VERGADERING DATUM AGENDAPUNT BIJLAGE
: : : :
COMMISSIE TEELTAANGELEGENHEDEN 28 OKTOBER 2011 4 3g
AKKERBOUWONDERWIJS – ‘VERNIEUWING EN CONCENTRATIE’ 1
SAMENVATTING
De belangstelling voor het akkerbouwonderwijs neemt voortdurend af. In opdracht van LTO Nederland is begin 2011 daarom een onderzoek uitgevoerd naar het akkerbouwonderwijs in Nederland. Conclusie van dit onderzoek is dat het akkerbouwonderwijs geconcentreerd moet worden en dat de opzet vernieuwd moet worden. Bij het Productschap Akkerbouw is een medewerker van de afdeling Arbeid actief als scholingsconsulent. Afgesproken is dat de scholingsconsulent één dag per week ondersteuning biedt aan LTO Nederland voor dit project. De CT wordt gevraagd in te stemmen met deze inzet, waarna in de volgende vergadering concrete voorstellen voor uitwerking van deze betrokkenheid zullen worden voorgelegd.
2
PROBLEEMSTELLING
De belangstelling voor agrarische opleidingen voor de primaire productiesectoren en de directe periferie neemt voortdurend af. Dat is zeker het geval bij de open teelten en wel in het bijzonder het akkerbouwonderwijs. Deze teruggang leidt niet alleen tot het verdwijnen van akkerbouwopleidingen, maar ook tot een afnemende bereidheid op de scholen om te investeren in de kwaliteit van het docententeam en de leermiddelen. Akkerbouwonderwijs wordt vaak gegeven aan enkele leerlingen die vanwege dat geringe aantal individuele leeropdrachten doorwerken, terwijl zij begeleid worden door docenten die een beperkte kennis van zaken hebben en meer affiniteit hebben met bijvoorbeeld teelten onder glas. Leerlingen missen op die manier de discussie met de medeleerlingen en een docent die theorie en praktijk weet te verbinden. Zo zien we geleidelijk niet alleen een afnemende belangstelling voor de akkerbouw als vakgebied, maar gaat die belangstelling voor de opleiding nog eens extra achteruit doordat de kwaliteit onder druk komt te staan omdat de middelen ontbreken voor investeringen in de opleiding. Daarnaast is ook de te verwachten krapte op de arbeidsmarkt een belangrijke motivatie om aandacht te schenken aan het akkerbouwonderwijs in zowel kwalitatief en kwantitatief opzicht.
3
PROCES
In opdracht van LTO Nederland is begin 2011 een onderzoek uitgevoerd naar het akkerbouwonderwijs in Nederland. Hiervoor zijn gesprekken gevoerd met alle AOC’s, alle HAOinstellingen en het kenniscentrum Aequor. Naar aanleiding van de rapportage is geconstateerd dat alle betrokkenen het er over een zijn dat concentratie van het akkerbouwonderwijs op een beperkt aantal locaties noodzakelijk is. In het voorstel wordt uitgegaan van maximaal 3 hoofdvestigingen akkerbouw, te weten Goes (Edudelta), Emmeloord (Groenhorst) en Groningen (AOC Terra). Een vernieuwde opzet van het akkerbouwonderwijs moet leiden tot verbetering van de kwaliteit en versterken van de levensvatbaarheid. Datum: 13 oktober 2011 1 Nummer: EG.N.11.028
4
ORGANISATIE
Er is een stuurgroep samengesteld met vertegenwoordigers vanuit de landbouworganisaties, die vanuit de visie van werkgevers stimuleren dat er actie wordt ondernomen. Voor het gehele project wordt een uitvoeringsplan opgesteld. Het uitvoeringsplan bestaat uit een aantal blokken, onderdelen die nader uitgewerkt moeten worden. Voorbeelden hiervoor zijn een landelijke curriculum, praktijkscholing van docenten, invulling van praktijkonderwijs, etc. Per onderdeel van het uitvoeringsplan wordt aangegeven waar eventueel financiering te vinden is, welke partijen verantwoordelijk zijn voor invulling en uitwerking en welk tijdsschema wordt gevolgd. Bij het Productschap Akkerbouw is een medewerker van de afdeling Arbeid actief als scholingsconsulent. Afgesproken is dat de scholingsconsulent één dag per week ondersteuning biedt aan LTO Nederland voor dit project.
5
ADVIES
Het secretariaat van het Productschap Akkerbouw adviseert de CT kennis te nemen van de rapportage van de studie en van de PA-inzet. Voorgesteld wordt in de volgende vergadering met concrete voorstellen te komen voor de uitwerking van de betrokkenheid van het PA bij dit project.
Datum: 13 oktober 2011 Nummer: EG.N.11.028
2
Bijlage
Akkerbouwonderwijs Vernieuwing en concentratie
A.H. Alblas 31‐3‐2011
1
Voorwoord Voor u ligt een rapport dat het resultaat is van een verkenning uitgevoerd in opdracht van LTO Nederland. De opdracht voor dit rapport is het gevolg van een groeiende zorg over de afname van het aantal leerlingen voor een opleiding akkerbouw op Middelbaar ‐ en Hoger niveau en het daar‐ mee gepaard gaande dreigende kwaliteitsverlies. Om deze ongewenste ontwikkeling het hoofd te bieden is een concentratie van een deel van dat onderwijs op enkele kernlocaties noodzakelijk. Gekoppeld daaraan is een herziening van de ‘leer‐ weg’ binnen het akkerbouwonderwijs zeer gewenst; niet alleen omdat een herschikking op enkele kernlocaties dat vraagt, maar tevens om de wervende kracht van de opleiding te verbeteren. De opdracht bestaat uit 2 fasen, namelijk : 1. Een verkenning van de mogelijkheden bij de verschillende instellingen om mee te doen aan een traject van concentratie en vernieuwing van het Akkerbouwonderwijs en een verken‐ ning van een oplossingsrichting voor die veranderingen. 2. Een uitwerking van de gevonden oplossingsrichting tot een concreet programma. Dit rapport is een uitwerking van fase 1 van de opdracht.
2
1
Korte probleemschets.
De belangstelling voor agrarische opleidingen voor de primaire productiesectoren en de directe periferie neemt voortdurende af. Dat is zeker het geval bij de open teelten en wel in het bijzonder in het akkerbouwonderwijs. Deze teruggang leidt niet alleen tot het verdwijnen van akkerbouwop‐ leidingen, maar ook –en dat is kwalijker‐ tot een afnemende bereidheid op de scholen om te inves‐ teren in de kwaliteit van het docententeam en de leermiddelen. Akkerbouwonderwijs wordt vaak gegeven aan enkele leerlingen die vanwege dat geringe aantal individuele leeropdrachten door‐ werken, terwijl zij begeleid worden door docenten die een beperkte kennis van zaken hebben en meer affiniteit hebben met bijvoorbeeld teelten onder glas. Leerlingen missen op die manier de discussie met medeleerlingen en een docent die theorie en praktijk weet te verbinden. Zo zien we geleidelijk niet alleen een afnemende belangstelling voor de akkerbouw als vakgebied, maar gaat die belangstelling voor de opleiding nog eens extra achteruit doordat de kwaliteit onder druk komt te staan omdat de middelen ontbreken voor investeringen in de opleiding. Bij alle AOC’s waar de afgelopen periode gesprekken mee zijn gevoerd 1 weet men dat het onveranderd door blijven gaan op deze weg uiteindelijk zal leiden tot het verdwijnen van het akkerbouwonderwijs. 2 Hoofdvestigingen Akkerbouw Eigenlijk zijn alle betrokkenen het er wel over eens dat concentratie op een beperkt aantal lo‐ caties noodzakelijk is. Maar waar moet die concentratie plaatsvinden en hoe ontwikkelen we een levensvatbaar opleidingstraject waar iedere leerling in Nederland in principe aan kan deelnemen? Eenvoudigweg de opleiding op een beperkt aantal plaatsen aanbieden is geen oplossing. Jonge leerlingen gaan niet zomaar van huis om elders op kamers te wonen. Zelfs bij het hoger on‐ derwijs blijkt een groot deel van de studenten binnen de eigen regio blijft. Dit verschijnsel zal zich nog sterker voordoen bij de relatief jonge leerlingen van het Middelbaar Agrarisch Onderwijs. Een belangrijk deel van de opleiding zal daarom in de eigen regio moeten plaatsvinden en alleen ver‐ derop in de bovenbouw van de opleiding is echte concentratie op een beperkt aantal locaties pas mogelijk. Hoofdprincipe bij de voorgestelde opzet is dat leerlingen van elders pas naar de hoofdves‐ tiging akkerbouw gaan aan het begin van klas 3 van het MAO; op een leeftijd van ongeveer 16 à 17 jaar. Deze keuze wil overigens niet zeggen dat we een eerdere overstap niet mogelijk moeten maken. Integendeel, een eerdere overstap zal de kwaliteit van de opleiding alleen maar ten goede komen. Omdat het voor de hand ligt om hoofdlocaties voor akkerbouwonderwijs in regio’s te ves‐ tigen waar veel akkerbouwbedrijven zijn zal een deel van de leerlingen nog dicht genoeg bij de school zijn om dagelijks op en neer te reizen. In dit voorstel wordt uitgegaan van maximaal 3 zo‐ genaamde hoofdvestigingen akkerbouw, namelijk in Goes (Edudelta), Emmeloord (Groenhorst) en Groningen (AOC Terra).
Gesprekken zijn gevoerd met de volgende AOC’s: AOC Friesland, AOC Terra, AOC de Groene Welle, AOC Oost, Groenhorst College, Clusius College, Wellantcollege, Edudelta College, Helicon, Citaverde. En met de volgende HAO-instellingen: HAO ’s Hertogenbosch, CHAO Dronten en HAO Van Hall-Larenstein
1
3
3
De leerwegen akkerbouw
De voorgestelde opleiding akkerbouw kent verschillende leerwegen, namelijk na 6 jaar een MAO diploma niveau 4, na 7 jaar een HBO‐diploma Associate degree en na 9 jaar een Bachelor. Een vernieuwde opzet van het akkerbouwonderwijs moet leiden tot verbetering van de kwaliteit en versterken van de levensvatbaarheid. Concentratie is daarvoor onvermijdelijk. Die con‐ centratie is alleen zinvol als leerlingen in regio’s zonder een gespecialiseerde akkerbouwopleiding op enig moment ook in kunnen stromen, waardoor ruimte ontstaat om in kwaliteit te investeren. Het eerste deel van het leerweg in het VMBO moet breed opgezet zijn, waarbij leerlingen zich oriënteren op verschillende plantaardige productiesystemen, zowel op open als gesloten teelten. Wel is het al mogelijk om bij de praktijkstages extra aandacht te geven aan akkerbouw. Leerlingen zullen gedurende de gehele VMBO‐periode dus in de eigen regio verblijven. In de hier voorgestelde opzet zal het vierde VMBO‐jaar doorstroomjaar zijn dat verzorgd wordt door deels VMBO‐docenten en deels MAO‐docenten. Dit schakeljaar geeft dan toegang tot het tweede jaar MAO en aan het begin van dat jaar moet een eerste overstap naar de akkerbouw hoofdvesti‐ ging mogelijk zijn. De grootste instroom zal echter aan het begin van het derde jaar plaatsvinden. Om dit mogelijk te maken zullen er goede afspraken tussen de school in de regio en de akker‐ bouwopleiding gemaakt moeten worden. Want al in cursusjaar twee, maar zeker in het derde cur‐ susjaar vindt een voortgaande specialisatie plaats. Een vooraf duidelijk afgesproken eindniveau bij de aanleverende school moet daarom goed vastgelegd zijn. We beschrijven de verschillende leer‐ wegen hier nader.
4
Akkerbouw leerweg VMBO ‐ Bachelor
Een levensvatbare akkerbouwopleiding moet concurrerend zijn ten opzichte van andere oplei‐ dingen in het AVO en overige MBO en moet ruime perspectieven bieden op beroep en studie. De focus ligt daarom op een doorlopende leerweg met afrondingsmogelijkheden op verschillende momenten en op verschillende niveaus . De voorgestelde leerweg voor het hoogste niveau (VMBO Gemengde en Theoretische leerweg‐MAO nivo 4‐ HAO Bachelor) begint bij klas 1 van het VMBO en loopt door tot en met het Bachelor in het Hoger Agrarisch Onderwijs. Bij de opzet van die leerweg is rekening gehouden met de beleidsvoornemens van de regering die geformuleerd zijn in de brief aan de statengeneraal (ref.nr. 270414) met als titel ‘Actieplan MBO. Focus op vakmanschap 2011‐ 2015’. Belangrijk gegeven daarbij is dat het aantal studiejaren in het MBO‐niveau 4 teruggebracht zal worden van 4 naar 3 jaar 2. Hoewel deze vermindering van de opleidingsduur flinke nadelen heeft, is er in ieder geval één voordeel, namelijk dat de leerweg aantrekkelijker is als alternatieve vooropleiding voor het HAO en mogelijk ander HBO in plaats van de route via het HAVO. Als we er namelijk in slagen om voldoende aandacht te besteden aan een aantal essentiële basisvakken en we koppelen daaraan bepaalde afspraken over instroomkwalificaties met het HAO en ,waar moge‐ lijk, ook met het overige HBO dan zal bij de instroom in het VMBO en de voorlichting in het basis‐ onderwijs aan ouders duidelijk gemaakt kunnen worden dat een keuze voor het groene VMBO een succesvolle loopbaan naar hogere onderwijsniveaus zeker tot de mogelijkheden behoort.
2
Voor de volledigheid is er in dit document ook een schema bijgevoegd waar uitgegaan wordt van een 4‐jarige MAO‐opleiding.
4
We beschrijven deze leerweg hier stap voor stap: VMBO De eerste 3 jaren op het VMBO hebben voor de theoretische ‐, de gemengde ‐ en een deel van de kaderberoepsgerichte leerweg 3 een meer algemeen oriënterend karakter en wordt in de eigen regio voor leerlingen verzorgd. De consequentie voor deze keuze is dat een verdiepende oriëntatie op een specifiek bedrijfstype in de VMBO‐periode niet mogelijk is. Wel verdient het de voorkeur om in de praktijkstage en eventuele praktijkweken extra aandacht aan de specifieke belangstelling van de akkerbouwleerlingen te besteden. Bij de organisatie en opzet van die weken kan de onder‐ wijsconsulent (zie hfst 11) een belangrijke rol spelen. Het 4e jaar van het VMBO met volgens wette‐ lijke voorschriften leiden tot een VMBO‐diploma. Dat betekent dat er in dat jaar duidelijke beper‐ kingen zijn om het leerplan ‘zomaar’ te wijzigen. Ondanks deze beperking is het van belang om dit leerjaar in overleg met het MAO‐team in te vullen, waarbij het MAO toeziet op een soepele door‐ stroming naar het Middelbaar Agrarisch Onderwijs. De basisgedachte daarbij is dat we door die gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het vierde jaar van het VMBO, tijd gewonnen kan worden, zodat we de totale leerweg kunnen beperken tot 9 jaar. Bij een recente ontwikkeling in het Agra‐ risch Onderwijs waarbij men als tegenhanger van de HAVO een zogenaamd “Groen Lyceum” 4 als scholingsweg aanbiedt is eenzelfde keuze gemaakt. Ook daar heeft men dit binnen de wettelijke kaders gerealiseerd. Reeds bij de VMBO‐voorlichting op de Basisscholen moet aan ouders en leerlingen duidelijk worden gemaakt hoe de schoolloopbaan er voor de leerling uit kan zien. Ouders kiezen bij voorkeur voor een opleiding waar niet alleen hun kind het naar de zin zal hebben, maar waar ook de wegen naar het hoger onderwijs in principe open liggen. Het komt veel voor dat de keuze op de HAVO valt omdat in de perceptie van ouders de doorstudeermogelijkheden via die route veel groter zijn en dat een voortgezette schoolloopbaan via het VMBO ook veel langer duurt. Ouders zullen veel eerder meegaan met de keuze van hun kind met een meer praktisch gerichte belangstelling als duidelijk is dat ook de weg via het groene onderwijs toegang biedt voor de hogere niveaus van het onderwijs. Er zal daarom veel aandacht besteed moeten wor‐ den aan de communicatie naar ouders en leerlingen.
MAO Door tezamen met de MAO‐opleiding het vierde jaar van het VMBO vorm te geven wordt het mo‐ gelijk om in het MAO in te stromen in het 2e leerjaar. In het MAO‐deel van de opleiding gaat de specialisatie Akkerbouw gestalte krijgen. Het curriculum gaat zich sterker specifiek richten op het beroepenveld. Nu gaat ook het praktijkonderwijs invloedrijker worden. Minstens 3 maal per jaar worden er landelijke praktijkweken georganiseerd, waarbij alle akkerbouwleerlingen van één leer‐ jaar bijeenkomen op een PTC+. We moeten er vanuit gaan dat de meerderheid van de leerlingen nog in de eigen regio de opleiding volgt (leerlingen in klas 2 van het MAO zijn ongeveer 16) en nog niet op een AOC dat gespecialiseerd is op akkerbouw. 3
De theoretische leerweg lijkt het meest op de oude MAVO-D. Evenals de oude mavo kent de theoretische leerweg minder praktische vakken. De basis‐ en kaderberoepsgerichte leerwegen lijken op het oude VBO (voorbereidend beroepsonderwijs), maar heeft in vergelij‐ king met het vbo meer theoretische vakken. Het vmbo is geen eindopleiding. Het vmbo bereidt leerlingen voor op een vervolgopleiding (MBO). Een groter praktijkgehalte betekent niet automatisch een lager niveau. Zo leiden de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg in principe op naar hetzelfde niveau van vervolgopleidingen in het mbo. In de praktijk komen leerlingen uit de kaderberoepsgerichte leerweg wel vaker op een lager niveau terecht. Tussen de gemengde en de theoretische leerweg is er geen enkel niveauverschil.
4
Voor een nadere omschrijving zie bijlage 3
5
In de hier gepresenteerde opzet wordt uitgegaan van maximaal 3 AOC’s met speciale Akkerbouwexpertise en waar men ook bereid is om naar de toekomst toe te blijven investeren in die expertise. Bij de inventarisatie die aan de basis heeft gestaan van dit document blijkt dat het merendeel van de AOC’s zo weinig leerlingen met belangstelling voor akkerbouw binnen krijgt dat het niet mogelijk is daar op ieder AOC blijvend in te investeren.
Pas in het 3e en laatste MAO‐jaar zullen alle leerlingen hun opleiding vervolgen op gespecialiseerde AOC’s met als gevolg dat een aantal leerlingen door de week intern zullen moeten verblijven in de omgeving van betreffend AOC. Huisvesting van leerlingen zal voor de betreffende AOC’s extra in‐ spanning vragen. Het 3e leerjaar van de MAO‐opleiding zal in samenwerking met een Hogere Agrarische School in‐ gevuld moeten worden. Enerzijds moet aan het eind van dat jaar een diploma MAO op niveau 4 afgegeven worden en tegelijkertijd zal de inbreng van het HAO in dat jaar zich vooral concentreren op de AVO‐vakken (Wiskunde, Science en Engels) zodat een soepele doorstroming naar jaar 2 van het HAO mogelijk zal zijn. HAO In de Laatste fase van de leerweg, de HAO‐fase, zullen leerlingen – inmiddels studenten – zich na‐ der concentreren op hun vakgebied. Hierbij zal het natuurlijk niet alleen gaan om allerlei teelttech‐ nische en bedrijfsorganisatorische onderwerpen, maar zal er ook een brede focus moeten liggen op aspecten van management, economische vraagstukken, ondernemerschap en oriëntatie op de positie van bedrijven in hun omgeving. Leerweg bij 4‐jarige MAO In dit rapport is ook een variant in schema gezet bij een 4‐jarige MAO‐opleiding. Dit kan relevant worden als de plannen van de minister om alle MBO‐opleidingen in te korten naar 3 jaar niet door‐ gaan. Tevens is het denkbaar dat bij voldoende belangstelling van leerlingen een vierjarige MAO‐ variant ook, met een totale lengte van de leerweg van 10 jaar, ook interessant wordt. Door de ex‐ tra ruimte die hierbij ontstaat kan meer aandacht gegeven worden aan deficiënties in de voorop‐ leiding en meer aandacht voor het praktijkdeel van de opleiding.
6
Commissie van toezicht: ‐ Deelnemende AOC’s ,HAO’s, PTC’s ‐ Bedrijfsleven ‐ Onderwijsconsulent
L
H o o f d v e s t I g i n g
H
E E
A
R
w E
M
G A
A K
O
O
O
U
w
TL
J a a r
1 Jr
1 J
jaar 2
r
Instroom van elders
VMBO 4/ MAO (Dipl. VMBO)
VMBO
GL /
3
(Dipl. MAO)
V M
B o v e n b o u w
MAO 3 / HBO
Doorstroom‐ jaar
E
O
Doorstroom‐ jaar
MAO
B
B
Bachelor
Instroom van partner AOC’s
K
R
HAO 2,3,4
GL /TL/Kader jaar 1,2en 3
O n d e r b o u w
1 j r
L a n d e l ij k e p r a k t ij k w e k e n
3
J a a r
P C T +
/ kdr
E x c e ll e n t e
C O Ö R D I N A T
S t a g e b e d r ij v e n
I E O N D E R W IJ S C O N S U L E N T
Model Bachelor bij 3‐jarig MAO
S p e c i a l i s t i s c h
A l g e m e e n o r i e n t e r e n d
7
Commissie van toezicht: ‐ Deelnemende AOC’s ,HAO’s en PTC’s ‐ Bedrijfsleven ‐ Onderwijsconsulent
H
L E E R
A
w E G
M O Instroom van partner AOC’s
A K
A
E
V M
R
B
B
O
O U w
HAO 2,3, 4 Bachelor
Doorstroom‐ jaar MAO 4 / HBO
B o v e n b o u w
3 j a a r
1
j r
(Dipl. MAO)
2 J a a r
MAO jaar 2 en 3
Instroom van elders
K O
H o o f d v e s t i g i n g
Doorstroom‐ jaar VMBO /MAO (Dipl. VMBO)
VMBO GL /
GL /TL/kader
TL
jaar 1,2, 3
O n d e r b o u w
1 j
L a n d e l ij k e
p r a k t ij k w e k e n
r
P C T
3
+
J a a r
S p e c i a l i s t i s c h
C
E x c e l l e n t e
O Ö R D I N A T I E
S t a g e b e d r ij v e n
O N D E R W IJ S C O N S U L E N
A l g e m e e n o r i e n t e r e n d
T
Model Bachelor bij 4‐jarige MAO 5
Akkerbouwleerweg VMBO – MAO
Een deel van de leerlingen zullen hun studie willen afronden met een MAO‐diploma. Het VM‐ BO‐traject kan voor hen inhoudelijk hetzelfde zijn. Echter, in klas 2 MAO en zeker in klas 3 zal het curriculum aanzienlijk moeten afwijken van de op het HAO‐gerichte stroom. Deze leerlingen zullen zich veel directer richten op het ondernemerschap en kaderfuncties in de periferie. Zeker het laats‐ 8
te ‐ maar bij voorkeur ook het 2e jaar zullen leerlingen de opleiding moeten volgen op een hoofd‐ vestiging akkerbouw. Dus ook deze leerlingen zullen bij een te grote afstand van huis intern moe‐ ten om hun opleiding af te ronden. Hoewel hier bij het beschrijven van de leerwegen in de eerste plaats uitgegaan wordt van eindniveau 4 van het MAO levert deze opzet ook mogelijkheden voor leerlingen van niveau 3. Ook in het agrarisch onderwijs komen we leerlingen tegen die op zich een behoorlijke intelligentie hebben, maar die bepaalde leerdeficiënties hebben, bij‐ voorbeeld dyslexie. Juist deze leerlingen die moeite hebben met vakken als Engels en Nederlands kunnen excelleren in een leersituatie, waarbij ze zonder te zware belasting van het leren van talen de focus vooral kan liggen op het beroepenveld. Een andere categorie leerlingen die baat hebben bij deze route zijn de leerlingen met een z.g. kaderberoepsgerichte leerweg. In de praktijk blijken een aanzienlijk aantal van hen niet tot niveau 4 te komen. Afronding van een goede op het ondernemerschap gerichte opleiding niveau 3, met veel oriëntatie op de praktijk is hier zeer wenselijk.
9
Commissie van toezicht: ‐ Deelnemende AOC’s en PTC’s ‐ Bedrijfsleven ‐ Onderwijsconsulent
L
C
Hoofd‐ vesti‐ ging
E E
M
w
Instroom van partner AOC’s
E A
Instroom van elders
K O
J a a r 1 J
B O
Instroom van elders
a
jaar 2
O U
TL
1
Doorstroom‐ jaar VMBO/ MAO
VMBO GL /TL/kader jaar 1,2en 3
GL /
L a n d e l ij k e
a
M
B
w
MAO
(Dipl. VMBO)
V
K
R
MAO
B o v e n b o u w
r
A
E
Examenklas
Jaar 3
R
G
1
J
O n d e r e b o u w
a a r
p r a k t ij k w e k e n
3
J a
P C T +
a r
O E x c e l l e n t e
Ö R D I N A
S p e c i a l i s t i s c h
T I E
S t a g e b e d rI j v e n
O N D E R W IJ S C O N S U L E N T
Model bij 3‐jarig MAO als eindonderwijs
10
A l g e m e e n o r i e n t e r e n d
6
Akkerbouwleerweg VMBO – Associate Degree
Voor een deel van de leerlingen is een vervolgstudie van 3 jaar HAO minder aantrekkelijk. Zij willen sneller voor een baan gaan, maar zijn ook geïnteresseerd in een verdieping van hun vakken‐ nis. De laatste jaren wordt er in het HBO een afsluiting van de studie mogelijk gemaakt op een zo‐ genaamd Associate Degree niveau. Mogelijk dat vooral leerlingen met een kaderberoepsgerichte achtergrond opteren voor deze mogelijkheid. Mogelijk dat ook toekomstige ondernemers na de MAO interesse hebben in dit jaar extra verdieping. Als een dergelijke opleiding voor zijinstromers uit de bedrijven Part time aangeboden wordt kan de interesse hiervoor zeker groeien.
11
Commissie van toezicht: ‐ Deelnemende AOC’s ,HAO’s, PTC’s ‐ Bedrijfsleven ‐ Onderwijsconsulent
L
H o o f d v e s t I g I n g
E E
H
R A
w E
M O
G A
A K K E
Instroom van partner AOC’s
O
B
Doorstroom‐ jaar MAO 4 / HBO
Instroom van elders
MAO
O N
jaar 2
MAO (Dipl. VMBO)
O
GL /
O
TL /
r
1 j r
1 J r
E R
VMBO GL /TL/Kader jaar 1,2en 3
1 j r
L
a n d e l ij k e p r a k t ij k w e k e n
B O
B
1 j
D
R
U
B O V E N B O U W
(Dipl. MAO)
Doorstroom‐ jaar VMBO/
V M
HAO Associate degree
3
U W
J a a r
P C T +
Kdr
w
E x c e ll e n t e
C O Ö R D I N A T
S t a g e b e d r i j v e n
I E O N D E R W IJ S C O N S U L E N T
Model Associate Degree bij 3‐jarig MAO 7
S p e c i a l i s t i s c h
De rol van de praktijkonderwijs
De kwaliteit van een beroepsopleiding wordt mede bepaald door de mate waarin theorie op school en praktijk met elkaar in relatie worden gebracht. Dat vraagt allereerst om docenten die die 12
A l g e m e e n o r i e n t e r e n d
praktijk ook kennen en de gelegenheid krijgen om in de ontwikkelingen van die praktijk bij te blij‐ ven. Regelmatige (bij‐)scholing van docenten in de praktijk die zich stormachtig ontwikkelt is dan ook een essentieel onderdeel van een kwalitatief hoogwaardige praktijkrelevante opleiding. Bij gesprekken op de AOC’s werd diverse malen gemeld dat sommige docenten nauwelijks zelf op bedrijfsbezoek durfden omdat zij bang waren door de mand te vallen met hun beperkte praktijkkennis…..
Gedurende het gehele leertraject moeten leerlingen praktijk en theorie met elkaar kunnen verbinden. Stage moet dan ook een geïntegreerd onderdeel van de opleiding zijn. Die stage zal meer moeten zijn dan ergens op een bedrijf werken, maar moet ook begeleid worden met goed doordachte leeropdrachten en goede praktijkbegeleiders. Dit vraagt niet alleen om een zorgvuldige inbedding van de praktijk in het curriculum, maar maakt tevens noodzakelijk dat er op die praktijk‐ bedrijven goede praktijkbegeleiders zitten die bereid en in staat zijn om aandacht te besteden aan de leerervaringen van de leerlingen. Scholing van praktijkbegeleiders is dan ook zeer wenselijk. Naast een goed stageprogramma kunnen een aantal praktijkweken per cursusjaar (mini‐ maal 3) op de PTC+‐instellingen een belangrijke bijdrage leveren. Deze praktijkweken zouden lan‐ delijk georganiseerd moeten worden, zodat alle akkerbouwleerlingen in een bepaald studiejaar samen een programma volgen.
Scholen zijn vrij om het budget dat zij krijgen naar eigen inzicht te besteden. Zo kunnen gelden die beschikbaar worden gesteld voor praktijkfaciliteiten besteed worden aan bijvoorbeeld de modernisering van computers. Op dit moment is er voor de primaire productieopleidingen 550,- per leerling beschikbaar(box 2). Daarboven is er voor alle leerlingen nog 335,- beschikbaar(box 1): tezamen 900,- per leerling. Op het HAO is er per student 330,- beschikbaar. Veel beter is om de praktijkgelden te oormerken, zodat scholen verplicht zijn om dit budget ook daadwerkelijk aan praktijkvoorzieningen te besteden.
Samen leren heeft als voordeel dat leerlinge samen kunnen discussiëren over het vak. Le‐ ren is niet alleen individueel opnemen van een leerinhoud, maar kennis gaat pas echt leven als de nieuw geleerde inzichten getoetst worden aan de inzichten van een ander. Leren is bij uitstek een sociaal proces. Zeker in de onderbouw als de leerlingen nog een opleiding volgen in de eigen regio en dus in een heterogene groep ontberen zij vaak de discussie met medeleerlingen. Praktijkweken kunnen dat nadeel ten dele opheffen.
8
Themadagen
Als het akkerbouwonderwijs geconcentreerd wordt op maximaal 3 AOC’s, is het aantrekkelijk om de daar aanwezige expertise ook landelijk in te zetten. Een mogelijkheid daartoe is de organi‐ satie van akkerbouwthemadagen. De drie AOC’s organiseren elk 1 themadag op het gebied van 13
akkerbouw Leerlingen van klas 1 en 2 van het MAO die door willen stromen in de leerweg akker‐ bouw kunnen deelnemen aan die themadagen. Themadagen kunnen ook georganiseerd worden voor de bijscholing van akkerbouwdocen‐ ten. Zo kan met beperkte financiële middelen toch de expertise van het personeel verbeterd wor‐ den.
9
Banengarantie
Om de aantrekkelijkheid van de akkerbouwleerweg te verhogen kan gedacht worden aan het afgeven van een banengarantie. Als we naar grote de vraag naar goed opgeleide arbeidskrachten kijken en het zeer geringe aanbod van afgestudeerden moet het in samenwerking met het bedrijfs‐ leven (productiebedrijven en de periferie) mogelijk zijn om tot een dergelijke garantie te komen 5.
10
Landelijke medewerking
De gehele opzet van het concentreren van de bovenbouw van de leerwegen akkerbouw staat of valt met de medewerking van de overige AOC’s. Immers zij moeten bereid zijn om leerlingen een goede beginsituatie te geven als zij in gaan stromen in de bovenbouwopleiding akkerbouw. Tevens moeten zij bereid zijn om hun leerlingen deel te laten nemen aan landelijke praktijkweken en bij‐ eenkomsten. Naast het opleidingsinhoudelijke deel zullen zij ook, bij de werving van leerlingen na de basisschool en bij de instroom in het MAO, duidelijke voorlichting moeten geven over deze mogelijkheid.
11
Onderwijsconsulent
De gehele organisatie van de leerwegen akkerbouw vraagt om coördinatie, overleg, voort‐ gaande vernieuwing en bijstelling. Alle AOC’s zijn immers indirect betrokken bij de opleiding, terwijl ook de HAO’s allerlei afstemmingsafspraken moeten onderhouden en verbeteren. Ook moet er regelmatig overleg met het bedrijfsleven, de stagebedrijven en de PTC+‐instellingen plaatsvinden. Dit vraagt om een onderwijsconsulent die bijvoorbeeld 1 à 2 dagen per week allerlei stimulerende, ondersteunende en coördinerende initiatieven neemt. Het moet iemand zijn die naast betrokken‐ heid op het bedrijfsleven ook gesprekspartner voor het onderwijsveld is en dus verstand van on‐ derwijs heeft.
12
Ondergrens leerlingaantallen
Dit voorstel gaat er van uit dat 3 opleidingsplaatsen voor het MAO, gekoppeld aan een voortgezette opleiding in het HAO, voldoende levensvatbaarheid hebben om duurzaam naar de toekomst toe een goede akkerbouwopleiding in stand te houden. Het is echter ook mogelijk dat 3 opleidingsplaatsen nog te veel verdunning van het aantal leerlingen geeft. In dat geval zal er nog een verdere concentratie noodzakelijk zijn. Wij pleiten hier voor een afspraak tussen de betrokken AOC’s om een ondergrens vast te stellen en bij een meerjarige onvoldoende deelname aan de op‐ leiding te stoppen en de leerlingen door te sturen naar een levensvatbare opleidingsplaats.
13
Vervolgstappen – Implementatie van de opzet
Dit rapport is het resultaat van een inventariserende ronde langs de AOC’s , de HAO’s en enkele gesprekken met mensen uit de bedrijfstak. Uit al die gesprekken is gezocht naar een advies dat recht doet aan de ideeën die er bij de gesprekspartners leefden. Dit advies is slechts een beschei‐ den eerste stap. Een tweede, veel omvangrijkere en gecompliceerder stap is het verwerken van feedback uit het veld en het realiseren van de implementatie. Implementatie vraagt niet alleen om instemming van vele partijen, maar ook om een gedetailleerde uitwerking van de plannen en het maken van bindende afspraken. Tevens zal overleg met de overheid plaats moeten vinden om ruimte te creëren voor een experimenteerfase en een definitieve invoering.
5
AOC Citaverde ken teen dergelijke regeling bij haar Green Port Opleidingen.
14
Hieronder worden een aantal noodzakelijke eerste stappen opgesomd die in een implementatiefa‐ se het eerst aan de orde zijn: Stap 1: Overleg tussen de AOC’s die als expertisecentrum willen functioneren. Zij moeten allereerst bereid zijn om deze weg in te slaan en tot eerste onderlinge afspraken komen over de verdere in‐ vulling van de samenwerking en de randvoorwaarden waaaronder dit plaats kan vinden. Stap 2: Overleg van betreffende AOC’s met de aan hen gekoppelde HAO‐instellingen over een prin‐ cipe akkoord en de aansluiting en toespitsing van doorstroomprofielen. Stap 3: Overleg ‘Akkerbouw‐AOC’s’ gekoppelde HAO’s en ministerie over experimenteerruimte en eventuele tijdelijke opstartmiddelen. Stap 4: Landelijke bijeenkomst alle AOC’s inclusief AOC‐raad waarbij LTO en de 3 Akkerbouw‐AOC’s hun plannen presenteren. Stap 5: Na overeenstemming met de landelijke AOC’s wordt door docenten van de drie ‘Akker‐ bouw‐AOC’s nauwkeurig een curriculum uitgewerkt (daarvoor zijn taakuren nodig). Stap 6: Overleg met de PTC+‐instellingen over de invulling van praktijkweken. Stap 7: Vaststellen taken en aanstellen van een Onderwijsconsulent. Stap 8: Maken van goede voorlichtingsfolders voor VMBO‐ en MAO‐instromers Stap 9: Instellen van een commissie van toezicht bestaande uit vertegenwoordigers van AOC’s, HAO’s , PTC’s, bedrijfsleven, onderwijsconsulent. Stap 10: Opleidingsplan praktijkbegeleiders. Stap 11: Vaststellen (praktijk‐)scholingsbehoefte docenten. Stap 12: Start opleiding in cursusjaar 2012‐2013
15
14
Toepasbaarheid op andere ‘Kleine Opleidingen’
Niet alleen in de akkerbouw is te weinig belangstelling voor een opleidingsroute. Het agrarisch onderwijs kent verschillende productiegerichte vakgebieden die langzaam maar zeker dreigen dood te bloeden. Het hier gepresenteerde concept is in hoofdlijnen zeker ook toe te passen op die andere opleidingsgebieden.
16
Bijlage 1
Criteria voor een levensvatbare akkerbouwopleiding Samengevat worden hier de belangrijkste criteria opgesomd die belangrijke voorwaarden vertegenwoordigen waaraan een succesvolle Leerweg Akkerbouw zou moeten voldoen: Eisen/ Doelstelling van de opleiding ‐ De opleiding moet wervend, concurrerend en aantrekkelijk zijn. ‐
Een einddiploma moet toegang bieden tot een ruime categorie van banen binnen de sec‐ tor, maar ook daarbuiten.
‐
Vakkennis is belangrijk, maar daarnaast moeten breedheid, een open mind en souplesse bewust nagestreefd worden en zichtbaar onderdeel zijn van het curriculum.
‐
De onderwijsinstelling moet actief zijn bij het vinden van banen voor leerlingen.
‐
Ondernemen en zelfstandigheid moeten centrale thema’s zijn
Beperkt aantal betrokken instellingen ‐ Bovenbouw geconcentreerd op maximaal 3 plaatsen in Nederland: Edudelta (Goes), Groenhorst (Emmeloord/Dronten), AOC Terra (Groningen) ‐
Voorzieningen voor huisvesting van leerlingen
‐
Bindende afspraken tussen VMBO, MAO en HAO over samenwerking en doorstroming van leerlingen
‐
Afsluiting van de opleiding op drie mogelijke niveaus:
Einddiploma MAO niveau 4
Associate Degree
Bachelor
‐
Heldere structuur om door te stromen naar HAO
‐
Afspraken over doorsturen van leerlingen bij te weinig aanmelding
‐
Mobiliteit van docenten met speciale expertise
‐
Alle AOC’s geven over deze leerweg voorlichting aan potentiële leerlingen en ouders.
Rol van de praktijk ‐ Selectie van excellente praktijkbedrijven in de primaire sector en de periferie. ‐
Scholing praktijkbegeleiders
‐
Goede onderlinge afstemming en gemeenschappelijk gedragen praktijkdeel van de oplei‐ ding
17
‐
Minimaal drie landelijke praktijkweken per cursusjaar met alle leerlingen van een jaargang uit de verschillende vestigingen (PTC+)
‐
Ruime stageperiodes met een goed begeleidt en grondig opgezet leerplan.
‐
Veel aandacht voor management , productverwerking en ‐afzet
Onderwijsopzet ‐ Betekenisvol leren vindt plaats in een sociale context: Daarom voldoende groepsgrootte voor het noodzakelijke leren in een groep. ‐
Soepele aansluiting tussen niet direct deelnemende AOC’s en de drie akkerbouwopleidin‐ gen.
‐
Toenemende specialisatie bovenin de opleidingsroute.
‐
Gastdocenten uit bedrijfsleven en andere organisaties worden “ingevlogen”.
‐
Doorstroomjaar van MAO naar HAO onder gezamenlijke verantwoording van beide instel‐ lingen.
Organisatie ‐ Commissie van toezicht met vertegenwoordigers uit bedrijfsleven en onderwijs, aangevuld met een onderwijsconsulent . ‐
Onderwijsconsulent houdt voortdurend contact met scholen, leerlingen en bedrijven. Hij rapporteert naar de raad van toezicht.
Inhoud leerstof ‐ Afronding MAO als eindonderwijs m.b.v. een praktijkprobleem ‐
Curriculum:
30% van de opleiding grondige kennisvorming
30% van de opleiding probleemgestuurd
20% van de opleiding basisvakken op niveau
20% van de opleiding maatschappijoriëntatie
18
Bijlage 2
Gevoerde gesprekken
Dit rapport is voor een belangrijk deel tot stand gekomen door gesprekken met diverse personen van LTO, gesprekken met directieleden van een groot deel van de AOC’s , met studieleiders Akkerbouw/plantenteelt van de instellingen voor Hoger Agrarisch Onderwijs en met personen die een ondersteunende rol hebben naar het Agrarisch Onderwijs. Schrijver dezes heeft onder andere met behulp van al die input een ontwerp samengesteld voor een leerweg Akkerbouw. Deze bijlage bestaat uit beknopte verslagen van de gesprekken AOC’s HAO’s . Groenhorstcollege AOC Groenhorst richt zich in grote lijnen op Stedelijk groen (Almere), Dierverzorging (Bar‐ neveld), Groenvoorziening en bloemen (Velp), Voeding (Ede), Rundveehouderij en akker‐ bouw ( Emmeloord samen met HAS Dronten)
Groenhorst Emmeloord wil zich samen met de partners binnen de AERES‐groep vooral pro‐ fileren als een opleidingscentrum voor de primaire productieopleidingen. Dit lukt zeker voor de richting rundveehouderij, maar staat onder druk voor de akkerbouw omdat de leerlingaantallen zorgelijk laag zijn; dit terwijl uit de cijfers geconcludeerd kan worden dat Groenhorst nog de meeste leerlingen voor akkerbouw heeft (hoewel die cijfers niet echt duidelijk en zondermeer onderling vergelijkbaar zijn).
Men ziet naast de belangen voor Groenhorst ook duidelijk het belang voor de sector om naar de toekomst toe een goede kwaliteit te waarborgen voor het akkerbouwonderwijs.
Men is niet van plan om in Emmeloord ontwikkelde onderwijsleermaterialen landelijk ter beschikking te stellen zonder dat daar iets tegenover staat.
Men wil van Emmeloord “het” centrum voor akkerbouwonderwijs maken; sterker nog men stelt dat dit al zo is.
Men zou graag zien dat LTO zich uitspreekt als voorstander van dat centrum
De positie van Groenhorst binnen de aeres‐groep is een extra sterk punt voor het akker‐ bouwonderwijs in Emmeloord/Dronten, nml: ‐
De praktijkschool (PTC+) in Dronten (akkerbouw‐techniek en loonwerk) (80% komt van andere scholen).
‐
De doorstromingsmogelijkheden naar het HAO (Dronten) binnen de aeres‐groep.
‐
De aanwezigheid van akkerbouwpraktijkbedrijven met flinke arealen in de regio Dron‐ ten en Emmeloord
Samen met het PTC+, de schoolboerderij en de beroepsstage wil men het onderwijs inrich‐ ten volgens de Piramide van Miller (zie bijlage). Integratie van praktijk en theorie staat daarbij centraal.
Groenhorst heeft 5 leraren akkerbouw in het team.
19
Vanuit de ouders is er kritiek geuit op de kwaliteit van de opleiding. Bij nader onderzoek blijkt die kritiek niet zo concreet en hard te zijn. Men heeft bij Groenhorst de conclusie ge‐ trokken dat dit voornamelijk een kwestie van communicatie met de doelgroep is. Men is echter wel van plan om terdege rekening te houden met kritische kanttekeningen. 6
Groenhorst staat open voor de volgende constructie: De eerste twee jaar een meer basisvormende “akkerbouw light‐opleiding” waarna een meer specialistische, verdiepende akkerbouwopleiding van twee jaar volgt in Emmeloord. Voorwaarde hiervoor is wel dat er goede afspraken liggen over de inhoud van de “light‐ opleiding” o.a. ook op het gebied van de AVO‐vakken zoals Nederlands, Engels en wiskun‐ de. Ook zouden de akkerbouw‐light opleidingen gebruik moeten maken van het PTC+ in Dronten.
Groenhorst ziet in de toekomst mogelijkheden om zich te profileren als Groen Lyceum, waarbij VMBO, MBO en HBO alternatieven bieden met de zelfde doorstroommogelijkhe‐ den als die bij het AVO, waarbij daarnaast extra ook een beroepscomponent is.
Een nastrevenswaardig onderwijsconcept voor de toekomst is een integratie van wonen, werken en leren. De Warmonderhof kent dat al en het zou bij een concentratie van het ak‐ kerbouwonderwijs in Emmeloord/Dronten ook realiseerbaar moeten zijn voor de primaire productierichtingen in Emmeloord.
Groenhorst neemt ook deel aan het “FOGT‐overleg” (=overleg met Friesland Oost, Groene Welle, AOC Terra over akkerbouwonderwijs).
Aan de aeres groep is door het ministerie gevraagd om met een voorstel te komen voor de inrichting van een “Organic Food Campus”
Bij de rapportage van deze inventarisatie van het akkerbouwonderwijs zouden de daaruit voortvloeiende adviezen, waar zinvol en mogelijk, in relatie moeten worden gebracht met andere innovatie acties die er ook lopen binnen de agrarische sector. (nader overleg met Wijnie hierover).
Frans Wijnands (WUR) weet meer over de doelgroep (?).
Kees Knook directeur Aeres contracten bezig met kwaliteitshandleiding voor de akker‐ bouw.
Op dit moment zijn er veel toekomstige ondernemers op de opleiding. Mogelijk dat meer aandacht voor beroepen in de periferie in het curriculum door moet werken. AOC Terra ‐ Binnen FOGT bestaan een aantal werkgroepen die zich richten op het in stand houden van opleidingen met een beperk aantal leerlingen (de z.g. “dunne opleidingen”). De akker‐ bouwopleiding is er daar één van. 6
Zonder overigens te weten wat die kritiek inhoudt, schat ik in dat deze zich vooral zal richten op de praktijkrelevantie van de inhoud van de opleiding(een veel gehoorde klacht richting agrarisch onderwijs). Het afschudden van dit imago door communicatie en onderwijsverbetering is van het allergrootste belang voor het succes van de opleiding.
20
‐ ‐ ‐ ‐
‐ ‐ ‐ ‐ ‐
‐
‐
‐
Groenhorst College is uitgenodigd mee te doen met de plannen van FOGT. Men geeft niet de indruk daar echt belangstelling voor te hebben. AOC Terra heeft totaal 30 akkerbouwleerlingen verspreid over verschillende niveaus, over verschillende vestigingen en over BOL‐ en BBL‐opleidingswegen (!). Tevens is er in het aantal aanmeldingen nog steeds een trend naar beneden. Om ondanks deze neergang een goede akkerbouwopleiding in de benen te houden zoekt men binnen FOGT samenwerking. De vorm waarin die samenwerking gaat plaatsvinden is nog onzeker. Er wordt gedacht over: De eerste twee jaar in de regio, gevolgd door een specialisatiefase in Groningen Gedeeltelijke samenvoeging met andere opleidingen, zoals de opleiding voor loonwerk. Gezamenlijke promotie van de opleiding. Waarbij het beroepsperspectief helder ge‐ maakt wordt. AVO‐vakken samen met andere opleidingen. Wel is het waarschijnlijk dat Groningen de centrale opleidingsplaats moet gaan worden voor een belangrijk deel van de opleiding. Op 17 en 18 februari komen de collega’s van alle FOGT‐scholen bijeen voor overleg over de samenwerking. Bij AOC Terra is men ervan overtuigd dat dankzij de FOGT‐constructie er goede kansen lig‐ gen voor een succesvolle akkerbouwopleiding. Gestreefd wordt met een nauwere samenwerking met het Van Hall‐Instituut, zodat er een duidelijke doorstroomroute voor akkerbouwers is naar het HAO. Drie speerpunten in het beleid dus: Goed onderwijs aanbieden op verschillende niveaus Goede intensieve PR Koppeling met het HAO. Competentiegericht onderwijs maakt het beter mogelijk om met kleine leerlingaantallen te werken, omdat dit een didactisch concept is waarbij een geïndividualiseerde leerweg cen‐ traal staat. Hoewel doorstroming naar het HAO weldegelijk een doel is van niveau vier, wil men dit niet communiceren naar potentiële leerlingen als een apart “akkerbouwlyceum” waarbij naast een gedegen vakopleiding ook veel aandacht wordt besteed aan doorstroming naar het hoger onderwijs. Bij AOC Terra zou men graag zien dat LTO vierkant achter de plannen voor hun akkerbouw‐ opleiding gaat staan.
Clusius ‐ Er is regelmatig overleg met AOC Groenhorst, AOC Oost, AOC Friesland en Prinsentuin Col‐ lege, ook over akkerbouw/vollegrondsgroenteteelt ‐ Ook met Groenhorst is overleg geweest over samenwerking, maar dat ketst af op het be‐ lang van de vestigingen en de eis vanuit Groenhorst om de inhoud van het onderwijs pre‐ cies aan te passen aan dat van Groenhorst. ‐ In Clusius vindt men dat de inhoud van het curriculum niet te smal alleen op akkerbouw ge‐ richt moet zijn. Leerlingen moeten een breed programma volgen, waardoor ze ook leren de wereld in een breder perspectief te bekijken. Geen strikte vakopleiding dus, maar speciali‐ satie mogelijk maken m.b.v. specifieke modulen. ‐ Burgerschap, sociale vaardigheden, organiseren en communiceren moeten (wettelijk) na‐ drukkelijk deel uitmaken van het leerprogramma; zij zijn zeer belangrijk voor de employabi‐ lity. ‐ Het (akkerbouw‐)onderwijs dient modulair te worden ingericht. Die modules moeten ook geschikt zijn voor gebruik in het cursusonderwijs dat naar bedrijven toe wordt aangeboden. ‐ Praktijklessen zouden als aparte modules moeten worden ingericht. Dit maakt het mogelijk de PTC+ te betrekken in het totale onderwijsprogramma. ‐ Deze modules en de afsluiting / toetsing moeten in samenwerking met het bedrijfsleven worden ingevuld. 21
‐
‐
‐
‐
‐ ‐ ‐ ‐
‐
Om de “dunne opleidingen” zoals akkerbouw in de benen te houden moeten AOC’s bin‐ dende afspraken maken over de inhoud van de modules. Als dat gerealiseerd is kunnen leerlingen in de tweede fase van hun studie (bijv. de laatste twee jaar) gemakkelijk instro‐ men in een opleiding die elders gegeven wordt. Naar een landelijk modulair systeem zou rustig stapsgewijs moeten worden toegewerkt. Dit proces moet niet leiden tot een grondige verandering in de organisatie/logistiek van het bestaande onderwijs. Dat geeft veel onrust en daarmee kwaliteitsverlies. De instroom en werving van leerlingen moet niet te smal zijn. Bij Clusius wil men een breed programma “Plantaardige productie” aanbieden. Pas later in de opleiding zou gefocust moeten worden op specifieke aandachtsgebieden, zoals akkerbouw. Het overgrote deel van de 15‐jarige leerlingen heeft nog geen concreet doel met het volgen van onderwijs. Het is derhalve onverstandig om een zeer gespecialiseerde eenduidig ge‐ richte opleiding aan te bieden. (leer van de fouten die gemaakt zijn bij de technische oplei‐ dingen) Het door Clusius gewenste modulaire systeem zou in overleg met het HAO opgezet moeten worden, zodat een soepele doorstroming gewaarborgd wordt. Met Dronten is overleg over doorstroming van leerlingen naar het HAO. Vanuit het beroepenveld (“de sector”) komt een onduidelijk beeld naar voren van wat men nu werkelijk verwacht van het onderwijs. Door de verlengde leerplicht is er veel veranderd aan de motivatie van leerlingen. Het aan‐ tal ondernemers is sterk teruggelopen en daarmee ook het aantal zoons en dochters van akkerbouwers. De keuze van jongeren kan je beïnvloeden door hen kennis te laten maken met een branche met carrièreperspectief tegen aantrekkelijke voorwaarden. Clusius organiseert samen met AB een opleiding Loonwerk waarbij de studenten in dienst zijn van AB en werken op minimaal 3 bedrijven. De bedrijven werven onderling bij de colle‐ ga’s om de studenten werk te garanderen. Vergelijkbaar is er ook een samenwerking met Randstad voor de veredelingsbedrijven. Dergelijke samenwerking wil Clusius graag uitbrei‐ den naar de volledige primaire sector en de voedingsindustrie.
AOC Friesland ‐ Er is regelmatig overleg in FOGT‐verband, Groenhorst wordt daar ook voor uitgenodigd ‐
Als de belangstelling voor een akkerbouwopleiding niet toeneemt, dan zal AOC‐Friesland op termijn er mee moeten stoppen.
‐
Momenteel heeft men 15 leerlingen in de plantenteelt.
‐
Concentratie en samenwerking is zondermeer noodzakelijk voor het in de benen houden van een akkerbouwopleiding.
‐
Die samenwerking zou kunnen door: A. het meer algemene gedeelte van de opleiding zelf te verzorgen en op een bereisbare afstand een concentratiepunt te hebben waar de specialistische expertise voor de ak‐ kerbouw waar bijvoorbeeld 2 dagen per week specialistisch onderwijs wordt gegeven. B. Een apart tweede deel van de opleiding fulltime te geven op een concentratiepunt, bijvoorbeeld Groningen of Emmeloord. C. In Zweden kent men dezelfde problematiek. Daar lost men het op door naast een meer algemeen gedeelte op de eigen school te laten volgen door bijvoorbeeld 3 maanden
22
specialistisch onderwijs op een andere school, gecombineerd met huisvesting. Dit wordt ieder schooljaar herhaald. ‐
Geringe aantal leerlingen enigszins op te vangen door BBL en BOL deels samen les te geven.
‐
F. verwacht dat het aanbieden van onderwijs verder van huis door veel ouders als bezwaar‐ lijk worden gezien.
‐
De kwalificatiestructuur kan ten koste van een gestructureerde inhoud van het onderwijs gaan.
Citaverde ‐ In Limburg en Oost Brabant (wervingsgebied Citaverde) is akkerbouw geen belangrijke agrarische activiteit. Veel akkerbouw is een onderdeel van andere open teelten als nood‐ zakleijk tussengewas voor de vruchtwisseling.
‐ De belangrijkste open teelten zijn Boomteelt en Vollegrondsgroenteteelt. ‐ Akkerbouw wordt niet gegeven bij Citaverde. Een opleiding die eenzijdig daarop gericht is past niet in de streek.
‐ Wel wordt er gewerkt aan een z.g. combinatieopleiding:
‐
* Fruitteelt-Open teelten (waaronder groenteteelt en akkerbouw) en techniek. en/of * Akkerbouw - Vollegrondsgroenteteelt - techniek. Deze “Combi‐opleidingen moeten niet eenzijdig op de teelt gericht zijn, maar moeten veel breder zijn en aansluiten bij regionale ontwikkelingen binnen Greenport. Zij moeten 3 uit‐ stroomrichtingen op niveau 4 hebben: * Greenport production (enigszins Teeltgericht) * Greenport retail (Op de handel en afzet van producten gericht) * Greenport (agro‐)logistics.
‐ Binnen deze opleidingen moet naast de beroepstechnische kennis aandacht besteed wor‐ den aan ondernemerschap, techniek, commercie en bedrijfskunde.
‐ Vanuit de regio moeten een aantal prominente bedrijven betrokken worden bij de inhoud en de beleidsvorming rondom deze opleiding.
‐ Citaverde orienteert zich niet allen op Limburg en Oost Brabant, maar richt zich op de tota‐ le Eurregio. Internationalisering als thema moet deel uitmaken van de onderwijsprogram‐ ma.
‐ Citaverde wil in niveau 4 uiteindelijk uitkomen op een doorstroompercentage van 50% naar het HAO. HAS Den Bosch is sterk aan het werven in de regio.
‐ Er is een structurele samenwerking met AB Limburg, waarbij leerlingen/cursisten na een bepaalde opleiding baangarantie krijgen.
23
‐ Slechts enkele leerlingen in de dagopleiding hebben belangstelling voor een gespeciali‐ seerde akkerbouwopleiding.
‐ Mogelijk moeten we het zoeken in een “Top Class” akkerbouwopleiding van bijvoorbeeld een jaar. Leerlingen die hier toegelaten worden komen niet alleen uit de BOL‐opleiding, maar ook uit de BBL‐opleiding en last but not least uit de bedrijven als zij‐instromers. Een dergelijke opleiding heeft dus leerlingen die duidelijk gemotiveerd zijn voor akkerbouw en die wat ouder zijn en daarom mogelijk ook bereid zijn om voor een hoogkwalitatieve ak‐ kerbouwopleiding te reizen naar bijvoorbeeld Emmeloord.
‐ Een “Top Class” akkerbouwopleiding zal mogelijk niet full time opgezet kunnen worden omdat deze ook toegankelijk zou moeten zijn voor zijinstromers. Te denken valt daarbij aan een opleiding die vooral plaatsvindt in de periode dat er op het akkerbouwbedrijf relatief weinig werk is (denk aan de “landbouwwinterschool” van vroeger) of één of twee dagen per week, gekoppeld aan praktijk via werk of stage.
‐ Het beschikbare geld om praktijkonderwijs te financieren is zeer beperkt. Als een klas één week naar een PTC+ gaat is al het geld op. Daarom wordt er voor andere oplossingen geko‐ zen.
‐ Cruciaal voor een sectorgerichte opleiding is de bereidheid van het bedrijfsleven om dit te ondersteunen. Niet in de eerste plaats met geld, maar met praktijkfaciliteiten en perso‐ neelsbeleid. Edudelta College ‐ Edudelta is bezig met het opzetten van een leerplan dat door het gehele AOC gevolgt kan worden en geënt is op een individueel leerplan. ‐
Alle ontwikkelde leerstof wordt op een intranet gezet en staat zo beschikbaar voor alle leerlingen binnen het AOC.
‐
Afhankelijk van de gekozen studierichting en het niveau staan modules ter beschikking en leerlingen werken daar individueel aan met een docent die supervisie houdt.
‐
Binnen de plantenteeltgroep blijven alle leerlingen bij elkaar (open en gesloten teelten) omdat de algemen teeltprincipes voor alle soorten teelten gelden.
‐
Met behulp van de digitale leeromgeving wordt een kwalificatiedossier opgebouwd. Kern‐ taken, werkprocessen en arrangementen (zoals grondbewerking en oogsten) zijn daar sleutelbegrippen bij.
‐
Er bestaat een grote overlap tussen vollegrondsgroenteteelty, fruitteelt en akkerbouw. Daarom kan een arrangement als ‘grondbewerking’ voor alle drie de richtingen gelden. Zo wordt het mogelijk om met kleine aantallen per Krebo te werken.
‐
Alle arrangementen tezamen worden onder een bepaald werkproces ‘gehangen’.
‐
Vakgroepen komen bijeen om de inhoud van arrangementen op te stellen.
24
‐
Zelfs in Zeeland is er zoveel spreiding in het productiesysteem Akkerbouw dat het daarbin‐ nen al haast niet mogelijk alles te behandelen. Daarom brede modules.
‐
Er zijn ook in Zeeland weinig specifieke Akkerbouwleerlingen.
‐
Bij het opstellen van bedrijfsplannen wordt het pas specifieker.
‐
Reizen van docenten en/of reizen van leerlingen) binnen het AOC is in dit systeem zeker aan de orde.
‐
Voor het hogere segment is een TOP‐Class Akkerbouw een gewenste opzet.
‐
Daaraan gekoppeld een doorstroomregeling met het HBO.
‐
Er ligt een aanvraag van CAH Dronten om in Etten‐Leur een nevenvestiging te starten.
‐
Men is bereid om samen te werken met andere akkerbouwcentra zoals Emmeloord. Bij‐ voorbeeld het laatste jaar van de MAO daar. Maar wel zo lang mogelijk op de eiegen loca‐ tie blijven.
‐
Gewerkt wordt aan het instellen van z.g. BPV‐bedrijven (Beroepspraktijkvorming) om de re‐ latie met de praktijk zo goed mogelijk te borgen. Dit kan ook betekenis hebben voor bij‐ scholing van docenten.
Groene Welle ‐
Bj de open dage waren 4 leerlingen die belangstelling hadden voor Planetenteelt waarbij het merendeel interesse had in gesloten teelten.
‐
Men is voorstander van delen van de opleiding op de eigen locatie en andere delen op een specialisatiecentrum.
‐
Binne de Groene Welle juicht men Specialisatie elders toe omdat belanstelling voor Akker‐ bouw bij het eigen AOC altijd marginaal zal blijven.
‐
Ca. 25% van de Niveau‐4 leerlingen kies voor doorstroming naar het HBO.
AOC Oost ‐
Praktisch geen Akkerbouw in de regio
‐
Doetinchem heeft een beperkt aantal leerlingen uit het rivierengebied.
‐
Cultuurtechnisch en agrarisch loonwerk heeft wek belangstelling.
‐
Het thema “ondernemerschap” is leidend voor het curriculum. Dit kan uitgewerkt worden in verschillende contexten van het eigen vakgebied.
25
‐
Momenteel heeft men reeds een 3e klas van het Groene Lyceum. Aan het eind van dit cur‐ susjaar sluit men voor deze klas het VMBO‐gedeelte van de opleiding af. Volgend jaar gaat men starten met het gedeelte van de opleding dat onder het wettelijk kader van het MAO past. Het leerplan ziet er als volgt uit: 1 dag voor AVO‐vakken; 1 dag Burgerschap en beroepskeuze; 1 dag onderzoek op bedrij‐ ven; 1 dag keuzevakgebied; 1 dag stage.
‐
Workshops met goede toonaangevende ondernemers kan veel bijdragen aan de kwaliteit van de opleiding.
‐
Competentie bestaat uit twee delen, namelijk expertise (=vakkennis en vakvaardigheid) en praktijkrepertoire (=routines en redzaamheid).
Helicon (telefonisch overleg) ‐ Helicon kent geen Akkerbouwleerlingen ‐
Men is wel bereid om leerlingen in een later stadium van de studie door te sturen naar ex‐ pertisecentra.
Wellantcollege ‐ Wellant heeft heel weinig leerlingen voor open teelten. ‐
Men werkt in een verstedelijkt gebied en richt zich voor een belangrijk deel op deze leer‐ lingen.
‐
Gouda kent nog wat leerlingen voor open teelten.
‐
Wel heeft men een opleiding “Green Production” die opgesplitst is in een richting Green Production and Technology en een richting Green Production and Business
‐
Samen met In Holland heeft men een doorstroomprogramma voor de Associate Degree (=MBO+) en voor een Bachelor Degree. Instroom ook hier in het 2e jaar van het HAO.
‐
Een mogelijke uitwerking van een speciale opleiding akkerbouw zou kunnen zijn: 2 dagen AVO in de regio, 2 dagen vakonderwijs in het expertisecentrum, 1 dag stage.
‐
Men zou een opleiding experimenteel kunnen uitwerken met behulp van de z.g. KIGO‐ projectgelden.
‐
1 x per week zou een gemeenschappelijke akkerbouwdag georganiseerd kunnen worden.
HAO-instellingen: CAH Dronten, HAO ’s Hertogenbosch, Van Hall-Larenstein Alle drie de HAO-instellingen willen graag meewerken aan een leerlijn Akkerbouw vanuit het MAO. ‐ Instroom in het 2e jaar wordt geaccepteerd. ‐
Men staat positief ten opzichte van het dragen van medeverantwoordelijkheid voor het curriculum van het examenjaar van de MAO.
‐
Eventuele aanvullende onderwijsactiviteiten om deficiënties in met name de AVO‐vakken aan te vullen is ook mogelijk. 26
‐
Het studiesucces van studenten met een MAO achtergrond is goed.
‐
Men is bezorgd over de geringe aanmelding voor plantenteelt in het algemeen en akker‐ bouw in het bijzonder.
‐
Men is bereid om samen met het MAO te werken aan een leerlijn Akkerbouw.
Gesprekken bij AEQUOR Adriaan van Egmond ‐
Is sterk betrokken geweest bij de eerdere poging om het akkerbouwonderwijs te sane‐ ren.
‐
Opvattingen over een oplossing: o Veel onderwijs kan in de vorm van distance learning. o Er zou een landelijk systeem moeten komen waarbij leerlingen via internet digitale leerinhouden en opdrachten kunnen krijgen. Die opdrachten zouden grotendeels op een leerbedrijf moeten worden uitgevoerd. o Een school gebouw is in principe niet nodig. Leerlingen zouden regelmatig op stu‐ diebijeenkomsten bij elkaar moeten komen, waar een gekwalificeerde docent een studiebijeenkomst leidt. Zo’n docent zou heel goed uit het bedrijfsleven kunnen komen, wanneer hij/zij veel kennis heeft op een bepaald expertisegebied. o Uitwerkingen van opdrachten worden digitaal naar een docent opgestuurd, die dat van commentaar voorziet. o Leerlingen moeten deel gaan uitmaken van studieclubs, waardoor ze bij de discus‐ sie met mensen uit de praktijk veel zullen kunnen leren. o Leren als een sociaal interactieproces wordt zo mogelijk gemaakt. o Telkens clinics verzorgen op afwisselende bedrijven. o Er moet een longlist komen van mensen die belangrijke expertise hebben. o Er zijn natuurlijk noodzakelijke kennisinhouden die op school moeten besproken worden (denk o.a. aan de doorstroming naar het HAO). Daarvoor zou in periodes van het jaar waarbij het rustig is op de bedrijven cursussen verzorgt moeten wor‐ den.
‐
Een voorbeeld van samenwerking in het AO is de bollenacademie. Aalsmeer zorgt daar voor de Handelskant en Hoorn voor de teeltkant.
‐
In de akkerbouw zou ook een scholingsconsulent moeten komen. Dan is er iemand vanuit het bedrijfsleven die de opleiding bewaakt en ondersteunt.
Piet Verhoeven 27
‐
Piet is scholingsconsulent voor de boomkwekerij
‐
Hij wordt betaald vanuit het scholingsfonds van de sector
‐
Opvattingen over onderwijs o We moeten bij de kleine opleidingen zoeken naar een landelijk format dat regio‐ naal uitgewerkt kan worden. o Het onderzoek (mij welbekend)van Adriaal Vernooy en Barry Looman geeft een goed, maar helaas onvoldoende gedetailleerd beeld van de opleidingsbehoefte. o Een voorbeelden van het herorganiseren van een kleine opleidingen zijn de varkenshouderijopleiding in Sterksel De bloembollenacademie in Noordholland De samenwerking tussen Goes en Geldermalsen bij de fruitteelt. o Men zou de eerste 2 jaar meer algemene basiskennis kunnen geven in de eigen re‐ gio. Vervolgens in de volgende jaren de specifieke vakkennis via modulair onder‐ wijs dat verzorgt wordt op een locatie waar de meerderheid van de leerlingen rela‐ tief dichtbij wonen. o Deze modules moeten verzorgd worden door zeer deskundige docenten. We zou‐ den hier kunnen spreken over een “akkerbouwacademie”. o Men blijft gedurende de gehele periode ingeschreven bij de eigen school waarbij deze school het AVO‐gedeelte van de opleiding blijft verzorgen en het vaktechnisch gedeelte meer in cursorische modules wordt verzorgd. o Er zou een apart netwerk van hoogwaardige opleidingsbedrijven moeten komen. o Problemen met het vrijgeven van zelf ontwikkeld lesmateriaal zouden opgelost kunnen worden door daar een bepaalde auteursvergoeding aan te koppelen.
28
Bijlage 3 Groen Lyceum Onderstaande tekst is ontleent aan een publicatie van AOC Terra
Volwaardige springplank naar het HBO Het Groene Lyceum bereidt in vijf jaar voor op het hoger beroepsonderwijs. Het diploma is echter méér dan ‘een geldig startbewijs’. Wie slaagt op het Groene Lyceum, mag ervan uitgaan dat hij of zij ook echt de bagage heeft om het HBO met succes te doorlopen. Activerende didactiek, projectmatig werken en verantwoordelijkheid nemen voor het eigen studietraject zijn gemeengoed op het HBO. De didactische opzet van het Groene Lyceum sluit volledig aan op die van het HBO. Leerlingen krijgen op het Groene Lyceum uitgebreid te maken met de beroepspraktijk. Met een helder beroepsbeeld maakt de leerling een bewuste keuze voor een vervolgopleiding. Dat verhoogt de kans op succes in het HBO. Als de leerling na het Groene Lyceum er alsnog voor kiest om niet naar het HBO te gaan, dan heeft hij of zij in ieder geval een VMBO-diploma GL / TL én een volwaardig MBOdiploma (niveau 4), waarmee hij of zij een goede startpositie heeft op de arbeidsmarkt.
Genoeg redenen om voor het
Hoe worden leerlingen op het Groene Lyceum begeleid? Een moderne vorm van onderwijs vraagt om een goede begeleiding. De sociale begeleiding van de leerlingen op het Groene Lyceum is intensief. Wat dat betreft, bouwt het voort op de veelgeprezen organisatie en de ervaringen van het VMBO-Groen. De belangrijkste kenmerken zijn: e nauwe contacten met de ouders/verzorgers e leerlingbesprekingen gericht op vorderingen en sociaalemotioneel functioneren e anti-pestprotocol e leerlingbegeleiders binnen de school e contacten met zorgmedewerkers buiten de school e informatieavonden e begeleiding naar het HBO
Hoe ziet het onderwijs eruit? HBO Het Groene Lyceum heeft een duidelijke eigen visie op onderwijs. Daarin staan drie begrippen centraal: competentiegericht leren, activerende didactiek en elektronische leeromgeving. Bij competentiegericht leren zijn, naast kennis, ook je vaardigheden en houding van belang. Je leert studeren, samenwerken, plannen en managen. Je kijkt naar je eigen functioneren en ontwikkeling. Activerende didactiek is hier nauw mee verbonden. We passen werkvormen toe waarbij je actief bezig bent: je verzamelt, verwerkt en presenteert informatie, je werkt binnen projecten, voert opdrachten binnen en buiten de school uit, je loopt beroepsgerichte en maatschappelijke stages. Je werkt in een elektronische leeromgeving met een laptop. Jouw studieplanning, vorderingen en resultaten worden via de computer bijgehouden en opgeslagen op internet. Dat betekent dat ze voor jou en je ouders overal en op ieder moment beschikbaar zijn. Je houdt een portfolio in deze elektronische omgeving bij. Je gaat in Winsum naar school. Als leerling van het Groene Lyceum profiteer je van de uitstekende voorzieningen van het VMBO-Groen en MBO van AOC Terra. Gedurende alle jaren van de opleiding werk je aan je competenties, in de praktijk en aan beroepsgerichte en algemeen vormende vakken. De algemene vakken en de stage in het vijfde leerjaar stem je af op je vervolgopleiding. Zo bereid je je optimaal voor op de door jou gekozen HBOopleiding.
Hoe ziet een dag op het Groene Lyceum eruit? Een dag is verdeeld in drie blokken. In elk blok werk je aan één leergebied of project. Tussen de blokken vallen de pauzes. De pauzes heb je met de andere leerlingen van de Groene School. In de ochtend leer je vooral in je eigen stamlokaal. ’s Middags werk je in praktijklokalen. Aan het eind van iedere dag heb je een reflectiemoment. Dat betekent dat je niet meer dan vier docenten op een dag hebt. Gedurende het vijfjarig leertraject bouwt iedere leerling zijn/ haar persoonlijke portfolio op. Dat wordt gevuld met eigen prestaties en brengt de ontwikkeling in kaart. De studiementor gebruikt dit portfolio bij reflectiegesprekken met de leerling over zijn/haar leervorderingen en persoonlijke ontwikkeling. Deze gesprekken monden uit in een persoonlijke studieplanning. De intensieve begeleiding en overzichtelijke structuur is gericht op een maximale ontplooiing van de leerling.
29
Waar is het Groene Lyceum? Het Groene Lyceum bestaat op de vestigingen Winsum,Emmen en Eelde van AOC Terra. De vestigingen Winsumen Eelde werken nauw samen met MBO Groningen. InEmmen wordt samengewerkt met MBO Emmen.In het vijfde leerjaar sta je ingeschreven bij de opleiding‘manager groene detailhandel’ crebonummer 97450).
Wat is het Groene Lyceum? Het Groene Lyceum is een school voor voortgezet onderwijs.Het is een alternatief voor leerlingen met een havo/vwo advies en met een CITO-score van 538 of hoger. Ineen vijfjarig leertraject gaan theorie én praktijk hand inhand. Na deze vijf jaar hebben leerlingen een volwaardig MBO-diploma op niveau 4 en hebben ze een startbewijsvoor alle vormen van HBO. Uiteraard past het leertraject binnen de kaders van het Ministerie van Onderwijs.
Waarom het Groene Lyceum? Voor de start van het Groene Lyceum konden leerlingenzich alleen via een theoretisch algemeen vormend leertraject voorbereiden op het HBO. Voor de meer praktisch ingestelde leerling met voldoende leercapaciteiten was er geen passend alternatief, althans niet in vijf jaar. Daarom is door AOC Terra in overleg met het HBO het Groene Lyceum ontwikkeld. Dit biedt een leeromgeving die tegelijk uitdagend en veilig is.
30
Onderstaande tekst is ontleent aan een publicatie van AOC Oost
De Opbouw Het Groene Lyceum is in 2008 gestart. Deze vorm van onderwijs is voor leerlingen die op de basisschool een Cito-score van 537 of hoger hebben. Leerlingen van het Groene Lyceum zijn praktisch ingesteld en hebben geen interesse om 5 jaar lang alleen maar theorielessen te volgen. Naast theorie wordt er praktijk gegeven en buitenschools geleerd door leerlingen op het Groene Lyceum. Ze werken competentiegericht en maken gebruik van een aantrekkelijke elektronische leeromgeving, waarin gebruik wordt gemaakt van de nieuwste technieken op onderwijsgebied. De leerlingen van het Groene Lyceum doen als het ware een versnelde HBO, zij halen hun HBO diploma in 9 jaar. Ze volgen het versnelde traject van 3 jaar VMBO Gemengde Leerweg + / Theoretische Leerweg, 3 jaar MBO en 3 jaar HBO. Dit type onderwijs is uitermate geschikt voor een zelfstandige, praktisch ingestelde leerling die weet wat hij/zij wil.
31
Leeromgeving Het meest bijzondere aan het Groene Lyceum is dat je veel buiten de school bent. Dat noemen we buitenschools leren. Het zijn activiteiten die buiten de school plaatsvinden. Buitenschools leren kan op verschillende manieren. In de eerste twee leerjaren ga je opdrachten uitvoeren op verschillende bedrijven of zorginstellingen. Tijdens deze werkzaamheden worden veel vaardigheden en competenties aangeleerd.
Je moet leren samenwerken Een besluit nemen en uitvoeren Omgaan met druk en tegenslag Zorgdragen voor kwaliteit Instructies en procedures volgen Met mensen werken Sociaal betrokken en verantwoordelijk handelen Plannen, organiseren, evalueren en reflecteren Kostenbewust denken en handelen Mondeling communiceren en presenteren In het derde jaar ga je op stage. In de laatste drie jaar heet de stage beroepspraktijkvorming.
Competenties Tijdens de hele opleiding aan het Groene Lyceum leer je “competentiegericht.” Dit betekent dat je gedurende de opleiding kennis verzamelt, maar ook werkt aan je vaardigheden en houding. Deze manier van leren helpt je de problemen die je in het dagelijkse leven tegenkomt op de beste manier op te lossen.
Aansluiting HBO Als je na zes jaar het Groene Lyceum succesvol hebt afgerond, ben je in het bezit van 2 diploma’s, het VMBO GL-plus diploma en het MBO-IV diploma. Met deze diploma’s kun je direct in het tweede jaar van het HBO instromen. Zo ben je in staat om binnen 3 jaar na het Groene Lyceum een HBO-diploma te behalen. Die HBO-opleiding volg je op een andere school. Om de instroom in het HBO gemakkelijk te maken, hebben wij met een aantal HBOinstellingen in de regio overeenkomsten gesloten. Dit zijn onder meer Saxion Hogescholen, CAH (Christelijke Agrarische Hogeschool) en Hogeschool van Hall Larenstein. We zijn met nog meer HBO’s in gesprek. De laatste ontwikkelingen zullen we melden op deze website.
32