onder zoeksgids voor
d e g e s c h i e d e n i s va n
de k asteelbewoners
in haspengouw
O N D E R Z O E K S G I D S VO O R
D E G E S C H I E D E N I S VA N
D E K A ST E E L B E W O N E R S
van grote en kleine komaf
NIEUWERr K iEeRm K sE tN
VA N H A S P E N G O U W
van grote en kleine komaf onderzoeksgids voor de geschiedenis van de kasteelbewoners in haspengouw riemst
rombout nijssen
Erfgoed Haspengouw is een intergemeentelijk samenwerkingsverband tussen Bilzen, Borgloon, Gingelom, Heers, Hoeselt, Nieuwerkerken, Riemst, Sint-Truiden, Tongeren en Voeren voor een dynamische cultureel erfgoedwerking in Haspengouw.
[email protected] Abdij, Diesterstraat 1 3800 Sint-Truiden 011 70 18 30
I n h o u d
5
Voorwoord
7
Inleiding
11
Adressen van archiefdiensten, bibliotheken en andere instellingen
– 12
Genoelselderen
44
Millen
56
Zichen-Zussen-Bolder
3
V o o r w o o r d
Beste lezer Haspengouw is gekend voor zijn geurige bloesems en overladen fruitbomen. Maar ook het verleden van deze streek bevat een uitzonderlijke rijkdom. De tientallen kastelen die het landschap verrijken vormen slechts één getuige daarvan. Naar deze kastelen werd reeds uitvoerig onderzoek verricht, waarbij het bouwhistorisch onderzoek vaak de meeste aandacht krijgt. Andere aspecten, zoals de bewoners en het leven op deze kastelen, bleven in vele gevallen onderbelicht. Wie woonde en werkte op deze kastelen? Hoe leefden deze mensen? Wat was de relatie van de kasteelbewoners met de dorpelingen? Het zijn maar een paar vragen die in het verschenen onderzoek vaak niet aan bod komen en waarover de laatste letter zeker nog niet geschreven is. Erfgoedcel Haspengouw, het Rijksarchief Hasselt en de VZW Limburgse Studies sloegen de handen in elkaar om op termijn een betere inkijk te krijgen in het leven op de Haspengouwse kastelen. Dit vormde het startschot voor het project van grote en kleine komaf, of het onderzoek naar de geschiedenis van de kasteelbewoners in Haspengouw. De onderzoeksgidsen die in het kader van dit project worden gerealiseerd, moeten de geschied- en heemkundige, de geschiedenisstudent en elke andere geïnteresseerde stimuleren en een concrete basis bieden om zelf onderzoek te doen naar de geschiedenis van Haspengouwse kasteelbewoners. Met deze overzichten op de bestaande literatuur, het beschikbare archief- en kaartmateriaal, de iconografische voorstellingen, nagelaten monumenten en – vooral – op de onontgonnen gebieden in het onderzoek naar de Haspengouwse kasteelbewoners, ben je aardig snel op weg om je eigen onderzoek aan te vatten. Erfgoed Haspengouw wil het cultureel erfgoed van Haspengouw zo goed mogelijk in kaart brengen, bewaren en ontsluiten voor volgende generaties en hoopt dat deze publicatie hiertoe kan bijdragen. Wij bedanken allen die hun steentje hiertoe willen bijdragen van harte en wensen hen veel succes en voldoening met hun onderzoek. Projectvereniging Erfgoed Haspengouw
5
I n l e i d i n g
H
oeveel kastelen telt Riemst? Anders dan in andere gemeenten waar een algemene consensus bestaat over het aantal kastelen is dat in Riemst minder helder. Men is het erover eens dat het kasteel van Genoelselderen, de waterburcht van Millen en het hof de Méan in Bolder op de lijst van kastelen thuishoren. Voor andere gebouwen is dat minder evident. Wie in Zussen woont of wie Riemst toeristisch wil aanprijzen, zal wellicht ook het kasteel Sint-Pieter graag op de lijst zien. Wie SintPieter vandaag ziet stralen, zal ook gemakkelijk te overtuigen zijn dat het gebouw op de kastelenlijst thuishoort. Toch werd het niet als kasteel opgenomen in de officiële inventaris van het bouwkundig erfgoed in Vlaanderen, waarvan het boekdeel over Herstappe, Riemst en Tongeren verscheen in 1990. De samenstellers wijdden niet meer dan elf regels aan het Alleenstaand negentiende-eeuws herenhuis, gelegen in een park, via een dreef van beuken en tamme kastanjebomen met de straat verbonden; aan het eind een inrijhek tussen hardstenen pijlers met ijzeren vaasbekroning … Ook in andere dorpen in Riemst zijn er herenhuizen die, met de toevoeging van een toren aan één van de hoeken, kunnen beantwoorden aan ons beeld van wat een kasteel moet zijn. In deze reeks onderzoeksgidsen gaan wij uit van de inventaris van Limburgse kastelen van de hand van Ludo Raskin, die in 1971 door het provincie bestuur in De Tijdspiegel gepubliceerd werd. Ondertussen helpen we ook graag diegenen die zich op de geschiedenis van de negentiende-eeuwse herenhuizen en hun bewoners willen toeleggen. Een goed uitgangspunt voor de bouwgeschiedenis van deze huizen vormt het archief van het kadaster en met name de mutatieschetsen en de daarbij horende dossiers die in het archief van de provinciale directie van het kadaster in Hasselt bewaard worden. Voor de bezitsgeschiedenis bieden de archieven van hypotheekkantoren en de minuten registers van de notarissen, die in het Rijksarchief bewaard worden, de juiste informatie. De bewoners zijn dan weer terug te vinden in de bevolkingsregisters die door de gemeentebesturen bewaard worden. De parochiearchieven bevatten gegevens over de deelname van de bewoners aan het katholieke sociale leven in de gemeente. Hoewel aan de geschiedenis van de in deze brochure behandelde kastelen al artikels en bijdragen in verzamelwerken gewijd zijn, is hun volledige geschiedenis zeker nog
7
niet geschreven. Deze kastelen bieden alle drie nog ruime mogelijkheden voor nieuw historisch onderzoek. Een grondige analyse van de leenverhefregisters van de Leenzaal van Kuringen, van de schepenbankregisters in het Rijksarchief te Hasselt en van de registers van de Staten van Luik en Loon in het Rijksarchief te Luik, zal ongetwijfeld meer bijzonderheden over de opeenvolgende bezitters aan het licht kunnen brengen. Voor de periode vanaf de Franse Tijd kan voor deze drie kastelen nieuw onderzoek verricht worden aan de hand van het archief van het hypotheekkantoor van Hasselt, van de minuten van notariële akten en van de bevolkingsregisters. Niet alleen de kasteelbezitters bieden mogelijkheden voor onderzoek. Kastelen worden immers over het algemeen niet alleen bewoond door hun bezitters, maar ook door hun personeel en door de uitbaters van de kasteelboerderij. Voor de periode vanaf 1848 geven de bevolkingsregisters een goed beeld van wie er in het kasteel gedomicilieerd is, wat hun leeftijd is, van waar die mensen afkomstig zijn en wat hun familiebanden zijn. In deze gids wordt per kasteel een kort overzicht gegeven van wat er tot op heden over gepubliceerd werd, van de archieven die gebruikt kunnen worden voor nieuw onderzoek, van de iconografie van het kasteel, van de landkaarten waarop het kasteel terug te vinden is en van de monumenten die de kasteelbewoners in de dorpen van
Riemst nagelaten hebben. De gids biedt geen volledig overzicht van alle archieven die wij kennen over bepaalde kasteelbezitters. Verschillende heren van Genoelselderen, van Millen en van Bolder en Meer bezaten ook elders heerlijkheden en kastelen. Op dat aspect van hun familiegeschiedenis wordt in deze gids niet ingegaan. Het is mijn overtuiging dat iedereen die in Haspengouw heemkundig onderzoek doet, in staat is om zijn steentje bij te dragen aan onze kennis van de geschiedenis van de kasteelbewoners. Wie de moeite wil doen om zich in de paleografie te bekwamen, kan de archieven van de Leenzaal van Kuringen en van de schepenbanken uitpluizen om de geschiedenis van het ancien régime te reconstrueren. Wie graag zou meedoen aan een workshop paleografie kan dat overigens melden aan de Erfgoedcel Haspengouw of aan het Rijksarchief. In functie van de belangstelling worden er actieve lesavonden in de lokalen van de heemkringen georganiseerd. Het is ook mogelijk een aspect van de geschiedenis van de negentiende of van de twintigste eeuw aan te pakken. Speelden de kasteelbewoners een rol in de gemeentepolitiek of hielden ze zich daar bewust buiten? Hoorden zij in de negentiende eeuw bij het selecte gezelschap van de verkiesbaren voor de senaat? Bouwden zij een politieke loopbaan uit en hoe verliep die? Ook de herinneringen van mensen in het dorp die nog ‘voor het kasteel’ gewerkt hebben, kunnen volstaan als uitgangspunt voor een kort artikel dat een verrassend aspect van het kasteelbestaan belicht. Rombout Nijssen Rijksarchivaris te Hasselt
9
< Kasteel Sint-Pieter
A d r e s s e n
van archiefdiensten, bibliotheken en andere instellingen
Rijksarchief te Hasselt
Provinciale bibliotheek
Bampslaan 4 | 3500 Hasselt
Historisch Informatiepunt Limburg
011 22 17 66
Martelarenlaan 17 | 3500 Hasselt
www.arch.be
011 29 59 00
[email protected]
www.limburg.be/pbl
[email protected]
Rijksarchief te Luik Rue du Chera 79 | 4000 Luik 04 252 03 93 www.arch.be
[email protected]
Académie royale des Sciences des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique
Hertogenlaan 1 | 1000 Brussel 02 550 22 12
Archief van de gewestelijke directie van het kadaster
www.academieroyale.be
[email protected]
Voorstraat 43 | 3500 Hasselt 011 21 22 32
Nationaal Geografisch Instituut
www.kadaster.be
Abdij Ter Kameren 13 | 1000 Brussel
[email protected]
02 629 82 82 www.ngi.be
Gemeentearchief Riemst (Radoc)
[email protected]
Paenhuisstraat 13 | 3770 Riemst
Provinciaal Munt- en Penningkabinet
Gemeentelijke bibliotheek Riemst 012 44 03 50
Kielenstraat 15 | 3700 Tongeren
www.gogri.be
012 23 39 14
www.riemst.be
www.galloromeinsmuseum.be
[email protected]
[email protected]
11
G e n o e l s e l d e r e n
Kasteel van Genoelselderen Kasteelstraat 9 | 3770 Genoelselderen
– Publicaties over de geschiedenis van het kasteel en zijn bezitters
O
ver de geschiedenis van het kasteel van Genoelselderen en zijn bezitters verschenen een viertal studies. De oudste dateert van 1869 en is van de hand van de Antwerps-Tongerse historicus C. Thys. Vervolgens wijdde deken Paquay van Bilzen in 1932 een korte bijdrage aan de opeenvolgende kasteelheren. Zestig jaar later, in 1990, verscheen in Bouwen door de eeuwen heen een eerste beknopte studie over de bouwgeschiedenis van de kasteelsite en in 1991 werd in Riemst en zijn verleden, een uitgave van het gemeentebestuur, een hoofdstuk over de geschiedenis van Genoels elderen opgenomen. In 2012 vatte Winni Vliegen onze kennis over de dorpsheren uit de familie van Elderen samen in een heldere bijdrage in een extranummer van GOGRI, het tijdschrift van het Geschied- en Oudheidkundig Genootschap Riemst. – C. Thys, Notice historique sur Genoels-elderen et ses seigneurs, Tongeren, 1869. – J. Paquay, De heerlijkheden Elderen, in Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Limbourg, 1932, 46, p. 8–10. – Kasteel van Genoelselderen, in Bouwen door de eeuwen heen, 14N1, Turnhout, 1990, p. 10–13. – Riemst en zijn verleden, Riemst, 1991, p. 70–86.
13
– W. Vliegen, Genoelselderen. Vier eeuwen familie van Elderen en in het bijzonder prinsbisschop Jan Lodewijk van Elderen, in GOGRI extranummer, 9, Riemst, 2012, p. 2–5. Voorts verschenen er over de kasteelbewoners en de dorpsbewoners van Genoels elderen enkele detailstudies: – R. Nijssen, Genoelselderen 1745–1767: Plaatsing van grenspalen met Mal en Membruggen, in GOGRI extranummer, 1, Riemst, 2006, 24 p. – R. Nijssen, Het overlijdensbericht van Joannes Ludovicus van Elderen, bisschop en prins van Luik en heer van Genoelselderen, 1 februari 1694, in Van herendiensten, jaarkeuren en missies: documenten uit zes eeuwen geschiedenis van de Riemster kerkdorpen, Riemst, 2009, p. 14–15. – R. Nijssen, Een akkoord tussen de heer en de gemeente van Genoelselderen over hun heerwagen, 13 november 1431, in Limburg – Het Oude Land van Loon, 2009, 88, p. 187–191.
14
Een korte kroniek van de geschiedenis van de familie van Elderen, die de heerlijkheid bezat in de veertiende eeuw en tot ze door het huwelijk van Marie Florentine van Elderen met Gerard van Oijembrugge in 1668 in het bezit van die familie kwam, is opgenomen in het werk van Léon de Herckenrode over gearmorieerde graf- en gedenkstenen in Haspengouw uit 1845: – [d’Elderen], in L. de Herckenrode, Collection des tombes, épitaphes et blasons, Gent, 1845, p. 230–232. In hetzelfde werk geeft de auteur een even summiere historiek van de familie van Oijembrugge, die Genoelselderen verwierf in de tweede helft van de zestiende eeuw, en de heerlijkheid behield tot kanunnik Jean-Louis d’Oijembrugge van het Luikse kathedraalkapittel haar na zijn overlijden in 1753 naliet aan zijn medekanunnik Michel Walram de Borchgrave: – [d’Oijenbrugge], in L. de Herckenrode, Collection des tombes, épitaphes et blasons, Gent, 1845, p. 116–119 e.a. Voorts neemt de Herckenrode in zijn werk een korte familiegeschiedenis op van de familie de Borchgrave, die van 1754 tot aan het einde van het ancien régime de heren van Genoelselderen leverde en ook nadien in het bezit van het kasteel bleef: – [de Borchgrave], in L. de Herckenrode, Collection des tombes, épitaphes et blasons, Gent, 1845, p. 337–340. L. Heynens publiceerde in zijn overzichtswerk over de adel in Limburg een notitie over de familie de Borchgrave d’Altena: – [de Borchgrave d’Altena], in L. Heynens, Adel in Limburg of de Limburgse adel. Geschiedenis en repertorium, 1590–1990, Maastricht, 2008, p. 159–160.
Een gedetailleerde beschrijving van de grafplaten in de kerk van Genoelselderen is te vinden in de studie van E. Van Caster en R. Op De Beeck, De grafkunst in Belgisch Limburg. Vloerzerken en -platen met persoonsvoorstellingen (13 e tot 17 e eeuw), Assen, 1981, p. 60–61, 96–97, 126–127.
Een aantal heren van Genoelselderen waren ook kanunnik in het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Tongeren. De voornaamste studie over het kapittel dateert van 1887–1889: – C. Thys, Le chapitre de Notre-Dame à Tongres, 3 delen, Antwerpen, 1887–1889.
Archieven — In het Rijksarchief te Hasselt —
V
oor wie de geschiedenis van de bezitters van het kasteel van Genoelselderen wil schrijven, zijn de voornaamste bronnen de leenverhefregisters en de registers van erkentenis van de nieuwe heer in het archief van de Leenzaal van Kuringen. De Leenzaal van Kuringen is het centrale leenhof van de graven van Loon. Toen het graafschap in 1364–1366 deel ging uitmaken van het vorstendom Luik, behield de Leenzaal van Kuringen zijn taken. De bisschop van Luik nam van dan af in de Leenzaal de plaats van de graaf van Loon in. In de leenverhefregisters werden in chronologische volgorde de akten geregistreerd betreffende rechten op lenen die in leen gehouden werden van de graaf van Loon. Volgens het leenrecht was iedere leenman verplicht een eed van trouw aan zijn leenheer te zweren wanneer hij een leengoed of rechten op een leengoed verwierf. Bij die gelegenheid betaalde de leenman een leentaks aan de leenheer. Deze leentaksen vormden de enige inkomsten die de graaf nog haalde uit de bezittingen die hij in leen had uitgegeven. Het bedrag van de leentaks hing af van de jaarlijkse opbrengst van het leen. In de regel bedroeg de taks de helft van de jaarlijkse opbrengst van het leen. Voor een bijzondere categorie van lenen, de zogenaamde grote lenen, waaronder het kasteel en de heerlijkheid van Genoelselderen, gold een speciale forfaitaire leentaks van tien gouden guldens (zeventiende eeuw) of van vijftig gulden (achttiende eeuw). Het was dus van belang precies bij te houden wie de verschuldigde taks al betaald had. Vandaar dat leenverheffingen, verkopen, verervingen of akten van rentecreatie door de griffier van de Leenzaal in een register ingeschreven werden. Wanneer een leenverhef of een andere akte geregistreerd werd,
15
was de leenman aan de griffie ook een registratierecht verschuldigd. Die registratierechten kwamen grotendeels aan de griffier van de Leenzaal toe. Wanneer er een nieuwe leenheer aantrad, nadat de vorige overleden was bijvoorbeeld, moest de leenman zijn trouw bevestigen aan de nieuwe leenheer. Dat werd de erkentenis van de nieuwe heer genoemd. Bij die gelegenheid moest hij geen leentaks, maar wel een registratierecht betalen aan de griffie. De leenverhefregisters zijn bewaard voor de periode van 1361 tot 1793 (Archief van de Leenzaal van Kuringen, nr. 188–228). Registers met erkentenissen van de nieuwe leenheer zijn bewaard voor de jaren 1506–1509, 1513–1522, 1538–1541, 1565, 1689 en vanaf 1695 tot het einde van de achttiende eeuw (nr. 229–239). Omdat de griffiers van de Leenzaal soms opzoekingen moesten verrichten in de oude registers, werden er in de zeventiende en achttiende eeuw indexen gemaakt op de leenverhefregisters. Die indexen zijn nog altijd een goed uitgangspunt voor wie de opeenvolgende leenverheffingen van een bepaald leen wil opzoeken (nr. 241–242). Het nadeel van deze indexen is dat zij enkel de voornaamste lenen – de kastelen, heerlijkheden, laathoven en dergelijke – bevatten.
16
De vier oudste leenverhefregisters van de Leenzaal van Kuringen – uit de regeer periodes van Engelbert van der Mark (1361–1364), Jan van Arkel (1364–1378), Arnold van Hornes (1379–1389) en Jan van Beieren (1390–1413) – zijn uitgegeven. – A. Hansay, Les fiefs du comté de Looz sous Engelbert de la Marck (1361–1364), in Bulletin de la Commission Royale d’Histoire, 1905, 74, p. 133–178. – C. de Borman, Le livre des fiefs du comté de Looz sous Jean d’Arckel, Brussel, 1875, XVI, 332 p. – J. Grauwels, Het Loons leenregister van Arnold van Hornes (1379–1389), in Het Oude Land van Loon, 1978, 33, p. 53–185. – J. Grauwels, Het Loons leenregister van Jan van Beieren (1390–1413), in Het Oude Land van Loon, 1981, 36, p. 5–149. De inventaris van het archief van de Leenzaal dateert van 1976: H. Coppens, Inventaris van het archief van de Leenzaal van Kuringen, Brussel, 1976, 339 p. Een tweede belangrijk archief is het archief van de heren van Genoelselderen. Het archief bestaat uit 73 oorkonden uit de periode van 1339 tot 1715 (nr. 1–73) en 96 registers en dossiers uit de periode van de vijftiende tot de achttiende eeuw. Bij de oorkonden zijn vooral de huwelijkscontracten en de testamenten belangrijk als bron voor de familiegeschiedenis van de heren van Genoelselderen. Nog meer huwelijkscontracten en testamenten zijn te vinden in de omslagen nr. 79 en 80 van het archief. De nummers 74–78 bevatten allerlei aktes over het bezit van gronden en renten uit de
periode van de vijftiende tot de achttiende eeuw. Voorts bevat het archief dossiers van processen waarbij de heren van Genoelselderen of hun voorouders in de loop van de zestiende, zeventiende en achttiende eeuw betrokken waren (nr. 112–160) en rekeningen en registers van inkomsten en uitgaven van de rentmeester van het kasteel van de zestiende tot de achttiende eeuw (nr. 81–111).
— Uit het archief van de heren van Genoelselderen — Huwelijkscontracten en testamenten zijn de voornaamste bronnen als het erom gaat inzicht te krijgen in de planning van de overdracht van het familiepatrimonium naar de volgende generatie. Het archief van de heren van Genoelselderen bevat er bijzonder veel. Eén daarvan is het testament van Emond van Elderen en zijn echtgenote Florentina van Eijnatten. RH, Archief van de heren van Genoelselderen, nr. 79. In den naeme ons Heeren amen. Bij teneur ende inhoudt van dit tegenwordich oepenbaer instrument van testament zij condicht ende kennelick eenen ijegelicken midts desen, dat in den iaere naer de zaliger geborte ons heeren Jesu Christi doen men schreeff 1660 ter 13 Romscher indictie, op den 27 dach augusti der pausdoms van onsen alderheijlichsten vader in Christo Alexander den 7 van dijen naeme, den wel edelegeboeren ende erentfesten heer Emondt Wilhelm van Elderen, here to Genoelselderen, drossart des ampts Bilsen etc. cranck naer den lichaem maer sijns verstandts machtich, ende die wel edelegeboeren eerentrijcke vrouwe mevrouwe Florentijne van Eijnatten sijn ehelicker huijsvrouwe, sijn voor mij notaris ende getuijgen naer genoempt in eijge persoonen erschenen ende gecompareert, hebben hun testament ghemaeckt in der forme ende maniere hier naer volgende: Inden ersten bevelen hun zielen wanneer die selve van hun lichaemen sullen comen te scheijden aen Godt van hemelrijck, Marien sijn gebenedijede moeder ende allen den hemelschen heijr, hunne doode lichaemen ter gewijeder aerde alhier in de kercke van Genoelselderen daer hun voorelders inden heer rusten. Comende tot dispositie van de tijttelicke goederen hun van Godt almachtich in
17
18
dese werelt verleent soe eist dat beijde testateuren deur crachte van de brieven van octroijen hunne van sijn ceurvorstelicke hoocheijt den prince van Luijck van date des 26 augusti 1660 verleent van de selve verleent, aldus hebben gedisponeert, laetende inden eersten aen Sinte Lambrichts bouwe tot Luijck elck eenen schillinx eens, voerders laeten ende legateren beijde testamentmaeckers voersschreven aen hunne aldsten dochtere Jo. Maria Florentina van Elderen canonikersse des aedelicken stijffs Munsterbilsen, de castrale huijs ende heerlickheijt, hoeghe ende nedere jurisdictie van Genoelselderen, met allen ceijnsen, keuren, incomende renten, giffte der pastorije ende anderssints, alles in dijen verstande dat jouffrouwe Isabella van Elderen, tweede dochter van testateurs voorsschreven sal met Jo. Maria Florentina in de meerrest van alle andere erffgoederen, ceijnsen ende renten Elderen aengaende, egaelick deijlen, naer de tochte van de lanckste levende van beijde testateurs. Item laeten ende legateeren testamentmaeckeren voorsschreven aen jouffrouwe Maria Anna van Elderen, hunne ionxste dochter alle erffgoederen, renten en ceijnssen, gheen uuijtgesondert, die van de well edele geboeren vrouwe mevrouwe Florentina van Eijnatten sijn hercomende, naementlick den halven hoff van Crouwelbossch, met huijs, hoff, hoeffrijsinghen, bomgaerten, landt, bemden, laethoeven met alle ceijnsen, capuijnen, kueren, mortementen, item den halven hoff Nuchel bij Maeseijck met achthijen golt gulden en 3 oort op den hoff van den Veels tot Bemelen, gehoerende den heer van Buesdael ende consorten, welcke goltgulden moeten betaelt worden in specie offt de rechte wairde daer voor de capitaele is drij hondert vijffentseventich golt gulden, item achthijen vaeten roggen erffpachten op den moelen van Materborch onder Elsloe, met 9 vaeten rogge tot Vletingen etc. Item is d’uuijtterse wille ende begheerte van beijde testateurs voorsschreven dat indijen hunne tweede dochter Jo. Isabella van Elderen compt minderierich te sterven, soes al jouffrouwe Maria Anna van Elderen in haere plaetse succederen om eijgaelick met jouffrouwe Maria Florentina te deijlen. Compt Jo. Maria Anna van Elderen minderiaerich te sterven, de twee andere susters noch in de leven sijnde, soe sullen de twee aldsten de voorgemelte goederen van mevrouwe testatrice hercomende t’saemenderhandt deijlen naer de tochte van de lanckste levende van beijde testateurs. Item is de wille ende begheirte van beijde testateurs dat in dijen jouffrouwe Maria Florentina minderiaerich offt sonder lijffserven achter te laeten quaemp te sterven, haer suster Jo. Isabellas al in haere plaetse succederen, compt Jo.
Isabella oijck soe te sterven, soos al Maria Anna Beatrix alles besitten. Comen sij alle drij te sterven, soes alt altemaele op de weledelegeboeren hercoemen van Elderen devolueren, alles naer de tochte van de lanckste levende. Item is de wille ende uuijtterste begheerte van beijde testateurs voorsschreven dat drijhondert miossen tot troost van huerlieder beijder zielen sullen gecelebreert worden, in dijen verstande dat de lanckste levende terstont naer afflijvicheijt van den ghene die van Godt eerst geroepen sal worden, sal doen lesen offt celebreren een hondert ende vijfftich, ende een hondert ende vijfftich sullen gelesen worden naer doodt van den lest levenden. Instituerende, stellende ende noemende hier mede hun drij voorsschreven kinderen wettighe universele erffgenaemen. Dit hebben beijde testamentmaeckere voorsschreven naer voorgaende revocatie van alle andere testamenten ende andere maeckselen bij hunne voor date deses eenichsins gemaeckt, bekant te wesen hunne testament, leste ende uuijterste wille welck sij voor goet, vast ende onverbreckelick voor alle heern, hoeven, justicien ende gerichten willen gehalden hebben ’t sij bij maniere van testament, codicille, donatie offt giffte diemen noempt onder de levende offt ter causse van den doodt ende anderssins in alderbester forme als een testament can naer beijde gheestelicke ende wereltlicke rechten valideren sonder eenighe infractie al waert oijck soe dat eenighe solemniteijten tot standt van testament noodich hier inne niet en waeren geonderhouden, de selve houdende voor geinsereert. Aldus gedaen op den castraele huijs van Genoelselderen, present aldaer Frans Quaedbach ende Nelis Baers als gelooffweerdighe getuijghen hier toe geroepen ende gebeden, die dese met beijde testateurs beneffens mij hebben onderteeckent. Quod attestor, Lambertus Natalis notarius publicus Emondt van Elderen Florentine van Eynatten Frans Quoitbach + de merck van Nelis Baers In 1691 bevestigt bisschop Jean-Louis van Elderen, broer van Emond, de echtheid van de handtekeningen onder dit testament: Jean Louis par la grace de Dieu evesque et prince de Liege, duc de Bouillon, marquis de Franchimont, comte de Looz, Horne etc.
19
Scavoir faisons a tous ceux quil appartiendra qu’a la requisition de noble nostre tres cher et feal Gerard d’Oijembruge des comtes de Duras, baron de Roost, grand marechal de nostre cour, conseiller de nostre Conseil Privé, grand maijeur de nostre cite de Liege, nostre commissaire deciseur de Maestricht, lieutenant des fiefs de nostre Pays de Liege, chef des Estats Nobles de nostre pays et comté de Looz et haut drossard de Bilsen etc., nous avons bien voulu en faveur de la verité declarer comme nous declarons par cette de bien scavoir que les signatures apposees au present testament par Edmondt van Elderen nostre frere germain et Florentine d’Eijnaten sa compagne, sont escrittes de leur propre mains, et de les bien connoitre pour les avoir plusieurs fois veu dans des lettres et autrement. En foij de quoij nous avons signé la presente de nostre main et y fait apposer les cel de nos armes a Liege ce 25 d’octobre 1691. Jean Louis [opgedrukt zegel onder papier van bisschop Jean-Louis van Elderen]
20
Een ander belangrijk archief voor de bezitsgeschiedenis van het kasteel en voor de geschiedenis van het bezit van de heren in Genoelselderen is het archief van de schepenbank van Genoelselderen. Tot 1795–1796, toen onze streek bij de Franse republiek gevoegd werd, was er in de meeste dorpen een schepenbank actief. Zij registreerde akten betreffende het bezit van goederen in haar rechtsgebied en zij deed rechtspraak in geschillen tussen inwoners van het dorp en over goederen in het dorp. De dorpsheer – die in Genoelselderen ook de bezitter van het kasteel was – stelde de schepenen en de gerechtsofficieren aan. De zeven schepenen vormden samen de schepenbank. Zij waren de rechters. De drossaard en de schout waren de gerechtsofficieren, die een taak hadden die vergelijkbaar is met die van de procureur en zijn substituten vandaag de dag. Het archief van de schepenbank van Genoelselderen bestaat in grote lijnen uit drie reeksen: de gichtregisters voor de periode 1485–1795 (nr. 13–27), de rolregisters voor de periode 1545–1798 (nr. 1–12) en de procesdossiers (nr. 28–37). In de gichtregisters werden de akten betreffende goederen in Genoelselderen geregistreerd die aan de Akte waarin de deken en het kapittel van Sint-Lambertus in Luik de familiewapens van Emond van Elderen en Florentine van Eijnatten bevestigen, 1691 (RH, Archief van de heren van Genoelselderen) >
21
griffie van de schepenbank werden voorgelegd. In de rolregisters werden de zittingen geregistreerd die aan de rechtspraak gewijd werden. Het belang van de heer in een dorp als Genoelselderen wordt geïllustreerd door het feit dat doorheen de zeventiende en de achttiende eeuw een steeds groter deel van de in de gichtregisters ingeschreven akten te maken hebben met de kasteelheren. Van alle dossiers van processen die in de loop der eeuwen behandeld werden door de schepenbank van Genoelselderen, bleven er in het archief slechts een negental bewaard (nr. 24–36).
— Uit het archief van de schepenbank van Genoelselderen — In 1611 maakte de secretaris van de schepenbank in het gichtregister een aantekening over de gebruiken bij het inhalen van een nieuwe heer in het dorp. De nieuwe heer heeft eerst bij de Leenzaal de eed van trouw aan zijn leenheer afgelegd. Dan wordt hij door een afgevaardigde van de stadhouder van de Leenzaal naar de heerlijkheid Genoelselderen begeleid om ook daar de formaliteiten te vervullen die bij de inbezitneming van de heerlijkheid horen. Hij treedt daarbij niet in detail: veel dingen die nu voor ons moeilijk te begrijpen zijn, zullen voor zijn publiek in 1611 zo wel duidelijk genoeg omschreven zijn. 22
RH, Archief van de schepenbank van Genoelselderen, nr. 18, f° 142 r°-v°. Eerst stelt een afgevaardigde van de stadhouder van de Leenzaal aan de nieuwe heer het klokkentouw ter hand, zodat die als nieuwe heer de klok kan luiden: Der stadt[helder] duer sijnen gemechtichden in naemen ons genadigen heeren als graeff van Loen, sal leeveren joncker Willem van Elderen het clock seele in teecken van possessien ende dan sal hij die clock trecken als gerecht gront heer ende erff heer der heerlijcheijt van Elderen, nae costume vander salen recht, ten vuer, ten water, ten storm, ten strijde, ten putte, ten hoeghen gerichte, ter locht, ter galghen, met voertz allen solemniteyten van recht daer thoe gewoenlijck te geschieden, ende dat salmen in hoeden der manschappen keeren.
Vervolgens brengt men de nieuwe heer naar de plek waar de schepenbank zetelt en daar leggen de schout, die de schepenbank voorzit, en de schepenen hem een eed van trouw af waarbij zij beloven hun functie rechtvaardig en naar best vermogen te zullen uitoefenen: Dat gedaen sijnde salmen den heer inden dorpe leijden aen die dingbanck ende hem leeveren den ranck vander plaetsen daer sij dinghen, in teecken vander justicien ende dan sullen hem scoltetz ende scepenen den eedt doen in deeser manieren: Van deesen daghe ende van nu voert aene sa lick holt ende getrauwe sijn joncker Willem, heer tot Elderen, heijmelijck ende voerderlijck, recht ende justicie te helpen administreeren, rechtveerdighe getuijgenisse te helpen hoeren, ende rechtverdighe vonnissen te helpen hoeren nae mijnen besten verstande, dat sweere ick soe help mich Godt ende allen sijn heijlegen. Tot slot zweren ook de dorpelingen van Genoelselderen hun heer te zullen bijstaan en trouw te zijn: Den eijdt die dij ondersaten doen sullen: Van deesen daghe ende van nu voert aenne sa lick holt ende getrouwe sijn joncker Willem van Elderen, heijmelijck ende voerdelijck, sijn erchsten waernen ende besten voertstellen, ende voertz allen sghens doen dat goede ondersaten sculdich sijn te doen, dat sweere ick, soe help mich Godt ende allen sijn heijlegen. 23 De heren van Genoelselderen bezitten in hun heerlijkheid een aantal cijnshoven, waar de gebruikers van bepaalde landerijen jaarlijks een cijns moeten komen betalen. Sommige cijnzen worden in geld betaald en andere in natura, met name in kapuinen of gecastreerde en gevette haantjes. In 1737 liet kanunnik Jean-Louis d’Oijembrugge van het Luikse Sint-Lambertuskapitel als heer van Elderen aan de schepenen vragen wat die cijnshoven nu precies aan jaarinkomsten vertegenwoordigden en ook hoeveel landerijen hij in de gemeente bezat. Zo een inlichting vanwege de schepenen werd een recordium genoemd. De secretaris van de schepenbank registreerde het antwoord in het gichtregister: RH, Archief van de schepenbank van Genoelselderen, nr. 24, f° 178 r°- 179 r°.
24
Wij scholtes ende schepenen des gerichts ende heerlijckheijt Genoelselderen Elderen, graeffschap van Loon ende Lande van Luijck, versoecht sijnde van onsen hoogh eedelen hoogh geboren heere Jean Louwis d’Oyembrugge van de graven van Duras, baron d’Elderen, grooten deecken van die catedraele kercke van Sint Lambrecht tot Luijck, proost van die archidiacolale kercke Tongeren etc. om te geven ons recordium over d’importantie sijnder cheenshoven, verclaeren ende certificeeren mits deesen naer rijpe sommatie ende calculatie bevonden te hebben in den eersten den cheenshoff van Sint Steven alhier te monteeren in ses ende dertich cappuynen, eenen hellinck; den cheenshoff van Sint Andries te bestaen in deniren als andersints ter somme van drij gulden drij stuivers drij oort; den cheenshoff van Althoesselt te monteeren in twelff cappuijnen, ses ende sestich deniren, twee hinnen, eenen hellinck; den cheenshoff van Millen te bestaen in twintich cappuijnen, negen en twintigh deniren, twelff eijeren, drij hellincken. Ende naerders versoecht sijnde van onssen opgemelden hoogh eedelen heere om te geven ons recordium over die quantitijt sijnder weijden ende bossien, verclaeren achtervolgens rapport door Loweis du Moulin, gesworen lantmeter voor ons judicieelijck aengebracht, te consisteeren te weeten de weijden in elff bonder boven noch den Hoppenhoff bestaende is ses roeden ses cort, het heijboschken te bestaen in een bonder seventien roeden, den Kieselingen bosch een bonder seven groot roeden ende tien cleijn, het Esseboschken te bestaen in een bonder vijfftien groot roeden ende tien cort, den Gooten bosch te bestaen in sestien bonder ende sestien groot roeden, bovendien dat den opgemelden hoogh eedelen heere noch actueelijk is hebbende ende hem competerende is die thiende van die geheele jurisdictie van Genoelselderen, verclaerende ten overvloet wij schepenen deese onsse gedaende declaratie ende attestatie alsoo waerachtich te sijn, offererende die selve ten allen tijden toties quoties des versoecht sijnde onder onssen solemneelen eede voor alle richters ende hoven, soo geestelijck als weereltlijck te bevestigen, vernieuwen ende reitereren. Aldus gedeclareert ende geallegeert binnen Genoelselderen in judicio op heden den neghenden meij 1737, presentibus omnibus demptis Schmissing ende Schols schepenen. Uit het recordium van de schepenen leren wij dat de cijnzen die al eeuwenlang aan hetzelfde tarief betaald werden, in de achttiende eeuw financieel niet veel meer betekenden. Dit tarief stond wellicht in de dertiende of de veertiende eeuw nog in verhouding tot de waarde van de grond die de cijnsplichtigen in
gebruik hadden. De cijnzen die in natura betaald werden, waren ondertussen veel belangrijker geworden. Op Sint-Stevensdag (26 december) mocht de heer zich in de levering van 36 kapuinen verheugen en in zijn cijnshoven in Althoeselt en in Millen werden hem jaarlijks respectievelijk 12 kapuinen en 2 hennen en 20 kapuinen en 12 eieren geleverd. Voorts werden op SintStevensdag een aantal cijnzen in geld voldaan. Op Sint-Andriesdag (30 november) werd alleen in geld betaald. Oorspronkelijk waren dit kleine zilveren denieren en hellingen en in de achttiende eeuw werden die cijnzen betaald in munten uit die tijd: gouden guldens, zilveren stuivers en koperen oorden. Voorts krijgt de heer een overzicht van zijn weilanden en bossen en krijgt hij vooral de verzekering dat hij recht heeft op al de tienden in Genoels elderen. Wellicht is dat laatste – tien procent van de opbrengst van de akkers in het dorp – het voornaamste deel van de inkomsten die de heer uit het bezit van zijn heerlijkheid haalt.
Tegen vonnissen van de schepenen van Genoelselderen kon men in beroep gaan bij de Tongerse griffie van de schepenbank van Vliermaal, één van de oppergerechten in het graafschap Loon. De inventaris van het archief van de schepenbank van Vliermaal werd in 2008 uitgegeven: R. Nijssen, Inventaris van het archief van de schepenbank van Vliermaal (1391–1796), (Rijksarchief te Hasselt. Inventarissen, 94), Brussel, 2008, 142 p. In 1999 werd het archief van de parochie Genoelselderen in het Rijksarchief in bewaring gegeven. Het bevat onder meer het register van dopen, huwelijken en overlijdens voor de jaren 1837–1925 (nr. 9) en het register van vormelingen en eerste-communicanten voor de jaren 1913–1923 (nr. 10). Vermits het vroeger de gewoonte was dat de hele groep kinderen die gevormd werden uit één parochie een speciale vormselpeter en -meter kregen, meestal notabelen uit de gemeente, is dit laatste register een goede bron om na te gaan of de kasteelbewoners in Genoelselderen die rol ook opnamen. De inventaris van de archieven van de kerkfabriek en van de parochie van Genoels elderen is in 2000 uitgegeven: R. Nijssen, Inventarissen van de kerkarchieven van Genoelselderen, Kanne, Membruggen, Valmeer en Vlijtingen. Overdrachten 1998–1999, (Rijksarchief te Hasselt. Inventarissen, 45), Brussel, 2000, 67 p. De oudere parochieregisters van Genoelselderen, uit de periode 1717–1836, worden ook in het Rijksarchief bewaard in de verzameling parochieregisters (nr. 209–211). Zij zijn via internet raadpleegbaar.
25
Het archief van het stift van Munsterbilzen bevat enkele stukken betreffende Maria Florentina en Maria Anna van Elderen, die daar in de tweede helft van de zeventiende eeuw een prebende bekleedden (nr. 187–189). Van het archief van het stift van Munsterbilzen is een gedrukte inventaris beschikbaar: M. Van der Eycken, Inventaris van het archief van het adellijk damesstift van Munsterbilzen, (Rijksarchief te Hasselt. Inventarissen, 63), Brussel, 2002, 370 p. Zoals in de periode voor de Franse Tijd akten betreffende lenen van de Leenzaal van Kuringen in de verhefregisters van de Leenzaal werden geregistreerd, zo worden in de negentiende en de twintigste eeuw de akten betreffende het bezit van het kasteel of andere landerijen in Genoelselderen overgeschreven in de registers van het hypotheekkantoor van Tongeren. In zoverre die akten door Limburgse notarissen opgesteld werden en voor zover zij ouder zijn dan honderd jaar, kunnen de minuten ervan ook in het Rijksarchief te Hasselt geraadpleegd worden.
26
De Tabel van klassificatie der grond-eigendommen voor Genoelselderen werd in 1843 door de diensten van het kadaster opgesteld. De woningen in de gemeente worden naargelang hun grootte en comfort verdeeld in acht klassen. De eerste, de tweede en de derde klasse bestaan telkens uit slechts één woning. Het kasteel vormt de eerste klasse en het wordt getaxeerd op een jaarlijks kadastraal inkomen van 210 gulden: Het kasteel van den heer graef de Borchgrave maekt de eerste klasse uit. Het zelve bestaet in een schoon hecht, sterk en wel naer den nieuwen bouwtrand ingerigt, doch klein gebouw, het welk beneden bevat eenen grooten uitgebreiden corridor, eene eetzael, twee groote zaelen en eene kleine kamer, dienende tot kantoor van den rentmeester, alsmede twee keukens en eene linnenkamer, wijders op de eerste verdieping bevindt zich insgelijks eenen schoonen corridor, benevens twaelf groote en kleine vertrekken, omringd door schoone tot vermaek aengelegde toebehoortens. De kasteelhoeve vormt de tweede klasse. Haar kadastraal inkomen wordt vastgesteld op 54 gulden. De controleur van het kadaster beschrijft haar als volgt: De tweede klasse bevat een huis van briksteenen zamengesteld en met schaliën gedekt, in goeden staet, bevattende twee groote en drie kleine beneden plaetzen. De gebouwen tot den landbouw dienende zijn zeer uitgestrekt en in goeden staet, mede van briksteenen zamengesteld en met schaliën gedekt. Bij de hoeve lag ook een brouwinstallatie, waar omstreeks 1843 volgens de vaststellingen van de controleur van het kadaster enkel nog voor eigen gebruik gebrouwen werd door de pachter van de hoeve: Deze bevindt zich in een goed steenen gebouw, het welk met pannen gedekt is. Deszelfs werktuigen bevinden zich in eenen zeer slechten staet en bestaende uit eenen ketel inhoudende 29 hectoliters, eene werkkuip van 15 hectoliters 80 liters en uit eenen koelbak van 18 hectoliters 70 liters. Deze brouwerij is eene afhangelijkheid van de groote winning van het kasteel en dient slechts tot eigen gebruik van den pachter. In 1841 was de pachter
27
Beschrijving van het kasteel en de kasteelhoeve van Genoelselderen in het proces-verbaal van afpaling, 1843 (RH, Archief van de provinciale directie van het kadaster. Processen-verbaal van afpaling)
Joseph Delvigne. De hoeve van Christaen Liesens wordt op 36 gulden getaxeerd en de 46 overige woonhuizen die de gemeente in 1843 telt, worden getaxeerd op een bedrag dat varieert van 3 tot 21 gulden. (Archief van de provinciale directie van het kadaster. Processen-verbaal van afpaling, nr. 39).
Vanaf 1842 zijn er voor Genoelselderen kadastrale leggers (reeksen 12 en 212) beschikbaar, aan de hand waarvan men een overzicht kan maken van de onroerende goederen die personen en organisaties in Genoelselderen bezaten. Deze leggers, afkomstig van het controlekantoor van het kadaster in Tongeren, worden in het Rijksarchief te Hasselt bewaard (Archief van het controlekantoor van het kadaster te Tongeren, nr. 3–8). Om uit te zoeken wie de opeenvolgende bezitters van een bepaald goed geweest zijn, kan men de reeks 209 raadplegen. Die wordt bewaard door de diensten van de gewestelijke directie van het kadaster in Hasselt. In het Rijksarchief kan ook de Mémorial administratif van het provinciebestuur – een administratief mededelingenblad voor de plaatselijke besturen – geraadpleegd worden. In de negentiende eeuw wordt er jaarlijks de lijst van de verkiesbaren voor de senaat in afgedrukt. Die lijst werd opgesteld op basis van de belastingen, vooral grondbelastingen, die men betaalde. Onder meer de graven de Borchgrave komen prominent in deze lijsten voor. Het overzicht van de plaatsen waar zij belastingen betalen, leert meteen ook hoe hun grondbezit gestructureerd is.
— In het Rijksarchief te Luik —
D
30
e heerlijkheid Genoelselderen was gedurende het ancien régime een zogenaamd adellijk goed en onderworpen aan de taxe des nobles: de belasting door de Adellijke Stand. Bovendien gaf het bezit van een adellijk goed, samen met een bewijs van adellijke afstamming, het recht om zitting te nemen in de vergaderingen van de afgevaardigden van de adel in de Staten. De drie Staten of Standen: de Kerkelijke Stand, de Adellijke Stand en de Derde Stand, vertegenwoordigden samen het volk van het vorstendom Luik in onderhandelingen met de vorst over het heffen van landelijke belastingen. Het feit dat het kasteel een adellijk goed was, betekent dat het kasteel en zijn bezitters voorkomen in het archief van de Staten van Luik en Loon en met name in de belastingregisters en in andere documenten van de adellijke Stand (Archief van de Staten van Luik en Loon, nr. 681–919).
< Fragment van de lijst van de verkiesbaren voor de senaat in 1837, met François de Borghgrave, eigenaar van het kasteel van Genoelselderen, op kop (RH, Mémorial administratif)
In 1774 diende graaf de Borchgrave bij de Adellijke Stand, één van de drie standen in de volksvertegenwoordiging van het vorstendom Luik, een aanvraag in om tot de vergaderingen van die Stand toegelaten te worden. Samen met zijn aanvraag legde hij een dossier voor dat zijn aanspraken op het lidmaatschap moest staven. Het dossier bevat onder meer de stukken die zijn adellijke afkomst moeten bewijzen, waaronder afschriften van doopakten, huwelijkscontracten en testamenten van zijn voorouders (Archief van de Staten van Luik en Loon, nr. 696). De inventaris van het archief van de Staten van Luik is gepubliceerd: G. Hansotte, Etats du pays de Liege et comté de Looz, (Archives de l’Etat à Liège. Inventaires, 97), Brussel, 1990, 247 p. Het archief van de Geheime Raad is één van de voornaamste archieven die in het Rijksarchief te Luik bewaard worden en het bevat veel gegevens die van belang zijn voor onze streek. De Luikse Geheime Raad was tot de Franse Tijd de regeringsraad van het vorstendom Luik, waarvan ook het graafschap Loon deel uitmaakte. Daarnaast had de Geheime Raad ook een beperkte gerechtelijke bevoegdheid. De inventaris van het archief van de Geheime Raad werd in 1985 gedrukt: G. Hansotte, Inventaire des archives du Conseil Privé de Liège, Brussel, 1985, 292 p.
— In het gemeentearchief van Riemst (Radoc) —
V
oor de periode vanaf 1848 zijn we beter ingelicht over de bewoners van het kasteel. Vanaf dat jaar moesten de gemeentebesturen immers bevolkings registers aanleggen en bijhouden. Voor een onderzoek naar de kasteelbewoners zijn de bevolkingsregisters de voornaamste bron in het archief van het gemeentebestuur.
In Genoelselderen hoor je wel eens vertellen dat het kasteel in de negentiende eeuw een tijdlang uit Frankrijk verdreven paters gehuisvest heeft. Je hoort het te vaak om er geen geloof aan te hechten, maar in publicaties over het kasteel en zijn bewoners lees je er niets over. Wie zoekt dat eens uit in de bevolkingsregisters?
31
Iconografie
I
n de loop van de achttiende en de negentiende eeuw kwam een bescheiden maar mooie verzameling iconografie van het kasteel van Genoelselderen tot stand.
De oudste gekende afbeelding van het kasteel is van de hand van Remacle Le Loup, de illustrator van Les délices du Païs de Liège van de Saumery. In een eerste fase maakte hij een pentekening van het kasteel. Die werd voorgelegd aan de bezitters of bewoners van het kasteel en tegen betaling verder uitgewerkt tot een kopergravure die dan opgenomen werd in het werk van de Saumery. De beschrijving van het kasteel van Genoelselderen is opgenomen in het vierde deel. De originele uitgave van het werk van de Saumery dateert van 1738–1744. In 1970 verscheen een anastatische herdruk: – R. Le Loup, Kopergravure Vue du Chateau de Genoels-Elderen. In P.-L. de Saumery, Les Délices du Païs de Liège ou Description géographique, topographique et chorographique des monumens sacrés et profanes de cet évêché-principauté et de ses limites, 5 delen, Luik, 1738–1744.
32
In 1993 verzorgden de Vrienden van het Stedelijk Museum Stellingwerff-Waerdenhof in Hasselt een uitgave van de pentekeningen van Le Loup van Limburgse sites, waaronder ook de tekening van het kasteel van Genoelselderen: – R. Le Loup, Pentekening Vue du chateau de Genoels-Elderen. In Met Le Loup op reis. Limburg door een 18de-eeuwse bril bekeken, Hasselt, 1993, p. 78. In de tweede helft van de achttiende eeuw ruilde het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Tongeren een aantal landerijen in Genoelselderen met zijn toenmalige proost, Michiel Walram de Borchgrave, heer van Genoelselderen. In ruil ontving het kapittel landerijen in Millen. Bij deze ruil werd een kaart opgesteld, waarop de ligging van de landerijen in kwestie aangeduid is. Centraal op de kaart staat een naïeve voorstelling van het kasteel, met de dreven aan de voor- en achterzijde van het kasteel die naar de tumuli leiden (Rijksarchief Hasselt, Verzameling kaarten en plannen, nr. 313). Figuratieve kaart van het kasteel van Genoelselderen en zijn omgeving (RH, Verzameling kaarten en plannen) > Gravure van het kasteel van Genoelselderen van de hand van Remacle Le Loup in Les délices du Païs de Liège >>
In het begin van de negentiende eeuw maakte de Hasseltse aristocraat Philippe de Corswarem een serie aquarellen van kastelen in het zuiden van onze provincie, waaronder een van het kasteel van Genoelselderen. Raf Van Laere en Rombout Nijssen publiceerden de bewaarde aquarellen in 2005: – Ph. de Corswarem, Aquarel Genoels Elderen. In R. Nijssen en R. Van Laere, Kastelen op papier, Wijer, 2005, p. 32–33.
Aquarel van het kasteel van Genoelselderen van de hand van Philippe de Corswarem
Van Jean-Louis van Elderen bestaan talrijke gravures waarop hij voorgesteld wordt als bisschop van Luik. Men vindt ze terug in iconografische verzamelingen van verschillende archieven en wetenschappelijke bibliotheken. In sommige archieven wordt de iconografische verzameling de historisch-topografische atlas genoemd. Ook Google verwijst je naar bewaarplaatsen van het portret van Jean-Louis van Elderen. Probeer bij een zoekopdracht ook J(oh)an Lodewijk en Joannes Ludovicus. In de loop van de twintigste eeuw werden op grote schaal postkaarten gemaakt. In opdracht van drukkers reisden fotografen tot in de kleinste dorpen van het land om er de plaatselijke bijzonderheden vast te leggen. Foto’s van kerken en kastelen waren daarbij het favoriete onderwerp. Deze kaarten zijn een gegeerd verzamelobject geworden, dus wie een verzamelaar kent, krijgt ze wel te zien. De grootste collectie postkaarten in ons land is die van het voormalige Gemeentekrediet. Zij bevat ruim 77000 kaarten. Zij wordt nu beheerd door de Franstalige tak van de Koninklijke Academie, de Académie Royale des Sciences des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique.
Kaarten
O
p de kaart van Ferraris staat het kasteel te midden van een uitgestrekt park met lange wandeldreven. – De grote atlas van Ferraris. Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik 1777, Brussel, 2009 en 2011, kaart 168B. Op het primitief kadasterplan van 1829 is de klassieke opbouw van het vernieuwde kasteel te zien: – Hasselt, Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Primitief kadasterplan van Genoelselderen, 1829. Vanaf 1842 worden er door de diensten van het kadaster jaarlijks mutatieschetsen opgemaakt, waarin per gemeente de door de dienst gekende wijzigingen die in dat jaar aan onroerend goed in de gemeente werden aangebracht, worden weergegeven. De wijzigingen aan het kasteel van Genoelselderen vanaf 1842 zijn te vinden in: – Hasselt, Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Mutatieschetsen Genoelselderen.
37
Het kasteeldomein van Genoelselderen op de kaart van Ferraris, 1777
Het kasteeldomein van Genoelselderen op het primitief kadasterplan, 1829 (Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Hasselt)
In 1845 stelde de toenmalige cartografische dienst van het leger de zogenaamde kadastrale reductie voor Genoelselderen op. De kadastrale reducties zijn te beschouwen als voorlopers van de stafkaarten. Zij zijn niet gebaseerd op eigen metingen van de cartografische dienst, maar op gegevens die aangeleverd werden door de diensten van het kadaster. In tegenstelling met de primitieve kadasterkaart, die enkel vijvers en bossen aanduidt, geeft de kadastrale reductie met een kleurencode ook het grondgebruik aan. – Brussel, Nationaal Geografisch Instituut, Kadastrale reducties, Genoelselderen. Bij het Nationaal Geografisch Instituut kan men zowel de huidige stafkaarten als alle stafkaarten die sinds 1861 gemaakt zijn, bestellen. Op de website van het Instituut staat een catalogus met het volledige aanbod. Het kan boeiend zijn oude stafkaarten te raadplegen, omdat zij tonen hoe het kasteel gesitueerd lag ten opzichte van de toenmalige dorpskern en ten opzichte van andere landschapselementen.
Monumenten
E
en aantal monumenten herinnert aan verschillende generaties kasteelheren van Genoelselderen en aan de wijze waarop zij zich ervan wilden verzekeren dat zij later herinnerd zouden worden. 40
In de parochiekerk worden nog drie stenen grafplaten bewaard van heren en vrouwen van Genoelselderen. Het gaat om de grafplaat van de in 1305 overleden Godenoel III van Elderen en zijn in 1300 overleden echtgenote Marula, de vijftiende-eeuwse grafplaat van Goswijn van Elderen, zijn echtgenote Agnes van Herk en hun zonen Goswijn, Godenoel en Willem, en om de grafplaat van Willem van Elderen, overleden in 1515, en zijn echtgenote Maria van Widooie. In de kerk van Genoelselderen is ook het grafmonument van bisschop Jean-Louis van Elderen te bewonderen. Dit monument stond oorspronkelijk in het koor van de SintLambertuskathedraal in Luik, waar hij in 1694 begraven is. De Luikse kathedraal is zoals geweten één van de voornaamste slachtoffers van de antiklerikale wind die tijdens het Franse bewind door de stad woei. In 1804 kon François de Borchgrave het
Het grafmonument van Jean-Louis van Elderen in de kerk van Genoelselderen >
monument aankopen en liet hij het weer opbouwen in de kerk die zijn voorganger als heer van Genoelselderen in 1691 nog zelf ingewijd had. Voorts siert een schildering van het wapen van de familie van Elderen het plafond van de parochiekerk.
Munten
T
42
en tijde van de regering van Jean-Louis van Elderen als bisschop en vorst van Luik werden er munten geslagen met zijn afbeelding. Uit zijn regeringsperiode (1688– 1694) zijn gouden dubbele dukaten van bijna zeven gram uit 1690 en 1693 bekend, grote zilveren ducatons van ruim dertig gram uit 1689, 1690 en 1691, zilveren pattacons die enkele grammen minder wegen en die geslagen werden in de jaren 1689–1693 en koperen oorden uit 1688 en uit de jaren 1691–1693. Van de dubbele dukaat wordt een exemplaar bewaard in het Provinciaal Munt- en Penningkabinet in Tongeren. Beschrijvingen van de munten van Jean-Louis van Elderen met getekende afbeeldingen zijn te vinden in de publicaties van: – J. de Chestret de Haneffe, Numismatique de la principauté de Liège et de ses dépendances (Bouillon, Looz) depuis leurs annexions, Brussel, 1890, en Supplement, Luik, 1900. – J.-L. Dengis, Les monnaies de la principauté de Liège. III. De Gérard de Groesbeeck au rattachement à la France (1564–1794), Wetteren, 2006. Een beschrijving en een mooie afbeelding van de dubbele ducaton staan in het boek van: – S. Scheers, J. van Heesch, R. Van Laere en M. D’Olieslaeger, Uitmuntend goud. Catalogus gouden munten van het Munt- en Penningkabinet van de Provincie Limburg, Tongeren, Brussel, 1991, 276 p.
43
De dubbele ducaton met afbeelding van Jean-Louis van Elderen en het wapenschild van de prins-bisschoppen van Luik
M i l l e n
Burcht van Millen Kattestraat 22 | 3770 Millen
– Publicaties over de geschiedenis van het kasteel en zijn bezitters
I
n 1933 publiceerde deken Jean Paquay van Bilzen in het in Tongeren uitgegeven Jaarboek van het Limburgsch Geschied- en Oudheidkundig Genootschap een overzicht van de opeenvolgende heren van Millen. Adriaan Claasen wijdde in 1970 een bladzijde van zijn studie over Limburgse burchten en kastelen aan de burcht van Millen. In 1991 werd in Riemst en zijn verleden, een uitgave van het gemeentebestuur, een hoofdstuk over de geschiedenis van Millen opgenomen en in het in 1999 verschenen deel over Tongeren en Riemst van Bouwen door de eeuwen heen worden twee bladzijden gewijd aan de bouwgeschiedenis van het kasteel van Millen. In Limburg – Het Oude Land van Loon, nummer 91, 2012 verscheen de eerste aflevering van een studie van de hand van archeoloog Tony Waegeman. In dit deel behandelt de auteur de geschiedenis van de burchtsite van de twaalfde eeuw tot het einde van de zestiende eeuw. Anders dan de vroegere auteurs die hun geschiedenis van Millen ofwel vanuit archiefbronnen ofwel vanuit archeologische invalshoek benaderden, weet deze auteur beide te combineren.
45
– J. Paquay, De heerlijkheid Millen, in Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Limbourg, 1933, 47, p. 115–124. – A. Claasen, Van mottoren tot kasteel, (Publicaties van het provinciaal Gallo-Romeins Museum, 14), Tongeren, 1970, p. 69. – Riemst en zijn verleden, Riemst, 1991, p. 121–131. – Burcht van Millen, in Bouwen door de eeuwen heen, 14N1, Turnhout, 1999, p. 45–47. – T. Waegeman, De heren van Millen en hun kasteel, in Limburg – Het Oude Land van Loon, 2012, 91, p. 205–276.
Archieven — In het Rijksarchief te Hasselt —
H
46
et kasteel en de heerlijkheid Millen zijn in het ancien régime, de periode tot aan de aanhechting van onze streek bij de Franse Republiek in 1795–1796, een leen van de Leenzaal van Kuringen. De Leenzaal is het leenhof van de graaf van Loon, waar de administratie verricht wordt die bijhoudt wie de bezitter van elk leen is. Die registers, de leenverhefregisters (Archief van de Leenzaal van Kuringen, nr. 188–228), de registers van erkentenis van de nieuwe heer (nr. 229–239) en de indexen op die registers (nr. 241–242) in het archief van de Leenzaal van Kuringen, zijn de voornaamste bronnen voor de bezitsgeschiedenis van het kasteel van Millen voor de periode van omstreeks 1361 tot 1795. De vier oudste leenverhefregisters van de Leenzaal van Kuringen – uit de regeer periodes van Engelbert van der Mark (1361–1364), Jan van Arkel (1364–1378), Arnold van Hornes (1379–1389) en Jan van Beieren (1390–1413) – zijn uitgegeven. De referenties naar deze uitgaven zijn opgenomen in de notitie over het kasteel van Genoelselderen. De Leenzaal van Kuringen was ook het gerechtshof dat geschillen over het bezit van leengoederen afhandelde. Het archief van de Leenzaal bevat twee procesdossiers in verband met het kasteel van Millen. In 1761 dagvaardde barones de Sluse in naam van haar zoon Franciscus Bartholomeus de Hemricourt Paulus Delperey, de testamentuitvoerder van de vorige bezitster van het kasteel, Françoise de Hemricourt, omdat zij het niet eens was met de regelingen die hij trof om het kasteel te verhuren en de inboedel
te verkopen (nr. 980). Enkele jaren later werd er over de verdeling van de erfenis van Emond Jean Guillaume de Fléron en zijn echtgenote Françoise de Hemricourt, en met name over de heerlijkheid, het kasteel en het paanhuis van Millen, een veel omvattender proces gevoerd voor de Leenzaal. Kanunnik Philippe Conrard Balthasar van der Heyden a Blisia van het kapittel van Sint-Lambertus in Luik en Theodor d’Eynatten de Schoonhoven procedeerden van 1764 tot 1782 tegen de testamentuitvoerder Paulus Delperey en tegen de kanunniken Georges Albert de Sluse en Maximilien Henry de Coune, die optraden als voogden van de kinderen de Hemricourt. Vanaf zijn meerderjarigheid zette Franciscus Bartholomeus de Hemricourt het proces zonder zijn voogden voort (nr. 986). De inventaris van het archief van de Leenzaal dateert van 1976: – H. Coppens, Inventaris van het archief van de Leenzaal van Kuringen, Brussel, 1976, 339 p.
— Uit de leenverhefregisters van de Leenzaal van Kuringen — Tot in de vijftiende eeuw werd de administratie van het grafelijke leenhof deels in het Latijn gevoerd. Op 18 september 1461 bood Adam van Guigoven zich bij de Leenzaal aan om er in naam van zijn echtgenote de nieuwe bisschop als haar leenheer te erkennen voor een brouwerij in Millen, 25 bunder akkerland, 11 bunder weiland, een cijnshof en voor de heerlijkheid en de burcht van Millen met het daarbij horende cijnshof: Adam de Gueghoven ut mamburnus domicellae Mariae de Treust suae uxoris, relevavit tamquam de novo domino anno xiiiic lvi xiii septembris braxiniam sitam ante ecclesiam de Millen et xxv bonuaria terrae ibidem sita, item dimidiam decimam van der Leijen, item xi bunuaria prati, item curiam manionariam cum suis juribus et pertinentiis universis sitis ibidem, presentibus Johanne de Voelen, Ordingen, Kanart, Bolgri ende Becht. Kastrum Idem Adam relevavit nomine predicto et de novo domino castrum de Millen cum jursdictione sua, censibus, caponibus, redditibus, juribus et pertinentiis ad praedictum castrum spectantibus, item curiam cum suo monte et duobus
47
bonuarijs et aliis pertinentiis in villa et territorio de Millen, praesentibus hominibus superius nominates. (Archief van de Leenzaal van Kuringen, nr. 194) Op 8 december 1722 bood Emond Jean Ernest de Mellin zich bij de griffie van de Leenzaal aan om er leenverhef te doen voor de leengoederen in Millen die hij van zijn vader geërfd had. In die periode gebruikt de Leenzaal de spreektaal, en liever dan precies te vermelden wat de bezittingen in kwestie inhouden, verwijst de griffier naar vroegere registraties van verheffingen: Op heden den 8 december 1722 voor ons Maximiliaen de Hoen als stadthelder des edelen Leensael van Curingen, is gecompareert den edelen welgeboren heer Emond Joan Ernest baron de Mellin, denwelcken naer doodt van sijnen heer vader Joan Ernest heeft versoeght te releveren het slot van Millen met die jurisdictie ende sijnen aenhanck, relatief tot de aude relieven, tot wijens versoeck wij condescenderende, hebben den selven tot het versoeght relief geadmitteert behaudens sijne doorluchtige hoogheijdt, ende der salen recht, ende hebbende den eedt van trauw gedaen is in hoede gekeert. (Archief van de Leenzaal van Kuringen, nr. 221)
48
Het archief van de schepenbank van Millen bestaat uit twee indrukwekkende reeksen. In de eerste plaats zijn er de gichtregisters voor de periode 1511–1796 waarin akten betreffende bezittingen in Millen werden ingeschreven en op basis waarvan gereconstrueerd kan worden hoe de heren een groeiende economische rol gingen spelen in het dorp (Archief van de schepenbank van Millen. Registers, nr. 4–14, 42–70). De rolregisters, waarin de rechtspraak geregistreerd werd door de door de heer aangestelde schepenen met de door hem aangestelde schout als gerechtsofficier, beslaan de periode 1510–1795 (nr. 1–41). In de registers van de schepenbank worden ook de aanstellingen van schepenen en van medewerkers van de schepenbank door de heer van Millen geregistreerd. Een grondige analyse van deze registers kan bijdragen tot de totstandkoming van een volledig overzicht van de kasteelheren van Millen. Voorts bevat het schepenbankarchief verslagen van metingen van landerijen uit de zeventiende eeuw (nr. 71–72), het dossier van een proces tussen de heren van Millen en het kapittel van Sint-Maarten in Luik (nr. 73) en drie omslagen met niet nader ontsloten dossiers en fragmenten van procesdossiers uit de periode van de zestiende tot de achttiende eeuw (Archief van de schepenbank van Millen. Procesdossiers, nr. 1–3).
Vanaf de jaren ’40 van de negentiende eeuw kan de bezitsgeschiedenis van het kasteel gevolgd worden in de archieven van het kadaster. In 1843 stelden de diensten van het kadaster met het oog op het vaststellen van het kadastraal inkomen van gebouwen en landerijen in de gemeente Millen, een zogenaamde Tabel van klassificatie der grond-eigendommen op. De woningen in de gemeente worden naargelang hun grootte en comfort verdeeld in negen klassen. Het oude kasteel en de hoeve van Peeter Joseph Dewaleff vormen de eerste klasse. Zij worden beide belast op een kadastraal inkomen van 66 gulden (Archief van de provinciale directie van het kadaster. Processen-verbaal van afpaling, nr. 107). Vanaf 1842 zijn er voor Millen kadastrale leggers (reeksen 12 en 212) beschikbaar, aan de hand waarvan men een overzicht kan maken van de onroerende goederen die personen en organisaties in Millen bezitten. Deze leggers, afkomstig van het controlekantoor van het kadaster in Tongeren, worden in het Rijksarchief te Hasselt bewaard (Archief van het controlekantoor van het kadaster te Tongeren, nr. 48–55). Om uit te zoeken wie de opeenvolgende bezitters van het kasteel geweest zijn, biedt de reeks 209 van het kadaster de snelste weg. Die wordt bewaard door de diensten van de gewestelijke directie van het kadaster in Hasselt. In de negentiende en de twintigste eeuw werden de akten betreffende het bezit van de voormalige waterburcht, zoals alle akten over het bezit van onroerend goed in deze gemeente, overgeschreven in de registers van het hypotheekkantoor van Tongeren. In zoverre die akten door Limburgse notarissen opgesteld werden en voor zover zij ouder zijn dan honderd jaar, kunnen de minuten ervan ook in het Rijksarchief geraadpleegd worden. 49 Geboorten, huwelijken en overlijdens in de families die in het bevolkingsregister worden aangetroffen, zijn terug te vinden in de parochieregisters en in de registers van de burgerlijke stand. De registers van de burgerlijke stand (geboorten, huwelijken, overlijdens) van omstreeks 1800 tot 1910 kunnen in het Rijksarchief en in het gemeentearchief geraadpleegd worden. De doopregisters voor de jaren 1709–1905, de huwelijksregisters voor de jaren 1787–1872, de overlijdensregisters voor de jaren 1787–1873 en het vormselregister voor de jaren 1844–1940, maken deel uit van het parochiearchief en worden in het Rijksarchief te Hasselt bewaard (Archief van de parochie Millen. Overdracht 2000, nr. 6–12). Het archief van de parochie Millen bevat ook een groot aantal leden registers en andere stukken in verband met de parochiale broederschappen in de periode van de achttiende tot de vroege twintigste eeuw. Zij bieden een prachtig inzicht in het belang van de godsdienst in het dagelijks leven van de mensen – kasteelbewoners en anderen – in die periode (Archief van de parochie Millen. Overdracht 2000, nr. 17–27). De inventaris van het parochiearchief van Millen werd in 2002 gedrukt: R. Raskin en
R. Nijssen, Inventarissen van de kerkarchieven van Diepenbeek, Rooierheide, Elen, Millen, Moelingen, Sint-Pieters-Voeren, Vroenhoven en Zussen. Overdrachten 1999–2001, (Rijksarchief te Hasselt. Inventarissen, 69), Brussel, 2002, 70 p. De oudere registers van dopen (1604–1799), huwelijken (1613–1799) en overlijdens (1636–1796) van Millen kunnen ook in het Rijksarchief geraadpleegd worden. Zij maken deel uit van de verzameling parochieregisters (nr. 615–623). Omstreeks 1640 stelde de pastoor van Millen een Tafelboexken der familien int dorpe van Millen op, dat nu ingebonden is in het parochieregister voor de jaren 1612–1691 (nr. 616). De pastoor begint het overzicht van de huishoudens met het gezin van de heer van Millen, dat bestaat uit joncker Arnold de Fleron, joffrouw Maria van Houthem sijn huijsfrouw, joffrouw Helena sijn dochter, joffrouw Anna, joffrouw Maria, Gerardus en Joannes Guillhelmus sijn soenen, Jehenna de Mirmort en Elisabeth, filia Wilhelmi vanden Bosch de Millen.
— In het Rijksarchief te Luik —
H
50
et kasteel en de heerlijkheid van Millen waren gedurende het ancien régime bezittingen die onderworpen waren aan de zogenaamde taxe des nobles: de belasting door de Adellijke Stand. Bovendien gaf het bezit van deze goederen, samen met een bewijs van adellijke afstamming, het recht om zitting te nemen in de vergaderingen van de afgevaardigden van de adel in de Staten. De drie Staten of Standen: de Kerkelijke Stand, de Adellijke Stand en de Derde Stand, vertegenwoordigden samen het volk van het vorstendom Luik in onderhandelingen met de vorst over het heffen van landelijke belastingen. Het feit dat het kasteel een adellijk goed was, betekent dat het kasteel en zijn bezitters geregeld voorkomen in de belastingregisters en in andere documenten van de Adellijke Stand (Archief van de Staten van Luik en Loon, nr. 681–919). Het archief van de Staten van Luik en Loon wordt in het Rijksarchief te Luik bewaard. De inventaris werd in 1990 gepubliceerd: G. Hansotte, Etats du pays de Liège et comté de Looz, (Archives de l’Etat à Liège. Inventaires, 97), Brussel, 1990, 247 p. De schepenbank van Millen sprak recht volgens de regels van het Luikse gewoonterecht. Vandaar dat er tegen haar vonnissen niet bij de Loonse oppergerechten in beroep gegaan kon worden, maar wel bij de schepenbank van Luik. Het archief van de schepenbank van Luik wordt in het Rijksarchief te Luik bewaard. De inventaris van het archief werd in 2003 gedrukt: Inventaire des archives des échevins de Liège, (Archives de l’Etat à Liège. Instruments de recherche à tirage limité, 10), Brussel, 2003, 109 p.
— In het gemeentearchief van Riemst (Radoc) —
V
oor de periode vanaf 1848 zijn er bevolkingsregisters beschikbaar. Hierin worden de bewoners van elk pand in de gemeente ingeschreven: het hoofd van het gezin en zijn huishouden, inwonende familieleden, knechten en dienstmeiden. Voorts wordt in het bevolkingsregister geregistreerd wie verhuist, wie overlijdt en wie er bij komt. De bevolkingsregisters van Millen worden in het gemeentehuis van Riemst bewaard.
Iconografie
I
n 1993 verzorgden de Vrienden van het Stedelijk Museum StellingwerffWaerdenhof in Hasselt een uitgave van de pentekeningen van Le Loup van Limburgse sites, waaronder ook de tekening van het kasteel van Millen: – R. Le Loup, Pentekening Vue du chateau de Melin Comté de Looz. In Met Le Loup op reis. Limburg door een 18de-eeuwse bril bekeken, Hasselt, 1993, p. 79 en in Les Délices du Païs de Liège. Facsimilé des dessins complémentaires et restés inédits de Remacle Le Loup, Luik, 1903.
Postkaarten uit de eerste helft van de twintigste eeuw met een afbeelding van het kasteel van Millen vindt men in de collectie van het voormalige Gemeentekrediet. Zij wordt nu beheerd door de Académie Royale des Sciences des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique.
51
Pentekening van het kasteel van Millen van de hand van Remacle Le Loup
Kaarten
I
n de uitgave van de kabinetskaart van Ferraris is het dorp Millen op het snijpunt van vier kaarten terechtgekomen. Het kasteel en het grootste gedeelte van de woningen van het dorp staan op kaart 190A. – De grote atlas van Ferraris. Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik 1777, Brussel, 2009 en 2011, kaart 190A. Op het primitief kadasterplan van 1828 bestaat het kasteel uit drie volumes rond een binnenkoer: – Hasselt, Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Primitief kadasterplan van Millen, 1828. Vanaf 1842 worden er door de diensten van het kadaster jaarlijks mutatieschetsen opgemaakt, waarin per gemeente de door de dienst gekende wijzigingen die in dat jaar aan onroerend goed in de gemeente werden aangebracht, worden weergegeven. Dat gebeurt door twee schetsen op te maken, waarop respectievelijk de toestand voor en na de wijziging wordt afgebeeld. De wijzigingen kunnen betrekking hebben op het wijzigen van perceelsgrenzen of op het bouwen, vergroten, verkleinen of afbreken van een gebouw. Voor Millen bijvoorbeeld, is op de mutatieschetsen van 1865 te zien dat in dat jaar de middelste vleugel van het kasteel werd afgebroken: – Hasselt, Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Mutatieschetsen Millen, 1865. In 1845 stelde de toenmalige cartografische dienst van het leger de zogenaamde kadastrale reductie voor Millen op. Zoals dat ook in Genoelselderen het geval was, is het grondplan van het kasteel identiek aan dat op de primitieve kadasterkaart: – Brussel, Nationaal Geografisch Instituut, Kadastrale reducties, Millen. Ook voor de geschiedenis van het kasteel van Millen kan het boeiend zijn de oude stafkaarten te bekijken en te zien hoe het kasteel vroeger gesitueerd was ten opzichte van de andere woningen in het dorp en ten opzichte van de gemeentegrenzen. Een catalogus met het volledige aanbod aan oude stafkaarten staat op de website van het Nationaal Geografisch Instituut.
53
Millen op de kaart van Ferraris, 1777
Millen op de kadastrale reductie, 1845 © Nationaal Geografisch Instituut
Z i c h e n - Z u s s e n - B o l d e r
Hof de Méan Bolderstraat 60–62 | 3770 Bolder
– Publicaties over de geschiedenis van het kasteel en zijn bezitters
A
angenomen wordt dat Pierre de Méan in 1619 de bouwheer was van wat nu als het hof de Méan bekend staat. Hij had van zijn vader Jean de Méan (een deel van) de heerlijkheid Meer en Bolder geërfd. Tot aan de Franse Tijd waren Val en Meer twee zelfstandige gemeenten. Val was bovendien ook een heerlijkheid; Meer en Bolder vormden samen één heerlijkheid. Pierre de Méan werd als heer van Bolder en Meer achtereenvolgens opgevolgd door zijn zoon Jan (1656), diens weduwe Barbara Elisabeth de Macours (1674), hun zoon Pierre Joseph de Méan (1683), diens zoon JeanLouis de Méan (1720), diens zus Helène Barbe Elisabeth de Méan (1773), haar neef François-Antoine de Méan de Beaurieux (1785) en diens zoon François-Antoine de Méan, prins-bisschop van Luik (1792). Na de Franse periode bleef het hof in het bezit van de familie de Méan, tot zij het in 1872 verkocht. Over het hof van de familie de Méan in Bolder publiceerde O. Schaetzen in 1901 een korte bijdrage in het Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Limbourg. In 1923 verscheen in het tijdschrift Limburg een artikel van E. Van Wintershoven over drie stenen grafplaten in de Sint-Severinuskapel in Meer. Deken Paquay publiceerde in 1933 een overzicht van opeenvolgende heren van Meer en Bolder. In 1991 werd in Riemst en zijn verleden, een uitgave van het gemeentebestuur, een hoofdstuk over de geschiedenis van Bolder en Meer opgenomen.
57
– O. Schaetzen, Château de Bolré, in Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Limbourg, 1901, 19, p. 175–176. – E. Van Wintershoven, Drie grafstenen uit de kerk van Mheer onder Fall-Mheer, gevolgd van eenige onuitgegeven genealogische aanteekeningen over de familie de Méan de Bolre, in Limburg, 1923–1924, 5, p. 193–197. – J. Paquay, De heerlijkheid Mheer-Bolre, in Bulletin de la Société Scientifique et Littéraire du Limbourg, 1933, 47, p. 125–127. – Hof de Méan, in Bouwen door de eeuwen heen, 14N1, Turnhout, 1990, p. 86–87. – Riemst en zijn verleden, Riemst, 1991, p. 136–149. Over François-Antoine de Méan, de laatste heer van Meer en Bolder, die ook de laatste prins-bisschop van Luik was en de eerste aartsbisschop van Mechelen na de Franse Tijd, verscheen in het Nationaal Biografisch Woordenboek een beknopte biografie: – A. Simon, Méan, François-Antoine Marie Constantin de, in Nationaal Biografisch Woordenboek, deel 2, Brussel, 1966, kolom 531–541. Léon de Herckenrode geeft in zijn werk over gearmorieerde graf- en gedenkstenen in Haspengouw uit 1845 een summiere genealogie van de familie de Méan: – [de Méan], in L. de Herckenrode, Collection des tombes, épitaphes et blasons, Gent, 1845, p. 636–641.
Archieven
58
— In het Rijksarchief te Hasselt —
D
e heerlijkheid Meer en Bolder en het hof van de heren in Bolder, zijn een leen van de Leenzaal van Kuringen. De voornaamste stukken in het archief van de Leenzaal van Kuringen voor de geschiedenis van de heerlijkheid en het hof zijn de leenverhefregisters (Archief van de Leenzaal van Kuringen, nr. 188–228) en de registers van erkentenis van de nieuwe heer (nr. 229–239). De indexen op de leenverhefregisters (nr. 241–242) vergemakkelijken het onderzoek. De referenties voor de gedrukte uitgaven van de eerste vier leenverhefregisters staan bij het bronnenoverzicht voor het kasteel van Genoelselderen.
De voornaamste bron voor de geschiedenis van het optreden van de bezitters van het hof de Méan als heren van Meer en Bolder, is het archief van de schepenbank van Meer en Bolder. De voornaamste reeksen in het archief zijn de gichtregisters, met de registratie van akten betreffende goederen in Meer en in Bolder in de periode 1610–1796 (nr. 4–14), de rolregisters met de registratie van de aan de rechtspraak gewijde zittingen in de jaren 1520–1796 (nr. 19–34) en een reeks procesdossiers van strafzaken en van burgerlijke zaken uit de zeventiende en de achttiende eeuw (nr. 57–93). De inventaris van de archieven van de schepenbank en van de leen- en laathoven in Val, in Meer en in Bolder, werd in 1998 gepubliceerd: R. Nijssen Inventarissen van de archieven van de schepenbanken van Val (1541–1796) en van Meer en Bolder (1520–1796) en van het laathof van Arenborch te Meer en Bolder (1627–1796), (Rijksarchief te Hasselt. Inventarissen, 73), Brussel, 2003, 47 p.
— Uit het archief van de schepenbank van Meer en Bolder — Op 27 augustus 1793 bood Joan Henrij de Fontaine van Bolder zich als afgevaardigde van de nieuwe heer van Meer en Bolder, niemand minder dan bisschop François-Antoine de Méan zelf, bij de schepenbank aan om er namens zijn heer officieel bezit te nemen van de heerlijkheid. De secretaris van de schepenbank stelde van deze belangrijke gebeurtenis het volgende verslag op, waarbij hij zijn taalgebruik in overeenstemming brengt met de gewichtigheid van de gebeurtenissen: Extraordinaire vergaderinge den 27 augusti 1793 ten 11 uren voormiddag. Presentibus J.M. De Fontaine, L. Tans, J. Raijmaekers, et J. Meers scabinis. Voor ons schepenen der justitie Meer en Bolder compareerde persoonelijk den heer Joan Henrij De Fontaine van Boler, denwelken ons heeft geproduceert en reelijk nedergeleijdt in onze geregtscaamer, eene schrifftelijke commissie en costitutie speciael gegeven en gepasseert op zijnen perzoon binnen het paleijs tot Luijk, den 17 augusti 1793, door zijne doorluchtige hoogheijd onzen genaadigen heere prince en bisschop van Luijk, Franciscus Antonius van de graven de Mean en van Beaurieux, als grondheere dezer vrijheerelijkheeden
59
Meer en Boler, en dependentiens, en met diers princelijken pitschaft becrachtigt. Item een extract uijt den leenregister des edelen Leenzael van Curingen, liggende in dato den 29sten junij 1793, onderteekent J.G. de Sigers nobilis aulae Curingianae grapharius, wegens het relieff van vesture van deze voorschreven vrijheerelijkheeden Meer en Boler en dependentiens, door zijne voorschreven doorluchtige hoogheijd, na dood van de hoogedele hooggeboorene vrouwe, mevrouw Helena Barbara Elisabetha Ludovica barronnesse de Mean, wijle de nichte van gemelde sijne doorluchtige hoogheijd, doen leeffde vrouwe dezer vrijheerelijkheden en dependentiens, bij maniere van successie van familie wegen de voorschreven heerelijkheeden van Meer, Boler en dependentiens gepresteert. Verzoekende in zijne gemelde qualiteijde registratie der zelve ter onzere greffe, alsmede dat wij hem naemens voorgeroerde zijne doorluchtige hoogheijd onzen genaedigen heere prince en bisschop Franciscus Antonius van de graven de Mean en Beaurieux als grondheer dezer vrijheerelijkheeden Meer en Boler en dependentiens souden leveren en verleenen de reële, actueele en corporeele possessie van deeze vrijheerelijkheden Meer, Boler en dependentiens, met alle regten, eere en prerogativen daer aen geattacheert, alles na inhoud van hoogst deszelffs commissie en gepresteert relieff, alsook ontfangen en proclameeren sijne doorluchtige hoogheijd onzen genaedigen heere prince ende bisschop van Luijk Franciscus Antonius van de graven de Mean en van Beaurieux, grondheere der voormelde vrijheerelijkheden Meer en Boler en dependentiens.
60
Volgt aanneeminge en possessie: Wij schepenen voormeld met schuldig en alderdiepste respect, geleezen hebbende de hoogstgemelde commissie en constitutie speciael, alsmede het gepresteert relieff van vesture so boven gementioneert, ordonneeren aen onzen secretaris so de bovenhoogstgemelde commissie als dito relieff ter onzer greffie te registreeren, en ingevolg van welke ontfangen zijne doorluchtige hoogheijd onzen genaedigen heere prince en bisschop van Luijk Franciscus Antonius van de graven de Mean en van Beaurieux als onzen vrijen grondheere dezer vrijheerelijkheeden Meer, Boler en dependentien. En ten zelvenmael hebben wij zijne gemelde doorluchtige hoogheijd, door hoogst deszelffs speciaalen gecommitteerden, geleijdt en gestelt in de reële, actueele en corporeele possessie der geseijde vrijheerelijkheeden Meer en Boler en dependentiens met aanraakinge van de justitietaefel, en overleveringe van risch en aarde, volgens welk ordonneeren aan alle gemeijntenaeren en ingeze-
tenen dezer vrijheerelijkheeden Meer, Boler en dependentiens van te erkennen sijne voorschreven doorluchtige hoogheijd onzen genaadigen heere prince en bisschop van Luijk Franciscus Antonius van de graaven de Mean en van Beaurieux voor hennen vrijen grondheere. En heeft ten zelven mael door hoogst deszelffs geconstitueerden den gewoonelijken en gerequireerden eedt gepresteert in handen van onzen medeschepen L. Tans. Voorders deputeeren onze medeschepenen en secretaris den heer J.M. De Fontaine en J. Raijmaekers ten eijnde om te proclameeren sijne gemelde doorluchtige hoogheijd onzen genadigen prince en bisschop van Luijk Franciscus Antonius van den graaven de Mean en van Beaurieux, als onzen wettigen vrijen grondheere van Meer, Boler en dependentiens ten gewoonelijke plaatze, en daarover aan ons hun relaas te doen. Volgt relaas: Wij gedeputeerde schepenen en secretaris verclaaren zo doen bij dezen, geleijdt te hebben sijne doorluchtige hoogheijd in den perzoon van hoogst deszelffs gecommitteerden voorschreven ter gewoonelijke plaatze, en hebben aldaar geproclameert als vrijen wettigen grondheere dezer vrijheerelijkheeden Meer, Boler en dependentiens, sijne voorschreven doorluchtige hoogheijd onzen genaadigen heere prince en bisschop Franciscus Antonius van de graaven de Mean en van Beaurieux, alsmede hoogst deszelffs geconstitueerden geleijdt te hebben tot in de kerke alhier binnen den dorpe Meer, binnen den thooren, alwaer wij hoogst dezelffs geconstitueerden hebben overgelevert de corde van de klok, welke ten zelvenmaal geluijt is worden in teeken van reële, actueele, corporeele possessie van gemelde vrijheerelijkheeden Meer, Boler en van alles wes daar van dependeert. Volgt de schrifftelijke commissie: François-Antoine des comtes de Mean et de Beaurieux, par la grace de Dieu prince-eveque de Liege, prince du Saint Empire Romain, duc de Bouillon, marquis de Franchimont, comte de Looz, de Horne etc., baron de Herstal etc., declarons d’avoir constitue le sieur Jean Henrij Fontaine, pour en notre nom prendre possession de la terre et seigneurie de Boler et Meer, nous obvenue par la mort de noble, illustre et genereuse demoiselle la baronne de Mean. Donné dans notre palais, et sous notre seing privé le 17 du mois d’aout de l’an 1793. Etoit signé: François-Antoine eveque et prince de Liege.
61
62
Volgt het boven gementioneert extract: Extract uijt den leenregister des edelen Leensael van Curingen: Sijne celsissime hoogheijt Franciscus Antonius van de graven van Mean ende Beaurieux, door de gratie Godts prince en bisschop van Luijk, prince van ’t hijligh Roomsch Rijck, hertog van Bouillion, marquies van Franchimont, grave van Loon, Horne etc., baron van Herstal etc. Op heden den 29sten junij 1793 is op de greffe des edelen Leensael van Curingen personelijk gecompareert den eedelen eerentffesten heer S.T. de Luesemans, schepen van ’t oppergericht des graeffschap Loon, der stadt en lande van Luijk en raedtsheer van sijne celsissime hoogheijt in dessens geheijmen raedt tot Luijk, denwelken involgens schrifftelijke commissie van sijne voorschreven celsissime hoogheijd liggende in date den 28sten dezes loopende maendt van sijne gemelde celsissime hoogheijd eijgenhandig onderschreven, en met dezes princelijken pitschaff becrachtight, hier onder volgende, heeft voor en naemens voorgeroerde sijne celsissime hoogheijd nae doodt van de hoogedele, hooggeboore vrouw, mevrouw Helena Barbara Elisabetha Ludovica, barronesse de Mean, wijlen de nichte van gemelde sijne hoogheijd, verzoekt te releveren bij maniere van successie van familie weegen, de heerelijkheijt van Meer en Boler met hooghe, lege en middele jurisdictie, met den hoff genaemt Borghshoff met alle dier toebehhorte en alle ap- en dependerende goederen, rechten en gerechtigheeden, privilegien en prerogativen soo en gelijk gemelde heerelijkheijt hier bevoorens zig gereleveert bevint, als onder Bourbon glorieuser memorie, soo volgt – Severinus de Meer relevavit altum et bassum dominium de Bolre et Mere cum dominio alto et basso, hominibus, reditibus, ayque omnibus suis appendicijs – en verder relatieff tot de twee laeste relieven van vesture in datis respectivis van 22 februarij 1762 en 8sten meij 1773, hetwelck te mael is geschiet, behoudens sijne hoogheijd en een ieders goedt recht, en is in hoede gekeert.
Een concrete aanwijzing voor de aanwezigheid van de heren in hun kasteel is te vinden in de registers van dopen, huwelijken en begrafenissen. De parochieregisters van Zichen-Zussen-Bolder met de registraties van dopen (1672–1843), huwelijken (1685–1691 en 1728–1803) en overlijdens (1676–1843) kunnen geraadpleegd worden in het Rijksarchief te Hasselt (Verzameling parochieregisters, nr. 1098–1106). Op 22 augustus 1683 bijvoorbeeld schreef de pastoor in het parochieregister het overlijden in van nobilis dominis Renerus filius nobilis domini Joannes de Mean, domini in Mheer
De registratie van het huwelijk van Petrus Josephus de Méan en Ludovica Gal in het parochieregister van Zichen-Zussen-Bolder (RH, Verzameling parochieregisters)
et Boelre, minutus sacramentis. In 1691 schreef hij het huwelijk in van diens broer dominus Petrus Josephus de Mean et domicella Ludovica Gal en in 1715 moest hij op 5 maart het overlijden van dezelfde Petrus Josephus de Mean, dominus temporalus in Meer et Bolre inschrijven. Vanaf de jaren ’40 van de negentiende eeuw kan de bezitsgeschiedenis van het hof de Méan gevolgd worden in de archieven van het kadaster. In 1843 stelden de diensten van het kadaster met het oog op het vaststellen van het kadastraal inkomen van gebouwen en landerijen in de gemeente Zichen-Zussen-Bolder een zogenaamde Tabel van klassificatie der grond-eigendommen op. De 223 woningen in de gemeente worden naargelang hun grootte en comfort verdeeld in tien klassen. Het hof van Charles de Méan vormt alleen de eerste klasse: een zeer goed, in steenen gebouwd en met schaliën gedekt huis, hebbende 8 schoone plaetsen en 2 kabinetjens. Zoals de huizen van de eerste klasse in Millen, wordt het belast op een kadastraal inkomen van 66 gulden. Charles de Méan woont in die periode in Luik, zo leert het dossier van het kadaster, en hij verpacht zijn hoeve in Bolder aan Jean Jaquot die er ook een winkel in uitbaat (Archief van de provinciale directie van het kadaster. Processen-verbaal van afpaling, nr. 185).
63
Vanaf 1842 zijn er voor Zichen-Zussen-Bolder kadastrale leggers (reeksen 12 en 212) beschikbaar, aan de hand waarvan men een overzicht kan maken van de onroerende goederen die personen en organisaties in Bolder bezaten (Archief van het controlekantoor van het kadaster te Tongeren, nr. 120–128). Om uit te zoeken wie de opeenvolgende bezitters van een bepaald goed geweest zijn, kan men de reeks 209 raadplegen. Die wordt bewaard door de diensten van de gewestelijke directie van het kadaster in Hasselt. Zoals in het ancien régime akten betreffende het bezit van het hof de Méan in de verhefregisters van de Leenzaal van Kuringen werden geregistreerd, zo worden in de negentiende en de twintigste eeuw de akten betreffende het bezit van het hof de Méan of andere landerijen in Zichen-Zussen-Bolder overgeschreven in de registers van het hypotheekkantoor van Tongeren. In zoverre die akten door Limburgse notarissen opgesteld werden en voor zover zij ouder zijn dan honderd jaar, kunnen de minuten ervan ook in het Rijksarchief geraadpleegd worden.
— In het Rijksarchief te Luik —
H
64
et hof de Méan en de heerlijkheid Meer en Bolder waren gedurende het ancien régime goederen die onderworpen waren aan de zogenaamde taxe des nobles: de belasting door de Adellijke Stand. Bovendien gaf het bezit van deze goederen, samen met een bewijs van adellijke afstamming, het recht om zitting te nemen in de vergaderingen van de afgevaardigden van de adel in de Staten. De drie Staten of Standen: de Kerkelijke Stand, de Adellijke Stand en de Derde Stand, vertegenwoordigden samen het volk van het vorstendom Luik in onderhandelingen met de vorst over het heffen van landelijke belastingen. Het feit dat het hof en de heerlijkheid een adellijk goed was, betekent dat het kasteel en zijn bezitters geregeld voorkomen in de belastingregisters en in andere documenten van de Adellijke Stand (Archief van de Staten van Luik en Loon, nr. 681–919). De inventaris van het archief van de Staten van Luik en Loon werd in 1990 gepubliceerd: G. Hansotte, Etats du pays de Liege et comté de Looz, (Archives de l’Etat à Liège. Inventaires, 97), Brussel, 1990, 247 p. Tegen vonnissen van de schepenen van Meer en Bolder kon men in beroep gaan bij de schepenbank van Luik. De inventaris van het archief van de schepenbank van Luik werd in 2003 uitgegeven: Inventaire des archives des échevins de Liège, (Archives de l’Etat à Liège. Instruments de recherche à tirage limité, 10), Brussel, 2003, 109 p.
— In het gemeentearchief van Riemst (Radoc) —
V
oor de periode vanaf 1848 zijn er bevolkingsregisters beschikbaar. Hierin worden de bewoners van elk pand in de gemeente ingeschreven: het hoofd van het gezin en zijn huishouden, inwonende familieleden en de knechten en dienstmeiden. Voorts wordt in het bevolkingsregister geregistreerd wie verhuist, wie overlijdt en wie er bij komt. De bevolkingsregisters van Zichen-Zussen-Bolder worden in het gemeentehuis van Riemst bewaard.
Iconografie
V
oor postkaarten met de afbeelding van het hof de Méan kan men zoeken in de collectie van het voormalige Gemeentekrediet, die nu beheerd wordt door de Académie Royale des Sciences des Lettres et des Beaux-Arts de Belgique. Van François-Antione de Méan bleven talrijke afbeeldingen bewaard waarop hij is voorgesteld als bisschop van Luik of als aartsbisschop van Mechelen. Deze voorstellingen zijn onder andere te vinden in archiefverzamelingen zoals die van het
65
Postkaart van het hof de Méan
Algemeen Rijksarchief te Brussel, wetenschappelijke bibliotheken zoals de Koninklijke Bibliotheek in Brussel en musea. Het museum Grand Curtius in Luik bewaard twee portretten en een buste van deze bisschop.
Kaarten
O
p de kabinetskaart van Ferraris staat Bolder op kaartblad 189.
– De grote atlas van Ferraris. Kabinetskaart van de Oostenrijkse Nederlanden en het prinsbisdom Luik 1777, Brussel, 2009 en 2011, kaart 189A. Op het niet gedateerde primitief kadasterplan van Zichen-Zussen-Bolder is het hof de Méan herkenbaar als de vierkantshoeve die merkelijk groter is dan eender welk ander gebouw in het dorp: – Archief van de gewestelijke directie van het kadaster te Hasselt, Primitief kadasterplan van Zichen-Zussen-Bolder, zonder datum.
66
Vanaf 1842 worden er door de diensten van het kadaster jaarlijks mutatieschetsen opgemaakt, waarin per gemeente de door de dienst gekende wijzigingen die in dat jaar aan onroerend goed in de gemeente werden aangebracht, worden weergegeven. Voor het hof de Méan vindt men de wijzigingen vanaf dat jaar in: – Hasselt, Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Mutatieschetsen Zichen-Zussen-Bolder. Omstreeks 1845 werd de kadastrale reductie voor Zichen-Zussen-Bolder afgewerkt: – Brussel, Nationaal Geografisch Instituut, Kadastrale reducties, Zichen-ZussenBolder. Een overzicht van oude stafkaarten, waarop men kan zien hoe het kasteel gesitueerd is ten opzichte van de dorpskern van Bolder vindt men op de website van het Nationaal Geografisch Instituut.
Hof de Méan op het primitief kadasterplan, ongedateerd (Archief van de gewestelijke directie van het kadaster, Hasselt)
Monumenten
V
erschillende leden van de familie de Méan werden begraven in de Sint-Severinuskapel in Meer. De zeventiende-eeuwse grafplaten van Andreas van Beul en Lutgardis Boex (zij was de weduwe van Pierre de Méan) en van Jean de Méan en Barbe Elisabeth de Macours, werden tijdens een verbouwing van de kapel aan de buitenzijde, bij de ingang geplaatst. De laatste eigenaar van het hof de Méan in Bolder tijdens het ancien régime, FrançoisAntoine de Méan, overleed op 15 januari 1831. Hij werd begraven in de aartsbisschoppelijke crypte van de Sint-Romboutskathedraal te Mechelen. Zijn neef Eugène de Méan liet in 1837 in diezelfde kathedraal een marmeren grafmonument van de hand van de Luikse beeldhouwer Louis Jehotte voor hem oprichten.
68
17de-eeuwse grafplaten van familie de Méan in de muur van de Sint-Severinuskapel in Meer
N o t i t i e s
van grote en kleine komaf. Onderzoeksgids voor de geschiedenis van de kasteelbewoners in Haspengouw – Riemst is een uitgave van Erfgoed Haspengouw. Tekst en onderzoek Rombout Nijssen Foto’s
Jan Bellen
Eindredactie
Katrien Houbey, Lieve Opsteyn en Véronique Piret
Projectcoördinatie Erfgoedcel Haspengouw en Limburgse Studies Druk
Drukkerij Leën
Vormgeving
Drukkerij Leën, Miet Marneffe
Wettelijk depot
D/2013/12.931/2
Niets in deze uitgave mag op welke wijze dan ook gereproduceerd en/of openbaar gemaakt worden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever en de auteur.
Stad Borgloon
wek ons verleden
erfgoedhaspengouw.be