zuidelijke Ringweg, we hebben geen toezegging voor de Zuiderzeelijn-HST, we hebben geen gratis Openbaar Vervoer in Groningen, want ik heb een dergelijk project niet in de pers zien staan. “Eerst maar eens de problemen in de Randstad infrastructuur oplossen”, zegt minister Eurlings. Ook daar heeft hij weer een aardig voorstel neergelegd dat niet verder ging dan tot Lelystad. De regering heeft ook uitermate ruimhartig 5 miljoen euro beschikbaar gesteld voor armoedebestrijding. Onze fractievoorzitter bij ontstentenis van Jan Marijnissen, Agnes Kant heeft omgerekend is dat wel 15 eurocent per week per gezin voor geheel arm Nederland. Vervolgens kom ik uit bij een compliment voor deze provincie, want de provincie heeft gelukkig nog € 500.000 jaarlijks gereserveerd voor deze groep en deze mensen in Groningen zullen dan waarschijnlijk net iets meer krijgen dan de mensen in de rest van Nederland, alhoewel men in Limburg nog veel meer geld beschikbaar stelt. Maar goed ... Voorzitter, armoedebestrijding is nog niet eens een kerntaak voor de provincie en toch doen wij dit al. Maar wie weet komt het na Prinsjesdag toch nog goed! Dat is de enige hoop die wij nog hebben. Voorzitter, ook voor de coalitie van GS in Groningen moet je constateren dat er weinig tot niets gebeurt, want we missen toch wel wat daadkracht. Het is eigenlijk wel weer erg rustig geworden. Gaan we nu echt de wachtlijsten in de jeugdzorg aanpakken? Er is een voorzet gegeven - ik heb dit geschreven voordat de motie die wij van harte zullen ondersteunen, werd ingediend, maar, alhoewel er wat geld beschikbaar wordt gesteld, maar de basis van het probleem waar wij wel iets aan willen doen, wordt op dit moment althans nog niet aangepakt. Wij zijn overigens heel tevreden met het plan van aanpak van het College voor de jeugdzorg en daar komt deze toevoeging nog bij. Ik denk dat we er op een goede manier mee bezig zijn, maar nogmaals vanuit het Rijk moet meer aandacht hebben voor de basis van het probleem. Gaan we nu echt het milieu serieus nemen door niet blij te zijn met elk bedrijf dat hier heen komt en vervuilt? Zoals kolencentrales en vuilverbranders? In het kader daarvan wil de Spook iets doen om te komen tot een heldere visie op dit gebied. De SP fractie organiseert op 27 oktober aanstaande een symposium in de Statenzaal rondom economisering van energie en milieugevolgen voor Nederland, maar ook specifiek voor Groningen. Wij hadden in gedachte een afsluitende discussie te voeren met de heer Bleker. Hij krijgt nog een officiële uitnodiging. Het gaat niet alleen om de heer Bleker, maar ik wil u vragen om deze dag alvast te reserveren in uw agenda. Het belooft een goede dag te worden. Voorzitter, gaan we nu ook werk maken van controle en handhaving en maatregelen nemen bij milieuwetgeving? Zie de voorbeelden Nieboer en Blik. Waar wij blij mee zijn is dat het College stevig heeft doorgepakt door aangifte te doen in samenhang met het geval Blik en dat het niet zelf de schade van € 1,1 miljoen gaat dragen, maar dat die ergens anders wordt neergelegd. Dat is heel terecht en de SP steunt het College daarbij.
25
Waar wij wel om willen vragen - en dat zullen we ook de komende jaren stevig benadrukken - is dat eerder en beter wordt gecontroleerd en eerder wordt ingegrepen en dat ervoor wordt gezorgd dat vóór zo’n vergunning afloopt, het probleem is opgelost. Het zou mooi zijn als we dat voor elkaar weten te krijgen. Voorzitter, gaan we regelen dat de provincie maximaal gaat scoren op het gebied van de windenergie? Er zijn immers wat kinken in kabels. Wij hebben, denk ik, een kleine oplossing voor een deel van dat probleem. Wat de SP betreft worden de nieuwe molens die niet geplaatst mogen worden in de Emmapolder, overgezet in het geplande Glastuinbouwgebied bij de Eemshaven. Op die manier kan elke al vruchteloos geïnvesteerde euro weer terug verdiend worden en mogelijk is Groningen Seaports met die oplossing ook blij, want die schijnen er ook weer wat aan over te houden. Voorzitter, gaan we er serieus aan werken om een roze invasie te voorkomen door POP 3 dicht te timmeren? Gaan we regelen dat de biologische landbouw ook in Groningen boven het landelijk percentage gaat scoren en niet langer achter blijft? Gaan we zorgen dat de EHS wordt afgemaakt zoals afgesproken? Gaan we gemeentes helpen om langdurig werkelozen aan een baan te helpen? Gaan we er voor zorgen dat iedereen weer een goede en betaalbare huisvesting kan krijgen? Bijvoorbeeld door serieus te kijken naar bouwers van woningen vanaf € 80.000,- en in overleg met gemeenten en corporaties zorgen dat deze woningen voor starters ook op de agenda komen en ook werkelijk gebouwd gaan worden. Gaan we er voor zorgen dat er ook in Groningen een gratis OV-project van de grond komt? Voorzitter, de SP heeft in Pekela een voorstel gedaan en dat zullen we ook gaan bespreken in de commissie. Dit voorstel is reeds in de Tweede Kamer ter sprake gebracht en wij vinden dat dit steun verdient en dat we daar iets mee moeten gaan doen, ook al omdat dit in het collegeprogramma staat. Het lijkt er op dat, gezien de door de regering toegewezen gelden op OV-gebied, Groningen buiten beeld is geraakt. Gaat er een Zuiderzeelijn komen of komt er alleen een HST en verder geen verbinding als het aan het College ligt? De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik wil even terugkomen op een punt dat door de SP zojuist is aangeroerd. Dat is het plaatsen van windmolens in het glastuinbouwgebied. Mijn vraag is als volgt. U refereerde aan het mogelijk niet doorgaan van de windmolens in Delfzijl. U pleit niet voor een vergroting van de totale inzet in de provincie Groningen? Of bent u ook van mening dat de inzet in de provincie Groningen vergroot zou moeten worden? De heer SWAGERMAN: Nee, wij vinden – en dat hebben wij al jaren gezegd en het staat ook in ons verkiezingsprogramma – dat wij optimaal moeten proberen om te gaan met windenergie. Dus zo veel mogelijk, maar wij hebben ons wel geconformeerd aan de standpunten dat dit moet gebeuren op plaatsen – en dat mogen er best wel meer worden dan de twee die genoemd worden in het collegeprogramma – waar dat ook kan. Voorzitter, er ligt op dit moment geen juni-circulaire en daardoor weten we niet welke bezuiniging er exact op ons af gaat komen, maar dat het een groot bedrag wordt is door de gedeputeerde Calon al vastgesteld. Wij vinden het dus ook een goede zaak dat het College scherp aan de wind zeilt. Als we ook nog goede antwoorden krijgen op de vragen van de heer Sangers, wordt dan misschien nog meer bevestigd. Dat er daardoor tevens voor de begroting 2008 veel onzekerheid is, moet toch als een nadeel worden gezien en zo wordt het ook door ons gezien, De SP zal dan ook voor de begroting 2008 gericht met eventuele uitwerking voor ander beleid komen, maar wij vinden het erg belangrijk dat we dan in een financiële situatie verkeren waardoor dit ook kan. De VOORZITTER: Wij gaan zo dadelijk schorsen, maar ik verzoek u op uw plaatsen te blijven zitten en wel om de volgende reden. Aan het einde van de vorige periode hebben wij afscheid genomen van vele Statenleden en heb ik u inzicht geboden in het decoratiestelsel. Ik heb u uitgelegd welke mensen wel voor een onderscheiding in aanmerking komen, welke mensen niet ook dat er mensen zijn die niet in aanmerking willen komen en ook dat er mensen zijn waarvan wij niet wisten dat zij op dat moment niet meer terug zouden keren bij het aanvragen van de onderscheiding. Daarom is nu het moment gekomen om het lijstje dat we toen hadden, feitelijk af te maken. Ik verzoek de mensen naar binnen te geleiden en ik verzoek de heer Slager naar het midden te komen. De echtgenote van de heer Slager en de heer en mevrouw Zorge komen binnen.
26
De VOORZITTER: Beste Rudi, beste Wiebe. Ik heb aan het einde van de vorige Statenperiode op 14 maart jl. melding gemaakt van het decoratiestelsel zoals wij dat kennen en waarin is voorzien dat volksvertegenwoordigers en ook volksvertegenwoordigers die bestuurder werden, in het decoratiestelsel in aanmerking komen voor een onderscheiding, althans als dat twaalf jaar in totaal in beslag heeft genomen. De wet is zodanig gewijzigd dat het voor bestuurders geen automatisme meer is. Ik kan u zelfs zeggen dat het schier onmogelijk is om ervoor in aanmerking te komen, al zal dat in de komende jaren wel weer zijn plaats vinden. Jullie beiden hebben al gedurende een lange periode het openbaar bestuur gediend, als raadslid, wethouder en Statenlid. Ik heb van jou, Rudi, gehoord dat je vroeger helemaal geïnspireerd bent geraakt toen je met je vader mee ging naar rokerige zaaltjes en dat je dacht dat je daar bij wilde horen. Ondanks het feit dat de rook in de zaal is opgetrokken, wil je er nog steeds bijhoren. Ik heb bij het afscheid destijds gezegd dat de democratie slechts kan functioneren als mensen bereid zijn om hun tijd, vaak hun vrije tijd, beschikbaar te stellen om dit soort functies inhoud te geven. Het is de enige manier waarop dat kan. Hoezeer het ook zo is dat de representatieve democratie nieuwe vormen aanneemt en het niet meer is zoals het jaren geleden was: er was representatie en de mensen voelden zich bij uitstek gerepresenteerd. Nu heb je mandaat om een functie uit te oefenen bij verkiezingen, maar mandaat voor beleid moet elke dag weer opnieuw gehaald worden. Het systeem blijft zich ontwikkelen, maar één ding is zeker: het gaat altijd om mensen, zoals jullie, die de betreffende keuze hebben gemaakt. Vandaar dat het mij een genoegen is om jullie de versierselen, behorend bij de onderscheiding te overhandigen! Als Lid in de Orde van Oranje Nassau wordt benoemd: de heer R.A.C. Slager (ChristenUnie) uit Haren. Als Ridder in de Orde van Oranje Nassau wordt benoemd: de heer W. Zorge (PvdA) uit Eenrum. De VOORZITTER: De vergadering wordt geschorst voor de koffie, maar vooral ook om beiden te feliciteren. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Het woord is aan de heer Luitjens. De heer LUITJENS: De bijdrage van de VVD-fractie aan deze Algemene Beschouwingen valt uiteen in een tweetal delen. Allereerst een aantal onderwerpen die wij van belang vinden, en vervolgens ga ik nog in op een paar punten van de Voorjaarsnota. Voorzitter, de VVD fractie staat voor een ontwikkelingsgericht beleid. Een beleid waardoor het goed leven, wonen en werken is, en blijft, voor alle Groningers. De basis daarvoor bestaat uit de huidige economische activiteiten in deze provincie. Daarvan rookt onze schoorsteen. Die moeten we dan ook koesteren. Het is prima om nieuwe kansen na te streven, zoals de sleutelgebieden uit Koers Noord oftewel onze Pieken, maar laten we vooral niet vergeten wat ons fundament is. Bij het najagen van nieuwe kansen is het van belang om in evenwicht te blijven met het stimuleren en koesteren van bestaande sectoren. Betrek ze dan ook bij die nieuwe kansen. Uiteraard moeten we zorgen dat de nieuwe banen en de eisen daarvan kunnen blijven invullen. We moeten zeker geen werk uit de provincie verjagen. Koopmans is al weg! Doodzonde van die arbeidsplaatsen en opcenten! Is de zeehondencrèche de volgende? Voorzitter, gelukkig gaat het goed met de meeste jongeren in Groningen. Een klein deel van de jeugd is echter aangewezen op de jeugdzorg. De VVD-fractie maakt zich zorgen over de toename van de wachtlijsten. Wat is de reden daarvan? Onder andere de ingewikkelde structuur, de versnippering en ook de registratie. Jongeren komen soms 3 of 4 keer op de wachtlijst voor. Opmerkelijk! De VVD-fractie vindt dat er alles aan moeten worden gedaan om wachtlijsten te voorkomen. Maar dan moeten er drie dingen gebeuren, namelijk: 1) een betere vraaggerichte zorg; 2) vereenvoudiging van de aanvragen en indicaties; en, vooral 3) versterking van de keten, zeker in het preventieve deel en in het gemeentelijke domein. Voorzitter, de VVD zet zich in voor bereikbaarheid. De ontsluiting van gebieden, dorpen en steden is een heel belangrijke factor voor hun economische ontwikkeling. Het veel gebruikte voorbeeld is de TGV in Frankrijk. Wat daar in het groot geldt, gaat hier ook op voor provinciale wegen gerelateerd aan de ontwikkeling van bijvoorbeeld het Lauwersmeergebied. De potentie voor het toerisme daar is groot en dat willen we daar realiseren. Daar hoort echter wel bij dat het gebied goed bereikbaar moet zijn via de weg, en dan niet alleen via Friesland uiteraard. Ook de Zuidelijke Ringweg en de verbinding Groningen – Delfzijl moeten gewoon beter!
27
De relatie en taakverdeling provincie-gemeenten is voor ons een belangrijk onderwerp. Het jaarverslag van onze CdK roerde dit punt aan als een discussiepunt voor de komende tijd. “Elkaar niet voor de voeten lopen” en “ieder zijn eigen verantwoordelijkheid” waren begrippen die hij gebruikte, evenals “het sociale domein des gemeentes” en het “ruimtelijk economische” voor de provincie. De VVD ondersteunt die opvatting. Een ander aspect hierbij is dat gemeenten een zodanige omvang moeten hebben dat zij een goede uitvoering van taken kunnen garanderen, gemeenten met een robuuste organisatie. Het is goed dat de VGG een bestuurskrachtonderzoek uitvoert. Deze zal de aanzet zijn tot interessante vervolgdiscussies over dit onderwerp. De VVD sluit een uiteindelijke opschaling door herindeling niet bij voorbaat uit. Nu kom ik bij de Voorjaarsnota 2007 waarin het coalitieakkoord een financiële vertaling heeft gekregen. De Voorjaarsnota schetst ook de meest recente financiële perspectieven. De grootste onzekerheid daarbij is de wijze waarop het kabinet Balkenende-Bos-Rouvoet de provinciale vermogens afroomt. Het doel van het kabinet is € 800 miljoen in totaal. Dat gaat onze provincie, afhankelijk van de grondslag waarop, tussen de € 30 en 45 miljoen kosten. Dan is het wrang als je dat afzet tegen de discussie en de wens om meer aardgasbaten naar het Noorden te halen en ook als je ziet dat voorgenomen investeringen in het stedelijk netwerk Groningen-Assen naar Zuid-Nederland verschuiven. De VVD vindt dat de ondernemende provincie Groningen haar vermogen al op een intensieve manier gebruikt om ook rijksdoelen te behalen. Onder andere door de voorfinanciering van rijksinvesteringen, maar ook door eigen bijdrages in rijksprojecten. Om tot een oplossing te komen van het voorgaande moeten dit type bijdragen worden uitgeruild tegen de financiële behoefte van dit kabinet. Anders zou het ons dus tussen de € 8 tot 11 miljoen per jaar kosten. Te gek voor woorden! Rovers in Den Haag! Sprekend met Calon: “Diefstal!” En wat te zeggen van provinciale financiële autonomie! Zouden GS overigens een dergelijke greep in de kas willen aanzuiveren of gaan we dan flink bezuinigen? Een complicatie hierbij is nog dat de betaalbaarheid van een aantal van de provinciale verplichtingen en investeringen sterk samenhangt met de waarde en verkoopbaarheid van onze aandelen Essent. En dat is weer in handen van Balkenende en Bos in Den Haag. Voorzitter, in deze Voorjaarsnota is het coalitieakkoord financieel vertaald, inclusief de opname van een extra reservering van € 3 miljoen co-financieringsmiddelen. Vervolgens is er nog besteedbare ruimte in het financieel meerjarenperspectief van gemiddeld € 1,5 miljoen op de komende vierjaarsbasis, oftewel gemiddeld 3 opcenten. Voorzitter, de meest recente verhoging van de provinciale belasting, de opcenten, per 2005 is gebaseerd geweest op de voorspelling dat er te weinig co-financieringsmiddelen zouden zijn voor de verdere ruimtelijk economische ontwikkeling van Groningen. Dat is ook de enige reden geweest waarom de VVD toen schoorvoetend akkoord is gegaan met deze lastenverzwaring. Welnu, voorzitter, het blijkt dus te veel geweest te zijn. Wat te doen? Terugstorten aan de autobezitters? Uit de commissievergaderingen bleek dat de totale behoefte aan co-financieringsmiddelen voor programma’s als Koers Noord, het EFRO, het PMJP, het plattelandsbeleid, het Waddenfonds en de Interreg-programma’s meer is dan de € 7 miljoen die wij nu op jaarbasis vast ter beschikking hebben. Het ligt eerder in de buurt van de € 10 miljoen. De VVD vraagt zich dan ook af waarom de geprognosticeerde jaarlijkse overschotten niet zijn toegevoegd aan de co-financieringsmiddelen? Daarvoor is toch extra geheven? Dat had toch prioriteit? Vandaar dat de VVD de volgende motie indient. De VOORZITTER: De heer Luitjens stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - het gepresenteerde financiële perspectief in de Voorjaarsnota 2007 voor de jaren 2007 tot en met 2010 ieder jaar een positief saldo heeft; - aan de totale behoefte aan co-financieringsmiddelen voor Koers Noord, EFRO-programma, PMJP, Waddenfonds en de Interreg-programma’s nog niet is voldaan; - de investeringsdoelen van al deze programma’s passen in het provinciale beleid en dat zij een welkome aanvulling op de provinciale financiële middelen zijn; besluiten: - het berekende positieve saldo in het gepresenteerde financiële perspectief, zijnde afgerond 1 miljoen in 2007, 1 miljoen in 2008 en 2 miljoen in respectievelijk 2009 en 2010, te bestemmen als co-financieringsmiddelen in de brede zin. Te effectueren bij de volgende Integrale Bijstelling 2007 en de Begroting 2008. - Aan GS een voorstel te vragen voor de inzet ervan en de bijbehorende criteria.
28
en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Luitjens, krijgt nr. 6, zal worden vermenigvuldigd en maakt onderdeel uit van de beraadslaging. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik heb even een vraag aan de VVD-fractie. Ik begrijp zijn betoog niet geheel. In de aanvang leek het alsof hij een zware tegenstander was van de hoge eigen bijdragen oftewel de cofinanciering met betrekking tot dit soort projecten. Nu stelt hij de motie voor om de cofinancieringsmiddelen te verhogen. Hoe moet ik dat zien? De heer LUITJENS: Ik ben in mijn bijdrage niet in gegaan op de hoogte van gevraagde bijdragen per project. Waar ik de aandacht op heb gevestigd, is het feit dat de programma’s die ik heb genoemd om provinciale, regionale cofinanciering vragen en dat de inschatting is dat dit meer is dan de € 7 miljoen die wij nu als cofinancieringsmiddelen hebben gereserveerd. Ziende, na invulling van het coalitieakkoord, dat er nog vrije ruimte in het flexibel budget is, is ons voorstel om dat toe te voegen aan de cofinancieringsmiddelen zodat wij euro’s die beschikbaar komen van elders, kunnen verdubbelen of een nog grotere vermenigvuldigingsfactor kunnen geven. De heer DE VEY MESTDAGH: U had dus geen vraagtekens bij die € 8 miljoen tot 11 miljoen die u eerder noemde. De heer LUITJENS: Als uw vraag gaat over die € 8 miljoen tot 11 miljoen, dan heb ik u niet goed begrepen. Wilt u dan uw vraag nog een keer verduidelijken? De heer DE VEY MESTDAGH: U geeft in eerste instantie aan dat u problemen heeft met de bijdrage die wij moeten leveren en dat die oploopt tot € 8 tot 11 miljoen. Nu doet u een voorstel, omdat wij dat niet halen in de Begroting, althans in de Voorjaarsnota, om dat dan aan te vullen. Zo lijkt het. De heer LUITJENS: Zo mag het dan misschien lijken en misschien ben ik te beknopt voor u. Aan de ene kant is er zeg maar de greep in de kas vanuit Den Haag waar die € 8 tot 11 miljoen bij hoort. Daarvan vinden wij dat die niet moet gebeuren en dat, als dat wel gebeurt, je het moet uitruilen tegen de bijdrage die wij nu toch al leveren als provincie in diverse projecten. U weet uit eigen ervaring waarschijnlijk ook dat wij behoorlijke bijdragen leveren in rijksprojecten en dat de vraag ernaar alleen maar toeneemt. Als je dan ook nog een keer een greep in je kas krijgt, dan houdt het op een gegeven moment op. Dat moet je dus tegen elkaar afzetten. Op die manier moeten wij aan die verplichtingen gaan voldoen, niet anders. Geen greep in de kas! De heer MOORLAG: Voorzitter, er is nog heel veel onduidelijk over hoe het financiële huishoudboekje van deze provincie er uit komt te zien. Heel veel stof is nog niet opgetrokken. Er vindt nog overleg plaats over dat bestuursakkoord. Mijn vraag aan de heer Luitjens is: is het dan wel verstandig om het geld nu al helemaal oormerken voor een bepaalde bestemming? De heer LUITJENS: Er blijven natuurlijk altijd onduidelijkheden over het provinciale huishoudboekje. Er blijven altijd junibrieven, maartbrieven, novemberbrieven, et cetera, komen. Ik ga ervan uit dat GS de beste schatting hebben gemaakt. Dat zal altijd zo zijn. Dat is zo bij alle cijfers die men presenteert. Ik constateer dat er in het flexibel budget nog middelen over zijn en dat er aan de andere kant programma’s zijn die passen bij het provinciaal beleid. Laten wij nu inzetten op het uitvoeren van dat soort beleidsprogramma’s die wij doen met medewerking van Interreg-programma’s, Waddenfondsen. Dan heb je het dus over een heel scala aan onderwerpen waarover je het dan weer ter beschikking laat komen aan je eigen provinciale beleid. De heer MOORLAG: Voorzitter, mijn punt is niet zozeer of het geld niet nuttig besteed is, want de PvdA wil gewoon een ondernemende sociaal-democratische partij zijn en investeren past daarin. Het gaat hier ook niet om reguliere onzekerheid vanuit de circulaires van juni, september, december. Het enige wat ik mij zit af te vragen, is nu het bestuursakkoord nog niet rond is, je niet beter tot de Begroting zou kunnen wachten voordat je dat geld echt gaat oormerken. De heer LUITJENS: Meneer Moorlag, als het inderdaad duidelijk wordt hoe dat in elkaar zit, is er meer voor nodig dan de bedragen waar wij het nu over hebben en dan zul je allerlei potten, potjes en
29
beleidsonderwerpen aan moeten grijpen om daaraan te voldoen. Dus het wordt toch een discussie op zich. Voorzitter, ik vervolg. De VVD-fractie was positief getroffen door de passage gewijd aan samenwerking van de provincie Groningen met andere provincies. Wat we gemeenten adviseren hoeven we onszelf immers niet te onthouden. Het kon wel rechtstreeks overgenomen zijn uit ons verkiezingsprogramma. Als het gaat om efficiënter inkopen dan is er wellicht nog meer te winnen door samen te werken met de gemeente Groningen. Is dat ook waar GS aan denken? Voorzitter, dan ga ik over naar formatiereductie, enerzijds door efficiënter werken, namelijk 28 fte, en anderzijds 14 fte door selectiever te zijn binnen de open huishouding. De VVD-fractie ondersteunt de opvatting dat alleen die onderwerpen die qua schaal en aard bij de provincie passen, efficiënt aandacht dienen te krijgen. Mijn fractie gaat er vanuit dat deze reductie zonder kaasschaaf gebeurt, maar dat een heroverweging van processen en taken de basis is. Dan, voorzitter, schakel ik door naar de reserve ESFI. Uit de Voorjaarsnota blijkt dat deze reserve onvoldoende is om aan alle geplande investeringen na 2010 bij te dragen. Een van de reserveringen daarin is de Oostwand Grote Markt met een bijdrage van € 2,1 miljoen, oftewel 10% van het stenen deel. Laten we die maar vast zetten op dat bedrag. Genoeg is genoeg. De bouwprijzen rijzen de pan uit. We hebben ook nog andere verplichtingen na te komen. Het lijkt ons daarom nodig om een bovengrens te stellen. Ik ga ervan uit dat GS daarop reageren. Voorzitter, bij de Algemene Beschouwingen is het altijd kiezen welke onderwerpen aan te snijden. Er komen nog vele belangrijke onderwerpen het komend jaar uitgebreid op de agenda. Ik noem de nieuwe WRO en het POP, het beleid inzake bouwen en wonen, het moratorium op de recreatiebungalows, de Kaderrichtlijn Water, Essent, et cetera. Daarom nog twee opmerkingen. Allereerst kort over het SNN. De VVD is een groot voorstander van deze samenwerking voor het bereiken van gezamenlijke doelen. Een lobbyorganisatie op basis van gemeenschappelijk beleid. Er is een nieuwe periode van regionaal economisch beleid aangebroken. Het is een natuurlijke ontwikkeling om het aantal officiële partners uit te breiden met de grote gemeenten en wellicht anderen. Hierbij past een andere wijze van samenwerken en verantwoordelijkheid delen met die partners. Dit vraagt ook om een aanpassing van de bestuurlijke structuur. Het beleid dat de basis is voor die lobby, moet maar weer in Staten en raden apart worden vastgesteld. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, is mijn interpretatie juist dat de VVD vraagt wat de SP-fractie ook vraagt, namelijk een opschaling van het SNN en het wegzetten van het politieke er omheen? De heer LUITJENS: Dat komt erop neer dat het politieke weer teruggaat naar raden en Staten. Die opschaling zien wij als een natuurlijk organisch proces gebeuren. Dan wordt het met zoveel partners dat je het kunt vergelijken met de Regiovisie Groningen-Assen, waarbij het ook teruggaat naar raden en Staten. Tot slot, voorzitter, de Zuiderzeelijn. De Zuiderzeelijn is het infrastructuurdeel van het Langman-akkoord met een tegenwaarde van € 2,73 miljard als rijksbijdrage. Daarvan is het merendeel in Noord-Nederland te besteden. Langman was immers een combinatie van economische programma’s en infrastructuur. Die Infrastructuur mag ons niet ontglippen. Wij hebben de lijn getrokken! Of heeft de zesde gedeputeerde die naar ons toe gehaald? Binnenkort wil het kabinet immers tot een uitspraak komen. Voorzitter, hiermee kom ik aan het eind van mijn bijdrage aan deze Algemene Beschouwingen. Zonder verder uitgebreid te zijn, zullen de volgende anders zijn, met een andere voorzitter in deze stoel. Ik dank u wel. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, mag ik met wat vertraging nog een vraag stellen? De VVD stelt mogelijkheden tot herindeling open. Dat moet dus kunnen, het is alleen wel een heel korte zin. Heeft de VVD ook enig idee over hoe zij daarover denkt? Moeten wij dan denken aan de mening van de heer Remkes – 20.000 inwoners minimaal – of wordt er nog binnen de provincie gekeken naar hoe de mensen erover denken en hoe dat organisatorisch in elkaar past? De heer LUITJENS: Wij hebben daar geen vaste maat bij, meneer Swagerman. Maar je ziet net als bij het SNN, waar een organische ontwikkeling te zien is, een ontwikkeling binnen gemeenteland tot stand komen op het gebied van het samenwerken en dat steeds meer taken in gezamenlijke regelingen worden uitgevoerd, et cetera. Dan vinden wij het een groot goed dat je uiteindelijk zo ver komt, dat je dat ook onderhevig maakt aan democratische controle. Dat kun je doen in een gemeenteraad en dat is bij gemeenschappelijke regelingen altijd lastig. Het sluitstuk van die organische ontwikkeling is voor ons een herindeling, maar dan wel de maat passend bij de provincie Groningen.
30
De heer MOORLAG: Voorzitter, als ik het goed begrijp en goed samenvat, is de VVD dus nu gelet op de problemen bij lokaal bestuur, voorstander van gemeentelijke herindeling. De heer LUITJENS: De VVD is voorstander van ontwikkelingen binnen gemeenteland van samenwerken, wat uiteindelijk kan leiden tot gemeentelijke herindeling. De heer STAGHOUWER: Voorzitter. De afgelopen weken heb ik geprobeerd inspiratie op te doen voor het op schrift stellen van mijn eerste bijdrage als fractievoorzitter van de ChristenUnie aan deze Algemene Beschouwingen. Op een tweetal momenten heb ik bijzondere inspiratie opgedaan en dit zou ik nader willen toelichten. Wij zijn als fractievoorzitters de afgelopen weken intensief samen bezig geweest met de procedure voor de nieuwe commissaris van de koningin en dan zie je dat wat in eerste instantie het samenraapsel is van een aantal personen, naarmate het proces vordert een team wordt met een gezamenlijke opdracht. Een team dat elkaar aanvult, maar elkaar ook corrigeert. Dan zie je dat wat een gezamenlijk belang is, uitgroeit tot een verantwoordelijkheid die serieus met elkaar wordt opgepakt. En niet alleen is er aandacht voor het doel dat voor ogen staat, nee: er is ook ruimte om als team dichter naar elkaar toe te groeien. Dan zie je dat het partijpolitieke belang er opeens niet meer toe doet en dat je moet zoeken om de politieke verschillen te vinden. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik hoor dit bijna als een oproep tot een fusie tussen het CDA en de ChristenUnie. Tot voor kort waren de verschillen nog vrij groot, maar het lijkt erop alsof dat nu binnen een paar maanden volledig verdwenen is, zowel op beleid als op politiek gebied. De heer STAGHOUWER: En wat doet u met de PvdA, meneer Swagerman? De heer SWAGERMAN: Bij mijn weten worden wij redelijk ver gehouden van de PvdA. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, ik geloof dat ik maar vervolg. Zo ook de Statenexcursie. Meneer Swagerman, u was er niet bij, u hebt die ervaring niet mee kunnen maken, helaas. Een ideaal moment om elkaar beter te leren kennen en begrip te hebben voor verschillende opvattingen en dan merk je ook hierin dat verschillen in opvatting niet zo groot zijn, dat er toch vaak wel gedacht wordt in eenzelfde richting en dat het doel vaak in zicht is. Dan, meneer de voorzitter brengt dit mij op een volgend inspiratiemoment. Onze fractie kijkt met veel plezier terug op de afgelopen collegeonderhandelingen. Weliswaar ligt dit al weer een paar maanden achter ons, maar beschouwingen zijn er bij uitstek mede geschikt voor om ook eens terug te kijken. Plezier hebben we beleefd aan het feit dat we als gelijkwaardige partner aan het collegeproces konden deelnemen. Er is wel eens tegen ons gezegd: jullie als ChristenUnie zijn het derde rad aan de wagen, jullie sneeuwen onder in het geweld van de twee andere partijen en jullie inbreng zal in de marge zijn. Voorzitter, dit was zeker niet het geval! Wij hebben een prima gevoel aan dit proces overgehouden. We zijn gelijkwaardige partners met een voor alle drie duidelijk einddoel. En als dit doel duidelijk is, kom je ook tot oplossingen en wil je ook concessies doen, omdat je als partners een doel hebt waar je de komende jaren naartoe wilt met deze provincie. Wij hebben in de collegeonderhandelingen een duidelijk stempel kunnen zetten. Een groot aantal punten dat wij in ons verkiezingsprogram hebben benoemd, komt terug in het programma. Groningen moet slagvaardig zijn, maar tegelijkertijd ook zeer sociaal: een goed uitgangspunt voor de komende jaren. Dan kom ik tot de beschouwingen voor het komende jaar. De financiële situatie voor onze provincie ziet er voor het komende jaar gedegen uit. Er kunnen voldoende ambities worden waargemaakt en er is ook financiële ruimte om nieuwe zaken aan te pakken. Dit is alles het gevolg van een gedegen gevoerd beleid van de afgelopen jaren, het goed bijhouden van eventuele risico’s en goed de focus hebben op toekomstig beleid. Daar plukken we dan nu de vruchten van en we hopen dat we dit ook kunnen blijven doen. Wij gaan ervan uit dat wij niet het slachtoffer gaan worden van de eventuele tekorten die er dreigen te ontstaan bij het Rijk. Er zijn door het Rijk toezeggingen gedaan voor de lange termijn bij verschillende projecten en wij vinden dat het Rijk dan ook garant moet staan bij die toezeggingen. Wij zijn blij met onze gedeputeerde die elke keer maar weer blijk geeft van vasthoudendheid en strijdbaarheid als het gaat om het zekerstellen van de financiën en het vlot trekken van projecten. Dan wil ik gaan naar Cultuur en Sociale zaken. Wij hebben kunnen constateren dat de wachtlijsten in de sociale werkvoorziening groeien op dit moment. Dat, meneer de voorzitter, baart de fractie van de ChristenUnie grote zorgen. Wij weten dat de verantwoordelijkheid voor de Wet Sociale Werkvoorziening bij de gemeenten ligt.
31
Maar dit neemt niet weg dat wij hier als provincie ook een taak hebben. Wij als provinciale organisatie zijn een grote werkgever en de ChristenUnie is van mening dat de provincie als overheidsorgaan ook op dit terrein een bepaalde verantwoordelijkheid heeft en een voorbeeldfunctie dient te vervullen. Daarom vragen wij het College om meer personen, die onder de Wet Sociale Werkvoorziening vallen nadrukkelijk een plaats te geven binnen de provinciale organisatie. Graag horen we van het College of zij het met die stelling eens is en zich wil inspannen om op korte termijn hieraan handen en voeten te geven. We hebben de ambitie om de stad Groningen nadrukkelijker te profileren als stad die rijk is aan cultuur. Eén van de aanknopingspunten hierbij zou kunnen zijn dat wij vinden dat het College zich ervoor zou moeten inzetten om Groningen tot culturele hoofdstad van Nederland te maken. In Stad en Ommeland worden vele initiatieven ontplooid op het gebied van kunst en cultuur. Dat is goed en dit moeten we blijven stimuleren. Daarom is het belangrijk dat er voldoende middelen zijn opgenomen in het stimuleringsfonds Kunst en Cultuur, zodat de initiatieven die worden genomen om de stad Groningen tot culturele hoofdstad te laten worden, goed kunnen worden ondersteund. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, betekent dit dan ook dat de ChristenUnie van mening is dat er nog niet voldoende geld naar de Stad gaat en dat er dus meer naartoe moet en dat dit weliswaar ten koste zou kunnen gaan van Veenkoloniaal Museum, Hogeland Museum en andersoortige organisaties, of mogen zij allemaal iets meer verwachten? De heer STAGHOUWER: Als u goed geluisterd hebt, meneer Swagerman, heb ik dat niet gezegd. Ik heb alleen gezegd dat wij graag willen dat de stad Groningen geprofileerd gaat worden en dat het ten koste gaat van het buitengebied, heeft u mij niet horen zeggen. De heer SWAGERMAN: Nee, maar u heeft gezegd dat u meer wilde concentreren op de stad Groningen. Dat is wat u letterlijk zei. En dat gaat automatisch, als het budget niet omhoog moet, ten koste ergens anders van, dat kan niet anders. Er gaat al € 800.000 à € 900.000 richting het gemeentelijk Groninger Museum, bijvoorbeeld. De heer STAGHOUWER: Ik heb gezegd dat wij een discussie willen voeren en het feit dat wij het belangrijk vinden dat Groningen culturele hoofdstad zou moeten zijn. Of daar een budget bij hoort, heeft u mij nu niet iets over horen zeggen. U kunt ervan uitgaan dat dit in de discussie wel helder en duidelijk wordt. Ik wil graag gaan naar Jeugdzorg. In de jeugdzorg is de afgelopen jaren stevig geïnvesteerd in het voorkomen en bestrijden van de wachtlijsten. Een grote fout die hierbij is gemaakt, is dat er te veel is gekeken naar de voorkant van het traject en dat er geen rekening is gehouden met het vervolg. Daar zien we nu de grote problemen ontstaan: er is onvoldoende menskracht beschikbaar om op adequate wijze de behandelingen vorm te geven. Onze gedeputeerde is erg betrokken bij dit proces en wij zijn als ChristenUnie tevreden over de wijze waarop het College met deze materie omgaat. Maar ook dit blijft onze aandacht voor de komende tijd houden; er zullen voldoende middelen beschikbaar moeten zijn om het ingezette beleid te continueren. Het programma “Samen Sterk” en het plan van aanpak van Bureau Jeugdzorg zullen moeten worden uitgevoerd. Waar de ChristenUnie op zou willen inzetten is preventie. Hier zal veel meer op moeten worden ingezet. De centra voor Jeugd en Gezin, zoals die nu door het kabinet zullen worden vormgegeven, kunnen hierbij een prima middel zijn. Dit betekent wel tegelijk dat het een belasting zal zijn voor de gemeenten. Misschien kunnen wij hier als provincie een ondersteunende taak bieden. Gemeenten die aan de kleine kant zijn en onvoldoende menskracht ter beschikking hebben, kunnen wij als provincie ondersteunen met de systematiek die we ook al eerder met groot succes hebben toegepast en dan bedoelen wij met een ‘vliegende brigade’. Laten we in overleg gaan met de Vereniging van Groninger Gemeenten om te kijken wat we daar precies aan kunnen bijdragen. Graag horen we van de gedeputeerde hoe zij hier over denkt. Als het gaat over de groeiende wachtlijsten in de jeugdzorg moet niet het beeld ontstaan dat het allemaal kommer en kwel is, ook moeten we constateren dat veel meer mensen in vergelijking met een vijftal jaren geleden de weg hebben kunnen vinden naar de hulpverlening. Dat betekent dat er een situatie op gang is gebracht waarbij de drempels om hulp te vragen vele malen kleiner geworden zijn en dat is uiteraard een goede zaak. Wel is het belangrijk om de pijnpunten te benoemen en daar de extra financiële middelen van het kabinet te besteden waar dit ook echt nodig is. Omgeving en Milieu. Een van de zaken in deze portefeuille waarvan mijn fractie vindt dat dit voor de komende tijd aandacht verdient is windenergie. De geplande uitbreidingen in de Emmapolder en bij Delfzijl lijken op slot te zitten. Wij betreuren dit.
32
Bij de maatschappelijke en juridische weerstand tegen de uitbreiding van windenergie lijkt ook het feit dat in de provincie Groningen de doelstelling van 165 MW binnenkort wordt overschreden tot 300 MW als argument tegen plaatsing wordt gebruikt. Dat, meneer de voorzitter, is de omgekeerde wereld en werkt contraproductief. Het kabinet heeft deze week een verdubbeling van de doelstelling voor windenergie op het land bekend gemaakt. De ChristenUnie is voor verdere uitbreiding van windenergie en vindt daarom dat er nieuwe en meer ambitieuze en haalbare doelstellingen voor de provincie Groningen moeten worden geformuleerd. De huidige doelstelling van 165 MW is achterhaald. Daarom komt de ChristenUnie met de volgende motie. De VOORZITTER: De heer Staghouwer stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007 overwegende dat: - de provincie Groningen dé energieprovincie van Nederland is en dat ook moet blijven; - de uitbreiding van windmolens in de daarvoor aangewezen locaties (Delfzijl en Emmapolder) onder druk staat; - de doelstelling in het BLOW-akkoord voor windenergie in de provincie Groningen 165 MW bedraagt voor 2010; - er op dit moment 136 MW aan capaciteit windenergie in de provincie is en dat door verwachte uitbreiding in de Eemshaven binnenkort de doelstelling ruimschoots zal zijn overschreden; - dit gegeven bij discussies en besluitvorming over uitbreiding van windmolens door tegenstanders als argument wordt gebruikt om niet over te gaan tot uitbreiding van windmolens in de Emmapolder en Delfzijl; - de Landelijke Stuurgroep Ontwikkeling Windenergie in de loop van dit jaar een beleid ‘na BLOW’ gaat formuleren, zijn van mening dat: - opwekking van duurzame energie (en dus ook van windenergie) verder moet worden gestimuleerd; - de huidige doelstelling van 165 MW eerder een remmende dan een stimulerende werking heeft, besluiten Gedeputeerde Staten te verzoeken in 2007 met een voorstel te komen voor een nieuwe doelstelling voor windenergie in de provincie Groningen met een zodanige ambitie dat uitbreiding van windenergie op het land wordt gestimuleerd en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Staghouwer, mede ondertekend door de heer Stevens, de motie krijgt nr. 7, zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer JAGER: Voorzitter, zou ik hierover een vraag mogen stellen aan de heer Staghouwer? Als ik die motie zo aanhoor, wilt u dus met de verbreding van de doelstelling, de uitbreiding van de doelstelling om die plannen die er nu zijn en die geboycot worden, van een extra argument voorzien om ze wel door te laten gaan, of – dat kan ik uit het dictum halen – pleit u er nu voor om vooral veel extra locaties te gaan zoeken om op het land nieuwe windmolens te plaatsen, of allebei, wat natuurlijk ook kan? De heer STAGHOUWER: Nee, ik kan daar helder over zijn: wij zijn niet op zoek naar uitbreiding van locaties, zeker niet. U weet ook dat wij daar een heldere afspraak over hebben gemaakt. Het gaat met name om die eerste argumentatie die u noemde. Daar willen wij het bij houden. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wat weerhoudt de ChristenUnie ervan om zelf een voorstel te doen voor een bepaalde hoeveelheid, waarbij ze misschien gesteund door de Staten een opdrachtje richting het College zou kunnen sturen? U geeft namelijk duidelijk aan dat er meer haalbaar is. Dat doet het College ook. Ik heb van de heer Stevens begrepen dat hij ook ongeveer weet wat op de bestaande locatie het maximaal haalbare is. Ik heb begrepen dat het 500 MW is. Als dat duidelijk is, zouden we ook kunnen zeggen: “We besluiten met de Staten dat de richtlijn het maximum van 500 MW moet zijn”.
33
De heer STAGHOUWER: Wij hebben een duidelijke keuze gemaakt in het dictum van de motie om de ruimte te geven aan het College. Uiteraard willen we ook meegeven dat wij zeker een verdubbeling zouden willen en misschien wel een verdriedubbeling. Wij willen het College de ruimte geven om daar zelf invulling aan te geven. Capaciteit van het elektriciteitsnet. Groningen wil een energieprovincie zijn. Wij hebben deze ambitie duidelijk verwoord in het collegeprogram. Er zijn grote plannen in verband met de vestiging van een tweetal energiecentrales, het vernieuwen van windmolens, de mestvergisters en afvalverbranding. Wij als ChristenUnie beginnen ons wat zorgen te maken als we lezen in het Dagblad van het Noorden van 15 juni 2007: “Plannen voor windmolens kunnen de kast in“. Uit dit stuk blijkt dat Tennet, de beheerder van het landelijke netwerk, geen capaciteit meer heeft voor nieuwe uitbreidingen. Weliswaar is er € 85 miljoen beschikbaar voor de uitbreiding van het elektriciteitsnet voor de twee nieuwe energiecentrales van NUON en RWE. Maar daarnaast is er niets mogelijk op dit moment. Als er initiatieven zijn van agrariërs voor biovergisting en de aansluiting op het energienet, is dat niet mogelijk. Dit kan en mag niet de bedoeling zijn. Voorzitter, wij willen het College daarom ook oproepen om alles in het werk te stellen om de capaciteitsproblemen op het stroomnet, die de uitbreiding van decentrale opwekking van energie in de provincie dreigen onmogelijk te maken aan te pakken en de Staten door middel van een brief op de hoogte te houden van vorderingen op dit gebied. De heer SWAGERMAN: Het feit dat Tennet niet in staat zou zijn om meer capaciteit te verwerken dan ze nu doen, was ook al bekend op het moment dat er voor kolencentrales gekozen moest gaan worden. Op het moment dat je kiest voor het één, houdt het automatisch in dat je ook de politieke keuze maakt dat je de keuze voor de ander afsnijdt. Dan kan ik me wel voorstellen dat je denkt: “Dat lossen we misschien in de loop der tijd wel op”, maar blijkbaar bent u daar nu nogal pessimistisch over. De vraag is: heeft u hier niet over nagedacht op het moment dat u voor de kolencentrale koos, dat het netwerk volliep? De heer STAGHOUWER: Op het moment toen wij een keuze moesten maken voor de kolencentrale, is dat verhaal van het net ook duidelijk aan de orde geweest. De heer SWAGERMAN: Dat is onjuist. Er is op dat moment helder geworden dat bij het kiezen voor de tweede kolencentrale het netwerk vol zat. Dat is heel duidelijk hier ter sprake geweest in diverse voorlichtingsbijeenkomsten, dus dat klopt gewoon niet. De heer STAGHOUWER: Maar goed, onze oproep gaat uit naar het College om duidelijk in kaart te brengen wat de mogelijkheden zijn op korte termijn om daar wel helderheid in te verschaffen. De heer SWAGERMAN: Nu ja, goed, er komt nu een kleine complicatie met de opsplitsing netwerk, en dergelijke, dus ik denk dat ze wel wat anders aan hun hoofd hebben dan hier in het Noorden in discussie te gaan over hoe dat kan. Bovendien is Tennet een vrij zelfstandig werkend orgaan. Tot nu toe hebben ze weinig blijk gegeven van meegaandheid. De heer STAGHOUWER: Ik heb toch zoveel vertrouwen in het College dat ze daar maar eens aan moeten gaan trekken, meneer Swagerman. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik constateer dat de ChristenUnie een brief vraagt van het College. Die brief is ook al gevraagd, twee vergaderingen geleden in de commissie Economie en Mobiliteit. Vervolgens is er in de laatste vergadering van de commissie Economie en Mobiliteit nogmaals van mijn kant benadrukt: zorg ervoor dat die brief er voor deze vergadering ligt. Hij ligt er niet. En nu vraagt u: “Kom alstublieft met een brief”. Wat u wilt, is een geweldige open deur. De heer STAGHOUWER: Het is een bevestiging van uw vraagstelling, meneer Van der Ploeg. De heer VAN DER PLOEG: Ja, van herhaling van… De heer STAGHOUWER: U vindt dat vervelend? De heer VAN DER PLOEG: Nee, ik zou verwachten dat u teleurgesteld bent in het College dat ze die brief hier niet hebben gepresenteerd. De heer STAGHOUWER: Die teleurstelling heb ik niet echt kenbaar gemaakt, maar het is wel duidelijk dat wij het als fractie van belang vinden dat hier nu wel duidelijkheid over komt.
34
Gebiedsgericht werken. In de afgelopen commissievergaderingen hebben we regelmatig een rapport ontvangen en daarbij complimenten gemaakt met betrekking tot het maatwerk in het gebiedsgericht werken. Hier zou ik in de Algemene Beschouwingen ook wel bij aan willen sluiten. Sinds 1 januari 2007 voeren de provincies de regie over de ontwikkelingen in het landelijk gebied. Met de komst van het Investeringsbudget Landelijk Gebied is er ruimte gekomen voor maatwerk. De ChristenUnie ziet dit als een positieve ontwikkeling. Het bestuur komt dichter bij de burger te staan, er bestaat meer openheid en er is meer aandacht voor de specifieke kenmerken van het gebied of de sector. We zien uit naar ontwikkelingen van het nieuwe POP, waarin we ook in gesprek zullen gaan met de burger en waarin ook de nieuwe beleidsontwikkelingen een plaats moeten krijgen. Het Waddenfonds. In de Voorjaarsnota wordt op geen enkele manier aandacht gegeven aan het Waddenfonds, niet wat betreft de financiële consequenties, maar ook niet wat betreft de inhoudelijke ambities. Dat heeft de ChristenUnie gemist. Hoewel dit Fonds over een grote reeks van jaren en vier provincies verdeeld moet worden, gaat het om grote bedragen. Het College heeft gezegd in de commissie Bestuur & Financiën dat gelden die in de Voorjaarsnota bestemd zijn voor brede cofinanciering, ook voor het Waddenfonds kunnen worden aangewend. Het Waddenfonds gaat naar verwachting dit najaar open. Wij willen het College daarom ook oproepen de ambities uit te werken en de Staten daarover te informeren. Meneer de voorzitter, ik kom tot een afronding. Ik ben begonnen met inspiratie en die inspiratie heeft mij ook enthousiasme gegeven. Enthousiasme om met elkaar als Staten zaken aan te pakken en – natuurlijk – zijn er politieke verschillen, maar goed ook! En verschillen van inzicht. Maar als dit alles maar tot doel heeft om verder te komen met onze provincie en met de inwoners hiervan. Wij hopen en bidden dat dit alles kan onder de leiding van onze Hemelse Vader. Ik dank u wel. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, het kabinet toont geen bestuurlijke daadkracht en blijft vaag. Na 100 dagen is het kabinet op belangrijke onderdelen nog steeds aan het broeden waardoor het overleg met de provincies over het bestuursakkoord niet is afgerond. Onzekerheid op veel onderdelen van beleid is het gevolg. Voor Provinciale Staten staan het komende politieke jaar belangrijke discussies op de rol waarbij nieuwe kaders worden neergezet. Het POP met demografie, het klimaat en de gebiedsopgaven. Daarnaast zijn de kaders op het regionaal economisch beleid, belangrijke sociale vraagstukken, zoals het provinciale armoedebeleid en de inzet op jeugdzorg, in politieke zin duidelijk. Na de Statenverkiezingen van 7 maart is er snel een coalitie gevormd. Er is een programma gepresenteerd en hebben de fracties hun politieke reacties gegeven. De Voorjaarsnota blijkt grotendeels een technische vertaling van het coalitieprogramma. Het Koersverhaal is zelfs het coalitieakkoord. Met het ongeclausuleerd accepteren van de Voorjaarsnota verbinden ook de andere fracties zich aan dat coalitieakkoord. Het zal duidelijk zijn dat GroenLinks dat niet doet. Het gevaar voor vandaag is dat wij ons gevangen laten zetten door deze politieke situatie en in een verrommelde discussie belanden. Het is aan onszelf om dat te voorkomen. Meneer de voorzitter, de VNG valt de provinciale bestuurslaag hard aan en Klaartje Peters stelde het opgeblazen bestuur van de provincie in het middelpunt van de discussie. Het kabinet heeft het in haar 100-dagen document over bestuurlijke drukte en provincies moeten zich meer richten op de kerntaken. Het kabinet wil met twee bestuurslagen experimenteren om tot effectief overheidsoptreden te komen. Daar valt volgens mijn fractie veel voor te zeggen. GroenLinks vindt weliswaar dat de provincie Groningen een open huishouding moet zijn, maar ook de provincie Groningen moet oppassen. De provincie Groningen ontwikkelt zich bijvoorbeeld als een servicebureau voor gemeenten. Willen we dat als structureel beeld van de provincie? GroenLinks vindt dat er steeds scherp gekozen moet worden. Daarvoor zijn een aantal hoofdredenen, namelijk: 1) dreigende rolvervaging; 2) gemeenten moeten de eigen beleidsruimten voldoende zelfstandig in kunnen vullen; 3) afkalving van de eigen hoofdtaken moet worden voorkomen; 4) burgers hebben recht op een transparante, inzichtelijke overheid. Waar eindigt transparantie en effectiviteit en ontstaat bestuurlijke verrommeling? Dat gebeurt onder meer als maatschappelijke opgaven ondersneeuwen door bestuurlijke patstellingen. Hoe moet de provincie Groningen regie voeren richting gemeenten als de demografische ontwikkeling zich dramatisch blijkt te wijzigen? Hoe te handelen als de provincie zich in een eerder stadium verbonden heeft aan bouwopgaven en gemeenten ondersteunt met Vliegende Brigades bij die opgaven? In de Voorjaarsnota is veel aandacht voor ontwikkelingsplanologie, met nadruk op bouwen en infrastructuur. De aandacht voor belangrijke kerntaken zoals natuur, EHS, verbindingszones en de cultuurhistorische landschappen, is daardoor veel minder.
35
De heer MOORLAG: Voorzitter, mag ik nog even terugkomen op die opvatting betreffende provinciale bemoeienis met het lokale bestuur. De vraag stellen verplicht eigenlijk ook wel tot beantwoorden van de vraag: op welke punten vindt u dat de provincie een terugtrekkende beweging zou moeten maken? Wat zou de provincie niet meer moeten doen richting de gemeenten? Geen Vliegende Brigades meer, geen gebiedsgericht beleid meer, waar denkt u precies aan? De heer VAN DER PLOEG: Een en ander heeft natuurlijk te maken met de kracht van je partners en de bestuurlijke doorzettingsmacht – zoals u dat benoemt –, maar het heeft ook met je rol te maken. Uiteindelijk gaat het om de vraag of je op een gegeven moment, als je demografische ontwikkelingen op je af ziet komen, met de afspraken die je hebt, nog voldoende regie kunt voeren op basis van je ruimtelijke kerntaken. Dat is bijvoorbeeld een veld dat mij op dit moment in het oog springt, meneer de voorzitter. De heer MOORLAG: Voorzitter, dat probleem zie ik wel, maar wat is dan de oplossing van GroenLinks? Is dat dan een terugtrekkende beweging maken richting de gemeenten of is het, zoals de heer Luitjens voorstelt, toewerken naar gemeentelijke herindeling? Het probleem stellen is één, maar wat is dan de oplossing van GroenLinks? De heer VAN DER PLOEG: In ieder geval scherpe keuzen stellen en het probleem daadwerkelijk benoemen, zorgen dat je, als je buiten je kerntaken gaat, dit tijdelijk doet en niet structureel gaat doen. Als het bijvoorbeeld gaat om de Vliegende Brigades moet je ook voor jezelf benoemen wanneer je daar weer mee ophoudt en wanneer je partners dit weer kunnen overnemen, want het is hun taak. De heer MOORLAG: Maar, voorzitter, begrijp ik dan ook dat wij de komende maanden op dit terrein concrete voorstellen van GroenLinks kunnen verwachten? De heer VAN DER PLOEG: In brede zin denk ik dat het wat lastig wordt en ik denk, als je het hebt over goed benoemen, dat je dat per thema moet benoemen. Ten opzichte van die demografie en de bouwopgave zul je bijvoorbeeld erg in de diepte moeten en je zal moeten nagaan wanneer je nog wat doet en waar je vasthoudt aan de eigen rol. De heer MOORLAG: Voorzitter, een laatste vraag. Is mijn indruk juist dat het denken bij GroenLinks nog niet helemaal uitgekristalliseerd is? De heer VAN DER PLOEG: Het denken bij GroenLinks is steeds in ontwikkeling, meneer de voorzitter. GroenLinks constateert te veel nadruk op mal en te weinig op contramal. Naar onze overtuiging zal er een slag gemaakt moeten worden van verrommeling naar kwaliteit en duurzaamheid. Het debat over de cultuurhistorische waarden van Nederlandse landschappen, ook wel het debat over de ruimtelijke verrommeling, is in een hogere versnelling geraakt. Het onderzoek van Witteveen + Bos dat in opdracht van ministerie van LNV is uitgevoerd speelt daarin een positieve rol. Ineens krijgt GroenLinks er een aantal vrienden bij. Het landelijke debat moet gebruikt worden om tot een verstevigde aanpak te komen. Investeren in het landschap: ook in onze provincie. Recent is het prachtige boek “Golden Raand” gepresenteerd over Landschappen van Groningen. Daarbij hadden wij een déjà vu. Op de omslag wordt het Dollard-landschap ingekaderd in een lijst van een schilderij. Bij de voorlaatste provinciale verkiezingen is de GroenLinks-fractie op pad geweest met een dergelijke lijst en heeft zij tientallen prachtige locaties in de provincie gefotografeerd. Locaties die langzaam verrommelden of werden bedreigd door asfalt of uitleglocaties. Een landschap dat wij vier jaar geleden op de korrel hebben genomen, was het coulissenlandschap nabij Tolbert. Dat wordt bedreigd door ontwikkelaars. Onze leidraad in het Bouwen en Wonen-dossier is: meer kwaliteit en minder kwantiteit. Dat vertaalt zich ook naar de kwaliteit van de toekomstige bouwlocaties. Een substantiële verlaging van de bouwopgave in Leek-Roden acht GroenLinks onvermijdelijk. GroenLinks heeft geen enkele behoefte om het prachtige coulissenlandschap te vernielen. Behoud van die kwaliteiten moet het devies zijn. Hoogezand is de tegenhanger van die situatie. Daar zijn eerst kwaliteitsinvesteringen in het landschap nodig om toekomstige bewoners te paaien. Dat is daar zeer verantwoord. Omdat de provincie zich gevangen heeft gezet met de regiovisie wordt de slappe keuze in Leek-Roden tot nu toe verdedigd met als gevolg dat Groningen zich in haar eigen voet schiet. Dat moeten we niet laten gebeuren. Regie van de provincie is hier noodzakelijk. Een andere locatie die GroenLinks in 2003 heeft gefotografeerd is het landschap van de Oude Riet: een lege ruimte die zich rond Noordhorn en langs het Middag Humsterland neervlijt. Cultuurhistorisch landschap in optima forma. Rust en ruimte, zoals we dat willen behouden.
36
Vanuit het reliëf van de landschappen in Noord zijn de maren de tegenhangers van de wierden. Het Reitdiep, de Fivel, het Damsterdiep, de vele kleinere maren en prielen, soms aanstekelijk aanwezig, soms dichtgeslibd of veel erger met de dragline geëgaliseerd, zoals de Oude Riet. Als vervolg op het debat in de commissie Economie en Mobiliteit in Zuidhorn dienen we daarover een motie in. De VOORZITTER: De heer Van der Ploeg stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, bijeen 27 juni 2007, gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2007 overwegende dat: - de intrinsieke waarde van het gebied rondom de Oude Riet nabij Noordhorn en de tekening in dit aloude cultuurlandschap ten onder dreigt te gaan door ingrepen van landeigenaren (het egaliseren); - de Oude Riet daardoor straks niet meer herkenbaar zal zijn in het landschap; - het gebied door realisering van een weg door het gebied extra wordt belast; zijn van mening dat: - het betreffende landschap rondom de Oude Riet uitermate waardevol is; - binnen de mogelijkheden van de nog te kiezen variant het landschap haar karakter moet behouden; - de accentuering in het landschap van de Oude Riet terug hersteld zou moeten worden, verzoeken het College - om concrete stappen te zetten teneinde dat te kunnen bewerkstelligen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Van der Ploeg, krijgt nummer 8, zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ondanks goede aanzetten in het landschapsbeleid is het landschapsbeleid nog steeds fragmentarisch en wordt er niet doorgepakt. Er moet planmatiger te werk worden gegaan. Onderhandelen met het Rijk op basis van onvoltooide quick scans is niet het beeld dat wij voorstaan. Onze landschappen verdienen beter. Het moet ambitieuzer, overigens in de wetenschap dat het naast de grote opgaven, soms ook om heel kleine dingen gaat. Dat alles moet samen met de regionale partners worden ingevuld. GroenLinks is van mening dat de provincie er voor moet zorgen dat in alle gebiedsopgaven en in alle gebiedsconvenanten het landschap als strategisch speerpunt terugkomt. Is het College bereid dat voor alle gebieden te doen? Zonodig hebben wij hier in tweede termijn een motie voor. Het Rijk geeft geen geld voor generieke landschapsontwikkeling, zo stelt de Voorjaarsnota. De provincie heeft geen eigen geld (“Hadden we geen overschot?” denk ik dan), omdat de provincie dat maximaal wil inzetten om rijks- en Europese middelen binnen te krijgen. Vervolgens staat er: “Het Rijk gaat pas geld voor landschap beschikbaar stellen als de provincie daar ook middelen tegenover stelt”. Er is dus een uitgelezen kans om extra middelen los te weken, dat staat er. Het College spreekt zich hier op een aperte wijze tegen en dat vraagt om een adequaat antwoord van Provinciale Staten, vandaar dat wij, net bij het begin van mijn betoog, een amendement hebben ingediend waarbij wij geld verschuiven naar landschap. In onze optiek kunnen op basis van de criteria overigens ook ESFImiddelen worden ingezet. Is het College dat met ons eens? Meneer de voorzitter, de werkgroep Oldambt heeft ons een nota over de status “Beschermd Landschap” gestuurd. Een initiatief dat ons uit het hart is gegrepen. Als we het onderzoek van Witteveen en Bos ergens in de provincie willen vertalen, dan kristalliseert zich dat in het Oldambt uit: volledig in overeenstemming met de opgaven van Blauwe Stad. Het is mal (Blauwe Stad en omliggende bebouwingstructuur) en contramal (het Oldambt). Wij denken dat dit mal/contramalconcept voor meerdere regio’s in onze provincie toepasbaar is. GroenLinks wil graag een eerste reactie op het initiatief van de werkgroep en op de mal/contramal-gedachte op regionale schaal. Meneer de voorzitter, bij het in ontvangst nemen van “Golden Raand” zei u iets wat we vaker horen. Groningen zou het veel meer van de daken moeten schreeuwen dat we van die aantrekkelijke landschappen en van die mooie cultuurhistorische elementen hebben.
37
Die landschappen moeten we veel meer aanprijzen. Dat kan bijvoorbeeld via borden langs provinciale wegen, net zoals de Fransen dat op hun rijkswegen doen. Hiertoe dienen we een motie in. De VOORZITTER: De heer Van der Ploeg stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, bijeen 27 juni 2007, gehoord de discussie over de Voorjaarsnota 2007 overwegende dat: - dat Groningen te bescheiden is over haar rijkdom aan landschappelijke en cultuurhistorische schoonheden; - Groningen daardoor toeristische kansen laat liggen (zie onderzoek Witteveen + Bos); zijn van mening dat: - de provincie Groningen in haar toeristisch beleid extra aandacht dient te geven aan de Groninger landschappen; - passanten geattendeerd kunnen worden op aantrekkelijke landschappelijke omgeving en haar specifieke cultuurhistorische objecten; verzoeken het College van GS: - om de mogelijkheid van toeristische bebording van aantrekkelijke landschappen langs provinciale wegen te verkennen en daarover Provinciale Staten te informeren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Van der Ploeg, krijgt nummer 9, zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, revitalisering van bestaande bedrijventerreinen moet een kernopgave voor het College worden. We willen de inzet op revitalisering verhogen en dat is mogelijk ook omdat er voldoende lege bedrijfslocaties beschikbaar zijn. De boodschap is ook hier kwaliteit, duurzaamheid, terugdringen van verrommeling en de regionale werkgelegenheid. Als deze kernopgave louter afhankelijk is van de beschikbaarheid van rijksmiddelen of Brussels lof, is dat veel te mager. GroenLinks verwacht dan ook dat het College op zoek gaat naar andere financieringsmodellen. Is het College het met GroenLinks eens dat revitalisering een kernopgave dient te zijn? Is het Collegebereid om vernieuwende concepten van CO2-neutraliteit van bedrijventerreinen daarin op te nemen? Meneer de voorzitter, de provincie kiest voor intensieve participatie van burgers. Het Rijk blijft echter achter en benadert de zaken technocratisch. Inpassing in landschap, effecten op directe omgeving, op dierenwelzijn en betrokkenheid van burgers hebben geen prioriteit. Neem de Rijksweg A28 richting Haren met de betonafscheiding en het lichtbalkon van een tiental kilometers lang. Het wordt tijd dat Rijkswaterstaat in deze regio op haar nummer wordt gezet. Het College zal daar scherp in moeten acteren en compensatie eisen waar dat passend is, juist vanuit de integrale benadering waar burgers van Groningen recht op hebben. Is het College tot die inzet bereid? Is het College bereid te pleiten voor een snellere oplossing voor de dieren die de A28 willen oversteken dan de nu door Rijkswaterstaat geplande oplossing in 2013? Meneer de voorzitter, de gemeenteraad van Delfzijl wil geen extra windmolens met als gevolg dat Seaports investeringsplannen herziet. Wij begrepen dat het daarbij zal gaan om lagere kwaliteiten van landschappelijke inpassing en ook natuurontwikkeling in en rondom Oosterhornhaven en Farmsumerpoort. GroenLinks heeft daar een onbestemd gevoel bij. Die locaties en vooral Oosterhornhaven vertegenwoordigen pas echt een grote opgave als het gaat om landschappelijk inpassing. Decennialang hebben de omwonenden een unheimische leefomgeving gehad. Dat veranderen, dat zou een collectieve opgave moeten zijn. Onderschrijft het College die opgave en is zij bereid Delfzijl en omgeving daarbij te ondersteunen? Het Collegewil een 2% per jaar aan energie besparen bij de eigen organisatie. Het kabinet met dezelfde politieke signatuur wil 2% aan energie besparen maar dan in het hele land. Is het College bereid om het kabinet hierin te ondersteunen en haar doelstelling te verruimen tot de hele provincie? Samen doe je toch meer?
38
Het kabinet is niet te beroerd over de grote lijn van de toekomstige energievoorziening foutieve informatie, ja zelfs leugens, te verspreiden. Net als hier in de Staten worden er zoete broodjes gebakken als het gaat om CO2-uitstoot. Feitelijke keuzes en negatieve klimaateffecten worden gemaskeerd. Door voorrang te bieden aan kolentechnologie wordt 1) een overmaat aan productiecapaciteit gerealiseerd; 2) gaan alle remmen los; 3) treedt klimaatverslechtering op omdat schonere gasgestookte centrales stil komen te liggen; 4) duurzame energieproductie gefrustreerd, omdat er geen ruimte meer is op de transportleidingen. Het College wil na de ondersteuning van de Magnum van NUON kennelijk alles op de poederkolencentrale van RWE zetten, puur vanwege het regionaal economische eigenbelang. Uit niets blijkt dat het College voor de belangen voor duurzame energie opkomt. Wat heeft het College gedaan om duurzame energie in de Eemsregio volop, en met voorrang, op het transportnet te krijgen en dus niet het onderspit te laten delven ten opzichte van RWE? De heer JAGER: Voorzitter, soms moet je volgens mij dingen even op je in laten werken. Begrijp ik nu van de heer Van der Ploeg dat hij beweert dat de vestiging van een kolencentrale in Nederland totaal overbodig is, omdat er al voldoende energiecapaciteit is, en ten tweede, dat op het moment dat er een kolencentrale komt, dit schonere vormen van energieopwekking uit de markt drukt? De heer VAN DER PLOEG: Dat laatste is duidelijk een “ja”, dat heeft u ook uit de publieke berichtgeving kunnen opnemen. Op het moment dat de transportcapaciteit beperkt is en er voorrang wordt gegeven aan kolencentrales en duurzame energie geen ruimte heeft, dan is dat gewoon met “ja” te beantwoorden. Uw eerste vraag is complexer. Daar hebben wij een uitgebreid debat over gehad. We hebben positie bepaald. Daarbij gaat het veel meer om de maatvoering van de energiecapaciteit op basisniveau. Daarbij hebben wij gezegd dat een positie voor schone kolen denkbaar is, waarschijnlijk ook na te streven is, maar alleen onder de garantie, zoals we die ook benoemd hebben, dat het dan daadwerkelijk schoon is met opslag. De heer JAGER: Maar, voorzitter, dat was mijn vraag niet. Mijn vraag was: heeft u nu de stelling neergelegd dat een energiecentrale gebaseerd op kolen overbodig is, omdat er voldoende capaciteit in Nederland is? Want dat hoorde ik u namelijk zeggen. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb het gehad over een overmaat van productiecapaciteit. Het gaat niet om één, het gaat hier om twee centrales. In heel Nederland gaat het om vijf. In Duitsland gaat het om veertig. Op een gegeven moment is de maat vol, meneer Jager. De heer RIJPLOEG: Ja, een beetje een vervolg op wat de heer Jager stelt. De kolencentrales vliegen je om de oren, althans op papier, maar in werkelijkheid moeten ze nog gebouwd worden. Dus het zullen er wel geen veertig worden, denk ik, maar dat terzijde. Op dit moment heeft Nederland een tekort van 20% aan stroom. Dat wordt geïmporteerd uit kernenergie uit Frankrijk, bruinkoolcentrales in Duitsland en nu komt de heer Van der Ploeg met de bewering dat een kolencentrale in de Eemshaven een schone gascentrale zou wegdrukken. Die stelling wil ik graag even met wat cijfers onderbouwd zien. Er zal best een gascentrale met een rendement van 25% worden weggedrukt, dat lijkt me pure winst, maar echt van betekenis: graag cijfers erbij. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, Sjak Rijploeg weet als geen ander dat hij allerlei cijfers en tabellen voor zijn neus heeft gekregen als het juist ging over deze problematiek van onder andere Nuon-mensen. Als je naar de basiscapaciteit in Nederland kijkt, dan weet je dat er een aantal verouderde centrales uit gaan. Dat zijn onder andere gasgestookte centrales. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil ook de heer Rijploeg een vraag stellen, want eigenlijk is hij natuurlijk niet aan het woord. Hij zegt toch dingen waar ik wel wat vraagtekens bij wil stellen. Ik wil hem dus ook hartelijk uitnodigen om 27 oktober te komen, want er worden wel degelijk kolencentrales neergezet vanwege het feit dat het gas zo duur aan het worden, c.q. geworden is. Dat is gewoon een argument, bedrijfsmatig ook een heel begrijpelijk argument. De bedoeling is daarnaast om zo veel stroom op te wekken dat wij kunnen gaan exporteren in plaats van importeren, waardoor hier dus alsnog een toename van CO2-uitstoot plaatsvindt, en niet alleen hier. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, ik zal de uitnodiging voor 27 oktober aanvaarden.
39
De VOORZITTER: Ik begrijp dat de heer Rijploeg aan de sprekerslijst wordt toegevoegd. Het woord is weer aan de heer Van der Ploeg. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, mijn vraag aan het College was duidelijk. Het gaat ons overigeens niet om het bedrijf RWE. maar wij hebben geen zin in rücksichtlos weiter ersticken. Wij willen niet dat Groningen naar de kolen gaat. Het gaat ons hier om het klimaat. Overheidssturing is nodig als het gaat om de maatvoering van de basiscapaciteit in Nederland. Nederland als exportland van kolenstroom en kampioen CO2-uitstoter zien wij niet zitten. Dergelijke keuzen moeten we niet over laten aan geliberaliseerde energiemaatschappijen. Meneer de voorzitter, verkeer en vervoer. De fietsnota krijgt terecht een vervolg. De keuze voor een snelle fietsroute naar Ten Boer onderschrijven we wel, echter die route heeft voor GroenLinks niet de hoogste prioriteit. Tussen Groningen en Ten Boer liggen namelijk al goede en veilige routes. Hoogste prioriteit zal er wel moeten zijn voor de fietsroute naar Winsum. Daar moeten fietsers twee keer de gevaarlijke hoofdweg over. Hoe denkt het College met de fietsroute naar Winsum om te gaan? GroenLinks is voor een hogesnelheidstrein in een sobere variant en met een optimale aansluiting op de bestaande regionale vervoerssystemen. Wat moet er gebeuren als het kabinet negatief beslist? Dat wordt mij regelmatig gevraagd. Zonder op de uitkomst te willen speculeren, pakken we, wat GroenLinks betreft, na bijna tien jaar van beloftes en modellen het alternatieve pakket. Maar, daarnaast blijven we wel even hard voor die snelle, doch sobere snelle variant pleiten. Niks afgelopen, niks definitief besluit. Na zoveel kabinetten zullen we ook deze weer verslijten. Kortom, ook als het kabinet tegen blijft zal de GroenLinks-fractie vasthouden aan de eigen visie en tegen die Haagse winden in blijven gaan. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil graag even zeker weten dat ik de heer Van der Ploeg goed begrijp. Betekent het dat hij de Zuiderzeelijn, als er geen HST-variant komt, volledig afschiet en dus kiest voor het alternatieve pakket? De heer VAN DER PLOEG: Wij schieten de Zuiderzeelijn dus niet af, maar we pakken wel het alternatieve pakket, want doorgaan is, denk ik, na tien jaar van een pot geld die daar ligt, maar niet gebruikt wordt, niet erg handig. Dat wil niet zeggen dat je dan niet meer blijft pleiten voor de Zuiderzeelijn. De heer SWAGERMAN: Maar dat is net zo’n wazig verhaal als het College ongeveer houdt, waar we ook een helder antwoord op hebben gehad. Je kunt allebei vragen, je kunt inderdaad zeggen wat u zegt: dat geld hebben we nu al zo lang beloofd gekregen, dat wij vinden dat wij er recht op hebben – en dat vindt de SP ook – maar daarnaast heeft het Rijk nog steeds de plicht om te zorgen dat het land in zijn geheel van een fatsoenlijk OV-netwerk wordt voorzien. Daar hoort naar onze mening ook de Zuiderzeelijn bij. De heer VAN DER PLOEG: Dan zijn we het toch eens? Het lijkt me niet dat er dan een verschil is. Maar het gaat er even om dat je dan vanuit een achterstandpositie blijft vechten voor je visie, want het kabinet zou dan namelijk een andere visie hebben. Dus dat verandert wel de verhoudingen. De heer JAGER: Maar, voorzitter, als ik het goed begrijp zou dat dus ook uw onderhandelingstrategievoorstel richting het College zijn? Zeg tegen Den Haag: wij blijven gaan voor die snelle lijn, maar kom maar door met dat geld, voor beide? De heer VAN DER PLOEG: Nee, meneer de voorzitter, dat is het absoluut niet. Ik ga gewoon in op vragen die mij door burgers worden gesteld. Wij gaan voor die Zuiderzeelijn op dit moment. Wij hebben inderdaad die lijn getrokken en daar zou ik niet in willen veranderen. Het gaat er wel om dat er nu anderen zijn die keuzen maken. Daar moeten wij wel op reageren als ze gemaakt worden. Meneer de voorzitter, over het vliegveld Eelde was het lang stil, totdat duidelijk werd dat vliegveld Lelystad dé dependance moet worden van Schiphol. Tijdens onze discussie een aantal jaren geleden was dat nog een optie op de achtergrond. Er komt dus een stevige concurrent bij. Het perspectief op winstgevendheid – en dat was de bedrijfseconomische doelstelling – vervliegt, om maar in de terminologie te blijven. Hoe weegt het College dit? Lelystad wordt verlengd, niet naar 2500 meter zoals vliegveld Eelde, maar naar 2100 meter. Daarmee kan Lelystad 2,5 miljoen mensen en de grootste groeimarkt van de low cost carriers bedienen. Onze vraag is: als Lelystad het met 2100 meter af kan, wat moet Eelde dan met 2500 meter?
40
GroenLinks wil van het College horen waarom het op de Algemene Vergadering van Aandeelhouders van Essent akkoord is gegaan met een dividenduitkering van slechts € 600 miljoen van de Kabelcom verkoopopbrengsten. Waarom niet het dubbele of driedubbele? Zijn er afspraken e gemaakt over investeringen zoals LNG in Eemshaven en die 5 Nederlandse kolencentrale waar Essent plannen mee heeft? De provincie zit op slot, aldus de stelling van Calon. Het gaat uiteraard over varkens. Nu zijn er in het Eemsmond-gebied ineens twee oude vergunningtrajecten uit 1997 gereactiveerd en wat blijkt: GS willen daar als vergunningverlener mee akkoord gaan. Het betreft hier varkensboeren uit het Brabantse. Natuurlijk is Groenlinks tegen deze vergunningverlening, maar ... waarom zijn wij hierover niet geïnformeerd of hebben we iets gemist? Het zat toch op slot? Meneer de voorzitter, ik sluit af. GroenLinks heeft in deze Staten vaak het initiatief genomen als het om asielzoekers gaat die onder de oude wetgeving zonder verblijfsstatus zaten. Nu is er een generaal pardon en daar zijn we in Groningen terecht verheugd over. Langzaam lijkt Nederland wat tot rust te komen na de periode van verruwing. Voor dit moment wil mijn fractie een duidelijk gebaar maken. Wij vinden het gepast dat de provincie de nieuwe statushouders, inwoners van de provincie Groningen, uitnodigt voor een feestelijke gebeurtenis. Dat de provincie daarbij ook aan zelfpromotie kan doen is dan mooi meegenomen. Wij dienen daartoe een motie in. De VOORZITTER: De heer Van der Ploeg stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen in vergadering bijeen op 27 juni 2007, gezien - het akkoord tussen regering en VNG, dat een generaal pardon regelt voor de "oude wetters" - tevens in aanmerking genomen de actieve rol die wij als provincie steeds gespeeld hebben bij de uitvoering van de Vreemdelingenwetgeving, verzoeken het College - in de maand december van dit jaar, de mensen in de provincie Groningen die dan – op grond van bovenbedoelde regeling – een verblijfsvergunning hebben gekregen uit te nodigen voor een feestelijke kennismakingsdag met de provincie Groningen, te beginnen in het Provinciehuis, met daarna een bustour door de provincie met enkele tussenstops bij voor de provincie karakteristieke musea en bedrijven en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Van der Ploeg, mevrouw Stavast, de heer De Vey Mestdagh, de heer Zanen, mevrouw Hazekamp en mevrouw Veenstra. De motie is voldoende ondertekend, krijgt nr. 10, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. Voor de lunchpauze is het woord nog aan de heer Zanen, nu namens de Partij voor het Noorden. De heer ZANEN: Voorzitter, politieke partijen zijn interessante fenomenen. Wij hebben het er vanochtend al even over gehad dat soms de ledentalgroei wat stagneert, dat vrijwilligers moeilijk aan te trekken zijn, zelfs werd er gezegd dat mensen voor een lijst van die partijen in een raad of in Staten of in de Tweede Kamer soms moeilijk te vinden zijn. Wij moeten ons daar ernstig zorgen over maken. Het is ook zo dat met die onduidelijkheid over hoe precies men in fracties, in verenigingsverband met elkaar omgaat, hoe dat uitpakt… Hoe ga je met elkaar om? Dat is een belangrijke zaak waar we over moeten beslissen. Hoe treed je naar buiten? Dat is ook iets wat je niet zomaar kunt laten gebeuren. Natuurlijk is het zo dat mensen een opvatting hebben over een collega en dan soms ook zaken zeggen waar je achteraf wellicht wat spijt van krijgt, bijvoorbeeld “stageloper” of “ijzeren dame”. Dat zijn vervelende dingen en je moet gewoon afspraken maken waar je grenzen legt. Ik denk dat het heel goed is dat dit gebeurt. Ik heb in de krant een foto van mijzelf gezien en ik ben erg geïnspireerd door het artikel met mijn bijna-naamgenoot omtrent het opereren in politieke partijen en het daar nadrukkelijk hanteren van gedragscodes. Dat wil ik hier onderschrijven, het lijkt mij een belangrijke taak, ook voor de voorzitter, om samen met die partijgenoten die hier dan het woord voeren, een bepaalde lijn uit te zetten. Tot zover, voorzitter, één van mijn politieke partijen. Ik heb er nu inmiddels drie, heb ik begrepen: VVD, SP en PvhN. Ik ga toch maar over naar die laatste, want dat is wat ik in het kader van de Voorjaarsnota wil vertellen. Op het moment dat de verkiezingen voor Provinciale Staten plaatsvonden op 7 maart, was net op landelijk niveau een regering gevormd, namelijk op 22 februari. Die was gebaseerd op de uitslag van de Tweede Kamer-verkiezingen van 22 november 2006.
41
Die nieuwe regering werd gevormd door de partijen CDA, PvdA en ChristenUnie. De eerste twee hadden weliswaar de verkiezingen verloren – CDA drie zetels, de PvdA negen zetels – maar met de participatie van de ChristenUnie, die drie zetels won en daarmee op een totaal van zes uitkwam, kon de nieuwe regering steunen op tachtig van de 150 Kamerzetels. De grote winnaars van die verkiezingen – de SP van Jan Marijnissen met zestien zetels winst en de PVV van Geert Wilders met negen zetels winst – werden buiten de regering gelaten. In de periode tussen november en 6 maart 2007 werd het politieke leven in Nederland beheerst door nieuws rond die kabinetsformatie. Slechts heel aarzelend kwam er bijvoorbeeld in de provincie Groningen iets op gang van een Statenverkiezingscampagne, maar er werden gelukkig een aantal dingen, mede door de provincie, georganiseerd. In het debat in Winschoten kwam de PvhN naar voren met het gegeven dat de nieuwe regering van plan was een greep in de kas van de Nederlandse provincies te doen, vier keer € 200 miljoen. Daar werd aanvankelijk nogal laatdunkend op gereageerd. De regionale vertegenwoordigers van de regeringspartijen CDA, PvdA en ChristenUnie deden net alsof ze van niets wisten. Maar het probleem is inmiddels helder in beeld bij deze Voorjaarsnota. Een tweede probleem dat de PvhN in die campagne naar voren bracht, was – en het woord is ook al eerder gevallen – “diefstal”, maar in dit geval van aardgasgelden door de nationale overheid. Niet alleen stak de minister van Financiën de afgelopen tien jaar ruim de helft van die gasrevenuen in eigen zak, in de algemene middelen, het resterende deel van die gasopbrengsten werd benut voor het versterken van de economische infrastructuur. Prima, zou je zeggen, ware het niet dat in die afgelopen tien jaar slechts 1% daarvan besteed werd in Noord-Nederland, tegen bijvoorbeeld 88% in de Randstad. Dat betekende dus dat Noord-Nederland op geen enkele wijze kon profiteren van de aardgasexploitatie. Ons pleidooi was om alsnog een evenredig deel van de aardgasopbrengsten voor het Noorden te claimen. Wij spraken over 25%, samenhangend met de oppervlakte van Noord-Nederland ten opzichte van die van Nederland als geheel. De twee Groninger collegepartijen toen, PvdA en CDA, deden daarop hoopgevende uitspraken. Het CDA wilde samen met oostelijke en zuidelijke partijgenoten met Den Haag in de slag om meer aardgasgeld voor het Noorden binnen te halen. De PvdA vond dat het Noorden eigenlijk wel 20% van de aardgasbaten zou moeten terugkrijgen. De ChristenUnie was overigens wat zuiniger in haar claim op extra aardgasbaten voor het Noorden. Een derde punt dat in de Statenverkiezingen af en toe aan de orde kwam, was het regionaal beleid. De diverse regeringen Balkenende weigerden systematisch een vervolg te geven aan het door het Rijk en Noord-Nederland tezamen opgezette Kompas-beleid. Dat beleid was nog slechts halverwege de beoogde looptijd. De positieve effecten van dat beleid waren onomstreden. Het Rijk koos evenwel voor een nieuw soort beleid toen, het versterken van reeds succesvolle activiteiten en geen geld meer weggooien naar zwakke regio’s. Eigenlijk werd het bestaan van regio’s in Nederland min of meer ontkend. Pieken in de Delta werd het devies. Na aanvankelijk protest legden de noordelijke Colleges van GS zich daar uiteindelijk bij neer, al wisten zij nog wel een overgangsregeling te treffen. Rond het Europees regionaal beleid werd een vergelijkbare soap opgevoerd, al kon Noord-Nederland daar rekenen op een machtige bondgenoot, de Europese Commissie. De nationale regering wilde de Europese middelen niet meer doen toekomen aan Noord-Nederland. Onder druk van Brussel en de stille lobby vanuit het Noorden werden die Europese regionale middelen uiteindelijk toch formeel toebedeeld aan het Noorden. De nationale overheid was al begonnen aan het afbouwen van de Kompas-structuur, weg decentrale besluitvorming, bijvoorbeeld, maar moet daar wellicht gedeeltelijk toch nog weer op terugkomen. Dit alles ondermijnt de sociaal-economische inhaaloperatie voor Noord-Nederland en stelt ook de noordelijke samenwerking ernstig op de proef. Anders dan de PvhN zou willen, is er in die afgelopen periode toch niet echt verzet geweest tegen die nationale ontwikkelingen. De regionale vertegenwoordigers van de landelijke politieke partijen laten de zaken te veel gelaten over zich heen komen, naar ons idee. De gezamenlijke bijeenkomsten van de drie noordelijke Provinciale Staten werden gewoon regelmatig afgezegd in plaats van ze te gebruiken als middel van demonstratie en protest tegen de verdere achterstelling van Noord-Nederland. De vraag hoe de cofinanciering van regionale projecten, die op zich Europese steun zouden kunnen verkrijgen, moet worden gefinancierd, lijkt bij onwilligheid van het Rijk door de collegepartijen dan maar zelf te worden opgelost, uiteraard dan ten koste van ander beleid. De nieuwe regering streeft nu bestuursovereenkomsten na met de afzonderlijke provincies, overeenkomsten, waarbij onder andere de eerder geduide greep uit de kas zou worden gelegitimeerd. De voorlopige reactie van het Groninger College van GS is zelf en in IPO-verband, samen met de andere Nederlandse provincies, in samenspraak met het Rijk te trachten om de schade zo veel mogelijk te beperken. Gezien diverse posten in de Voorjaarsnota acht men blijkbaar de kans op succes van al dit protest niet erg groot. De PvhN acht die kans ook niet erg groot in de zaken met betrekking tot regionaal beleid. In verband met de revenuen van het aardgas hebben wij een noordelijke positie die wellicht zelfs tegengesteld zou kunnen zijn aan die van andere Nederlandse provincies. Een noordelijk optreden lijkt te prefereren boven een IPO-optreden, naar mijn oordeel.
42
Voorzitter, naar ons idee is het strikt nodig dat er gewerkt wordt aan de verhouding die ik heb besproken tussen de provincie Groningen en de rijksoverheid bij al die problemen en dat we de zaak toch wat meer op scherp gaan zetten. Daarom wil ik daarover een motie indienen. De VOORZITTER: De heer Zanen stelt de volgende motie voor: “De Provinciale Staten, in vergadering bijeen op woensdag 27 juni 2007, kennis nemend van: - de opstelling van het Rijk inzake de afroming van het vermogen van de provincies, leidend in Groningen tot vier keer een greep in de provinciale kas door het Rijk van ruim € 10 miljoen; in herinnering brengend de: - in de recente Statenverkiezingscampagne gedane uitspraken inzake het als provincie willen verkrijgen van een substantieel deel van de aardgasbaten en de weinige voortgang die inzake dit dossier tot nu toe is gemeld; overwegend: - de neiging tot centralisatie bij de uitvoering van het resterende, regionale beleid van de rijksoverheid en bij de besluitvorming inzake de uitvoering van het Europese regionaal beleid gericht op NoordNederland; gegeven: - de steeds zwaarder wegende cofinanciering van projecten door de noordelijke provincies vragen het College van Gedeputeerde Staten: - in overleg te treden met de Colleges van GS van Fryslân en Drenthe omtrent het tezamen ontwikkelen van een nieuwe strategie voor Noord-Nederland die moet leiden tot een nieuwe positie van Noord-Nederland ten opzichte van Den Haag; - verder de aanzetten te formuleren voor een breed maatschappelijk debat in Noord-Nederland over de diverse aspecten van zo’n nieuwe noordelijke samenwerking; - en de resultaten van het overleg en van de gevormde ideeën omtrent zo’n breed maatschappelijk debat voor te leggen aan ten eerste de Groninger Provinciale Staten en ten tweede een te beleggen gezamenlijke vergadering van de drie noordelijke Colleges van Provinciale Staten tezamen met het dagelijks bestuur van het SNN, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Zanen, mede ondertekend door de heer De Vey Mestdagh, wordt vermenigvuldigd, krijgt nr. 11 en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer ZANEN: Voorzitter, ik was zeer verheugd over de inbreng van de VVD op dit punt. Daar zit ook een zekere relatie bij. De Voorjaarsnota. Er staan een aantal punten in waar ik op wil reageren. In de eerste plaats het onderwerp regiotram. Het nieuw geformuleerde beleid spreekt over een bijdrage van twee keer € 200.000 aan voorbereidingkosten voor de stadstram. De PvhN vindt dat ongewenst. Provinciale Staten is namelijk een doemscenario voorgelegd wat de bereikbaarheid van de stad Groningen betreft. De Stad zou dichtslibben, maar dat zou je toch kunnen kwalificeren als onzin. GS zeggen namelijk zelf terecht dat de stadstram en de doorstroming op de rondweg verschillende problemen willen oplossen die feitelijk los van elkaar staan. Verder blijkt de nu voorgestelde stadstram helemaal niet het begin van de regiotram in de Stad te zijn. De voorgestelde tram komt helemaal niet buiten de Stad en kan ook helemaal niet rijden op de bestaande railinfrastructuur blijkens de eigen halte op het Stationsplein en eigen remise bij Zernike. De PvhN ontwikkelde een eigen voorstel, een verbinding tussen het hoofdstation en Zernike, grotendeels via de bestaande railinfrastructuur door de Stad: Hoofdstation, Noorderstation en de nieuw aan te leggen vertakking naar Zernike langs het Van Starkenborgh-kanaal. Alleen als ook dit alternatieve plan van de PvhN serieus wordt uitgewerkt en ook mee wordt beoordeeld, dan kunnen wij wel met de voorziene uitgaven als nieuw beleid instemmen, maar anders niet.
43
Een tweede punt, alternatieve brandstoffen voor het provinciale wagenpark. We hebben het er eerder over gehad, voorzitter. De Voorjaarsnota doorsnuffelend valt er eigenlijk niet zo veel te bekennen waar je kunt verwachten dat daar de uitvoering van die ideeën gestalte gaat krijgen. Op de Statenvergadering van 23 mei jl. kwam die zaak aan de orde. De PvhN diende daarover toen een motie in, ondersteund door nog een viertal Statenfracties. De gedeputeerde bleek in te stemmen met het door de motie gevraagde. Hij verklaarde tot onze verbazing de motie daarop overbodig. Dat leidde er namelijk toe dat de collegefracties, gegeven de inhoudelijke steun aan het gevraagde, de motie ook voor overbodig verklaarden. De PvhN heeft toen de motie ingetrokken. Wat wij bij gelegenheid van de behandeling van de Voorjaarsnota aan het College vragen, is om in de Begroting voor 2008 ruim aandacht te geven aan de activiteiten rond dit onderwerp. Dit in het verlengde van de toezegging van de gedeputeerde. Wij zullen dit najaar dan kunnen beoordelen bij de Begroting hoe de zaak ervoor zit. Veranderingen in zijn algemeenheid, als het gaat om het beheer van het wagenpark, zijn natuurlijk een ingewikkelde zaak, maar de aanhouder wint wellicht en wij kunnen er misschien met elkaar mooi beleid van maken. Het derde punt: de snelle trein van de Randstad naar Groningen. Het is al even aan de orde geweest. Het kan zijn dat het Rijk en de vier betrokken provincies het alsnog eens worden over de snelle treinverbinding Randstad-Groningen. Wij zijn op zich voorstander van zo’n snelle Zuiderzeelijn. Tijdens de verkiezingscampagne ontstond nog een nieuwe variant, namelijk een treinverbinding over de afsluitdijk richting enerzijds het noordelijk deel van de Randstad en anderzijds naar Leeuwarden en Groningen. Wellicht een interessante aanvulling op de infrastructurele positie van Noord-Nederland. Maar een goede snelle verbinding Groningen-Bremen-Hamburg is naar ons idee nog veel belangrijker dan die nieuwe verbinding Groningen-Randstad. Dan hebben we het over de lijn Groningen-Bremen-Hamburg. Dat zal echt iets nieuws brengen, een infrastructuur scheppen waar je nieuwe ontwikkelingen mee kunt lostrekken, terwijl je op die lijn naar de Randstad eigenlijk alleen tijdwinst kunt boeken. Weliswaar is die tijdwinst behoorlijk, maar toch blijft de verbetering beperkt. De meefinanciering. Voorzitter, wij hebben overwogen te zeggen: “Hoe moet je nu tegenover de vraag staan die hier wordt voorgesteld, het verlengde beleid van het al bestaande beleid op dit punt, de inspanningen die je doet om die lijn hier te krijgen?” Het lijkt ons dat dit gewoon doorgezet moet worden, dus wij hebben net zo als met de Blauwe Stad, toen wij er tegen waren dat daar door de provincie werd geïnvesteerd, na die besluitvorming gezegd: “Nu eenmaal het besluit is gevallen moet het toch een succes worden, dus wij zijn bereid bijvoorbeeld ook de Ring Blauwe Stad mee te financieren”. Dat geldt ook hiervoor. De provincies zijn eigenlijk niet in een positie om mee te financieren aan zo’n groot infrastructuurproject, maar goed, als het nu eenmaal zo ver is gelopen, dan moet je toch ook verder de uitwerking ter hand nemen en kun je dat niet achterwege laten. In die zin zullen wij gewoon meegaan in het voorgestelde beleid op dit punt. Dan de zesde gedeputeerde, voorzitter. Omdat de PvdA en CDA samen geen meerderheid meer hebben in deze Staten was het nodig nog een derde partij mee in het College te trekken. Dat werd de ChristenUnie. Terecht eist deze partij in dat geval een gedeputeerdezetel, maar dat daarmee het aantal collegeleden uitgebreid zou moeten worden tot zes, was helemaal niet vanzelfsprekend. In de discussie daarover heeft onder andere de PvhN zich laten overtuigen door de redenering dat juist daardoor de lobby in Den Haag extra effectief zou kunnen worden ingezet. Onder andere werd dat heel direct verbonden met die kwestie van het terugploegen van aardgasrevenuen richting Noord-Nederland. In de Voorjaarsnota is daarvan nog erg weinig te merken. Integendeel, het lijkt wel alsof men zich min of meer neerlegt bij de rijksvoornemens, onder andere die greep in de kas waar we het eerder over hebben gehad. Het lijkt ons een goede zaak dat we daarom tot een soort afspraak komen. Een afspraak waarin wij die extra resultaten die verwacht werden van een zesde gedeputeerde op dat vlak van die extra financiering, van die extra lobby, jaarlijks in beeld krijgen en dat wij aan het eind – bijvoorbeeld tegen december – van elk jaar eens even de stand van zaken opmaken en kijken wat dat ons heeft gebracht. Dat moeten we dan systematisch, de hele periode, doen, en dan weten we de volgende keer heel goed hoe we daar dan mee om moeten gaan met al of niet een zesde gedeputeerde. Dan hebben wij nog het punt van de weg Groningen-Delfzijl. Het is even aangeraakt in het licht van de budgetuitbreiding verkeersonderzoek. Gezien de situatie in Ten Boer en de diverse verkeerslichten en snelheidbeperkingen op deze weg, meent de PvhN dat ook een nieuwe wegverbinding direct ten zuiden van het Eemskanaal in studie zou moeten worden genomen, naast onderzoek naar een eventuele doorsteek Ten Boer-Eemshavenweg. In de commissievergadering werd opgemerkt dat die eerstgenoemde variant al eerder onderzocht zou zijn. Navraag leerde dat er in 2002 inderdaad een onderzoek is geweest, maar dat ging meer over de verkeerskundige ontsluiting van Meerstad dan over een betere wegverbinding Groningen-Delfzijl en vice versa. Naar ons idee moet het, wat die laatste verbinding betreft, gaan over een autoweg, over een echte verbetering van de bereikbaarheid van Delfzijl.
44
Ik denk dat dit een opgave is waar wij als provincie heel snel aan tegemoet moeten komen in de een of andere vorm. Voorzitter, daar wil ik het voor deze termijn bij laten. De VOORZITTER: Dan zijn wij gekomen bij de schorsing voor de middagpauze. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Het woord is aan de heer De Vey Mestdagh. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, aan mij de eer om iedereen van zijn afterdinnerdip af te helpen. Dat gaan we doen met de Algemene Beschouwingen van D66 in het jaar 2007, maar we beschouwen natuurlijk ook vooral 2008. En om dan maar met de deur in huis te vallen, het hoofdstuk Energie. Duurzame opwekking is, als we de Voorjaarsnota goed bestuderen, in financiële zin vooral gericht op biomassacentrales. Vanzelf wordt het budget Actieplan Biomassa hieraan besteed. Maar ook het budget Costa Due wordt voor een groot deel in dit kader ingezet. Wat de plannen van Energy Valley betreft, moeten we afwachten of dit ook niet die kant op gaat. Totaal zeker bijna 500 kilo-euro’s van ons nieuwe budget stoppen we er in. Terwijl we allemaal weten dat deze vorm van duurzame energie niet optimaal is. Dat steekt schril af tegen datgene wat in de Voorjaarsnota staat voor het overige nieuwe budget voor energiebesparing en innovatie. D66 is van mening dat er minimaal evenveel zo niet meer door de provincie geïnvesteerd zou moeten worden in ook andere duurzame opwekkingsmethoden. Ook het huidige kabinet verwacht dat er op dit gebied de nodige progressie plaats gaat vinden. En met de wereld G8 zouden we ons in "goed " gezelschap bevinden als we iets meer ambitie zouden gaan vertonen dan we tot nu toe doen met onze evenredige bijdrage die wij ook hier in onze notities naar voren zien komen. Het gebruik van schone bandstoffen dient ook in brede mate gestimuleerd te worden. Gezien de € 40 miljoen die we uit de motorrijtuigenopcenten halen, ligt het misschien voor de hand om dat in dit kader te doen. Er zijn meerdere partijen die daar al het een en ander over gezegd hebben. We zijn tenslotte ook een aardgasprovincie en wat doen wij eigenlijk aan het promoten van auto’s die op aardgas rijden? Helemaal niets… We zouden hier een stimuleringsprogramma voor kunnen maken. Aardgas is schoner dan benzine en diesel. Bovendien kan het uit als investering, weten we, zeker degenen – zoals de heer Slager – die op een congresje zijn geweest in de Euroborg. Wat nu als wij mensen moeten overhalen? Want dat is eigenlijk het enige wat wij op dit gebied zouden moeten doen. We zouden bijvoorbeeld bedrijven of banken zover kunnen krijgen dat zij hun werknemers dan wel klanten voorfinancieren en dat wij dan als provincie een fondsje zouden maken om bijvoorbeeld garant te stellen of rente daarvan te betalen. Wij kennen dat soort constructies wel meer. En dat men dan terug betaalt wat men in tussen met het tanken terugverdient. Dan is iedereen toch blij en we hebben een mooie goede nieuwe impuls. Daarnaast zullen we ons dan moeten druk gaan maken over voldoende vulpunten. De wijze van opwekken, echter, van energie is op dit moment niet eens de beste methode om aan duurzaamheid te werken en duurzaamheid te bevorderen. Energiebesparing is dat en daarvoor is wel zeker aandacht in deze Voorjaarsnota. Echter meestal gericht op woningen. We hebben al eerder uitgesproken dat er eens gekeken zou moeten worden naar energiezuiniger produceren in de industrie. Het is tenslotte erg merkwaardig dat bijvoorbeeld bij een bedrijf als Aldel pas op een hoger voltage is overgeschakeld – want dat scheelt trafoverliezen – toen ze de stroomrekening niet meer konden betalen. Dit lijkt in de industrie meer aan de hand. Kunnen we geen ondersteunend programma voor energiezuiniger produceren in het leven roepen? Zou het College dat eens willen onderzoeken? Dat is waarschijnlijk zelfs mogelijk met toestemming van Brussel, omdat in dit soort kaders er vaak geen sprake is van overheidssteun. Ons bedrijfsleven profiteert dan inmiddels door lagere stroomkosten. Al met al willen we voorstellen dat het budget – en we willen dat breder trekken dat de paar dingen die ik nu gezegd heb – voor het fonds Energiebesparing en Innovatie in de Voorjaarsnota wordt verdubbeld tot 500 kilo-euro. Daar heb ik een motie voor geschreven, voorzitter. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, hoeveel euro’s zitten er in een kilo? De heer DE VEY MESTDAGH: Een kilo-euro is duizend euro, dus als ik het over 500 kilo-euro heb, dan heb ik het over € 500.000, een half miljoen. De heer RIJPLOEG: Dat is een geheel nieuwe term!
45
De VOORZITTER: De heer De Vey Mestdagh heeft de volgende motie voorgesteld: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - Groningen de energieprovincie van Nederland wil zijn; - de aandacht zich zowel wereldwijd als landelijk steeds meer focust op duurzaamheid en energie; - er twee maal zo veel nieuw budget voor biomassaprojecten in de Voorjaarsnota is genoemd dan voor het fonds energiebesparing en innovatie; - er legio vernieuwende nieuwe projecten van belang op dit gebied te bedenken en te ontwikkelen zijn, verzoeken het College van GS: - het bedrag voor nieuw beleid van het fonds Energiebesparing en Innovatie in de Begroting van 2008 minimaal te verdubbelen ten opzichte van het genoemde in de Voorjaarsnota; - het extra geld nog niet vast te leggen in projecten maar dit najaar na overleg met de Staten daarover voorstellen te formuleren, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie krijgt nr. 12, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, gemeenten. Aandacht gaat op dit moment zowel op rijksniveau als op provinciaal-gemeentelijk niveau uit naar het in stand houden van voldoende voorzieningen en het op de been houden van adequate dienstverlening, met name door kleinere gemeenten. Hiertoe is het huidige beleid gericht op het bevorderen van samenwerking tussen gemeenten. Dat heeft D66 ook in haar programma staan. Toch zien we bij de Blauwe Stad al een voorbeeld dat er toch gefuseerd moet gaan worden. Samenwerking is tenslotte één, maar als die noodzakelijk zeer intensief moet worden, is hier toch gekozen voor meer fusieachtige gevolgen. In Friesland zien we op dit moment een discussie die de teneur heeft dat er vrijwillig gefuseerd zal moeten gaan worden. Met de mogelijkheid van een verplichtend karakter op de achtergrond. Ook in de begrotingen van gemeenten en van de provincie in Groningen zien we geen ruime reserveringen die gemaakt worden om het samenwerken in die zin te bevorderen dat het de fusies zeker kan voorkomen. Wij vinden het wel een taak van de provincie om logische samenwerkingsverbanden in kaart te brengen, zodat er geen gemeenten tussenuit vallen die aan het einde van de rit geen logische samenwerkingspartner meer kunnen vinden en daardoor uit de boot zullen vallen. De provincie is tenslotte bij uitstek het bestuur dat de samenhang in het grotere gebied dient te bewaken. Daarnaast is het verstandig om die samenwerkingsverbanden zodanig te stimuleren dat die in het noodscenario dat er toch niet meer om fusie heen gekomen zou kunnen worden, ook kunnen evolueren tot nieuwe gemeenten. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik ben wel nieuwsgierig hoe de heer De Vey Mestdagh dat voor zich ziet, want stel dat er één gemeente is die iets niet kan regelen met de omliggende gemeenten en wij houden in de gaten dat die er een beetje buiten valt, dan is dat een mooie constatering, maar ik denk dat wij daar verder niet zo heel veel aan kunnen doen, behalve ze misschien vertellen dat aan de andere kant van de provincie een gemeente is die in een soortgelijke situatie zit, maar je kunt niemand tot iets dwingen. De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, dat klopt. Vandaar dat de laatste zin van dit hoofdstukje van mij ook luidt dat wij het College verzoeken om een inventarisatie op dit gebied te maken. Wat wij ermee bedoelen, is dat er dus geen samenwerkingsverbanden ontstaan waardoor er gemeenten ingeklemd worden en geen uitweg meer hebben en er in elk geval ook logische samenwerkingsverbanden ontstaan die eventueel die evolutie naar intensieve samenwerking verder zouden kunnen ontwikkelen. De heer SWAGERMAN: Ja, wij zijn wel toezichthouder, maar als er een gemeente is die in zo’n situatie komt, kan dat zeer waarschijnlijk een zelfgekozen situatie zijn van een gemeente die zegt: “Ik hoef die verbanden allemaal niet, ik kan het prima zelf, ik ben maar met 4000 inwoners”. Daar zijn voorbeelden van. Dus waarom zouden wij ons daarmee bemoeien. Het lijkt mij dat dit vanzelf ook een thema is in gesprekken met gemeenten.
46
De heer DE VEY MESTDAGH: Dat zou het College kunnen antwoorden, dat het inderdaad die inventarisatie en die anticipatie daarop al doet. Dat zou heel goed zijn. Voorzitter, water. De provincie zou haar bijdrage moeten leveren aan aquaplanning. Dat vergt wellicht enige toelichting. Bij de behandeling van de jaarstukken heeft D66 aandacht gevraagd voor de veiligheid van de zeedijken en de berichten vanuit Den Haag dat men geen prioriteit voor in Groningen legt. De gedeputeerde heeft ons toen verzekerd dat daar nog een robbertje over zou worden geknokt in Den Haag en wij wachten het resultaat daarvan af. De burgers van Groningen lopen echter niet alleen risico op natte voeten door zeewater, maar in toenemende mate ook door het hemelwater. De recente wateroverlast in Hoogeveen en afgelopen week in Haren hebben laten zien dat de voorspelling dat stortbuien plaatselijk bijzonder veel overlast kunnen gaan veroorzaken, er een is die in de nabije toekomst tot meer problemen gaat leiden dan verwacht. Ik hoor hier op de achtergrond al wat geroezemoes over waterberging. De waterberging heeft wat dat betreft ook een functie, maar heeft niet de functie om met name die plaatselijke stortbuien tot een goed einde te brengen, althans niet zonder schade. Bij de woningbouwplanning dient daar op te worden geanticipeerd. Het zogenaamde waterveilig-wonen dient in de ruimtelijke plannen te worden opgenomen en wellicht dienen bestaande plannen in dat kader een heroverweging dan wel een aanpassing te krijgen. Niet alleen de provincie, maar ook de gemeenten zouden moeten worden gestimuleerd om meer aandacht te hebben voor dit onderwerp. De heer JAGER: Voorzitter, met betrekking tot nieuwbouwwijken kan ik me iets voorstellen als het gaat om afvoerrioleringen en dat soort zaken, maar hoe denkt de heer De Vey Mestdagh dat wij als overheid wolkbreuken kunnen plannen? Of moeten we paraplu’s uitdelen? Ik ken de situatie in Haren toevallig, maar… De heer DE VEY MESTDAGH: Nee, dat denk ik niet, maar wat we natuurlijk landelijk heel duidelijk zien in allerlei notities, is dat men hard op zijn hoofd aan het krabben is: “Moeten we in bepaalde delen nieuwe stadsuitleggen gaan doen, gezien dit probleem dat op ons afkomt?” Ook in die zin zouden wij onze plannen moeten bekijken in hoeverre die adequaat zijn als dit probleem zich verder doorzet. De heer JAGER: Dan heeft u het – even voor de duidelijkheid – alleen over nieuwe ontwikkelingen? De heer DE VEY MESTDAGH: Nieuwe ontwikkelingen, maar ook bij oude ontwikkelingen zou je dat in kaart moeten brengen, want dat is ook het voorstel dat ik straks zal doen dat we natuurlijk bij dit soort zaken er het beste wel op voorbereid kunnen zijn. Wij vinden dit namelijk zo’n belangrijk onderwerp – want het gaat natuurlijk niet om niets als mensen onder water lopen – dat we in de begroting een post voor aquaplanning van € 100 duizend + € 200 duizend willen vrijmaken voor een analyse met herbeoordeling van de bestaande plannen en de daarbij behorende overleggen met de gemeenten, want het is natuurlijk absoluut niet alleen onze verantwoordelijkheid. De VOORZITTER: De heer De Vey Mestdagh stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - diverse onderzoeksinstellingen waaronder het KNMI aangeven dat zware stortbuien steeds vaker zullen voorkomen in Nederland; - niet precies te voorspellen is hoe snel deze ontwikkeling zal plaatsvinden; - in de afgelopen jaren in Nederland er wel een versnelling lijkt te zijn gekomen met diverse voorbeelden van zware overlast en schade bij burgers en bedrijven; - er blijkens de overlast en schade tot nu toe onvoldoende in overheidsplannen rekening is gehouden met deze ontwikkeling; - het daarom verstandig lijkt om op korte termijn inzicht te krijgen in mogelijke manco’s in gemeentelijke en provinciale voornemens met betrekking tot waterveilig wonen, voorts overwegende dat: - om tot reële voorspellingen te komen er een simulatiemodel voor de provincie Groningen zou moeten zijn; - er vervolgens herbeoordelingen zouden kunnen volgen van zowel gemeentelijke als provinciale plannen, die zich uitkristalliseren in een visiedocument, alsook in mogelijk een aantal projecten;
47
-
overheden zich bewust moeten zijn van hun taak in dezen en ontwikkelen van beleid over het algemeen lang duurt; er daarom wel enige urgentie is,
verzoeken het College van GS: - in de Begroting van 2007 een bedrag van 100 kilo-euro vrij te maken en in de Begroting van 2008 een bedrag van 200 kilo-euro op te nemen voor het onderzoeken van deze problematiek, en gaan over tot de orde van de dag.” Ik denk dat er dadelijk nog even naar de motie gekeken moet worden als het gaat over het jaar 2007, over de technische vormgeving daarvan. De motie zal nu worden vermenigvuldigd, krijgt nr. 13 en maakt onderdeel van de beraadslaging uit. De heer LUITJENS: Voorzitter, mag ik de heer De Vey Mestdagh een vraag stellen? Wij hebben een tijd geleden – ik meen dat het in april was – een informatieve dag gehad met deskundigen ter voorbereiding op het POP. Een van de thema’s van het POP is klimaat. Daar is dit onderdeel ook uitgebreid aan de orde geweest, dus ik vraag mij even af wat nu het onderscheid is tussen wat u wilt en wat in de planning naar het volgende POP in de komende anderhalf jaar gebeurt. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, wij vinden het zo’n belangrijk onderwerp dat wij expliciet hier ook niet alleen maar in het kader van de provincie, maar ook in het kader van de gemeentelijke plannen, een onderzoek op zijn plaats achten. Dat is de reden voor de motie. De heer LUITJENS: Dus uw verbreding is dan naar de gemeenten. Het gaat niet over de provincie maar over de gemeenten… De heer DE VEY MESTDAGH: Beide, dat moet natuurlijk wel afgestemd zijn op elkaar en daarvoor moet je dat beeld goed hebben en daarvoor moet je plannen naast elkaar leggen en daarvoor moet je ook gaan kijken bijvoorbeeld naar onze eigen plannen die we op dit moment zelfs al aan het doorzetten zijn – als we het over de T-structuur hebben in de Regiovisie Groningen-Assen, dat we toch goed moeten kijken waar we die nieuwbouw… en of we dat op een adequate manier nu al aan het organiseren zijn. De heer LUITJENS: Wij hebben het debat gehad over waterberging in de afgelopen zes jaar. Daarbij is dat natuurlijk ook al gebeurd. De heer DE VEY MESTDAGH: Ja, maar niet in deze zin voor zover ik weet, maar ik word graag uit de droom geholpen door het College wat dat betreft. De heer DIETERS: Ja, voorzitter, ik vraag mij dat ook af, omdat we een maand of twee maanden geleden ook Water 2000+ aan de orde hebben gehad, waar ook nog een aantal opgaven moet worden uitgewerkt. Onder andere denk ik aan het stedelijk water, waar we nog geen inzicht in hebben. Maar dit traject loopt. Ik ben het met u eens dat het belangrijk is om die dingen inzichtelijk te hebben en dat we ook weten waar we het over hebben, maar ik vraag me nu even af waar die extra aandacht nu uit voortkomt. Volgens mij is die aandacht er nu en het is aan ons om in de gaten te houden dat deze niet verslapt. De heer DE VEY MESTDAGH: Misschien kan ik daar dan het volgende op zeggen. Als je in Hoogeveen hebt gekeken dat bij bedrijven de tonnen de deur uitdreven, is dit een onderwerp dat zeker actualiteitswaarde heeft en ook heel vlug en snel ter hand moet worden genomen. Als het allemaal gebeurt, dan zou dit geld wellicht een versnelling kunnen betekenen, maar ik wacht het antwoord van het College af. Voorzitter, de Zuiderzeelijn is in het afgelopen jaar van trotse mogelijkheid gedegradeerd naar heel misschien een opgevoerde intercity, de HST. D66 is tegenstander van een Groningse bijdrage van ongeveer € 500 per inwoner (inclusief baby’s en bejaarden) als het gaat over dit surrogaat. Als het echt waar is dat het Rijk haar gereserveerde miljarden wil steken in de infrastructurele ontwikkeling van Noord-Nederland op die plekken waar dat het beste uit kan en wij daar zelf nog even zo’n slordige € 270 miljoen bij willen doen, moeten we onze knopen tellen. Waarom bellen we de Bundesbahn niet met de vraag wat zij voor dit bedrag kunnen doen? Met de ICE ben je nu in 4,5 uur van Leer in Berlijn. Voorwaar even lang als ik laatst met een busje naar Den Haag onderweg was. Laten we vragen wat het kost om die ICE door te trekken naar Groningen.
48
Met de randvoorwaarde dat er een spoorboekje zou moeten komen dat je binnen 4 uur in Berlijn bent. In Holland haalt men de Franse snelle trein naar binnen waarom zouden wij dat dan niet doen met de Duitse. We gaan toch uit van onze eigen kracht als Groningen? Als ons dat zou lukken, volgt dat ontbrekende stukje naar Holland op kosten van het Rijk vanzelf. Vanaf Amsterdam ben je via Groningen dan het snelst in Berlijn (zelfs met het Hanzelijntje). En dan zou de “Trans Friesland Express” waar mijn fractie al eerder over heeft gesproken, een realiteit kunnen worden. Kortom, een verzoek om het geld dat gereserveerd is voor de Stuurgroep ZZL wel te besteden, maar daarvoor een nieuwe opdracht te formuleren om ook eens naar het oosten te kijken. Dit wordt zeker actueel, omdat de minister op korte termijn een beslissing op dit dossier heeft toegezegd. Ik heb daarover een motie, voorzitter. De VOORZITTER: De heer De Vey Mestdagh stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - de mogelijkheid bestaat dat er andere investeringen gedaan zullen worden dan die in de Zuiderzeelijn; - er naar alle waarschijnlijkheid in alle gevallen rijksmiddelen beschikbaar zullen zijn voor infrastructurele verbeteringen van Noord-Nederland/Groningen; - er in Duitsland vanaf Leer al een CE-IC-verbinding met Oldenburg (kan opgevoerd tot 320 km/uur) bestaat en dat vanuit daar de ICE (Duitse HSL) via Bremen heel Duitsland bereikbaar is; - dat Groningen veel belang heeft bij goede verbindingen langs de lijn van de NOA; - dat de economisch maatschappelijke effecten van een echt snelle railverbinding vanuit Groningen naar Berlijn nooit zijn onderzocht; - dat een dergelijke verbinding zeker effecten kan hebben op het isolement/perifere ligging van (Oost-)Groningen; - meer inzicht in deze effecten zou kunnen leiden tot nader onderzoek, verzoeken het College van GS: - een quick scan te doen naar de mogelijkheden van een echt snelle treinverbinding naar het oosten; - in deze scan mee te nemen een voorspelling van de effecten op de Noord-Nederlandse economie, toerisme en de veranderingen in mobiliteit, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie krijgt nr. 14, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer DE VEY MESTDAGH: Tot slot, voorzitter. D66 is een groot voorstander van goed Openbaar Vervoer. In de huidige Voorjaarsnota – en dat was ook afgesproken, dus het verbaast ons niet – wordt € 400 duizend gereserveerd voor de stadstram in regiovermomming. De stadsfractie van D66 is zeer kritisch geweest over de stappen die de Stad zet op weg naar een dergelijk stadsvervoer. Hiervan is immers nog niet duidelijk of het wel een echte verbetering zal brengen. Voor zover het dat doet, kun je je afvragen of er met dat geld dat daarmee is gemoeid, niet een tien maal beter resultaat mogelijk is door andere investeringen. Wij hebben in de commissie al gezegd dat een stadstram nog geen regiotram is. Wij geloven zelf niet in de uiteindelijke aanschakeling die daarvoor nodig is op het bestaande treinspoor. Wij denken dat dit een utopie is. En nu zet de provincie toch haar eerste stap in die richting. Beste Staten, u stort zich als lemmingen in de afgrond, want het is redelijk voorspelbaar waar dit verhaal eindigt. Een stadtrammetje met € 75 miljoen van de provincie erbij en geen verdere ontwikkeling naar een echte regiotram. Staten, u dient kritisch te blijven ook na vrolijke uitstapjes in het buitenland. We staan op het punt een eenrichtingsstraat in te gaan waar we heel veel tol voor moeten gaan betalen. Wij krijgen nog wel de opdracht aan de projectgroep en dus hebben we nog een kans om de zaak goed te heroverwegen. Zo niet, dan troosten wij ons met de gedachte dat men ook al heel snel weer super blij is met de Betuwelijn en men zich niet meer afvraagt of er qua effect wellicht veel meer had gekund voor de geïnvesteerde bedragen. Overigens zijn wij van mening dat het net als bij de Oostwand van de Grote Markt, het de Stad en provincie zou sieren als er op dit dossier waarbij er onbewezen uitgaven zullen worden gedaan een volksraadpleging zou plaats vinden. Dank u wel, voorzitter.
49
Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter. Dit zijn niet alleen de eerste Algemene Beschouwingen van deze collegeperiode, dit zijn tevens de eerste Algemene Beschouwingen van de Partij voor de Dieren in de provincie Groningen. Ik wil mijn betoog beginnen met een paar algemeen beschouwende woorden. De Partij voor de Dieren pleit voor een duurzame omgang met onze leefomgeving en mededogen jegens de allerzwaksten in onze samenleving. En dat zijn nog steeds zaken die in het collegeprogramma, en daarmee helaas ook in de Voorjaarsnota, ontbreken. Er wordt op geen enkele manier aandacht aan geschonken aan de bescherming van dieren en het verbeteren van dierenwelzijn. Ook wordt er maar beperkt aandacht geschonken aan natuurbescherming, het behoud van het landschap en duurzaamheid. Het is moreel onacceptabel dat de mens de natuur zo intensief exploiteert dat hierdoor de leefomstandigheden op aarde dramatisch veranderen en de biotoop van de mens en andere levensvormen verslechtert, kleiner wordt of zelfs verdwijnt. Toekomstige generaties zullen met de gevolgen hiervan nog meer geconfronteerd worden dan de huidige generatie. Het is daarom van groot belang dat de mens zichzelf aanzienlijke ecologische beperkingen oplegt. Die dienen gericht te zijn op het reduceren van het gebruik van ruimte, grondstoffen, energie, planten en zeker ook dieren. Dit verwachten wij ook van de provincie, zeker nu we de komende tijd voor een aantal grote vraagstukken staan, zoals het POP. De Voorjaarsnota is een duidelijke vertaling van het collegebeleid. Een aantal thema’s die de afgelopen maanden hier in de Staten aan de orde zijn geweest, zal ik daarom nog kort herhalen. Allereerst de muskusratten. Er zijn weinig voorbeelden waar zoveel geld ondoordacht in het water wordt gegooid als bij de bestrijding van de muskusratten. Inspelend op angstgevoelens is een bestrijdingsapparaat gegroeid dat een belang en een doel op zichzelf is geworden. Het is ook wel duidelijk waaraan de muskusrat het te danken heeft dat er zo’n hoge prijs op zijn hoofd staat. Het begint al bij de naam van de dieren. Op de menukaart heten ze ‘waterkonijn’, in de bontwinkel heten ze ‘bisam’ en als het gaat om bestrijding heten ze gewoon ‘rat’. Datzelfde geldt overigens voor de moerasbever. Toen de moerasbever ontsnapte uit de bontindustrie en men eigenlijk vond dat hij bestreden moest worden, werd ook zijn naam omgedoopt tot “beverrat”. De heer JAGER: Voorzitter, is de muskusrat qua diersoort wel verwant met de rat? Mevrouw HAZEKAMP: Nee. De muskusrat is verwant met de woelmuis, de beverrat is verwant met cavia’s en stekelvarkens. Maar het zal u niet verbazen dat het verzuipen van cavia’s en stekelvarkens niet zo geaccepteerd zou worden als het verzuipen van een rat. Op geen enkele manier is de schade die daadwerkelijk door muskusratten ontstaat, geïnventariseerd en gekwantificeerd en of de kosten van de bestrijding opwegen tegen deze schade die voorkomen wordt. Of die voorkomen wordt, is niet duidelijk. Het is niet gebaseerd op deugdelijk wetenschappelijk onderzoek, maar gebaseerd op een natte vinger in de lucht. Zo hoor je niet met dieren om te gaan en zo hoor je niet met gemeenschapsgeld om te gaan. De huidige wijze van muskusrattenbestrijding lost het probleem niet op en kost de samenleving handenvol geld. Toch zien we dat ook in 2007 de Begroting wordt bijgesteld met bijna € 140.000 extra voor de kosten van de muskusrattenbestrijding. Gezien de discussie die wij op de Dag van de Verantwoording hebben gevoerd, ga ik ervan uit, dat dit extra substantiële geldbedrag wordt uitgetrokken naar onderzoek voor alternatieve en preventieve maatregelen om schade door muskusratten te voorkomen. De Partij voor de Dieren zal hierover binnenkort met een uitgewerkt voorstel komen. Dan het landschap. In de Voorjaarsnota kunnen we lezen dat de provincie onvoldoende middelen heeft voor het landschap, voor de natuurkwaliteit van het landelijk gebied en voor landschapsontwikkeling en -herstel. Dit is zorgelijk. De provincie heeft het geld wat hiervoor nodig was uitgegeven om rijks- en Europees geld binnen te halen – GroenLinks refereerde daar ook al aan – en het is nog niet duidelijk of daar ook weer geld voor terugkomt. Maar wat doen we als het Rijk er geen geld bij doet? De ambities van de provincie zijn hoog, dat is ook noodzakelijk. De Ecologische Hoofdstructuur is van levensbelang voor de instandhouding van de flora- en fauna. Wij zijn van mening, dat het realiseren van de EHS de hoogst mogelijke prioriteit moet krijgen, ook als de rijksbijdrage achterwege blijft. De provincie heeft hiervoor een eigen verantwoordelijkheid en zou hiervoor expliciet geld moeten reserveren in de Begroting. Wij zijn dan ook blij met het voorstel van GroenLinks om dat te verhogen. De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid op het gebied van landschap, natuur en dieren en hoort zich niet te verschuilen achter de burger, zoals vorige week in de commissie Omgeving en Milieu is gebeurd over het vuurwerkdebat, niet te verschuilen achter het Rijk, zoals is gebeurd bij de foerageergebieden voor ganzen of, in dit geval, het geld voor het landschap en de natuur. Dat is zeker van belang, omdat het Natuur en Milieu Planbureau heeft aangegeven dat schaalvergroting in de landbouw de komende jaren alleen maar zal leiden tot een nog meer monotoon landschap in heel Nederland. Het Groninger landschap is meer waard.
50
Het Groninger landschap is bijzonder en daar moeten we trots op zijn, niet alleen als we kijken naar landschappen zoals het Middag Humsterland, het Zuidelijk Westerkwartier, maar ook cultuurlandschappen zoals het Oldambt en de Veenkoloniën. Wij zijn, net als GroenLinks, erg benieuwd naar het antwoord van het College op het stuk dat is aangedragen door de werkgroep Oldambt om dat gebied aan te wijzen als beschermd landschapsgezicht. Ten slotte wil ik nog iets zeggen over innovatie. De provincie trekt veel geld uit voor innovatie; innovatie op energiegebied en innovatie in de agrarische sector. Op zich is dat mooi. In het verleden hebben veel onderzoeksprogramma’s met betrekking tot agrarische vernieuwing echter geleid tot slechtere leefomstandigheden voor dieren en grote nadelige gevolgen voor natuur en milieu. Want wie denkt dat de uitgave van dit geld wordt getoetst op dierenwelzijns- en omgevingscriteria, heeft het veelal mis. Zo kunnen onderzoeken en actieprogramma’s die een slechter dierenwelzijn als resultaat hebben, jarenlang worden gesubsidieerd met gemeenschapsgeld. Ik noem bijvoorbeeld programma’s met aansprekende namen die ook in de Voorjaarsnota staan als “alternatieve verwerking slachtproducten en puur dierlijke olie”. Alle onderzoeks- en actieprogramma’s zouden volgens de Partij voor de Dieren daarom getoetst moeten worden op dierenwelzijns- en omgevingscriteria, maar ook zeker op het gebied van duurzaamheid. Ten slotte, voorzitter, wil ik nog iets zeggen over het faunabeheer. Helaas is de toegezegde evaluatie van het Faunabeheerplan nog niet aan de Staten toegezonden. Dat is jammer. Aan het begin van dit jaar is een conceptevaluatie van het Faunabeheerplan aan verschillende maatschappelijke organisaties toegezonden. Op basis van deze conceptevaluatie maakt de Partij voor de Dieren zich ernstig zorgen over de toekomst van de in het wild levende dieren in Groningen. Aangezien er inmiddels al weer de nodige tijd is verstreken sinds de conceptevaluatie naar maatschappelijke organisaties is verstuurd, verwachten wij dan ook dat de commentaren en reacties van deze organisaties zullen worden meegenomen in de reactie zoals die naar de Staten wordt gestuurd. Zeker ook de reactie van faunabeschermers en dierenbeschermers zouden wat ons betreft moeten worden meegenomen in deze definitieve evaluatie. Dat houdt onder meer in dat er ook geld zou moeten worden gereserveerd voor onderzoek naar alternatieven en preventieve middelen en initiatieven die boeren hiertoe aanzetten om deze ook te gebruiken. De dieren hebben er recht op. Voorzitter, ik had nog een stuk tekst voorbereid over de intensieve veehouderij, de relatie met de MRSA-bacterie in ziekenhuizen. We kennen allemaal de voorbeelden van het ziekenhuis in Delfzijl, recent ook weer het ziekenhuis in Stadskanaal en de relatie die er is met de intensieve veehouderij. Het blijkt namelijk dat de MRSA-bacterie voorkomt bij 39% van de slachtvarkens in Nederland. Ook blijkt een kwart van de varkenshouders besmet te zijn met de MRSA-bacterie. 2,5% van al het varkensvlees dat in de winkels ligt, is besmet met de MRSA-bacterie. Het welzijn van dieren is niet in geld uit te drukken, maar wanneer we alle maatschappelijke kosten meerekenen – inclusief de bestrijding van dierziektes, zoals vogelgriep en varkenspest, inclusief de milieuvervuiling en inclusief de zorgkosten van de MRSA-bacterie en andere resistente bacteriën – wordt de intensieve veehouderij onbetaalbaar. Wij begrijpen daarom niet waarom de bijdrage in de Begroting voor stimulering van biologische landbouw gekort is en daarentegen nog wel allerlei maatregelen voor de intensieve veehouderij en stimulering daarvan zijn opgenomen. Wij roepen het College op om de kosten, de maatschappelijke kosten van de intensieve veehouderij ook in de Begroting terug te laten komen. Voorzitter, samenvattend wil de Partij voor de Dieren het College oproepen om bij het beleid ook serieus aandacht te schenken aan de bescherming van dieren, natuur en milieu en dit te vertalen naar de Begroting. Wij zullen dat vol verwachting afwachten. Dank u wel. De VOORZITTER: De vergadering wordt geschorst tot 15.00 uur Schorsing. De VOORZITTER: Ik heropen de vergadering. Het woord is aan gedeputeerde Calon. De heer CALON (gedeputeerde): Ja voorzitter, dank u wel. Ik begin eerst even met de onduidelijkheid van de Voorjaarsnota waar de heer Sangers over begon en in de commissie ook al over sprak. Ik heb inderdaad gezegd dat we gefaald hebben als niet iedereen de Voorjaarsnota begrijpt. Daar moeten we dus wat aan doen. Wellicht volstaat een cursus of een paar inlegvellen hoe het systeem in elkaar zit. Ik heb hier ook al iets over gezegd toen u na de pauze nog niet terug was op de commissievergadering, maar ik neem aan dat dat in het verslag staat. U heeft een aantal vragen gesteld over bedragen. Er zijn maar weinig technische vragen, dus ik beantwoord deze toch even.
51
Tabel 3, de voeding. Er is in totaal een kleine € 34 miljoen. Volgens de tekst is dat € 33,8 miljoen en daar zit dus € 200.000 tussen. Dat zit hem in de bijdrage ten gunste van de Algemene Middelen. Dat wordt ook verklaard. De onttrekking (in de tabel regel 2.b) bedraagt ca. € 27,9 miljoen. Het komt allemaal in het verslag, dus kunt u het nalezen, maar u kunt het ook straks van mij krijgen. De besteding in totaal bedraagt € 33,8 miljoen. Er zitten verschillen in, omdat er een verschil van € 2 miljoen in zit voor reserveringen. Daar kom ik zo op terug. Ook betreft dit € 3,9 miljoen en € 2 miljoen voor de afwikkeling van oude verplichtingen. Als je die bedragen allemaal bij elkaar optelt, klopt het weer. Eens te meer is aangetoond dat het wellicht verstandig is om op verschillende plekken in die Voorjaarsnota overzichtsvellen te maken voor nieuwe en oude leden die het overzicht zijn kwijt geraakt. De smalle vaarwegen, in de commissievergadering betiteld door de heer Sangers als het Nauw van Calon. Achter in de Voorjaarsnota staan alle projecten duidelijk opgenoemd die geld ontvangen ten laste van ESFI en Cofinanciering Kompas. Alle projecten die trekken van Cofinanciering Kompas gaan altijd naar de Staten volgens het piepsysteem. Die projecten staan uitvoerig omschreven. Om alles wat in de loop van een jaar passeert in de Voorjaarsnota uit te leggen, gaat me wat te ver. Ik kan mij best voorstellen dat een nieuw lid niet precies weet wat de criteria zijn waaraan een project moet voldoen om in aanmerking te komen voor Kompas en de Cofinanciering Kompas. Dat geldt ook voor de andere fondsen, zoals het Waddenfonds en Leader, waarmee getrokken kan worden uit Cofinanciering Kompas. Die criteria zijn helder. Ik stel voor dat we daar bij het verslag nader op in gaan en ook bij de Begroting. Dan zijn er ook uitzonderingen. Dat betreft ook een vraag die u stelde en wel over de glastuinbouw. De glastuinbouw krijgt geen bijdrage in het kader van Kompas, maar er is wel een reservering gemaakt ten laste van Cofinanciering Kompas waarop getrokken zou kunnen worden. Het wordt gebruikt als voorfinanciering van de kosten die straks met de grondprijzen van het project worden verrekend. In principe gaan wij ervan uit dat het goed komt. Mocht het toch fout gaan, kunnen de kosten door deze reservering worden gedekt ten laste van het fonds Cofinanciering Kompas. Dat is in de vorige periode al met de Staten gewisseld. Ook daarvan kan ik mij voorstellen dat het voor u enigszins onduidelijk is. Inzake het fonds Cofinanciering Kompas en de ruimte – Eisse Luitjens maakt er in zijn bijdrage een punt van – heb ik in de commissie gezegd dat wij een theoretisch berekende behoefte van € 11 miljoen hebben. De raming zit nu op € 7 miljoen. Er gaat nog een klein beetje van af in verband met de reservering van de Oostwand Grote Markt. Er zit dus een gat van € 4 miljoen. Omdat wij vonden tijdens de coalitieonderhandelingen, maar ook als College, dat niet de gemakkelijkste weg moet worden gekozen door de belastingen te verhogen (€ 4 miljoen betekent € 0,08 opcenten en dat is behoorlijk hoog), hebben wij de kwestie omgedraaid en gaan we scherper aan de wind varen. Daartoe moet je wellicht – de vraag van William Moorlag – een ander systeem van beoordeling van die projecten introduceren. Ik heb in de commissie gezegd dat het vorige College van GS er haar hersenen over heeft afgepijnigd en er toen niet is uitgekomen en voorts heb ik gezegd dat er twee redenen zijn om er nog eens goed naar te kijken. De eerste reden is het te verwachten financiële tekort dat kan ontstaan door zomaar alle projecten die aan die criteria voldoen, te committeren en het tweede punt is dat wij vinden dat misschien heel kleine projecten niet meer gesteund zouden moeten worden of dat deze kleine projecten niet meer apart naar de Staten gestuurd zouden moeten worden. Grote projecten die voldoen aan de criteria zouden eigenlijk niet meer automatisch, zoals nu met het systeem first in, first out, geld moeten krijgen, want zeker in een periode waarin er eigenlijk geld te kort is, zou je naar een systeem moeten waarbij de projecten met het grootste grensnut worden gehonoreerd. Wij hebben in de vorige periode in het College een debat gehad over tenderen, maar daarbij loop je ook vast, want als je bepaalde tenderperiode aanhoudt en er komt net na die periode een project binnen dat wel snel uitgevoerd moet worden, kan dat op dat moment niet beoordeeld worden. We kwamen er toen niet uit, maar ik heb in de commissie toegezegd dat we er goed over na zullen denken en ik voel veel voor de suggestie om dat samen met de commissie De Bruijne te bespreken. Zoals ik ook al in de commissie heb gezegd, doe ik dat graag met de Staten om de kennis en meningen die daarover in de Staten leven, in te pluggen. Het is geen gemakkelijk probleem. De heer VAN DER PLOEG: Op dit punt hebben wij wel eens eerder de degens gekruist, maar is de gedeputeerde het met mij eens dat, als je het wilt hebben over de criteria over de toedeling van middelen en de discussie daarover hier in de Staten wilt hebben – even de heer Moorlag volgend – je het ook moet hebben over prioriteiten en posterioriteiten als het budget kleiner is en dat die keuze dus ook in een vroegtijdig stadium moet plaatsvinden en niet op het moment dat die projecten al helemaal zijn uitgekristalliseerd? De heer CALON (gedeputeerde): Ik ben dat met de heer Van der Ploeg eens, maar er is nog een dilemma. Wij hadden natuurlijk in het verleden Cofinanciering Kompas. In het begin was er alleen cofinanciering voor werkgelegenheidsprojecten Kompas. Dat wordt nu uitgebreid. We gebruiken het voor Leader, voor het PMJP, het Waddenfonds en dan zie je dat er meer bij komt.
52
Je komt voor de vraag te staan of je dat nog in één fonds moet houden. Ga je de discussie aan het begin van die projecten voeren en prioriteiten en posterioriteiten aangeven, zoals Wiebe van der Ploeg hier bepleit, of ga je sectoralisme bedrijven en verdeel je het geld over verschillende sectoren? Dat laatste hebben wij niet gedaan, omdat wij een integrale afweging toch ook belangrijk vinden. Daarover zijn we dus nog niet uitgedacht. Ik ga ook nu niet op de vraag van de heer Van der Ploeg zeggen dat het zus moet of zo. De heer VAN DER PLOEG: Laten we toch even op dit punt doorgaan, Is het College het wel met ons eens dat als je het systeem first in, first out blijft volgen, je niet tot keuzemogelijkheden komt voor de Staten? De heer CALON (gedeputeerde): Dat klopt en dat geef ik ook aan. Op het moment dat er geld genoeg is, hoeft het geen probleem te zijn, maar als je inschat dat er geld te kort kan zijn, is het wel een probleem en dan moet je meer naar het grensnut gaan kijken. Ik vind het persoonlijk ook nogal wat dat je grote projecten in de orde van € 4 miljoen of € 5 miljoen net zo behandeld als projecten van een paar ton of tien of twintig duizend euro. Als het systeem dan op een gegeven moment is geaccordeerd en een project voldoet aan de criteria en een project moet dus doorgaan, is dat nogal wat. Ik zoek zelf ook inhoudelijk naar meer triggers waarlangs je dat kan beoordelen. Ik zeg u ook dat dit niet een gemakkelijke exercitie is en de uitkomst van het debat kan ook zijn dat we er niet uitkomen en dat voortgegaan wordt op de wijze waarop het nu gebeurt. Echter, dat hoop ik niet, want dan hebben we ons voor niets ingespannen. Ik ga verder met de vraag van Eisse Luitjens in relatie tot de vraag van Wiebe van der Ploeg en het amendement A over landschap. Daar heeft de heer Van der Ploeg voor een deel gelijk, maar niet helemaal, want er staat ergens in de Voorjaarsnota een Pro Memorie voor middelen voor het landschap. Dat betekent dat er middelen geraamd zouden kunnen worden. Dit volgt uit ons coalitieakkoord, want daarin staat op bladzijde 2 van de financiële tabel een voetnoot nr.1, waarin gewag wordt gemaakt van een tekort op de middelen voor landschap en dat refereert aan de brief van GS van 13 maart 2007 die in de commissie is behandeld. Wij vinden dat er geld bij moet. Het was echter zo dat in het regeerakkoord de accressen voor het Provinciefonds zijn geoormerkt voor regionaal beleid, EHS en plattelandsbeleid. Daarom hebben GS besloten om voor landschap geen geld uit de Algemene Middelen te trekken, maar om de gelden die uit de landelijk geoormerkte accressen komen, daarop in te zetten. U zou aan mij kunnen vragen hoeveel dat dan is en hoeveel dat voor de provincie Groningen is, maar dan moet ik u antwoorden dat ik dat niet precies weet, Ik ken alleen het landelijke bedrag. Als alles zo zou gaan als mevrouw Verburg wil, dan is er in 2008 landelijk € 15 miljoen beschikbaar, in 2009 € 20 miljoen, in 2010 € 35 miljoen en in 2011 € 48 miljoen. De verdeling over de provincies is nog volstrekt onduidelijk. Het zou kunnen via een verdeling van bunders, via het systeem first in, first out, of middels het stellen van prioriteiten. Overigens bestrijden wij het oormerken van de accressen. Wij vinden ten principale – en dat ben ik weer terug bij het bestuursakkoord – dat de accressen vrij besteedbaar moeten zijn voor de provincies en dat betekent dus dat, als wij die slag winnen, wij een hogere uitkering uit het Provinciefonds krijgen dan nu geraamd. Ik zeg u toe dat het dan logisch is dat we een deel, namelijk dat deel dat was bedoeld voor landschap, van die hogere uitkering ook inderdaad gaan besteden aan landschap. Ik heb er inzicht in als het bestuursakkoord is gesloten of als de begrotingen in Den Haag duidelijk zijn. Ik denk dat dit augustus wordt, want dan worden daarna de begrotingen in Den Haag opgesteld. Officieel weet ik het pas op de derde dinsdag in september. Bij de begrotingsbehandeling hier in de Staten of desnoods bij de Integrale Bijstelling zullen we daar op terug moeten komen. Het voorgaande geldt eigenlijk ook voor het punt van de heer Luitjens. Moet je nu die € 1,5 miljoen/jaar vrije ruimte in de Algemene Middelen inzetten op cofinanciering Kompas of cofinanciering in brede zin? De motie van de heer Luitjens betreft hetzelfde dilemma dat ik als portefeuillehouder had en in GS heb aangekaart. Daar we niet weten hoe het landelijk loopt, hebben we besloten om het niet te doen. Ik zou er wel voorstander van zijn om nu niet een groot beslag te leggen op die ruimte van € 1,5 miljoen, maar dat bedrag pas bij de Begrotingsbehandeling of de Integrale Bijstelling toe te voegen aan het fonds Cofinanciering. We stonden als GS zelf ook voor dat dilemma. De middelen die over waren vanuit de vorige periode, zijn bestemd voor de cofinanciering. Nu er nog geen duidelijkheid bestaat, vonden we het niet reëel om het betreffende bedrag pas bij de volgende Voorjaarsnota toe te voegen en besloten we om nu € 3 miljoen bij te ramen en te zien waar het schip strandt. Meneer Sangers, ik kan u geen zekerheid geven, want die bestaat nu nog niet. Dat geldt overigens ook voor uw vraag betreffende dat risico ter hoogte van ca. € 4,1 miljoen. Het was € 6 miljoen en nu is het € 3,7 miljoen, maar mogelijk gaat het nog verder naar beneden, want we zijn nog niet uitgestreden. U vroeg om een garantie dat in verband hiermee geen beslag wordt gelegd op de Algemene Middelen. Er is een weerstandsvermogen van ongeveer € 23 miljoen tot € 25 miljoen, waarbij bij de totstandkoming van het weerstandvermogen, risico’s in Europese programma’s, inclusief het programma waar het nu om gaat, dit is betrokken.
53
Als er 10% van af wordt gehaald, moeten we bijplussen. Nu is € 3,7 miljoen meer dan 10% van € 25 miljoen, dus als het bedrag niet wordt verlaagd of als het niet op een andere manier kan worden weggewerkt, bijvoorbeeld via inkomsten uit rente, kan ik u de gevraagde garantie niet geven. Op beide dossiers doe ik mijn best en hoop ik dat we dat nadeel nog kunnen wegwerken en ik denk dat het wel zal lukken, maar garanties kan ik niet geven. De heer LUITJENS: Voorzitter, als ik de gedeputeerde goed beluister, zet hij bij de motie van de VVD een vraagteken. Eigenlijk zou hij het wel willen, maar plaatst hij een vraagteken. De heer CALON (gedeputeerde): Ja, zo kun je het uitleggen. Ik denk inderdaad dat het verstandig is om dat bedrag van € 1,5 miljoen nu nog niet vast te leggen. Na het sluiten van het bestuursakkoord in de herfst, is er meer duidelijkheid. Ook die andere fondsen ontwikkelen zich nog. We zijn bezig met het inventariseren van de projecten die in aanmerking komen voor het Waddenfonds en hoeveel cofinancieringscapaciteit daarvoor nodig is. Het debat over de Zuiderzeelijn loopt nog waarbij wij vol inzetten – collega Bleker zal er straks iets over zeggen – op de HST, maar er is ook een alternatief pakket. Dat debat is 30 augustus afgelopen. Ik vind het onverstandig om tot die tijd deze € 1,5 miljoen toe te voegen aan Cofinanciering Kompas ofwel helemaal op te souperen. Dat zou ik niet doen. De heer LUITJENS: Voorzitter, er blijven aan de andere kant natuurlijk onduidelijkheden, ook als deze dossiers niet zouden spelen en als de grote onduidelijkheid waarheid wordt, moet onze financiële huishouding zodanig overhoop, dat deze € 1,5 miljoen er ook niet toe doet. De heer CALON (gedeputeerde): Ik heb u net aangegeven dat we een theoretisch gat hebben van ca. € 4 miljoen. Dan is € 1,5 miljoen op € 4 miljoen toch een substantieel bedrag. De heer LUITJENS: Ja, maar € 1,5 miljoen op € 8 miljoen geeft een andere verhouding. De heer CALON (gedeputeerde): We hebben € 7 miljoen geraamd en we hadden berekend dat we € 11 miljoen nodig zouden hebben en dus is er sprake van een tekort van € 4 miljoen. De heer LUITJENS: Ik heb het over € 1,5 miljoen op € 8 miljoen tot € 11 miljoen die het kabinet bij ons zou weghalen. De heer CALON (gedeputeerde): Inderdaad, maar dat betreft het bestuursakkoord. Het bestuursakkoord is een ingewikkelde kwestie. Er worden afspraken gemaakt met bewindslieden die een week later door andere bewindslieden weer ontkend worden, maar dan tien dagen later weer door het kabinet erkend worden. Dat is dus lastig opereren. Aan de orde is een maximering van onze belastingcapaciteit in relatie tot het wel of niet verdwijnen van de MRB. Dat willen wij niet. Wij willen vrij besteedbare accressen en we willen geen diefstal van die € 800 miljoen (4 maal € 200 miljoen). Wat wij wel willen, zo staat het ook in de tekst van het bestuursakkoord, is een bijdrage leveren aan de investeringen van het kabinet in de richting die het kabinet wil. Daartoe voeren wij onderhandelingen en daartoe ligt er een claim op de reserve ESFI van ca. 4 maal € 11 miljoen. Het is niet de bedoeling om dit naar de Algemene Middelen te verschuiven. Als u achter in de Voorjaarsnota kijkt, ziet u dat de claim van de vermogensafroming geraamd is op € 44 miljoen. Als je echter puur naar het vermogen kijkt, zou dat bedrag in de orde van € 30 miljoen moeten uitkomen, maar als je naar het Provinciefonds zou kijken, ligt dat bedrag in de orde van € 47 miljoen. Ik weet uit niet-officiële welingelichte bronnen dat de provincie Groningen zo rond € 37 miljoen of € 38 miljoen zal worden aangeslagen. Ons bod in het bestuursakkoord ligt in die orde van grootte. Dat betreft het aandeel van € 10 miljoen voor Groningen met betrekking tot de hoofdkanalen (met Friesland), de decentralisatie DLG en de totale decentralisatie van het regionaal- economisch beleid. Vorige woensdagavond is door de aanwezige leden van het kabinet, waaronder de minister van Financiën, gezegd dat een behoorlijk deel van het bestuursakkoord (en die € 800 miljoen) ingevuld kan worden door decentralisatie. De betreffende ministers vinden dat niet leuk, maar wij praten met het kabinet. Op zich is dat gedekt uit ESFI en niet ten laste van de Algemene Middelen. Inhoudelijk is dat nog moeilijk, qua fasering, maar ook om de betreffende personen over de streep te trekken. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik wil niet zo zeer een opmerking in de richting van de heer Calon plaatsen, maar eigenlijk in de richting van de VVD. Ik heb nogal eens het verwijt van de VVD gehoord dat de SP een partij was die gewoon maar geld overboord gooit, bijvoorbeeld naar de zorg, maar nu hoor ik hier de heer Luitjens zo maar zeggen dat als er toch een probleem is, is dat ook maar € 1,5 miljoen en dat suggereert eigenlijk dat geld overboord wordt gegooid. Weliswaar met een ander doel ...
54
De heer LUITJENS: Ik wil hierop even reageren. Het ging mij om de verhouding € 1,5 miljoen op € 11 miljoen die het kabinet van ons gaat weghalen. Als wij dus die € 11 miljoen tevoorschijn moeten halen, is die € 1,5 miljoen toch maar iets meer dan 10% en dan zal toch onze financiële huishouding hier overhoop moeten. Ik heb het niet over de balk smijten en ik heb natuurlijk niet voor niets een motie ingediend om de vrije ruimte die er is, ook te besteden aan investeringen in beleidsonderdelen die wij met elkaar hebben afgesproken en waar cofinanciering voor nodig is. Binnen die beleidslijnen moet dat dus besteed worden en het geld moet uiteraard niet over de balk worden gegooid. De heer SWAGERMAN: Wij wilden het geld ook niet over de balk gooien, maar binnen de beleidslijnen besteden die wij graag hadden willen zien. In dit geval steunen wij het College, omdat wij de besluitvorming in het College kunnen volgen dat gewacht moet worden tot er meer zekerheid is. De heer CALON (gedeputeerde): Het is heel mooi dat de SP dit punt steunt. De zesde gedeputeerde, een vraag van de heer Zanen. Hierop heb ik in de commissie al uitgebreid antwoord gegeven. Wat ook met het bestuursakkoord is verbonden – en dat is tamelijk irritant – betreft de aardgasbaten. Wij waren het nooit met de heer Zanen eens, maar wij hebben nu wel benadrukt dat een substantieel deel van het FES-geld naar het Noorden moet komen. Dat betreft dus die aardgasbaten. Er spelen twee dossiers, namelijk het oprekken van de criteria voor de FES-middelen. Het gaat dan niet alleen om de MKBA-s, maar ook om zachte waarden, dus groen en water. Dat kan heel veel toevoegen aan de economische waarde van een gebied. Dat is ook een punt van GroenLinks. Dat hebben we via ex-minister Winsemius geïntroduceerd en dat wordt nu, denk ik, geïmplementeerd, dat wil zeggen dat het ambtelijk wordt uitgewerkt, zodat definitieve besluitvorming kan plaatsvinden. Het tweede punt betreft het bedrag van € 1 miljard aan FES-middelen bij VROM ten behoeve van investeringen en gebiedsgerichte ontwikkelingen. Men was onder andere ambtelijk in Den Haag van plan om dit bedrag in te zetten in de Randstad. Wij hebben er via bestuurlijk overleg en politieke lobby bij onder andere de drie partijen die aan de coalitie deelnemen, voorlopig een stokje voor kunnen steken. Vorige vrijdag is in het kabinet besloten dat het niet zo kan zijn dat het overgrote deel van die middelen in de Randstad neerslaat, maar dat het ook wordt aangewend in overige stedelijke netwerken met een nationale status in dit land, lees: Groningen-Assen. Ik pretendeer niet dat dit nu door de zesde gedeputeerde komt. Overigens is het zo dat deze provincie maar één periode heeft gekend met maar vijf gedeputeerden, namelijk de afgelopen periode. In de overige perioden waren er altijd zeven of zes gedeputeerden. Wij zien niet veel in uw suggestie om elk jaar te kijken wat de zesde man, wie dat ook moge zijn, heeft binnengehaald. De wind, de motie van de ChristenUnie. Ik ben het geheel eens met de motie, zowel met de overwegingen als met het dictum. Nog een punt van de Partij voor het Noorden. Waarom ga je niet gezamenlijk als Noorden optrekken voor die FES-middelen in plaats van via het IPO? Het antwoord is heel simpel. Met twaalf provincies sta je sterker dan met drie provincies. Daarom gebeurt dit via het IPO, maar sterker nog: we proberen ook de VNG daarbij te betrekken en dat lukt op dit moment vrij aardig. Op dat financiële dossier sta je dan gewoon sterker. De vraag van Wiebe van der Ploeg. Waarom wordt maar € 600 miljoen uitgekeerd in het kader van de verkoop Essent Kabelcom? Ik dacht dat ik er in de commissie iets over had gezegd. Het gaat om € 2,3 miljard en de boekwaarde bedraagt € 1,8 miljard. Waarom wordt dit laatste bedrag niet gewoon uitgekeerd? In het kader van de voorgenomen fusie tussen Essent en Nuon is een verhouding gemaakt met betrekking tot het eigen vermogen, zowel wat betreft de netwerken als de bedrijven, en daar is afgesproken dat aan de kant van Essent een uitkering wordt gerealiseerd van € 600 miljoen en aan de kant van Nuon € 300 miljoen. Ik kan u zeggen dat ik in de aandeelhouderscommissie daarmee akkoord ben gegaan – uiteindelijk ligt die verdeling en de fusie voor aan de Staten, als het althans zover komt – omdat wij in dat nieuwe bedrijf zo’n 55% van de aandelen krijgen en de aandeelhouderscommissie heeft gezegd dat binnen de ratings die gelden voor beide bedrijven, gekeken moet worden hoe hoog een uitkering kan zijn aan de achterliggende aandeelhouders. Dan gaat het om veel hogere bedragen dan € 600 miljoen of € 900 miljoen, want dan spreken we over € 4 miljard. Daar komt dan 5% meer van terug door het geld erin te laten zitten en dat levert dan uiteindelijk veel meer geld op als de fusie door zou gaan. Dat is de overweging geweest. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, dit is natuurlijk ook een vorm van speculatie. Wat gebeurt er als die miljarden wel worden verdeeld en dat vervolgens de miljoenen op de bank gezet worden om er rente van te trekken? Hoe verhoudt dat zich tot de meerwaarde in de waarde van het gefuseerde bedrijf? Zoals het nu wordt voorgesteld is het allemaal speculatie.
55
De heer CALON (gedeputeerde): Nee hoor, het is eigenlijk andersom. Als er nu meer was uitgekeerd, hadden wij een lager aandeel in het bedrijf gekregen. U kunt inzicht krijgen in de onderzoeken die daar naar zijn verricht door La Sar*. U heeft het onderzoeksvoorstel in de Staten gehad en u heeft de bedragen beschikbaar gesteld. Ik denk dat speculatie hier niet op zijn plaats is. Dat riekt naar onzekere rendementen, maar het is vrij zeker dat dit een goede zaak is voor de aandeelhouders. Overigens hebben wij het voorbehoud gemaakt, meneer Van der Ploeg, dat als de fusie niet door mocht gaan, wij opnieuw gaan discussiëren of liever gezegd, met elkaar gaan bepalen hoeveel van dat bedrag van € 1,8 miljard aan ons moet worden uitgekeerd. Het zal dan veel hoger zijn dan dat bedrag van € 600 miljoen. De heer VAN DER PLOEG: Er zit nog iets anders in het proces. U zei dat u akkoord was gegaan in de aandeelhouderscommissie. Nu is dat een adviesorgaan van de Raad van Bestuur en ik heb het in mijn eerste termijn gehad over de aandeelhoudersvergadering en ik spreek u aan als vertegenwoordiger in de aandeelhoudersvergadering. Ik kan mij niet een publiek debat herinneren over deze thematiek, terwijl het wel een orde van grootte heeft, waarvan ik denk dat het wel had gemoeten. De heer CALON (gedeputeerde): Dat is nog maar even de vraag. Ik zou eerst heel goed moeten uitzoeken wat onze bevoegdheden zijn. Ik heb in de vergadering voorafgaand aan de laatste vergadering van de commissie Bestuur en Financiën geïnformeerd hoe wij dat zouden gaan doen. Dan speelt het punt van de bevoegdheden. Als u zegt dat dit een zodanig groot bedrag betreft waardoor een Statenbesluit genomen had moeten worden, heb ik daar wel enig gevoel bij. Gezien het feit dat u van te voren bent geïnformeerd over wat er speelde en wat onze inzet was, heb ik er zo mijn twijfels over. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb er inderdaad vragen over gesteld en uit uw antwoorden bleek dat uw inzet was om tot een hogere uitkering te komen. Zo heb ik dat in ieder geval geïnterpreteerd. Ik zou niet zo ver willen gaan dat ik een apart Statendebat over dit probleem zou willen voeren, maar een actieve informatievoorziening over de standpuntbepaling in de aandeelhoudersvergadering was wel op zijn plaats geweest. Voor het overige is het van belang dat, als het gaat om winst, het uitkeringspercentage, hoger ligt. Nu is er € 1,8 miljard boekwinst en € 600 miljoen daarvan is 33%, terwijl het uitkeringspercentage normaliter hoger ligt. De aandeelhoudersvergadering is dus akkoord gegaan met een lager uitkeringspercentage en dat is een afwijking van het bestaande beleid en daardoor dient het onderdeel te zijn van een debat waarin de Staten een rol spelen. Uw punt was waar de bevoegdheden liggen. Op dit punt liggen de bevoegdheden ook bij deze Staten. De heer CALON (gedeputeerde): Ja. Nu is het zo dat ik na de commissievergadering waar u aan refereert, nog de overwegingen heb gegeven waarom het wellicht verstandig was om een groter bedrag daarin te laten zitten. Ik zal dat nagaan in de Handelingen. Eerlijk gezegd, ben ik daarvan overtuigd. U heeft een punt dat je uitkomt op 33%, maar als de fusie niet doorgaat – en geen van ons tweeën weet hoe dat zal lopen. (overigens zou ik vandaag om 17.00 uur om daarover een spoedvergadering bij te wonen, maar vanwege de Algemene Beschouwingen heb ik die afgezegd) – wil ik mij niet a priori vast houden aan een uitkering van 50%. Het is een bijzondere bate en met even veel recht kan geclaimd worden dat 100% uitgekeerd moet worden. Wij zijn in dat debat – en dat heb ik u gemeld in de commissie – zover gekomen dat gesteld is dat weliswaar nu alleen wordt gesproken over de winst over dit jaar en dat voor de komende drie jaar de onderkant van de dividenduitkering aan de orde zal komen en wel niet alleen als percentage maar het absolute bedrag en ook het absolute bedrag van de verkoop van Kabelcom. Gesteld is dat wij dieper willen gaan kijken, ook naar hoe het bedrijf is gefinancierd en hoeveel ruimte er is. Ik weet wel zeker dat ik in de commissie heb gezegd dat met behoud van de rating van Essent uitgezocht moet worden hoeveel geld er uitgekeerd kan worden aan de aandeelhouders. Daarin heb ik de positie ingenomen dat de rating gerespecteerd moet worden – althans dat vind ik als aandeelhouder Groningen – maar dat ik ook vind dat binnen die rating het maximale bedrag uitgekeerd moet worden. Dit is de weg waarlangs wij lopen. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik vraag mij af wat hier nu het materiële punt is van de heer Van der Ploeg. Het gaat, denk ik, niet zo zeer om waardetoename of waardevermindering. Het gaat meer om het moment waarop je de deelname liquide maakt en om een inschatting van de risico’s. Daarvan denk ik dat als het goed gaat, je achteraf kunt zeggen dat het een goede investering was en als het slecht gaat wordt gezegd dat er onverantwoord is gespeculeerd. Qua waarde maakt het tijdstip waarop je de aandelen of het dividend liquide gaat maken, niet uit. De heer VAN DER PLOEG: De heer Moorlag heeft in principe gelijk dat het gaat om het moment. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat er bij een eerdere fusie geld in het bedrijf is blijven zitten dat we de
56
afgelopen acht jaar heel goed hadden kunnen gebruiken. Toen ging het over de verkoop van de Eemscentrale. De heer CALON (gedeputeerde): Ik kan u meedelen dat dit dossier nog loopt. Er wordt arbitrage toegepast en die wedstrijd is nog niet afgelopen. De tijd zal leren of wij die wedstrijd winnen. De heer VAN DER PLOEG: Ik had nog een tweede vraag over of er afspraken zijn gemaakt ... De heer CALON (gedeputeerde): Die afspraken zijn niet gemaakt. Het zou vreemd zijn als dat wel was gebeurd. De werkgroep Oldambt. Ik geloof dat de vraag van de Partij voor de Dieren kwam. Binnen het huidige wetsysteem kan dat niet. Ik wil dit eigenlijk betrekken bij de discussie over het POP, want er zaten vele goede ideeën in dat stuk. We proberen die zoveel mogelijk in het POP te implementeren, maar een aparte status zal niet lukken. Mevrouw HAZEKAMP: Ik begrijp uit dat stuk dat het wel wettelijk mogelijk is, namelijk via art. 23 van de Natuurbeschermingswet. De heer CALON (gedeputeerde): Ik kon u niet verstaan, maar volgens mij biedt de Natuurbeschermingswet geen mogelijkheden. Volgens mij geldt dat ook voor de wet op de Ruimtelijke Ordening. Volgende week behandelen we er een brief over in GS. Ik zeg u dat ik wel zo veel mogelijk van het gedachtegoed van het stuk in het POP probeer op te nemen en verder zoeken wij de technische details uit waarover u een brief zult krijgen. Aanvragen voor intensieve veehouderij in de gemeente Eemsmond. De heer Van der Ploeg vroeg waarom ik de Staten daarover niet heb geïnformeerd. Het antwoord is heel simpel: ik wist dat niet. Het gaat om een aanvraag uit 1997. Ik zat toen al in de Staten en dus, weliswaar niet als gedeputeerde, had ik het kunnen weten. De aanvraag is bij de Raad van State geweest omdat deze MER-plichtig was. Toen is de gemeente niet verschenen en de aanvraag is bij de gemeente blijven liggen. Wij wisten dat toen ook niet. Er dient nu een ingewikkeld verhaal te volgen over brijvoeders in het kader van die MER. Het eind van het liedje is dat wij dit nu als provincie gaan oppakken. Dat is vanmiddag besloten. Ik wist echt niet dat er nog twee oude aanvragen lagen. Voorzitter, dat was het. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik wil beginnen met het onderwerp energie, verkeer en vervoer, water, SNN, waterkonijn. Dat zijn de vijf onderwerpen. Energie. Wij delen niet het beeld dat van de zijde van de heer De Vey Mestdagh is geleverd, dat de middelen die wij hebben in onze begrotingen voor energie, innovatie, energiebesparing, ontwikkeling in die sector, nu al eenzijdig in een bepaalde richting zouden worden besteed. Daar kan ik nu wel een heel verhaal over afsteken, maar misschien is het beter om gewoon op uw verzoek in te gaan, namelijk dat wij aan het eind van het jaar een overzicht bieden van wat voor aanvragen we hebben gehad, welke we hebben toegekend en hoe wij dat in de komende twee jaar willen doen. Dat is mijn voorstel in de richting van de heer De Vey Mestdagh. Dan kan ik ook, voorzitter, daarmee de zorgen die er van de zijde van GroenLinks zijn geuit dat het College te weinig doet op alles waar het gaat om innovatie in de energiesector, verduurzaming van de energie, energiebesparing, enzovoorts, in dat verband ook betrekken. Ik wil er wel iets over zeggen. Heeft het College ambitie? Ja, het College heeft de ambitie om, waar het gaat om energiedoelstellingen en energiebesparing, minimaal de doelstellingen van het kabinet hier in Groningen te helpen realiseren. Wij hebben ook een intentieovereenkomst in voorbereiding met het kabinet waarin dat staat, dat wij ten minste de nationale doelstellingen en op sommige punten zelfs een meer dan evenredige bijdrage aan de oplossing van een bepaalde problematiek willen leveren. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, bedoelt de heer Bleker daarmee dat hij de CO2-uitstoot met 30% gaat terugbrengen, zoals dat ook door de regering is bepaald? Betekent dat dan ook een ander standpunt ten opzichte van de Eemshaven? De heer BLEKER (gedeputeerde): Het betekent dat wij met het kabinet willen afspreken dat wij een meer dan evenredige bijdrage aan de CO2-reductie in Groningen op de lange termijn willen leveren. Het tweede wat u zegt, betekent het niet, want dat kan namelijk samen. Je kunt èn investeren in grootschalige energiecentrales, daar ruimte voor bieden, als je dat tenminste doet met de meest innovatieve technieken door de mogelijkheden te beproeven van afvang, transport en opslag van CO2. Ik kan u zeggen dat de minister van Economische Zaken in het overleg dat wij maandag een week geleden hebben gehad, zeer gecharmeerd was van onze voortvarendheid en onze ambities op dat punt.
57
De minister wil graag met ons samenwerken en we hebben inmiddels een overleg gepland om er samen met Rotterdam in Nederland heel veel vaart in te zetten. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, uitstekend dat er zo veel ambitie is en dat er veel vaart achter gezet wordt. Maar de gedeputeerde zegt: “Het kan samen”. Er is gewoon ongelofelijk veel onzekerheid over opslag van CO2. U kent de onderzoeken op dit punt. Hoe kunt u dat nu beweren? Het is allemaal heel onzeker. De heer BLEKER (gedeputeerde): Om het nogmaals duidelijk te maken. Wij hebben, waar het gaat om afvang, opslag van CO2, ook de bedrijven heel nadrukkelijk als partner. Noord-Nederland wil voorop lopen. Economische Zaken wil samen met ons en met Rotterdam initiatieven en innovaties mogelijk maken. Dus, meneer Van der Ploeg, je kunt wel van cynisme uitgaan, maar wij gaan daar niet van uit. Wij vinden dat we de kansen die we hier hebben om hierin voorop te lopen, volop moeten benutten en daar zien wij mogelijkheden toe. De heer VAN DER PLOEG: Ik refereer slechts aan de huidige stand van zaken van techniek en mogelijkheden en dat geeft een onzekere situatie. Dat er kansen en mogelijkheden in de toekomst liggen, kan zo zijn, maar we hebben geen zekerheden. Daar gaat het mij om. De heer BLEKER (gedeputeerde): Rekent u ons over een aantal jaren af op de resultaten op dit punt. Voorzitter, dan kom ik bij het punt van Tennet, de netcapaciteit. Daar zal de heer Alders in het bijzonder op ingaan, maar de concrete vraag van de zijde van GroenLinks was of er nu ook interessante initiatieven van duurzame energieopwekking, ook kleinschalig, geblokkeerd worden door de situatie rond de netcapaciteit van dit moment. Het antwoord daarop is “ja en nee”. Er zijn van dergelijke initiatieven die inderdaad geblokkeerd worden. Het antwoord is “nee” waar het gaat om initiatieven – en er zijn er meerdere - waarbij de energie wordt geleverd of op het eigen bedrijf wordt afgezet dan wel bij klanten in de directe omgeving, bijvoorbeeld op hetzelfde bedrijvenpark. In die situaties hebben we dus interessante initiatieven van duurzame energieopwekking waarbij als het ware geen gebruik hoeft te worden gemaakt van het net, omdat het als het ware in de kring van het bedrijf zelf wordt afgezet. Maar het antwoord is dus ook “ja”. De heer Alders zal ingaan op de stand van zaken en het perspectief op dit punt. Voorzitter, dan ga ik naar het punt van verkeer en vervoer. De fietsroutes. Er komt nog een nota Fiets. Overigens moet ik helaas vaststellen dat het aandeel fietsverkeer in het totale personenverkeer in onze provincie aan het dalen is. Ik laat dat nog uitzoeken of dat misschien ook te maken heeft met betere benutting en betere beschikbaarheid van het OV. Daar zou een relatie tussen kunnen zijn, maar dat wordt nog uitgezocht. Er zijn op dit moment drie mogelijke Fietsroutes Plus, dus comfortabele fietsroutes, in beeld om ontwikkeld te worden: Ten Boer-Groningen, Winsum-Groningen en Bedum-Groningen. Er is nog geen keus gemaakt, meneer Van der Ploeg. Dus dat komt aan de orde in die nota of notitie Fiets. Willen wij ons uiterste best doen om die vervelende betonafscheiding – althans voor dieren – op de A28 eerder dan 2013 aan zijn eind brengen? Het antwoord daarop is “ja”. Er vindt binnenkort een evaluatie plaats van het nationale ontsnipperingsbeleid. Het is een raar woord, maar het komt hierop neer, dat dit beleid ertoe moet dienen dat natuurgebieden die doorsneden worden door infrastructuur overbrugbaar worden voor de natuur. Dat noemt men ‘ontsnipperingsbeleid’. Dus het ontsnipperen van natuurgebieden door faunatunnels zodat de natuur zijn gang kan gaan en wij, dwars door dat gebied zonder dat die natuur daar echt last van heeft, kunnen blijven toeren. Er vindt zeer binnenkort een evaluatie plaats. Daar zou mogelijkerwijs uit kunnen blijken dat er bij andere projecten in het land geld over is of geld niet wordt besteed. Als dat ook maar enigszins het geval is, staan wij met onze neus vooraan om dat geld dat niet besteed, is eerder aan de A28 te investeren, want wij vinden dat ook een ongewenste situatie. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik ga ervan uit dat die tunnel een stuk duurder zal zijn als die u bij Noord- en Zuidhorn niet aan wilt leggen. Misschien is het een mooi proefje! De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik weet niet over welke tunnel wij het hebben bij Noord- en Zuidhorn. De heer VAN DER PLOEG: De intentie op dit punt lijkt me duidelijk, meneer de voorzitter, geen probleem. Maar ik wil nog even terug naar Winsum en Ten Boer en de fiets. Is het College het met GroenLinks eens dat als er een keuze gemaakt moet worden, op zijn minst veiligheid voor fietsers een ongelofelijk belangrijk bestanddeel is in de keuze? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja. Criteria lijken mij te zijn: 1) het gebruik – dus hoe frequent wordt er gebruik gemaakt en wat is ook de potentie voor toekomstig gebruik van zo’n fietsroute – en 2) veiligheid
58
is daarbij ook heel erg van belang. Maar een heel veilige route voor heel weinig fietsers is ook weer niet renderend. Dus je moet dat wel in balans zien. Dan kom ik bij Eelde en een tweede Schiphol. Voorzitter, de luchthaven Airport Groningen, ook met de verlengde baan, is nooit bedoeld geweest als een tweede Schiphol, maar als een relevante regionale luchthaven. Dus de ontwikkeling van Lelystad staat niet haaks op de ontwikkeling van Airport Groningen. De heer VAN DER PLOEG: Voorzitter, als je in Zwolle woont en je moet kiezen, dan zou je toch al snel naar Lelystad kunnen gaan in plaats van naar Eelde. Dus is er concurrentie en dus is er een kans dat je doelstelling – en dat is het achterliggende geheel van die baanverlenging – gewoon bedrijfseconomisch voor een deel onderuit wordt gehaald. De heer BLEKER (gedeputeerde): Volgens mij wordt dat niet bepaald door de locatie waar je naartoe gaat, maar voor een groot deel door wat er gevlogen wordt. Als Lelystad een tweede Schiphol wordt of een bijwagen van Schiphol, dan is dat bedoeld voor een ander type verkeer dan het verkeer dat met name bedoeld is voor regionale luchthavens. De heer VAN DER PLOEG: Dat is voor discussie vatbaar, maar ik laat het er op dit moment even bij. De low cost carriers vliegen met name op die routes waar ook Eelde wel degelijk de pijlen op heeft gericht. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, misschien mag ik daar iets aan toevoegen? Het is namelijk volstrekte onzin wat de heer Bleker hier zegt. Dit is nu toevallig mijn werk en ik wil heel veel van hem aannemen, maar als er een vliegveld bij Lelystad ligt en je kijkt naar de inwonersaantallen die daar omheen liggen binnen een straal vergelijkbaar met vanuit Groningen, dus zeg 50 km of 70 km, dan kan ik u beloven dat die luchtvaartmaatschappijen die nu de helft van de keren met een tussenlanding in Nederland vanuit Eelde vliegt, uit commerciële overwegingen zal besluiten uit Lelystad te vertrekken. Bovendien hebben ze ook redenen om van Schiphol naar Lelystad te gaan omdat de start- en landingsgelden veel lager liggen en ook daar dus veel geld te verdienen valt. Dus zo logisch als u het stelt, zal het bepaald niet liggen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Het kan best zijn dat het niet helemaal zo logisch ligt. Om met het begin te beginnen: Airport Groningen, ook met de verlengde baan, is nooit bedoeld geweest als een echt een tweede nationale luchthaven ten behoeve van de ondersteuning van Schiphol. Dat is Lelystad wel. Zo is Lelystad tot nu toe in beeld. In die zin, zeg ik, is dat niet een nieuwe situatie. Dan kom ik bij de provinciale wegen van de heer Zanen, die opteert voor een nieuwe weg aan de zuidzijde van het Eemskanaal Groningen-Delfzijl. Ons College is van plan om in de tweede helft van dit jaar een soort van tienjarenplan wegen en mogelijkerwijs ook OV-infra te presenteren. Dat sluit aan op de passage in ons collegeprogramma waarin wij de A-, de B- en de C-categorie hebben benoemd, inclusief het financiële perspectief dat bij de realisatie van het tienjarenplan hoort. Ik kan u zeggen dat een nieuwe weg aan de zuidzijde van het Eemskanaal niet op die lijst zal voorkomen, want het enige wat er in dat verband kan voorkomen – maar realisatie binnen tien jaar acht ik ook niet erg realistisch – is de ‘haak’ om Ten Boer, de verbinding tussen de weg Groningen-Delfzijl ten noorden van Ten Boer richting de Eemshavenweg. Die wordt onderzocht en behalve de normale maatregelen ter verbetering van de veiligheid op de weg richting Delfzijl, is dat het enige wat in dat verband in beeld is. In de richting van de heer Luitjens: de ontsluiting van Noord-Groningen is wel in beeld. Daarvoor loopt een MER. Voorzitter, er is gevraagd naar hoe het zit met het gratis OV. Wij doen niet mee aan de pilots. Welnu, wij zijn daar niet erg treurig over. Het zijn namelijk pilots met een zeer beperkte tijdsduur. Het zijn pilots waar 50% van de kosten door de regio moet worden gedragen. Wij komen eventueel met voorstellen inzake heel gericht gratis OV. Ik zeg “eventueel”. Dat willen we doen als uitvloeisel van de nota over het armoedebeleid zoals die eerder hier in deze Staten is besproken. Dus wij houden ons op dat punt gewoon aan onze afspraak en als er dan in landelijk verband nog mogelijkheden zijn, zullen we dan daar gebruik van maken, maar niet andersom. Voorzitter, de stadstram en de regiotram maken nogal wat los en daar worden harde woorden over gesproken, dat wij de regio ‘bij de neus hebben’ geredeneerd vanuit de Stad, dat wij lemmingen zijn die op rotsen staan en zich naar beneden gaan storten. Voorzitter, beide gevoelens kunnen wij niet echt als een innerlijke ervaring aan u overdragen, want wij hebben die gevoelens niet, want wij gaan er heel nuchter mee om. Het gebruik van het OV in de stad Groningen en in de regio stad Groningen is van zodanige intensiteit en de stedenbouwkundige structuur van de Stad is van zodanige aard dat daar de optie van een stadstram, uit te bouwen naar regiotram… Dat heeft niets te maken met een buitenlands reisje, dat is gewoon een reële optie gelet op de vervoerssituatie en stedenbouwkundige situatie en de ontwikkeling van de stadsregio Groningen.
59
Wij gaan dat nu nader beproeven of dat haalbaar is, hoe dat haalbaar kan worden gemaakt, hoe de connectie met de omgeving kan worden gelegd. Dus wij hebben ons niet laten verleiden op een buitenlands reisje om dat maar te doen. Wij gaan het op een heel zakelijke manier met elkaar aanpakken, maar wel met de intentie om er wat van te maken. Nu komt de heer Zanen met een voorstel om iets anders te doen, namelijk een trein richting Zernike via het bestaande spoor. Daar zal ik over voorlezen. Voor zover de heer Zanen zich aan dit ambtelijke stuk stoort, moet hij zich aan mij storen en niet aan de opsteller van het stuk. “Het idee van de Partij voor het Noorden voor een trein is niet een handig idee. Op dit moment is het bestaande spoor tussen Groningen-station Groningen reeds op het maximum qua capaciteit. De extra treinen naar Zernike betekenen ook daar extra infrastructuur met hoge kosten. Deze kosten zullen wellicht lager zijn dan de kosten van een complete tramlijn, maar een belangrijk voordeel van de tramlijn is dat de tram ook de binnenstad ontsluit.” En die verdraaide studenten – dat zeg ik erbij – wonen vooral in die binnenstad. En ik weet ook wel waarom. Je mist als het ware een heel belangrijk deel van je reizigerspubliek als je dat gaat doen. De trein heeft dus maar een beperkte werking. Punt b, zegt dan mijn ambtelijk adviseur, is dat volgens de Partij voor het Noorden de tram de regio niet in kan. Dat heb ik ook gelezen in een artikel op de internetcourant van professor Oosterhaven, prominent lid van de Partij voor het Noorden. Het projectbureau – zeggen wij – neemt dit juist mee, wij gaan kijken hoe wij dat kunnen doen. Wij zeggen ook niet dat het gemakkelijk is. Dat is nog een heel ingewikkelde klus, maar wij gaan wel kijken hoe we dat kunnen doen en wij willen dat dus zorgvuldig onderzoeken en het heeft bepaald voordelen. Daarmee heb ik overigens ook D66 beantwoord waar het gaat om dat je jezelf in de afgrond stort. D66 heeft wel een ander probleem: het ‘Hoogeveen-probleem’. Daarover hebben wij maandagavond trouwens in de commissievergadering uitgebreid gesproken in het kader van de Kaderrichtlijn Water. Dat is niet een nieuw probleem, want elke zomer openbaart het zich weer: na zeer hevige regenval loopt de boel onder in het stedelijk gebied. De riolering kan het niet meer aan, wij hebben zo veel steen gemaakt en asfalt, dat er geen natuurlijke afvloeiing meer is van het regenwater. Oplossing daarvan betekent een geweldige opgave, niet alleen in de nieuwe stedelijke gebieden, maar juist ook in bestaand stedelijk gebied. Dat is echt een gemeentelijke taak. De waterschappen hebben een rol en staan de gemeenten bij om oplossingen te bedenken. Het punt is: je moet eigenlijk bij elk viaduct, een laag punt in het stedelijk gebied, een vijver hebben, een plek waar het water naartoe kan. Zo simpel is het eigenlijk. Maar als we van alles asfalt, steen, beton maken en huizen bouwen, hebben we geen vijvertjes meer. Nu wil ik u nog een voorbeeld noemen. Wij zijn allemaal al een beetje ouder dan dertig. Ga nu eens in de Stad lopen en zoek nu nog eens naar slootjes. Probeer dat eens. Het is met water heel praktisch. Als je maar op lage punten opvang hebt – een vijvertje, slootjes, etc. – dan heb je een groot stuk van het probleem opgelost. Maar dat hebben we niet gedaan, want we dachten: “Dat kan ook wel met het riool”… De heer RIJPLOEG: Voorzitter, ik zou de gedeputeerde willen uitnodigen om bij mij in de buurt met een blinddoek eens een wandeling te gaan maken. De heer MOORLAG: Hij loopt in zeven sloten tegelijk! De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat begrijp ik. Dan stel ik voor, meneer Rijploeg, om dat op blote voeten te doen en dan voelen wij ook waar het nat is en waar het droog is. Het geeft maar even aan hoe praktisch het is. Daar gaan wij dus als provincie even niet over. Ik ben het met de heer De Vey Mestdagh eens: wij hebben het eigenlijk voor de komende vijftig jaar in het buitengebied fantastisch gedaan. We hebben veertien polders aangelegd. Als je die allemaal vol water gooit: gigantisch! Maar het is minstens zo ingewikkeld om in stedelijk gebied – want daar is de ruimte schaars – plekken te zoeken waar dat water naartoe kan. Maar dat moet wel gebeuren. Maar niet door ons. Dan kom ik bij het Samenwerkingsverband Noord-Nederland. Daar hebben meerderen over gesproken. Laten we er maar gewoon klip en klaar over zijn: die drie Colleges van GS gaan volgende week woensdagavond – een lange avond – bij de heer Nijpels, de nieuwe voorzitter, op zijn uitnodiging om tafel om ons te heroriënteren op de vraag: wat doen we samen in SNN-verband? Als we weten wat we samen doen, betekent dat op een aantal punten ook aanpassing van onze werkwijze, misschien zelfs van onze structuur en van onze organisatie. Zijn er nieuwe partners met wie wij het ook samen willen doen, bijvoorbeeld de steden? In de motie die daarover gaat – het is motie nr. 11 –… Wij zouden zeggen: in een wat breder verband gaan wij hier op deze manier mee om. Dat is de motie van de heer Zanen en de heer De Vey Mestdagh. Wij rapporteren daarover aan de Staten over wat de uitkomsten van dat collegiale beraad tussen de drie Colleges van GS is.
60
De heer HILVERTS: Dat is nu net mijn vraag, voorzitter, want op 3 juli komt het Algemeen Bestuur bij elkaar, op 4 juli gaat u praten. Dan zit er denk ik een heel groot gat tussen voordat de Staten of het Dagelijks Bestuur van het SNN geïnformeerd wordt. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dit is niet even iets wat je op één avond helemaal uitgekristalliseerd en geformuleerd hebt. Maar op die avond hopen wij dat de contouren van het toekomstige SNN – SNN grote steden – en de opgaven die daarvoor gelden, worden geschetst, zodat wij er in september of oktober richting de Staten en het Algemeen Bestuur over kunnen rapporteren. De heer MOORLAG: Voorzitter, mijn vraag aan de gedeputeerde is of hij ook met een standpunt dat overleg in gaat of dat hij zich zuiver beperkt tot een luisterende houding, iets wat ik mij buitengewoon moeilijk kan voorstellen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ons College luistert ook, maar op dit punt hebben wij ook opvattingen. Ons College hecht eraan dat wij als noordelijke provinciebesturen, waar dat kan aangevuld met de grote steden, onze lobbymachine volop operationeel houden, want elke week, elke dag, elke maand moeten we weer paraat zijn in Den Haag of in Brussel. Op dat punt willen wij absoluut doorgaan. Wij willen ook op een aantal strategische dossiers in noordelijk verband afspraken kunnen maken, of het nu over economie, enzovoorts, of infrastructuur of NOA gaat. Maar wij kunnen ons voorstellen dat, inzake de uitvoering, we wat meer de zaken bij de provincies zelf neerleggen, zoals bij het PMJP Landelijk Gebied is gebeurd, terwijl er aanvankelijk ambities waren van andere provincies om er een noordelijk programma van te maken. Wij hebben gezegd: “Nee, dat kunnen we toch beter per provincie doen”. Daar zal de nodige nuancering in optreden. Dat kan betekenen dat het gevolgen heeft voor de organisatie van het SNN. De heer MOORLAG: Voorzitter, kan de gedeputeerde ons ook deelgenoot maken van die zaken die dan mogelijk wat meer naar de provincie zouden moeten gaan, in zijn opinie? De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja, na die bijeenkomst zullen wij dat doen. De heer MOORLAG: Voorzitter, het gaat me met name rond het standpunt dat u in het overleg wilt innemen, dus om de inputkant, niet zozeer de outputkant. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dat begrijp ik, maar misschien kunnen we het dan positief formuleren. U bent nu geïnteresseerd wat we eventueel minder in SNN-verband zouden doen. Daaruit begrijp ik dat datgene wat wij in elk geval in het SNN willen blijven doen, namelijk die strategische lobbymachinerie, operationeel houden en de echt noordelijke grootschalige beleidsafstemming, bijvoorbeeld waar het gaat om infra en OV en economie, in ieder geval volop intact laten. Dat is even een tegenvraag. Daarom vraag ik me wel af van wiens tijd het af gaat, maar goed. De VOORZITTER: Die vraag is simpeler te beantwoorden dan de andere, maar de tijd staat stil. De heer BLEKER (gedeputeerde): Goed. Ik kan nu geen opsomming geven, vooruitlopend op de discussie met de collega’s, van wat wij denken dat meer naar de provincies kan. Op het punt van de invloed van de Staten op concrete projecten en programma’s zal collega Gerritsen nader in gaan. En wat er met het Algemeen Bestuur moet gebeuren, is ook weer afhankelijk van wat je in SNN-verband doet, want dat bepaalt in hoge mate hoe de structuur er uit moet komen te zien. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, ik begrijp net waar de VVD en de PvdA hun informatie vandaan halen: van afgelopen maandagavond, waar ik helaas niet aanwezig kon zijn. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ja, dat was een heel mooie avond. De heer DE VEY MESTDAGH: Dat was een heel mooie avond. Toch kwamen zij met een iets andere blik zojuist tijdens de interruptie, toen ik het woord voerde, namelijk dat het wel degelijk zou gaan gebeuren. Hoe kunt u dat verenigen met uw opmerking nu dat het uitsluitend een gemeentelijke aangelegenheid is? De heer BLEKER (gedeputeerde): Het gaat over de stedelijke wateropgave? De heer DE VEY MESTDAGH: Ja.
61
De heer BLEKER (gedeputeerde): De steden, de gemeenten hebben voor wat betreft het verstedelijkte gebied een opdracht die te maken heeft met de waterkwaliteit. Dat kan bijvoorbeeld betrekking hebben op ontkoppeling van hemelwater en rioolwater en dat heeft minder belasting voor de zuiveringsinstallaties. Het heeft te maken met de locale wateroverlast boven de grond en onder de grond, in de kruipruimtes. Daar hebben gemeenten ook gewoon hun primaire taak en hebben ze hun instrument om dat te betalen, namelijk de brede rioolheffing. Dus ze hebben niet alleen de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid, maar ook het financiële instrument om het te bekostigen. Wij zeggen: “Dat hoort bij de gemeenten”. De heer DE VEY MESTDAGH: Dus de PvdA en de VVD hadden het verkeerd begrepen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Nee, volgens mij hebben ze dat net zo begrepen. De heer DIETERS: Ik weet niet anders dan dat het zo gaat. De VOORZITTER: Ik stel voor dat we binnenkort weer een maandagavond organiseren. De heer Bleker, u was inmiddels al bij het SNN. De heer BLEKER (gedeputeerde): Ik was bij het SNN en daarmee kom ik bij het voorlaatste onderwerp en dan nog de moties. De heer ZANEN: Voorzitter, de gedeputeerde stelde net aan het eind dat de structuur van het SNN, zoals die eventueel zou moeten veranderen ten opzichte van nu, bepaald wordt door datgene wat je afspreekt dat je precies met elkaar wilt gaan doen. Dat is ongeveer de strekking van wat u zegt. Ligt het zo open? Want in het verlengde van wat de heer Moorlag vroeg, zoek je toch naar een input, naar de ingang zoals u de gesprekken in gaat. Naar mijn idee is het namelijk zo dat uw opvatting ook ruimte houdt voor een politieke formule van SNN, die dreigt naar mijn idee weg te vallen, maar ik hoor in dit verhaal toch dat daar wel mogelijkhedenvoor zijn. Is dat zo? De heer BLEKER (gedeputeerde): Die mogelijkheden zijn bij voorbaat uitgesloten. De heer ZANEN: En gaat u proberen dat er uit te halen? De heer BLEKER (gedeputeerde): Wij zeggen twee punten. SNN is wat ons betreft in ieder geval een bikkelhard politiek lobbyinstrument. Daar zijn we het over eens en we weten ook wat we met dat instrument willen bereiken. Of dat een instrument moet zijn dat gevormd wordt door de Dagelijkse Besturen van de drie provincies en de steden, die vervolgens verantwoording afleggen aan hun eigen Staten en raden, dan wel dat het Dagelijks Bestuur van het SNN verantwoording aflegt aan het Algemeen Bestuur van hetzelfde samenwerkingsverband, dat is iets van nadere vormgeving en oriëntatie. Dat kan zo blijven als het is, het kan mogelijkerwijs ook anders. We moeten kijken wat precies de taakinvulling gaat worden. De heer ZANEN: Daar willen wij ook graag over meedenken. De heer BLEKER (gedeputeerde): Hebt u daar ook al een opvatting over? De heer ZANEN: Vast wel. De heer BLEKER (gedeputeerde): Dan, voorzitter, ga ik naar de Ondatra Zibethicus. Dat is het waterkonijn, ook wel bisamrat en bij ons als muskusrat bekendstaand. Ik begreep dat er een initiatief was om een motie in te dienen om – niet bij de PvdD vandaan –GS wordt opgedragen om nooit meer het woord “muskusrat” te gebruiken. Uiteindelijk gaat het natuurlijk niet om de naam. Ik heb eigenlijk, meneer de voorzitter, niets toe te voegen aan ons debat op de Dag van de Verantwoording. Wij zijn niet behept met het idee dat preventie van schade, aangericht door muskusratten, alleen maar kan plaatsvinden door altijd maar op dezelfde manier die muskusratten te bestrijden. Nee, wij staan open voor andere mogelijkheden. Wij hebben gezegd: “Daar rapporteren wij u over in de loop van het eind van dit jaar hoe wij daar vorderingen in maken”. Daar houden wij ons aan. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, dan ben ik toch benieuwd waar de extra bijdrage in de Begroting van € 140.000 naartoe gaat.
62
De heer BLEKER (gedeputeerde): Daar moet ik u in teleurstellen, die is niet voor het onderzoek, maar voor het vangen. Dan wil ik de moties (bij langs gaan). De motie waar het gaat om het SNN heb ik aangegeven. Wij hebben de indruk dat wij in de strekking van deze motie aan de slag gaan de komende maanden. Dan laat ik het aan de indiener. In die zin, zou je kunnen zeggen, nemen we de motie over, in elk geval in globale zin. De motie van D66 over het fonds Energiebesparing. In de overweging staat dat het onevenwichtig zou worden besteed, althans dat wordt hier op een andere wijze geformuleerd. Er wordt voor een verdubbeling gepleit. Het eerste onderschrijven wij niet en het tweede is wat ons betreft nu niet aan de orde. Als er meer geld nodig is, dan moet dat in de loop van volgend jaar blijken bij de benutting van het fonds. Van de kwestie van de wateroverlast Hoogeveen heb ik aangegeven dat dit niet onze zaak is. Dan kom ik ten slotte bij de Zuiderzeelijn. De betreffende motie, een quick scan naar een andere snelle treinverbinding, ontraden wij. Wij zijn nu volop en zeer intensief in bespreking en in onderhandeling met de minister van Verkeer en Waterstaat en het kabinet, waarbij onze inzet de realisatie is van de HST-3variant, zoals die vorig jaar is gepresenteerd en waar wij meewerken, op verzoek van de regering, conform het regeerakkoord, aan het vormgeven van een alternatief pakket van grote substantie. Vervolgens is het zo dat wij bij de verdere onderhandelingen richten op de realisatie van die HST-variant. Volgens mij is het dan uitermate onhandig om nu ineens met een andere snelle treinverbinding te komen, die trouwens uiteindelijk alleen maar zin heeft als je ook deze treinverbinding kunt realiseren. Ik moet wel zeggen, voorzitter, het is eigenlijk een beetje een ondeugende motie. Ik ben ook wel eens in Den Haag en dan zeg ik tegen die gasten: “Ach, als wij naar Hamburg en Bremen kijken, wat is dan Rotterdam en Amsterdam, wat stellen jullie eigenlijk voor? Laat maar zitten, we pakken het geld mee en we gaan gewoon snel richting de Duitsers”. Maar dat is emotie en dat is plagerij, daar kun je een motie niet op bouwen. Wij ontraden dus deze motie, het is nu niet verstandig om dit zo te doen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, dit is uitlokking. Ik begrijp niet helemaal waarop u baseert dat het geen enkele zin heeft als u niet weet wat de effecten zijn. Ik heb begrepen dat het College eerder een opmerking van mijn partij en ook van vele anderen, heeft ondersteund dat als de lijn naar Holland komt, het verstandig is dat deze uiteindelijk wordt doorgetrokken. In beide gevallen is het best wel handig om een scan te hebben liggen om te weten welke effecten bij zo’n lijn zouden optreden. Ik zie wat dat betreft uw probleem niet – misschien kunt u dat nog even toelichten – waarom er dan nu een beletsel zou zijn om vast in beperkte zin, want het is een quick scan, te kijken welke gevolgen zou kunnen optreden. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, er waren en er zijn contacten op hoog niveau met Duitsland over de mogelijkheden om langs de noordzijde en in welk tijdsperspectief we dat moeten zien, een snelle treinverbinding te realiseren. Daar wordt in Duitse politieke kringen ook over gedacht. Dus het nut daarvan is op dit moment niet iets wat wij primair moeten onderzoeken. Het is al enige tijd een onderwerp van bespreking met Niedersachsen en de Duitse regering. Je moet altijd groot denken, maar je moet nu ook even gewoon proberen om iets heel moeilijks – wat trouwens ook heel groot en groots is, namelijk de snelle treinverbinding van Schiphol naar hier – binnen te halen. Daar zetten we nu alle ballen op. De VOORZITTER: Het woord is aan de heer Slager. De heer SLAGER (gedeputeerde): Dank u wel, voorzitter. Het is goed om op een feestelijke dag als vandaag te bemerken dat je in het dagelijkse leven wordt omringd door betrouwbare mensen. Om iets wat geheim moet blijven, ook geheim te houden, is soms heel moeilijk. In dit geval is dat goed gelukt. Zowel de mensen hier in dit huis als de mensen die mij dagelijks met raad en daad ter zijde staan, evenals de familie thuis, zijn er in geslaagd om dat geheim te houden. Dus, vanmorgen was die onderscheiding een ware verrassing! Dit als opmerking vooraf. De Partij van de Arbeid heeft ons vanmorgen een notitie aangeboden over Europees aanbesteden, maar die was iets te dik om daar nu al een oordeel over te hebben. Ik hoop dat deze fractie er begrip voor heeft. Het gaat over een maatschappelijk verantwoorde manier van aanbesteden binnen de Europese regels. Dat klinkt veel belovend en ik zeg de fractie van de Partij van de Arbeid graag toe dat we daaraan de aandacht zullen besteden waar het document om vraagt. Als er waardevolle opmerkingen in zitten waar we wat mee kunnen, zullen wij die zeker gebruiken. Natuurlijk moet het proces van Europees aanbesteden volgens strenge regels verlopen en daar wijken wij ook niet van af. Als er zaken zijn die soms niet hoeven of op een slimmere manier kunnen, staan we daar altijd voor open.
63
De heer MOORLAG: Voorzitter, ik deel de opvatting van de heer Slager dat het niet redelijk zou zijn om van het College nu in dit debat een opinie te krijgen over zo’n lijvig stuk. Daarom lag in de laatste zin van mijn Algemene Beschouwingen het verzoek besloten om een notitie of brief aan de Staten te schrijven met daarin een opvatting van het College over de aanbevelingen in deze brochure. Mijn vraag aan de gedeputeerde is of hij dat wil toezeggen. De heer SLAGER (gedeputeerde): Dat wil ik toezeggen. Voorzitter, de fractie van de SP heeft opmerkingen gemaakt over de aanpak van een paar moeilijke milieudossiers, namelijk Nieboer en Blik Recycling, en maakte daarbij de opmerking dat het College dit goed heeft opgepakt. Ik ben blij met die opmerking, maar ik wil er toch op wijzen dat de zaken geen van beiden zijn opgelost op de manier zoals mij dat voor ogen staat. Ik zou niet te vroeg willen juichen in dit geval. Over de opmerking van de heer Swagerman dat, als wij meer, eerder en beter controleren en ingrijpen, alles dan veel beter gaat, moet ik zeggen dat ik hoop dat dit het geval is, maar er zijn altijd gevallen die toch tussen de gestelde regels doorglippen en opeens een onverwachte wending nemen. Ik heb uit verschillende bronnen inmiddels gehoord dat men vindt dat deze gedeputeerde nogal streng is als het om milieuregels gaat. Ik kan dat alleen maar beamen, want dat is inderdaad zo. Op andere terreinen is hij wel eens mild, maar als het om dit soort ernstige gevallen gaat, denk ik dat moet worden ingegrepen, zoals is geschied en zoals we dat ook in de toekomst zullen blijven doen. De heer Luitjens heeft het onderwerp bestuurlijke organisatie genoemd en wel in zijn algemeenheid en uiteindelijk liep het uit op ‘wellicht zelfs gemeentelijke herindeling’. Wat dat betreft zijn er twee zaken die er op dit moment lopen. Enerzijds de bestuurskrachtonderzoeken die bij gemeenten spelen. Die zijn inmiddels gestart, maar dat proces loopt een behoorlijke tijd door. Het is dus niet een kwestie van een paar maanden, waardoor u na de vakantie de resultaten zou kunnen krijgen, omdat het allemaal volgtijdig per regio door hetzelfde bureau wordt gedaan. Dat zal betekenen dat we wat later dan aanvankelijk gedacht – waarschijnlijk halverwege 2008 – van alle deelnemende 21 gemeenten de rapporten binnen hebben. Dat wordt door ons geleidelijk en in de loop van de tijd opgepakt en daarop zal worden gereageerd. Gelijktijdig daarmee loopt de discussie over de provinciale rolopvatting. U heeft kunnen lezen dat er in het collegeakkoord een aantal opmerkingen over staan. Vorig jaar zijn hierover een aantal notities aangenomen. Deze portefeuille Bestuurlijke Organisatie is door mij overgenomen van de commissaris en wij hebben juist gisteren in het College een debat gehad over het plan van aanpak en hoe wij er de komende tijd mee om willen gaan. Dat hebben we bewust vóór de vakantie willen doen, zodat in de vakantieperiode er nader aandacht aan besteed kan worden. Ik kan u wat dit betreft na de zomervakantie een brief over dit onderwerp doen toekomen waarin staat hoe wij er mee om willen gaan. Dat zijn twee parallelle trajecten waarbij we het gedeelte van de provinciale rolopvatting een beetje achter de bestuurskrachtonderzoeken aan laten lopen om te voorkomen dat die twee met elkaar gaan botsen en dat we de gemeenten daarmee voor de voeten lopen. Na de zomer ontvangt u daarover een brief. De heer Luitjens had een opmerking over efficiënter inkopen en of dat ook samen met de gemeente Groningen kon. Dat doen wij op dit moment al. We werken op twee terreinen breed samen. Er zijn tien provincies die alle inkooptrajecten aan elkaar melden en zodra blijkt dat bij een bepaalde provincie een inkooptraject gaat lopen, wordt er bij de andere provincies gekeken of men daaraan mee wil doen om de aantallen van die inkopen zo groot mogelijk te krijgen en daardoor een prijsvoordeel te kunnen bewerkstelligen. Dat gaat in de richting van de provincies en daarmee onderhouden we contacten. Hier in de Stad werken wij ook samen met een aantal organisaties. De gemeente Groningen is er een van. De Rijksuniversiteit Groningen hoort erbij, het UMCG en nog een aantal soortgelijke organisaties en wel voornamelijk op het gebied van de inkoop van gas en elektriciteit. Dat gebeurt dus inderdaad. Een opmerking van de ChristenUnie over mensen uit de WSW en of het niet mogelijk is om als provincie zelf ook WSW-ers in de organisatie op te nemen. Dat gebeurt op dit moment amper. Er is van geconstateerd dat dit beter kan. Er is onderweg een nota Strategisch Personeelsbeleid waarin een onderdeel in zit over deze problematiek om ook te zien of er bepaalde groepen wat meer aandacht kunnen krijgen dan in het verleden het geval was. Daar zit ook de groep WSW-ers bij. Het is nog niet helemaal uitgewerkt en ik kan nog niet toezeggen hoe dat er precies uit gaat zien, maar dit is een onderwerp dat binnenkort meer aandacht zal krijgen. De vraag van de heer Zanen. Deze vraag kwam onlangs terug bij de discussie over alternatieve brandstoffen. De motie die daarover is ingediend, is ook weer ingetrokken nadat ik hem had toegezegd dat wij op dit moment met allerlei plannen op dat gebied druk bezig zijn. Dat is niet veranderd en er wordt op dit moment hard gewerkt. Als antwoord op de vraag van de heer Zanen of in de Begroting 2008 aandacht voor deze onderwerpen is, kan ik opmerken dat dit inderdaad het geval is. Er wordt over dit onderwerp een aantal opmerkingen gemaakt. Ik zou zeggen: wordt vervolgd. Dank u wel, voorzitter.
64
Dhr. LUITJENS: Misschien mag ik de heer Slager in plaats van in de tweede termijn nu herinneren aan mijn vragen en opmerkingen over formatiereductie, de heranalyse van processen en taken in plaats van het toepassen van de kaasschaaf in de eigen organisatie. De heer SLAGER (gedeputeerde): Er is in dit geval geen sprake van een kaasschaaf. Er wordt heel bewust gekeken naar de taken van de provincie. Dat is trouwens al veel langer het geval. Je constateert enerzijds dat het mogelijk is om heel kritisch in je eigen organisatie te kijken of het wel nodig is dat wij deze taken uitvoeren. Ook in de richting van de gemeenten worden deze vragen soms gesteld. Bij de nieuwe Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wordt heel duidelijk de vraag gesteld of de provincie dit zelf moet aanpakken. Dat zou betekenen dat de provincie daarvoor extra formatieplaatsen moet creëren en we hebben gezegd dat we dit ook heel goed kunnen uitbesteden aan de gemeenten. Zo wordt naar de formatie en haar reductie gekeken. Soms besluiten de Staten ook om bepaalde taken uit te breiden en dan krijg je die moeilijke discussie die elk jaar terugkeert dat bezuinigd zou worden door reductie van een x aantal formatieplaatsen, terwijl blijkt dat het aantal personeelsleden is gestegen in plaats van is gedaald. Dat is de bekende discussie, maar ik verzeker u dat er heel kritisch wordt gekeken naar allerlei onderdelen. Het gaat dus niet om de kaasschaaf in de zin dat iedere afdeling maar een medewerker moet inleveren, waarna het probleem zou zijn opgelost. De VOORZITTER: Het woord is aan gedeputeerde Gerritsen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Voorzitter, de Partij van de Arbeid heeft het vraagstuk van de werkgelegenheid aangesneden, de veranderende agenda. In een vorige vergadering, ik meen bij de beleidsverantwoording is over hetzelfde onderwerp gesproken en je ziet dat Groningen sterker wordt. Allerlei indicatoren wijzen in die richting. De economische groei gaat, vergeleken met landelijke cijfers, sneller. Voeg daarbij het vraagstuk van de vergrijzing en je komt op een verschuivende agenda. Het is niet alleen werken aan de werkgelegenheid, maar ook zorgen dat er voldoende mensen zijn die aan de slag kunnen in die groeiende bedrijvigheid. Het gaat dan om mensen die goed geschoold zijn om verdere ontwikkeling mogelijk te maken. We hebben nu de nieuwe programma’s op de rails staan. Kompas, Koers Noord en ook het EFRO-programma. Deze staan klaar, weliswaar niet in de omvang die zij hadden, maar vormen nog steeds substantiële programma’s. Er moet worden doorgegaan met dat beleid om kansen te creëren en te zorgen dat er meer mogelijkheden ontstaan. Ook dient aandacht te worden besteed aan de agenda die de heer Moorlag ontvouwt en dat betekent dat nog meer aandacht moet worden besteed aan scholing en arbeidstoeleiding en aan de zorg voor geschikte kwalificaties bij de mensen voor de arbeidsmarkt. Nieuw is dat het ‘granieten bestand’ zal worden aangepakt. Alleen al om sociale redenen. Het is gewoon niet acceptabel dat zo veel mensen nog steeds aan de kant staan. Er zullen mensen bij zijn die sommige dingen niet kunnen, maar er zijn zeker mensen bij die met enige assistentie zeker wel werkzaamheden kunnen verrichten en aan de slag kunnen gaan. Gedeputeerde Slager heeft in dit verband zojuist een vraag van de ChristenUnie beantwoord en dat is daarvan een voorbeeld. Wij hebben de mensen heel hard nodig, ook vanwege economische redenen. Er moeten daarvoor wel stappen worden gezet om de scholing van de mensen te verbeteren om te zorgen dat zij geschikt worden voor het arbeidsproces. Het College heeft een brief in voorbereiding ... De heer SWAGERMAN: Er loopt een aantal projecten die gericht zijn op jongeren, maar kan de heer Gerritsen ook aangeven waar het probleem zit? Dat betreft de 45-plussers, maar nog meer de 55plussers. Deze mensen zijn al langduriger uit het arbeidsproces en lopen achter. Zij zijn moeilijk te plaatsen. De gemiddelde werkgever blijkt niet geneigd te zijn om deze mensen graag aan te trekken. Kan de gedeputeerde aangeven wat de provincie daar aan zou kunnen en willen doen? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Die vraag is niet eens zo gemakkelijk te beantwoorden. Het is in ieder geval een probleem waar wij ons serieus mee bezig willen gaan houden. U heeft gelijk. Er speelt een aantal zaken met betrekking tot de startkwalificaties. Leren en Werken. ESF-trajecten. Dit laatste is wel deels een antwoord op uw vraag, maar hoe de problematiek van de buitenstaanders kan worden opgelost, is nog de vraag. Dan spreken we over WAO-ers, WSW-ers, mensen in de bijstand, nuggers (niet uitkeringsgerechtigden). Dat zijn allemaal mensen buiten het arbeidsproces waarvoor maatwerk nodig is. We hebben hier het debat over armoede gehad en duidelijk is dat deze problematiek zeer complex in elkaar zit en het is absoluut noodzakelijk dat we daar aan gaan werken. Belangrijke verantwoordelijken op dit punt zijn natuurlijk de gemeenten met de bestanden van de Sociale Dienst en UWV. Bekend is dat de laatste bestanden moeilijk toegankelijk zijn om de juiste informatie op te halen. Ik zie dat als een opgave, want we kunnen er niet langer omheen, al was het alleen al om sociale redenen, maar ik voeg er economische redenen aan toe, omdat we door moeten gaan met het proces.
65
De verschuiving van de agenda waar de PvdA op doelt, onderschrijft het College. Het College houdt het accent wel vast van structuurversterking. De programma’s staan op de rails, dus het ene kan worden gedaan zonder het andere te laten. Dat laatste impliceert dus dat goed naar de arbeidsmarkt zal worden gekeken en naar de scholing en de buitenstaandersproblematiek, want het zou te dol voor woorden zijn dat je op een gegeven moment zoveel vacatures hebt waar je € 1.000, € 2.000 of € 5.000 aan moet besteden om mensen te gaan zoeken. Dat toont tekorten aan. Bij de te versturen brief zal het College een overzicht voegen hoe de situatie is in de sectoren. Bekend is uit de noordelijke arbeidsmarktverkenning dat er grote tekorten zijn in de techniek en de zorg. Het probleem wordt massiever en het gaat steeds om de beschikbaarheid van mensen die goed geschoold zijn en geschikt om het werk te doen. Op dit punt zeg ik een brief toe, inclusief een inventarisatie van de situatie van vraag en aanbod in de verschillende sectoren en hoe een en ander zich in de toekomst gaat ontplooien. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik ben op zich blij met die herkenning, erkenning en aandacht. Ook met een brief, maar ik vraag mij af of alleen een brief volstaat, want ik heb het idee dat dit toch beter en breder doordacht moet worden. Bijvoorbeeld met vertegenwoordigers vanuit het bedrijfsleven, de onderwijssector en de ondernemers om te voorkomen dat wij straks in een te laat stadium noodzakelijkerwijs moeten gaan bijsturen. Het is echt iets waar de PvdA-fractie zich zorgen om maakt. Als er straks in deelsectoren schaarste op de arbeidsmarkt komt, weten wij ook wel welke sector goed wordt bediend. Bij schaarste wordt altijd de koopkrachtige vraag bediend en dan hebben we als PvdA de zorg dat de publieke dienstverlening, zorg en onderwijs en dergelijke het meeste in het gedrang komen. Het verzoek van de PvdA is heel concreet: werk in samenwerking met de partners die ik zo-even heb bedoeld, een aantal scenario’s uit en breng dat samen met een beleidspalet naar de Staten. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): In het overleg wijzen de sectoren die u noemt, ons al op die problemen. Ik kan in ieder geval toezeggen dat overleg zal plaatsvinden en dat in brede kring gekeken zal worden hoe we het probleem het beste kunnen aanpakken. Scenario’s? Dat weet ik niet precies. Het gaat natuurlijk wel om hoe de situatie nu is en waar je naar toe wil. Ik weet niet of er dan verschillende scenario’s uit de kast rollen. Het gaat om een aanpak die vruchten moet gaan afwerpen en die ook mogelijk is en waar de sectoren hard bij nodig zijn. Dat overleg zal er zeker komen. De heer MOORLAG: Nog even over die scenario’s. Ik weet dat het CPB in het recente verleden vier scenario’s over groei heeft uitgebracht en ik denk aan dat type scenario’s en hoe bij een bepaalde economische groei een succesvol beleid uitpakt op de arbeidsmarkt en ook in andere varianten. Aan dat model zit ik te denken. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Het gaat dus om onderscheid in de mate waarin de economie zich ontwikkelt en de kracht waarmee zich dit probleem gaat manifesteren. We zullen bekijken hoe we daarmee omgaan. Voorzitter, de heer Calon heeft de vraag van de PvdA en de VVD beantwoord over de volumevragen van de cofinanciering en de wijze waarop selectiviteit toegepast zou kunnen worden. Ik vat dat even met die voorlopigheid samen. De heer Moorlag heeft in aansluiting daarvan opgemerkt dat de inzet van de programma’s beter moet aansluiten bij de speerpunten. Dat staat ook in de motie. Ik ben het zeer eens met de gedachte dat we moeten blijven inzetten op de concurrentiekracht van de noordelijke economie. Daarvoor zijn die speerpunten geformuleerd. Ik zou er tegelijkertijd aan toe willen voegen dat dit met name zit in het open EFRO-programma. Kijk naar het MKB, kijk naar de innovatiemogelijkheden in het MKB, omdat het blijft gaan om de volle breedte van het bestaande bedrijfsleven – ik sluit hier aan bij wat de heer Luitjens zei – om alle mogelijkheden naar voren te halen. Die zitten in innovatie, omdat daarmee de concurrentiekracht van het MKB wordt ontwikkeld. Op dat punt plaats ik hier een nuancering. Voorzitter, de heer Van der Ploeg heeft gevraagd naar de revitalisering van bedrijventerreinen. U weet dat dit in het kader van Kompas veel aandacht heeft gekregen. Eerst is er aandacht geweest voor het realiseren van nieuwe bedrijventerreinen. In nieuwe programma’s zal dat niet aan de orde zijn. Ik kan u mededelen dat in het nieuwe POP de lijn zal worden voortgezet van meer aandacht voor revitalisering, zoals u dat beoogt. We hebben inmiddels al flinke stappen gezet en we zullen er zeker mee doorgaan. Andere financieringsmodellen. We zullen altijd kijken naar een bijdrage – hierbij is cofinanciering aan de orde – uit welke bron dan ook. Bijvoorbeeld uit de Europese programma’s. Of dat gepaard moet gaan met regelgeving over CO2-neutraliteit, lijkt mij eerder een zaak van het energiebeleid. Ik zou dat niet direct een op een willen koppelen aan bedrijventerreinen, want dat punt laat ik graag aan het energiebeleid over.
66
De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, bij revitalisering hebben we het ook altijd gehad over verduurzaming. Dat is daarvan een integraal onderdeel. Vandaar de opmerking. Het bevreemdt mij dat u die scheiding probeert aan te brengen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Wij hebben u ook een brief toegezegd over de manier waarop wij met duurzaamheid willen omgaan in relatie tot bedrijventerreinen. Ik vraag mij af of wij dat op deze manier moeten operationaliseren. Die brief is toegezegd aan de commissie. Seaports. In het kader van de Gemeenschappelijke Regeling is een besluit gevallen over de windmolens in Delfzijl. Het plan daarvoor gaat voorlopig niet door. Het DB van Seaports heeft gevraagd of er maatregelen kunnen worden getroffen om ervoor te zorgen dat er geen problemen in de exploitatie optreden. Het Algemeen Bestuur heeft ermee ingestemd om die projecten eruit te halen die niet ingrijpen op de toekomstige verdiencapaciteit van Groningen Seaports. Het project Farmsumerpoort wordt overigens volledig volgens plan uitgevoerd, terwijl het plan Oosterhorn versoberd wordt. Dat vinden wij zelf ook jammer. Ik spreek nu even namens Seaports. Als er alsnog een plan voor die windmolens wordt ontwikkeld, zullen er inkomsten ontstaan voor GSP en dan zal hier als eerste naar gekeken worden. Ik ben het met u eens dat wij hier geen kansen moeten laten lopen. Voorzitter, er zijn nog een paar vragen gesteld over cultuur. Ik zal er kort op in gaan. Ik ben blij met de aandacht van de Partij van de Arbeid voor Het verhaal van Groningen. U weet dat er een website is gelanceerd via een methode van onderop zodat instellingen en particulieren verhalen over personen, gebeurtenissen, monumenten en wat niet al – zie daarvoor ook de notitie – kunnen aanmelden bij het coördinatiepunt bij de Groninger Archieven. Toevallig heeft gisteren in deze zaal een presentatie plaatsgevonden. Er zijn reeds heel veel verhalen aangemeld en een serie wordt uitgezonden op RTV Noord. Een en ander zorgt voor een enorme toename van het website-bezoek. Ik pak uw notitie op en die zal aan de orde komen in de commissie waarbij ik een reactie zal geven. Ik vat deze op als een aanmoediging en ik zal specifiek kijken hoe jongeren erbij kunnen worden betrokken via alle mogelijke vormen van nieuwe media die eraan gekoppeld zouden kunnen worden. Ik ben dus erg blij met de aandacht op dat punt. De ChristenUnie heeft over het onderwerp cultuur gezegd dat ... De heer SWAGERMAN: Voorzitter, ik heb gedurende de vorige termijn iets gezegd over het focussen op de Stad en het vergeten van de provincie. Dat viel wel mee als ik de fractie van de Partij van de Arbeid hoor, maar ik hoor de heer Gerritsen maar steeds weer het woord ‘Stad’ gebruiken, maar ik zie geen enkele doorvertaling naar de rest van de provincie. Er is meer dan de stad Groningen en ik snap dat je de stad Groningen als focuspunt zou willen gebruiken en dat gebeurt natuurlijk al jaren. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): We hadden het net over Het verhaal van Groningen en dat betreft de gehele provincie. Daar was ik net mee klaar en het gaat nu over de culturele hoofdstad en dat gaat inderdaad over de stad Groningen. In het coalitieakkoord staat dat nadrukkelijk genoemd. Ik wijs u ook op de rest en dat is: cultureel erfgoed, regionale cultuurplannen, amateurkunst, cultuureducatie. Dat zijn allemaal intensieve trajecten die voor de gehele provincie gelden. Wij hebben als College wel gezegd dat de Stad een belangrijk brandpunt is voor cultuur waar grote evenementen en belangrijke culturele voorzieningen een rol spelen en in het toeristisch en economisch beleid prominent zijn. De heer HILVERTS: Voorzitter, het is gewoon jammer dat de SP-fractie hier gistermiddag niet bij aanwezig was. Dan hadden zij kunnen zien dat het niet alleen om de Stad ging, maar om de gehele provincie. De gehele provincie werd in kaart gebracht en door middels van aanklikken op bepaalde plaatsen kon je zien welke culturele activiteiten er plaatsvinden. Zo werd je op de hoogte gebracht wat daar gebeurt. Ik vond het jammer dat u daar niet was. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik ben blij met de toelichting van de heer Hilverts. Ik sluit me daar graag bij aan. Voorzitter, het laatste punt is toerisme. De fractie van GroenLinks heeft ... De heer JAGER: Voorzitter, ik wilde nog een vraag stellen aan de gedeputeerde over cultuur. Collega Staghouwer sprak met fantastische bewoordingen over het CDA-initiatief om Groningen tot culturele hoofdstad te verklaren. College Hollenga heeft dat een aantal malen aangevoerd. Dat staat nog steeds bij het College hoog in het vaandel en goed op het netvlies? De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Misschien moet u het coalitieakkoord er even op nakijken. Daar staat het gewoon niet.
67
De heer JAGER: Ik hoorde het niet. Het ging om een vraag die was gesteld en ik dacht dat u er niet op reageerde. Maar nu dat wel zo is, heb ik er alle vertrouwen in, meneer Gerritsen. De heer GERRITSEN (gedeputeerde): Ik dacht dat ik het inderdaad letterlijk heb gezegd. Maar goed, dat zoeken we in de Handelingen nog eens op, meneer Jager. Het een na laatste punt is de opmerking van de Partij voor de Dieren over innovatie. Dat triggert mij. Ik kan het niet in alle opzichten overzien, maar ik duik er wel in, want als wij bij toekomstige regelingen iets gaan opzetten – we hebben nu net een programma afgesloten dat morgen gepresenteerd zal worden, u noemde er al een project van. – dienen we goed over dat punt na te denken. Hoe weet ik nog niet, maar via de commissie kom ik er op terug. De moties. Inzake de eerste motie van de PvdA heb ik aangegeven hoe ik er mee om zou willen gaan. Op hoofdlijnen nemen we die graag over. De gedachte van de motie van GroenLinks over de bebording waarmee aandacht wordt gevraagd voor landschappelijke en cultuurhistorische schoonheden, vind ik heel interessant en die zullen we graag nader verkennen en dus nemen we die motie op dat punt graag over. We zullen er nader op reageren. Ik kan u melden dat bij het Nationale Landschap Middag Humsterland al initiatieven lopen, maar mogelijk kan een en ander breder worden aangepakt. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, verschillende partijen – met name de PvdA, GroenLinks, SP en PvdD – hebben aandacht geschonken aan het landschap. De PvdA ging onder andere in op de solidariteit die wij moeten hebben met toekomstige generaties. Hoe geven we ons cultureel erfgoed door? De fractievoorzitter noemde onder andere dat andere partijen dit het ‘rentmeesterschap noemen. Maar hij weet zelf als geen ander, dat dit woord zelf in het collegeprogramma terecht gekomen is als gerelateerd aan het landschap. Dat betekent ook dat wij als College ons daar zeker druk over willen maken en zullen maken en dat ook al doen. Er werd door de heer Moorlag een aantal problemen gesignaleerd: verrommeling, verstening, teveel sloten die gedempt werden, reliëf uit het landschap. Natuurlijk, dat soort zaken komen voor. Maar ik denk dat we met name vanuit Groningen ook steeds moeten uitstralen dat wij aan dat onderwerp de afgelopen jaren – zeker in het eerste POP – de nodige aandacht hebben geschonken om die teloorgang verder tegen te gaan en dat wij ten opzichte van andere provincies op dat punt een voorsprong hebben en dat ook moeten laten zien. Dit laat onverlet dat het Groninger landschap aandacht verdient en wij daar ook voor moeten gaan. De PvdA stelt aan uw Staten voor om zelf een onderzoek te doen. Ik laat dat uiteraard graag aan uw Staten over, maar ik kan mij er wel iets bij voorstellen dat men zegt dat dit een goede zaak zou zijn. Ik wil u er wel op wijzen – en ik zou u dat dan mee willen geven – dat er in 2001 een soortgelijk onderzoek is geweest. Sommigen van u kennen dat nog. Van de commissie die er toen was, is nog maar één persoon aanwezig hier in de Staten op dit moment. Dat is de heer Hollenga. Er zijn ambtenaren werkzaam bij de provincie die er ook bij betrokken waren. U zou dat rapport kunnen gebruiken als basis om te kijken wat er toen onderzocht is. Verschillende van de aanbevelingen – ik heb er vandaag nog eens een keer naar gekeken – zijn ook uitgevoerd en daar hebben we iets mee gedaan. Maar het kan altijd beter, maar daarbij zou u dan ook moeten betrekken dat de landschapsontwikkelingsplannen er al zijn. Zowel in Oost, in Noord als in het Westerkwartier hebben wij de afgelopen jaren op dit terrein het nodige ontwikkeld en ik denk dat het goed is dat die daarbij betrokken worden als zo’n commissie aan het werk gaat, omdat daar vaak ook een uitvoeringsprogramma bij zit. Dan kom ik bij de notitie die bij de laatste commissievergadering is gevoegd waar een voorzichtige aanzet is gegeven over waar de tekorten zitten. Uiteindelijk gaat het toch voor een groot deel om financiën, om zaken te herstellen en om mensen te stimuleren om zaken in stand te houden. Dat is natuurlijk het probleem waar we op dit moment mee zitten. Er is ten aanzien van de financiën door collega Calon al het nodige opgemerkt. Wij zullen daar wel aan moeten werken. Wat dat betreft is natuurlijk het debat interessant dat de laatste maanden is gevoerd in dit land en nog doorgaat op verschillende niveaus. Het werd ook genoemd door de heer Moorlag, maar ook de heer Van der Ploeg kwam daarmee. Er is een aantal rapporten verschenen. Dat is in de eerste plaats het rapport van het ministerie van LNV als het gaat om de investeringen in het Nederlandse landschap, Opbrengst: geluk en euro’s. Dat rapport is ook bij ons bekend. Het interessante van dat rapport is dat daar een maatschappelijke kosten/baten-analyse aan zit en daar kijken wij vanuit dit huis de laatste jaren wel vaker naar, want ook bij andere dossiers komen wij dat tegen. Ook bij dit dossier ga je dan eerst kijken naar de kosten – welnu, die kennen wij wel –, maar waar liggen nu die baten en hoe kunnen wij die als provincie op korte termijn naar ons toe halen om te investeren in het landschap? Het is natuurlijk een hele lastige, wanneer gezegd wordt: “Dat moet je vooral zien in de waardestijging van de huizen omdat ze in zo’n mooie omgeving liggen”. Dat is mooi, maar als wij bij die mensen langs moeten collecteren om die waterstijging binnen te halen, dan valt dat natuurlijk niet mee. Een andere belangrijke opbrengst die ze noemden, is: je kunt een tarief hebben… Je zou eigenlijk een tarief moeten zetten op alle dagtochten die er in het gebied, omdat het zo mooi is, gemaakt worden. Ook dat is een belangrijke batenopbrengst.
68
Als je dan de drie voorbeelden die in het rapport van het ministerie van LNV worden genoemd – de Meierij, de Hoekse Waard en de Hunze – dan scoort de Hunze daar als laagste met 1,1 miljoen. Dat is ook wel logisch, want waar heb je de meeste baten als het om dit soort zaken gaat? Daar waar de meeste mensen in zo’n gebied ervan kunnen profiteren. Dan zitten we hier in het Noorden met wat minder mensen per vierkante kilometer dan in Brabant en bij de Hoekse Waard in de buurt. Maar goed, het is wel de moeite waard om daarnaar te kijken. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik kreeg even de indruk dat de heer Hollenga de strekking van dat rapport wel heel erg relativeerde en ik weet niet of dat komt omdat de provincie geen OZB mag heffen – wat bij een waardestijging van de huizen misschien wel een buitengewone exercitie zou zijn. Ik heb trouwens ook in mijn Algemene Beschouwingen niet willen betogen dat het beleid niet goed is, maar je moet je wel afvragen of het nog goed genoeg is. Maar begrijp ik het goed als de gedeputeerde zegt: “Er gebeuren al veel goede zaken, maar het is misschien niet eens zo’n slecht idee om het bed toch eens even goed op te schudden? De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Ja, ik zie dat als ondersteuning van het beleid van het College. Dan kom ik bij een tweede rapport en discussie die gaande zijn. Dat is datgene wat door de vereniging Nederlands Cultuurlandschap naar buiten is gebracht, namelijk Het Deltaplan voor het Nederlandse landschap, dat nogal veel aandacht heeft gekregen in verschillende kranten, voor televisie, maar met name ook in de Kamer. De directeur van die vereniging, Jaap Dirkmaat, hebben wij uitgenodigd en die is vorige week bij mij op bezoek geweest. Toen hebben wij uitvoerig gesproken over zijn visie, neergelegd in dat rapport Deltaplan voor het Nederlandse landschap, en datgene wat wij hier in Groningen op dit moment doen en voornemens zijn te doen. Wij hebben hem ook uitgenodigd om eens aan te geven waar – nadat wij uitgelegd hadden hoe dat in Groningen op papier hebben staan hoe wij er verder mee willen – hij kansen ziet voor ons als Groningen om bijvoorbeeld in dat Deltaplan mee te draaien in een voorfase. Waarom hebben wij daar zo veel belang bij? In de Kamer is dit Deltaplan door nagenoeg alle partijen ondersteund. Er is bij het laatste debat in de Kamer, nadat het rapport na de honderd dagen was uitgekomen, een motie ingediend door drie fractievoorzitters van de coalitiepartijen en is nadrukkelijk aan de regering gevraagd om met dit initiatief iets te doen, dus te zorgen – zo vertaal ik het dan maar – dat daar een begin mee wordt gemaakt. Wij hebben in overleg met de heer Dirkmaat afgesproken om te kijken of wij een substantieel gedeelte van Groningen als partner kunnen aanmelden voor dit Deltaplan om na te gaan of we er in Groningen vroegtijdig mee aan de slag kunnen gaan en misschien kunnen participeren. Dus op die manier zijn wij druk bezig met dat landschap. Wij hebben natuurlijk al de nodige ervaringen opgedaan. Middag Humsterland is al een aantal malen genoemd. De aanpak die daar gekozen is, zou je misschien ook in andere gebieden moeten overwegen. Dat sluit ook helemaal aan bij wat de heer Moorlag noemde. Als je iets wilt, gaat het niet om gebieden en ook niet verbieden, maar zoals het CDA verwoordde, gaat het om vertrouwen in de mensen en maatschappelijke organisaties om gezamenlijk aan dat landschap te werken. Dat is de inzet van ons op dit terrein. De heer MOORLAG: Voorzitter, de gedeputeerde kent ongetwijfeld ook het gezegde “vertrouwen is goed, maar controle is beter”. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Maar goed, dus op dat punt kunnen wij elkaar wel vinden en ziet ook ons College met belangstelling uit naar een bijdrage vanuit de Staten in dit debat. Het zou een onderzoeksrapport kunnen zijn waar u dan mee aan de slag gaan. De SP, maar ook de PvdD hebben gesproken over goed zorgen voor… Gaan we de EHS afmaken? Ja, die gaan we afmaken. Daar zijn we ook druk mee bezig. Dat is al verschillende keren in deze Staten aan de orde geweest. Wij hebben aangegeven hoe wij tot 2013 in elk geval, gelet op de financiële middelen die daarvoor zijn, willen opereren. Wij zullen ook regelmatig aan uw Staten rapporteren wat de stand van zaken is qua verwerking en qua inrichting en beheer. Ten aanzien van de biologische landbouw had de PvdD een vraag of wij daar op gingen bezuinigen. Dat zou kunnen door het feit dat zij ontdekt hebben dat bij pagina 91 staat “- € 75.000”. Ik ga ervan uit dat u dat bedrag bedoelde als bezuiniging. Dat was het zevende sterretje in dat hoofdstuk. Die € 75.000 kunt u terugvinden in het derde sterretje. Dat is een bedrag van € 281.000 en dat is duurzame landbouw project versterking, verbreding en vernieuwing. Daar is dat bedrag in het kader van het PLG (Programma Landelijk Gebied) in onder gebracht. Dus het is niet een bezuiniging. Je zou kunnen zeggen: als er voldoende goede projecten komen, dan kunnen ze daar nog een groter bedrag uithalen. Dan de vraag van de PvdD met betrekking tot de evaluatie van het Faunabeheerplan. Ik had al eerder gezegd dat dit eraan zat te komen.
69
Ik ga ervan uit dat het deze zomer naar u toekomt en dat het meteen na de zomer besproken kan worden in de commissie. Dan zal uiteraard ook de inbreng van de maatschappelijke organisaties daarbij betrokken worden. Het laatste punt is een vraag van de ChristenUnie. Dat ging over het Waddenfonds. Daarvan kan ik het volgende melden: wij hadden en hebben ambities ten aanzien van het Waddenfonds. Vorig jaar heeft u al een keer het Groninger programma Waddenfonds gekregen. Dat was een globaal programma waarin de breedte van het Waddenfonds wordt aangegeven. Dan ging het om natuur en landschap, landbouw, visserij, economie en energie. Die thema’s hebben elk hun eigen weg. Op verschillende manieren wordt er aan gewerkt. De vier Waddengemeenten De Marne, Eemsmond, Delfzijl, Reiderland en de provincie hebben inmiddels hun ambities verder uitgewerkt, met name als het gaat om de kwaliteit van het open landschap en natuur, de cultuurhistorie en de synergie daarmee met toerisme en recreatie en de vitaliteit van de Groningse Waddenregio. Het kan namelijk gaan om wat kleinschalige projecten en de vraag hoe je die bij elkaar kunt krijgen. Dat is door de provincie en de vier gemeenten verzameld in een Waddenkroon, een soort bid-book. Dat krijgt u ook toegestuurd. Het zal aanstaande vrijdag gepresenteerd worden in Noordpolderzijl – dat is een plaatsje vlakbij de Wadden, u allen ongetwijfeld bekend. Het heeft twee doelen: a) om maatschappelijke organisaties en particulieren te laten zien wat het Waddenfonds voor hen kan betekenen, wat voor mogelijkheden er zijn als zij iets willen; b) het is ook een document wat wij bijvoorbeeld gaan gebruiken naar de commissieleden die op landelijk niveau als adviescommissie voor het Waddenfonds adviezen moeten uitbrengen over projecten, om te laten zien hoe wij er in Groningen er tegenaan kijken en dat wij dit een goede benadering vinden waar wij als provincie en als vier gemeenten achter staan en dus vragen wij daarvoor uw aandacht. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik heb een aantal zaken ingebracht waar de gedeputeerde niet op gereageerd heeft, namelijk of het College bereid is om het landschap in alle gebiedsconvenanten in te brengen. Ik heb ook gezegd dat ik daar een motie voor in voorbereiding had. Als het ging om het werkelijke Oldambt, of daar een reactie op kon komen. Een derde punt: een reactie op de mal/contramal-gedachte op regionaal terrein als het gaat over het landschap. Dan gaat het ook over de batenanalyse waar u het net over had. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Het laatste punt heb ik, dacht ik, voldoende aangegeven als het gaat om de inzet van ons met betrekking tot het landschap en hoe wij daar de komende tijd vorm en inhoud aan willen geven. Het andere punt dat u noemde het Oldambt, daar is collega Calon op ingegaan, dus dat is aan de orde geweest. Er is een ander punt waar ik nog niet op in ben gegaan, wat ik nu nog mooi even kan doen, dat is motie nr. 8 van GroenLinks waar het gaat om de Oude Riet. Over die motie hebben wij op dit moment geen uitspraak. Dat heeft a) te maken met het feit dat daar discussie is over de weg, waarover nog volop met bewoners wordt gesproken. Lopende dat project is het voor ons wat lastig om daar uitspraken over te doen. Wil je aan dat onderdeel van het landschap extra aandacht besteden, dan moet je ook een afweging maken: is dit het wel of niet en in welke vorm je dat dan zou moeten doen. Op dit moment kunnen wij daar niet verder mee. De heer VAN DER PLOEG: Op dit moment kunt u er niet verder mee? Er wordt gevraagd om concrete stappen. Dat kunnen we natuurlijk breed interpreteren. Dat kan ook zijn het onderzoeken naar de mogelijkheden. Zou u bereid zijn om dat wel te doen? De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Wij gaan op dit moment die mogelijkheden niet onderzoeken, want wij zijn ter plekke in gesprek met bewoners. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Voorzitter, soms kun je ontzettend genieten van onderdelen in je portefeuille. Dat is de afgelopen weken gebeurd bij mij als we het hebben over evenementen, want daar heb ik veel plezier aan beleefd. En ik denk ook vele Groningers en vele mensen daar buiten. Ik kan wel zeggen dat de EKJ onder de 21 een succes is geweest. We hebben een prachtige finale gehad met een grande finale op de Grote Markt. We zijn uitgezonden door vele zenders, 150 in totaal, en we hebben een groot bereik gehad. Dat smaakt naar meer evenementen. Vandaar waarschijnlijk de vraag van de kant van de PvdA of wij willen kijken naar een EK-voetbaltoernooi in NOA-verband. Voorzitter, we kunnen alles proberen, maar ik moet wel zeggen dat ik de heer Sprengers en de heer Platini wel ontmoet heb, maar ik ze misschien niet kan bewegen tot een EK in dit verband. We kunnen het proberen, maar het zijn heren die ook zeer hun eigen mening hebben en hun eigen ideeën. Dat hebben we ook kunnen zien. Grote evenementen zijn belangrijk. Dan denk ik niet alleen aan sport, maar ook aan cultuur. Op zich lijkt mij het idee om in NOA-verband eens te kijken wat wij kunnen met de grote evenementen zeer waardevol.
70
Ik denk ook op het gebied van cultuur, want daarmee kun je landen bij elkaar brengen, mensen bij elkaar brengen op een manier die ook een vervolg kan hebben op economisch gebied, maar ook op andere gebieden. Dus wij willen er zeker naar gaan kijken hoe wij het NOA-verband met grote evenementen kunnen koppelen. Een wat zorgelijker onderdeel is natuurlijk de jeugdzorg. Ik zou bijna zeggen, bij elke gelegenheid die wij hier hebben, komt het thema aan de orde en ook nu weer bij de Voorjaarsnota. Je kunt zeggen dat bij de jeugdzorg steeds weer twee onderdelen naar voren komen. Dat is onze provinciale jeugdzorg die problemen kent met de financieringsystematiek die nog niet zodanig is dat je kunt zeggen dat die toereikend is om de vraag naar de zorg te kunnen regelen. We lopen nog tegen wachtlijsten aan. Daarnaast is er het element van het voorliggend veld, waarvan wij zeggen dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het jeugdbeleid en voor de taken die vermeld staan en sinds 01-01-2007 ook uitgevoerd moeten worden door de gemeenten in het kader van de WMO. Het is belangrijk om die twee zaken goed in de gaten te houden. Dan komt de heer Jager met een boot die lekt. In elk geval hebben wij in Samen Sterk gezegd dat wij in elk geval de gaten in de boot – als wij ons dat voorstellen als de jeugdzorgboot – zullen dichten, want de zorg moet goed zijn, die moet effectief zijn. Maar het is wel zo dat die boot groot genoeg moet zijn om alle jeugdigen die recht op zorg hebben, ook mee te kunnen nemen. Wij landen ergens en wij vertrekken ergens en dat noem ik dan maar ‘gemeenteland’. Gemeenteland zal wel moeten zorgen dat die voorliggende voorzieningen en de hulp aan ouders en de zorg in lichte vorm, geleverd worden en dat wij voor het opstappen van de boot goed kijken of dat ook geleverd is. Als er dan jongeren zijn die wel op de boot moeten, moet het ritje op die boot goed, maar zo kort mogelijk zijn. Daar zijn wij mee aan het werk, want de doorlooptijd in de zorg houden wij nu ook in the picture houden en wij kijken of het op maat is. Als het bootje dan weer landt, omdat wij denken dat het tijd is voor de jongere om weer aan land te komen, dan verwachten wij van gemeenten dat, middels een goede, warme overdracht en geen harde landing, er uiteindelijk voor wordt gezorgd dat de jongere daar weer goed opgevangen wordt en uiteindelijk weer een plek krijgt in gemeenteland en in de samenleving. Wij streven er dus niet naar om jongeren halverwege overboord te gooien of überhaupt achter ons te laten aan zwemmen, omdat onze boot te klein is. Het Rijk zal ervoor moeten zorgen dat de financiering adequaat en voldoende is om de jongeren te helpen. Wat betreft het Elektronisch Kinddossier en de Centra voor Jeugd en Gezin is het denk ik zaak dat dit zo gauw mogelijk op orde komt. Daar streven wij hier allemaal naar. Dat voorliggend veld moet op orde. Daar zijn de gemeenten voor verantwoordelijk, maar wij moeten zorgen dat de loopbrug in elk geval ook voor die Centra voor Jeugd en Gezin goed verankerd wordt. Ik kom nu bij de motie. Als ik motie 4 bekijk, dan denk ik dat wij ons heel goed kunnen vinden in alles wat staat bij “constaterende” en “overwegende, dat”. Het punt is alleen, dat ik “de mogelijkheid te onderzoeken door middel van voor- en confinanciering” wat te smal vind. Je zou eigenlijk moeten stellen dat je meer de mogelijkheden zou moeten onderzoeken om versneld met de gemeenten te kijken hoe je kunt komen tot het neerzetten van het voorliggend veld. Wat daarvoor nodig is, is vers twee, want we hebben hier in huis al een aantal instrumenten. Zo zijn we bijvoorbeeld in de gebieden ook al bezig met dat voorliggend veld. Zo hebben wij een fonds waaruit wij dat zouden kunnen financieren. Ik zou het eigenlijk veel breder willen oppakken en, zonder op het terrein van de uitvoering door gemeenten te komen, willen wij een versnelling aanbrengen bij het tot stand brengen van de ouder- en kindcentra. Er is met name van de kant van de VVD gevraagd hoe het nu zit met die toename. Die toename stagneert elke keer doordat de beschikbare capaciteit – het bootje – te klein is. Dat zou je groter moeten maken. De uitstroom vertraagt, omdat het achterliggend veld voor een goede doorstroom moet kunnen zorgen. Maar met name is er ook van de kant van de Jeugdbescherming een enorme toename. OTS-en worden uitgesproken. Jongeren krijgen reclassering, maar daarbij horen ook zorgaanspraken en zorgtrajecten. Die zijn met een enorm percentage toegenomen. Een andere vraag betrof de relatie met de overbruggingshulp. Wij hebben uit onze reserves de mogelijkheid geboden om overbruggingshulp te bieden aan jongeren die nu op de wachtlijst voor de zorg staan – dus niet bij Bureau Jeugdzorg, maar voor de zorg. Dat moeten wel jongeren zijn die daarvoor geïndiceerd, die hulp ook metterdaad krijgen. Weliswaar met een inverdieneffect van die overbruggingshulp – want het is wel hulp – maar uiteindelijk zou het dan toch zo moeteen zijn dat die jongeren niet hoeven te wachten, en dus eigenlijk risico lopen. Wij geven ze overbruggingshulp, maar zij krijgen ook zo snel mogelijk de hulp die ze nodig hebben. Wij hebben bij de Base Groep gekeken om hoeveel jongeren het gaat. Dit jaar stromen er nog zeventig uit bij de Base Groep. Dat betekent in elk geval dat je nu kunt beginnen – en dat is ook al begonnen – om die overbruggingshulp voor die zeventig te geven, wat weer een inverdieneffect heeft op de doorlooptijd van de geïndiceerde zorg. Dat is nog weinig. Minister Rouvoet heeft inmiddels aangegeven dat er € 35 miljoen voor de provincies beschikbaar komt om de wachtlijsten die nu weer ontstaan, weg te werken.
71
Dat zal voor Groningen een bedrag van circa € 1 miljoen betekenen. Het is zaak om dat bedrag zo snel mogelijk te kunnen inzetten, omdat je daarmee de capaciteit kunt vergroten en niet een soort verstopping krijgt voor het zorgaanbod. Wat staat er de komende periode te doen? Met name die OPC’s of Centra voor Jeugd en gezin zijn heel belangrijk. In de stad Groningen noemen ze het OKC’s, een andere naam, maar het zijn centra met precies dezelfde functies. Met de Stad wordt nog deze zomer een convenant ondertekend. Dan gaan wij daarmee hard aan de slag en wij zullen het evalueren om te kijken hoe die modellen werken, wel wetend dat er per gebied op maat gekeken moet worden, want de Stad is niet hetzelfde als de kleine gemeenten, maar wij willen daar zeker een versnelling in aanbrengen. Het pilot-project Regeling Particulier Woningbouwverbetering. Dit is met name gefixeerd op OostGroningen. De heer STAGHOUWER: Voorzitter, ik heb begrepen dat u van uw punt van jeugdbeleid af bent. Wij hadden als ChristenUnie nog een vraag gesteld ten aanzien van de Vliegende Brigades. Daar heb ik u nog niets over horen zeggen. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Nee, het punt van de Vliegende Brigades is een aardig idee. Wij hebben bijvoorbeeld bij de huisartsenzorg een expertteam gehad – zo’n “uitrukploeg”. Wij hebben onlangs in juni een conferentie gehad met de gemeenten, met name ook daar waar het gaat om Ouderen Kindcentra en het onderwijsveld en de zorgadviesdienst. Zij hebben daar aangegeven dat zij heel veel behoefte hebben aan ondersteuning – dus nu zie je ook weer de rol van de provincie die gevraagd wordt – in met name het opzetten van die Ouder- en Kindcentra. De gemeente Groningen heeft bijvoorbeeld al aangegeven dat zij mee wil werken aan die ondersteuning. Of je dat nu een “Vliegende Brigade” of een andere vorm moet noemen, in elk geval is het iets wat flexibel ingezet kan worden ter ondersteuning van de gemeenten en lijkt het heel wenselijk. De heer STAGHOUWER: U zegt dat het heel wenselijk lijkt, maar gaat u het ook doen? Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Een vorm moeten wij bekijken, want het heeft met name te maken met het versneld opzetten van die Ouder- en Kindcentra. Dat betekent dat wij moeten kijken of wij daarvoor het stimuleringsfonds, de zorg daarvoor, kunnen gebruiken. De heer STAGHOUWER: Dus dit idee neemt u… Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Ja, het moet verder uitgewerkt worden met de gemeenten. De heer STAGHOUWER: Uitstekend. De heer JAGER: Maar voorzitter, als ik dit nu zo beluister, dan zegt u: “Ook wij willen alles op alles zetten om zo snel mogelijk te komen tot die Centra voor Jeugd en Gezin. In de Stad hebben ze een andere naam, maar in de provincie wellicht niet. Dat is voor een groot deel ook maatwerk. In de stad Groningen gaat dat anders en naar onze verwachting ook sneller dan in kleinere gemeenten. Daartoe willen wij ons niet beperkt zien tot het instrument voorfinanciering, maar willen wij ook een Vliegende Brigade inzetten, ambtelijke ondersteuning inzetten, et cetera”. Wat dat betreft heb ik het idee dat u, als wij zeggen dat onze motie niet is bedoeld om alleen maar het instrument voor- of cofinanciering in te zetten, maar eigenlijk alleen maar één doel heeft, namelijk het zo snel mogelijk invoeren van… Als wij dus niet star vasthouden aan dat onderdeel, zegt u dat u in principe die motie kunt overnemen en uit kunt gaan voeren? Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Ik vind haar te beperkt, ik vind het dus jammer, dat… De heer JAGER: Daarom zeg ik dat dit heel gemakkelijk is op te lossen door in het dictum “middels voorof cofinanciering” te schrappen met de opmerking erbij dat het een instrument kan zijn, evenals de Vliegende Brigade of andere instrumenten. Zegt u dan dat u haar kan overnemen? Volgens mij is dat uw verhaal. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Ja, daar kan ik prima mee leven. Heel goed zelfs. De VOORZITTER: Ik moet er wel op wijzen dat als alle punten worden overgenomen, de motie overbodig is. Het spijt me echt, maar dat is een afweging die u aan beide kanten moet maken.
72
De heer JAGER: Maar, voorzitter, volgens mij was deze ronde met name bedoeld dat ook fracties voldoende informatie krijgen om een tweede termijn te kunnen doen. Wellicht dat ik met het voorstel zal gaan komen om dit te doen. Misschien ook niet. De VOORZITTER: Dat zou dan heel aardig zijn. Maar het ging mij er even om dat wij heel snel tot een conclusie kwamen. Misschien is het goed om om die motie aan beide kanten te wegen, want daar is de eerste termijn ook voor en daar was mijn interventie op gericht. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Dan gaan wij naar motie 5. Dat gaat over die pilot Regeling Particuliere Woningbouwverbetering. Het is natuurlijk zo dat het de bedoeling is dat woningcorporaties stevig in gaan zetten op de kwaliteit van de woningen, maar dat in een aantal gebieden in Groningen, met name in Oost-Groningen, ook particulier woningbezit voorkomt aan de onderkant van het segment. Ik zou eigenlijk het willen zien als een instrument dat misschien wel naast een aantal andere instrumenten ingezet zou kunnen worden. In de Voorjaarsnota 2007 is voorgesteld een actieplan Gebouwde Omgeving voor te bereiden. Wij hebben de evaluatie van de nota Bouwen en Wonen. Wij hebben daarmee ook de behoefte om een koppeling te leggen met het fonds Wonen, Welzijn en Zorg. Ik zou eigenlijk willen dat de evaluatie van de nota Bouwen en Wonen de basis vormt voor a) de criteria voor dat fonds; b) te kijken welke instrumenten ingezet kunnen worden met betrekking tot knelpunten. De knelpunten kunnen groei zijn, maar ook krimp, en dan ook nog krimp met particulier woningbezit. In Oost-Groningen staat een groot deel van de woningen leeg, particulier woningbezit. Daar moet de kwalitatieve slag gemaakt worden, niet alleen in kwantiteit, maar ook in kwaliteit. Daarin zou ik dit instrument dan mee willen nemen. De heer JAGER: En zou u daarmee willen toezeggen dat u dat concreet overleg en samenwerking met in dit geval Oost-Groninger gemeenten op zou willen pakken? Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Ja, dat heb ik al een keer gehad, maar dat wil ik verder oppakken. Dan heb ik nog één punt, de motie met betrekking tot het asielzoekersidee van een bijeenkomst hier, een kennismaking. Ik vind het een goed idee, maar ik realiseer mij ook dat gemeenten hier eigenlijk de eerste rol in hebben als het gaat om opvang en ook een feestje vieren met betrekking tot de mensen die ingeburgerd worden. Ik zou dan ook willen voorstellen dat ik die motie dan ook meeneem naar het eerste overleg dat ik op 10 juli heb met de gemeenten inzake de pardonregeling voor asielzoekers, omdat daar meer zaken aan de orde komen, niet alleen het zoeken van onderdak, maar ook de beschikbaarheid van woningen, de inburgering en het onderwijs en arbeid komen daarbij aan de orde. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, dat lijkt mij prima, alleen wij denken dat nieuwe Groningers weten dat zij in een gemeente wonen, weten dat zij in een land wonen en het lijkt ons heel leuk om ze ook te laten weten dat ze in een prachtige provincie wonen. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Ik zal het meenemen met het gesprek. Dat was het, voorzitter. De heer Luitjens neemt het voorzitterschap waar. De heer ALDERS (voorzitter GS): Voorzitter, een heel korte opmerking in de richting van de heer Swagerman die zich in het interruptiedebat zo-even afvroeg: “Stel nu dat die ene gemeente wel wil samenwerken met de andere, maar de andere dit niet wil”. Ik moet u erop wijzen dat de Wet Gemeenschappelijke Regeling daarin voorziet. Dat betekent dat een gemeente die wil samenwerken met anderen om tot oplossingen te komen en die anderen weigeren, zich kan wenden tot het provinciaal bestuur. De Wet Gemeenschappelijke Regeling voorziet er ook in dat samenwerking wordt opgelegd. Dus er zijn wel degelijk mogelijkheden, alleen zoeken wij heel weinig naar die mogelijkheden, maar het binnenlands bestuur kent wel een aantal zaken, zeker op het gebied van de samenwerking. De Wet Gemeenschappelijke Regeling zou in dat geval dus ook gebruikt kunnen worden en een voorliggende voorziening kunnen zijn om dat op een heel andere manier te doen. Voorzitter, er is een aantal opmerkingen geweest over de Tennet-zaak, de hoogspanningverbinding en de vraag hoe het er nu precies mee staat. Ik kan u zeggen dat wij daarover een al een hele tijd in gesprek zijn en dat het een traject is met een heleboel verrassingen. Op 2 mei – dat is ongeveer de tijd dat u in de krant las dat er met het kabinet overeenstemming was om nu het een en ander te gaan doen – is het volgende gebeurd. Op de eerste plaats willen wij er echt in voorzien om transportcapaciteit te hebben. Dan zal er een 380 KV-verbinding gebouwd moeten worden. Dat betekent dus het bouwen van een tweede verbinding tussen Ems en de Eemshaven. Als je daarnaar kijkt en naar het hele traject dat je daarvoor nodig hebt, zal het acht tot tien jaar in beslag nemen.
73
Als je acht tot tien jaar zet naast de investeringtermijnen start en realisatie, betekent dit dat je tegen een flink gat aan loopt. Als je daarin zou willen voorzien, is het nodig om een tussentijdse maatregel te hebben en die zou gevonden kunnen worden om de bestaande 220 KV-lijn Eemshaven-Ems zodanig aan te passen – dat wil zeggen: daar hoge temperatuursgeleiders op te brengen – dat wij daardoor tijdelijk een aanzienlijk grotere capaciteit zouden kunnen realiseren. Daarmee is zo’n drie tot vijf jaar mee gemoeid om dat voor elkaar te krijgen, maar als je dat doet, loop je ook gelijk met het investeringschema dat er ligt. Als je dat doet, is het ook zo dat je onvoldoende capaciteit hebt voor overige initiatieven die er zijn, waarover gesproken is. Dan ineens blijkt op 2 mei dat er nog een tweede alternatief is. Er is namelijk een bestaande 220 KV, een stuk van de zogenaamde Hesserweg naar Hoogeveen. Die blijkt wel heel erg lang te zijn, maar ongeveer tien jaar geleden is in een studie vastgesteld dat die na 2010 niet meer noodzakelijk zou zijn. Dus in die plannen is die lijn voorzien om in 2010 niet meer in gebruik te zijn en dan zou die worden geamoveerd. Als nu vandaag de dag de situatie zo is dat wij met de huidige situatie wel die capaciteit nodig hebben, is het de vraag of die verbinding wel buiten bedrijf moet worden gesteld. Het is een verbinding waar je met dezelfde hoge temperatuursgeleiders aanzienlijk meer capaciteit zou kunnen realiseren, ook in de wetenschap dat die 220-verbinding maar eenzijdig behangen is (er hangen alleen maar lijnen aan een kant en je kunt hem aan twee kanten gebruiken). Indien dat zou gebeuren in eenzelfde termijn van drie tot vijf jaar, zou dat betekenen dat wij 600 MW méér beschikbaar hebben dan het andere alternatief. Die 600 MW meer– en dat is dan wel run back-capaciteit (dus onder beperking) zou nu net beschikbaar kunnen zijn voor alle alternatieven in het alternatieve circuit, zowel in Groningen als in Drenthe als in Overijssel. Op dat moment kwam die bestaande lijn en het feit dat die buiten bedrijf gezet zou worden, voor het eerst op de agenda. Op grond daarvan heb ik overleg georganiseerd bij het provinciaal bestuur van Drenthe en het provinciaal bestuur van Overijssel. Dat zijn namelijk de twee provincies waar de toenmalige CEP – zo lang gaat het terug – de afspraak heeft gemaakt dat na 2010 deze verbinding buiten gebruik gesteld zou worden en na te gaan of er een bespreking zou kunnen worden gevoerd over de vraag of de verbinding misschien langer in gebruik moet blijven en inmiddels zelfs de vraag of het überhaupt verstandig is om die verbinding – waar dus geen nieuwe KV-lijn voor aangelegd zou hoeven te worden – op lange termijn nog in stand te houden, naast een nieuwe 380 KV. Dat gesprek heeft op 12 juni plaatsgevonden tussen Tennet en de commissaris van de koningin in Overijssel, de gedeputeerde mevrouw Klip uit Drenthe en mijzelf en daar is vastgesteld dat de procedure inderdaad gestart zou moeten worden en ik zal u na mijn beantwoording, mijn brief aan beide provinciebesturen met een complete beschrijving daarin van de situatie, zowel als alle brieven van Tennet daarover en de capaciteitberekening, aan u beschikbaar stellen, want dan ziet u ook dat wij dan over een veel bredere situatie praten. Maar in alle gevallen betekent het dat er de komende jaren driftig geïnvesteerd moet worden om die capaciteit te realiseren. Het eerste is een kortetermijnmaatregel die parallel loopt aan het investeringsprogramma, het tweede is altijd nodig en indien op lange termijn de verbinding die ik net noemde van de Hesserweg overeind zou blijven, dan gaat het uiteindelijk niet over 3000 MW die er in Noord-Nederland aan transportcapaciteit zou komen, maar u zult in de stukken zien dat er dan nog 1000 MW extra beschikbaar komt, iets wat op lange termijn een investering is, want hoe je het ook wendt of keert en hoe je ook tegen de verschillende situaties aan kijkt, het aantal plekken waarin de komende jaren centrales gerealiseerd zullen worden – wij hebben het dan over decennia – daarin spelen in elk geval diepzeehavens een belangrijke rol. Vandaar dat je ook in de nationale planning elke keer ziet: Borssele, Maasvlakte, Eemshaven en dus zul je ook over de capaciteit moeten nadenken. Tot zover, voorzitter. De heer RIJPLOEG: Wij hebben, geloof ik, op 31 januari een motie aangenomen waarin wij het College opriepen te kijken of dat allemaal kan. Een van de opties die daar genoemd was, was een extra ring en dan eventueel misschien onderzees boven de eilanden langs. Is dat ook nog in beeld geweest of maken die zaken die nu studie zijn een dergelijk onderzoek van die mogelijkheid overbodig? De heer ALDERS (voorzitter GS): Onderdeel van de structurele oplossing is het sluiten van de ring, dat is het aanleggen van een nieuwe 380 KV-verbinding, want daarmee wordt de ring gesloten. Ik heb naar Tennet het idee overgebracht om inderdaad de ring niet via Noord-Nederland terug te laten lopen, maar door Noord-Holland, want dat zou je dan feitelijk doen, waarmee de ring een veel grotere loop krijgt. Daar wordt door Tennet zeker in die studies naar gekeken. Ik merk dat op het moment dat je begint te praten over andere soorten van verbindingen dan zoals wij die kennen bij 380 KV, men uiterst nerveus wordt, want de investeringsbedragen stijgen dan zienderogen en dat zal zeker in het nationale debat een belangrijke rol vervullen. De heer Alders neemt het voorzitterschap over.
74
De VOORZITTER: Ik schors de vergadering zo dadelijk gedurende voor 20 minuten voor fractieberaad. Ik wijs erop dat wij nog ongeveer 30 minuten aan spreektijd over hebben voor alle fracties. Alleen de verdeling daarvan is heel bijzonder. Er was 20 minuten spreektijd voor elke fractie beschikbaar. De fractie van de Partij van de Arbeid heeft 19 minuten in eerste termijn gebruikt, het CDA en de SP hebben ook 19 minuten gebruikt. Zij hebben dus nog 1 minuut over. GroenLinks kwam tot 18 minuten verbruikte spreektijd, de Partij voor het Noorden 17 minuten, D66 16 minuten, de ChristenUnie 15 minuten, de VVD 11 minuten, en de Partij voor de Dieren ook 11 minuten. Als wij dat aftrekken van de beschikbare spreektijd van 20 minuten, zouden wij het zo kunnen afwikkelen. Er hebben mij een aantal fractievoorzitters, of in ieder geval één fractievoorzitter, duidelijk gemaakt dat hij mijn aanwijzing om het Reglement van Orde goed te bestuderen, ter harte heeft genomen en dat er dan altijd nog mogelijkheden zijn, bijvoorbeeld via een stemverklaring, want dat wordt niet bij de spreektijd geteld. Misschien kunnen wij zo met elkaar bekijken hoe we tot een verstandige verdeling van de tijd kunnen komen. Ook het College, behalve de heer Calon en de heer Bleker, is er in geslaagd om binnen de spreektijd te blijven. Misschien kunnen we ook een verdeling maken in de spreektijd tussen het College en de Staten. Ik schorst de vergadering voor 20 minuten. Schorsing. De VOORZITTER: De vergadering is heropend. Ik stel u voor dat de fracties van de Partij van de Arbeid, CDA, SP en GroenLinks ieder drie minuten spreektijd krijgen en de andere kunnen hun resterende spreektijd benutten. Dat betekent dat de Partij voor het Noorden ook drie minuten spreektijd heeft, maar dat vloeit voort uit het feit dat deze fractie al zeventien minuten heeft gebruikt. De eerst genoemde fracties hebben dus iets meer ruimte en ik verzoek u allen om binnen de spreektijd te blijven. Het woord is aan de heer Moorlag. De heer MOORLAG: Voorzitter, ik zal mij beperken tot commentaar op de verschillende moties. Motie 1 van de Partij van de Arbeid is overgenomen door de gedeputeerde, dus die trekken wij in. Motie 2. Ik vind het van belang om deze problematiek in de Handelingen te krijgen, ook als signaal naar de buurprovincies. Ondanks het feit dat de strekking van de motie is onderschreven, willen wij deze motie handhaven, waarbij wij de tekst onder het tweede gedachtestreepje schrappen, want wat daar staat is toegezegd door de gedeputeerde en ik begreep dat andere fracties dan minder moeite hebben om de motie te ondersteunen. Motie 3. Dit is een zaak waarbij een uitspraak van de Staten wordt gevraagd. Motie 4. Bij deze notie geven wij de CDA-fractie in overweging om het dictum iets te wijzigen en om de tekst “om middels voor- en cofinanciering” te schrappen. Het is niet zo dat wij op voorhand zeggen dat dit uitgesloten moet worden, maar wij hebben begrepen dat de gedeputeerde heeft toegezegd dat zij dit zou gaan onderzoeken. Er is sprake van een financiële component en de Partij van de Arbeid hecht eraan om geld beleid te laten volgen. Dit is de overweging van de PvdA om het CDA in overweging te geven om dit stukje tekst te schrappen. Motie 5. Aan deze motie heeft de Partij van de Arbeid, gelet op de toezegging van de gedeputeerde, niet zo gek veel behoefte. Ik meen dat aan de motie tegemoet wordt gekomen doordat de gedeputeerde heeft toegezegd dat zij dat zou betrekken in de gesprekken met de gemeenten. Motie 6. Wij geven de VVD in overweging om deze motie aan te houden tot de behandeling van de Begroting, omdat er nog zo veel financiële onzekerheden zijn dat de fractie van de Partij van de Arbeid er niet voor voelt om nu een beslag te leggen op de karig beschikbare financiële middelen te leggen. Motie 7. Deze motie heeft onze steun, maar is overgenomen. Wij vragen ons af of deze ingetrokken kan worden. Motie 8. Er heeft overleg plaatsgehad met de GroenLinks-fractie. Wij delen de zorg van deze fractie en wij vragen ons af wat er nu precies is gebeurd in het Rietdal en hoe dan nu kon gebeuren. De vraag is ook welke mogelijkheden er zijn om dat ongedaan te maken. Dat is de strekking van de motie en mijn vraag aan het College zou zijn of zij dat in een brief uiteen zou willen zetten. De GroenLinks zou de motie dan kunnen aanhouden. We vragen ons af of de motie zo aangenomen kan worden, omdat er toch een strekking in zit in de zin van dat de provincie een graafmachine daarnaar toe moet sturen om de aangebrachte modder weg te halen. Wij twijfelen eraan of dat juridisch wel mogelijk is. Motie 9 is overgenomen en had overigens onze steun. Motie 10. Hierbij vinden wij de daarin besloten gedachte aardig vinden, maar wij stellen voor om eerst de gedeputeerde verslag te laten doen van het overleg wat zij met de gemeenten hieromtrent gaat voeren en wat zij heeft toegezegd.
75
Motie 11 is qua strekking overgenomen. Wij onderschrijven de strekking zoals door de gedeputeerde geformuleerd, maar als de motie in stemming komt betwijfel ik of ik hem zou kunnen ondersteunen, gelet op de exacte bewoordingen. Motie 12, 13. Bij de PvdA geldt het principe geld volgt beleid en daarom zijn we tegen deze moties van D66. Motie 14 vinden wij wat voorbarig. Er zal toch eerst besluitvorming over de Zuiderzeelijn moeten gaan plaatsvinden, want anders lopen wij het risico dat voordat wij het weten wij bezig zijn met de aanleg van twee spoorlijnen. Amendement van GroenLinks steunen wij niet. De strekking is weliswaar sympathiek, maar ook hier geldt: eerst beleid en dan pas geld. Wij willen eerst het onderzoek dat wij zelf hebben geïnitieerd afwachten om te zien of er extra middelen bij het thema Landschap moeten. De heer JAGER: Voorzitter, een goed voorbeeld doet goed volgen. De lijn van college Moorlag zal ik dan ook volgen. Motie 1 is inmiddels ingetrokken. Motie 2 kunnen wij, na de opmerkingen van de Partij van de Arbeid daarover, steunen. Motie 3. Met deze motie hebben wij wat moeite. Wij ondersteunen de overweging dat het wenselijk is om dat onderzoek te hebben en de gegevens te betrekken bij het POP. Wij vinden het instrument van een Statencommissie wat ver gaan. Wij zouden in overweging willen geven om dit middels een of twee themabijeenkomsten of hoorzittingen in het kader van het POP-traject te gaan doen en niet zozeer middels het optuigen van een Statencommissie met alle tijdsinspanningen en kosten van dien. Motie 4. Ik wil graag een wijziging op deze motie indienen. De wijziging staat tussen haakjes in het dictum. De VOORZITTER: Het betekent dat het dictum van motie 4 zal gaan luiden: “verzoeken het College - de mogelijkheid te onderzoeken om (bijvoorbeeld middels voor- of cofinanciering, het inzetten van een Vliegende Brigade of andere beleidsinstrumenten) gemeenten te helpen bij het zo snel mogelijk opzetten van gemeentelijke Centra voor Jeugd en Gezin en bij een snelle invoering van het Elektronisch Kinddossier, - en Provinciale Staten op zo kort mogelijke termijn over de uitkomsten van dit onderzoek te rapporteren” Het dictum van motie 4 wordt in bovenstaande zin gewijzigd en zal worden rondgedeeld. De heer JAGER: Voorzitter, daarbij geldt voor ons ook de uitspraak ‘geld volgt beleid’. Vandaar dat wij graag willen dat het College onderzoekt welke mogelijkheden er zijn, maar wij hechten daarbij ook nadrukkelijk waarde aan het instrument van de voor- of cofinanciering. Wij willen het graag in kaart gebracht hebben en wij willen de uitkomsten graag terugzien in de Staten om vervolgens als Staten een uitspraak te kunnen doen over welk instrument daarbij past. Het is dus geen uitspraak om nu al over te gaan tot voor- of cofinanciering. Het gaat slechts om het onderzoeken van de mogelijkheid. Ik hoop dat dit op brede steun kan rekenen van de Staten. Motie 5. Wij ontdekten in de beantwoording van de gedeputeerde dusdanig mooie woorden dat zij een heel eind kan komen met deze regeling. Er is het een en ander aan overleg toegezegd. Wij lazen in de Besluitenlijst van GS ook dat er al wat overleg is in het kader van de Ring Blauwe Stad over dit punt. Dat willen wij graag aanzien, maar omdat het een punt is dat wij welgraag gerealiseerd zouden willen zien, houden wij deze motie voorlopig aan. Motie 6 zullen wij niet steunen, aangezien wij het nu te vroeg vinden om op het onderdeel flexibel budget de betreffende uitspraak te doen. Wellicht kan dat opeen later moment. Motie 7 kunnen wij steunen. Motie 8 vinden wij op dit moment inhoudelijk te prematuur, gezien de discussie die er nu speelt over het wegtracé waarbij dit gebied ook betrokken is. Op het moment dat wij hier voor zouden zijn, blokkeren wij een optie die op dit moment in de inspraak aldaar verkeert. Motie 9 is overgenomen. Motie 10. Wij volgen de lijn van het College, waarbij de gedeputeerde verklaart het gevraagde in te brengen in het overleg met de gemeenten. Als de motie in stemming wordt gebracht, zullen wij de motie niet steunen. Motie 11. Het voorgaande geldt ook voor deze motie, waarbij wij ons kunnen vinden in hetgeen het College daarover heeft gezegd.
76
Motie 12, 13. Ik sluit mij aan bij de bewoordingen van de Partij van de Arbeid. Motie 14. Wederom kunnen wij ons volledig vinden in de lijn die het College omschreef en wachten wij eerst het traject aangaande de Zuiderzeelijn af. Amendement A. Hiervoor geld voor ons hetzelfde als de motie van de VVD. Wij vinden het op dit moment te vroeg om er een uitspraak over te doen. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wat dit betreft had het College nu kunnen spreken met de derde partij daarin, want wij beperken ons tot de afhandeling van de moties om eenheid aan te brengen. Toch wil ik nog een opmerking maken. Wij vinden het heel jammer dat de keuze wordt gemist om het potentiële verlies van de glastuinbouw bij dezen op te heffen door de windmolens daar naar toe te verplaatsen, maar we zullen dat thema nog wel een andere keer naar voren laten komen. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, het is voor de provincie mogelijk om daar windmolens te bouwen. Als de SP denkt dat het van de provincie niet mag, is dat niet waar. Van het College mag het, maar de gemeente kiest voor iets anders. De heer SWAGERMAN: Dan moeten we die ook nog zien te overtuigen. Motie 1 is van tafel door overname door het College, maar die zouden wij gesteund hebben. Motie 2 steunen wij ook, ook al is het verzoek daar verdwenen. Motie 3. Bij deze motie wil ik de uitspraak van de heer Jager volgen, want wij vinden dat deze een iets te vrijblijvende motie zou zijn. Als we al in een dergelijke commissie gaan zitten, zou ik graag duidelijke conclusies willen trekken als een en ander rond is en ook richting College wat besluitvormender bezig gaan. Om het allemaal wat bevattelijker en sneller af te handelen denk ik dat het goed is om het op de manier te doen die de heer Jager daarnet aangaf. In principe stemmen wij wel in met het idee. De heer MOORLAG: Voorzitter, maar om het gewicht van dit thema te onderstrepen ... en wat ons betreft zou ook zo’n commissie tot concrete aanbevelingen moeten komen. Er zou een parallel getrokken kunnen worden met de commissie die onderzoek heeft gedaan naar het armoedebeleid. Ik denk dat een of twee themabijeenkomsten niet afdoende is. Er zijn vaker rondetafelgesprekken gehouden, maar om echt tot een gedegen aanpak en aanbeveling te komen, hecht de PvdA zeer aan het instellen van een Statencommissie naar analogie van de commissie die de armoedeproblematiek heeft onderzocht. De heer SWAGERMAN: Dan kan ik aangeven dat we dan de motie zullen steunen nu het in die richting wordt getrokken. We hebben gezien wat het effect daarvan is. Ik denk dat we de motie zonder aanmerking zullen steunen. Motie 4 steunden wij al zonder de aanpassing van het dictum en dat blijven we doen. Motie 5. Over deze motie heb ik al een kanttekening gemaakt. Wij missen de begrenzing, maar aan de andere kant gaat het om een onderzoek van mogelijkheden en zal er inderdaad wel op ingegrepen worden. Wij kunnen deze motie in principe ook steunen. Motie 6 steunen wij niet. Wij hebben al in de eerste termijn aangegeven dat wij vinden dat het College een goede keuze heeft gemaakt met ‘nu even niet’, zoals de heer Moorlag al aangaf. Wij zouden willen aanbevelen om die motie aan te houden tot er duidelijkheid is, want dat is dan de logische consequentie. Motie 7 zouden wij in principe niet gesteund hebben, niet omdat we dat een onsympathieke motie vonden, maar er verandert door deze motie niets aan de manier waarop er mee omgegaan wordt. Nu komt het College met een nieuwe doelstelling en daar kun je niets op tegen hebben. Motie 8 steunen wij. Wij hadden eigenlijk dezelfde kanttekening. Er zijn al dingen in gang gezet. Wij weten van een boer die aan de slag is gegaan en zijn maai-installatie heeft aangepast aan de betreffende wijzigingen. De man heeft toestemming gekregen van het waterschap om dat uit te gaan voeren. Dan denk ik dat we bestuurlijk niet goed bezig zijn als wij tegen zo iemand zouden zeggen dat het allemaal wel leuk is, maar dat we het toch niet doen. Wij gaan er echter van uit dat dit soort zaken, ook al wordt de motie aangenomen, natuurlijk toch blijft zoals het is. Dat is nu eenmaal een bestuurlijke realiteit waar naar je moet kijken. In die zin steunen wij die motie. Motie 9 steunen wij ook. Motie 10 hebben wij mede ondertekend Motie 11, 12 en 13 steunen wij niet. Motie 14 steunen wij wel. Wij zien dit initiatief niet als iets wat concurreert met de Zuiderzeelijn. Het is additioneel en het geeft een heel goed argument om de verbinding via Groningen door te trekken. Daarom willen wij die motie toch graag ondersteunen. Amendement van GroenLinks zullen wij niet steunen met hetzelfde argument als wij richting de VVD hebben aangevoerd in verband met hun motie.
77
De heer MOORLAG: Voorzitter, ik heb nog een vraag aan de heer Swagerman. Die quick scan van de lijn naar het oosten ... De vraag die bij mij rijst is of de SP bereid zou zijn om provinciaal geld te steken in zo’n lijn naar het oosten? De heer SWAGERMAN: Dat is niet iets wat nu ter discussie staat en ook niet bij een quick scan, denk ik. We praten overigens alleen maar over een bestaand stuk rail in Nederland waarover ICE-treinen kunnen rijden. Het grote voordeel van ICE-treinen is dat deze over bestaand spoor kunnen. Dat doet die nu in Nederland over andere lijnen ook. Wij hoeven daar in die infrastructuur dus niet of nauwelijks in te investeren. Het enige dat wij zullen moeten doen is een wachtruimte voor de eerste klas passagiers op het station moeten realiseren en dat soort zaken. De heer DE BRUIJNE: Meneer Swagerman, weet u waar de spoorlijn in Hoogezand langs gaat? De heer BLEKER (gedeputeerde): Denkt u dat die trein met 320 km/uur langs Hoogezand kan gaan? De heer SWAGERMAN: Ik begrijp dat er aanpassingen nodig zijn. Alleen het gaat wel om een bestaand spoor in tegenstelling tot de Zuiderzeelijn waarvoor, althans voorbij Almere, nog geen meter spoor aanwezig is. De heer RIJPLOEG: Voorzitter, volgens mij zijn ICE-treinen toch echt elektrische treinen. De heer SWAGERMAN: Dan dienen dan elektriciteitsleidingen te worden aangelegd, maar daar zijn wij als provincie niet voor. Dat is een beslissing die door het Rijk moet worden genomen, net zoals voor de Zuiderzeelijn zou moeten gelden en ook zou moeten worden betaald. De heer LUITJENS: Voorzitter, behalve aandacht voor de moties, wil ik nog even mijn bijdrage in eerste termijn in herinnering roepen. Ik heb gerefereerd aan de reserve ESFI en wel aan specifiek een project dat daarin is opgenomen zonder dat er discussie is gevoerd over of dat daar thuis hoort. Dan kom ik op het punt van de heer Van der Ploeg. Eigenlijk moet je bij de aanvang van projectontwikkeling met elkaar vaststellen welke projecten bij een bepaald fonds thuis horen en waarom. Ik denk dat dit ook hierop van toepassing is. Ik heb de Oostwand Grote Markt specifiek aangehaald, omdat daar nog bij genoemd werd dat het ging om een percentage van het gebouwde gedeelte. Nu lezen we in de krant dat dit bouwbudget steeds toeneemt. Daarnaast heeft de gemeente Groningen bij het Europapark een forse overschrijding gehad. Dus als dat project daar nu staat, zou ik graag willen weten of dat project nu is vastgezet op € 2,1 miljoen of dat u toch overweegt om dat vrij te laten. Mijn voorstel is om daarvoor geen 10% toe te passen, maar een bedrag. De heer CALON (gedeputeerde): Voorzitter, ik geef meteen antwoord. Het bedrag dat er voor staat, is er voor gereserveerd en niet meer. De heer LUITJENS: Dan voorzitter, de moties. Motie 1 is ingetrokken. De gedeputeerde heeft een uitgebreide uitleg gegeven dat hij heel dynamisch met zijn economisch beleid en arbeidsmarktbeleid bezig is. Dat is niet iets dat statisch is, maar dat is continu in beweging en waarbij de partijen die erbij betrokken zijn, ook meebewegen. Ik kon mij al niet voorstellen dat GS geen indruk hadden van hoe dat in elkaar zou zitten. Motie 2 past ook bij motie 11 van de Partij voor het Noorden. Dat is een onderwerp waar de heer Bleker uitgebreid op in is gegaan. Ik ben zeer benieuwd wat daar op 4 juli en de periode daarna in zijn totaliteit uit komt. Motie 3 over een commissie uit de Staten. Ik ben het met gedeputeerde Hollenga eens dat er in 2001 behoorlijk veel werk aan is verricht. Er is veel inspanning geleverd aan het opstellen van LOPS en zaken die er bij horen waarop wij onze invloed hebben gehad. Daarnaast zijn we op dit moment met het POPproject bezig. De VVD-fractie heeft geen behoefte aan een commissie uit de Staten die zich nog eens met middelen om te conserveren bezig gaat houden. Wij willen ontwikkelen. Motie 4. Wij zijn geïnteresseerd in de resultaten van het aangekondigde onderzoek. Dan bespreken we wel hoe het verder zou moeten. Motie 5. Mevrouw Mulder heeft aangegeven dat het slechts een klein deel betreft wat er op dit moment op de rails wordt gezet. Wij zijn zeer geïnteresseerd in de uitkomsten van de totaliteit en met de daadwerkelijke maatregelen en mogelijkheden die er dan uitkomen. Motie 6. Het advies van velen is aanhouden. In dezen wil ik het advies van hen opvolgen.
78
Motie 7. Deze motie van de ChristenUnie over windcapaciteit wordt door GS overgenomen en wij zien de resultaten van GS wel tegemoet. Deze motie is volgens de VVD-fractie niet meer nodig. Motie 8. Ik ga met betrekking tot deze motie mee met de uitspraak van GS om eerst de weg te behandelen en dan verder gaan met Oude Riet. Deze motie steunen wij dus niet. Motie 9 is overgenomen. Daarbij wil ik wel opmerken dat wij natuurlijk wel een restrictief bebordingsbeleid hebben en verrommeling in het landschap afwijzen. Nu gaan we borden toevoegen. Ik ga er vanuit dat dit laatste daarbij wordt betrokken. Motie 10. Deze motie betreft iets dat eigenlijk des gemeentens is en als gemeenten er een uitgebreide reis door hun grondgebied, zoals ze dat soms ook doen met andere nieuwe inwoners, van willen maken, als lid van de Vereniging Groninger Gemeenten, moeten ze dat vooral doen, maar het is niets iets des provincies. Motie 11 heb ik al besproken. Motie 12 steunen wij niet. Motie 13 is niet nodig. Daarover heb ik bij interruptie al over gesproken. Motie 14. Alhoewel het een aardig idee betreft, zou ik aanbevelen de motie aan te houden totdat duidelijk is hoe de ZZL uitpakt en dat spreken wij er weer over. Het amendement van GroenLinks steunen wij niet, gezien onze eigen motie. De heer STAGHOUWER: Ik ga geen verhandeling houden, maar ik ga ook even de moties langs. Motie 1 is ingetrokken. Motie 2 zullen wij steunen. Motie 3. Wij hebben gezegd dat dit een te zwaar middel is. Ook hebben we gezegd dat alternatieven een themabijeenkomst of een rondetafelconferentie zouden kunnen zijn. De motie zoals die nu is geformuleerd, vinden wij te zwaar. Motie 4. Wij zijn blij dat in het dictum is opgenomen dat de Vliegende Brigades hierbij van belang zijn en we zullen deze motie steunen. Motie 5. Deze motie vinden we sympathiek en ook deze motie zullen we steunen. Motie 6. We zijn tegen deze motie. De argumentatie is reeds door de heer Calon gegeven en daar zijn we het mee eens. Motie 7 is door het College overgenomen. Daar zijn we blij mee en wij gaan ervan uit dat het College dit ook op de juiste wijze vorm geeft. Motie 8. We zijn hier tegen met de argumentatie dat deze parallel loopt met de discussie over de rondweg Noordhorn. Wij vinden het niet kies om hierover een uitspraak te doen. Motie 9 steunen wij. Motie 10. We vinden deze motie getuigen van een sympathieke gedachte. We vinden het echter niet onze taak er vorm aan te geven, want is in principe een taak van de gemeenten en daar willen we het bij laten. De heer SWAGERMAN: Voorzitter, er zijn meerdere partijen die deze motie niet willen steunen, maar het verbaast mij wel een beetje. Van de VVD minder, maar van de ChristenUnie zeker wel. Dat is de reden dat ik er nu iets over wil zeggen. We hebben de mensen waar het om gaat in het land opgenomen. We hebben ze jaren op wat voor manier dan ook en niet altijd even netjes, laten wachten. Nu krijgen ze te horen dat ze Nederlander mogen worden. Iets specifieker zijn ze misschien wel Groninger geworden en nog iets specifieker wonen ze misschien wel in Scheemda. In al die jaren is gesteld dat die mensen moesten integreren. Bij voorkeur moesten ze binnen twee weken Nederlands spreken en een diploma halen van een Middelbare School en een fatsoenlijke vakopleiding volgen, zodat ze onze arbeidsplaatsen konden invullen. Nu kunnen wij iets doen aan integratie, namelijk door de mensen te laten zien wat er hier allemaal kan en mogelijk is en dat zij met een gerust gevoel het provinciehuis binnen kunnen lopen zonder van de straat gehaald te worden. Ik vind het teleurstellend dat er zo wordt gereageerd op een voorstel zoals gedaan door GroenLinks dat wordt ondersteund door een aantal fracties. Ik wilde dat even kwijt, voorzitter. De heer OUT: Voorzitter, mag ik de heer Swagerman een tegenvraag stellen? Vindt hij niet dat dit voorstel eigenlijk volkomen willekeurig is? Er zijn heel veel groepen die in Nederland komen die de andere weg hebben gevolgd en die volgens de juiste procedure zijn gekomen en niet in deze regeling terecht zijn gekomen, omdat ze direct een status hebben gekregen. Als je zoiets optuigt, zou je dat voor iedereen moeten gaan doen en je zou niet alleen voor een groep die nu, bij nader inzien, door het generaal pardon hier terecht is gekomen, iets speciaals moeten gaan organiseren middels een groot festijn. Of je organiseert zoiets voor alle mensen of je organiseert zoiets niet.
79
Je ziet dat er rond de inburgering al heel veel wordt georganiseerd en dat veel gemeenten, als het zover is dat het Nederlanderschap wordt verleend, er een festiviteit aan verbinden. Dat is prima, maar ga dan niet voor deze specifieke groep een groot feest optuigen. Maak het of een regulier onderdeel van je beleid of doe het niet. De heer SWAGERMAN: Volgens mij hebben we het niet over een groot feest en volgens mij hebben we het niet, zacht gezegd, over vergelijkbare categorieën en ik denk dat GroenLinks ook nog wel iets wil zeggen over deze materie. Mevrouw STAVAST: Hartelijk dank. Dat wil GroenLinks inderdaad graag. Het speciale van deze groep is dat zij heel erg lang een onaardig gezicht van een overheid hebben gezien. Daar hoort onze provincie Groningen niet bij en dus is er niets op tegen, maar juist alles op voor om mensen met een jarenlange onaangename ervaring met de overheid, een prettige ervaring te geven. Als dat een tweede is, nadat de gemeenten hun verantwoordelijkheid heeft genomen, lijkt er ons niets op tegen dat ook het beeld van de provincie positief wordt neergezet. De VOORZITTER: We gaan terug naar de heer Staghouwer. De heer STAGHOUWER: Ik ben mijn bijdrage met betrekking tot deze motie begonnen met het feit dat wij de gedachte erachter zeer sympathiek vinden, meneer Swagerman. We hebben er ook wat meer tijd voor uitgetrokken om uiteindelijk tot een afweging te komen. Als we nu kijken naar het dictum van de motie waarin wordt gesproken over het feit dat de mensen in de maand december in een bus gezet moeten worden en dan de provincie rond gereden moeten worden, dan vinden wij dat toch geen juist moment. Wij vinden ook dat de eerste verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt en als er een taak is voor ons als provincie, willen we die taak best vorm en inhoud geven. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, ik begrijp dat niet helemaal goed. U noemt het geen goed moment? Kunt u dat nader toelichten? Wat zou een goed moment zijn? Waarom is december geen goed moment? De heer STAGHOUWER: Ik zou me kunnen voorstellen dat de maand december een minder vrolijke maand is om de provincie rond te toeren. Als dat in de maand mei of juni gebeurt met een mooie bus en er worden verschillende gebieden aangedaan, dan krijgt men een andere indruk van de provincie dan in de maand december. Ik denk verder dat de verantwoordelijkheid in eerste instantie ligt bij de gemeenten en niet bij de provincie. De heer MOORLAG: Voorzitter, er ontspint zich nu een debat en dat is eigenlijk jammer, want er is hier een grote mate van eensgezindheid geweest in deze Staten op een aantal momenten toen de positie van de asielzoekers in het geding was. Als het gaat om dat moment december .. maar er zijn ook een aantal andere overwegingen. Het gaat de fractie van de Partij van de Arbeid er ook niet om de mensen een plezierig moment te ontzeggen. Integendeel, maar in december zijn nog niet alle verzoeken afgewikkeld en niet alle mensen hebben dan een beschikking gehad. Volgens mij is het goede compromis om de gedeputeerden in overleg te laten treden met de gemeenten en het resultaat ervan hier terug te laten komen. Ik zou GroenLinks willen vragen om die motie aan te houden om op die manier de eensgezindheid in deze Staten tot het eind te kunnen vasthouden. De heer STAGHOUWER: Ik vervolg. Motie 11. Wij zijn tegen deze motie. Motie 12 vinden wij sympathiek en steunen wij. Motie 13 vinden wij geen provinciale taak en wij zijn tegen motie 14, omdat wij niet vinden dat deze motie gebruikt moet worden als drukmiddel om de Zuiderzeelijn voor elkaar te krijgen. Het Amendement A zullen wij niet steunen. De heer OUT: Voorzitter, voor onze helderheid. De motie van de fractie van de ChristenUnie is min of meer overgenomen. Het College heeft een toezegging gedaan. Wat doet u concreet met de motie? Trekt u hem in of brengt u hem toch in stemming? De heer STAGHOUWER: Wij brengen hem niet in stemming. De heer VAN DER PLOEG: Meneer de voorzitter, motie 1 is overgenomen.
80
Motie 2 steunen wij. Motie 3. Hierbij wil ik iets langer stil blijven staan. Het gaat over de commissie die naar het landschap zou moeten kijken. We hebben als GroenLinks – ik was zelf degene die dat mocht verwoorden – acht jaar geleden al gezegd dat de beleidsmatige aandacht voor het landschap versnipperd is. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de commissie Hollenga. We hebben toen ook gezegd dat we dachten aan een landschapsfonds van enkele tientallen miljoenen. Later is in een vorig coalitieakkoord een landschapsfonds in het leven geroepen en nu zitten we in een periode waarin we tot een verdiepingslag moeten komen, waarbij we tegen een quick scan aan zitten te kijken die in op een redelijk korte termijn iets in beeld heeft gebracht als vervolg op de landschapsontwikkelingsplannen. Wij denken dat, als we daarop koersen, het goed zou zijn om dat beter en planmatiger in beeld te brengen. Als wij intern, bijvoorbeeld via het presidium, nog eens even goed kijken welke opdracht wij meegeven aan die commissie, wij er samen uit zullen komen. Wij steunen deze motie. Motie 4. Wij zijn niet voor de overweging in wijziging, maar er staat bij “als voorbeeld”. Onze intentie is niet om in de voor- of cofinanciering te belanden. Motie 5 is aangehouden. Motie 6 is aangehouden of teruggenomen. Motie 7 is overgenomen en komt niet in stemming. Motie 8, Oude Riet. Meneer de voorzitter, wij hechten zeer aan deze motie, maar het is inderdaad verstandig om op dit punt te vernemen van het College wat de stand van zaken is en wat er eventueel gedaan zou moeten worden om het reliëf terug te krijgen, mede in relatie tot de ontwikkelingen die er zijn. Is het College bereid om informatie daarover aan ons te doen toekomen? Als dat het geval is, houden wij deze motie aan. Motie 9 is overgenomen. Motie 10. Meneer de voorzitter, het is inderdaad niet onze bedoeling om te politiseren. Ik heb in mijn eerste termijn gezegd dat het heel goed is dat er weer wat rust in deze maatschappij komt en ik denk dat het verstandig is dat wij naar aanleiding van hetgeen de gedeputeerde ons zal melden, dit terug te laten komen. Wij houden deze motie dus aan op dit moment. Motie 11 is qua strekking, zo werd gezegd, overgenomen. Als deze in stemming komt, zullen wij de motie in ieder geval niet steunen. Motie 12 steunen wij. Motie 13. Aan deze motie hebben wij geen behoefte, omdat wij het idee hebben dat dit al in het POPtraject zat. Motie 14 is een leuke motie. Wij zijn al die tijd voor een snelle verbinding met Duitsland geweest. Als D66 de eerste twee overwegingen schrapt – want anders zit je inderdaad in het debat met de Zuiderzeelijn – steunen wij deze motie. Het amendement trekken wij in en zullen wij bij de begrotingsbehandeling kijken wat het resultaat is van het overleg ten aanzien van de accressen en hoe het dan terugkomt. Mijn laatste opmerking betreft de transportcapaciteiten. Het blijkt dat we continu verrast worden, maar mijn constatering in eerste termijn was dat het College onvoldoende hard liep voor alternatieve energie. Ik werd eigenlijk bevestigd door de voorzitter, want hij zei ten aanzien van het eerste traject, toen het nog geen 2 mei was, dat de EMS-1 verbinding binnen drie tot vijf jaar gerealiseerd zou kunnen worden en dat het gelijk op liep met de investeringschema’s. Ik neem aan dat het toen ging om de kolencentrales en niet om de alternatieve energie. Dat betekent dat er een prioriteit werd gesteld en die wijzen wij af. De VOORZITTER: Dat kan snel opgelost worden. Wij stellen geen prioriteiten. Tennet heeft een eenvoudige regel, samen met de DTe en die is: wie het eerste komt, het eerste maalt. De aanvragen zijn ingediend en worden in volgorde van aanvraag toegewezen. Daar spelen wijzelf geen rol in. Het enige wat ik zei is dat met die capaciteit dat gebeurt. De heer VAN DER PLOEG: Ik heb de indruk altijd gehad dat er veel investeringsprojecten in het Eemsmondgebied zijn die al langer liepen voordat RWE kwam. De VOORZITTER: Nee, het gaat erom wie het eerste zich bij Tennet meldt en dat kunnen wij niet beïnvloeden. Dat heeft in een bepaalde volgorde plaatsgevonden en dan gaat het erom dat wie het eerst komt, het eerst maalt. Of dat goed is, is een ander punt. Maar dit is de actuele situatie op grond waarvan wordt beoordeeld. De heer ZANEN: Voorzitter, zo’n dag verloopt altijd op een vergelijkbare manier. De spanningsboog is aan het begin groot en langzamerhand komen er schorsingen en lunches tussendoor, enzovoorts. Nu zitten we rustig met elkaar moties af te tikken.
81
Ja, terwijl als ik naar mijzelf in dat proces kijk, was ik vanochtend gespannen. Ik wilde de kritiek op de wijze waarop wij reageren op wat door de rijksoverheid op ons af komt, scherp neerzetten. Inmiddels is er veel gebeurd en dan vervaagt ook bij mij langzamerhand de neiging om een en ander te herhalen op zo’n laat moment. Ik moet zeggen dat ik heel blij ben met de reactie van gedeputeerde Bleker op motie 11. Met name is dat een motie die enigszins verwoordt wat ik mijzelf als doel had gesteld, namelijk dat hij, samen met Friesland en Drenthe, de positie gaat onderzoeken die we gaan innemen in de komende tijd. Ook de wijze waarop en de mate waarin we gezamenlijk een noordelijke samenhang weten te creëren, uiteraard in het belang van de provincie Groningen. Daar ben ik dus tevreden over, voorzitter. Over een aantal kleinere punten over de Voorjaarsnota is gedebatteerd. Het enige punt is dat de ontsluiting van Delfzijl, misschien niet nu, maar wel op enig moment, een grotere aandacht verdient. Delfzijl ligt in de hoek van de provincie en daar kom je moeilijk uit. Dat zie je, denk ik, terug in de situatie waarin Delfzijl verkeert. Volgens mij doen we er goed aan om Delfzijl op een betere wijze te ontsluiten. Ik denk dat het de taak van de provincie is om dat te doen. Hoe? Ik zou dat nu niet willen zeggen. Wellicht met een regiotram, want dat zou ook een bijdrage kunnen leveren, maar er is al zoiets. Voorzitter, de moties. Ik heb zitten worstelen met motie 2 van de Partij van de Arbeid. Vanwege de discussie die we hadden, vind ik hem eigenlijk te vroeg. Op zichzelf is wat er staat reëel, maar we moeten afwachten wat de mogelijkheden zijn en tot hoever we samen met Friesland en Drenthe willen optrekken of niet. Dat zou een reden zijn om tegen te stemmen, maar aan de andere kant ligt er een advies van de Rekenkamer dat op dit punt van het werkgelegenheidsrendement van projecten een duidelijke positie weergeeft. Daar hebben we met elkaar wat over gesteggeld, maar ik denk dat het vanuit die redenering het goed is dat het College, samen overigens met Friesland en Drenthe, heel secuur en nauwkeurig nagaat hoe het ervoor staat. Om die reden ga ik toch voor stemmen. Motie 3. De heer Jager heeft hierover het nodige gezegd en voorgesteld om dit anders te doen. Er heeft enige discussie over plaatsgevonden. Als we deze enigszins liberaal kunnen interpreteren – en ik dacht dat dit het geval was –, zal ik voor stemmen. De VOORZITTER: Kunt u voor ons verhelderen wat dat in dit geval is? De heer ZANEN: Het gaat hier concreet om het instellen van een commissie uit de Staten. Dat hoeft voor mij eerlijk gezegd niet, maar als het gaat om at daarmee wordt beoogd, onderschrijf ik de strekking van de motie en daarom ga ik hem steunen. De heer JAGER: Voorzitter, ik begrijp dat de heer Zanen geen commissie wil, maar wel een motie steunt waarin wordt uitgesproken dat er een commissie moet komen. Is dat liberalisme? Heerlijk! De heer ZANEN: Ja, en u bent de aanleiding daartoe. De heer JAGER: Ik ben de aanleiding tot die steun? Graag gedaan! De heer ZANEN: De CDA-motie nummer 4 krijgt onze steun en dat geldt ook voor motie 5. Inzake motie 6 van de VVD sluit ik mij aan bij degenen die hebben gezegd dat we dat nu eigenlijk niet moeten doen. Dat is ook mijn advies. De VOORZITTER: U bent over uw tijd heen. De heer ZANEN: Goed, dan stoppen we er mee. Ik wil nog even ingaan op motie 11, onze eigen motie. Daar deze qua strekking min of meer is overgenomen door de gedeputeerde, wil ik deze niet meer in stemming brengen. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, gezien de weinige tijd die mij nog rest, zal ik beginnen met de moties van D66 die ik heb ingediend. Motie 12. Ik heb begrepen van het College dat het probleem is dat gesteld wordt dat twee maal het budget voor biomassa aanwezig is dan ten aanzien van innovatie en energiebesparing. Ik ben bereid overweging 3 te schrappen. Dat zou betekenen dat dit uitsluitend een motie is die erop neer komt dat wij € 250.000 extra aan allerlei projecten kunnen besteden met betrekking tot duurzame energie en ontwikkeling. Dat zou goed aansluiten bij de opmerking van de gedeputeerde dat dit College – ik heb het nog niet eerder gehoord – absoluut een meer dan evenredig resultaat wil halen in het kader van het milieudossier. Motie 13 zullen wij intrekken en bij motie 14 sta ik wat uitgebreider bij stil, omdat hierover een aantal opmerkingen zijn gemaakt. In eerste instantie is het een ondeugende motie. Ik denk het niet.
82
Als je van pappa de andere kant opkijkt, kan dat ondeugend zijn, maar in een volwassen provincie kan je natuurlijk alle kanten opkijken. Door een aantal partijen wordt de urgentie betwijfeld. Ik heb mij een beetje in de zaak verdiept. Dit is het Bundesbahn-net en daaruit blijkt dat er maar twee plaatsen zijn waar snelle treinen in de buurt van Nederland komen en één daarvan is Leer. Dat biedt werkelijk een mooie mogelijkheid. Als u dit op dezelfde site zou onderzoeken, ziet u dat men nu bezig is beleid vast te stellen bij de Bundesbahn voor de uitleg in 2010. Er is dus wel enige relevantie om dat snel op te pakken, aangezien u weet dat dit soort processen langzaam verlopen. Een ander argument is dat het misschien niet zo handig is om dit te koppelen aan de Zuiderzeelijn, ook GroenLinks heeft erom gevraagd. Wij zullen dan ook de eerste twee overwegingen schrappen, waardoor er geen enkele relatie meer is met de Zuiderzeelijn. Uitsluitend gaat de motie over het oriënteren op en het uitvoeren van een quick scan om er daadwerkelijk achter te komen wat het voordeel is van een zodanige verbinding richting Duitsland. Nogmaals, er is urgentie en er is een belang en daarover zijn we het allemaal eens. Daarmee denk ik dat de partijen die opmerkingen hebben gemaakt over voorbarigheid en het aanhouden van de motie, zich nog even achter de oren zouden moeten krabben om na te gaan of zij misschien de motie toch zouden kunnen ondersteunen. De heer JAGER: Voorzitter, even een informatieve vraag die de voorzitter misschien zelf zou kunnen beantwoorden. Heeft de Stuurgroep Zuiderzeelijn niet een rapport ter beschikking waarin antwoord wordt gegeven op de vraag die de heer De Vey Mestdagh hier stelt? De VOORZITTER: Die vraag is eenvoudig te beantwoorden en dat is hier ook wel eens eerder aangegeven. De opvatting aan de Duitse kant, dus van Niedersachsen, Bremen, Hamburg, is dat zodra Nederland een besluit heeft genomen over zijn eigen traject, zij voornemens zijn een tracé-studie te maken van Groningen tot Hamburg. Dat is de formele Duitse positie en die was ook nog gekoppeld aan een bepaalde techniek. Daar zit een probleem. Er is, zoals gezegd door de heer Bleker, heel veel tijd en energie ingestopt, maar zo ligt nu eenmaal de Duitse positie. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, dat zal formeel de Duitse positie zijn. Toch ligt het feit er dat er nu een snelle trein is vlak over de grens. We zouden kunnen onderzoeken in hoeverre een verbinding daarmee een positieve bijdrage zou kunnen leveren aan de Noord-Nederlandse economie, het toerisme en de mobiliteitstromen. Ik zou het een gemiste kans vinden als de Staten die quick scan zouden willen overslaan, mede gezien de urgentie en de argumentatie die ik tot nu toe daarover heb gehoord. Voorzitter, ik ga verder met de moties. Motie 1 is ingetrokken. Motie 2 en motie 3 ondersteunen wij. Wat de laatste motie betreft denken wij dat ook in zo’n commissie de vraag aan de orde zou kunnen komen of je conservatief met het landschap moet omgaan of niet. De VVD refereerde er al aan. Je kunt wellicht niet alles beschermen, maar mogelijk kun je wel een maximum vinden. In die zin lijkt ons dat een goede zaak. Motie 4 zullen wij steunen. Motie 5 is aangehouden Motie 6 is, dacht ik, ook aangehouden. Motie 7 is overgenomen. Motie 8 is aangehouden. Motie 9 zullen wij ondersteunen. Motie 10 zouden wij hebben ondersteund, maar is aangehouden. Motie 11 is ook aangehouden. Voorzitter, dat was het. Dank u wel. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, ik zou nog zeker acht of negen minuten over de Ondatra Zibethicus kunnen praten, maar volgens mij is hier vandaag al genoeg over gezegd. U bent van mij gewend dat ik het kort houd en dat zal ik ook nu doen. Wij kunnen met alle moties die nu nog in stemming worden gebracht, instemmen. De VOORZITTER: Dank u wel. Ik neem met u even de moties door, want er zijn sommige vragen bijgesteld. Bij het overnemen van een motie moeten wij wel met elkaar vaststellen of u ermee instemt dat er iets wordt overgenomen. Als daaraan ontleend wordt dat een motie wordt ingetrokken, moeten we eerst het eerste vaststellen. Ik heb dat in de afgelopen periode al een aantal keren uiteengezet. Motie 1. Door het College is gezegd dat zij die kan overnemen. Heeft er iemand bezwaar dat die motie wordt overgenomen? Ik constateer dat dit niet het geval is en tevens dat de motie is ingetrokken.
83
Motie 2. Daarvan is door de Partij van de Arbeid meegedeeld dat het na ‘spreken uit’ de tweede passage, te weten: “dat de aanwending van middelen beter moet aansluiten op de zes vastgestelde speerpuntbedrijfstakken”, wordt geschrapt uit de motie en de rest van de motie wordt derhalve in stemming gebracht. Bij motie 3 is een aantal vragen gesteld over een eventuele aanpassing van de motie. Wil de heer Moorlag daar nog op reageren? Het gaat erom of het een commissie moet zijn dan wel een andere weg moet worden gevolgd. Er zijn daarover suggesties gedaan. De heer MOORLAG: Ik meen dat ik daar bij interruptie op heb gereageerd en dat de fractie van de PvdA van oordeel is dat dit een echt grondige aanpak verdient en dat wij twee themabijeenkomsten of rondetafelgesprekken niet toereikend vinden. De VOORZITTER: U brengt de motie dus ongewijzigd in stemming. Motie 4 is inmiddels gewijzigd en komt als zodanig in stemming. Motie 5. Hierover heeft een gedachtewisseling plaatsgevonden, waarbij de indiener heeft gesteld dat hij voldoende aanknopingspunten heeft gevonden. Op grond daarvan houdt hij de motie aan en de motie komt dus niet in stemming. Motie 6. De heer Luitjens heeft gezegd dat, gehoord de discussie, hij de motie zal aanhouden tot de begrotingsbehandeling. Motie 7 van de ChristenUnie. Daarvan is in eerste termijn vastgesteld dat het College de motie zou kunnen overnemen. Heeft iemand bezwaar tegen de overname? Ik zie dat dit niet het geval is en concludeer vervolgens dat de motie is ingetrokken. Motie 8. Er is een vraag gesteld door de heer Van der Ploeg aan het College waarin hij opmerkt dat als het College toezegt dat die brief er komt, hij de motie aanhoudt totdat de brief er is en behandeld kan worden. De heer HOLLENGA (gedeputeerde): Voorzitter, ik begrijp dat er wat vragen zijn over hetgeen er gebeurt of dreigt te gebeuren. Ik stel voor dat het College dit uitzoekt en dat er schriftelijk over wordt gerapporteerd. Dan kan er later over worden gedebatteerd. De VOORZITTER: Ik begrijp dat dit antwoord voldoende is om de motie 8 aan te houden. Motie 9. Hiervan heeft het College gezegd deze te willen overnemen. Heeft iemand hier bezwaar tegen? Ik zie dat dit niet het geval is. De motie komt dus niet in stemming. Motie 10. Toegezegd is dat er overleg is met de gemeenten en dat daarover wordt gerapporteerd. In afwachting daarvan wordt de motie aangehouden. Motie 11. Er heeft over deze motie een discussie plaatsgevonden. De opmerkingen die gedeputeerde Bleker in dit verband heeft gemaakt, zijn voor de heer Zanen aanleiding om de motie in te trekken of aan te houden? De heer ZANEN: Om in te trekken, voorzitter. De VOORZITTER: Motie 11 is dus ingetrokken. Motie 12. Daarvan is door de heer De Vey Mestdagh gezegd dat hij de tekst schrapt achter het tweede gedachtestreepje onder de overwegingen, luidende: - er twee maal zoveel nieuw budget voor biomassaprojecten in de Voorjaarsnota is genoemd dan voor het fonds Energiebesparing en Innovatie. Ik kijk vervolgens naar de heer Bleker. De heer BLEKER (gedeputeerde): De aldus gewijzigde motie doet niets af aan de kern van de vraag naar het verdubbelen van het beschikbare bedrag. Daarvan heb ik in mijn termijn namens het College gezegd dat wij dat niet een goede zaak vinden. DE VOORZITTER: Dan stel ik vast dat die motie zo dadelijk in stemming komt. Motie 13. Daarvan heeft de heer De Vey Mestdagh, gehoord de discussie, gezegd dat hij die intrekt. Motie 14. De heer De Vey Mestdagh heeft meegedeeld dat, naar aanleiding van de opmerkingen van de heer Van der Ploeg, de eerste twee overwegingen worden geschrapt. Dus dat betreft: “de mogelijkheid bestaat dat andere investeringen gedaan zullen worden dan die in de Zuiderzeelijn,” en “er naar alle waarschijnlijkheid in alle gevallen rijksmiddelen beschikbaar zullen zijn voor de infrastructurele verbeteringen van Noord-Nederland/Groningen,” Deze overwegingen zijn dus geschrapt. Meneer Bleker wilt u reageren op de aldus gewijzigde motie?
84
De heer BLEKER (gedeputeerde): Deze motie is nu niet opportuun. De VOORZITTER: Ik heb begrepen dat het Amendement A door de heer Van der Ploeg is ingetrokken en dat hij terugkomt op deze zaak bij de behandeling van de Begroting. De heer MOORLAG: Voorzitter, motie 4 van het CDA is gewijzigd. Ik zou graag het oordeel van mevrouw Mulder over deze motie horen. Mevrouw MULDER (gedeputeerde): Die motie kan ik overnemen. De VOORZITTER: Dan vraag ik weer of iemand bezwaar heeft tegen het overnemen van de gewijzigde motie 4? Ik zie dat er niemand bezwaar heeft en dus is de motie overgenomen en ingetrokken. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik stel u voor over te gaan tot stemming. In stemming komt motie nummer 2. De motie wordt met algemene stemmen aangenomen In stemming komt motie nummer 3. De motie wordt bij handopsteken aangenomen. Tegen deze motie hebben gestemd de fracties van het CDA, de ChristenUnie en de VVD. In stemming komt de gewijzigde motie nummer 12. De motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van D66, de ChristenUnie, GroenLinks, de Partij voor het Noorden en de Partij voor de Dieren. In stemming komt motie nummer 14. De motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor deze motie hebben gestemd de fracties van D66, de VVD, GroenLinks, de SP, Partij voor het Noorden en de Partij voor de Dieren. Dan zijn wij toe aan de Voorjaarsnota als zodanig en het besluit dat daarbij is gevoegd. Wenst iemand aantekening bij het besluit? De heer OUT: Ik wil een korte opmerking maken, voorzitter. Het ging tussen de heer Calon en de heer Van der Ploeg over het Koersverhaal dat onderdeel is van de Voorjaarsnota. In het Besluit echter is over dat stukje van de Voorjaarsnota niets vermeld. Er wordt over een aantal andere zaken gesteld dat ingestemd wordt met het voorstel. Dat voorstel zullen wij ook steunen. Als het gaat over het Koersverhaal hebben wij dat voor kennisgeving aangenomen. Dat staat evenwel niet als zodanig in het Besluit, maar de suggestie kwam naar voren in het debat tussen de heer Calon en de heer Van der Ploeg. De VOORZITTER: U bent bang dat het Koersverhaal wordt meegenomen? Goed. De heer OUT: Ja. De VOORZITTER: Goed. De heer Van der Ploeg? De heer VAN DER PLOEG: Wij vragen aantekening. Ik heb dat al in mijn eerste termijn over het Koersverhaal gezegd, maar dat geldt ook voor een aantal bestedingen. Als ik die ga opnoemen, ben ik nog wel een tijdje bezig. Wij stemmen tegen. De VOORZITTER: U stemt tegen de Voorjaarsnota? De heer VAN DER PLOEG: Ja. De VOORZITTER: De fractie van de SP? De heer Swagerman heeft het woord.
85
De heer SWAGERMAN: Voorzitter, wij willen graag aantekening ten aanzien van het bedrag voor de glastuinbouw. Het feit dat er alleen nog maar een HST zal komen, keuren wij ook af. De VOORZITTER: Wilt u dat laatste nog even herhalen? De heer SWAGERMAN: Het feit dat er alleen sprake is van een HST-variant vinden wij een bezwaarlijk punt. De VOORZITTER: Ik begrijp dat u aantekening wilt bij die twee punten. Ik begrijp ook dat van de zijde van de heer Out wordt gezegd dat de VVD niet bij het Besluit het Koersverhaal wil onderschrijven. Dat betekent dat of aantekening wordt gevraagd of dat dit uit het Besluit wordt gehaald. Voorts dat de heer Van der Ploeg heeft gezegd dat de fractie van GroenLinks tegen de Voorjaarsnota stemt. Die aantekening wilt u hebben? De heer VAN DER PLOEG: Ja, zowel betreffende het Koersverhaal als meerdere bestedingsposten. Ik kan ze wel allemaal gaan opnoemen, maar het zijn er wat mij betreft, te veel. De heer ZANEN: Voorzitter, ik wil een vergelijkbare positie innemen. Ik heb in de eerste ronde heel nadrukkelijk gezegd dat naar mijn mening onvoldoende weerstand wordt geboden tegen de omstandigheden zoals die zich voordoen vanuit de rijksoverheid. We hebben gediscussieerd over onderdelen, maar, als het om de financiële kant gaat, wordt geheel geanticipeerd op die ingreep van het Rijk in onze financiën. Dat is zo zwaarwegend voor ons dat wij tegen de Voorjaarsnota willen stemmen. De VOORZITTER: Ik stel vast dat de fractie van GroenLinks en de fractie van de Partij voor het Noorden geacht worden tegen de Voorjaarsnota te hebben gestemd. Dat de VVD aantekening wordt verleend bij het Koersverhaal en dat geldt ook voor de twee punten die de heer Swagerman naar voren bracht. Kan ik voorts vaststellen dat de overigen instemmen met de Voorjaarsnota? Ik constateer dat dit het geval is. A.2
Brief van GS van 4 juni 2007, nr. 2007-13.201/22/A.16, LGW, betreffende informatie over wijziging waterschapsreglementen
De beraadslaging wordt geopend. De heer DIETERS: Voorzitter. De PvdA heeft dit punt ter bespreking op de agenda gezet. Mijn fractie is namelijk van mening dat de Staten vanuit hun kaderstellende rol, voorafgaand aan het zogenaamd artikel 4-overleg, in de gelegenheid moeten zijn om aan te geven wat zij willen, ook ten aanzien van de samenstelling van het AB van de waterschappen. Immers, de Staten stellen ook de reglementen vast. Voorzitter, begin volgende maand is dit overleg gepland, vandaar dat wij er nu op reageren. Een overleg waarin het College zijn standpunt aan de besturen van de waterschappen kenbaar gaat maken. Wij hebben naar aanleiding van vragen in de commissie van mei een brief ontvangen waarin u ons heeft geïnformeerd welke uitgangspunten het College daarbij wil gaan hanteren. Een richtinggevende brief, zo lijkt het. Voorzitter, naar aanleiding van deze brief hebben wij in de commissie van juni aangegeven welke richting wij als fractie van de PvdA met het AB uit willen, wel met een nadrukkelijk voorbehoud ten aanzien van onze definitieve standpuntbepaling begin volgend jaar. Eigenlijk gaat het op de keper beschouwd niet over iets anders dan om een methodiek van het College, zij het met een paar andere getallen. Ik zeg dit met nadruk, omdat gedeputeerde Bleker in de commissie aangaf het gesprek met een open houding en open vizier in te willen gaan en dat respecteren wij. Voorzitter, mijn fractie wil niet uitgebreid op de brief ingaan, maar zich beperken tot een tweetal onderwerpen: de gewenste omvang van het AB en de geborgde zetels. De zorg van mijn fractie betreft het democratisch gehalte van het toekomstig AB. Op dit moment bestaan deze besturen uit 31 democratisch gekozen zetels. Naar onze opvatting is best iets te zeggen voor het kleiner en slagvaardig maken van besturen. Uw uitgangspunt is een AB van 23 zetels. Trekken we daar de zeven geborgde zetels vanaf, dan komen wij op zestien democratisch gekozen zetels. Bijna, voorzitter, een halvering van het huidige aantal. En dat gaat ons iets te ver. Belangrijk is namelijk ook de betrokkenheid van burgers op dit belangrijke dossier. Het argument dat het hier gaat om een functioneel bestuursorgaan en niet om een algemeen bestuursorgaan doet daar niets aan af. Het is en het blijft een democratisch gekozen bestuursorgaan. Als fractie van de PvdA willen daarom pleiten voor een aanpassing van uw uitgangspunt door deze op te rekken tot 25 zetels, waarvan achttien direct gekozen zetels.
86
De geborgde zetels. Benoemde zetels in plaats van gekozen. De PvdA-fractie vindt het een goede zaak dat het College voor het wettelijke minimum heeft gekozen. Een continuering van beleid om geen geborgde zetels in de wet op te willen nemen. Echter, de wetgever legt het ons op. In de afweging van het College wordt als argument de economische waarde aangehouden en dat is ons inziens een politieke keuze. Hoe verhoudt het standpunt zich tot het uitgangspunt van artikel 13.2 van de wet dat financiële belangen – lees: economische waarde – geen algemeen toedelingscriterium voor zetels meer mag vormen? Deze vraag heb ik ook tijdens de commissievergadering gesteld. Aan het verslag is nu een toelichting gevoegd met een argumentatie en een berekening van de toedeling van het aantal geborgde zetels. Daarvoor dank. Ook een brief waarin hetzelfde nogmaals wordt uitgelegd, een verhaal gebaseerd op economische waarden wie bezit wat of hoeveel hectare heeft een belang. Het is niet een keuze welke is gebaseerd op een breder algemeen belang als bijvoorbeeld de natuurontwikkeling, iets waar wij als Staten – en dat kunnen wij toch niet ontkennen – allen het belang van inzien c.q. ons voor inzetten. Bij de toedeling is geen afweging gemaakt van belangen die afhankelijk zijn van het waterbeheer, ook geen afweging waarin belangen een rol spelen bij de wateropgave waar de waterschappen voor staan. Ik denk hierbij aan de uitvoering van de KRW en het inrichten van natuurgebieden in verband met de opvang van water. Om die reden acht de fractie van de PvdA de verdeling dan ook onevenwichtig. Ons pleidooi is om dit meer in evenwicht te brengen door een andere verdeling toe te passen. Ons voorstel: drie voor de agrarische sector, twee voor de bedrijven en twee voor bos en natuur. Voorzitter, wij hebben inmiddels ook een brief ontvangen van de Kamer van Koophandel waarin de stelling wordt neergelegd om geborgde zetels te baseren op het aandeel van iedere categorie in de Begroting. Dat het bedrijfsleven op grond van heffing waterschap de grote betalende categorie is, zou inhouden deze sector een groot belang heeft bij het waterschapswerk. Een andere aanvliegroute, voorzitter, op basis van betaling. Ik denk dat dit argument al een hele tijd geleden is afgeschaft, want zij wensen drie geborgde zetels. Voorzitter, samenvattend: als PvdA willen wij het uitgangspunt van 23 zetels voor het Algemeen Bestuur naar boven bijstellen tot 25 zetels, dat de geborgde zetels meer in evenwicht worden gebracht ten gunste van het natuurbelang en wij vragen hiervoor een uitspraak van de Staten. Ik wil dan ook bij dezen een motie indienen. De heer HAASKEN: Voorzitter, kan de heer Dieters nog eens aangeven wat nu zijn argumentatie is om te komen tot een verhouding van drie-drie-twee. De Kamer van Koophandel komt namelijk met een onderbouwing van zijn standpunt. Ik zou graag die onderbouwing van uw kant ook aanhoren. De heer DIETERS: Ik heb het niet over een verhouding van drie-drie-twee, heer Haasken, ik pleit voor drie-twee-twee. De heer HAASKEN: Excuses, maar ook de argumentatie daarvoor heb ik gemist. De heer DIETERS: Dat is een afweging. Wij vinden in het geheel, als je kijkt naar die geborgde zetels, dat natuur en bos er wat bekaaid af komt. Je kunt dat beredeneren vanuit financiën, je kunt het beredeneren vanuit het hebben van, maar wij als burgers genieten ook van het landschap ook in bezit zijnd van die onderdelen. Dus ik trek het breder. Ik denk dat het belang van de burger er ook mee gediend is dat er goed mee om wordt gegaan binnen de besturen van de waterschappen… De heer HAASKEN: Dat is volstrekt helder, maar… De VOORZITTER: Dit is volgens mij ook besproken in de commissie. Als feitelijk de discussie daar gevoerd is, komen wij hier tot besluitvorming. Als wij dan net doen alsof wij weer opnieuw beginnen, hebben wij een probleem met elkaar. De heer Dieters stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - als gevolg van de herziene Waterschapswet de provinciale waterschapsreglementen moeten worden aangepast; - het College voornemens is met de waterschapsbesturen in overleg te treden over de toekomstige bestuursomvang en samenstelling; - het gewenst is dat de Staten aan het College vroegtijdig blijk geven van hun opvattingen spreken uit dat: - het belang van natuur en landschap beter in waterschapsbesturen moet worden geborgd;
87
-
en ruim aantal gekozen bestuursleden het democratisch gehalte van de waterschapsbesturen ten goed komt
verzoeken het College: - in het overleg met de waterschapsbesturen te streven naar een bestuursomvang waarin in plaats is voor ten minste achttien direct gekozen leden; - voorts te streven naar een verhouding in de geborgde zetels van drie voor de categorie agrariërs/overig ongebouwd, twee voor de categorie bedrijven en twee voor de categorie bos- en natuurterreinbeheerders en gaat over tot de orde van de dag.” De motie is mede ondertekend door de heer Veluwenkamp, de motie krijgt nr. 1, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer ABBES: Voorzitter. Zoals u terecht aangeeft hebben wij in de commissie al gesproken over dit voorstel. Er valt een hoop te zeggen, ook over de motie zelf die ingediend is door de heer Dieters. Het lijkt mij goed om nog maar eens weer het standpunt dat ik in de commissie namens het CDA heb verwoord. Dat is namelijk dat wij er vrij principieel in zitten. Wij zien het waterschap als een functionele democratie en wij hechten er grote waarde aan dat de discussie ook op dat niveau plaatsvindt. Als u ziet hoe het proces tot stand is gekomen, is het ook in een goede samenspraak gegaan. Het College heeft met het DB van de waterschappen overleg gehad, het IPO is er ook bij betrokken. Kortom, zonder in te gaan op de inhoud – want er zullen ongetwijfeld allerlei pro’s en contra’s te bedenken zijn over die zetelverdeling, maar ik denk dat dat station reeds is gepasseerd – wil ik namens de CDA-fractie uitspreken dat wij de motie niet zullen steunen, omdat wij principieel vinden dat de voorbereiding ervan, het proces om tot dit advies te komen, goed is geweest. Wij hebben er vertrouwen in dat het op goede argumenten berust. Dus wij ondersteunen deze motie niet. De heer VAN DER MOLEN: Voorzitter, mijn inleiding is misschien niet zo sprankelend als van mijn collega fractiegenoot de heer Sangers, die ook zijn maiden speech houdt. Voorzitter, in december 2007 moet de onlangs aangenomen nieuwe Waterschapswet in werking treden. Als gevolg hiervan heeft de provincie de taak om voor de beide waterschappen, Noorderzijlvest en Hunze en A´s, de reglementen op een zestal onderwerpen aan te passen. In de brief van 4 juni geeft het College zijn standpunt op welke onderwerpen de waterschapsreglementen gewijzigd moeten worden. De SP heeft op de eerste twee punten bezwaar en zal die nader toelichten. Voorzitter, het eerste bezwaar is van principiële aard en heeft te maken met het democratisch gehalte van het waterschapsbestuur. Belangrijk doel van de recente wijziging van de Waterschapswet is om verdergaande democratisering mogelijk te maken. Die democratische controle laat nu te wensen over, terwijl het werk van het waterschap heel wat gemeenschapsgeld kost. Hoewel wij kunnen leven met het minimum aantal geborgde zetels van zeven – zoals ook in de wet vastgelegd – is de SP het niet eens met de door GS voorgestelde omvang van het AB van in totaal 23 zetels, terwijl het maximum dertig is toegestaan. Op zich zijn wij niet tegen het klein en slagvaardig houden van Algemene Besturen van bestuursorganen, zoals waterschappen, maar het verschil is dat wij hier te maken hebben met benoemde of geborgde zetels. Het collegevoorstel leidt ons inziens tot een achteruitgang van het democratisch gehalte ten opzichte van de huidige situatie. Hierin zijn drie van de 31 zetels niet verkiesbaar – dat is ongeveer 10% – terwijl dat in de nieuwe situatie 30% is. Wij zijn voorstander van een groot AB met ten minste 23 gekozen zetels, omdat dan het aandeel en de invloed van de niet te kiezen zetels het beste geneutraliseerd is en daarmee recht wordt gedaan aan het eerder genoemde doel van verdergaande democratisering van de waterschappen. Dan het tweede bezwaar. Dat betreft de verdeling van de geborgde zetels. In de huidige wet is de economische waarde van onroerend goed uitgangspunt bij de verdeling van het aantal geborgde zetels. Het College houdt deze keuze aan en vindt dat het daarmee goed rekening houdt met de financiële belangen – lees: economische waarde. Op grond hiervan wordt nu voorgesteld om tot de volgende verdeling te komen. Vier zetels aan agrariërs, ongebouwd, twee aan bedrijven en één aan bos en natuur. Volgens artikel 13 van de vernieuwde waterschapswet mag de economische waarde geen toedelingscriterium meer vormen voor het toekennen van zetels. Uitgangspunt is nu dat er bij de verdeling een kwalitatief criterium gehanteerd moet worden en dat dit moet gebeuren op grond van de aard en omvang van het belang bij de taakuitoefening van het waterschap.
88
Hoewel GS vinden dat wanneer je het belang van de economische waarde strikt zou toepassen, de natuur ondervertegenwoordigd zou zijn, leidt de door hen voorgestane verdeling volgens de SP tot een sterke ondervertegenwoordiging van het natuurbelang en een oververtegenwoordiging van het agrarisch belang. Wij vinden dat het landelijk gebied in Groningen een bredere betekenis heeft dan alleen een economische in de vorm van de landbouwkundige productie. Veel economen proberen tegenwoordig politici ervan te doordringen dat de natuur een heel grote economische in geld uit te drukken waarde heeft. Bovendien hebben het landschap en de natuurterreinen in onze provincie zeer belangrijke functies, waaronder een ecologische, zoals het in stand houden van planten en dieren, het bevorderen van het welzijn van mensen en de kwaliteit van leefomgeving en niet te vergeten, er is ook nog een waterbergingsfunctie voor natuurterreinen. Daarom is de SP voorstander van een meer evenwichtige verdeling van geborgde zetels over de verschillende belangencategorieën. Dit is in overeenstemming met de Waterschapswet en met de Groningse situatie. Wij pleiten ervoor om aan elk van de drie categorieën die ik net genoemd heb, ten minste twee zetels toe te kennen en afhankelijk van extra zwaarwegende argumenten aan één belang de derde zetel toe te wijzen. Ik wil hiertoe een motie indienen. De VOORZITTER: De heer Van der Molen stelt de volgende motie voor: “Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - als gevolg van de herziene Waterschapswet provinciale waterschapsreglementen moeten worden aangepast; - het College voornemens is met de waterschapsbesturen in overleg te treden over toekomstige bestuursomvang en -samenstelling; - het gewenst is dat de Staten aan het College vroegtijdig blijk geven van hun opvattingen spreken uit dat: - het belang van natuur en landschap beter in waterschapsbesturen moet worden gewaarborgd; - een ruim aantal gekozen bestuursleden het democratisch gehalte van waterschapsbesturen ten goede moet komen, verzoeken het College - in het overleg met de waterschappen te streven naar een bestuursomvang waarin plaats is voor 23 direct gekozen leden; - voorts te streven naar een verhouding in de geborgde zetels van twee voor de categorie bos en natuurbeheerders, twee geborgde zetels voor de categorie agrariërs/overig ongebouwd, en twee geborgde zetels voor de categorie bedrijven, één geborgde zetel aan te merken als zwevend, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Van der Molen en door de heer Blom. De motie krijgt nr. 2, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer VAN DER MOLEN: Tot slot, voorzitter, over de andere punten. De SP juicht het toe dat bij de komende waterschapsverkiezingen een lijstenstelsel wordt ingevoerd. Vanuit democratisch uitgangspunt genieten verkiezingen over het hele waterschapsgebied voorkeur en daarmee kunnen kiesdistricten worden afgeschaft. Hiermee wordt de transparantie vergroot en de democratische legitimiteit verbeterd en dat is hard nodig, want de opkomst bij waterschapsverkiezingen is al jaren dramatisch laag. Daarom moet gekeken worden naar hoe dat verbeterd kan worden. Een goede gelegenheid doet zich voor in 2009 wanneer de waterschappen in hun geheel herzien worden. Dat zou volgens de SP een goed moment zijn om de taken van de waterschappen onder te brengen bij de provincie. De SP heeft geen moeite met het voorstel met betrekking tot de omvang van het DB. Ook wij vinden dat het DB niet groter hoeft te zijn dan strikt noodzakelijk en dat een maximum van vier leden in het reglement kan worden opgenomen. Ook de huidige verdeling van toezicht tussen provincies kan wat ons betreft gehandhaafd blijven. Tot slot, voorzitter, wat betreft het aanwijzen van organisaties die de kandidaten voor de geborgde zetels benoemen, is de SP het ook eens met de wijze waarop het College dat voorstelt. De VOORZITTER: Ik complimenteer u met uw maiden speech.
89
De heer HAASKEN: Voorzitter, het College komt met een aantal overwegingen waarin zij het standpunt met betrekking tot de omvang van het AB van de waterschappen toelicht. Ik loop een aantal van die overwegingen langs. De verkleining van het AB vinden wij ook wenselijk. Er wordt nogmaals benadrukt dat het hier gaat om een functionele democratie, ingekaderd door de algemene democratie van de provincie. De staatssecretaris is hier uitgebreid op ingegaan in haar toelichting op haar standpunt van 20 april. Gemakshalve kan daar dan ook naar worden verwezen. Wij volgen het College ook in de omvang van 23 AB-leden. Het is des te vreemder dat de PvdA in de verkiezingscampagne heeft geroepen dat de waterschappen kunnen worden opgeheven en nu zegt dat de omvang van het AB groter moet zijn dan door het College wordt voorgesteld. De zeven geborgde zetels en de verdeling over de categorieën ongebouwd, bedrijven en bosnatuur in de verhouding vier-twee-een. Voorzitter, het College motiveert dit vanuit de economische waarde gebaseerd op cijfers afkomstig van het waterschap, de WOZ-waarde. Dat is voor discussie vatbaar. De gemiddelde prijs voor zowel een hectare agrarische grond als voor natuurterreinen lijkt mij aan de zeer hoge kant. Hoe bepaal je daarnaast de economische waarde van een autoweg? Er is mij nog nooit een te koop aangeboden. Er is ook gekeken naar de economische activiteiten die de categorie bedrijfsleven genereert. De staatssecretaris geeft in haar brief ook een mogelijkheid de verdeling van de geborgde zetels te baseren op het aandeel van elke categorie in de begroting van het waterschap. De zuiveringstaak maakt ongeveer de helft uit van die begroting. Deze hoofdtaak van het waterschap wordt bij de zetelinvulling genegeerd. Het bedrijfsleven zou op basis hiervan recht hebben op een groter aantal geborgde zetels. Zij betaalt immers het grootste aandeel, zij heeft duidelijk een groot belang bij het waterschapswerk. Het College is vrij breedsprakig in zijn overwegingen met betrekking tot het aantal geborgde zetels. De verdeling daar binnen is vrij dunnetjes gebaseerd op de economische waarde. Daar valt dan ook nog wel iets op af te dingen. Heeft het College overwogen om de verdeling van de geborgde zetels te baseren op de heffing die elke categorie betaalt? Wij zijn nieuwsgierig naar die overwegingen. Op basis van die verdeling wordt de verhouding agrarisch-bedrijven en bos en natuur dan drie-drie-een en op basis daarvan dien ik een motie in. De VOORZITTER: De heer Haasken stelt de volgende motie voor: “De Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende dat: - als gevolg van de herziene Waterschapswet de provinciale waterschapsreglementen moeten worden aangepast; - het College voornemens is met de waterschapsbesturen in overleg te treden over de toekomstige bestuursomvang en -samenstelling; - het gewenst is dat de Staten vroegtijdig blijk geven van hun opvattingen, spreken uit dat: - het belang van het bedrijfsleven beter moet worden geborgd; - de zeggenschap meer in overeenstemming met de financiële bijdrage moet worden gebracht, verzoeken het College - in overleg met de waterschapsbesturen de bestuursomvang van zestien direct gekozen leden na te streven; - vervolgens te streven naar een verhouding in geborgde zetels van drie voor agrariërs onbebouwd, drie voor bedrijven en één voor de categorie bos-natuur, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is ondertekend door de heer Haasken en mevrouw Schraagen. De motie is voldoende ondertekend, krijgt nr. 3 en zal worden vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer HAASKEN: Dank u wel. In de overweging met betrekking tot de omvang van het DB en invulling van het toezicht kan de VVD-fractie het College volgen. Ik dank u zeer. De heer STEVENS: Voorzitter, ook wij willen ingaan op de overwegingen die geleid hebben tot het voorstel van het College. Het College formuleert enkele uitgangspunten binnen de bandbreedte van de wet.
90
Die uitgangspunten zijn, kortweg gezegd, als het gaat om de omvang van besturen, kleinere besturen, ook in relatie met de taak van de waterschappen; het aantal zetels relateren aan de omvang van de waterschappen, middelgroot waterschap; redelijke verhouding tussen geborgde zetels en ingezeten. Als uitkomst van die overwegingen komt daar 23 zetels uit en wij vinden dat een redelijke redenering en wij kunnen dat volgen. Bij andere partijen spelen ook overwegingen een rol om hoe dan ook de invloed van het aantal geborgde zetels te minimaliseren door het aantal ingezetenen te maximaliseren. Die aanpak vinden wij te ver gaan en dat is ook een oneigenlijke aanpak. Wij vinden dat in het voorstel van het College op een verantwoorde manier uitvoering wordt gegeven aan de Wet Modernisering Waterschapsbestel. Het voorstel om het aantal geborgde zetels te minimaliseren past het beste bij het IPO-standpunt, wat er op neerkwam om helemaal af te zien van geborgde zetels. Wij kunnen daarom ook wel meegaan met het voorstel van het College om zo weinig mogelijk geborgde zetels te verdelen. De onderlinge verdeling van die geborgde zetels wordt gemotiveerd door de economische waarde als factor waarmee aard en omvang van belang worden ingevuld. De aard van dat belang wordt gegarandeerd door een minimum van één zetel en de omvang door de economische waarde. Natuurlijk is het mogelijk om andere redeneringen te volgen, zoals omvang van het belang. Dat komt het beste tot uitdrukking in een evenwichtige verdeling van geborgde zetels, iedereen twee bijvoorbeeld, of zoals de omvang van betaling waar de VVD voor pleit. Op dat punt willen wij nog benadrukken dat natuur en landschap weliswaar belangrijke onderwerpen zijn – dat vindt ook de ChristenUnie – maar dat zijn niet de primaire onderwerpen die in de functionele democratie aan de orde zijn, want daar is water het primaire onderwerp. Natuur en landschap zijn wel belangen die meegenomen moeten worden in de afwegingen, maar die kunnen ook vervolgens meegenomen worden door de agrarische natuurbeheerders en ook door ingezetenen. Met betrekking tot de voorstellen tot kiesdistricten en het aantal leden van het DB kunnen wij ook de redenering van het College volgen. Wij weten dat dit voorstel niet het eindresultaat is, maar de start voor de inzet bij het artikel 4-overleg en wij zien de resultaten van het overleg tegemoet. Dank u wel, voorzitter. Mevrouw STAVAST: Voorzitter, u vraagt of GroenLinks nog het woord wil. Het is laat en het is in de commissie goed besproken, dus ik zal het heel erg kort houden. Er is een grote overeenkomst tussen de afwegingen van de PvdA en de SP, die wij in de commissie al gevolgd hebben en nu ook. Sinds de commissie is ons nog wel wat aanvullende informatie toegestuurd, maar, als je deze analyseert, gaat het toch weer om een manier om linksom of rechtsom alle belangen die GroenLinks liever bij verdergaande democratisering niet op deze manier binnen geschaatst wil krijgen. Wij nemen dus hetzelfde standpunt in als in de commissie. Wij gaan voor zeven geborgde zetels en een zo groot mogelijk AB, steunen in eerste instantie de motie van de SP, veronderstellend dat de rest van de moties ook in volgorde van verstrekkendheid aan de orde zal komen. Dank u. De heer ZANEN: Voorzitter, de PvhN was mede de aanvrager van deze discussie op dit moment hier in deze Staten. Dat was omdat wij een ander punt in wilden brengen dan wat in de commissie nogal centraal stond. Dat ging om de vraag of je niet deze situatie die nu voor ons ligt, het maken van een bestuur, zou kunnen gebruiken om te werken met kiesdistricten, iets wat in het waterschapswezen niet helemaal vreemd is, maar in het verleden meer op autonomieonderdelen van waterschappen betrekking had. Het gaat nu eigenlijk om algemeen politieke verkiezingen. Wij zijn er op zichzelf voorstander van dat waterschappen geen aparte overheidslaag blijven, maar dat zij onderdeel gaan vormen van de provincie, maar nu dat dus niet het geval is en de discussie over nieuwe besturen plaatsvindt, hebben wij gezegd dat het goed zou zijn als je zo veel mogelijk mensen betrekt bij de afwegingen die gemaakt moeten worden inzake water, mensen die weet hebben en verstand hebben van wat er in de sfeer van water speelt. Naar ons idee zou het districtenstelsel daar op zichzelf een goede mogelijkheid toe bieden. Dan moet iemand zich profileren. Politieke partijen gaan kandidaten stellen, dus je krijgt de grotere partijen waarschijnlijk, maar wellicht worden ook kandidaten gesteld vanuit kleinere partijen. Als iemand zeer ter zake kundig is en goed ingewerkt is, dan zal dat best in de discussie tijdens de verkiezingen leiden tot kansen om gekozen te worden. Het aantal zetels wat een punt van discussie is… Aanvankelijk dacht ik dat de PvdA met de vergroting van het bestuur kwam tot achttien, maar er leven verdergaande gedachten. Daarom heb ik het PvdA-voorstel niet gesteund, want ik ben het eens met dat je een zo breed mogelijk bestuur moet vormen, zo veel mogelijk mensen moet betrekken bij die discussie. Vandaar dat ik wat dat betreft meer voor het SP-voorstel voel. Maar dan is toch de vraag of we niet beter met een districtenstelsel zouden kunnen werken. Ik dien daartoe een motie in, voorzitter. De VOORZITTER: De heer Zanen stelt de volgende motie voor:
91
“Provinciale Staten van Groningen, in vergadering bijeen op 27 juni 2007, overwegende: - dat als gevolg van de herziening van de Waterschapswet provinciale waterschapsreglementen aangepast dienen te worden; - het College van GS in overleg met de waterschapsbesturen werkt aan ontwerpreglementen; - de keuze voor het al dan niet behouden van de kiesdistricten een van de onderwerpen is; - het gewenst is dat de Staten vroegtijdig hun opvattingen daaromtrent kenbaar maken aan het College, spreken uit dat: - het in verband met het democratisch gehalte van het bestuur van de waterschappen van belang is dat er een goede regionale spreiding van bestuurleden in de waterschapsbesturen zeker gesteld wordt; - die regionale spreiding het best geborgen kan worden door verkiezing van ingezetenen op basis van het districtenstelsel, verzoeken het College - het eerder geformuleerde uitgangspunt te verlaten ten gunste van het instellen van kiesdistricten waar dan telkens één of soms twee bestuursleden kunnen worden gekozen, en gaan over tot de orde van de dag.” De motie is voorzien van een voorbeeld van een indeling. De motie is ondertekend door de heer Zanen, krijgt nr. 4, wordt vermenigvuldigd en maakt deel uit van de beraadslaging. De heer DE VEY MESTDAGH: Voorzitter, waar hebben we het over? Ik raak twee van mijn drie stemmen kwijt. Het is natuurlijk eigenlijk een crime, zo’n functioneel bestuur gecombineerd met een democratisch bestuur. Ik ben het wat dat betreft eens met de opmerkingen vanuit de ChristenUnie dat het IPO daar toch wel een wijze mening over had. Als je dat dan al hebt en je moet dus op basis van belangen kijken hoe je die functionele zetels invult, dan moet je natuurlijk niet naar maatschappelijke belangen kijken, want als je het over functionele besturen hebt, heb je het over de belangen van de organisaties zelf. Ik heb zelf zitten nadenken. Is dat economische waarde, is dat nu die hectare of is het misschien de schade die je zou kunnen overkomen als er iets misgaat? In alle systemen kom je daar niet goed uit. Schade als uitgangspunt is misschien nog wel het beste, want is je belang dat het goed blijft gaan in het waterschap, en dan zou je nog kunnen denken dat bij wateroverlast bij bepaalde bedrijven veel schade optreedt, bijvoorbeeld bij akkerbouwers, terwijl dat bij natuur misschien iets minder is. Maar aan de andere kant, als het dan weer te droog is, is het wellicht andersom. In die discussie komt je daar ook niet zo goed uit. Dus, voorzitter, ik zit hiermee te worstelen en spaar mijn mening op tot de tweede termijn. Mevrouw HAZEKAMP: Voorzitter, het waterbeheer zal de komende jaren alleen maar in belang toenemen, enerzijds omdat de zeespiegel stijgt, de bodem daalt, maar ook omdat de hoeveelheid neerslag stijgt. Een geïntegreerde aanpak van deze problemen is wat ons betreft zeer noodzakelijk. De Partij voor de Dieren is van oordeel dat de waterschappen daar in principe te kleinschalige bestuurlijke eenheden voor zijn. Bij het waterbeheer wordt bovendien te weinig rekening gehouden met dieren die in, onder en op het water leven. Ook belangen van de natuur zijn vaak ondergeschikt aan bijvoorbeeld de agrarische belangen. Zoals ook al door verschillende andere partijen is aangegeven, heeft het voorstel nogal wat gevolgen voor het democratische gehalte van de waterschappen. Wat ons betreft mag het aantal geborgde zetels zo laag mogelijk zijn, maar dan wel de verdeling daarbinnen met wat meer aandacht voor de natuur. Wij steunen dan ook het voorstel van de PvdA in elk geval één zetel meer te geven aan de natuurbelangen. Daarnaast zal het democratische gehalte ook toenemen door het aantal ingezetenen te laten groeien ten opzichte van het aantal geborgde zetels. Hoewel werd gezegd dat het een oneigenlijke overweging was, wil ik dat toch wel graag steunen. Daarom gaat onze voorkeur ook uit naar het voorstel van de SP. De VOORZITTER: Dan stel ik vast dat iedereen nu het woord heeft gevoerd. Dan is het woord aan gedeputeerde Bleker. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, het College worstelt hiermee. Dat is er vanavond er niet minder op geworden. Geborgde zetels zijn ondingen.
92
Verdeling van de geborgde zetels is een crime, a hell of a job. Als je ook maar iets probeert op basis van objectieve criteria – en dan kun je alle criteria die je ook maar kunt bedenken, toepassen – kom je in onze situatie op het voorstel dat wij hadden: vier-twee-een. De VVD heeft een ander criterium, je hebt nog weer andere criteria. Als je er een maatschappelijke kosten/baten-onderzoek op los laat, kom je ook tot die verhouding. Dat blijkt ook wel, want heel Nederland komt tot die verhouding, met één uitzondering: de Veluwe. Dat is begrijpelijk, want dat is als de provincie Groningen en dan als één natuurgebied. Zo zit het ongeveer. Dus je kunt er wel allerlei mooie verhalen bij houden en nog eens nieuwe criteria en wegingsfactoren en van dit en van dat. Het schiet niet op. Ik begrijp de wens in een deel van de Staten dat men zegt het zou drie-drie-een of vier-twee-twee of drie-twee-twee moeten zijn. Ik ga het overleg met de waterschappen en met de collega-besturen in Drenthe open in. Maar ik ben ook niet dom, in die zin dat ik wel ongeveer voel wat hier meer of minder steun heeft en leeft. Ik zal dus met name de motie van de PvdA – die gelukkig niet over dertig zetels praat, maar over 25 en ook die verdeling - zal ik heel serieus in het open vizier-overleg meenemen. Ik zeg er wel bij: we moeten wel argumenteren in dat overleg. Het is een overleg met mede overheden – waterschappen en een andere provincie – daarna komt er nog een gelegenheid tot het indienen van zienswijzen door diverse partijen. Dus ik neem dat gevoelen, die wens zoals die in de motie van de PvdA, serieus mee, maar wel argumenterend. Als wij al argumenterend tot de conclusie komen in dat overleg, dat de argumenten voor het voorstel dat wij hebben gedaan uiteindelijk toch sterker blijken te zijn, houdbaarder blijken te zijn in dat overleg, dan de argumenten die aan de PvdA-gedachte ten grondslag liggen, dan kan ik u dus niet verzekeren dat ik met deze uitkomst kom. Dat vraagt u ons ook niet, want u zegt: “Wilt u streven in het overleg”. Het streven geef ik vorm door met een open vizier deze argumenten en zienswijze en gewenste uitkomst in het overleg te betrekken, zonder meteen de argumenten die aan het verhaal van GS ten grondslag liggen, terzijde te schuiven. Zo zou ik het graag willen doen, voorzitter. Over de districten hebben wij genoeg gesproken. Wij gaan niet naar die dertig zetels. Wat er dan met zo’n motie moet gebeuren, weet ik niet, dat laat ik aan de wijsheid van u en van de fractie van de PvdA over, maar het is niet een opstelling van het College van “er even gemakkelijk mee weg komen”. Nee, wij weten hoe het ligt, wij kennen de overwegingen, wij kennen de argumenten en we gaan het gesprek serieus verder, ook daarover, aan. Maar wel met open vizier en met ook met oog voor de argumenten van de ander. De VOORZITTER: Ik kijk even rond. Is er werkelijk een behoefte aan een tweede termijn? De heer DIETERS: Ik zal het heel kort houden. Wij spreken inderdaad over het open vizier, ik dacht dat ik dat ook in mijn verhaal had meegenomen. Maar met de motie willen wij wel een heel belangrijk politiek signaal meegeven en dat het voor ons heel belangrijk is. U zegt terecht dat wij niet naar dertig zetels zijn gegaan, omdat wij die overweging ook hebben meegenomen. Maar versta dat wel als een heel stevig signaal van ons en dat u daar uitermate uw best voor doet. Dat vinden wij toch wel heel belangrijk. De heer ABBES: Voorzitter, heel kort. Eerst over de reactie van het College. Het is een glashelder antwoord, met een open vizier het overleg in. Daar vindt de discussie plaats. Ik wil wel zo ver gaan om te zeggen dat als daar nog andere uitkomsten uit zouden komen, dan is dat een besluit dat op dat niveau plaatsvindt. Dan krijgen wij dat wel weer terug hier in de Provinciale Staten”. Die drie moties. Wij zullen geen van die drie moties ondersteunen en wel op basis van hetzelfde argument dat het overleg daar plaatsvindt waar het naar ons idee hoort. Ik zou nog wel graag een overweging willen meegeven. De VVD heeft het over financiële belangen van de bedrijventak. Verder wordt natuur genoemd als een belangrijke partij. Misschien is het goed om nog even in uw achterhoofd te houden dat de waterschappen primair – want dat is natuurlijk hun taak – bezig zijn met watersysteembeheer en waterzuivering. Dat is hun taak en dat is heel functioneel, heel basaal. Dat zijn zaken die gewoon goed geregeld moeten worden. De discussie zoals die nu plaatsvindt over de vertegenwoordiging in de besturen daarvan, is toch enigszins een belangendiscussie. De heer DIETERS: Voorzitter, even een korte interruptie, want daar hebben wij het in de commissie niet over gehad. Als ik u nu zo beluister, begrijp ik uit uw beantwoording dat wij dus eigenlijk het CDA zo ver hebben door het bestuur maar bij de provincie neer te leggen, want dan is het echt een functioneel orgaan dat de uitvoering verzorgt. Dat is een constatering die ik vanavond doe. Klopt die? De heer ABBES: Helaas, helaas, dat klopt niet. Functionele democratie, in dit geval de waterschappen, wil zeggen dat – zoals ik in eerste termijn ook al zei – het overleg bij het waterschap, bij wijze van spreken in het veld, met IPO betrokken, gevoerd moet worden. Wij hebben er een groot vertrouwen in dat op dat niveau ook uiteindelijk het beste advies tot stand komt.
93
De heer VAN DER MOLEN: Voorzitter, wij zijn erg blij met de steun die wij van verschillende partijen krijgen voor onze motie. Ik denk ook dat het natuurbelang het beste gewaarborgd is door onze motie te steunen. Het is door mij al eerder gezegd: wij gaan vooral kijken naar een kwalitatief criterium om de taken van de waterschappen te behartigen. Dat betekent dat de belangen die ermee gediend zijn, met onze motie het beste gediend zijn. Nogmaals: wij vinden het fantastisch dat onze motie door en GroenLinks en de PvdD gesteund wordt. De heer HAASKEN: Voorzitter, ik heb geen behoefte aan een tweede termijn. Wij zullen de moties van de andere partijen niet steunen. Mocht onze moties onverhoopt niet worden aangenomen, dan kiezen wij voor de terugvaloptie van het standpunt van het College zoals wij dat tot voor vandaag kenden. De heer STEVENS: Voorzitter, de overwegingen van het College kunnen wij volgen. Tegelijkertijd kunnen wij ons ook voorstellen dat uitkomsten van het artikel 4-overleg er nog iets anders uitzien dan op dit moment het geval is. Wij zullen, ook gezien de overwegingen, geen van de moties steunen. De heer ZANEN: Voorzitter, de gedeputeerde heeft niet veel gezegd over de strekking van onze motie. Hij heeft gezegd dat er genoeg over is gediscussieerd. Blijkbaar op een andere plek, in de commissie wellicht. Maar u zegt tegen de PvdA, als het gaat om die andere kwestie – ook het aantal zetels – , dat u helemaal open het gesprek in gaat. Ik hoop dat u ook de mogelijkheid van het organiseren van districten meeneemt op diezelfde open wijze in het overleg met de waterschappen. De heer BLEKER (gedeputeerde): Voorzitter, over hoe wij als College de motie van PvdA begrijpen. De heer Dieters en ik begrijpen elkaar goed. Wij hebben daar dezelfde interpretatie bij. Aan de overige moties hebben wij, wat ons betreft, geen behoefte. Dat geldt dus ook voor het inbouwen van districten in dat systeem van de waterschappen. Daar hebben wij de argumenten over gewisseld in de commissievergadering. Nut en noodzaak en toegevoegde waarde bij de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en A’s zien wij niet. Die motie zien wij daarom niet zitten. De beraadslaging wordt gesloten. De VOORZITTER: Ik stel voor over te gaan tot stemming. Als ik het goed zie is de motie op stuk nr. 2 de meest vergaande motie, dan de motie op stuk nr. 1 en dan de motie op stuk nr. 3. Als ik het goed begrepen heb, is motie 4 op alle situaties van toepassing. In stemming wordt gebracht motie 2. De motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie hebben gestemd de SP, GroenLinks, de PvhN, de PvdD. In stemming wordt gebracht motie 1. De motie wordt bij handopsteken aangenomen. Voor de motie hebben gestemd de PvdA, de PvdD, de SP, GroenLinks en de PvhN. Daarmee komt de motie op stuk nr. 3 te vervallen. In stemming wordt gebracht motie 4. De motie wordt bij handopsteken verworpen. Voor de motie heeft gestemd de PvhN. Tot slot stel ik voor om, gehoord de discussie, de betrokken stukken nu voor kennisgeving aan te nemen. Ik constateer dat dit voorstel is overgenomen. Sluiting De vergadering wordt gesloten om 19.40 uur.
94