Universiteit van Amsterdam Communicatiewetenschap ICW-D groep 5 docent: Sjeel Visser 29 juni 2000
(LQGYHUVODJ
2QOLQHNUDQWHQ
(HQRQGHU]RHNQDDUGHELM]RQGHUHHLJHQVFKDSSHQ
6SLNH+XLVPDQ $U MDQGH-RQJ :LHJHU0XQWLQJK (OVMHGH5XLMWHU
,QKRXG Inleiding Opzet
1 2
Oriëntatie op het onderwerp
2
De krant
2
Internet
2
Interactief
3
Keuzemogelijkheden
4
Onderzoeksvragen
5
Onderzoeksopzet
7
Gebruikte begrippen
7
Methode
8
Interactiviteit
8
Personalisatie
11
Hypermedia
11
Resultaten
13
Mogelijkheden van internet
13
Hypertext
13
Hypertext en HTML
14
Aanwezigheid mogelijkheden
14
Personalisatie
15
Interactiviteit
15
Antwoord op emails
16
Non-respons
17
Hypermedia
18
Het gebruik
19
Waardering lezers
21
Conclusie
23
Hypermedia
24
Discussie
25
Literatuur
1
Bijlage
1
,QOHLGLQJ Kranten worstelen met hun online versies; ze zijn commercieel (nog) niet interessant en internet zou de positie van de papieren versie zelfs kunnen ondermijnen. ‘Were going to lose our share to the internet’, aldus Jack Fuller, redacteur bij de Chicago Tribune (Ellis, 1999). Volgens een scenario van PCM, uitgever van 4 landelijke dagbladen, zullen de kranten in 3 jaar tijd 3 procent van hun oplage en 15 procent van de advertenties met een databasekarakter aan internet verliezen (de Volkskrant, 2000). Deze verwachte verschuiving van krant naar internet hoeft niet te betekenen dat de vraag naar een goed journalistiek product zal afnemen. Daarom onderzoeken wij hoe papieren en digitale versies van de kranten elkaar kunnen aanvullen, opdat de krant in zijn geheel beter wordt van deze samenwerking. Onze vraagstelling luidt: :RUGHQGHH[WUDPRJHOLMNKHGHQGLHLQWHUQHWELHGWLQGHRQOLQH YHUVLHVYDQNUDQWHQEHQXW"
Wij hebben dit onderzocht door aan de hand van literatuuronderzoek de sterke punten van online kranten boven water te halen. Daarnaast waren we geïnteresseerd in de mening van de lezer van de krant. Die bepaalt uiteindelijk welke vorm van uitgave - de papieren, de online versie of beide - levensvatbaar is. Als er onvoldoende lezers zijn, zijn er immers geen inkomsten en dus is er geen geld om een krant uit te geven. Om te bepalen of de mogelijkheden van internet toegepast worden in de online versies van de kranten, maakten we gebruik van inhoudsanalyse en een klein experiment.
Na afloop van ons onderzoek hebben we Theo Stielstra, projectleider internet bij de Volkskrant, naar zijn reactie gevraagd. Deze reactie vonden we aardig genoeg om in een bijlage op te nemen.
1
2S]HW 2ULsQWDWLHRSKHWRQGHUZHU S 'HNUDQW Mensen gebruiken media voor verschillende doeleinden. Televisie is prettig als informatiebron en ter ontspanning. Radio wordt vaak gebruikt als achtergrondbehang. De papieren krant is primair voor informatie, maar diezelfde krant is vaak ook verworden tot een belangrijk onderdeel van het ochtendritueel: ontbijtje naast de krant. (CO-efficient, 1997). Een krant die overigens slecht wordt gelezen. Het eerste katern wordt nog voor bijna 90 procent gelezen, voor het tweede is dat percentage al gedaald tot 75 en van het laatste katern wordt maar 60 procent bekeken. Daarbij komt: ‘Hoe dikker de krant, hoe minder artikelen de lezer uiteindelijk bereiken.’ (De Koning, 1999). Het lezen van een krant stelt echter geen hoge eisen aan de locatie of de uitrusting, dit in tegenstelling tot internetten waarvoor op z’n minst een computer met internettoegang nodig is. Verder heeft het lezen van een krant een ongedwongen karakter. Om eraan te beginnen hoeft men niets bijzonders te ondernemen en naar believen kan elk stuk tijd ermee worden gevuld (SCP, 1995). Waarvoor mensen de krant gebruiken blijkt uit een tijdsbestedingonderzoek van Intomart/Cebuco uit 1990. 65 Procent van de krantenlezers gebruikt de krant als belangrijkste informatiebron voor financieel nieuws, 61 procent voor sociaal economisch nieuws en 61 procent voor film- en toneelrecensies. Percentages die enkel voorbij gestreefd worden door de 78 procent voor familieberichten (Van Gessel, 1995, p. 96). ,QWHUQHW En internet, waarvoor gebruiken mensen dat? Steeds meer Nederlanders hebben toegang tot internet, mede dankzij de initiatieven van providers die gratis een account aanbieden. De meest populaire toepassingen zijn het versturen en ontvangen van email en het zoeken naar informatie en nieuws. Begin 2000 zeggen 6 miljoen Nederlanders thuis of op het werk internettoegang te hebben.
2
20 Procent van de bevolking (2,5 miljoen) is dagelijks online (Pro Active, 2000). Volgens een onderzoek uit 1997 vinden die activiteiten voornamelijk plaats op het werk en in de studeerkamer thuis (CO-efficient, 1997), niet de plaatsen waar anders uitgebreid de krant gelezen wordt. Op het werk zal niet getolereerd worden dat de werknemer lang zit te surfen, thuis worden er door huisgenoten mogelijk socialere activiteiten van de internetter gevraagd. Daarbij komt dat lezen van een beeldscherm niet prettig is, dus niet uitnodigt tot lang lezen. Daarom zou internet wel geschikt zijn voor kort nieuws en minder voor achtergrondverhalen (CO-efficient, 1997). Internetten blijkt ook een rituele functie te hebben gekregen. Sommige mensen lopen standaard een aantal vaste bookmarks af. Anderen kijken voordat ze met hun werkzaamheden beginnen, eerst even op een bepaalde site voor het laatste nieuws (CO-efficient, 1997). Het ophalen van email lijkt voor sommige mensen ook een vaste gewoonte te worden. Van Zoonen (1999, p. 157) ziet daarom in het medium een duidelijk cultureel potentieel. ,QWHUDFWLHI Internet is interactief. Van Dale (1984, p.1208) geeft als omschrijving voor interactief: ‘elkaar wederzijds beïnvloedend, op elkaar inwerkend’. Vertaald naar internet wordt daarmee bedoeld dat de standaard communicatiemodellen van ‘zender-boodschap-ontvanger’ niet altijd opgaan. Interactiviteit heeft allereerst betrekking op de relatie boodschapontvanger. De laatste bepaalt min of meer wat hij wil zien en wanneer. ‘Kenmerkend voor het internet is de fundamentele interactiviteit van het medium: productie van inhoud en gebruik daarvan lopen onafgebroken door elkaar’ (Van Zoonen, 1999, p. 154). Die interactiviteit komt ook tot uiting in de wisselwerking tussen de gebruiker en de computer. Een computer geeft, anders dan een papieren krant, de mogelijkheid de gebruiker feedback te geven op zijn handelingen en hem waar mogelijk te helpen effectiever met het medium om te gaan.
3
Interactiviteit heeft ook betrekking op de relatie zender-ontvanger. Volgens Mark Deuze (Van Zoonen, 1999, p. 154) probeert online journalistiek meer dan gewone journalistiek contact te zoeken en te onderhouden met haar lezers. Ook Theo Stielstra, projectleider internet bij de Volkskrant ziet daarin een taak voor journalisten weggelegd: ‘De lezer krijgt de kans om ook zijn zegje te doen, niet alleen via allerlei slimme prikborden of peilingen, maar ook door simpelweg een mailtje te sturen. Omdat lezers sneller een mailtje sturen dan in de pen klimmen, zal de hoeveelheid op- en aanmerkingen ook groter zijn. Het beantwoorden van die mail, is ook interactiviteit (Stielstra, 1999, p. 13). Daar moet de journalist dan wel de tijd voor nemen. Elektronische post blijft vaak onbeantwoord door afwezigheid van de betreffende journalist of door algehele angst voor de nieuwe technologie (Deuze, 1999, p. 378).
Toch lijkt die interactiviteit geen bijdrage te leveren aan een heldere nieuwsvoorziening. Gebruikers van online kranten vinden dat de zender moet bepalen welke gebeurtenissen belangrijk zijn en niet de gebruiker. ‘Nieuws is wat de krant haalt’ . Wanneer de gebruiker bepaalt wat ‘nieuws’ is, is er geen sprake van ‘nieuws’, hooguit van ‘informatie’. Alleen de zender kan die selectie maken en de gebeurtenis tegelijkertijd in een context plaatsen (CO-efficient, 1997). Journalisten zijn daarbij onontbeerlijk. ‘Door de immer toenemende hoeveelheid vrij verkrijgbare informatie zijn journalisten harder dan ooit nodig om het kaf van het koren te scheiden en orde in de chaos aan te brengen’ (Stielstra, 1999, p. 10). Door interactiviteit gaat eenrichtingsverkeer over in ‘alle richtingen’. De gebruiker verwerft de controle over de informatieomgeving, maar dit is niet alleen het gevolg van interactiviteit. Ook belangrijk is interconnectedness, de mogelijkheid nieuwe technologieën aan elkaar te koppelen (McQuail, 1999, p. 292). Daarmee wordt de keuzevrijheid van de gebruiker vergroot, want hij kan kiezen in welke vorm of door middel van welke technologie hij de informatie ontvangt. .HX]HPRJHOLMNKHGHQ Een andere eigenschap van internet is de mogelijkheid een gepersonaliseerde site te maken. Omdat sommige lezers van online 4
kranten vinden dat alleen de zender in staat is te bepalen wat nieuwswaardig is, zijn zij niet gecharmeerd van het idee van een gepersonaliseerde krant. In zo’n krant krijgt de ontvanger ‘nieuws op maat’, alleen dat waarin hij geïnteresseerd is. Gebruikers zijn echter bang op die manier ‘moeilijke onderwerpen’ te gaan vermijden (COefficient, 1997). Onderwerpen waarover ze blijkbaar toch wel geïnformeerd willen blijven. Bovendien is de essentie van nieuws dat het onvoorspelbaar is (COefficient, 1997). Stielstra spreekt in dit verband over een ‘oogkleppenkrant’. Hij vraagt zich af: ‘Mag een online krant voor een bepaalde groep abonnees uitsluitend bestaan uit sport en amusementnieuws? Of speelt een krant een rol in het nationale discours, ook als de abonnee daar niet op zit te wachten?’ (Stielstra, 1999, p. 15).
Enerzijds wordt dus de journalistieke inbreng op internet door de gebruikers toegejuicht, anderzijds zeggen ze geen binding met een van de kranten te hebben. Als reden daarvoor wordt gegeven dat de selectiecriteria niet duidelijk zijn (CO-efficient, 1997). Online kranten hebben blijkbaar niet zoveel ‘smoel’ als papieren kranten. Ze worden gebruikt om even te scannen wat het nieuws is en daarvoor worden meerdere sites afgestruind. Volgens Mark Deuze is snelle beantwoording van toegezonden email de manier om te zorgen dat tussen lezer en journalist een band ontstaat: ‘The idea behind this seems to be that taking readers’ comments seriously is a way of keeping them.’ (Deuze, 1999, p. 383).
Internet wordt ook naast andere media gebruikt. Men gaat surfen om te kijken of er nog iets interessants op het net gebeurt. Kranten op internet bieden elke dag iets nieuws en vormen zo een belangrijk doelwit (CO-efficient, 1997). Dit lijkt een gevolg van de veranderende behoefte van de lezers. Ze willen niet langer dagelijks enkel een dik pak papier op hun mat. ‘Ze willen voortdurend updates, op hun mobiele telefoon, webpagina of palm pilot (De Waal, 2000). 2QGHU]RHNVYUDJHQ 5
Hierboven zijn al een aantal sterke punten van online en papieren kranten aangestipt. De meningen daarover blijken sterk uiteen te lopen, vooral tussen de makers en de gebruikers van kranten. Gebruikers waarderen de papieren krant vooral om de langere artikelen, de toegankelijkheid en het gebruiksgemak. De online krant gebruiken ze voor het actuele nieuws, gelardeerd met (bewegend) beeld en geluid. Ze zien een belangrijke taak weggelegd voor de selecterende journalist. De makers vermoeden bij de gebruiker een behoefte aan permanente nieuwsvoorziening op maat, alleen vragen ze zich af of ze wel aan dat verzoek moeten toegeven. De gebruiker daarentegen lijkt niet te zitten wachten op zo’n gepersonaliseerde krant. Opvallend is dat andere onderwerpen dan ‘nieuws’ nauwelijks aan de orde lijken te komen. Alsof niet meer dan de helft van de kranten gevuld is met ‘non-nieuws’, zoals servicerubrieken, strips, beursberichten, recensies en advertenties. Het intrigeert ons dat de makers en de gebruikers van kranten een ander idee lijken te hebben over waarvoor een krant gebruikt wordt, of in de toekomst gebruikt kan gaan worden. Om antwoord te krijgen op onze vraagstelling, hebben we daarom de volgende deelvragen geformuleerd: •
:HONHH[WUDPRJHOLMNKHGHQELHGWLQWHUQHWYRRURQOLQH NUDQWHQ"
•
=LMQYRRUEHHOGHQYDQGH]HPRJHOLMNKHGHQDDQZH]LJLQGH LQWHUQHWHGLWLHVYDQ1HGHUODQGVHODQGHOLMNHGDJEODGHQ"
•
:DDUGHUHQGHOH]HUVYDQRQOLQHNUDQWHQGH]H PRJHOLMNKHGHQ"
6
2QGHU]RHNVRS]HW Eerst geven we nogmaals de probleemstelling waarvan de diverse begrippen moeten worden geoperationaliseerd: :RUGHQGHH[WUDPRJHOLMNKHGHQGLHLQWHUQHWELHGWLQGHRQOLQH YHUVLHVYDQNUDQWHQEHQXW"
*HEUXLNWHEHJULSSHQ Met de extra mogelijkheden doelen we op de mogelijkheden die het internet biedt volgens Mark Deuze (1999), namelijk: interactiviteit, personaliseren of individualiseren en convergence. Met het laatste bedoelt hij de combinatie van verschillende media, zoals tekst met beeld en geluid (Deuze, 1999, p. 379). Omdat uit literatuuronderzoek bleek dat voor convergence een betere term gebruikt kan worden, namelijk hypermedia, gaven we hier de voorkeur aan, boven het door Deuze gebruikte convergence. Zie voor een uitgebreide motivatie de paragraaf hieronder, ‘Resultaten: mogelijkheden van internet’. Voor internet hebben wij alleen gebruik gemaakt van het world wide web en niet van de andere onderdelen die ook onder het internet vallen zoals nieuwsgroepen, FTP en telnet. Met het onderzoeken van de online versies van kranten richtten wij ons alleen op de vijf grootste Nederlandse dagbladen namelijk, De Telegraaf, Algemeen Dagblad, de Volkskrant, NRC Handelsblad en Trouw (Bakker en Scholten, 1999, pag. 6). De sites van deze dagbladen zijn te vinden op respectievelijk: •
http://www.telegraaf.nl
•
http://www.ad.nl
•
http://www.volkskrant.nl
•
http://www.nrc.nl
•
http://www.trouw.nl
Interessanter was geweest alle Nederlandse kranten in het onderzoek te betrekken - ook regionale - maar dat had het onderzoek te omvangrijk gemaakt.
7
Het in de probleemstelling genoemde benutten geldt voor zowel de makers als de gebruikers van de site; verwerken de makers de mogelijkheden in de site en waarderen de gebruikers dat?
Voor zover in de deelvragen nieuwe begrippen genoemd worden, zullen we die hieronder operationaliseren. Wij hebben onderzocht of er voorbeelden van de extra mogelijkheden van internet aanwezig zijn bij de online edities van de Nederlandse dagbladen. Met aanwezig zijn, bedoelen wij dat de functies makkelijk bereikbaar moeten zijn. Voor elk van de mogelijkheden geldt een andere operationalisatie van het begrip ‘aanwezig zijn’. In de methode wordt dit nader uitgewerkt. Lezers waarderen de mogelijkheden als ze aangeven dat ze dat de sterke punten vinden of dat ze daarom online kranten lezen. De lezers zijn de lezers van online versies van dagbladen. 0HWKRGH De eerste deelvraag hebben wij beantwoord door middel van literatuuronderzoek. Wij maakten daarvoor onder andere gebruik van het artikel van Mark Deuze (1999). Voor het beantwoorden van de tweede deelvraag hebben wij een onderzoek gedaan, opgesplitst in de drie extra dimensies die het internet te bieden heeft. ,QWHUDFWLYLWHLW Gebruik maken van interactiviteit hebben wij tweeledig bekeken; de mogelijkheid voor de gebruiker (het reageren via email) en die voor de maker van de site (het beantwoorden van die email). Voor het meten van interactiviteit voor de gebruiker, hebben wij bij elke site van de vijf dagbladen onderzocht hoe makkelijk het is om een email-adres te vinden waarop men inhoudelijk kan reageren op de krant. Dat laat zich meetbaar maken door te kijken hoe vaak er moeten worden geklikt voor het adres verschijnt. Om de interactiviteit van de zender te bepalen, heeft elk lid van onze groep via email een vraag gestuurd naar de vijf dagbladen. Uiteindelijk kreeg elk dagblad zo vier verschillende vragen. Voor het versturen van 8
deze email hebben wij allevier een gratis account genomen, bij yahoo.com of bij dds.nl met een verzonnen naam. Dit om te voorkomen dat de redacties argwaan zouden krijgen, als ze post ontvangen van een email-adres waarin student.uva.nl vermeld staat of omdat ze de afzender (her)kennen. Vervolgens hebben wij bekeken in hoeverre de kranten antwoord geven op de gestelde vragen: wordt er überhaupt gereageerd, en als er wordt gereageerd is dat dan een persoonlijk reactie of wordt er een standaard antwoord teruggestuurd. En indien er wordt geantwoord, hoeveel tijd zit er dan tussen ontvangst van de vraag bij de geadresseerde en het krijgen van antwoord. Dat is makkelijk te meten; het tijdstip van ontvangst wordt automatisch in het emailbericht vermeld. Als maatstaf hanteren wij dat er binnen acht dagen gereageerd moet worden. Recent zijn de resultaten van een onderzoek van Tijdschrift voor Multimedia (Webplanet, 2000) uitgegeven waarin naar 165 bedrijven een email met een vraag is gestuurd. De vragen varieerden natuurlijk per soort bedrijf. Binnen acht dagen moesten de antwoorden terug ontvangen zijn.
Nee Antwoord
Tijd in uren
Persoonlijk Ja Standaard
Positief
Negatief
We hebben doen voorkomen alsof de vragen gesteld worden door verschillende mensen, die onder meer verschillen in leeftijd en geslacht. Geprobeerd is vragen te stellen die in principe snel door de redactie te beantwoorden zijn. Dit laatste in verband met de beperkte tijd voor de uitvoering van het onderzoek.
De vragen die gesteld zijn:
9
Ik wil graag reageren op een artikel in uw krant. Is het beter om een brief te schrijven of kan ik ook per email reageren op dat stuk? Misschien kunt u mij meteen vertellen hoe groot de kans is dat mijn stuk geplaatst wordt? Met vriendelijke groet, Janneke de Jong
Ik wil graag reageren op uw hoofdredactioneel commentaar van zaterdag 27 mei, ik wil graag een persoonlijke reactie sturen naar de redacteur die dit stuk geschreven heeft, is het mogelijk dat ik dat via email doe? Met vriendelijke groet, Lidwien Huisman
Ik ben een scholier uit 5 VWO van het Hervormd Lyceum Zuid in Amsterdam en ik moet voor het vak maatschappijleer een werkstuk maken over kranten op internet. Het is mij opgevallen dat er op uw site over verschillende onderwerpen dossiers zijn aangelegd. Kunt u mij vertellen wanneer er wordt besloten om over een onderwerp een dossier te maken? Bedankt alvast, Joris Veen
Ik heb van mijn kleinzoon een computer met internet aansluiting gekregen en ik wil graag op uw pagina oude artikelen opzoeken, ik weet echter niet hoe dat moet. Zou u zo vriendelijk willen zijn mij dat uit te leggen? Met vriendelijke groet, Gert Jansons
10
3HUVRQDOLVDWLH Het tweede punt van onderzoek betreft de personalisatie. Een site maakt gebruik van personalisatie als er voor de gebruiker een mogelijkheid is om de inhoud aan de eigen wensen aan te passen. Wij hebben de internetredacties van de vijf kranten een email gestuurd met daarin de vraag in hoeverre het mogelijk is om hun site te personaliseren. Als we binnen een week geen antwoord kregen dan belden we de internetredacties op om dezelfde vraag nog eens te stellen. Die vraag luidt: Ik ben alleen geïnteresseerd in Nederlands nieuws. Is het mogelijk uw site zodanig aan te passen dat ik mijn voorkeuren kan aangeven en zo de inhoud kan personaliseren? Met vriendelijke groet, Anton Huisman +\SHUPHGLD Het laatste punt - maken de sites gebruik van hypermedia- hebben wij onderzocht door middel van een inhoudsanalyse. Een site maakt gebruik van hypermedia als er naast tekst andere elementen te vinden zijn, zoals (bewegend) beeld en geluid. We wilden eerst bij elk van de vijf kranten zijn wij op zoek gaan naar een dossier over een onderwerp dat enkele tijd geleden uitgebreid in het nieuws is geweest. Op deze manier gaven wij de kranten de kans om achtergrondinformatie en eventueel beeldmateriaal op de site te verwerken. We gaan er vanuit dat zij niet direct beschikking hebben over geluid en bewegend beeld en dat het maken van animaties en grafieken ook enige tijd kost. Helaas bleken Algemeen Dagblad en De Telegraaf geen dossiers op hun site te hebben. We hebben toen besloten de homepage of startpagina van de online kranten te nemen. We hebben bekeken of er op deze pagina en alle pagina’s die vanaf deze pagina bereikbaar zijn aanwijzingen staan voor het aanwezig zijn van de volgende vormen van media: beeld; tekst; geluid en bewegend beeld. Deze vormen kunnen daar zicht- of hoorbaar aanwezig zijn, maar ook kan ernaar verwezen worden, bijvoorbeeld met de tekst ‘Klik hier voor een animatie’ of ‘Geluidsfragment’. 11
Omdat er veel tussenvormen bestaan tussen de vier elementen hebben wij deze nog wat nader gespecificeerd. •
Beeld: foto’s, tekeningen, graphics en animated gif’s;
•
Tekst: gewone tekst, verwijzingen (hyperlinks) en bewegende of knipperende tekst;
•
Geluid: geen verdere specificaties;
•
Bewegend beeld: animaties en video’s.
Tenslotte hebben wij voor het beantwoorden van de derde deelvraag wederom een literatuuronderzoek gedaan. Hiervoor hebben wij onder andere gebruik gemaakt van een onderzoek dat is uitgevoerd door de Stanford universiteit, het Eyetrack onderzoek (Stanford University, 2000), en het eerder genoemde onderzoek van CO-effiënt.
12
5HVXOWDWHQ 0RJHOLMNKHGHQYDQLQWHUQHW Mark Deuze heeft veel onderzoek gedaan naar de rol van journalisten met betrekking tot internet. De extra mogelijkheden van internet worden door hem in drie categorieën verdeeld (Deuze, 1999, p. 377): interactiviteit; personalisatie of individualisatie; convergence. De eerste twee mogelijkheden zijn hierboven al uitgebreid aan de orde geweest. De derde, convergence, behoeft nadere uitleg. Letterlijk betekent convergence ‘samengaan’. Zoals hierboven reeds vermeld ziet Deuze convergence als het samengaan van beeld, tekst en geluid (Deuze, 1999, p. 379). McQuail (1999, p. 22) geeft een andere uitleg aan de term. Volgens hem ontstaat convergence ‘because the same content can be distributed through more than one ‘channel’.’ Als voorbeeld hierbij geeft hij een film, die wordt gedistribueerd via de bioscoop, op video, op televisie en via de telefoonlijn. Voor wat Deuze bedoelt is een hele mooie term bedacht: hypermedia. +\SHUWH[W Hypertext is de benaming voor het onderling verbinden van stukjes informatie, ook wel nodes genoemd. Een node is een pagina of een document, waarop informatie staat in de vorm van tekst, beeld, video en geluid. Nodes zijn onderling verbonden door links of crossreferences (Schneidermann, 1993, p. 404). De naam hypertext werd voor het eerst gebruikt in de jaren zestig, door Ted Nielson. Hij maakte een systeem waarin teksten zich uitrolden wanneer ze geselecteerd werden. In de jaren tachtig werd hypertext al veel gebruikt om heen en weer te kunnen navigeren in lange tekstbestanden. Apple Macintosh computers waren standaard uitgerust met een stukje software om zelf hypertext bestanden te maken (Schneidermann, 1993, p. 404). Het bijzondere van hypertext is de mogelijkheid lineaire teksten te veranderen in complexe netwerken, door niet alleen binnen de tekst te kunnen navigeren maar ook naar andere bestanden buiten de tekst te kunnen gaan. In feite krijgt de gebruiker hiermee de mogelijkheid datgene te bepalen wat hij wel en niet wil zien en vervolgens te kiezen 13
in welke volgorde hij dat wil bekijken. Het gevaar is niet ondenkbeeldig dat de gebruiker het achterliggende netwerk niet weet te doorgronden, en na zekere tijd geen idee heeft waar hij zich bevindt of hoe de verschillende nodes in relatie tot elkaar staan. ‘Jumping around can also lead to hyperchaos.’ (Schneidermann, 1993, p. 410). +\SHUWH[WHQ+70/ Hypertext is sinds de beginjaren van Nielson, uitgegroeid tot de achterliggende basis voor HTML, Hypertext Mark up Language, de taal waarin websites geschreven zijn. In HTML kunnen ook beeld, video en geluid geïntegreerd worden. Daarmee zijn we terug bij het begin, de hypermedia. De term hypermedia wordt echter niet door iedereen gebruikt. De combinatie van verschillende media binnen internet wordt ook wel ‘multimedia’ genoemd. Volgens Schneidermann (1993, p. 418) is multimedia een vager begrip dan hypermedia. Daar waar hypermedia staat voor de aaneenschakeling van verschillende nodes in combinatie met de interactie van de gebruiker, zou multimedia kunnen betekenen: ‘starting and stopping a video shown inside a window on a computer display.’ (Schneidermann, 1993, p. 418). Multimedia wordt volgens hem eerder gedefinieerd door de extra hardware die nodig is om bijvoorbeeld die video af te spelen, dan door de ervaringen van de gebruiker. Zolang tekst, beeld, video en geluid zonder extra hardware op het computerscherm bekeken kunnen worden, spreken we in navolging van Scheidermann van hypermedia, niet van multimedia, noch van convergence. De bijzondere kenmerken van internet zijn dus: •
+\SHUPHGLD
•
,QWHUDFWLYLWHLW
•
3HUVRQDOLVDWLHRILQGLYLGXDOLVDWLH
$DQZH]LJKHLGPRJHOLMNKHGHQ De tweede deelvraag richt zich op het onderzoeken of er in feite ook gebruik wordt gemaakt van de extra mogelijkheden die het medium
14
internet biedt. De websites van de vijf landelijke dagbladen zijn op meerdere manieren onderzocht om hierachter te komen. 3HUVRQDOLVDWLH Een website personaliseren betekent dat je de inhoud ervan naar eigen voorkeur kunt aanvragen en indelen. Dit betekent voor de kranten op het internet dat je, zodra de site jouw computer heeft geïdentificeerd, niet de reguliere voorpagina voorgeschoteld krijgt maar eentje met alleen de onderwerpen die jouw interesseren. Er is een email gestuurd naar de vijf redacties met daarin de vraag naar de mogelijkheden tot personaliseren. Op deze vraag hadden na een week slechts drie redacties gereageerd, en niet met een positief antwoord. Zowel de redacties van De Telegraaf, Algemeen Dagblad en de Volkskrant beweerden dat het (nog) niet mogelijk was. De overige twee redacties zijn na een week per telefoon benaderd; ook zij gaven te kennen dat het nog niet mogelijk was de sites te personaliseren.
,QWHUDFWLYLWHLW Het onderzoek naar de mate van interactiviteit is tweeledig. Ten eerste werd er gekeken naar de mate waarin het überhaupt mogelijk is voor de lezer om interactief contact op te nemen met een redactie. Ten tweede werd onderzocht in hoeverre er werkelijk door de verschillende redacties op onze emails gereageerd werd. Het eerste onderdeel is onderzocht door te tellen hoe vaak iemand moet klikken vanaf de homepage om te komen tot het email-adres van de internetredactie waarnaar hij/zij vragen kan sturen. In principe geldt voor alle websites dat men door maar vaak genoeg te klikken uiteindelijk toch wel een of andere email adres zal vinden. Op de homepage van alle kranten is er een button te vinden die verwijst naar ‘service’. Door hierop te klikken (één keer) beland je op een site waarop de lezersdiensten te vinden zijn. Van daaruit kan in de meeste gevallen een tweede button gevonden worden (tweede keer) die doorverwijst naar het email-adres van de internetredactie. Dus met twee drukken op de juiste knoppen is het email-adres wel te vinden. Maar op sommige websites kan het veel sneller. Op de site 15
van De Telegraaf staat het adres al onderaan de homepage; hier hoeft dus niet naar gezocht te worden. Overigens is het voordeel van het zoeken langs de normale weg bij De Telegraaf dat je dan ook toegang krijgt tot de adressen van de afzonderlijke redacties en hun redacteuren. Ook bij de site van Algemeen Dagblad ging het sneller. Met slechts een druk op de button ‘lezersservice’ is het mailadres te vinden. Het resultaat staat weergegeven in tabel 1.
AD
NRC
Telegraaf
Trouw
Volkskrant
1
1
0
2
2
Tabel 1: Aantal keer klikken om bij een email-adres te komen
$QWZRRUGRSHPDLOV Het tweede deel van de interactiviteit is het feitelijk contact leggen met de internetredacties. Om dit te meten hebben we met zijn vieren, ieder onder een valse naam en met een apart email-adres, naar elke redactie één vraag gestuurd. Dit was nodig om te voorkomen dat de redacties erachter kwamen dat de vragen in het kader van een onderzoek gesteld werden. Er werd op vier aspecten gelet:
Is de vraag beantwoord?
Hoe snel is er geantwoord?
Was het persoonlijk antwoord?
Was het een positief antwoord?
Het eerste onderdeel spreekt voor zich. Het tweede aspect wordt voor de duidelijkheid in uren opgeteld vanaf het moment dat de vraag is verstuurd. De tijden worden naar boven afgerond. Weekenden en nachturen worden meegeteld, omdat redacties van internetpagina's deze op ieder moment van de dag kunnen wijzigen. Dit valt dus samen met het ongebonden karakter van het medium internet. Alle antwoorden dié zijn binnengekomen, zijn binnen een week ontvangen. Het derde aspect, of het antwoord persoonlijk was, moet uitgelegd worden. In principe is elk antwoord persoonlijk, dat niet automatische gegenereerd wordt. Een reactie waarin staat: ‘Uw bericht is ontvangen. Wij zullen u zo spoedig mogelijk antwoorden’, is geen persoonlijk antwoord. Persoonlijk noemen we het bericht, waarin de 16
redacteur de lezer bij naam noemt of zijn eigen naam onderaan het antwoord vermeldt. Bij afwezigheid van beide namen in zijn geheel wordt het antwoord beschouwd als onpersoonlijk. Ten slotte kan over het laatste aspect, dat van het positief of negatief beantwoorden van de vragen, het volgende gezegd worden. Een positief antwoord is een antwoord waar de lezer iets mee kan doen. Voorbeelden hiervan zijn een verwijzing naar een ander mailadres en een verhaal met een uitgebreid verslag van de mogelijkheden die er voor de lezer zijn. Een negatief antwoord is simpelweg een afwijzing van het verzoek. Op de vierde vraag bijvoorbeeld reageerde de redactie van De Telegraaf dat "het helaas niet mogelijk" was. In tabel 2 hieronder staan de resultaten van dit onderzoeksdeel. Per vraag staat hoe lang het duurde voordat gereageerd werd, of het persoonlijk was en of het een positief antwoord was. Niet alle redacties hebben op alle vragen gereageerd. Daar staat dan ‘geen antwoord’ bij. 1RQUHVSRQV Opvallend is dat vraag 3 weinig respons heeft gekregen, en dat het lang duurde voordat er gereageerd werd. De reactie van het NRC Handelsblad op die vraag kwam pas na zeven dagen minus twee uur. Gemiddeld werd vraag 3 pas na vier etmalen en drie uur beantwoord. Vergeet daarbij niet dat slechts twee redacties überhaupt op die vraag reageerden. Op vraag 2 daarentegen werd het snelst gereageerd; binnen 2 uur gemiddeld zelfs. Maar ook hierop reageerden slechts drie redacties. Over het algemeen zijn de vragen persoonlijk en positief beantwoord. Voor zover ze beantwoord zijn tenminste, want van de twintig vragen die verstuurd zijn, zijn er vijf niet beantwoord (25%). Vergelijken we dit met de resultaten uit het eerder genoemde onderzoek van Tijdschrift voor Multimedia (2000), dan lijken kranten gemiddeld iets beter te presteren dan andere bedrijven. Uit dat onderzoek bleek dat 39% van de gestuurde mailtjes onbeantwoord bleef. De redactie van De Telegraaf hanteerde de meest onpersoonlijk manier van antwoorden. Veelal waren hun antwoorden zeer beknopt en onpersoonlijk. Tenslotte kan vermeld worden dat de redactie van 17
de Volkskrant de meeste vragen (allemaal) beantwoord heeft en de redactie van het Algemeen Dagblad de minste (2).
Vraag 1 tijd(uur) pers./onp. pos./neg.
AD 7 pers. pos.
NRC 16 pers. neg.
Telegraaf 26 onp. pos.
Trouw 2 pers. pos.
Volkskrant 4 pers. pos.
% 100
Vraag 2 tijd(uur) pers./onp. pos./neg.
1 pers. pos.
6 pers. pos.
5 onp. pos.
26 pers. pos.
8 onp. pos.
100
Vraag 3 tijd(uur) pers./onp. pos./neg.
g.a. g.a. g.a.
150 pers. pos.
g.a. g.a. g.a.
g.a. g.a. g.a.
48 pers. pos.
40
Vraag 4 tijd(uur) pers.onp. pos./neg. % respons
g.a. g.a. g.a. 50
g.a. g.a. g.a. 75
1 onp. pos. 75
1 pers. neg. 75
4 pers. pos. 100
60
Tabel 2: respons op email (g.a. = geen antwoord)
+\SHUPHGLD Om het begrip hypermedia te meten is er een inhoudsanalyse gemaakt van de vijf websites van de landelijke dagbladen. Er is gekeken naar de aanwezigheid van tekst en daarnaast naar het gebruik van andere hulpmiddelen zoals beeld, geluid en bewegend beeld. Het onderzoek is beperkt gebleven tot twee lagen. Niet alleen is er gekeken naar de aanwezigheid van bovengenoemde elementen op de voorpagina, er is ook gekeken naar de aanwezigheid van deze elementen op de pagina’s waar deze zelf weer naar verwijzen. Over het algemeen zijn de websites van de landelijke dagbladen aan elkaar gewaagd. Ze maken gebruik van dezelfde standaardmogelijkheden, af en toe slechts zijn er wat extras te vinden. Hieronder staan in afzonderlijke tabellen 3 tot en met 7 de resultaten van de zoektocht naar het gebruik van de verschillende mogelijkheden op de websites. Opvallend aan de voorpagina van de Volkskrant (tabel 5) was, dat die de enige is waarop gebruik maakt wordt van knipperende tekstdeeltjes bovenaan de pagina. Die veranderen van kleur als je er met de cursor overheen beweegt. 18
75
+HWJHEUXLN 15& Op de voorpagina van de website van NRC Handelsblad (tabel 3) staat veel tekst; gewone tekst, maar ook hyperlinks die verwijzen naar andere artikelen of mappen van de site . Er zijn een of meerdere foto’s of tekeningen te zien, afhankelijk van het nieuws van de dag. Verder staat onderaan de twee ‘pratende’ krekels. Dit is een animated gifbestand. Overigens, de enige die op een voorpagina is aangetroffen. Op dezelfde voorpagina stond een foto die als link fungeerde naar een filmpje over het ‘Oerolfestival’; deze link verwees naar een tweede pagina waar men uit verschillende mediaplayers kon kiezen. Dus voor zowel de voorpagina als de daaropvolgende pagina geldt dat er links zijn naar bewegend beeld en geluid. NRC
Voorpagina
Volgpagina’s
Tekst
gewoon hyperlinks
gewoon hyperlinks
Beeld
foto’s tekeningen animated gif
foto’s tekeningen
Bewegend beeld
+
+
Geluid
+
+
Tabel 3: hypermedia NRC Handelsblad
$OJHPHHQ'DJEODGBij Algemeen Dagblad was het ook het geval (tabel 4); op een tweede pagina, genoemd ‘AD’s handige 100’, waren er meerdere tekstlinks die verwezen naar sites waar zowel bewegend beeld, geluid en animated gifs te downloaden waren.
19
AD
Voorpagina
Volgpagina’s
Tekst
gewoon hyperlinks
gewoon hyperlinks
Beeld
foto’s tekeningen
foto’s tekeningen
Bewegend beeld
-
+
Geluid
-
+
Tabel 4: hypermedia Algemeen Dagblad
'H9RONVNUDQWDe Volkskrant maakt als enige gebruik van knipperende tekst maar verder is er geen mogelijkheid tot het downloaden van video of geluid. De site is vrij sober maar wel efficiënt ingericht. de Volkskrant
Voorpagina
Volgpagina’s
Tekst
gewoon hyperlinks knipperend
gewoon hyperlinks
Beeld
foto’s tekeningen
foto’s tekeningen
Bewegend beeld
-
-
Geluid
-
-
Tabel 5: hypermedia de Volkskrant
Een goed voorbeeld van het gebruik van animaties op de site van de Volkskrant is te vinden in het dossier over Schiphol (de Volkskrant, 2000). 'H7HOHJUDDI Wat opviel bij de site van De Telegraaf was het feit dat er wel veel bewegende animaties opstonden maar dat was alleen voor reclame. De site is met afstand de meest rommelige van de vijf. Hij biedt heel veel links maar die zijn moeilijk te vinden door de chaotische opzet. Er is wel veel video aanwezig. Het lukte niet in alle gevallen om deze te openen, maar het is niet duidelijk of dat aan de site of aan de computer lag.
20
Een goed voorbeeld van het gebruik van de mogelijkheden van internet is te vinden in De Telegraaf-i BelastingCalculator (De Telegraaf, 2000). Telegraaf
Voorpagina
Volgpagina’s
Tekst
gewoon hyperlinks
gewoon hyperlinks
Beeld
foto’s tekeningen
foto’s tekeningen graphics
Bewegend beeld
-
video
Geluid
-
geluid bij video
Tabel 6: hypermedia De Telegraaf
7URXZ De site van Trouw zit goed in elkaar en is zeer overzichtelijk en uitgebreid. Het is duidelijk dat de krant de vernieuwing van haar imago ook op de site heeft doorgezet. Hij biedt veel mogelijkheden; zo is er de mogelijkheid om virtueel rond te lopen op de redactie van de krant. Het is echter niet mogelijk om video of geluid te downloaden.
Trouw
Voorpagina
Volgpagina’s
Tekst
gewoon hyperlinks
gewoon hyperlinks knipperend
Beeld
foto’s tekeningen animated gif
foto’s tekeningen graphics animated gif
Bewegend beeld
animatie
animatie
Geluid
-
-
Tabel 7: hypermedia Trouw
:DDUGHULQJOH]HUV Voor de laatste deelvraag, of de lezers de extra mogelijkheden van de online kranten waarderen, hebben wij gebruik gemaakt van de resultaten uit het Eyetrack onderzoek van de Stanford universiteit (Eyetrack, 2000). Dit onderzoek en het eerder genoemde van CO21
efficient (CO-efficient, 1997) zijn het enige bruikbare wat we hebben kunnen vinden; er lijkt nog weinig onderzoek gedaan te zijn naar de bevindingen van lezers met online kranten. Uit het Eyetrack onderzoek blijkt dat internetgebruikers tekst prefereren boven beeld en graphics. Bij een experiment werd tekst door 92%, banners door 44%, foto’s door 64%, en graphics door 22% van de deelnemers bekeken. In eerste instantie vinden mensen ‘nieuws op maat’ prettig, maar men geeft toch de voorkeur aan het breed geselecteerde nieuws omdat men bang is anders ‘iets van de wereld’ te missen. De omloopsnelheid van de pagina’s is zeer hoog. Mensen switchen snel van de ene nieuws-site naar de andere. Internet wordt gebruikt als overzichtsmedium. Ook blijkt dat Internet grotendeels wordt gezien als aanvulling op de factoren die de nieuwsbehoefte bevredigen. Het net wordt nog steeds naast tv radio en krant gebruikt voor de nieuwsvoorziening. Het gaat bij het net om 'het totale plaatje' wat nieuwsaanbod betreft. Nieuwsoverzichten werden bijvoorbeeld drie maal zovaak geraadpleegd als artikelen. Internet wordt dus vluchtig geraadpleegd. Voordat een artikel daadwerkelijk gelezen wordt, wil de lezer weten hoe lang het desbetreffende artikel is. Dertigers blijken een voorkeur te hebben voor lokaal nieuws, terwijl twintigers meer geïnteresseerd zijn in wetenschap en sport. Misdaad en rampspoed echter zijn onderwerpen waarover door velen worden gelezen. Ook werd duidelijk dat mannen meer geïnteresseerd blijken te zijn in nationaal nieuws dan vrouwen. In het algemeen achten lezers de nieuwsvoorziening op internet betrouwbaar. Ook de archieffunctie van kranten wordt als een groot voordeel aangewezen. Dit geldt ook voor de 'versheid' van het nieuws. Men kiest vaak voor internet omdat men dan echt het laatste nieuws heeft of denkt te hebben. Een kleine 20 procent van de proefpersonen zegt internet als eerste nieuwsmedium te gebruiken maar men vindt over het algemeen dat de traditionele nieuwsmedia voldoende nieuws bieden (Stanford University, 2000).
22
&RQFOXVLH De eerste deelvraag die wij hadden ons gesteld hadden was: :HONHH[WUDPRJHOLMNKHGHQELHGWLQWHUQHWYRRURQOLQHNUDQWHQ" Wij hebben deze vraag beantwoordt met behulp van een literatuuronderzoek. Hieruit bleek dat de door Deuze (1999) gehanteerde terminologie niet geheel juist was. Bij de extra mogelijkheden die internet biedt in tegenstelling tot andere media noemde Deuze de volgende mogelijkheden: personaliseren of individualiseren, interactiviteit en convergence. Deze laatste term is onvolledig. Een betere term voor deze extra mogelijkheid vonden wij hypermedia, uitgebreid beschreven door Schneidermann (1993).
Onze tweede deelvraag luidde: =LMQYRRUEHHOGHQYDQGH]HH[WUDPRJHOLMNKHGHQDDQZH]LJELMGH LQWHUQHWHGLWLHVYDQGH1HGHUODQGVHGDJEODGHQ" Deze deelvraag werd beantwoordt in drie delen. Het is gebleken dat kranten niet van de mogelijkheid gebruik maken om de lezer een persoonlijk nieuwsoverzicht te bieden. De sites van de verschillende kranten kunnen niet worden gepersonaliseerd, terwijl daar technisch gezien wel de mogelijkheden voor bestaan. Vervolgens is de interactiviteit van de kranten onderzocht. We hebben eerst het email-adres op gezocht op de site van de verschillende kranten. Dit was bij alle kranten vrij gemakkelijk te vinden. Bij De Telegraaf stond het op de openingspagina en hoefde er niet verder geklikt te worden, bij de Volkskrant en bij de Trouw moest het vaakst geklikt worden namelijk twee keer. Uit deze betrekkelijk gemakkelijk te vinden email-adressen zou kunnen worden opgemaakt worden dat het wel goed zit met de interactiviteit bij de kranten. Dat blijkt echter niet helemaal het geval; de door ons per email gestelde vragen werden niet allemaal beantwoord. De redactie van De Telegraaf hanteerde de meest onpersoonlijk manier van antwoorden. Veelal waren hun antwoorden zeer beknopt en ongeadresseerd. Verder kan vermeld worden dat de redactie van de Volkskrant de meeste vragen (allemaal) beantwoord heeft en de
23
redactie van Algemeen Dagblad de minste (2), maar laatstgenoemde was gemiddeld wel het snelst met antwoorden. Wat opviel was dat niet alle vragen op een gelijke manier behandeld werden. De vragen waarin indirect een leeftijd werd aangegeven, vraag 3 en vraag 4, werden minder vaak beantwoord dan de vragen waarin geen leeftijd werd aangegeven. Dit zou er op kunnen wijzen, dat de kans op antwoord vergroot wordt door geen leeftijd te noemen. Dat sommige vragen vaker of beter zijn beantwoord dan andere, kan ook aan het onderwerp hebben gelegen. Vraag 1, 2 en 4 kunnen in principe door ieder redactielid beantwoord worden. Vraag 3 echter vereist iemand die specifiek van de internetredactie is. Het is natuurlijk wel een aardig idee voor een vervolgonderzoek: dezelfde vragen stellen, met of zonder leeftijdsaanduiding. +\SHUPHGLD Vervolgens zijn wij de hypermedia op de pagina’s van de kranten gaan onderzoeken. Wij hebben hierbij gekeken naar de voorpagina’s en de volgpagina’s. Het blijkt dat kranten redelijk goed gebruik maken van de extra mogelijkheden van internet. De site van NRC Handelsblad gebruikt als enige alle extra mogelijkheden, de site van de Volkskrant maakt het minste gebruik van de extra mogelijkheden. Hierbij moet worden opgemerkt dat de Volkskrant haar site net heeft vernieuwd en dat nog niet alle oude inhoud in de nieuwe vormgeving overgezet is. Daardoor zijn onder andere veel dossiers niet toegankelijk.
24
De laatste deelvraag luidde: :DDUGHUHQGHOH]HUVYDQGHRQOLQHNUDQWHQGH]H PRJHOLMNKHGHQ" Het antwoord hierop kan kort en bondig zijn: neen. Lezers willen geen gepersonaliseerde site omdat ze bang zijn andere dingen die in de wereld gebeuren te missen. Ook extra mogelijkheden als video worden niet als belangrijk gezien, het internet is puur een medium om snel het nieuws te krijgen. De meeste mensen lezen alleen maar de tekst en bekijken de foto’s, die ook in de gewone krant te vinden zijn. Wat zij wel als voordeel zien is de actualiteit van de internetedities. Over de interactiviteit wordt in de door ons gevonden literatuur niets gezegd en daarom kunnen wij op dit punt dan ook geen uitspraak doen. 'LVFXVVLH Op basis van deze conclusies van de deelvragen kan er nu een antwoord gegeven worden op onze hoofdvraag: Worden de extra mogelijkheden die internet biedt in de online kranten benut? Wij kunnen concluderen dat dit maar ten dele zo is, het kan dus veel beter. Het is zelfs zo dat het onderdeel waaraan door de kranten het beste voldaan wordt, namelijk de hypermedia , door de lezers het minste gewaardeerd wordt. Dus een advies aan de kranten kan zijn dat zij zich eens bezig moeten gaan houden met de interactiviteit in plaatst van met de leuke gadgets; die worden namelijk nauwelijks gebruikt door het publiek. Aan personaliseren van het nieuws is niet veel behoefte. Het lijkt daarom niet zo erg dat de kranten van die extra mogelijkheid geen gebruik maken.
Er zijn natuurlijk nog wel enkele mogelijkheden voor vervolgonderzoek over dit onderwerp. Zo zou er gekeken kunnen worden in hoeverre de online Nederlandse kranten verschillen van die in het buitenland. Of er kan nog uitgebreider onderzoek gedaan worden naar de lezerskant van de online kranten, want ‘wat willen zij nu precies?’. Als laatste zou er nog gekeken kunnen worden naar journalistiek op internet want ‘wat schrijven de journalisten?’. Wordt
25
het in de toekomst misschien mogelijk om de journalist direct aan te spreken op zijn artikel? Er zijn nog vele mogelijkheden op dit gebied. Dit was maar een klein onderzoek, waar we met veel plezier aan hebben gewerkt en wij hopen dat er voor de lezers van dit stuk ook net als voor ons - meer inzicht is gekomen in de wereld van de online kranten. 9HUZLM]LQJQDDU+70/YHU VLHRSZHEVLWH http://home.student.uva.nl/elsje.deruijter/index.html
26
/LWHUDWXXU Bakker, P. & Scholten, O. (1999). Communicatiekaart van Nederland. Alphen aan de Rijn: Samson. CO-efficient. (1997). Internet voorlopig geen concurrent traditionele nieuwsmedia. [WWW-document] URL: http://www.coefficient.nl/site97.html [4 mei 2000]. Dale, van. (1984). Groot woordenboek der Nederlandse taal. Utrecht/Antwerpen: Van Dale Lexicografie. Deuze, M. (1999). Journalism and the web. Gazette, vol 61(5), p. 373-390. Ellis, A. (1999). Caught in the web. The Economist, 17 juli, p. 17-20. Gessel, H. van. (1995). Een beeld van een dagblad. Amsterdam: de Volkskrant. de Volkskrant. (2000). Grafieken Schiphol. [WWW-document]. URL: http://www.volkskrant.nl/dossiers/220000109.html [20 juni 2000]. Koning, L. (1999). Kranten in de knel. IQ, zomer 1999, nr.3, p. 52. McQuail, D. (1999). Mass communication. Londen: Sage. PCM snakt naar dotcom-cultuur. (2000). de Volkskrant, 5 mei 2000, p. 19. Pro Active. (2000). Nationale internet monitor. [WWW-document]. URL: http://www.nim.nl/internetmonitors/nimnl/index.html [18 mei 2000]. Scheidermann, B. (1993). Designing the user interface; strategies for effective human-computer interaction. Reading, Massachusetts: Addison-Wesley. Stanford University. (2000). Eyetrack 2000. [WWW-document]. URL: http://www.poynter.org/eyetrack2000 [17 mei 2000]. Stielstra, T. (1999). De Volkskrant internet-gids. Den Haag: Sdu Uitgevers. Sociaal en Cultureel Planbureau. (1995). Leesgewoonten; een halve eeuw onderzoek naar het lezen en zijn belagers. [WWW-document] URL: http://www.scp.nl/boeken/studies/studie23/nl/samenvatting.htm [10 mei 2000]. De Telegraaf. (2000). De Telegraaf-i BelastingCalculator. [WWWdocument]. URL: http://krant.telegraaf.nl/krant/actueel/fiscus2001/teksten/fiscus2 001.calculator2.html [20 juni 2000].
Waal, M. de. (2000). Internet maakt van de journalist een ander mens. de Volkskrant, 31 maart 2000, p. 21. Webplanet. (2000) .Tijdschrift voor multimedia. [WWW-document]. URL: http://web.planet.nl/multimedia/2000/2006/c.shtml [21 juni 2000]. Zoonen, L. van. (1999). Media, cultuur & burgerschap. Amsterdam: Spinhuis.
%LMODJH 5HDFWLH7KHR6WLHOVWUD Na afloop van het onderzoek hebben we de resultaten telefonisch voorgelegd aan Theo Stielstra, voormalig hoofdredacteur van de Volkskrant op internet. We vroegen hem te reageren op de resultaten in het algemeen, niét alleen die met betrekking tot de website van de Volkskrant. Volgens Stielstra is het wel degelijk mogelijk om websites te kunnen laten personaliseren; de techniek daarvoor is in principe al aanwezig. Het probleem zit echter nu nog in het gebrek aan financieel en organisatorisch vermogen om het voor de lezer realiseerbaar te maken. De artikelen en bestanden moeten namelijk stuk voor stuk gelabeld worden, een proces dat normaal gesproken pas plaatsvindt als het artikel voorgoed wordt opgeslagen in het archief. Deze zogenoemde databasetechniek wordt tot op heden niet standaard toegepast door de redacties.
Op de 25 % non-respons die we hadden bij onze interactiviteitproef, reageerde Stielstra verdedigend. Hij zei dat de redacties sinds het ontstaan van de krant altijd aan de kant van de zender hebben gestaan, terwijl ze nu door het medium internet opeens ook de ontvanger zijn geworden. Wat hij hier volgens ons even over het hoofd ziet, is dat kranten al zeer lang gewend zijn aan het fenomeen ingezonden brieven. Door het toegenomen gebruik van email wordt het de lezer waarschijnlijk wel makkelijker gemaakt. Volgens Stielstra is het voor de redactieleden gewoon een kwestie van wennen om in direct contact met de lezer te komen. Overigens vermeldde hij dat het intern inmiddels beleid is geworden om serieuze vragen allemaal zo snel mogelijk te beantwoorden. Dit verklaart misschien waarom de redactie van de Volkskrant de enige redactie was die op alle vragen had gereageerd.
Stielstra was het met ons eens dat het gebruik van hypermedia eigenlijk nog in de kinderschoenen staat. De verschillende redacties mogen er dan wel gebruik van maken, maar de mate waarin valt nog erg tegen. Videobeelden en geluidsopnames zijn niet zomaar te vinden
binnen de redactie, die moeten extern aangetrokken worden, en dat kost ook geld. Verder zijn de technieken die daarvoor nodig zijn nog relatief nieuw binnen de redacties. Het is als het ware een taal die nog niet volledig beheerst wordt. Maar dat is iets wat gewoon een kwestie van tijd is, verder niets. Tot slot werd hij gevraagd naar zijn eigen mening aangaande dit onderzoek en de - waarschijnlijk talloze - van deze aard. ‘Ze worden steeds positiever,’ zei hij daarover. Klare taal dus. Kranten hebben gewoon een eigen vaste traditie gehad en die doorbreek je gewoonweg niet zomaar. Langzamerhand zal de internetredactie een eigen identiteit gaan aannemen en zich gaan afscheiden van de ‘normale’ redactie. Qua organisatie, middelen en mentaliteit in ieder geval, maar uiteindelijk zal zij voor de inhoud van de website toch afhankelijk blijven van de reguliere redactie.