KONINKRIJK BELGIE
Brussel, Adres : Hoogstraat, 139, B-1000 Brussel Tel.: +32(0)2/213.85.40 E- mail :
[email protected] Fax.: +32(0)2/213.85.65 http://www.privacycommission.be
COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER
BERAADSLAGING RR Nr 05 / 2006 van 1 maart 2006
O. Ref. :
SA2 / RN / 2006 / 001
BETREFT :
Aanvraag van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Administratie Gezondheidszorg, om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken in het kader van de gedwongen opnames.
De Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen; Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens, inzonderheid artikel 31bis; Gelet op de wet van 25 maart 2003 tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen en van de wet van 19 juli 1991 betreffende de bevolkingsregisters en de identiteitskaarten en tot wijziging van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, inzonderheid artikel 19, § 3; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, inzonderheid artikel 18; Gelet op de aanvraag van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Administratie Gezondheidszorg, ontvangen op 21 december 2005; Gelet op de aanvraag van het technisch en juridisch advies op 16 januari 2006; Gelet op het juridisch en technisch advies van de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken, ontvangen op 10 februari 2006; Gelet op het verslag van de voorzitter; Beslist op 1 maart 2006, na beraadslaging, als volgt:
Ber RR 05 / 2006 - 1 / 5
I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG. -------------------------------------------------------De aanvraag heeft tot doel het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Administratie Gezondheidszorg, hierna de aanvrager, te machtigen om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken (art. 8 WRR) in het kader van de gedwongen opnames.
II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG. --------------------------------------------------------A. TOEPASSELIJKE WETGEVING. A.1. Wet van 8 augustus 1983 (WRR). Overeenkomstig de artikelen 5, eerste lid, 1°, en 8 WRR wordt de machtiging om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken, verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister (de Commissie) aan Belgische openbare overheden voor de informatiegegevens die zij gemachtigd zijn te kennen uit hoofde van een wet, een decreet of een ordonnantie. Artikel 33 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke, bepaalt dat o.a. de geneesheren-inspecteurs-psychiaters aangeduid door de aanvrager toezien op de naleving van deze wet. Dit houdt onder meer een controle in naar de opgenomen personen toe. De aanvrager komt als Belgische openbare overheid op grond van artikel 5, eerste lid, 1°, WRR in aanmerking om gemachtigd te worden om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken. A.2. Wet van 8 december 1992 (WVP). Op grond van art. 4 WVP vormt het identificatienummer van het Rijksregister een persoonsgegeven, waarvan de verwerking slechts is toegelaten voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden. Persoonsgegevens dienen bovendien toereikend, terzake dienend en niet overmatig te zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt.
B. FINALITEIT. De aanvrager wenst het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken voor twee doeleinden. Identificatie van de personen die gedwongen werden opgenomen B.1.1. Artikel 33 van de wet van 26 juni 1990 voorziet dat naast de procureur des Konings en de vrederechter van de plaats waar de dienst gelegen is, ook de geneesheren-inspecteurspsychiaters van de aanvrager “toegang hebben tot de psychiatrische diensten, zij kunnen zich de registers gehouden ter uitvoering van deze wet en alle stukken die zij nodig hebben voor het volbrengen van hun taak, doen voorleggen.”. Deze bepaling moet gezien worden in het licht van de doelstellingen die door de wet van 26 juni 1990 worden nagestreefd, namelijk: - “… een juist midden vinden tussen de individuele vrijheid van de geesteszieke en een gezonde samenleving” ( Senaat, 1968-1969, doc. nr 253, blz. 7).
Ber RR 05 / 2006 - 2 / 5
- “Dit ontwerp stelt ook als principe dat de vrijheid van de geestenzieken de algemene regel behoort te zijn. De wet organiseert de uitzonderingen op die algemene regel.” ( Kamer, 1974 -1975, doc. nr. 279/1 blz. 3). Artikel 33 is een van de bepalingen die het toezicht op de naleving van deze wet regelen. B.1.2. Dit toezicht en bijgevolg controle lijken slechts zinvol voor zover er ter plaatse wordt gegaan en: -
wordt geverifieerd of de vrijheidsberoving (de uitzondering) nog noodzakelijk is; indien wordt vastgesteld dat de vrijheidsberoving nog nodig is, wordt onderzocht of dit geschiedt met in achtneming van alle regels terzake.
In die optiek lijkt artikel 33 er dan ook op te wijzen dat men het toezicht en de controle ter plaatse verricht aan de hand van de stukken die dan worden voorgelegd. Men kan zich immers de vraag stellen wat het nut is van een toezicht op een ingrijpende maatregel zoals de gedwongen opname op basis van stukken die worden toegestuurd? Het lijkt niet dat uit het feit dat alles op papier in orde is, mag afgeleid worden dat dit ook op het terrein het geval zal zijn. Er wordt trouwens opgemerkt dat artikel 11, derde lid, van het koninklijk besluit van 18 juli 1991 ter uitvoering van artikel 36 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de geesteszieke, dat zegt: “Dit register wordt bij elke bezoek voorgelegd aan de personen die krachtens artikel 33 van de wet van 26 juni 1990 belast zijn met het toezicht op de instellingen……”. B.1.3. Anderzijds vestigt de Commissie er de aandacht op dat de uitdrukking “doen voorleggen” die in hoger vermeld artikel 33 wordt gehanteerd, ook in andere reglementaire teksten terug te vinden is. Het blijkt dat in een aantal gevallen deze formulering lijkt te volstaan opdat bijvoorbeeld documenten en informatie worden toegestuurd aan bepaalde diensten of op het kantoor van die diensten worden afgeleverd. B.1.4. Gelet op wat hiervoor werd uiteengezet is de Commissie er dan ook niet van overtuigd dat de betrokken bepaling de toezending van informatie aan o.a. de geneesheren-inspecteurspsychiaters van de aanvrager beoogt. Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat de elektronische mededeling via een webtoepassing van gevoelige gegevens met betrekking tot personen die gedwongen werden opgenomen, in het licht van de betrokken regelgeving en de erdoor nagestreefde doeleinden niet gerechtvaardigd is in de zin van artikel 4, § 1, 2°, WVP. B.2. Uit de bijkomende inlichtingen die op 28 februari 2006 aan Commissie werden verstrekt, blijkt dat de geneesheren-inspecteurs-psychiaters van de aanvrager momenteel via de post informatie met betrekking tot personen die gedwongen werden opgenomen, ontvangen, informatie waarmee kennelijk weinig zou gebeuren. De Commissie heeft dan ook twijfels over de meerwaarde van een elektronische mededeling van diezelfde informatie. In die optiek dient dergelijke mededeling bijgevolg als overmatig bestempeld te worden (artikel 4, § 1, 3 WVP) daar ze niet noodzakelijk lijkt om het toezicht, voorzien door artikel 33 van de wet van 26 juni 1990, uit te oefenen. B.3.1. De Commissie onderlijnt tot slot dat de verstrekte gegevens door de WVP worden bestempeld als gevoelige gegevens, namelijk gegevens die de gezondheid betreffen (artikel 7, § 1, WVP) en gerechtelijke gegevens (artikel 8, § 1, WVP). Ber RR 05 / 2006 - 3 / 5
De Commissie heeft reeds bij herhaling in diverse adviezen gesteld dat zij gekant is tegen het koppelen van gevoelige gegevens aan het identificatienummer van het Rijksregister. Er moet werk gemaakt worden van bijvoorbeeld de creatie van een uniek identificatienummer voor gezondheidsgegevens. Het betreft de volgende adviezen: - advies nr. 14/2002 van 8 april 2002 “De Commissie vestigt er tevens de aandacht op dat de patiëntenidentificatie zou dienen te gebeuren, voor wat de verwerking van gegevens met betrekking tot de gezondheid betreft, op basis van een nummer, verschillend van dat van het Rijksregister, zodat een eventuele koppeling van gezondheidsgegevens met andere persoonsgegevens onmogelijk wordt. Hiertoe zou men kunnen gebruik maken van het Rijksregisternummer, om, door middel van een hashing, te komen tot een nieuw nummer, waarbij de terugkoppeling naar het Rijksregisternummer onmogelijk is in hoofde van instanties en personen die hiervoor niet bevoegd zijn” - advies 19/2002 van 10 juni 2002 “In haar recent advies betreffende het koninklijk besluit tot bepaling van de normen waaraan het programma voor de oncologische zorgen en het gezondheidsprogramma inzake oncologie moeten beantwoorden (advies nr. 14/2002 van 8 april 2002), is de Commissie voorstander ervan dat voor de gezondheidsgegevens een gezondheidsnummer zou worden gebruikt dat gescheiden is van dat van de sociale zekerheid, zodanig dat beide soorten van gegevens niet kunnen worden vermengd. Dit advies past in het kader van het voornemen van de regering (cf. verklaring van de Ministers Vandenbroecke en Aelvoet) te voorzien in een “Patient Identification Number” dat losstaat van het nummer van de sociale zekerheid.” - advies 30/2002 van 12 augustus 2002 “De Commissie heeft in een vorig advies haar bezorgdheid bij deze ontwikkeling uitgedrukt zonder het voordeel voor de burger van deze ontwikkeling te willen ontkennen. Zij heeft ook de wens uitgedrukt dat voor sommige bijzonder gevoelige sectoren het rijksregisternummer (RRN) juist niet zou gebruikt worden om een al te gemakkelijke interconnectie van deze gevoelige gegevens met de algemene databanken te vermijden. Meer specifiek voor de sector van de medische zorg pleit de Commissie voor de invoering van een uniek patiëntennummer dat intern in de medische zorgsector wordt gebruikt en waarvan de sleutel tot conversie naar het RRN berust bij een intermediaire organisatie die als een poortwachter optreedt bij de noodzakelijk gebleken interconnecties.” - advies 33/2002 van 22 augustus 2002 “In die context zou het gebruik van het recent door de Commissie aanbevolen unieke nummer van de patiënt minstens overwogen kunnen worden.” - advies 10/2004 van 23 september 2004 “Tot op heden heeft de wetgever er steeds zorgvuldig over gewaakt dat medische gegevens niet vermengd konden worden met andere persoonsgegevens, vandaar het stelsel van adviserende geneesheren en de sterke traditie van het medisch beroepsgeheim. (…) Bij herhaling heeft de Commissie reeds gewezen op de noodzaak om rond unieke patiëntidentificatie een constructieve dialoog te voeren en een overleg met alle betrokken partijen. In dit ontwerp koninklijk besluit is gekozen voor de gemakkelijke weg van een ondoordachte veralgemening van het gebruik van het rijksregisternummer ten koste van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van zeer kwetsbare patiënten die geen enkele controle hebben over de uitwisseling van hun zeer delicate gegevens.”
Ber RR 05 / 2006 - 4 / 5
- advies nr.1/2005 van 10 januari 2005 “In haar rechtspraak heeft de Commissie systematisch de wens uitgedrukt om te voorzien in een unieke identificatiecode voor de patiënt die te onderscheiden is van het rijksregisternummer en het inschrijvingsnummer van de sociale zekerheid. De aansporing tot de invoering en het gebruik van een unieke identificatiecode voor de patiënt is ingegeven vanuit de bekommernis dat geen koppeling van gezondheidsgegevens met andere gegevens mag mogelijk zijn zonder controle. In de gevallen waarin koppeling toch is gewenst, is een machtiging daartoe nodig van het sectoraal comité voor de gezondheidsgegevens. Deze machtiging vormt dan de garantie voor een correcte koppeling waarbij gebruik wordt gemaakt van de unieke identificatiecode voor de patiënt.” B.3.2. In het licht van deze constante rechtspraak, acht de Commissie het niet aangewezen om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken. Identificatie en authentificatie van de gebruiker van de webtoepassing B.4. Teneinde de controle, voorzien in artikel 33 van wet van 26 juni 1990 mogelijk te maken, is het de bedoeling dat de artsen-psychiaters voortaan regelmatig informatie meedelen aan de geneesheren-inspecteurs van de aanvrager door middel van een speciale webtoepassing. Dit houdt in dat de persoon die om toegang tot de toepassing verzoekt, zou kunnen geïdentificeerd en geauthentificeerd worden en vervolgens zijn toegangsrechten zouden kunnen gecontroleerd worden. Er zou gebruikt gemaakt worden van de EID of het federaal token. Op zich is het nagestreefde doeleinde welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd in de zin van art. 4, § 1, 2°, WVP. In de mate echter dat dit doeleinde eigenlijk een facet betreft van de uitvoering van de finaliteit, vermeld onder de punten B.1. tot B.3. en rekening houdend met de argumenten ontwikkeld in deze overwegingen stelt de Commissie vast dat het doeleinde van identificatie, authentificatie en toegang in de gegeven context eveneens als niet gerechtvaardigd moet bestempeld worden.
OM DEZE REDENEN, De Commissie weigert het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Administratie Gezondheidszorg, om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken. De administrateur,
De voorzitter,
(get.) Jo BARET
(get.) Michel PARISSE
Ber RR 05 / 2006 - 5 / 5