Universiteiten: Onverschilligheid is geen optie Bij Max van der Stoel denk ik aan de man die ik een aantal jaren geleden toevallig ontmoette. Van der Stoel woonde bij mij om de hoek in Den Haag. Tijdens wat één van zijn laatste wandelingen moet zijn geweest, zocht hij contact. Kwetsbaar door ouderdom, nam hij toch de tijd om mij te complimenteren. Met het feit dat mijn dochter een helm droeg op haar fietsje. Heel in het klein tekent dit hem als een man die het menselijke contact zocht om de wereld beter te maken. Dat sluit goed aan bij wat anderen over hem zeggen: Van der Stoel volhardde in mensen aanspreken op wat goed leven is. Hij was een realistische idealist: een doener, die de daad bij de mooie woorden voegde. Tilburg University is nog steeds trots dat deze oud-minister, oud-Hoge Commissaris Minderheden en oud-VN-Rapporteur Mensenrechten twee jaar (2000-2002) als bijzonder hoogleraar in haar midden was. Kort na de dood van de staatsman in 2011 schreef publicist Bas Heijne over Van der Stoel: “Als geen ander begreep hij dat idealisme geen zaak is van grote woorden, maar een stug proces dat zich grotendeels achter de schermen afspeelt. Zijn erfenis is het besef dat idealen zich moeten bewijzen in een onvolkomen wereld.” Van der Stoel was bereid om voor zijn idealen te vechten. Waar hij helemaal voor ging, waren de mensenrechten. Dat zijn de waarden die we danken aan het ‘dit nooit weer’-gevoel van na de Tweede Wereldoorlog. Die oorlog maakte Van der Stoel van dichtbij mee. Dit verklaart waarom zijn drijfveer om tegen onrecht in opstand te komen zo krachtig was. Het woord onverschilligheid kwam in zijn woordenboek niet voor. Wat mag u verwachten? Als universiteit die de Max van der Stoel Human Rights Awards uitreikt, moeten wij onszelf de vraag te stellen: komen wij voldoende op voor waarden zoals mensenrechten? Voelen wij ons voldoende verantwoordelijk voor de wereld om ons heen. Durven wij anderen aan te spreken? Van universiteiten mag u iets verwachten. Wij scholen immers een nieuwe generatie managers, rechters, politici en wetenschappers. De samenleving heeft belang bij mensen die kritisch denken en een overtuiging hebben over hoe je goed moet leven. Bij een opvoedende en vormende taak hoort het overdragen van waarden. Want wie wil er ‘waardenloze’ leiders? Wij moeten als universiteiten het goede voorbeeld geven. En Tilburg University kan daar een belangrijke taak in vervullen als trekker. Wij zijn een maatschappij-universiteit. Ons instituut bouwt voort op het erfgoed van Martinus Cobbenhagen, een hoogleraar economie die veel waarde hechtte aan ethiek
en maatschappijwetenschappen. Discussies over hoe je een goed leven moet leiden, horen in het hart van de universiteit thuis, vond Cobbenhagen. Over de vraag óf universiteiten moeten opkomen voor mensenrechten, hoeven we niet te discussiëren. Het gaat immers om universele waarden. En sinds het Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven van de Nederlandse overheid, is het helemaal klip en klaar. Dit nu een jaar oude plan verplicht bedrijven aan te kunnen tonen dat ze mensenrechten respecteren. Ze moeten weten waar ze het risico lopen mensenrechten te schenden en laten zien hoe ze deze risico’s minimaliseren. Wanneer toch mensenrechten worden geschonden, moeten gedupeerden genoegdoening kunnen krijgen, al dan niet via juridische weg. Ook universiteiten vallen onder dit actieplan. Dit betekent dat ook wij worden geacht om schendingen van mensenrechten te voorkomen en actief te bevorderen. Zowel intern als in de hele keten van mensen en organisaties waarmee samenwerken. Dat moeten we doen door risico’s te signaleren, maatregelen te nemen en daar open over te zijn. CSR Het Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven past in een maatschappelijk trend van groeiende aandacht voor Corporate Social Responsibility (CSR). De laatste tien jaar] is het besef gegroeid dat organisaties meer verantwoordelijkheid moeten nemen voor de maatschappelijk impact van hun handelen, direct of indirect. Als investeerders en inkopers werken we, vaak onbewust, mee aan praktijken die we eigenlijk niet moeten willen. Denk aan: clusterbommen of kleding die gemaakt is door kinderhanden. Door de aankoop van een goedkoop T-shirt kunnen we arbeidsomstandigheden in stand houden die we niet zouden moeten willen. De ramp met de kledingfabriek in Bangladesh in april 2013 was wat dat betreft een wake up call. U herinnert zich misschien nog de indringende foto van het overleden stel dat elkaar op de werkplek voor de laatste keer omhelsde. Dit beeld staat nu symbool voor slechte werkomstandigheden als gevolg van goedkope kleding. Een mooi middel om aandacht te geven aan mensenrechten in een organisatie is CSR-beleid. Nederlandse universiteiten lopen op dit punt niet voorop. De zichtbare koplopers vind je vooral in het bedrijfsleven. Een toenemende groep grote bedrijven maakt hier veel werk van. Hetzelfde geldt voor de grote Nederlandse pensioenfondsen. Na een Zembla-documentaire in 2007 over het beleggen in clusterbommen is het CSR-beleid in deze sector in een stroomversnelling gekomen. Pensioenfondsen die vermoeden dat bedrijven waarin zij beleggen mensenrechten schenden, gaan met deze ondernemingen in dialoog. Wie zich niet laat aanspreken, ziet beleggers vertrekken en komt op een uitsluitingslijst te staan. Bij het aanspreken van bedrijven bundelen de grote beleggers steeds vaker hun krachten, zoals in de VN-organisatie die is gekoppeld aan het verdrag United Nations Principles of Responsible Investment.
Universiteiten trekken nog nauwelijks samen op Het zou mooi zijn als universiteiten ook vaker samen zouden optrekken, net zoals de pensioenfondsen. Het Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven kan daar mogelijk een aardige aanleiding voor zijn. Dat samen optrekken gebeurt nu nog nauwelijks, blijkt uit navraag bij de VSNU. Dat we de krachten onvoldoende bundelen, is te verklaren uit het verlangen naar autonomie van de universiteiten. De VSNU wil zich zo min mogelijk bemoeien met de bedrijfsvoering of de inhoud van onderwijs en onderzoek. Het lijkt er ook op dat de sense of urgency voor CSR bij universiteiten niet erg groot is. In ieder geval minder groot dan bij de pensioenfondsen en de koplopers in het bedrijfsleven. Wellicht komt dit doordat we met ons onderwijs, onderzoek en valorisatie al ‘goed doen’. Anders dan organisaties die zichtbare maatschappelijke schade veroorzaken, voelden we misschien minder de plicht om ons te verantwoorden. Dit argument van ‘een goede primaire activiteit’ werd ook aangevoerd als reden waarom de zorg niet vooropliep in CSR-beleid. Toch werkt een groep van koplopers in de zorg nu, met ondersteuning van MVO Nederland, aan serieus CSR-beleid. Ook hebben ze een ‘schone’ zorgkledinglijn ontwikkeld die kort geleden is gepresenteerd. Deze kleding is innovatief vanwege een antibacteriële coating en elektronische wearables die waarschuwen voor overbelasting, maar dat niet alleen. Van deze kleding is ook zeker dat ze niet leidt tot onnodige schade aan mensen en milieu. De kleding is geproduceerd in fabrieken in Tunesië en Bangladesh die hun textielarbeiders een eerlijk loon en een veilige werkplek bieden. Ook aan milieuvriendelijkheid is aandacht besteed. De stoffen waarvan de kleding is gemaakt, voldoen aan de hoogste duurzaamheidseisen. Ze kunnen goed gerecycled worden, wat de afvalberg van zorginstellingen helpt verkleinen. Een voorbeeld waar universiteiten misschien inspiratie uit kunnen putten. Ik denk dat er nog een oorzaak is die universiteiten mogelijk remt in de sense of urgency. Dat is het streven naar neutraliteit. De toga’s die hoogleraren dragen, vertellen dat we zo min mogelijk onderscheid willen maken naar religie, politieke voorkeuren en dergelijke. Terwijl CSR ons dwingt om stelling te nemen. Dat is na de verzuiling en liberalisering een tijdje uit de mode geweest. Dit zou ons er echter niet van mogen weerhouden om anderen aan te spreken op het schenden van mensenrechten. Zoals eerder gezegd universele waarden. We moeten niet willen dat we als universiteit spullen inkopen die met kinderhanden zijn gemaakt of van materialen die leiden tot disproportionele schade voor gezondheid of milieu. Nu al reden voor een groeiend aantal hoogleraren en docenten om te letten op duurzaamheid bij het kopen van diezelfde toga die het symbool is van neutraliteit.
Wat doen onze mensen? Terug naar de vraag of wij zelf als organisatie voldoende opkomen voor mensenrechten. Die gewetensvraag valt wat mij betreft uiteen in twee deelvragen: doen onze mensen voldoende en doet onze organisatie voldoende? Het verheugt mij de eerste vraag met een volmondig ja te kunnen beantwoorden. Onze wetenschappers ontplooien inspirerende initiatieven waarmee zij verschil maken. Zij hebben hiervoor ieder hun eigen drijfveren, net als Max van der Stoel die had. Zoals universitair hoofddocent Anne-Marie de Brouwer. Als rechtenstudent raakte zij geïnteresseerd in het internationale recht. Gedurende haar studie ging zij steeds meer lezen over het seksuele geweld in oorlogsgebieden. Ze kwam erachter dat het met de juridische status van deze slachtoffers pover was gesteld. Ze raakte gefascineerd, aanvankelijk in wetenschappelijk opzicht. Ze heeft bijgedragen aan de verbetering van de juridische positie van de slachtoffers van seksueel geweld. Maar ze heeft zich ook persoonlijk ingezet. Dat deed ze met het boek The Men Who Killed Me, waarin verhalen staan van slachtoffers. Dit heeft de bewustwording over de ernst van het probleem vergroot. Verder zet ze zich ook in via de stichting Mukomeze. Een ander mooi voorbeeld vind ik de inspanningen van onze wetenschappers voor de vaak vergeten groep van staatlozen. Zij hebben geen nationaliteit en geen paspoort, waardoor ze niet over de rechten beschikken die staatsburgers wel hebben. Staatlozen voelen zich buitengesloten omdat ze niet kunnen bewijzen wie ze zijn. Ze willen als mens worden behandeld en dezelfde kansen krijgen. De kansloze positie waar ze nu in verkeren, kan leiden tot depressies of angst voor de toekomst. Een belangrijke groep staatlozen zijn vrouwen die geen recht hebben om hun nationaliteit aan kinderen door te geven. Deze staatloze moeders maken zich zorgen over wat er met hun kinderen zal gebeuren als zij er zelf niet meer zijn. Met onze onderzoeksresultaten en ons onderwijs, helpen we lokale organisaties hun activiteiten effectiever te maken en druk uit te oefenen op de overheden. Die inspanningen zijn niet tevergeefs: in Senegal werd vorig jaar de wetgeving aangepast. In dat Afrikaanse land kunnen vrouwen hun nationaliteit nu wél op hun kinderen overdragen. En dan hebben we het nog niet gehad over Business & Human Rights. In de geest van Max van der Stoel zorgt deze onderzoeksgroep voor helderheid over het toepassen van mensenrechten. Het besef groeit wereldwijd dat bedrijven een verantwoordelijkheid dragen om mensenrechten te respecteren. Steeds vaker moeten bijvoorbeeld multinationals zich verantwoorden voor schade aan mens en milieu die ze in verre landen veroorzaken. Onze mensen helpen om helderheid te scheppen over de juridische kaders: wat zijn nu wel schendingen en wat niet. Daarover heeft de onderzoeksgroep bijvoorbeeld de vredesorganisatie PAX geadviseerd, bij het samenstellen van een rapportage over ‘bloedkolen’.
Last but not least wil ik nog Professors for Development noemen. Onze (emeriti)professoren uit verschillende faculteiten zetten zich kosteloos in om universiteiten in Afrika op een hoger peil te krijgen. Met een beetje goede wil is dit te zien als een bijdrage aan het recht op onderwijs. Dat is in Artikel 26 van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens vastgelegd. Daarin staat dat hoger onderwijs open moet staan voor een ieder die daartoe de begaafdheid beschikt. Verder vinden we het recht op onderwijs in vele verdragen en grondwetten terug. Wat doet onze organisatie? Dan wil ik nu ingaan op de tweede gewetensvraag: komen we als organisatie voldoende op voor mensenrechten? Het eerlijke antwoord daarop is: dat kan beter en daar werken we aan. In lijn met de maatschappelijke ontwikkelingen is ook in onze organisatie de afgelopen jaren het besef gegroeid dat we actiever aan de slag moeten. Dat we verder moeten kijken dan de eigen bedrijfsvoering. We doen dit via CSRbeleid. Op dit punt past ons bescheidenheid. CSR heeft nog maar kort een prominente plaats in de strategie. Als uitvloeisel van het huidige Strategisch Plan 2014-2017 zijn we actief met een programma gestart. We hebben een uitgebreide CSR-startnotie gemaakt. Nu zijn we bezig met een nulmeting op basis waarvan we verbeteringen doorvoeren. Wat betreft milieu zitten we op het goede spoor. We besparen energie, stimuleren het hergebruik van hulpbronnen, verminderen afval en vervuiling, verduurzamen de ICT-faciliteiten en stimuleren duurzaam vervoer. We vinden het belangrijk om de campus te vergroenen. Dat moet immers een inspirerende plek zijn voor jonge mensen die nog een lange toekomst voor zich hebben. Wat we ook bijzonder belangrijk vinden, is dat we studenten vormen tot verantwoordelijke wereldburgers. We willen dat ze nadenken over hun eigen verantwoordelijkheden en die van de organisaties waar ze werken. Reden om in de strategie vast te leggen dat diverse masteropleidingen intensief aandacht gaan besteden aan duurzaamheid. Geheel in de geest van Cobbenhagen, vind ik. Bij een maatschappij-universiteit past ook ‘sociale’ ambitie. We willen met maatschappelijke partners werken aan vernieuwende oplossingen voor maatschappelijke problemen. Met een mooi woord heet dat sociale innovatie. Onder onze sociale ambitie valt ook dat we mensenrechten serieus nemen. Dit is een kernthema in ons CSR-beleid. We willen, in lijn met het Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten, anderen kunnen aanspreken. Wie dit wil, moet ook zijn eigen zaken op orde hebben. Dit dwingt dus tot introspectie. We zullen ons moeten afvragen hoe wij zelf omgaan met medewerkers. Voorkomen wij discriminatie? Zijn wij divers genoeg? Betalen wij vrouwen evenveel als mannen? Krijgen arbeidsgehandicapten bij ons voldoende kansen? Ik daag u uit om hierover straks uw mening te geven. CSR werkt niet goed als het puur als een programma van bovenaf wordt opgelegd. Zoals ik zojuist vertelde, hebben wij zeer gedreven medewerkers. Daarnaast barst het
natuurlijk van jong talent op de campus. Reden voor ons om onderzoekers, docenten, ondersteuners, studenten en relaties uit te dagen om ideeën te spuien tijdens zogeheten CSR Labs. Studenten zijn zeer kritisch op dit punt. Mocht ons CSR-beleid achterblijven, dan ben ik er zeker van dat zij ons corrigeren. Zoiets is in de Verenigde Staten al gebeurd. Daar heeft een studentenbeweging tegen sweatshops de universiteiten geprikkeld tot CSR-beleid. Dit moet voorkomen dat de eigen merchandise (zoals sweaters met het wapen van de universiteit) onder erbarmelijke omstandigheden wordt gemaakt. Conclusie Ik geloof erg in CSR-beleid. Ook omdat het meer is dan een morele verplichting. Als wij erin slagen om ons in CSR te gaan onderscheiden, hebben we een streepje voor in de toenemende concurrentie om de student en het onderzoekstalent. De maatschappelijke relevantie van de universiteit is namelijk een belangrijk aspect van onze aantrekkingskracht. Verder geloof ik dat het denken over CSR innovatie stimuleert. Een mooi voorbeeld vind ik de chocoladerepen van Tony’s Cholonely, die zijn ontstaan als een initiatief voor ‘slaafvrije’ chocolade. En bovenal: werken aan een betere wereld geeft voldoening en maakt het gemakkelijker om mensen te mobiliseren. Wat betreft mobiliseren moeten wij zeker niet de andere universiteiten vergeten. Het zou naïef zijn om te verwachten dat Tilburg University alles alleen moet doen en in zijn eentje mooie sier moet maken. Uit de voorbeelden in de zorg- en de pensioensector die ik eerder noemde, blijkt dat bundeling van krachten effectief kan zijn. Universiteiten kunnen hier een voorbeeld aan nemen. Samen, bijvoorbeeld met onze inkoopkracht, kunnen we meer impact hebben dan alleen. En waarom zou iedere universiteit zelf het wiel moeten uitvinden bij het Actieplan mensenrechten en bedrijfsleven? Ik vind dat Tilburg University wat betreft mensenrechtenbeleid het voortouw moet nemen [zie boven]. Ook al kost het misschien moeite om andere universiteiten mee te krijgen. Dan moeten we ons realiseren dat idealen verwezenlijken een stug proces vergt dat zich grotendeels achter de schermen afspeelt. Dat hadden we immers van Van der Stoel geleerd. Maar, net als de naamgever van deze awards, moeten we nooit stoppen om op te komen voor mensenrechten.