UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2010 – 2011
Van directe perssteun naar steun via advertenties: België
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master in de algemene economie
Bryan Vanderhaeghe onder leiding van Prof. Dr. Dirk Van de gaer
Vertrouwelijkheidsclausule PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Bryan Vanderhaeghe
2
Woord vooraf Bij een masterproef moeten er steeds een groot aantal mensen uitgebreid bedankt worden voor hun emotionele, fysieke of materiele steun. Dit is bij deze masterproef niet anders. Een groot aantal van deze personen zijn reeds bedankt voor hun medewerken en dienen hier dan ook niet meer bij naam genoemd te worden.
Een aantal mensen dienen echter een speciaal woord van dank te krijgen: Voorop mijn promotor en begeleider Professor Dirk Van De Gaer bij wie ik steeds terecht kon en die mijn beperkte economische kennis daar waar nodig aanvulde. Daarnaast wil ik Jean-Matthieu Schmerber, assistent project manager bij het CIM, hartelijk bedanken voor de vriendelijke ontvangst en het wegwijs maken in de enorme databank van het CIM.
Mei 2011, Bryan Vanderhaeghe
3
INHOUDSTAFEL 0. Inleiding
7
1. Marktvorm en kenmerken van de dagbladmarkt
8
1.1. Definiëring van de markt
8
1.1.1. Dubbele Markt
8
1.1.2. Geografische definiëring
10
1.2. Marktvorm en kenmerken van de markt
10
1.2.1. Aantal marktpartijen en hun marktaandeel
11
1.2.2. Aard van het product
12
1.2.3. Marktmobiliteit
14
2. Trends in de dagbladindustrie
17
2.1. Concentratie
17
2.1.1. Evolutie concentratie
17
2.1.2. Definitie
18
2.1.3. Oorzaken
18
2.1.4. Pro’s en Contra’s
19
2.2. Cross-ownership
21
2.3 Dalende oplage en lezersaantallen
21
2.3.1. Cijfers
21
2.3.2. Verklaring
22
2.4. Dalende advertentie-inkomsten
23
3. Perssteun
25
3.1. Doel
25
3.2.Vormen van Perssteun
28
3.2.2. Indirecte steun
28
3.2.2.1. Vormen van indirecte steun
28
3.2.2.2. Kritiek op indirecte steun
30
3.3. Directe steun
30
3.3.1. Vormen van directe steun
30
3.3.2. Kritiek
32
3.4. Effecten van perssteun
33
4. Case: Directe Perssteun in België
35
4.1. Indirecte overheidssteun
35 4
4.2. Directe overheidssteun
35
4.2.1. Federaal
35
4.2.2. Vlaamse Gemeenschap
40
4.2.3. Franstalige Gemeenschap
43
5. Onderzoek: Analyse van de directe steun
46
5.1. Inleiding
46
5.2. Onderzoeksvragen
46
5.3. Resultaten
47
5.4. Conclusie
53
6. Algemeen besluit 7.Beperkingen en verder onderzoek
55 56
5
Lijst met figuren Figuur I: Opsplitsing dagbladmarkt
8
Figuur II: Dubbele markt dagbladbedrijf
9
Figuur III: Economies of scale
12
Figuur IV: Economies of scope
16
Figuur V: Toename aangeboden advertentieruimte
23
Figuur VI: positieve externaliteiten
26
Figuur VII: Effecten BTW-Tarief
29
Figuur VIII: Effecten directe algemene steun
31
Figuur IIIX: Herfindahl-Hirschman Index
47
Lijst met tabellen Tabel I: Betaalde Verspreiding Vlaanderen 2005/2010
11
Tabel II: Betaalde Verspreiding Wallonië 2005/2010
11
Tabel III: Reclame-inkomsten Vlaanderen Wallonië 2005
12
Tabel IV: Evolutie Krantenprijs (1985-2000: Bef, 2005-2010: Euro)
13
Tabel V: Krantentitels en -ondernemingen in België
17
Tabel VII: Prijs/ Oplage HLN
36
Tabel VII: Ontvangen perssteun Vlaanderen
39
Tabel VIIVIII: HHI Vlaanderen Wallonië o.b.v. Oplage
47
Tabel IX: HHI Vlaanderen/Wallonië o.b.v. Betaalde verspreiding
47
Tabel IX: Evolutie HHI Vlaanderen Wallonië
49
Tabel X: Oplage-Bevolking-Personen/Krant Vlaanderen Wallonië
51
Tabel XI: Evoluties oplage en Personen/krant. Vlaanderen en Wallonië
52
Tabel XII: Gemiddelde directe steun per krant 1973-1997 (In Euro)
52
Lijst met afkortingen CIM: Centrum voor Informatie over de Media VUM: Vlaamse Uitgeversmaatschappij EMS: Europees Monetair Stelse HHI: Herfindahl-Hershman Index Bef: Belgische frank VMMa: Vlaamse Media Maatschappij
6
0.Inleiding Europa was de bakermat van de pers. De eerste kranten werden er opgericht en naar andere continenten geëxporteerd, waar ze vaak werden geïmiteerd. Wat begon als vlugschriften van kleine drukkers als Dirk Marten of Christoffel Plantijn evolueerde naar een enorme industrie met spelers als Bertelsmann of Groupe Hersant (De Bens & Raeymaeckers, 2007). Europa was ook steeds pionier in het detecteren en oplossen van crisissen in de perssector. Zo zien we dat in Groot-Brittannië in de jaren 1930 de BBC een verbod kreeg om ’s ochtends nieuws uit te zenden omdat dit als een ernstige bedreiging voor de pers werd gezien (Sanchez-Tabernero, 2006). Ook na de tweede wereldoorlog en vooral tijdens de jaren zeventig onderging het perslandschap heel wat veranderingen. Meer en meer kranten kwamen in handen van dezelfde eigenaar, heel wat kleinere kranten verdwenen. Om verschillende redenen grepen in bijna alle Europese landen in via budgettaire wegen. In een groot aantal Europese landen1 deden academische auteurs onderzoek naar de vormen, de effecten en de legitimiteit van deze budgettaire overheidstussenkomst in de dagbladmarkt. In België werd overheidssteun voor de dagbladsector in de vroege jaren zeventig ingevoerd. Opvallend is dat ondanks de grote omvang van de perssteun, onderzoek naar deze vorm van overheidstussenkomst vrij beperkt is. Een verklaring hiervoor is het gebrek aan transparantie van de uitgekeerde steun (Cochez, 2010). In deze masterproef doen we een bescheiden poging om de budgettaire instrumenten die de verschillende overheden in België hebben (en hadden) om de dagbladsector gezond te houden in kaart te brengen. Hoewel de focus van dit werk voornamelijk op de directe vormen van overheidssteun ligt, gaan we ook kort in op de indirecte vormen van steun. We doen dit voornamelijk omdat de twee niet los van elkaar kunnen worden gezien, een afbouw van de directe steun betekent soms een opwaardering van de indirecte steun en omgekeerd. Alvorens dieper in te gaan op de verschillende vormen van directe steun die ons land heeft gekend, is het noodzakelijk een theoretisch kader te bieden van de economie van de dagbladmarkt. Aan de hand van dit kader worden vervolgens een aantal evoluties in de dagbladsector besproken die aan de basis liggen van het tot stand komen van perssteun. Vervolgens overlopen we de verschillende vormen van perssteun en bespreken we hun mogelijke effecten aan de hand van de economische theorie betreffende dagbladen. We sluiten het literatuuronderzoek af met een overzicht van het ontstaan en de evolutie van directe steun op federaal en regionaal vlak in België. Op het eind van de masterproef analyseren we in welke mate directe steun haar verschillende doelen heeft bereikt. Enerzijds maken we de vergelijking tussen Vlaanderen en Wallonië. Anderzijds maken we voor de Nederlandstalige dagbladmarkt de vergelijking tussen de periode waarin er directe steun werd toegekend en de periode zonder directe steun maar met aankoop van advertentieruimte door de Vlaamse overheid.
1
Vooral Scandinavische landen hebben een traditie van onderzoek naar perssteun.
7
1. Marktvorm en kenmerken van de dagbladmarkt. Alvorens dieper in te gaan op een aantal trends die zich de laatste decennia voordeden in de dagbladsector is het noodzakelijk de marktvorm en een aantal specifieke kenmerken van de te onderzoeken markt te bespreken. De marktvorm heeft betrekking op de kenmerken van de markt die de aard en de verhoudingen en in het bijzonder de machtsverhoudingen tussen de diverse marktpartijen bepalen. Hiervoor moet gekeken worden naar het aantal spelers, de aard van het product (doorzichtigheid van de markt) en de toegankelijkheid van de markt. Maar voor een van deze factoren kan worden bepaald moet de markt eerst worden gedefinieerd.
1.1.
Definiëring van de markt
Bij het definiëren van de Belgische dagbladmarkt zullen we gebruik maken van de opsplitsing tussen goederen en diensten markt en de geografische markt:
Figuur IV: Opsplitsing dagbladmarkt
Bron: (Picard, 1989, p.21)
1.1.1. Dubbele Markt. Een van de belangrijkste kenmerken van de dagbladmarkt is het feit dat het dagblad een dubbele markt bespeelt: de informatie – en de advertentiemarkt. Deze markten blijken zeer sterk met elkaar verbonden te zijn, de willingness- to- pay van de adverteerders zal sterk afhankelijk zijn van de omvang en de samenstelling van het leespubliek. Omgekeerd kan ook de lezersvraag afhankelijk zijn van de hoeveelheid en de soort advertenties in een krant (Bogart, 1989). We kunnen dus in zekere mate stellen dat informatie en advertentieruimte complementaire goederen zijn. Het aantal mensen een reclameboodschap in een krant ziet is afhankelijk van het aantal verkochte exemplaren, wat op zijn beurt afhankelijk is van de prijs van een krant. Hoe lager de prijs, hoe hoger de prijs die kan gevraagd worden voor advertentieruimte (Hoskins, McFadyen & Finn, 2004).
8
In onderstaande figuur zien we het effect van deze dubbele markt op het dagbladbedrijf. Ter vereenvoudiging gaan we uit van een bedrijf dat één dagblad publiceert. Vcon is de volledige vraag naar het soort informatie dat de krant aanbied, MOcon zijn dan de marginale opbrengsten hieruit. MK zijn de marginale kosten verbonden aan het publiceren van een krant. Als de kranten enkel inhoud zou verkopen aan lezers, zou de optimale prijs P* zijn en de optimale circulatie Q*, waar de MOcon = MK.
De krant verkoopt echter ook advertentieruimte aan bedrijven, regeringen, NGO’s…. MOa stelt de marginale opbrengsten van deze marginale opbrengsten uit de verkoop van advertentieruimte. De totale marginale opbrengsten zijn MO, deze worden bereikt door de sommatie van MOa en MOcon. De optimale circulatie van de krant is X*, het punt waar de marginale opbrengsten de marginale kosten snijden. We zien dat als gevolg van het verkopen van advertentieruimte de vraagprijs voor de krant daalt (P*>Pcon) en er meer exemplaren worden geproduceerd en verkocht (Xcon<X*). Figuur II: Dubbele markt dagbladbedrijf
P
MK Pcon P*
MOcon Xcon X*
MO
X2
MOA Dcon X3
X
Bron: Eigen bewerking van Hoskins, McFadyen & Finn ( 2004, p.254)
De hoogte van de marginale opbrengsten van het dagblad wordt voornamelijk bepaald door het profiel van het leespubliek van de krant. Sommige kranten trekken een beperkt, maar zeer kapitaalkrachtig publiek aan en kunnen hierdoor hogere advertentietarieven aanrekenen (Hendriks,1999, p.48). Zo blijkt een publiek dat geïnteresseerd is in technologie, reizen, gezondheid meer waard dan diegene die vooral geïnteresseerd zijn in humor en spelletjes (Hoskins, McFaden & Finn, 2004, p.255). In eigen land kunnen we hierbij het voorbeeld geven van de Franstalige zakenkrant L’Echo. We zien dat in 2010 de prijs voor een advertentie van 1/1 pagina quadri in L’Echo 12.400 euro kost. Als we kijken naar La meuse, een krant met bijna vijf maal meer lezers dan L’Echo de prijs niet zoveel hoger ligt: 20.200 euro voor 1/1 pagina quadri (Mediabook 2010, pp.92-92).
9
Uit onderzoek (Evans, 2003) blijkt dat bij het bepalen van de marktvorm en analyse van de marktmacht het zeer belangrijk is te kijken naar de twee zijden van de markt. Door de interactie tussen de twee markten is vaak zo dat een van de twee markten de andere steunt, wat kan uitmonden in een situatie waar een prijs betaald wordt die lager ligt dan de marginale kost. Een extreem voorbeeld hiervan zien we bij de gratis kranten (Argentesi & Filistrucchi, 2007).
1.1.2. Geografische definiëring De geografische grenzen van dagbladen worden vaak Retail Trading Zones genoemd. Deze Retail Trading Zone is het gebied waar een dagblad zijn grootste verspreiding kent en de meeste reclame naar zich toetrekt (Busterna, 1989, pp.40-41). Zo ziet men in de regionale “krantensector” in Vlaanderen dat verschillende regio’s door één uitgever gedomineerd worden, denken we maar aan Roularta die met De krant van West-Vlaanderen de volledige markt van regionale weekbladen in West-Vlaanderen in handen heeft. Wij zullen in deze masterproef de dagbladsector bespreken, dus kranten die minimaal 5 keer per week verschijnen en een ‘nationale’ verspreiding hebben. Ondanks het feit dat er duidelijk banden zijn tussen Vlaamse uitgevers en Waalse uitgevers2 zullen we hierna de Franstalige en Nederlandstalige dagbladmarkt als twee afzonderlijke markten beschouwen. We volgen hiermee het standpunt van de Europese Commissie die er voor België van uit gaat dat er een afzonderlijke Nederlandstalige en Franstalige dagbladmarkt bestaat (Raemaeckers et al., 2009, p.38). Als we naar de geografische verspreiding van de Nederlandstalige en Franstalige kranten kijken, wordt dit onderscheid bevestigd. Het Franstalige financiële dagblad l’Echo, is het enige dagblad met een vrij groot publiek in zowel Vlaanderen als Wallonië (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.448).
1.2. Marktvorm en kenmerken van de markt Net als de meeste nationale dagbladmarkten en een groot aantal andere mediamarkten kunnen we stellen dat de Belgische dagbladmarkt een heterogeen oligopolie is. Een oligopolie kenmerkt zich door een klein aantal aanbieders, waardoor de feitelijke onderlinge relaties tussen hun gedragingen van groot belang zijn. De interpendentie van de oligopolisten zal in belangrijke mate bepaald worden door de graad van heterogeniteit van het product. Heterogeniteit verzwakt de interpendentie tussen de oligopolisten. Naar analogie met de monopolistische concurrentie wordt een beperkte monopolistische markt voor hun product verworven. In tegenstelling tot een homogeen oligopolie zien we hier geen eenheid van prijs en wordt de mate van substitueerbaarheid zeer belangrijk (Omey, 2010). Waarom we de Vlaamse en Waalse dagbladmarkt heterogene oligopolies noemen, zal hieronder besproken worden aan de hand van drie criteria: het aantal spelers op de markt, de aard van het goed 2
Denken we maar aan Vers l’Avenir en Corelio of de banden tussen de Persgroep en Rossel via hun belangen in Mediafin.
10
en de toegankelijkheid van de markt. Tijdens deze bespreking bespreken we ook een aantal typische kenmerken van de kostenstructuur van een dagbladuitgever.
1.2.1. Aantal marktpartijen en hun marktaandeel Een eerste indicatie dat de Franstalige als de Nederlandstalige dagbladmarkt oligopolies zijn, is het beperkte aantal spelers op deze markten. Op de Nederlandstalige dagbladmarkt zien we drie grote spelers, met name De Persgroep, Concentra en Corelio. In Wallonië is er het dominante Rossel, de kleiner spelers IPM en Medi@bel en het zeer kleine Grenz-Echo. Daarbij dient te worden vermeld dat Medi@bel in feite tot het Vlaamse Corelio behoort en dat Rossel 50% van de aandelen van GrenzEcho bezit. Tabel XIII: Betaalde Verspreiding Vlaanderen 2005/2010 2005
2010
Betaalde Verspreiding Marktaandeel
Betaalde Verspreiding Marktaandeel
Concentra 221642 Gazet Van Antw. 119437 Belang Van Limburg 102205 De Persgroep 384302 HLN 282629 De Morgen 49753 De Tijd (Mediafin) 51920 Corelio 293618 De Standaard 80244 Het Nieuwsblad 213374 Totaal 899562 Bron: Eigen berekening obv Cim-cijfers.
24,6 13,3 11,4 42,7 31,4 5,5 5,8 32,6 8,9 23,7 100
199005 100477 98528 377378 286420 54829 36129 353354 93711 259643 929737
21,4 10,8 10,6 40,6 30,8 5,9 3,9 38 10,1 27,9 100
Tabel XIV: Betaalde Verspreiding Wallonië 2005/2010 2005
Rossel Le Soir Sud Presse L'Echo (mediafin) IPM La Libre Belgique La Dernière Heure Médi@bel Vers l'avenir Totaal
2010
Betaalde Verspreiding
Marktaandeel
Betaalde Verspreiding
Marktaandeel
243002 96511 128472 18019 133475 47133 86342 98939 98939 475416
51,1 20,3 27,0 3,8 28,1 9,9 18,2 20,8 20,8 100
212125 81069 114208 16848 105472 42192 63280 91887 91887 409484
51,8 19,8 27,9 4,1 25,8 10,3 15,5 22,4 22,4 100
Bron: Eigen Berekening obv. Cim-Cijfers
Deze sterke concentratie zien we niet enkel op de lezersmarkt maar ook op de advertentiemarkt3.
3
Metro is in handen van Concentra en Rossel.
11
Tabel XV: Reclame-inkomsten Vlaanderen Wallonië 2005 2005 Betaalde Verspreiding 62066825
Marktaandeel 17,5 Rossel
29654091
8,4
32412734
9,1
De Persgroep HLN
122909404 81153199
34,6 22,9
De Morgen
29394301
8,3
12361904 159151333 49734439 81375191 28041703 10867623 354995185
3,5 44,8 14,0 22,9 7,9 3,1 100
Concentra Gazet Antwerpen Belang Limburg
2005 Inkomsten uit reclame 118548942
Aandeel 53,7
Le Soir
57596869
26,1
Sud Presse L'Echo (mediafin) IPM La Libre Belgique La Dernière Heure Médi@bel Vers l'avenir Metro Totaal
55989361
25,4
4962712 75185202
2,2 34,0
40205712
18,2
34979490 17691344 17691344 9416475 220.841.963
15,8 8,0 8,0 4,3 100,0
Van Van
De Tijd (Mediafin Corelio De Standaard Het Nieuwsblad Het volk Metro Totaal Bron: Carat 2006
We zien dus dat drie of minder spelers de volledige dagbladmarkt beheersen. Gezien het feit dat sommige auteurs (Picard, 1989) al van een oligopolie spreken als de grootste 4 spelers 50% van de markt controleren of als de grootste 8 spelers 70 procent van de markt controleren, kunnen we dat de dagbladmarkt stellen dat betreffende het aantal spelers een oligopolie is.
1.2.2. Aard van het product We zien in beide markten een zeer gering aantal aanbieders. Een tweede kenmerk van de dagbladmarkt is het vrij heterogene product dat wordt geproduceerd. Hoewel alle uitgevers hetzelfde product produceren, is er een vrij grote merkdifferentiatie. Een goed voorbeeld van deze productdifferentie zien we bij de twee grootste uitgevers op de Vlaamse dagbladmarkt, Corelio en De Persgroep. Beiden brengen zowel een populaire krant, Het Nieuwsblad en Het Laatste Nieuws, als een kwaliteitskrant, De Standaard en De Morgen uit. Deze differentiatie zal nooit compleet zijn. Door de dubbele markt die dagbladen bespelen en de daaraan gekoppelde “circulation spiral” zullen kranten met elkaar concurreren door zich te differentiëren maar moeten ze steeds substituten blijven voor elkaar om mee te spelen op de volledige lezersmarkt. Ze moeten dus allemaal een zekere informatie en inhoud aanbieden die een lezer standaard verwacht in een krant (Litman, 1988, p.33). De differentiatie tussen een populaire en een kwaliteitskrant is vrij duidelijk maar ook de kwaliteitskranten onderling zullen zich op een subtiele manier trachten te differentiëren. Daar waar De Morgen vaak haar gedurfde en jonge karakter in de verf wil zetten zal De Standaard de nadruk leggen op analyse (Hauttekeete, 2005, p.56). De consumentenvoorkeur voor de ene dan wel de andere krant is vooral gebaseerd op de
12
redactionele inhoud van de krant en veel minder op de overwegingen van prijs (Bardoel & Van Cuilenburg, 2003).
Over de invloed van de prijs lopen de meningen vrij sterk uiteen. Een aantal auteurs (Picard, 1988; Doyle, 2002) gaan er vanuit dat een dagblad een vrij prijsinelastisch product is. De meeste lezers zijn volgens deze auteurs vrij trouw aan hun dagblad. Ze gaan er van uit dat kranten producten zijn met een groot consumentensurplus waardoor de prijs minder elastisch wordt. Zo zal een krant als The Financial Times, omwille van zijn gespecialiseerde inhoud betreffende economische thema’s die in geen enkele andere krant op de markt kan gevonden worden en voor een bepaalde groep consumenten van groot belang is, een veel groter consumentensurplus opleveren dan dagbladen waarvan inhoud niet als uniek wordt bestempeld (Doyle, 2002, p.129). Een aantal critici wijzen er echter terecht op dat deze studies vaak betrekking hebben op lokale markten in Amerika, waar er vaak een monopolistische situatie is. Lezers zouden in grotere markten met meerdere kranten vlugger hun krant in de steek laten voor een gelijkaardige goedkopere krant. Daarnaast stelde Van Ours (1983) vast dat de elasticiteit van een krant afhankelijk is van het lezersprofiel van kranten. Kranten die sterk afhankelijk zijn van lezers uit de lagere inkomensklasse blijken een grotere prijselasticiteit te hebben dan kranten met voornamelijk lezers uit de hogere inkomensklasse. Kranten die sterk afhankelijk zijn van lezers uit de lagere inkomensklasse blijken een grotere prijselasticiteit te hebben dan kranten met voornamelijk lezers uit de hogere inkomensklasse. Een goed voorbeeld van hoe de prijselasticiteit van een krant kan veranderen zagen we in de prijzenslag tussen de Engelse kwaliteitskranten. Op het moment dat de prijzenoorlog startte was The Times prijsinelastisch (0.5) na zeven jaar van dalende prijzen bleek dat de circulatie van de krant veel gevoeliger geworden was voor prijswijzigingen (1.68). De verklaring hiervoor is dat consumenten vaak tijd nodig hebben om vertrouwd te worden met de veranderende prijzen en dan pas hun koopgedrag gaan veranderen. Uiteindelijk zou News International door The Office of fair trading als schuldige in deze prijzenslag worden aangewezen (Doyle, 2002, p.132). Dergelijke ruïnerende concurrentie zagen we in de Belgische markt nog niet. Wel zien we dat de Belgische kranten hun prijzen vrij gelijk laten evolueren. Tabel XVI: Evolutie Krantenprijs (1985-2000: Bef, 2005-2010: Euro) De vooruit/ de morgen HLN De Tijd Les Soir Bron: Eigen dataverzameling
1985 17 18 25 18
1990 26 21 30 22
1995 30 27 40 27
2000 33 30 45 30
2005 1 0.9 1.35 0.90
2010 1.10 1 1.5 1.1
13
1.2.3. Marktmobiliteit Een derde kenmerk waardoor we de dagbladmarkt als een heterogeen oligopolie kunnen bestempelen is de beperkte marktmobiliteit. Het is zeker niet zo dat er vrije toe- en uittreding in- en uit de markt is zoals we die zien bij volkomen concurrentie. De dagbladmarkt kenmerkt zich door enorm hoge toetredingsbarrières. In België kon na de tweede wereldoorlog met uitzondering van De Tijd geen enkel nieuw dagblad nog een plaats op de markt veroveren. In Limburg probeerde men naast Het Belang van Limburg, De Krant te lanceren. Na zes maanden werd het initiatief stopgezet. Zelfs voor gevestigde krantengroepen blijkt het moeilijk om een nieuw dagblad uit te brengen. In september 1984 werd door de VUM een nieuwe tabloid gelanceerd, 24 uur, maar na een paar weken werd krant weer opgegeven. Ook weekbladengroep Roularta speelde met het idee een nieuw dagblad uit te geven, maar na marktonderzoek zag men af van dit plan. Dat de financieel economische tijd wel een plaats kon veroveren op de markt is vooral te verklaren door de complementariteit van het blad, de gespecialiseerde financieel-economische informatie voldoet aan een zeer specifieke behoefte (De Bens, 2002, p.11).
De belangrijkste reden van deze lage toetreding zijn de zeer hoge economies of scale. We zien dat het kostenminimum van het grotere bedrijf (AC3) tot op een bepaald punt steeds lager gelegen is dan dat van het kleiner bedrijf (AC1). Deze schaalvoordelen zijn voordelen als gevolg van het werken op een hoger bedrijfsniveau. Figuur VI: Economies of scale
Bron: Tutor2u, 2011.
Deze schaalvoordelen komen typisch voor in industrieën waar de marginale kosten lager liggen dan de gemiddelde totale kosten. Zolang deze marginale kosten onder de gemiddelde totale kosten liggen zullen deze gemiddelde totale kosten dalen en zien we een dalende planningcurve (Omey,2010). Wanneer de kosten om een extra eenheid van het product te produceren dalen, zien we dus economies of scale (Hoskins et al., 2004). Dit alles vinden we ook terug in de sector van de dagbladen. De vaste kosten zijn er vrij hoog. Wie een krant wil uitgeven, heeft voor zijn redactie hetzelfde redactielokaal nodig voor een krant van 10.000 als een krant met een oplage van 100.000. Een verklaring voor
14
progressieve schaalvoordelen is ondermeer het dat grotere uitgeverijen hun vaste productiefacotren beter kunnen benutten (De Clerq, 2007, p.167). Typisch voor de vaste kosten van een dagbladuitgever zijn de hoge ‘verzonken’ kosten, de First copie-kosten, de vaste kosten per editie (Raemaeckers, 2007, p. 105). De marginale kosten, de kosten om een extra kopie van de krant te maken, zijn daarentegen zeer laag. We zien dus dat de vaste kosten gelijk zullen blijven onafhankelijk van het feit dat er 1, 2, 50 of 10000 kopieën van de krant worden gedrukt. Naarmate het aantal gedrukte kranten stijgt, zal de gemiddelde kost sterk dalen. Gelijkaardige schaalvoordelen zien we ook in andere mediamarkten zoals televisie of radio (Picard, 1989). Litman (1988) wijst er evenwel op dat deze economies of scale niet continu zijn. Hij vertrekt van een klassieke productiefunctie die impliceert dat aanvankelijk de schaalvoordelen overwegen op de schaalnadelen, wat tot uiting komt in een dalend verloop van de planningcurve. Vanaf een bepaalde dimensie overwegen echter de schaalnadelen, waardoor de planningcurve stijgend gaat verlopen (Omey, 2010). Op een gegeven moment gaan bijvoorbeeld de marginale kosten voor transport stijgen, dit gebeurt als men te ver afwijkt van de belangrijkste afzetmarkt. Deze stijgende transportkosten stoppen de expansie van een krant op een bepaald punt. Dit is vooral het geval in zeer grote landen als de VS. In eigen land hebben grote groepen duidelijk een voordeel bij de distributie. Hoe meer titels een groep op een zelfde gebied kan verspreiden, hoe lager de distributiekosten zullen zijn. Deze besparing op transactiekosten wordt ook economies of density genoemd. Voor een kleine, onafhankelijke krant is dit zeer moeilijk, zo was de bevoorrading van de verschillende verkooppunten een van de grote problemen die De Morgen kende voor de overnamen door De Persgroep (Hauttekeet, 2007, p.26).
Ten slotte zijn er economies of scale die veroorzaakt worden door economies of scope. Dit verwijst naar de situatie waarbij de productie van een product binnen een bedrijf de productiekosten van een ander product binnen datzelfde bedrijf verlaagt doordat er gelijkaardig inputs zijn en de kosten hiervan over beide producten kunnen worden gespreid (Picard, 1989). Daar waar de economies of scale verwijzen naar het dalen van de gemiddelde kosten door het vergroten van de productieschaal van een product, verwijzen economies of scope dus naar het afnemen van de gemiddelde kosten voor een onderneming bij het produceren van twee of meer producten (Panzar & Willig, 1977). Aan de basis van deze scope-effecten ligt het gemeenschappelijke gebruik van bepaalde installaties, distributiekanalen, management systemen (De Clerq, 2007). Dit kan worden gezien in onderstaande figuur. De kosten voor een onderneming worden gehalveerd als de factorkosten worden gespreid over twee producten. Als het gebruik van de factor over drie producten wordt gespreid, worden de kosten gereduceerd tot een derde. Deze economies of scope komen zeer vaak voor in mediamarkten. Dit is voornamelijk het gevolg van de natuur van mediagoederen. Een bepaald mediaproduct dat geproduceerd wordt voor een bepaalde markt kan namelijk gemakkelijk in een ander format worden gegoten en op een andere markt worden aangeboden (Doyle, 2002, p.14).
15
Figuur IV: Economies of scope
Kosten per product
K1 K2 K3
1
2
3 Aantal Producten
Bron: Hofstrand (2007)
Dit kan voorkomen uit horizontale concentratie. Een voorbeeld hiervan zien we bij de kranten van de Vlaamse krantengroep De Persgroep. Voor het sportnieuws in de krant De Morgen wordt beroep gedaan op de sportredactie van Het Laatste nieuws, voor het financiële nieuws in De Morgen gaat men beroep doen op stukken uit de financiële krant De Tijd. Deze samenwerking tussen verschillende kranten in één bedrijf betekent een grote besparing op de first copy costs in vergelijking met een uitgeverij met één krant. Economies of scope kunnen echter ook voorkomen uit diagonale concentratie of cross-media concentratie. Een voorbeeld hiervan vinden we opnieuw bij De Persgroep. Deze groep die zoals eerder vermeld De Morgen en Het Laatste Nieuws uitgeeft en via de Vmma ook audiovisuele belangen heeft. Op de website van Het Laatste Nieuws worden dan ook filmfragmenten aangeboden die oorspronkelijk gemaakt werden voor ‘Het Nieuws’ van VTM. Dit betekent een grote kostbesparing in vergelijking met kranten die zelf moeten instaan voor het maken van audiovisuele fragmenten. Ten slotte kunnen economies of scope volgens Hauttekeete (2005, p.38) ook voorkomen uit verticale integratie. Dit laat oligopolisten toe hun economische controle uit te breiden naar eerdere fasen van het productieproces. Voorbeelden hiervan zijn kranten die een eigen reclamebureau of distributiebedrijf of zelfs een papierfabriek bezitten (Busterna, 1989, pp.44-45). Bepaalde non-rival sources zoals software pakketten, human resource diensten of administratieve diensten blijven op een bepaald niveau constant en kunnen bij de verschillende takken van een bedrijf worden ingeschakeld (Hauttekeete, 2005; Kops, 2000). Ook dit maakt het toetreden van nieuwkomers in de markt moeilijker.
16
2. Trends in de dagbladindustrie Alvorens dieper in te gaan op de verschillende vormen, de effecten en de doelen van perssteun lijkt het ons noodzakelijk een aantal trends te bespreken die zich de laatste decennia in de dagbladsector hebben voorgedaan. De hieronder beschreven ontwikkelingen hebben grote veranderingen in de dagbladsector teweeg gebracht en liggen rechtstreeks of onrechtstreeks aan de basis van het tot stand komen van perssteun.
2.1. Concentratie 2.1.1. Evolutie concentratie Een trend die onmiskenbaar is binnen het perslandschap, niet enkel in Vlaanderen of België maar in heel Europa en de Verenigde Staten, is een steeds toenemende concentratie (De Bens en Ostbye, 1998; Meier en Trappel, 1998). In de negentiende eeuw werden kranten vaak als kleine familiebedrijven opgericht, denken we maar aan de families Hoste( Het laatste Nieuws), Van Os (De Gazet Van Antwerpen), Rossel ( Le Soir) en Jourdain ( La Patroit, die later La Libre Belgique werd) in België. Naar het einde van de negentiende eeuw toe werd het mogelijk de krant sneller te zetten en te drukken terwijl de lezersmarkt groter werd. De oplagen groeiden explosief en krantenbedrijven ontwikkelden zich tot vrij grote ondernemingen. De concurrentie om de lezer en de adverteerder trad al snel op het voorplan (Raeymaeckers et al, 2009; De Bens & Raeymaeckers, 2007). In veel West-Europese landen en vooral in de Verenigde Staten deden de eerste fusies zich dan ook reeds voor op het einde van de negentiende eeuw en kort na de Eerste Wereldoorlog. In België vonden de eerste grote krantenfusies echter maar plaats na de tweede Wereldoorlog. Hoewel dit proces vrij laat op gang kwam kunnen we stellen dat het concentratieproces in ons land vrij krachtig was. In totaal verdwenen er tussen 1950 en 2006 maar liefst 26 dagbladtitels en nam het aantal onafhankelijke persondernemingen af van 34 naar 5. Deze trend geldt zowel voor Wallonië als voor Vlaanderen. Toch kunnen we stellenen dat het concentratieproces nog sterker aanwezig is in Wallonië, waar het aantal titels terugviel van 30 naar 12 tegenover van 18 tot 10 in Vlaanderen en het aantal onafhankelijke ondernemingen daalde van 20 naar 2 tegenover 14 naar 3 in Vlaanderen. De laatste grote overname in België dateert van 2004, toen het Waalse Vers l’Avenir volledig in handen kwam van de Vlaamse VUM-groep (De Bens & Raeymaeckers, 2007). Tabel XVII: Krantentitels en -ondernemingen in België Vlaanderen Wallonië Titels Ondern. Titels Ondern. 1950 18 14 30 20 1980 12 7 22 10 2007 10 3 12 2 Bron: De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.74.
België Titels 48 34 22
Ondern. 34 17 5
17
Op basis van het aantal ondernemingen in de markt kan dus gesteld worden dat de Belgische dagbladmarkt zich heeft ontwikkeld van een vrij competitieve markt met een groot aantal uitgevers en titels tot een oligopolide markt, met een beperkt aantal aanbieders die een groot deel van de titels in handen heeft.
2.1.2. Definitie Picard (1989, p.33) definieert concentratie als ‘the degree to which the largest companies control production, employment, or other indicators of size in an industry in a market’. De belangrijkste vormen van concentratie (horizontale, verticale en diagonale) werden in het eerste hoofdstuk reeds kort besproken. Een uitgebreide bespreking van deze verschillende vormen is volgens ons niet op zijn plaats in deze masterproef (voor meer informatie zie: Heinrich, 2001; Meier en Trappel, 1998; McQuail, 2000). De indeling die Kepplinger (1982, p.64) maakt betreffende de verschillende vormen van persconcentratie is hier meer aan de orde. Ten eerste is er de trend naar een concentratie van het aantal uitgevers, een vorm die men meestal industriële concentratie noemt. Daarnaast is er een trend naar meer concentratie van de krantencirculatie. Deze vorm van concentratie leidt naar een marktdominantie van een of enkele uitgevers. Een laatste vorm van persconcentratie waarnaar Kepplinger verwijst is redactionele concentratie. Dit is niet zozeer het aantal titels in de markt maar het aantal kranten in de sector die een onafhankelijke redactie hebben. Zo kan men Het Nieuwsblad en De Gentenaar wel als twee krantentitels tellen maar met uitzondering van hun regionale redactie hebben deze twee kranten eenzelfde redactie.
2.1.3. Oorzaken Er zijn een aantal redenen die ervoor zorgden dat de dagbladsector evolueerde van een markt met een vrij groot aantal aanbieders naar het oligopolie dat we vandaag kennen. De meeste van deze oorzaken werden reeds besproken bij de bepaling van de marktvorm en het bespreken van de kenmerken van de dagbladmarkt.
Ten eerste is de specifieke kostenstructuur. Hierboven zagen we dat de vaste kosten van het dagbladbedrijf vrij hoog en voor iedereen vrij gelijklopen zijn daar waar de marginale kosten eerder laag zijn. Deze hoge vaste kosten hebben mede als gevolg dat er enorm hoge toetredingsbarrières zijn voor nieuwkomers. Deze specifieke kostenstructuur zorgt er ook voor dat grotere uitgevers efficiënter kunnen werken dan kleinere spelers. Ze zorgen namelijk voor sterk degressieve gemiddelde vaste kosten. Deze gemiddelde vaste kosten zullen voor grote uitgevers lager liggen omdat ze tot stand komen door het delen van de vaste kosten, die voor alle uitgeverijen vrij hoog liggen, en de output, die voor de grote uitgevers veel groter is. Hierdoor krijgen de kleinere spelers het vaak moeilijk en
18
verdwijnen ze of gaan ze op in een grotere speler. Naast deze economies of scale zijn er ook economies of scope. Deze economies of scope zorgen voor een daling van de gemiddelde vaste kosten van het dagblad. Hiervoor kunnen we verwijzen naar het vorig hoofdstuk.
2.1.4. Pro en contra’s Traditioneel worden omtrent concentratie in de pers twee dominante denkpistes onderscheden. Enerzijds is er het liberale gedachtegoed dat ervan uitgaat dat de pers haar maatschappelijke functies enkel kan vervullen in een vrije marktmodel. Concentratie is in dit standpunt geen fundamenteel probleem gezien men er van uit gaat dat er kan teruggevallen worden op de deontologie en de accountability van journalisten en uitgevers die pluralisme en diversiteit in hun aanbod waarborgen. Deze auteurs benadrukken dat een zekere rivaliteit tussen de ondernemers noodzakelijk is. Hierbij is aantal marktspelers minder belangrijk, zolang er maar competitie is. Anderzijds wordt vanuit kritisch-marxistische hoek dit geloof in de vrije markt in vraag gesteld. Deze auteurs stellen zich vragen bij de oligopolide markten en gaan ervan uit dat de toenemende concentratie de media-inhoud homogeniseert en het pluralisme aantast. De concurrentie leidt volgens deze strekking tot tabloidisering en vervlakking. Naast deze dominante denkpistes zijn er een aantal auteurs (Picard, Curran) die een derde weg zoeken, een denkpiste tussen het radicaal-deterministisch denken van het kritisch-marxistisch model en het blinde vertrouwen in de werking van de vrije markt. Deze derde weg vertrekt vanuit een vrije markt maar hecht tevens een groot belang aan de zorgplicht van de overheid (antitrustwetgeving, crossownershipwetgevingen, indirecte en directe subsidiesystemen enzovoort). Daarnaast ziet ze een grote rol voor professionele communicatoren, die de deontologie en accountability ter hart nemen zodat de diversiteit gehandhaafd blijft (Humpreys, 1996, p.71; De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.64). Hieronder trachten we achtereenvolgens de voor- en nadelen van persconcentratie weer te geven.
Een aantal van de belangrijkste voordelen van persconcentratie kwam hierboven reeds uitgebreid aan bod. In het eerste hoofdstuk toonden we aan dat concentratie belangrijke schaalvoordelen met zich meebrengt. Een andere specifiek voordeel van persconcentratie wordt gevormd door de relatie lezersmarkt en reclamemarkt. Door het vergroten van het aantal lezers dat men bereikt, verhoogt een mediabedrijf automatisch ook zijn totale reclame-inkomsten. Daarnaast kan men ook dezelfde inhoud meerdere keren aanbieden onder een ietwat gewijzigde vorm, iets wat eerder ook reeds besproken werd bij de uiteenzetting van economies of scope. Daarnaast zijn er bij concentratie ook duidelijke besparing op transactiekosten, ook wel economies of density genoemd. Vanuit puur economisch perspectief is het dan ook zeer rationeel voor uitgevers om voordelen te zoeken via het bereiken van een zo groot mogelijk marktaandeel van hun publicaties. Volgens sommige auteurs (Humphreys, 1996, p.71; Sanchez-Tabeno et al., 1993, pp.158-183; Raeymaeckers & De Bens, 2007, p.65; Lavine et al, 1988, p.34) komt concentratie ook het publiek ten
19
goede. Deze auteur argumenteren ondermeer dat concentratie leidt tot meer redactionele mogelijkheden, door een groter aantal middelen en knowhow. Zo kunnen grote bedrijven minder winstgevende thema’s aansnijden en meer correspondenten aanwerven dan kleine uitgevers. Daarnaast kunnen mediaconglomeraten zich door hun grotere knowhow beter voorbereiden op de informatiemaatschappij en de steeds toenemende concurrentie van andere mediavormen. Kleine uitgevers zouden ook meer beroep moeten doen op grote nieuwsagentschappen, wat de uniformiteit van het nieuws in de hand werkt. Grote uitgevers kunnen meer kwaliteitsvolle informatie leveren tegen significant lagere kosten. Door deze lagere kosten kunnen ze hun producten goedkoper aanbieden, waardoor het aantal verkochte kranten stijgt. Ook zouden grote persbedrijven meer ontzuilt zijn en dus beter beschermt tegen editoriale inmenging door politici of adverteerders. Tevens kunnen grotere dagbladgroepen zich beter beschermen tegen inmenging van bepaalde economische krachten zoals adverteerders. Concentratie kan ook een eliminatie van inefficiënt management betekenen. De deskundigheid van de managers van de goedgeleide persbedrijven kan dan de situatie van de overgenomen krant of groep rechttrekken. Verschillende van deze positieve punten zien we volgens Gassée (2005, p.38) in de Waalse pers, die zoals hierboven reeds vermeld tijdens de voorbije decennia een enorme concentratiegolf kende. Hij stelt dat gezien het feit dat de verschillende kranten steeds een intern
pluralisme
kenden
en
doorheen
deze
periode
(1960-…)
hun
monopolie
op
informatievoorziening verloren, het informatiepluralisme geen problematische achteruitgang kende. Daarnaast stelt hij dat zonder de concentratiegolf er waarschijnlijk nog veel meer krantentitels gingen verdwenen zijn, gezien de moeilijkheden waarmee ze geconfronteerd werden: een constante economische crisis, een informatisering van de dagbladsector die enorme kosten met zich meebracht, toenemende concurrentie van de televisie, veranderende leesgewoontes….
Ondanks deze voordelen wordt er vaak zeer kritisch gereageerd op mediaconcentratie. Bardoel en Van Cuilenburg (2003, p. 192) verwoorden het als volgt: “Zolang de werkgelegenheid niet wordt aangetast en schaalvergroting niet leidt tot het onbeheersbaar groot worden van ondernemingen, blijven kritische kanttekeningen bij concentratie tamelijk zeldzaam. Concentratie in de mediasector is daarop kennelijk een uitzondering. Dat heeft te maken met gegeven dat mediaproducten anders zijn dan boter, kaas en gloeilampen.” Om dit anders zijn aan te tonen vergelijkt Grisgold (1996) persbedrijven in onze kapitalistisch systeem met hermafrodieten: enerzijds zijn het bedrijven die winstmaximalisatie nastreven, anderzijds zijn het instellingen met een belangrijke democratische functie. Daarom maken politici en veel anderen zich zorgen als krantenuitgevers fusioneren: schaalvergroting kan de onafhankelijkheid van journalisten aantasten en een bedreiging vormen voor de pluriformiteit van de maatschappelijke informatievoorziening (Bardoel en Van Cuilenburg, 2003, p.193). Volgens Meier (1998) zorgt concentratie dan ook voor een democratisch probleem. Hij ziet een vrije en pluralistische mediasector als een essentiële vereiste voor het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie maar ook voor de democratie. Zo stelt Doyle (2002, p.12) dat: “Democracy would be threatened if any
20
single voice, with power to propagate a single viewpoint, were to become too dominant…” We kunnen dus stellen dat kranten positieve externaliteiten in zich dragen door de invloed die ze hebben op de werking van de democratie. Hierbij aansluitend zorgt concentratie volgens Meier (1998) ook voor een fundamenteel probleem betreffende politieke macht. Eigenaars, aandeelhouders of managers van uitgeverijen met een dominante marktpositie kunnen via hun titels gebruiken als ideologische spreekbuizen. Het beste voorbeeld hiervan is Silvio Berlusconi, die volgens sommigen (Curran, 2002, p.3) nooit aan de macht zou gekomen zijn als hij niet op zijn enorme media-imperium had kunnen rekenen. Ook in Beleidsnota (2004, p.3) media van de Vlaamse overheid zien we deze dubbelzinnige houding ten opzichte van persconcentratie: “Een zekere vorm van concentratie is soms de enige manier om economisch leefbaar te blijven en vaak zelfs de beste garantie voor de Vlaamse verankering van de media. Anderzijds kan een te sterke concentratie dan weer een verschaling van het media-aanbod, het aantal opiniekanalen, de culturele eigenheid, de kwaliteit, de pluriformiteit en finaal de democratie betekenen.” Op het staten generaal (2009) van de Media stelde Professor Emeritus Els de Bens dat “alles er van afhangt of de overgenomen krant een eigen autonome redactie heeft kunnen behouden. In Vlaanderen behielden na overname De Morgen en De Tijd een eigen onafhankelijke redactie terwijl Het Volk al vlug een kopblad werd van Het Nieuwsblad om ten slotte definitief als titel te verdwijnen.”
2.2. Cross-ownership Deze derde trend kwam reeds aan bod bij de bespreking van de marktvorm en de kenmerken van de markt. Hier wordt dan ook niet meer uitgebreid op ingegaan. Diagonale concentratie is concentratie over verschillende mediatypes heen (Bardoel en Van Cuilenburg, 2003). Het belangrijkste bedrijfsvoordeel hierbij zijn de economies of scope. Daarnaast kan een onderneming hierdoor ook de risico’s spreiden. De kritiek op dit soort concentratie komt vooral voort vanuit het feit dat het de toetreding van nieuwe spelers of nieuw aanbod bemoeilijkt en er mogelijke beïnvloeding is op inhoudelijke facetten (Heinrich, 2001, p.144). De voorbeelden zijn welgekend: Bertelsmann is niet enkel meer een uitgeverij maar ook een platenmaatschappij en een televisiebedrijf. Berlusconi heeft activiteiten in televisie, cinema, pers, radio en reclame (Cavallin, 1994, p.12).
2.3 Dalende oplage en lezersaantallen 2.3.1. Cijfers Een andere relevante trend in bijna alle Europese landen en regio’s is de stagnatie van de lezersaantallen. Dit betekent niet alleen dat minder mensen de krant lezen maar ook dat de hoeveelheid tijd die mensen aan het lezen van een krant besteden afneemt. Hoewel de afname van de tijd die men besteedt aan het lezen van kranten niet onbelangrijk is, is voor ons vooral de daling van de oplage (en lezers) belangrijk gezien dit een duidelijke invloed heeft op de inkomsten van een dagblad.
21
In bijna alle Europese landen zien we een dalende trend wat oplage betreft (Lockefeer, 1999; Papathanassopoulos, 2001). Zo toont een studie van the World Association of Newspapers (2006) dat enkel landen met een traditioneel lage krantenlezergraad, of sterk groeiende economieën, stijgende cijfers betreffende krantenbereik kunnen voorleggen. Tijdens de periode 2000-2005 daalde de Europese krantencirculatie met 5.25%, van 86 miljoen naar 81,5 miljoen. In dezelfde periode daalde de verkoop in België met 5.21%; een daling die al bij al meevalt in vergelijking met landen als Denemarken (10.53%), Slowakije (11.28%) en ijsland (25%). Opvallend is de stijgende verkoop in landen met een groeiende economie zoals Ierland ( 29.27%) of Polen (43.99%) maar ook China (26.5%) en India (14%). Het is tevens interessant om te kijken naar de relatieve penetratie van dagbladen. Gezien het feit dat in een groot aantal landen de bevolking toeneemt maar de krantencirculatie daalt, is de toestand wat penetratie betreft nog schrijnender dan de absolute circulatiecijfers (Hauttekeete,2005; Raeymaeckers et al., 2009; De Bens & Ostbye, 1998).
2.3.2. Verklaring De verklaring voor deze dalende lezersaantallen is meervoudig. Ten eerste zou men kunnen wijzen op de sterke prijsstijging van het dagblad. Over de prijselasticiteit van de krant verschillen de meningen (cfr.supra). Daar waar er discussie bestaat over de prijselasticiteit van een krant wijst Van Cuilenburg (1999) er op dat er een vrij hoge kruisprijselasticiteit bestaat, waarbij men kranten gaat vervangen door andere mediaproducten die informatie goedkoper aanbieden.
In de eerste plaats wordt gekeken naar de audiovisuele media. Een analyse van het tijdsbestedingonderzoek toont dat er invloed bestaat tussen de opkomst van televisie en de teruggang van het lezen en dat deze invloed sterker is voor groepen die met televisie zijn opgegroeid (Raeymaeckers et al., 2009, p.96). Toch kunnen we de dalende lezersaantallen niet volledig verklaren door de opkomst van de televisie. Een aantal auteurs wijzen op het ouderlijke milieu (NoelleNeumann, 1997) of op maatschappelijke factoren als de individualisering van de samenleving of sociodemografische ontwikkelingen als dalend inkomen en eenpersoonshuishoudens (Schoenbach et al., 1999). Daarnaast zien we ook een sterke toename van het aantal mensen met toegang tot het internet en het aantal mensen dat de online-versie van een krant leest. In de periode 1999-2004 verhoogde dit aantal met 350% (Sánchez-Tabernero,2006). Deze nieuwe media moeten niet allemaal een verlies betekenen voor de uitgevers van de traditionele pers. Ook zij kunnen hier inkomsten uit halen, denken we maar aan online abonnementen of allerhande applicaties voor de smartphone.
Ten slotte kunnen we wijzen op de levenscyclus van het product krant. De meeste modellen gaan ervan uit dat een product vier levensfasen heeft: introductie, groei, volwassenheid en terugval. In de meeste, om niet te zeggen alle, Westerse landen is het dagblad een vertrouwd medium die zich in de maturiteitsfase bevindt. Volgens De Bens & Raeymaeckers (2007), bevinden de Belgische kranten
22
zich reeds ver in deze fase van volwassenheid. De kranten zullen zich dan ook moeten aanpassen aan de evoluerende lezers- en advertentiemarkt. Volgens sommige auteurs hebben uitgevers hiervoor te weinig moeite gedaan. Vooral de evoluerende lezersmarkt hebben ze aan zich laten voorbij gaan. De uitgevers hebben te weinig moeite gedaan om jongeren aan zich te binden en warm te maken voor de krant als informatieleverancier (Barbier-Bouvet, 1993, p.102). Deze levenscyclustheorie biedt ook een perfecte verklaring voor het hierboven vermeldde fenomeen dat de verkoop en circulatie van kranten enkel toeneemt in landen met een traditioneel lage krantenverspreiding of in landen met sterk groeiende economieën. In deze landen zit de krant nog in de groeifase.
2.4. Dalende advertentie-inkomsten Naast inkomsten uit verkoop hebben kranten nog een tweede belangrijke bron van inkomsten namelijk adverteren. De hierboven vermelde dalende lezersaantallen liggen mee aan de basis van een volgende trend namelijk de dalende advertentie-inkomsten. Enerzijds wordt er informatie of ontspanning verkocht. Anderzijds wordt er access to audiences aan adverteerders verkocht.
Het eerste probleem bij deze tweede bron van inkomsten is dat kranten niet langer de enige informatieaanbieders zijn en de reclamekoek niet exponentieel meer groeit. Daarbij komt dat de dagbladen een steeds groter beroep doen op de inkomsten uit reclame. Het gratis dagblad is het orgelpunt van deze commercialiseringrage:de krant wordt enkel en alleen nog verkocht aan de adverteerder (Raeymaeckers & De Bens, 2007, p.186). Door de komst van gratis dagbladen en andere mediavormen waar advertenties kunnen worden geplaatst zouden we kunnen stellen dat de prijzen om advertentieruimte te plaatsen daalde: Figuur V: Toename aangeboden advertentieruimte
A0 Prijs Adver. Ruimte
A1
P0 P1
V0 0
X0
X1
Hoeveelheid gekochte Advertentieruimte
Bron: Eigen bewerking obv Omey, 2010
23
Een tweede oorzaak van de dalende advertentie-inkomsten zijn de hierboven besproken dalende lezersaantallen. Zoals eerder vermeld is het totale bedrag dat een uitgever ontvangt voor het in contact brengen van lezers en adverteerders sterk afhankelijk van de grootte van het publiek dat men kan bereiken. Het verband tussen lezers aantallen en advertentie-inkomsten is wat men de circulation spiral noemt. Wanneer een dagblad zeer veel lezers heeft dan kan het een zeer groot publiek aanbieden aan haar adverteerders. Er komen meer advertenties in de krant die, door het grote publieksbereik, meer opbrengen. Die opbrengsten kan een uitgever besteden aan nieuwe innovaties, die meer verkoop met zich meebrengen, waardoor de spiraal zich versterkt (Picard, 1988, p. 59).
Een derde verklaring voor de wijzigende advertentie-inkomsten is het economisch klimaat. Volgens Hendriks (1999, p.47) is het economisch klimaat zelfs de belangrijkste verklaring voor stijgende of dalende advertentie-inkomsten. Ook internationaal blijkt dat er een positieve relatie is tussen de evolutie van het BBP en de advertentie-uitgaven (Callahan,1986;Swerdlow & Blessios,1993; Ostheimer,1980). Uit onderzoek (Picard, 2001) blijkt zelfs dat advertenties in gedrukte media samen met openlucht advertenties gevoeliger zijn voor economische terugval dan televisie-, radio- en bioscoopreclame. Dit voornamelijk vanwege het feit dat gedrukte media vooral beroep doen op rubrieksreclame, een vorm van reclame die zeer conjunctuurgevoelig is (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.173).
24
3. Perssteun
Als gevolg van bovenstaande trends heeft de overheid in verschillende Westerse landen een beleid uitgewerkt om de markt te herstructureren, te organiseren of te controleren. De effecten van dit economisch beleid kunnen intentioneel of onintentioneel de dagbladmarkt stimuleren of stabiliseren en verdere concentratie tegengaan. We kunnen stellen dat de overheid op twee manieren de bovenstaande trends tracht tegen te gaan. Enerzijds kan de overheid de markt langs budgettaire wegen beïnvloeden: ze heft belastingen, geeft subsidies of leent geld. Een andere manier waarop de overheid kan tussen komen is het opleggen van regels. Ze geeft vergunningen om op een markt actief te mogen zijn, legt het maximale marktaandeel een onderneming mag hebben vast … De focus van deze masterproef is voornamelijk gericht op de eerste categorie van overheidstussenkomst. Een bespreking van de verschillende vormen van regulering die worden uitgewerkt om de gevolgen van de hierboven geschetste trends te beperken, is volgens ons hier dan ook niet aan de orde (zie: Trettenbein, 1993;McQuail, 2000). In dit overzicht bespreken we voornamelijk het doel en de verschillende vormen van financiële steun. We kijken welke verschillende soorten steunmaatregelen er bestaan en wat de effecten hiervan zijn op de onderneming. Eerst gaan we zeer kort in op indirecte steunmaatregelen, vervolgens iets dieper op directe. Van deze directe steunmaatregelen gaan we ook de verschillende voor- en nadelen na en gaan we kort in op een aantal studies die de effecten van directe steun nagaan.
De culturele, demografische, politieke en economische verschillen hebben voor een zeer gevarieerde dagbladmarkt gezorgd in Europa (Sánchez-Tabernero, 1993). Het aantal kranten lezers ligt driemaal hoger in het Noorden van Europa dan het Zuiden. Sommige streken kennen een kwaliteitspers en een sensatiepers daar waar de tabloids in bepaalde streken nooit doorgebroken zijn. Groot-Brittannië en Ierland worden gedomineerd door nationale pers, het Europese continent meer door regionale kranten. In het Zuiden van Europa bestaan zeer grote sportkranten, iets wat in het Noorden dan weer niet voorkomt. Deze verschillen tussen landen en regio’s verklaren waarom er zich een veelheid aan verschillende systemen en visies hebben ontwikkeld om de perssector te steunen en te beschermen. (Sánchez-Tabernero,2006).
3.1. Doel Hoewel de manier waarop de pers wordt gesteund enorm varieert, zijn de onderliggende redenen waarom men overgaat tot het financieel steunen van de pers vrij gelijklopend. Dat overheden in alle Westerse landen steun bieden aan de dagbladpers komt voort uit twee vormen van marktfalen.
25
De eerst reden voor marktinterventie komt voort uit het feit dat een dagblad niet enkel een economische maar ook een politieke en maatschappelijke betekenis heeft. Een dagblad vormt opinies, creëert een realiteit en heeft een belangrijke rol in het politieke proces. Media hebben dus positieve externaliteiten, dagbladen hebben voor de samenleving als geheel dus een hoger nut dan voor individuele consumenten en dat zonder dat dit in het marktproces wordt verrekend. De prijs die individuen voor de krant willen betalen is dus lager dan de prijs die de samenleving ervoor over heeft. Dit kunnen we zien op onderstaande grafiek waar de maatschappelijke waardering (MW) rechts van de vraag van de individuele consumenten (V0) ligt. Het individu (V0) zal enkel rekening houden met de positieve gevolgen (ontspanning, sociale status, kennis…) die de krant voor hem als persoon meebrengt. Door de baten van een krant voor de ganse maatschappij in te calculeren verkrijgen we de maatschappelijke waardering. Deze ligt hoger dan de private vraagcurve V0 gezien de maatschappelijke baten van krantenconsumptie groter zijn dan de private marginale baten. Het optimum wordt bereikt in E1, waar zowel de private als de sociale baten in rekening worden genomen. De vrije marktwerking zou dus leiden tot een te laag niveau van krantenconsumptie (Bardoel & Van Cuilenburg, 2003; Naert & Cottyn, 2010). Figuur VI: positieve externaliteiten
MW E1
V0
A
P1 E P0
0
X0
X1
X
Bron: Bardoel & Van Cuilenburg, 2003, p. 189.
Op die manier is een vrije en pluriforme informatievoorziening een levensvoorwaarde voor onze democratie. Dit is een van de redenen waarom politici en veel anderen zich zorgen maken over de hierboven beschreven ontwikkelingen binnen de dagbladpers (Bardoel & Van Cuilenburg, 2003, pp. 192-193). En zelfs in de hedendaagse informatiesamenleving, waar iedereen aan een enorme hoeveelheid informatie en nieuws wordt blootgesteld zijn kranten belangrijk. De dagbladen kunnen optreden als ‘gatekeepers’ in de informatie-paradox. Deze paradox houdt in dat er nooit zoveel informatie voor handen was maar dat er veel mensen heel slecht ingelicht zijn over zaken die zeer belangrijk kunnen zijn. De krant kan een filter hierbij zijn (Lichtenberg, 2008, p.52). Deze positieve externaliteiten kunnen door de overheid gestimuleerd worden door het bieden van allerhande steunmaatregelen. De overheid kan tussenkomen in de kostenstructuur van het dagbladbedrijf om zo
26
de prijs te laten dalen en de vraag te verhogen of ze kan vraag verhogen door leesstimuleringsprojecten. De overheid kan ook zelf instaan voor de levering van de voorzieningen die positieve externe effecten hebben, zoals wordt gedaan met openbare televisie (Bardoel & Van Cuilenburg, 2003, p.190). Echte overheidskranten komen in geen enkel Westers land voor, wel zijn er een aantal overheden die hun eigen persagentschap hebben opgericht. Anderzijds zou men dit ook kunnen zien als een rechtvaardigheidsproblematiek. De overheid tracht de kostprijs van de krant te drukken om ze voor iedereen toegankelijk te houden, dit kan ook worden gezien als de equityoverweging van overheidssteun.
Naast het equity-aspect van overheidstussenkomst is er het efficiency-aspect. Dit tweede aspect heeft te maken met de oligopolide marktvorm van de dagbladmarkt. Zoals hierboven beschreven is het voor kleine onafhankelijke dagbladuitgevers zeer moeilijk om te overleven in de huidige dagbladmarkt. Door een steeds toenemende concentratie zien we dat de meeste Europese dagbladmarkten oligopolies zijn. In sommige regio’s zien we dat een marktspeler meer dan de helft van de totale oplage in handen heeft, zoals Rossel in Wallonië. In het eerste hoofdstuk toonden we reeds aan dat dit het gevolg is van aantal economische kenmerken van persproducten. Deze kenmerken zouden er kunnen voor zorgen dat de dagbladmarkt verder evolueert naar een duopolie of zelfs een monopolie. Gezien dit zeer negatieve gevolgen zou hebben voor de allocatie en het pluralisme in de markt tracht de overheid dit te vermijden door middel van openbare financiën en regulering. Deze verschillende reden van marktinterventie hebben ervoor gezorgd dat de overheid op verschillende manieren tussenkwam in de dagbladmarkt. Ondanks het feit dat de reden van hun bestaan gelijk is, kan hun functie echter verschillend zijn. Ze kunnen de creatie van nieuwe kranten aanmoedigen, om de kosten van de productie of distributie op te vangen…. Deze verschillenden functies komen hieronder nog uitgebreid aan bod.
Over dit overheidsingrijpen bestaan twee tegengestelde theorieën: de public service/interest theory en de capture theory. De eerste vertrekt vanuit de stelling dat de overheid de rechten, noden en vraag van het publiek moet beschermen. Daar waar een kosten baten analyse het toelaat moet de overheid tussenkomen door het verstrekken van subsidies voor producenten van goederen met positieve externaliteiten, het compenseren van externe kosten of competitie behouden door een uitgewerkte antitrust wetgeving. Tegenover de public service theory staat de caputure theory die ervan uitgaat dat overheidsinterventie vooral de economische belangen van specifieke groepen, zoals uitgevers, politici of bepaalde drukkinggroepen, behartigt. Ze stelt dat de overheid gevangen wordt door de industrie en enkel tussenkomt op de manier dat de industrie het vraagt. Het bestrijden van martkfalen en het bevorderen van de equity worden verdrongen door het veiligstellen van de inkomens- en vermogenspositie van bepaalde groepen. In deze visie is overheidssteun geen oplossing voor de marktfaling maar eerder de oorzaak van een inefficiënt functionerende markt. Politici die het beleid
27
bepalen, reageren gunstig op de vragen vanuit belangengroepen, omdat dit hen stemmen en steun oplevert en hen helpt de verkiezing te overleven (Hoskins, McFaden & Finn, 2004; Naert & Cottin, 2010). Binnen deze kritiek dienen we te vermelden dat figuur V (cfr.infra) vertrekt vanuit een perfect competitieve markt, waar de prijsstijging nieuwe toetreders zal aantrekken. Gezien de dagbladmarkt vaak een oligoplie is met weinig mogelijkheden tot toetreding kan overheidssteun zorgen voor nog groter inkomsten voor de oligopolisten. Volgens Smith (1977) is de oorspronkelijke reden van het tot stand komen van perssteun vooral dat de krant als partijorgaan bedreigd werd. In de periode dat de subsidies werden ingevoerd was er volgens Smith geen crisis van de dagbladen met betrekking tot dalende lezersaantallen of dalende advertentieinkomsten. Wel was het zo dat mede door een toenemende concentratie van de pers, de dagbladen steeds minder politiek gebonden werden. Door de concentratie verloren politieke partijen dus hun spreekbuizen. Voor veel partijen was een partijkrant het enige middel om in contact te komen met een nationaal kiespubliek. Een voorbeeld hiervan zagen we in België. In ons land waren het vooral Socialistische politici die in de jaren zeventig ijverden voor het invoeren van overheidssteun aan de pers. Toeval of niet waren het juist vooral dagbladen met een socialistische stempel die het erg moeilijk hadden.
3.2.Vormen van Perssteun 3.2.2. Indirecte steun 3.2.2.1. Vormen van indirecte steun Met indirecte steun bedoelt men vooral steunprogramma’s die bepaalde overheidsdiensten goedkoper aanbieden of een bepaalde bevoorrechte behandeling geven aan persbedrijven. Belangrijk hierbij is dat dit soort steun bijna uitsluitend algemeen is. Dit betekent dat ze wordt toegekend aan de dagbladindustrie als geheel veeleer dan aan een specifieke krant (Picard, 1994).
Een vorm van indirecte steun die in bijna elk West-Europees land voorkomt, is het toekennen van een verminderd BTW-tarief. Dit kan gaan van lagere BTW-tarieven voor aankoop van technologieën over vrijstelling van belasting op winsten die opnieuw geïnvesteerd worden tot de vrijstelling van BTW op persproducten. Gezien het feit dat deze verlaagde BTW- tarieven op persproducten sterk verschillen van land tot land (van 0% in België, Denemarken, Finland, Zweden en Noorwegen tot 12,5% in Ierland) pleitte de Europese Commissie voor een harmonisatie van het BTW-tarief op 6 %. Uit een studie van Price Waterhouse bleek dat indien men het tarief zou optrekken tot 6 % in het Verenigd Koninkrijk, de meeste regionale kranten zouden verdwijnen en dat de oplage van de nationale kranten met minstens 10% zou dalen, wat het enorme belang van dit soort steun aantoont (De Bens & Ostbye, 1998).
28
Figuur VII: Effecten BTW-Tarief P
MK
Pn PV
MOn MOconN
MOconV Xn
MOv
DconN
Xv
MOA DconV X
Bron: Eigen bewerking van Hoskins, McFadyen & Finn ( 2004, p.254)
Door dit verlaagde BTW-tarief kan een dagblad tegen een goedkopere prijs op de markt worden gebracht dan wanneer er een BTW-tarief van bijvoorbeeld 6% zou zijn. Indien het BTW-tarief zou worden ingevoerd zou er een wenteling zijn van de marginale opbrengsten curve (van de verkoop van krant) richting oorsprong, in het intercept van de hoeveelheidsas (Omey, 2010).
Naast deze verminderde BTW-tarieven zijn ook de kortingen op telecommunicatie, post en spoorwegen van zeer groot belang. Vooral de korting op de postverdeling blijkt van groot belang te zijn. Ten eerste omdat slechte verkoopcijfers vaak in verband kunnen gebracht worden met een slechte distributie. Zo heeft onderzoek aangetoond dat landen met een zeer efficiënte distributie meer krantenlezers hebben en vooral meer abonnementslezers, iets dat zeer belangrijk is voor dagbladuitgevers. Een andere reden dat deze steun zo belangrijk is, is het feit dat de distributie voor dagbladuitgevers een zeer zware uitgavenpost is (rond de 10%) (De Bens & Raeymaeckers, 2007). Vooral in Frankrijk is dit soort steun omvangrijk. Ze maken 2/3 uit van alle indirecte steunmaatregen, goed voor een bedrag van 505,98 miljoen euro (Grisgold, 1996, p.298). In België raamde de post in 1990 de minderinkomsten alleen voor de dagbladsector op ongeveer 54,5 miljoen euro, en voor dagbladen en tijdschriften samen op 190 miljoen euro (De Bens & Raeymaecker, 2007, p. 263). Gezien de kosten van de postverdeling afhankelijk zijn van de grote van de oplage kunnen we stellen dat dit soort steun ingrijpt op vlak van de variabele kosten. Doordat de variabele kosten dalen, dalen de totale kosten en kan het verlies worden beperkt of de winst worden vergroot.
29
Andere indirecte steunmaatregelen zijn vorming en bijscholing van journalisten en projecten ter leesbevordering zoals kranten in de klas (Raeymaeckers et al, 2008). In sommige landen krijgen journalisten ook specifieke voordelen voor reizen of telecommunicatie. In Frankrijk zien we zelfs dat journalisten dertig procent minder belastingen moeten betalen dan andere werknemers (Harcourt, 2005, p. 193). Ook dit laatste kunnen we zien als een beperking van de variabele kosten.
3.2.2.2. Kritiek op indirecte steun Veel auteurs betwijfelen dat deze bevoorrechte behandelingen van de dagbladsector een goede manier is om de diversiteit in stand te houden of de kwantiteit van het aantal dagbladen op peil te houden. Volgens Grisgold (1996) kunnen indirecte steunmaatregelen occasioneel financieel zwakkere kranten in de markt houden maar over het algemeen helpt het de groter kranten meer: hoe hoger de uitgaven, hoe hoger de subsidie. Het zijn immers vooral de grote dagbladen met veel post-, spoor-, weg- en telefoon verkeer, veel papierverbruik en hoge verkoopcijfers, die het meeste voordeel hebben bij indirecte steunmaatregelen. Deze kritiek sluit nauw aan bij de kritiek die Picard (1994) geeft op indirecte perssteun. Hij wijst er op dat indirecte steunmaatregelen als fiscale voordelen of subsidies voor de distributie van dagbladen vooral ingrijpen in de variabele kosten van het publiceren van een dagblad. Het zijn volgens hem echter de vaste kosten die voor de echte financiële moeilijkheden zorgen bij dagbladuitgevers. We kunnen concluderen dat deze indirecte steun vooral invloed heeft op de variabele kosten. Het probleem van de meeste van deze indirecte vormen van steun is dat het vooral de grote dagbladuitgevers zijn die profiteren van deze dalende variabele kosten. In het eerste hoofdstuk haalden we reeds aan dat grotere uitgevers duidelijke schaalvoordelen hadden, grotere uitgevers krijgen vaak al kortingen op telecommunicatie, papier… door het feit dat er in veel groter hoeveelheden kan worden aangekocht. Deze extra kortingen maken de schaalvoordelen voor de grotere uitgevers enkel maar groter. Ondanks deze kritiek en de enorme bedragen dat dit soort steun opslorpt kwam dit soort steun nooit ter discussie te staan in de landen waar ze van kracht is (Humpreys, 2006).
3.3. Directe steun 3.3.1. Vormen van directe steun Voor directe steun kunnen we veel duidelijker de indeling maken tussen algemene, selectieve steun en doelgerichte steun.
Bij algemene directe steun wordt geld (meestal van de overheid) gegeven aan een dagbladuitgever, zonder dat er een bepaald vastgelegd doel moet verwezenlijkt worden. De uitgever kan er als het ware mee doen wat hij wil (Picard, 1995). Hierbij gaat de overheid aan alle kranten een gelijkaardig bedrag toekennen. Het gaat er dus niet om de economisch zwakkere pers te steunen of om de markt meer
30
pluralistisch of competitief te maken maar om de perssector als geheel te steunen (Holtz-Bacha, 1993, pp.8-10). Dit soort maatregelen krijgt vaak de kritiek niet bevorderlijk te zijn voor de diversiteit gezien ook de grote kranten dit soort steun ontvangen (Picard, 2006, p.214). Hierbij zien we zien we dus dat de totale opbrengsten voor alle bedrijven op een gelijke manier toenemen en er dus niets verandert aan de verhoudingen in de markt. Anders zou men wel kunnen stellen dat hierdoor de vast kosten kunnen worden verlaagd. Door deze steun zien we dat in onderstaande figuur de TO-curve naar boven verschuift en er bij een gegeven productprijs een grotere winst (of een kleiner verlies) ontstaat van AB (de totale steun). Figuur VIII: Effecten directe algemene steun
TO2 TO1 TO TK
B A
TK
X
Daarnaast is er ook selectieve directe steun. Deze steun gaat naar bedrijven die in moeilijkheden verkeren. Het bekendste voorbeeld hiervan is de overheidscommunicatie via advertenties in kranten. Hierbij kunnen we enkel van steun spreken indien de advertenties verdeeld worden volgens duidelijke principes die ook de zwakkere titels alle kansen geven (Reaymaeckers et al., 2009, p. 45). Dit soort steun zal vooral invloed hebben op de marginale opbrengsten uit advertenties, gezien door de toegenomen vraag naar advertentieruimte de prijs van advertentieruimte zal toenemen.Vooral als de steun op een selectieve manier wordt toegekend, bijvoorbeeld aan titels met een lagere oplage, kan deze steun grote voordelen met zich meebrengen. Door het opkopen van advertentieruimte in kranten met een kleinere oplage zorgt de overheid er voor dat de inkomsten uit advertenties van deze kleinere kranten vergroten, zonder dat hun oplage verandert. Op deze manier maken kranten met een lagere oplage de achterstand die bestaat betreffende marginale opbrengsten door verkoop van advertentieruimte met de kranten met een grotere oplage wat kleiner, de circulation spiral wordt dus doorbroken. Een ander voorbeeld van selectieve steun is het systeem waarbij kranten punten krijgen naarmate ze meer steun nodig hebben. Hoe hoger de nood hoe hoger de steun. Dit soort maatregelen
31
zijn de meest voorkomende. Vooral in Noord- en Centraal Europa zijn deze maatregelen populair, landen met een democratisch corporatistisch mediamodel4 (Alonso & Gil, 2006).
Ten slotte onderscheidt Holtz-Bacha (1993) ook nog doelgerichte maatregelen. In tegenstelling tot de algemene directe maatregelen zijn dit soort maatregelen er wel specifiek op gericht de diversiteit te waarborgen en concentratie tegen te gaan (Raeymaeckers et al., 2009). Een voorbeeld van deze doelgerichte steun zijn gunstige kredietvoorwaarden die door de overheid aan de persbedrijven worden verleend. Er dient hierbij echter op gewezen te worden dat de economische cijfers van een krant in ruime context moeten worden beoordeeld. Zo kan het bijvoorbeeld voorkomen dat sterke titels tijdelijk rode cijfers voorleggen bij zware investeringen, omgekeerd kan het dat kleinere titels gedurende een korte periode winst maken. Deze doelgerichte maatregelen moeten volgens Raeymaeckers et al. (2009) dan ook rekening houden met extra criteria zoals oplage, relatie reclame- inkomsten / verkoop of de specifieke concurrentiepositie.
3.3.2. Kritiek De grootste kritiek op algemene directe steun komt voort uit het feit dat het niets verandert aan de competiviteit van de markt. Volgens Gustafsson (geciteerd in Raeymaeckers et al., 2009 p. 46) komt de algemene directe steun vooral de sterke kranten ten goede en zou het uiteindelijk de concentratietendens in de markt versterken. Daarnaast zou er door dit soort steun een band ontstaan tussen uitgevers en regeringspartijen, wat in strijd is met de principes van de persvrijheid (Raeymaeckers et al., 2009, p. 45). Peter Humphrey (1996, p.107) stelt dat “he who pays the piper can often call the tune.” Het feit dat kranten die overheidssteun ontvangen niet altijd optimaal hun waakhondfunctie vervullen was in Duitsland een van de kritieken tegen de invoer van dergelijke steun. De vraag rijst ook of weinig aantrekkelijke kranten met hoge kosten wel steun verdienen. De overheid moet zich de vraag stellen of ze de vorm wil behouden (dagbladen in een commerciële omgeving) of de functie (politieke en sociale opinievorming). Kan de overheid in plaats van een onaantrekkelijke opiniekrant met weinig lezers niet beter een week– of maandblad steunen, die minder kosten met zich meebrengen en ook meehelpen aan politieke en sociale opinievorming of informatievoorziening. Hierbij aansluitend moet men zich de vraag stellen of de printmedia het enige medium is waar politiek en sociale informatie gebracht wordt. Kunnen nieuwe elektronische media geen sociale functie dienen (Picard, 1994)?
4
Kenmerkend voor dit model is de commerciële media met een hoge oplage, die sterke banden heeft met politieke en sociale organisaties en zich kenmerkt door een sterke graad van professionalisme. Er is veel overheidsinterventie maar met bescherming voor de persvrijheid. Tot dit model behoren ondermeer Oostenrijk, Zwitserland, België Zweden…(Hallin & Mancini; 2004, p.67)
32
Picard (1985) stelt tevens dat eens steunprogramma’s opgestart worden, het vaak moeilijk is voor een overheid om dit te stoppen. Voor een uitgever is het immers eenvoudiger om een directe subsidie te ontvangen dan te gaan investeren in kwaliteit en het aantrekken van lezers. Uitgevers gaan op de steun rekenen en worden er erg afhankelijk van, ook als de steun niet echt meer noodzakelijk is. Het ontvangen van directe steun op regelmatige basis kan dus zorgen voor een cultuur van verliezen waarin afhankelijkheid wordt gecreëerd, de noden van het publiek genegeerd worden en inefficiëntie gesubsidieerd wordt.
Een laatste kritiek is dat de regelgevers in verschillende landen weinig instrumenten hebben om de economische effecten van perssteun na te gaan. Sommige auteurs stellen dat subsidies die specifiek uitgetrokken worden voor bepaalde projecten een betere budgettaire controle en kostenplanning met zich zouden meebrengen voor zowel de overheid als de ontvangende persbedrijven. Anderen vinden deze gedachte ongepast gezien het feit dat dagbladen zich moeten aanpassen aan markten die zeer snel veranderen. In elk geval zouden striktere regels en transparantie de toegang tot informatie verbeteren en zou onderzoek naar de effectiviteit van de verschillende soorten steun eenvoudiger worden (Murschetz, 1998). Door deze gebrekkige controle kan men zich ook vragen stellen of perssteun we sociaal te verantwoorden valt. Picard (2003, p.106): ‘If the profits are reinvested as capital expenditures or to reduce debt and thus improve the overall condition of the publishing company, such profits might be philosophically justifiable. If they are used to pay dividends to shareholders, to pay bonuses to managers, or to purchase new Volvos for the publishers, this transfer of wealth can hardly be justified philosophically or in market terms.’
Een belangrijk document betreffende directe perssteunen en de kritiek er op, is het rapport dat door the Royal commission on the press in 1977 aan het Britse parlement werd voorgesteld. Het rapport was het resultaat van drie jaar onderzoek en stond zeer kritisch tegenover directe overheidssteun voor de pers. Het rapport stelde dat er geen bewijzen kunnen gevonden worden dat diversiteit en pluralisme beschermd worden door het bieden van directe steun aan dagbladuitgevers. Het rapport bracht verschillende van de argumenten die hierboven werden vermeld naar voor en stelde zich ernstige vragen bij de transparantie van het verdelingsproces van selectieve directe steun. In haar conclusie raadde de commissie het parlement sterk aan een systeem van indirecte subsidies te bewaren die dezelfde voordelen heeft voor alle publicaties (Alonso & Gil, 2006, p.57).
3.4. Effecten van perssteun Er zijn een aantal empirische studies die onderzocht hebben in welke mate de ingevoerde subsidies succesvol waren. Zo blijkt uit verschillende studies (Picard & Grönlund, 2003) dat de perssteun in Finland grotendeels aan haar doel voorbij gaat. De subsidies blijken er niet geslaagd te zijn de
33
krantensterfte af te remmen. En hoewel deze subsidies er toe dienden het pluralisme te steunen blijken ze enkel echt een voordeel te zijn voor de pers van de dominante politieke partijen. Toch kan men niet negeren dat in landen waar men erin geslaagd is een goed en efficiënt systeem van steunmaatregelen uit te werken, veel titels op de markt zijn gebleven. Vooral in Zweden en Noorwegen bleek het uitgewerkte systeem van directe steun zeer succesvol te zijn (Cavallin, 1994). Ostbye (2002) kwam tot de vaststelling dat het proces van monopolisering in Noorwegen door de invoering perssubsidies in toom kon worden gehouden. Daarnaast kwamen er in een aantal regio’s, die voordien geen eigen krant hadden, nieuwe kranten tot stand. Door het feit dat deze nieuwe lokale kranten vaak een lokale culturele minderheid representeren stelt Ostbye dat er een toename is van het cultureel pluralisme in de Noorse dagbladsector. Naast een toename van het aantal kranten zien we dat in Noorwegen het aantal lezers vrij hoog en stabiel is gebleven. Maar er is ook een keerzijde aan het Noorse verhaal. Hoewel het aantal kranten toenam, werd ook een stijging van het aantal plaatsen waar met lokaal mediamonopolie vastgesteld, een stijging van 91 in 1972 naar 144 in 1995. Op basis hiervan zou men dus kunnen stellen dat de steun niet geslaagd is in het bereiken van 1 van haar voornaamste doelstellingen: het veilig stellen van een ruime keuze van verschillende kranten in lokale gemeenschappen. Toch stelt Ostbye na een analyse van de dagbladeconomie dat de perssteun het proces van monopolisering heeft kunnen vertragen door het feit dat veel ‘No.2’ dagbladen in leven werden gehouden door de subsidies. Een gelijkaardig onderzoek zien we bij Picard (1981). Hij onderzocht de invloed van subsidies op inkomsten, de oplage en de werking van twee kleine kranten in Zweden. Hij kwam tot de vaststelling dat de subsidies een duidelijke invloed hadden op de economische werking van de kranten. Uit dit onderzoek bleek dat de steun een vrij groot deel van de werkingsuitgaven van de twee kranten dekte. Uit recenter onderzoek van Picard (2003) betreffende de invloed van subsidies op de Zweedse dagbladpers blijkt wel dat, ondanks het feit dat deze subsidies zeer belangrijk voor hen zijn, deze kleinere kranten zeer afhankelijk worden van deze steun. 23% van de kranten haalt meer inkomsten uit subsidies dan uit verkochte kranten. Kranten gaan op die manier extra winst maken door de perssteun en zo komt de perssteun in strijd te staan met het mededingingsrecht. Uit de jaarresultaten van de dagbladen blijkt dat heel wat kranten veel meer subsidies ontvangen dan nodig, met een uitschieter van 17.3 miljoen Skr (1.909.885 euro) in 2001 aan extra winst door subsidies. In België is tot dus ver geen onderzoek gedaan naar de effectiviteit en de gevolgen van de perssteun.
34
4. Case: Directe Perssteun in België 4.1. Indirecte overheidssteun Tot op heden wordt de indirecte overheidssteun in België door de federale overheid geregeld.
Een zeer belangrijke indirecte steunmaatregel zijn de goedkopere posttarieven. Als gevolg van de wet van 21 maart 1991 en het daaraan gekoppelde beheerscontract tussen De post en de staat moet de Post voor de distributie van dagbladen en tijdschriften goedkopere tarieven aanbieden. De staat verbindt zich er toe een jaarlijkse vergoeding aan de Post toe te kennen om de inkomstenderving te dekken. Bij de invoering van dit systeem raamde De Post de minderinkomsten voor dagbladen alleen al op 54,5 miljoen euro, en voor dagbladen en tijdschriften samen op 190 miljoen euro (De Bens & Raeymaeckers, 2007, pp. 262-263).
Een tweede vorm van indirecte steun aan de geschreven pers is het nultarief voor de BTW dat betrekking heeft op de verkoop van dagbladen en tijdschriften van algemeen informatieve strekking die minstens vijftig keer per jaar verschijnen. Deze steun is zeer belangrijk gezien de prijs van dagbladen en tijdschriften hierdoor lager wordt (De Bens & Raeymaeckers, 2007, pp. 262-263). In juni 2000 stelde PS-senator Jean-François Istasse de vraag hoeveel geld de overheid jaarlijks misloopt door die maatregel. Het antwoord van minister van Financiën Didier Reynders (MR) leert ons dat in de tweede helft van de jaren negentig de fiscale uitgaven schommelden rond de 2,5 miljard Belgische frank (61.973.381 euro) per jaar (Cochez, 2010).
Daarnaast zijn er nog een aantal vormen van indirecte steun in ons land. Journalisten kunnen gratis sporen, goedkopere tarieven voor het vervoer van dagbladen en tijdschriften per spoor, een beperkt tolvrij contingent voor de invoer van dagbladpapier uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie of de Europese vrijhandelsassociatie (Canada) en ook Belgacom geeft in afspraak met de overheid kortingen op abonnementen aan redacties van dagbladen en tijdschriften (De Bens & Raeymaeckers, 2007, pp. 262-263).
4.2. Directe overheidssteun 4.2.1. Federaal Onrechtstreeks kunnen we stellen dat Belgische dagbladen al sinds 1959 steun kunnen krijgen van de overheid. We vertrekken hiervoor vanuit het kader van de expansiewetgeving van 17 juli 1959 en 30 december 1970 die stelt dat contracten kunnen worden afgesloten tussen de overheid en ondernemingen die technologische, industriële, beheers- of commerciële vernieuwingen wensen door te voeren. De overheidssteun in het kader van de expansiewetgeving wordt in de vorm van een
35
kapitaalpremie of een rentetoelage verstrekt (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.264). Dit kan worden gezien als een vorm van steun die de vaste kosten het dagbladbedrijf helpt drukken. Zoals eerder vermeld is steun die de vaste kosten helpt dekken het belangrijkste voor een dagbladbedrijf.
Als er echter vertrokken wordt vanuit de definitie die Boone (1978, p.9) aan perssteun gaf kan de expansiewetgeving niet als perssteun worden gezien. Boone stelt namelijk dat overheidssteun aan de pers het geheel van maatregelen van de wetgevende en/of uitvoerende macht met het oog op het financieel-economisch steunen van fysische of rechtspersonen, die het uitgeven van periodieke publicaties tot hun exclusieve, hoofd- of nevenactiviteiten hebben, en zonder dat daarvoor welke tegenprestaties dan ook worden geëist.
Een mechanisme van perssteun zoals beschreven door Boone werd voor het eerst uitgewerkt en in de wet opgenomen door de regering Leburton I 5 ( tripartiete van socialisten, christen-democraten en liberalen). De aanleiding van de discussie rond perssteun en het tot stand komen van de wet moet gekaderd worden in de enorme crisis waar de Belgische kranten in het begin van de jaren zeventig mee te maken kregen. De belangrijkste oorzaak hiervan was de sterke stijging van zowel de loon- als de productiekosten van kranten, een stijging dus van zowel de vaste – als de variabele kosten. Zo verklaarden de Belgische krantenuitgevers dat de papierprijs in 1975 met 60% gestegen was tegenover twee jaar daarvoor (De Bens & Raeymaeckers, 2007,p.109). Hierbij komt dat ons land op dat moment een zeer zware economische crisis kende waardoor de reclame-inkomsten van de dagbladen sterk terugvielen en ook de doorbraak van nieuwe media als radio en televisie deden de geschreven pers geen goed (Boone, 1978, pp.2-4). Daarnaast doken in 1974 en 1975 de oplages naar beneden, wat enerzijds het resultaat was van de economische crisis en anderzijds van de forse prijsstijging van de kranten. De prijs van de dagbladen steeg vlugger dan het inkomen waardoor consumenten bereid moesten zijn een groter aandeel van het familiebudget aan dagbladen te besteden (De Bens & Raeymaeckers, 2007,p.135). We kunnen hierbij het voorbeeld geven van Het Laatste Nieuws: Tabel XVIIII: Prijs/ Oplage HLN 1973 1976 Prijs HLN (BEF) 5 10 Oplage HLN 307989 286588 Bron: Eigen cijfers/ Cijfers CIM
1981 13 316791
We zien dat een verdubbeling van de prijs gepaard gaat met een sterke terugval van de oplage. In de daarop volgende jaren namen de prijzen minder snel toe, wat gepaard ging met een herstel van de oplage. 5
Deze regering was niet de eerste die directe overheidssteun op de agenda zette. Bij de regeringsverklaring van Premier Gaston Eyskens op 25 januari 1972 werd er ook verwezen naar maatregelen om het behoud van de geschreven pers te verzekeren.Van deze maatregelen kwam echter niets in huis (Mertens, 1986).
36
Edmond Leburton verklaarde bij het presenteren van de wet in de kamer dat: “ l’intention d’octroyer une aide à la presse est née de la conviction que, dans la conception actuelle de la démocratie, il ne suffit plus, dans la plupart des cas, d’accorder des droits et des libertés, mais qu’il faut aussi fournir et garantir les moyens adéquats pour que ces droits et ces libertes puissent être concrétisés” (Leburton geciteerd in Gassée, 2005, p.11). Naast de economische situatie dient er tevens gewezen te worden op de politieke situatie bij het tot stand komen van de wet. Het politieke klimaat tijdens de vroege jaren zeventig leende zich namelijk perfect om het onderwerp perssteun aan te snijden. Het dossier was van bij het begin erg partijpolitiek gebonden. Begin jaren zeventig kende vooral de socialistische pers, zowel in Vlaanderen als in Wallonië, grote problemen en het waren dan ook voornamelijk de socialistische politici die de maatregel wilden doordrukken. Gezien de B.S.P. deel uitmaakte van de regering Leburton I, kostte het niet veel moeite om de steunmaatregelen tot stand te laten komen (Boone, 1978).
Voor het jaar 1973 werd een bedrag ter beschikking gesteld van honderd miljoen Belgische frank. In 1974 werd dit bedrag verdubbeld. Jaarlijks werd krediet uitgetrokken op de begroting van de diensten van de eerste minister. De verdeling over de kranten heen gebeurde volgens een waardecijfer. Een cijfer 3 voor kranten met meer dan 300 ochtendedities die een zelfstandige redactie en technische eenheid die geen financiële bindingen hebben met andere dagbladeenheden en voor dagbladeenheden die maar één subsidie vragen voor al hun titels. Een cijfer twee voor dagbladen met meer dan 300 edities per jaar , met een zelfstandige redactionele en technische eenheid maar ongeacht de eventuele financiële binding met een ander blad. Waardecijfer één is voor alle andere dagbladen (Boone, 1978, p 73-75). In Vlaanderen kreeg enkel de Financieel Economische tijd het cijfer één en ontving in 1973 2 miljoen Bef steun. De Tijd kreeg het cijfer 1 gezien ze een onafhankelijke krant met minder dan 300 ochtendedities (geen editie op maandag) was en niet over een eigen technische eenheid beschikte, De Tijd liet zijn krant drukken bij Lloyd Anversois. Alle andere kranten kregen waardecijfer drie en hadden recht op 6,5 miljoen Bef steun, een bedrag dat in 1974 zou worden opgetrokken naar 12 miljoen Bef (Heyninck, 2001; De Bens & Raeymaeckers, 2007).
Al vlug kwam kritiek op het systeem. Een eerste punt van kritiek kwam op het feit dat er ook subsidies gingen naar kranten die geen steun nodig hadden. Dit was het gevolg van het feit dat bij het ontstaan van de wet vooral socialistische dagbladen in moeilijkheden verkeerden en steun verdienden. De liberale en katholieke dagbladen reageerden tegen selectieve steun voor de socialistische pers en uiteindelijk werd er besloten om alle dagbladen te steunen, ook diegene die geen steun nodig hadden (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.266). Over de manier waarop de steun dan wel moest worden verdeeld liepen de meningen uiteen. Volgens sommigen moesten goed draaiende krantengroepen ook kunnen rekenen op steun als beloning voor de geleverde inspanningen. Anderen gingen ervan uit dat dit ervoor zorgde dat de afstand tussen de grote krantengroepen en de kleinere groter werd. Nog een
37
andere groep politici ging ervan uit dat geen enkele krant overheidssteun verdiende. Ook voor de dagbladsector moest volgens deze politici het marktprincipe gelden, wanneer een krant door de lezers wordt afgekeurd en niet gekocht wordt moet een krant ook niet kunstmatig in leven worden gehouden. Daarnaast kwam ook kritiek op het feit dat het systeem van overheidssteun in België tot stand kwam zonder voorafgaande studie van de situatie van de dagbladsector, iets wat in de ons omringende landen wel het geval was. Hierdoor kwam ook kritiek op de schijnbaar willekeurige omvang van de steun, 200 miljoen BEF. Gezien in het jaar 1975 de stijging van de papierprijs een meeruitgave van zeshonderd miljoen BEF betekende, bleek de 200 miljoen overheidssteun al snel een te klein bedrag. Ook op de geringe controle op het gebruik van de subsidies kwam kritiek. De bijdrage werd uitgekeerd aan de onderneming, niet aan de dagbladen. Gezien het feit dat krantengroepen bedrijven zijn die een zo groot mogelijke winst trachten te maken, kan de steun evengoed in de zakken van een eigenaar van het dagblad verdwijn als gebruikt worden om de onderneming efficiënter te maken (Boone, 1978). Ondanks de kritiek werd de wet een aantal jaar verlengd. In 1977 leek men aan de kritieken tegemoet te komen en zou er een nieuwe verdeelsleutel worden opgesteld maar nog voor men die kan uitwerken valt de regering Tindemans. De regering Tindemans II besloot de wet van 1974 nog maar eens te verlengen (Heyninck, 2001).
Uiteindelijk zou men aan een groot deel van deze kritieken tegemoet komen door de wet van 19 juli 1979 tot behoud van de verscheidenheid in de opiniedagbladpers 6 . Deze wet voerde een veel selectiever systeem in. Aan de criteria om als dagbladeenheid erkend te worden, werd toegevoegd dat men permanent tien beroepsjournalisten jonger dan 65 jaar met een arbeidscontract van onbepaalde duur moest tewerkstellen, dat de CAO tussen uitgevers en journalisten moest worden nagekomen en dat een abonnement op het persagentschap Belga moest worden genomen7. Bij dit systeem hield men rekening met het aantal journalisten, het aantal redactionele bladzijden en de verhouding van de brutopubliciteitsinkomsten tot de gemiddelde verkochte oplage. Een gedeelte van deze steun werd vrijgehouden voor selectieve steun aan dagbladen met een verkochte oplage van minder dan vijftigduizend exemplaren en bruto-reclame-inkomsten van minder dan 75 miljoen Belgische frank. Deze dagbladen konden dus rekenen op een bedrag bovenop de hierboven vermelde steun (Van Goolen, 1993, p. 25; Mertens, 1986, pp. 191-192). Ten slotte is het belangrijk er op te wijzen dat niet alle uitgevers de directe steun aanvaarden. De VUM (vandaag Corelio), die in 1976 de failliete standaardgroep kocht, heeft steeds om principiële redenen directe overheidssteun geweigerd. De VUM
6
Wet van 19 juli 1979 tot behoud van de verscheidenheid in de opiniedagbladpers, Belgisch Staatsblad, 26 juli 1979. 7 Het konlijk Besluit van 29 februari 1980 voegde aan dit artikel ( artikel 3, I van het KB van 20 juli 1979) toe dat de vastgelegde maxima in bepaalde gevallen mochten overschreden. De nieuwe paragraaf zorgde er dus voor dat een krant die net boven de vastgelegde grenzen qua oplage en advertentie-inkomsten kwam, in beperkte mate van selectieve hulp kon genieten (De Bens & Raeymaeckers, 2007, pp. 266-267)
38
had bezwaar tegen de concurrentievervalsing en zag een gevaar van overheidsinmenging. De VUM eiste wel dat haar aandeel weer naar de schatkist ging (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.267).
Als we kijken naar de evolutie van de uitgekeerde subsidies zien we dat dit nieuwe systeem weldegelijk meer steun gaf aan kranten een lagere verkoop en/of lagere advertentie-inkomsten. Gezien de steun selectiever werd, werd het totaal uit te keren bedrag gestaag verlaagd. Bij het in werking stellen van het nieuwe systeem in 1979 steeg het totaal uitgekeerde bedrag wel nog van 200 naar 225 miljoen BEF en vervolgens naar 240 miljoen in 1980 en 1981. In de jaren daarna viel het uitgekeerde bedrag snel terug: van 211 miljoen in 1982 naar 161 miljoen in 1983 en 80, 5 miljoen in 1989 (Mertens, 1986, p.193). Doordat de overheidssteun steeds meer ging dalen kwam een aantal kranten in moeilijkheden. Daarom besloot men in het midden van de jaren tachtig de selectieve steun en ging men het verkregen bedrag per punt sterk verhogen. Bij afkondigen van de nieuwe wet kreeg een krant per punt 0,6% van het totale budget tegen 1990 was dit percentage opgelopen tot 5,74% van het budget van de krant. Op die manier zag de Waalse socialistische krant Journal et Indépendance de verkregen steun stijgen van 9 miljoen BEF in 1986 tot 13 miljoen in 1990 (Gassée, 2005). In Vlaanderen werd enkel de Morgen beter van deze wijzigingen, het was de enige krant die nog kon rekenen op de extra selectieve steun (Van Goolen, 1993):
Tabel XIX: Ontvangen perssteun Vlaanderen
De Morgen/De vooruit Andere kranten: HLN,HBVL,GvA, De Tijd.. Bron:Mertens, 1986.
1986
1987
1988
14686737
14434751 16646995 15296438 18013971
7438737
4085671
3670876
1989
3938168
1990
3428631
De sterke terugval van de totaal uitgekeerde bedragen is volgens Gassée niet zozeer een ideologische beslissing maar eerder een gevolg van de economische crisis die ons land kende gedurende deze periode. De werkloosheid en de staatsschuld namen fors toe, een inflatie die schommelde rond de 8% en in 1982 een devaluatie van de BEF met 8.5% binnen het EMS (Gassée, 2005).
Ook op de gelijke verdeling tussen de Nederlandstalige en de Franstalige dagbladen bleef kritiek komen. Artikel 1 van de wet van 19 juli 1979 schrijft voor dat de steun als volgt zou worden verdeeld: 45% voor Nederlandstalige opiniedagbladen, 45% voor Franstalige, 4 % voor Duitstalige en 6 % voor het Persagentschap Belga. Voornamelijk omdat de oplage van de Vlaamse pers veel hoger lag dan de Franstalige kwam kritiek op deze verdeling (De Bens & Raeymaeckers, 2007). Sommigen
39
prefereerden een 50-40 verhouding, naar analogie met de verhouding van de bevolking. Anderen opteerden om de noden te laten prefereren, gezien het feit dat de toestand van de Franstalige dagbladsector nog veel dramatischer was dan die van de Nederlandstalige. In 1988 zou hierover een compromis gevonden worden. Er kwamen verschillenden regelingen voor de Nederlandstalige en Franstalige kranten. Voor de Vlaamse kranten werd op voorstel van de BVDU het aandeel van de selectieve steun aan structureel zwakkere kranten verhoogd. Voor de Franstalige dagbladen bleef het systeem van compenserende steun bestaan, maar de dagbladen kregen extra inkomsten uit de handelsreclame na het doorbreken van het monopolie inzake televisiereclame door de commerciële RTL-TVI, waarin een meerderheid van de Franstalige kranten voor 33% participeerden. Daarnaast ontvingen de Franstalige dagbladen tevens een compensatie voor de introductie van televisiereclame op de RTBF (De Bens & Raeymaeckers, 2007). Ook de Vlaamse dagbladen konden op steun rekenen bij de oprichting van VTM. Enerzijds was er extra expansiesteun voor de implementatie van technologische innovaties in drukkerijen en uitgeverijen. Naast deze expansiesteun kregen de uitgevers tevens de mogelijkheid om te participeren in de commerciële zender. Bij de start van de zender werden de aandelen van de VMMa verdeeld in negen gelijke parten van 11,11%, toegewezen aan negen Vlaamse uitgevers. Het kabeldecreet schreef oorspronkelijk voor dat minstens 51% van het kapitaal van de Tv-vereniging in handen moest zijn van de Vlaamse dag- en weekbladuitgevers, een clausule dat werd opgenomen onder druk van de geschreven pers. Uiteindelijk werd deze regel door de Europese commissie strijdig bevonden met het vrij verkeer van goederen en diensten en werd deze regel een voorbeeld van concurrentievervalsend protectionisme genoemd, zodat de clausule moest geschrapt worden. Vandaag is de Vmma in handen van twee Vlaamse uitgevers, namelijk Roularta en de Persgroep (Saeys, 2007).
Als onderdeel van de tweede staatshervorming werden in januari 1989 de bevoegdheden betreffende directe perssteun overgedragen van de nationale overheid naar de gemeenschappen (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p. 268).
4.2.2. Vlaamse Gemeenschap Op het moment dat de bevoegdheden inzake directe perssteun naar de gemeenschappen werden overgedragen, eind jaren tachtig – begin jaren negentig, kende de Vlaamse pers een nieuwe crisis. In tegenstelling tot de jaren ’70 en ’80, toen de oorzaak van de crisis voornamelijk bij de overvloedige uitgaven lag, kenmerkte deze crisis zich veeleer als een inkomstencrisis. Enerzijds liepen de oplages terug en anderzijds was er een daling van de advertentiemarkt (Hyninck, 2001, p.39). Dit was ook duidelijk te zien in de ontwikkelingen op de Vlaamse dagbladmarkt. In 1990 nam de groep Finimco, de spilholding de familie Van Thillo die aanvankelijk bezig was met financiën en koloniale belangen maar ook belangen had in de Vlaamse tijdschriftenmarkt, alle aandelen van de nv Hoste over en verwierf zo Het Laatste Nieuws. De groep Van Thillo kocht in 1989 ook al het noodlijdende De
40
Morgen voor een symbolische frank. Ook de krant het Volk kende enorme problemen in het begin van de jaren negentig. De lezers daalden enorm8 en het feit dat Het Volk zijn imago van vakbondskrant maar niet van zich af kon schudden zorgde ervoor dat de reclame-inkomsten stagneerden. Deze problemen bleven aanslepen en uiteindelijk werd het volk in 1994 voor een miljard BEF overgenomen door de VUM (De Bens & Raeymaeckers, 2007).
Op 6 september 1989 werd de eerste directe steun door de Vlaamse regering goedgekeurd. De verdeelsleutels die opgesteld waren in de federale wet bleven ongewijzigd. In 1991 vonden ministers uit de verschillende grote partijen dat er iets aan de hierboven geschetste situatie moest worden gedaan en de steun aan de pers moest worden herzien. Op vraag van toenmalig minister van Economische zaken De Batselier lichtte het studiebureau Ernst & Young de Vlaamse Pers door. Uit deze studie kwamen verschillende adviezen voort: een opwaardering van de expansiesteun, steun aan redacties van opiniebladen, het tegengaan van ontlezing en het bevorderen van regeringsmededelingen in de pers. Op basis van deze studie lanceerde De Batselier een voorstel voor meer rechtstreekse steun (Heyninck, 2001). Patrick Dewael, toen minister van cultuur en dus bevoegd voor de directe overheidssteun, pleitte dan weer voor meer onrechtstreekse steun in plaats van meer rechtstreekse steun en een echte overeenkomst zou niet worden gevonden (De Tijd, 25 april 1991).
In 1992 trad een nieuwe Vlaamse regering aan onder leiding van Luc Van den Brande. In de beleidsnota voor 1992 werd gesteld dat er een economisch beleid moest gevormd worden gericht op de versterking van de economische leefbaarheid van de persbedrijven via selectieve steun. Dit moest worden aangevuld met een maatschappelijk project waarin men het versterken beoogt van de informatieopdracht van de pers met publicaties van regeringsmededelingen, een verbetering van de leescultuur en een opleidingsprogramma voor journalisten. Dit sluit aan bij de eerder vermelde studie van Ernst & Young. Dit beleid kwam uiteindelijk tot stand in het protocol tussen de Vlaamse overheid en de Vlaamse geschreven perssector dat afgesloten werd op 23 juni 1993.
Vooral belangrijk voor ons is artikel 2 van het protocol dat stelt dat: ‘De opinieperssteun toegekend in het kader van de wet van 19 juli 1979 tot het behoud van de verscheidenheid in de opiniedagbladpers in al haar aspecten behouden blijft […]’ Het comité van experten van de Vlaamse mediaraad stelde in haar ontwerp van advies dat de financiering van deze steun gedeeltelijk uit openbare middelen kon komen, maar voegde hier aan toe dat het gelet op de moeilijke financiële toestand het te verkiezen lijkt naar een andere financieringsbron uit te kijken. Volgens het comité van experten is de aangewezen financieringsbron een heffing op de inkomsten van reclame op radio en televisie, een systeem dat ook in de Franstalige gemeenschap van toepassing was (Corbet, 1992). Een advies dat door de regering 8
Op een maand tijd (maart-april 1993) zakte de verkoop van 145.294 naar 130.670 (De Bens & Raeymaeckers, 2007, p.334)
41
niet werd opgevolgd. In de begroting voor 1993 werd 36,3 miljoen BEF ingeschreven als rechtstreekse hulp. Naast deze directe steun ging de Vlaamse overheid ook werk gebruik maken van de informatieopdracht van de pers met publicaties van regeringsmededelingen. Hierdoor ontstond een systeem van steun via opkopen van advertentieruimte, naast het systeem van directe steun. In het protocol werd gesteld dat de Vlaamse gemeenschap een maximale budgettaire enveloppe van 140 miljoen Bef hiervoor inschreef, bijna de helft minder dan wat de sector vroeg (Heyninck, 2001, p.53). De directe steun bleef tijdens de periode waarin dit protocol van kracht was een zeer controversieel punt. Vooral minister van media Eric Van Rompuy was een fervente tegenstander van directe perssteun, een steun die hij door de economische feiten achterhaald en concurrentievervalsend noemde ( De Tijd, 22 november 1995).
In 1998
stelt
minister-president Van Den
Brande in het Vlaams Parlement
dat de
concentratiebewegingen en betere oplagecijfers bijna geen enkele krant in Vlaanderen in aanmerking kwam voor selectieve steun 9 . Daarnaast stelt hij dat de concentratiegolf in Vlaanderen minder te maken heeft met eigendomsstructuren dan met de beschikbaarheid van goed uitgebouwde, kwaliteitsvolle en autonome redacties 10 . Een heroriëntering van de steun drong zich dus op. Uiteindelijk zou in 1997 voor de laatste keer een subsidie worden gegeven aan de Vlaamse kranten (Heyninck, 2001; De Bens & Raeymaeckers, 2007).
Op 16 juni 1998 wordt tussen de ministers Eric Van Rompuy en Luc Van den Bossche enerzijds en de Vlaamse Perssector anderzijds een nieuw protocol gesloten. In dit protocol wordt gesteld dat de Vlaamse Regering en de Vlaamse geschreven pers sector op drie terreinen. Het belangrijkste voor ons is dat we de directe steun niet meer in het protocol terugvinden en dat er vooral nadruk wordt gelegd op de Communicatie van de Vlaamse overheid.
Volgens artikel 3 verbindt de Vlaamse perssector t.a.v. de Vlaamse overheidsinstanties er zich onder meer toe dat de dagbladpers en de weekbladpers een korting toe staan van 20% op de normale geldende commerciële mediatarieven als de jaarlijkse besteding minimaal 100 miljoen BEF incl. BTW bedraagt voor de dag en weekbladpers samen deze korting stijgt naar 22,5% als de jaarlijkse besteding meer dan 300 miljoen BEF incl. BTW bedraagt.
Volgens artikel 4 van het protocol verbindt de Vlaamse regering zich tegenover de Vlaamse geschreven perssector onder meer tot een minimale besteding van 100 miljoen Bef incl. BTW voor de dag- en weekbladen. Tevens wordt gesteld dat advertenties met een commerciële finaliteit buiten de 9
De enige krant die nog selectieve steun kreeg was De Morgen, 12,5 miljoen Belgische frank. Verschillende andere kranten ontvingen, net als de morgen, wel nog compenserende steun. 10 Toch werd het volk vanaf 2000 een kopblad van Het Nieuwsblad om in 2008 volledig te verdwijnen.
42
toepassing van het protocol vallen. Toenmalig minister President Luc Van den Brande benadrukte dat in het protocol de aankoop van advertentieruimte in eerste instantie als een steunmaatregel voor de geschreven pers werd beschouwd, en niet als een instrument voor het communicatiebeleid.(Van den Brande, geciteerd in Callewaert,2010)
Er dient tevens op gewezen te worden dat het protocol nog twee andere luiken kent. Enerzijds verbindt de Vlaamse regering zich er toe mee te werken aan een project van de Vlaamse geschreven perssector, dat gericht is op de valorisering van het journalistiek werk via digitale media. Anderzijds zal de Vlaamse regering initiatief nemen om in samenwerking met de Vlaamse geschreven perssector, de andere Vlaamse media-actoren en de onderwijs- en opleidingswereld een volwaardige opleiding voor journalisten uit te bouwen. Hoewel deze luiken zeker niet minder belangrijk zijn, zijn ze in deze verhandeling minder relevant en zal hier dan ook niet dieper op in worden gegaan.
Op 25 april 2003 keurde de Vlaamse regering een nieuw protocol goed met de Vlaamse geschreven pers betreffende overheidscommunicatie. Dit protocol bouwt grotendeels verder op het vorige protocol, dat liep van 1998 tot eind 2002. Het protocol biedt de garantie dat de Vlaamse overheid nergens anders goedkoper mediaruimte kan inkopen. Voordeel hiervan is dat de Vlaamse overheid geen tijd verliest met het verkennen van de markt. De belangrijkste aanpassingen in het protocol zijn dat de Vlaamse overheid grotere kortingspercentages krijgt en dat de betalingstermijn wordt opgetrokken van 30 naar 60 dagen (Vandenberge, 2003). Tot op vandaag wordt kritiek gegeven op het steunbeleid van de Vlaamse overheid. Een eerste punt van kritiek is dat zowel de steun via overheidsadvertenties als de projectsteun een totaal gebrek aan transparantie kennen. Er is geen enkele officiële instantie die de uitgaven van alle overheden samen bijhoudt (Callewaert, 2010; Cochez, 2010). Ook het feit dat er zo goed als geen verantwoording van de uitgevers moet komen is een punt van grote kritiek. Of zoals Van Den broeck (2008) het stelt: “Waarom moeten kranten overheidssteun krijgen als ze geen statuut hebben dat de onafhankelijkheid van de redactie waarborgt of als ze zich niet houden aan de collectieve arbeidsovereenkomsten voor vaste redacteurs en freelancers? … Dat is geen perssteun, maar pure aandeelhouderssteun. ” Volgens Callewaert (2010) botsen pogingen om voorwaarden op te leggen steevast op weerwerk van de mediaconcerns. Hij stelt dat “de honderden miljoenen overheidsgeld blijkbaar alleen dienen om de kas te spekken van een handvol mediaconcerns en om zo een medialandschap in stand te houden dat almaar minder pluralistisch, kwaliteitsvol en onafhankelijk is”.
4.2.3. Franstalige Gemeenschap In Wallonië koos men ervoor om verder te gaan met het oude systeem. In tegenstelling tot de Vlaamse gemeenschap werkte men in de Franstalige gemeenschap verder met directe steun die werd aangevuld met compenserende steun vanuit audiovisuele reclame.
43
Hierbij werkte men een systeem uit waarbij de groepen die het hardst door de komst van commerciële reclame op televisie (ook de openbare omroep mag commerciële reclame maken in Wallonië) en radio krijgen het grootste deel van deze steun (Gassée, 2004). RTBF en het commerciële RTL-TVi dienden een bedrag te betalen aan een fonds dat opgericht werd door de Franstalige gemeenschap. Dit fonds verdeelde de sommen aan de hand van een formule waarbij rekening werd gehouden met het aantal gedrukte kranten, hun verspreiding en hun lezersaantallen. In tegenstelling tot de wet van 19 juli 1979, die de kranten met een laag bereik en lage advertentie inkomsten meer voordelen gaf, bevoordeelde dit mechanisme dus grotere kranten, gezien deze meer leden onder de invoering van commerciële reclame op radio en televisie . Deze twee systemen, die twee duidelijk verschillende objectieven hadden, bestonden naast elkaar tot 2004 (Blanchart, 2006).
Onder druk van de minister-president Hervé Hasquin (MR) kwam aan deze situatie in 2004 een einde en werden deze twee afzonderlijke systemen in 1 decreet gegoten. In het nieuwe decreet wordt het Centre de l’aide à la presse écrite opgericht. De totale inkomsten van het centrum mogen nooit minder dan 6,2 miljoen euro bedragen (een bedrag dat geïndexeerd wordt). Een van de belangrijkste wijziging was de stelselmatige afbouw van het systeem waarbij de steun aan de geschreven pers afkomstig is van de inkomsten uit televisie- en radioreclame. De transfers van de audiovisuele sector nemen stelselmatig af, en vanaf 2008 komt de steun volledig van de Franstalige gemeenschap.
Een eerste vorm van steun maakt het mogelijk de oprichting van nieuwe dagbladen of dagbladgroepen aan te moedigen en te steunen tijdens hun eerste drie jaar op de markt. De omvang van dit soort van steun mag niet groter zijn dan 5% van het totale budget van het centrum.
Een tweede categorie van steunmaatregelen heeft als doel het vast te werkstellen van journalisten aan te moedigen, het bevorderen van de leescultuur en de aanpassing van de geschreven pers aan moderne communicatietechnologieën te vergemakkelijken. Vooral de vaste tewerkstelling van journalisten en de verbetering van hun arbeidsomstandigheden is een zeer belangrijk punt in het nieuwe decreet en is dan ook een zeer belangrijk criterium bij het uitkeren van perssteun. Zowel in de Vlaamse als in de Waalse gedrukte en audiovisuele media krijgen steeds minder journalisten een vast contract en worden steeds meer journalisten op interimbasis opgenomen en dit ondanks het feit dat in de eerder uitgewerkte federale wetgeving betreffende perssteun hier reeds rekening mee gehouden werd. Ook het aantal journalisten dat werd tewerkgesteld in de Franstalige dagbladpers was een groot probleem. Zo telden de Franstalige dagbladen in 1997 twee tot drie maal minder journalisten in vergelijking met gelijkaardige kranten uit andere Europese regio’s (Gassée, 2004). Iets dat volgens José-Manuel NobreCorreia (1997) grote gevolgen heeft voor de inhoud en de aantrekkelijkheid van een krant. Het totale bedrag van dit soort steun mag volgens het decreet dan ook niet lager zijn dan 48% van het budget van
44
het centrum. Het bedrag voor modernisatie en leesaanmoediging mag niet hoger liggen dan 2% van het totale budget.
Een derde vorm van steun moet voor een zo groot mogelijke diversiteit binnen het Waalse perslandschap zorgen, de omvang van deze steun mag niet lager liggen dan 40% van het totale budget. Dit bedrag wordt verdeeld op basis van de economische resultaten van elke krant en biedt voordelen aan de kranten of krantengroepen die economisch het minst sterk staan. Dit is dus een voortzetting van de selectieve steun.
Een laatste categorie van steunmaatregel heeft als voornaamste doel kinderen warm te maken voor het lezen van de krant. Dit project ligt in de lijn van het Vlaamse kranten in de klas. De bedragen voor dit project liggen vast op 354000 euro voor de eerste fase en 65000 voor de tweede. De toekenning van deze bedragen ligt onder directe controle van de minister van onderwijs (Blanchart, 2004).
Grootste punt van kritiek op dit systeem is dat periodieke pers (zoals Le Vif/L’Express, Le Soir Magazine…) niet op overheidssteun kan rekenen, hoewel zij ook helpen bijdragen tot een pluralistische publieke opinie. Ook de gratis krant Metro kan niet op overheidssteun rekenen, een krant die 500000 lezers heeft. De reden hiervoor is het feit dat de krant voor 51% in handen is van de Vlaamse groep Concentra en voor 49% in handen van Rossel, een Waalse groep die al een groot deel van de perssteun opeist. Daarnaast kunnen kranten met een betaalde verspreiding van minder dan 22500 kranten niet op steun van de Franstalige gemeenschap rekenen. Men kan zich dan ook vragen stellen in hoeverre dit decreet kranten in moeilijkheden kan helpen. Zo kan de Waalse tegenhanger van de Tijd, L’Écho, niet op dit soort steun rekenen gezien ze maar 18000 kranten verkoopt. Een laatste punt van kritiek komt er op de mogelijkheid dat het centre de l’aide à la presse écrite heeft om 5% van haar budget ter beschikking te stellen van nieuwe kranten. Dat wil zeggen dat een uitgever een nieuwe krant moet kunnen oprichten met 150000 euro, wat ruim onvoldoende is. Hier komt nog bij dat men deze steun maar verkrijgt drie maanden na de effectieve verschijning van de krant. Dit alles wekt de indruk dat men eigenlijk niet wil dat er nieuwe kranten op de markt komen. (Gaussée, 2005).
45
5.Onderzoek: Analyse van de directe steun
5.1. Inleiding Hierboven werden de moeilijkheden beschreven waarmee de dagbladsector in België en vele andere regio’s worden geconfronteerd. Net zoals in verschillende andere landen werd in België in de jaren ’70 een systeem van perssteun opgericht. Zoals hierboven besproken werd de manier waarop deze steun werd toegekend maar ook de vorm en de omvang van deze steun door de jaren heen meerdere malen gewijzigd. Na het uiteenzetten van de historische ontwikkelingen en de huidige vorm van dit systeem is de vraag of de perssteun haar doel betreffende concentratie en het in stand houden van de oplage heeft kunnen bereiken? Opvallend is dat in België, in tegenstelling tot verschillende andere Europese landen, hieromtrent nooit eerder onderzoek is naar gedaan. Een van de grote oorzaken van dit gebrek aan onderzoek en debat blijkt de totale afwezigheid van enige transparantie van de Belgische perssteun. Nooit zijn de bedragen van de verschillende vormen van perssteun voor de verschillende decennia in kaart gebracht.
In dit onderzoek willen we een vergelijking maken tussen twee periodes. De periode van 1973 tot 1993 waarin zowel in Vlaanderen als in Wallonië11 directe steun werd toegekend en de periode 19982009, een periode waarin er in Vlaanderen niet meer met directe steun wordt gewerkt en in Wallonië wel. We maken de vergelijking aan de hand van twee indicatoren van de toestand van de dagbladsector: oplage en de concentratiegraad. In het literatuuronderzoek werd reeds vermeld dat het op peil houden van de oplage en het in toom houden van de concentratie twee doelstellingen waren bij het invoeren van (directe) steun.
5.2. Onderzoeksvragen De Centrale onderzoeksvraag bij deze analyse is: In welke mate slaagde het beleid via directe overheidssteun erin haar doelstellingen (afremmen van de concentratie en in stand houden van de oplage) te verwezenlijken? We trachten deze vraag te beantwoorden aan de hand van een aantal specifieke onderzoeksvragen:
Specifieke onderzoeksvraag 1: Bleef de concentratiegraad in Vlaanderen en Wallonië stabiel doorheen de periode 1973- 2009?
Deelvraag 1a: Bleef de concentratiegraad in Vlaanderen stabiel tussen 1973-2009? 11
Enkel de Franstalige kranten. Het Duitstalige Grenz-Echo hoort hier niet bij.
46
Deelvraag 1b: Zien we verschillen tussen de periode 1973-1993 & 1998-2009 in Vlaanderen? Deelvraag 1c: Bleef de concentratiegraad in Wallonië stabiel tussen 1973-2009? Deelvraag 1d: Zijn er verschillen in de evolutie van de concentratiegraad tussen beide regio’s2
Specifieke onderzoeksvraag 2: Bleef de concentratiegraad in Vlaanderen en Wallonië stabiel doorheen de periode 1973- 2009?
Deelvraag 2a: Bleef de oplage in Vlaanderen stabiel tussen 1973-2009? Deelvraag 2b: Zien we verschillen tussen de periode 1973-1993 & 1998-2009 in Vlaanderen? Deelvraag 2c: Bleef de oplage in Wallonië stabiel tussen 1973-2009? Deelvraag 2d: Zijn er verschillen in de evolutie van de oplage tussen beide regio’s2
5.3. Resultaten Onderzoeksvraag 1: Zowel in Vlaanderen als in Wallonië bleef de concentratiegraad stabiel doorheen de periode 1973- 2009. De concurrentiegraad op de verschillende dagbladmarkten zullen we nagaan door middel van de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Deze maakt het mogelijk om op basis van het aantal aanbieders en hun marktaandelen de concurrentie op de markt te berekenen. De HHI kent een grote proportioneel gewicht toe aan de marktaandelen van grotere ondernemingen. De formule van HHI varieert tussen HHI= 1 en HHI= 1/ aantal aanbieders. Als er slechts 1 aanbieder is op de markt (monopolie) zien we HHI= 1. Zijn er tien in termen van marktaandelen even sterke ondernemers op de markt, dan geldt HHI= 1/10. Bij twintig even sterke ondernemers: HHI=.05. Wanneer het aantal ondernemingen zeer groot is, heel veel aanbieders met een gelijk marktaandeel, dan nadert de HHI de waarde 0 (Bardoel & Van Cuilenburg, 2003, p. 185). Indien de HHI stijgt, is sprake van toenemende concentratie. Als de HHI daalt, neemt de concentratie af en is sprake van deconcentratie. Bij een HHI kleiner dan .10 spreekt men van een ongeconcentreerde markt. Tussen .10 en .18 is sprake van een gematigd geconcentreerde markt. Een HHI groter dan .18 vertegenwoordigt een sterk geconcentreerde markt (OMD, 2011). In de Verenigde staten bestempelt de Federal Trade Commission acties die een stijging van .01 veroorzaken in een sterk geconcentreerde markt (HHI > .18) als ‘likely to create or enhance market power or facilitate its exercise’ (Horizontal Mergers Guidelines, 1997, p.16). Deze index is tevens de index die de Europese commissie gebruikt bij de beoordeling van horizontale concentraties. Op haar website (www.europa.eu) stelt ze dat het absolute niveau van de HHI een eerste aanwijzing kan vormen van de concurrentiedruk die na het afronden van de concentratieoperatie te merken zal zijn, en de variatie in de HHI een geschikte maatstaf is voor de verandering in de concentratiegraad die rechtstreeks uit de fusie voortvloeit.
47
Figuur VIX: Herfindahl-Hirschman Index
Bron: Bardoel en Van Cuilenburg, 2003, p. 186 Tabel XX: HHI Vlaanderen Wallonië o.b.v. Oplage 1973
1975
1980
1985
1990
1995
2000
2005
2009
0,2382
0,2379
0,2312
0,2349
0,2490
0,3323
0,3206
0,3132
0,3362
0,2744
0,2797
0,3253
0,3671
0,3574
0,4018
0,3564
0,4314
0,4563
HHI Vlaanderen HHI Wallonië
Bron: Eigen berekening o.b.v. CIM-cijfers Tabel XXI: HHI Vlaanderen/Wallonië o.b.v. Betaalde verspreiding 1973
1975
1980
1985
1990
0,2361
0,2372
0,2321
0,2369
0,2497
1995
2000
2005
2009
HHI Vlaanderen
0,3328 0,3188 0,3247 0,3547
HHI Wallonië
0,3589 0,3848 0,3872
Bron: Eigen berekening o.b.v. CIM-cijfers
Deelvraag 1a: Bleef de concentratiegraad in Vlaanderen stabiel tussen 1973-2009? Aan de hand van Herfindahl-Herschman index (HHI) van de oplages en het bereik in Vlaanderen kunnen we stellen dat de concentratiegraad van de Vlaamse dagbladpers van bij de invoer van de directe steun (begin jaren 70) tot in het midden van de jaren negentig vrij stabiel is gebleven. Dat er zich een stijging voordoet begin jaren negentig is voornamelijk te verklaren door de overname van Het Volk door de VUM eind 1994. Die haar marktaandeel hiermee optrok van 30% naar 43,7%. We zien dat in 1993 en 1994 de HHI ongeveer 0,26 bedraagt en na de overname 0,33 wordt. De sterke stijging in de HHI op basis van oplage tussen 2000 en 2005 is dan weer het gevolg van de oprichting van MetroNL door Concentra. Dit verklaart ook de plotse afwijking in 2005 en 2010 van de HHI op basis van oplage ten opzichte van die op basis van betaalde verspreiding. Voor 2005 zijn er zo goed als geen afwijkingen tussen de twee berekeningswijzen.
48
Deelvraag 1b: In Vlaanderen zien we geen verschil tussen de periode 1970-1993 & 1998-2009? Voor Vlaanderen kunnen we stellen dat de concentratiegraad een lichte stijging kent tussen 1973 en 1993. Dat we tussen 1993 en 2009 een zeer sterke stijging krijgen is, zoals eerder vermeld, het gevolg van de overname van Het Volk. In de periode waarin enkel advertentieruimte wordt gekocht (19982009) zien we een zeer lichte stijging met 0,0093 , een stijging die over een periode van 10 jaar zeker niet problematisch kan genoemd worden. Op basis van de lichte stijging in de periode 1973-1993 zou men kunnen stellen dat de concentratiegraad tijdens die periode vrij stabiel is gebleven. Dit is volgens ons echter een verkeerd beeld, gezien de overname van Het Volk door de VUM in 1994 vooral het gevolg is van de grote financiële problemen die Het Volk kende in de periode 1990-1993. Daarnaast zou men er vanuit kunnen gaan het beleid na 1998, enkel aankoop van advertentieruimte, heeft geleid tot de oprichting van een krant die al haar inkomsten uit advertenties haalt en daarmee de concentratiegraad heeft beïnvloed. Als we zien dat de volledige bestedingen van de Vlaamse overheid voor de volledige gratis pers (Metro, De Zondag, Zone 09, Zone 03…) in 2004 444.063 bedroeg en de totale reclame inkomsten van Metro NL 8.741.219 euro bedroegen, is dit volgens ons weinig waarschijnlijk. Tabel XXII: Evolutie HHI-index Vlaanderen Wallonië Vlaanderen Wallonië 1973
0,2382
0,2744
1993
0,2599
0,3717
Evolutie
0,0217
0,0973
1998
0,3269
0,3669
2009
0,3362
0,4563
Evolutie
0,0093
0,0894
0,098
0,1819
Evolutie 70-09
Bron: Eigen Berekening o.b.v CIM-cijfers
Deelvraag 1c: Bleef de concentratiegraad in Wallonië stabiel tussen 1970-2009? Voor Wallonië dienen we voornamelijk te kijken naar de HHI op basis van oplage. Doordat een groot aantal Franstalige kranten (L’Echo, SudPresse, La Libre Belgique, La Dernière Heure…) lange tijd hun betaalde verspreiding niet lieten controleren door de CIM is het voor die jaren onmogelijk om de marktaandelen en bijgevolg de HHI op basis van de betaalde verspreiding te bereken. Aan de Index op basis van oplage zien we dat de Franstalige Dagbladsector voor de invoering van de directe steun geconcentreerder was dan de Nederlandstalige. In Wallonië zien we echter al eerder een sterke stijging door de overname van La Libre Belgique door IPM en het opkopen van de bijna failliete socialistische
49
kranten door Rossel in 1994. Eind jaren negentig verdwenen al deze kranten en zakte de HHI opnieuw. De sterke stijging in 2005 is ook hier te verklaren door het oprichten van een gratis krant MetroFR, in Wallonië staat deze krant relatief gezien sterker dan in Vlaanderen en is ze in handen van een grote speler, Rossel. Deelvraag 1d: Zijn er verschillen in de evolutie van de concentratiegraad tussen beide regio’s?
We kunnen voor zowel de Nederlandstalige als de Franstalige dagbladmarkt stellen dat er een stijging van de concentratiegraad is. Opvallend is echter het grote verschil tussen Noord en Zuid. Als er gekeken wordt naar de periode voor 93, de periode van directe steun in beide landsdelen, zou er kunnen gesteld worden dat in Vlaanderen de concentratiegraad veel minder sterk steeg in vergelijking met die in Wallonië. Als we echter de overname van Het volk in rekening nemen, die volgens ons een uitloper is van de problemen in 90-93, zien we dat het verschil in stijgende concentratiegraad minder groot is: in Vlaanderen een stijging van 0,0941 en in Wallonië van 0,1274. Op basis hiervan kunnen we stellen dat de directe steun zowel in Vlaanderen als Wallonië er niet in slaagde de concentratie tussen 1973 en 1993 te beperken. In de periode 1998 en 2009 zien we wel zeer duidelijke verschillen tussen beide landsdelen. Daar waar in Vlaanderen de toename van de concentratie vrij beperkt bleef, stijgt de concentratie in Wallonië bijna even sterk als in de volledige periode 1973-1993. Een groot deel hiervan kan verklaard worden door het feit dat in Vlaanderen de gratis krant Metro in handen is van een eerder kleine groep, Concentra, daar waar de Franstalige editie van Metro in handen is van een zeer grote speler, Rossel. Dit is ook te zien in de HHI op basis van betaalde verspreiding, waar Metro niet in opgenomen is.
Onderzoeksvraag 2: Zowel in Vlaanderen als in Wallonië bleef de totale oplage stabiel doorheen de periode 1973-2009.
Ook hier beantwoorden we de verschillende deelvragen: Deelvraag 2a: Bleef de oplage in Vlaanderen stabiel tussen 1973-2009? Deelvraag 2b: Zien we verschillen tussen de periode 1973-1993 & 1998-2009 in Vlaanderen? Deelvraag 2c: Bleef de oplage in Wallonië stabiel tussen 1973-2009? Deelvraag 2d: Zijn er verschillen in de evolutie van de oplage tussen beide regio’s2
In tegenstelling tot onderzoeksvraag 1 geven we hier de antwoorden in één tekst in de plaats van in verschillende onderdelen.
50
Tabel XXIII: Oplage-Bevolking-Personen/Krant Vlaanderen Wallonië
Vl
1973
1975
1980
1985
1990
1995
2000
1149409
1126327
1220468
1218217
1239129
1188269
1232610
5.456.928*
5.527.094
5.618.952
5.669.879
5.739.736
5.866.106
5.940.251
4,75
4,91
4,60
4,65
4,63
4,94
4,82
1080135
1023815
921817
838342
862314
805574
659901
3.174.017*
3.206.184
3.227.443
3.207.646
3.243.661
3.312.888
3.339.516
2,94
3,13
3,50
3,83
3,761578
4,112456
5,060632
2005
2009
1286129
1238582
1171223
1102313
6.043.161
6.208.877
4,70
5,01
5,16
5,63
719656
647435
558594
528243
3.395.942
3.475.671
4,72
5,37
6,08
6,58
Vl Bev. Persone n/Krant Wallonië Wallonië Bev. Persone n/Krant
Bron: Eigen berekening o.b.v Cijfers Cim/Vlaamse Overheid Cursief: Oplage Zonder Metro * Eigen Berekening o.b.v. Volkstelling 1971 en gemiddelde jaarlijkse groeivoet.
In Vlaanderen zien we dat over de volledige periode de totale oplage toeneemt. Hierbij moeten we wel weer wijzen op de aanwezigheid van de gratis krant Metro. Als deze niet in rekening wordt genomen zien we een daling van ongeveer 50000 kranten. In Wallonië zien we dat de totale oplage veel sterker daalt. Als we hier metro niet in rekening nemen zien we dat de oplage meer dan halveert. Bij een analyse van de oplage moet er zeker ook gekeken worden naar de evolutie van de bevolkingsaantallen. Gezien de bevolking in Vlaanderen de laatste veertig jaar sneller toenam dan in Wallonië dienen we hier zeker rekening te houden met een relatieve cijfer van oplage. Als we hiernaar kijken zien we dat Wallonië voor de invoering van directe steun een regio was met een zeer hoge krantenconsumptie: 2,94 personen/krant in vergelijking met 4, 75 personen/krant in Vlaanderen. We zien echter dat doorheen de geanalyseerde periode het aantal personen per krant in Wallonië verdubbeld en hoger komt te liggen dan in Vlaanderen. Uiteindelijk ligt in 2009 het aantal personen/ krant niet zoveel hoger dan in Vlaanderen. Dit is evenwel voornamelijk het gevolg van het enorm hoge niveau waar Wallonië vandaan komt. Als Metro niet in de berekeningen wordt opgenomen zien we dat de stijging nog veel groter is.
Als we voor Vlaanderen kijken naar de evolutie in de periode van directe steun zien we dat de totale oplage toenam met 30686 kranten maar dat het aantal personen per krant wel lichtjes steeg van 4,75 naar 4,94.
51
In de periode waar er geen directe steun werd toegekend zien we een toename van de oplage met 42218 kranten. Ook hier zien we een stijging van 4,94 naar 5,01 personen per krant. We zullen onze conclusies baseren op de resultaten met metro, omdat de komst van deze krant volgens ons een invloed uitoefent op de oplages van andere kranten. We kunnen dus stellen dat in de beide periodes, de totale oplages toenamen maar ook dat het aantal personen per krant licht toenam en de relatieve oplage dus daalde. Tabel XXIV: Evoluties oplage en Personen/krant. Vlaanderen en Wallonië Vlaanderen Oplage
Wallonie Pers/krant Oplage
Pers/krant
1973
1149409
4,75 1080135
2,94
1993
1180095
4,94
797882
4,13
evolutie
30686
0,19
-282253
1,19
1998
1196364
4,94
685785
4,85
2009
1238582
5,01
647435
5,37
evolutie
42218
0,07
-38350
0,52
Bron: Eigen Berekening o.b.v. Cim-cijfers/ Vlaamse Overheid
We kunnen dus stellen dat in Vlaanderen de oplage in relatieve cijfers daalde. Als we de cijfers van Vlaanderen echter vergelijken met de cijfers voor Wallonië zien we dat de daling in Vlaanderen niet dramatisch is. In tegenstelling tot de concentratiegraad zien we in de jaren waarin een gelijkaardig beleid werd gevoerd grote verschillen tussen de beide regio’s. Tijdens de periode waarin Vlaanderen en Wallonië een verschillend beleid hadden zien we dat het verschil in evolutie nog groter is. In Wallonië is de stijging van het aantal personen zeven maal hoger dan in Vlaanderen.
Als we de bovenstaande trends in ons achterhoofd houden en kijken naar de gemiddelde uitgekeerde steun per krant die tijdens deze periode werd gegeven zouden we kunnen stellen dat men in Wallonië ondanks een relatief hogere steun, er niet in geslaagd is haar oplage op peil te houden. In Vlaanderen zien we dat de totale oplage veel minder sterk daalt. Tabel XXV: Gemiddelde directe steun per krant 1973-1997 (In Euro) Vlaanderen 73-93
98-2009
Gemiddelde Steun OH
1710058
1757779
Gemiddelde Oplage
1188940
1238421
Steun Per Krant
1,44
1,42
Wallonië 73-93
98-2009
1671136
3374406
2446457
5352879
920717
681235
1,86
4,95
2,65
7,85
Bron: Eigen berekening obv Cim-cijfers en verzamelde cijfers. Cursief: Overheidssteun + compensatiesteun Radio & Televisiereclame
52
Voor Vlaanderen zien we dat de steun via directe steun (1970-1993) bijna gelijk is aan het gemiddelde bedrag dat besteed werd aan het aankopen van mediaruimte (1998-2009). De grote verschillen in Wallonië tussen de tweede periode zijn te verklaren door het feit dat de Franstalige gemeenschap in 2004 de extra compensatiesteun, die rechtstreeks van de radio en televisiezenders kwam, afschafte en zelf voor de steun ging zorgen.
5.4. Conclusie Als we kijken naar de evolutie van de concentratiegraad van de Nederlandstalige en Franstalige dagbladmarkt kunnen we stellen dat de overheidssteun er niet in geslaagd is een verdere concentratiegolf te verhinderen. Wel zien we dat de concentratiegraad in Wallonië veel sterker stijgt dan in Vlaanderen. Als we de overname van het Volk door de VUM als een uitloper van de problemen tijdens de jaren 1985-1994 zien, kunnen we stellen dat zowel in Vlaanderen als in Wallonië de concentratie tussen 1970 en 1993 (1995) sterk toenam. Het grootste verschil tussen Noord en Zuid doet zich voor tijdens de periode 1998-2009. In Vlaanderen bleef de toename van de concentratie in die periode zeer beperkt daar waar de concentratie in Wallonië explosief toenam. Wat betreft de oplage kunnen we een gedeeltelijk ander beeld schetsen. Voor Vlaanderen zien we dat over de volledige periode de absolute oplage toeneemt, als we de cijfers relatief bekijken kunnen we echter wel spreken van een afname van de oplage of een stijging van het aantal personen per krant. In Wallonië zien we dat de oplage in absolute cijfers sterk daalt en het aantal personen per krant snel stijgt. Uiteindelijk zien we dat in 2009 het aantal personen per krant er niet extreem veel hoger ligt in vergelijking met Vlaanderen, iets wat we op basis van de sterke daling van de absolute en relatieve oplage wel zouden kunnen verwachten. Dit is voornamelijk te wijten aan de zeer hoge relatieve oplage die de Franstalige dagbladmarkt kende begin jaren zeventig. Net als voor de concentratiegraad zien we in Vlaanderen een positieve evolutie in de periode 1998-2009, zowel in vergelijking met de periode 1970-1993 in Vlaanderen als in de periode 1998-2009 in Wallonië.
Op basis van deze cijfers zouden we dus kunnen stellen dat het overheidsbeleid er niet in geslaagd is om doorheen de periode 1970-2009 een verdere concentratie te verhinderen of de daling van de oplage te voorkomen. We zien echter duidelijke verschillen tussen de evolutie in Vlaanderen en Wallonië. Hoewel er in de evolutie van de eerste periode al verschillen te merken zijn, valt het op dat Vlaanderen de schade voornamelijk weet te beperking tijdens de periode waar er geen directe steun meer wordt toegekend. Hieruit afleiden dat deze verschillen volledig te verklaren zijn door verschillen in beleid zou evenwel onterecht zijn. Zo zien we ook in de periode waarin een zelfde beleid werd gevoerd verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië. Daarnaast zien we dat de Franstalige dagbladsector in beide periodes zeker niet minder steun ontving.
53
We dienen echter te benadrukken dat dit louter vaststellingen zijn van twee indactoren omtrent de toestand van de dagbladmarkt. Door een aantal beperkingen (cfr. Infra: p.56), moeten deze resultaten met de nodige voorzichtigheid worden benaderd.
54
6. Algemeen Besluit In deze masterproef bespraken we uitgebreid perssteun als antwoord op een aantal evoluties in de dagbladsector. Een eerste internationale trend waar op werd gewezen, de steeds toenemende concentratie, kan worden gezien als een gevolg van een aantal economische kenmerken eigen aan de dagbladindustrie. We zagen dat het dagbladbedrijf zeer hoge vaste kosten en vrij lage marginale kosten heeft, wat concentratie aanmoedigt. Ook de tweede trend, cross-ownership, is een duidelijk gevolg van de specifieke kostenstructuur van het dagbladbedrijf. De twee laatste trends hebben dan weer eerder te maken met de dubbele markt waarop dagbladen aanwezig zijn. We zien dat in heel wat Westerse landen de lezersaantallen dalen en dat het medium zijn dominante positie op de advertentiemarkt verliest.
De budgettaire instrumenten waarover een overheid beschikt om deze trends te vertragen of te stoppen kunnen we indelen indirecte en directe vormen van perssteun. We zagen dat indirecte perssteun vooral tracht in te grijpen in de variabele kosten. Voorbeelden hiervan zijn lagere post – en telecommunicatietarieven of een lagere belasting op de lonen van journalisten. Uitzondering hierop is het verlaagde BTW-tarief op dagbladen, die eerder zorgt voor hogere inkomsten dan voor een daling van de variabele kosten. De belangrijkste kritiek op dit soort steun is dat ze vooral ingrijpt in de variabele kosten, daar waar de grootste problemen van dagbladen zich situeren op vlak van de vaste kosten. Directe steun onderscheidt zich van indirecte steun door het feit dat dit een directe transfer is van overheid naar de dagbladonderneming. Hier kan het onderscheid gemaakt worden tussen algemene, selectieve en doelgerichte directe steun. Nadeel van dit soort steun is dat het afhankelijkheid zou creëren, geen stimulans is tot een efficiëntere productie en dat er een directe band dreigt te ontstaan tussen de overheid en dagbladen.
In België kennen we zowel een systeem van indirecte – als van directe perssteun. Tot op vandaag is de indirecte steun een bevoegdheid van de federale overheid. De focus in deze masterproef ligt echter voornamelijk op directe perssteun die sinds 1973 aan de Belgische dagbladen wordt uitgekeerd. Tussen de periode 1973 en 1993 werd in Vlaanderen en Wallonië gemiddeld zo’n 1.700.000 euro verdeeld over de dagbladsector. De manier waarop dit bedrag werd verdeeld veranderde een aantal keer. Als onderdeel van de tweede staatshervorming werden in januari 1989 de bevoegdheden betreffende directe perssteun overgedragen van de nationale overheid naar de gemeenschappen. In 1993 startte men in Vlaanderen met het aankopen van mediaruimte in de dagbladpers, een vorm van steun naast de directe steun. Uiteindelijk zou de directe steun in 1998 volledig verdwijnen en werd er enkel nog gewerkt met het aankopen van mediaruimte in de Nederlandstalige dagbladpers. In de Franstalige gemeenschap ging men verder met het systeem van directe steun. In 2004 werd de verdeelsleutel grondig gewijzigd maar de directe steun bleef.
55
Op basis van een analyse van de concentratiegraad en de oplage van de dagbladen in Vlaanderen en Wallonië zien we dat de verschillende vormen van steun niet hebben kunnen verhinderen dat de dagbladmarkt steeds geconcentreerder werd en de relatieve oplages steeds lager werden. We zien dat de situatie in Wallonië op een veel negatievere manier evolueerde dan in Vlaanderen tijdens de periode 1973-2009. In de periode waarin dagbladen in beide regio’s directe steun ontvangen zien we dat de zowel in Vlaanderen als in Wallonië de concentratiegraad en het aantal personen per krant toenam. Hoewel de stijging in Vlaanderen kleiner is, is het verschil met Wallonië niet extreem groot. Opvallen is echter de evolutie in de periode 1998-2009. In deze periode bleef, in tegenstelling tot Vlaanderen, het systeem van directe steun in Wallonië behouden. We zien dat de concentratiegraad in Vlaanderen in deze periode vrij stabiel bleef en dat de absolute oplage vrij sterk steeg. Wel dient hierbij te worden opgemerkt dat het aantal personen per krant licht toenam. In Wallonië zien we dat de concentratiegraad en het aantal personen per krant tijdens de periode 1998-2009 zeer sterk toeneemt. We stellen dus vast dat de evolutie van de Vlaamse dagbladsector tijdens de periode zonder directe steun, maar met vrij omvangrijke overheidsbesteding op vlak van advertentieruimte, positiever is dan de evolutie die de Vlaamse dagbladsector kende in de periode waar ze wel directe steun ontving. Ook in vergelijking met de evolutie van de Franstalige dagbladsector, die wel nog directe steun ontving, tijdens dezelfde periode kunnen we stellen dat de evolutie van de Nederlandstalige dagbladsector positiever is. We kunnen dus concluderen dat directe perssteun er niet in geslaagd is een verdere concentratiegraad te verhinderen, noch de (relatieve) oplage kon in stand houden en dat voor zowel de Nederlandstalige als de Franstalige dagbladsector.
7. Beperkingingen en verder onderzoek Deze conclusies en vaststellingen moeten echter met heel wat voorzichtigheid worden benaderd. Deze analyse heeft immers een aantal belangrijke beperkingen.
Een eerste beperking is het feit dat dit een zeer oppervlakkige analyse is. Er wordt enkel gekeken naar de pure evolutie van een aantal indicatoren betreffende de toestand van de dagbladsector. Om uitspraken te doen over het gevoerde beleid moet met heel meer factoren rekening worden gehouden. Zo werd in het literatuuronderzoek gewezen op de invloed van het economisch klimaat op de dagbladsector. Daarnaast kan men wijzen op de evolutie van de scholingsgraad, de verspreiding van internet, het inkomen, de manier waarop de steun werd gebruikt…
Een tweede beperking is het beschikbare cijfermateriaal. Vooral de transparantie van de cijfers vormt een probleem. Een volledig overzicht van zowel de uitgekeerde directe steun en de verdeling ervan is
56
moeilijk te vinden. Wanneer verschillende bronnen echter bij elkaar worden gelegd kan hier wel een overzicht worden van gemaakt. Het grootste probleem vormt de aankoop van de advertentieruimte in Vlaanderen. Voor de periode 2003-2009 beschikken we over gedetailleerde cijfers van de aangekochte mediaruimte in dagbladen. Voor de periode 1993-2002 blijkt dit heel wat moeilijker te zijn. Ook het feit dat niet alle kranten tijdens de periode 1973-2009 hun oplagecijfers lieten meten door het CIM maakt het onderzoek moeilijker.
Uit deze beperkingen blijkt tevens de noodzaak van verder onderzoek. Dit verder onderzoek dient zowel te kijken naar de effecten van directe (en indirecte) steun als naar de precieze omvang van deze steun. Noodzakelijk voor een goede analyse van deze steun is onderzoek naar de invloed van verschillende economische factoren op de dagbladsector. Wat is de invloed van economische groei? Van werkloosheid of inkomen? Maar zeker ook naar de manier waarop de verschillende dagbladondernemingen omgaan en omgingen met die directe steun. Dergelijk onderzoek is noodzakelijk om op een correcte manier een debat te kunnen voeren over het al dan niet noodzakelijk zijn van directe perssteun of perssteun in het algemeen. Een verdere analyse en onderzoek naar de effecten van de gedane investeringen in de pers is niet enkel van belang voor de dagbladpers, maar is gezien de omvang van de steun tevens een democratische verplichting.
57
Bibliografie Alonso I.F. & Gil, J.J.B. (2006). Press subventions in Europe in 2006. Categories, Funding Provided and Assignation Systems. In I.F. Alonso, M. de Moragas, J.J. Blasco Gil, & N. Almiron, (Eds.), Press Subsidies in Europe (pp. 211-220). Barcelona: Generalitat de Catalunya. Argentesi, E & Filistrucchi, L. (2007). Estimating market power in a two-sided market:the case of newspapers. Journal of applied econometrics 22, 1247-1266. Barbier-Bouvet, J.-F. (1993). Crise de la lecture ou lecture de crise, Médiaspouvoirs Presse, (30)31, 97-107. Blanchart, J.L. (2006). Aid to the Written Press in the French Community of Belgium. In I. Fernandez Alonso, M. de Moragas, J. J. Blasco Gil & N. Almiron ( Eds.) Press Subsidies in Europe (pp.94-98). Generalitat de Catalunya : Barcelona. Bogart, L. (1989). Press and Public. Hillsdale ( N.Y.): Lawrence Erlbaum Associates. Bonfadelli, H. (1993). Adolescent Media Use in a Changing Media Environment, European Journal of communication, 8, 225-256. Boone, L. (1978). Krantenpluralisme en informatiebeleid. Ontstaan, evolutie en toekomst van de overheidshulp aan de Pers en aan Belga. Leuven: Centrum voor communicatiewetenschappen. Busterna, J. C. (1988). Concentration and the industrial organization model. In R. Picard, J.P. Writer, M.E. McCombs & S. Lacy. Press concentration and monopoly: new perspectives on newspaper ownership and operation (pp. 35-53). Ablex Publishing. Butcher, M. (2003). Transnational television, cultural identity and change: when STAR came to India. New Dehli: Sage Carat Crystal (2005-2006). Media key Facts. Brussel: Carat Crystal. Callahan, F.X. (1986). Advertising and economic development. International Journal of Advertising, 5(3), 215-224 Callewaert, C. 173 miljoen euro overheidsadvertenties voor de media. De Wereld Morgen. 24 juni 2010. Geconsulteerd op 13 maart 2011 op het World Wide Web: http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/06/24/173-miljoen-euro-overheidsadvertenties-voor-demedia Corbet, J. (10 juni 1992). Vlaamse Mediaraad. Comite van Experten. Ontwerp van advies nr. 59. De Bens, E. & Østbye, H. (1998). The European Newspaper Market. In McQuail, D. & Siune, K. (Eds.), Media policy: convergence, concentration and commerce (pp. 7-22). London: Sage. De Bens, E. & Raeymaeckers, K. (2007). De pers in België: het verhaal van de Belgische dagbladpers: gisteren, vandaag en morgen. Leuven: Lannoocampus. De Clerq, M. (2007). Economie toegelicht. Antwerpen: Garant De Persgroep (n.d.). Historie de persgroep Nederland. Geraadpleegd op 19 april 2011 op het World Wide Web:http://www.persgroep.nl/home/historie.html
58
Dewael wil kompensaties voor reklameverlies pers. (1991, 25 april). De tijd [Elektronische Versie]. Doyle, G. (2002). Understanding Media Economics. London: Sage Publications. Gassée, M. (2005). L’aide direct à la presse en Communauté française (1973-2005). Bruxelles: CRISP. Grisold, A. (1996). Press Concentration and Media Policy in Small Countries: Austria and Ireland Compared, European Journal of Communication, 11 (4), 485-509. Hallin, D & Mancini P. (2004). Comparing media systems: three models of media and politics. Cambridge: Cambridge University Press. Hendriks, P. (1999). Newspapers: a lost cause? Dordrecht: Kluwer academic publishers Heyninck, T. (2000-2001). Doorlichting van de directe overheidssteun aan de geschreven pers in België van 1974 tot heden. Onuitgegeven licentiaatssciptie. Gent: Vakgroepcommunicatiewetenschappen. Hofstrand, D. (2007, Juni). Economies of scope. Geraadpleegd op 14 april 2011 op het World Wide Web: http://www.extension.iastate.edu/agdm/wholefarm/html/c5-205.html Hoskins, C.; McFadyen, S.: Finn, A. (2004). Media Economics. Applying Economics to New and Traditional Media. London: Sage. Humphreys, P.J. (1996). Mass media and media policy in Western Europe. Manchester University Press: Manchester. Humpreys, P.J. (2006). Press Subsidies in the Context of the Information Society. Historical Perspective, Modalities, Concept and Justification. In F.I. Alonso et al. (2006). Press subsidie in Europe (pp. 38-55). Barcelona: Institut de la comunicio. Kepplinger, H.M. (1982). Massenkommunication. Stuttgart: Teubner Studienskripten Kops, M. (2000). Combating media concentration by the German market share model, Communications, 25(3), 233-268. Lavine, J.M. & Wackman, D.B. (1988). Managing Media Organisations. White Plains: Longman Lichtenberg, L. (2008). Press concentraition, convergence and innovation : Europe in search of a new communication politcy. Central European journal of communication, 1, 49-61. Lockefeer, H. (1999). De krant als baken in een zee van overvloed? In: J. Van Cuilenburg, McQuail, D. (2000). Mass communication Theory. London: Sage. McQuail, D. (2007). Reflections on Media Policy in Europe. In W.A. Meier and J. Trappel (Eds.), Power, performance and politics: media policy in Europe (pp. 9–19). Baden-Baden: Nomos. Meier, W.A. en Trappel, J. (1998). Media concentration and the public Interest. In: D. McQuail en K. Siune (Eds.). Media policy: convergence, concentration and commerce (pp. 38-59). London: Sage. Mertens, H. (1986). Overheidssteun aan de geschreven pers in België. Onuitgegeven licentiaatsscriptie. Gent: Faculteit rechtsgeleerdheid.
59
Murschetz, P. (1998). State Support for the Daily Press in Europe: A Critical Appraisal – Austria, France, Norway and Sweden Compared, European Journal of Communication, 13 (3), 291-313. Naert, F. & Cottyn, A. (2010). Martkwerkingsbeleid in België en de EU. Een economische inleiding. Antwerpen- Oxford: Intersentia Neijens & O. Scholten (Eds.), Media in overvloed (pp. 54-66). Amsterdam: Amsterdam University Press. Nobre-Correai, J.M., Un avenir incertain d’une information pluraliste, Politique Bruxelles, (4) decembre 1997-janvier 1998, 40-46. NRC Handelsblad. (2009) NMA beslist: PCM moet NRC afstoten. Geraadpleegd op 14 april 2011 op het world wide web: http://vorige.nrc.nl/economie/article2287736.ece/NMa_Persgroep_moet_NRC_verkopen. OMD (n.d.). Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Geraadpleegd op 10 mei 2011 Omey, E. (2010). Markten en Prijzen. Gent: Universiteit Gent Ostheimer, R.H. (1980). Magazine advertising during recessions. Journal of Advertising Research, 20(6), 11-16 Papathanassopoulos, S. (2001) The Decline of Newspapers: the case of the Greek press, Journalism Studies, (2)1,109-123. Panzar J. & Willig R.D. (1977). Economies of Scale in Multi-Output Production, Quarterly Journal of Economics, 91(3), pp. 481-493. Picard, R.G. (1981). Government Subsidies and Newspaper Marketing in Two Swedish Cities, 19651978, International Journal for Mass Communication Studies, 28 (1), 17-33. Picard, R. (1989). Media Economics: Concepts and Issues. The SAGE Commtext series Picard, R. (1991). Competitive Effects of State Press policies: An analytical framecork for policy proposals. Paper gepresenteerd op the economy and the future of print media research project conference, University of Salzburg, October 4-5. Picard, R. (1994). Free Press and government : the ignored Economic Relationships of U.S. Newspapers. In K.E. Gustafsson. Media Structure and the State Concepts , Issues, Measures (pp.133148). Mass Media Research Unit : Göteborg. Picard, R.G. (1995). Free Press and Government: The Ignored Economic Relationships of U.S. Newspapers. In K. E. Gustafsson (ed.), Media Structure and the State: Concepts, Issues, Measures (pp.133-148). Göteborg: Mass Media Unit, School of Economics and Commercial Law, Göteborg University. Picard, R. (1998). The economics of the daily newspaper industry , in A.Alexander et al. (Eds), Media Economics: Theory and Practice (pp. 111-130). Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates. Picard, R.G. (2001). Effects of recessions on advertising expenditures: An exploratory study of economic downturns in nine developed nations. Journal of Media Economics, 14(1), 1-14
60
Picard, R.; Grönlund, M. (2003). Development and Effects of Finnish Press Subsidies. Journalism Studies, 4 (1), 105-119. Picard, R.G. (2003). Press Support and Company Performance: The Swedish Case. In U. Carlsson (Ed.), Pennan, Penningen & Politiken: Medier och mediefortag förr och nu (pp.95-107). Göteborg, Sweden: NORDICOM, Göteborgs universitet. [Elektronische versie] Picard, R.G. (2006). Issues and Challenges in the Provision of Press Subsidies. In I.F. Alonso, M. de Moragas, J.J. Blasco Gil, & N. Almiron (Eds.), Press Subsidies in Europe (pp. 211-220). Barcelona: Generalitat de Catalunya. Preston, P. & Grisol, A. (1995). Unpacking the concept of competition in Media Policy Making. In F. Corcan en P. Preston (eds.), Democracy and communication in the new Europe. Change and Continuity in East and West (pp.67-94). Creskill: Hampton Press. Raeymaeckers, K. ( 2009). Staten-Generaal van de Media. Actuele en toekomstige uitdagingen voor de Vlaamse mediasector. Rechtstreekse perssteun is achterhaald.( 1995, 22 november). De tijd [Elektronische versie] Samenvattingen van de EU-wetgeving (2007,21 februari). Richtsnoeren voor de beoordeling van horizontale fusies.Geraadpleegd op het World Wide Web op 10 mei 2011: http://europa.eu/legislation_summaries/competition/firms/l26107_nl.htm Sanchez-Tabernero, A. et al. (1993). Media Concentration in Europe, Media monograph No. 16. Dusseldorft : European Institute for the media. Sánchez-Tabernero, A. (2006). The European Press at the Beginning of the 21st Century, Defining Characteristics and Future Trends. In I.F. Alonso, M. de Moragas, J.J. Blasco Gil, & N. Almiron, (Eds.), Press Subsidies in Europe (pp. 18-37). Barcelona: Generalitat de Catalunya. Saeys, F. (2008). Audiovisuele Media 1. Gent: Vakgroep Communicatiewetenschappen Schoenbach, K., Lauf E., McLeod, J.M. & Scheufele, A. (1999). Research note: distinction and integration, European Journal of Communication, 14(2), 225-239. Schulz, R. (1998). Printmedien und junge Leser-Beitrage der forschung zur stabilisierung einer labilen Beziehung. In Stiftung lesen. Lesen in Umbruch- forschungsperspektiven im Zitalter von Multimedia (pp. 134-137). Baden-Baden: Nomos Verlagsgesellschaft. Smith, A. (1977). Subsidies and the press in Europe. London: Pep. Swerdlow, R.A., & Blessios, V.I. (1993). A model for predicting advertising expenditures: An interindustry comparison. International Journal of Advertising, 12(2), 143-153 Tutor2u (2011, 14 april ). Minimum efficient scale (mes). Geraadpleegd op 14 april 2011 op het World Wide Wed: http://tutor2u.net/economics/content/topics/buseconomics/mes.htm Van Cuilenburg, J., Neijens, P. & O. Scholten (1999). Trends in communicatie. In: J. van Cuilenburg, P. Neijens & O. Scholten (Eds.), Media in overvloed (pp. 3-9). Amsterdam: Amsterdam University Press. Vandenberge, P. (2003). Vlaamse overheid hernieuwt protocol met geschreven pers betreffende overheidscommunicatie. Geraadpleegd op 20 april 2011 op het World Wide Web: http://www2.vlaanderen.be/snelinfo/snelinfo2003/0315.htm
61
Van de Broeck, K. (januari-februari 2008) Leve de Perssteun! Rekto:verso [Elektronisch Versie] Van Goolen, G. (1992-1993). Overheidssteun aan de pers in Vlaanderen. Tussen Scylla en Charybdis? Onuitgegeven licentiaatsscriptie. Leuven: Faculteit sociale wetenschappen. Van Ours, J.C. (1982). Mediaconsumptie: een analyse van het verleden, een verkenning van de toekomst.‘s-Gravenhage: Staatsuitgeverij U.S. Department of Justice and the federal trade commission (8 april, 1997). Horizontal Merger Guidelines. Geraadpleegd op 10 mei 2011 op het World Wide Web: http://www.justice.gov/atr/public/guidelines/hmg.pdf WAN (2006) Strategy Reports, 2.5: Outcourcing, Paris.
62
Bijlagen Bijlage I: HHI Vlaanderen + Oplage
64
Bijlage II: Wallonië HHI+ Oplage
66
Bijlage III: Vlaanderen HHI+ Betaalde verspreiding/ Marktaandelen
68
Bijlage IV: Wallonië HHI + Betaalde Verspreiding/ Marktaandelen
70
Bijlage V: Directe steun Vlaanderen Wallonië (1973-2001: Bef) (2002-2008: Euro)
70
Bijlage VI: Aankoop advertentieruimte Vlaamse overheid.
71
Bijlage VII: Compensatiesteun TV & Radio Wallonië
71
63
corelio De Standaard Het Nieuwsblad+De Gentenaar* Het Volk De persgroep Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet De Morgen De Tijd concentra Gazet Van Antwerpen Belang Van Limburg Metro VL totaal HHI
corelio De Standaard Het Nieuwsblad+De Gentenaar* Het Volk De persgroep Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet De Morgen De Tijd concentra Gazet Van Antwerpen Belang Van Limburg Metro VL totaal HHI 0,030773
0,1754223
0,0604619 0 1
1985 Marktaandeel
201.632
69.496 0 1.149.409
Oplage
1.218.217
97.023
304.253 46.531 20.356 279.614 182.591
199.078 304.253
368.385 368.385 0
0,0668908 0,000734 9,58E-05 0,0556414
0,2586325 0,0270922 0,0097876 0,2358843
297.275 31.140 11.250 271.128
0,062376417 0,001458933 0,000279213 0,052682759 0,022465155 0,006343079 0 1 0,234946472
0,149883806
0,079643446 0 1
0 0,026705286 0,062376417
0 0,163417519 0,249752712
0,249752712 0,038195986 0,016709667 0,229527252
0,091443863 0,091443863
0,302396864 0,302396864
Marktaandeel²
0,0036556 0 1 0,2382515
0 0,0337932 0,0668908
0 0,1838293 0,2586325
211.295 297.275
Marktaandeel² 0,0810963 0,0810963
1973 Marktaandeel
0,2847742 0,2847742
327.322 327.322 0
Oplage
1.239.129
110.835
191.347
288.491 46.028 37.760 302.182
0 186.647 334.519
378.021 378.021
Oplage
1.126.327
72.701
288.609 29.250 12.900 271.915 199.214
205.250 288.609
318.403 318.403 0
Oplage
0,089445893 0 1
0,154420565
0,232817568 0,037145447 0,030473018 0,243866458
0 0,150627578 0,269963014
0,305069932 0,305069932
1990 Marktaandeel
0,064546974 0 1
0,176870483
0,256239085 0,025969368 0,011453157 0,241417457
0 0,182229495 0,256239085
0,282691439 0,282691439
1975 Marktaandeel
0,008000568 0 1 0,249035814
0,023845711
0,05420402 0,001379784 0,000928605 0,059470849
0 0,022688667 0,072880029
0,093067664 0,093067664
Marktaandel²
0,004166312 0 1 0,237868478
0,031283168
0,065658469 0,000674408 0,000131175 0,058282389
0 0,033207589 0,065658469
0,079914449 0,079914449
Marktaandeel²
Bijlage I: HHI Vlaanderen + Oplage (Bron: CIM-Cijfers). Grijze deel: onafhankelijke krantengroep.
1.180.095
109.290
180.223
307.512 34.728 40.309 289.513
0 130.670 342.240
377.363 377.363
Oplage
1.220.468
94.600
315.966 54.041 15.500 291.152 196.552
205.604 315.966
338.205 338.205 0
Oplage
0,0233231 0,0085768 0 1 0,2599756
0,1527191 0,0926112 0 1
64
0,0679032 0,000866 0,0011667 0,0601869
0 0,0122608 0,0841061
0,102255 0,102255
Marktaandeel²
0,006008 0 1 0,2312256
0,0259359
0,0670236 0,0019606 0,0001613 0,0569098
0 0,0283799 0,0670236
0,0767905 0,0767905
Marktaandeel²
0,2605824 0,0294281 0,0341574 0,2453302
0 0,1107284 0,2900105
0,3197734 0,3197734
1993 Marktaandeel
0,0775112 0 1
0,1610464
0,2588892 0,0442789 0,0127 0,2385577
0 0,1684632 0,2588892
0,2771109 0,2771109
1980 Marktaandeel
totaal HHI
Gazet Van Antwerpen Belang Van Limburg Metro VL
concentra
De Tijd
Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet De Morgen
Het Nieuwsblad+De Gentenaar* Het Volk De persgroep
corelio De Standaard
corelio De Standaard Het Nieuwsblad+De Gentenaar* Het Volk De persgroep Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet De Morgen De Tijd concentra Gazet Van Antwerpen Belang Van Limburg Metro VL totaal HHI 0 0,0144859 0,0865661
0,0666577 0,0012989 0,0012557 0,0554986 0,0202513 0,0087001 0 1 0,3323382
0 0,1203574 0,2942213
0,2581814 0,0360398 0,0354356 0,2355813
0,142307
0,0932743 0 1
0 143.017 349.614
306.789 42.825 42.107 279.934
169.099
110.835 1.196.364
111.671
145.403
316.849 59.203 55.933 257.074
0 140.640 376.052
507.305 366.665
Oplage
0,093342 0 1
0,1215374
0,2648433 0,0494858 0,0467525 0,2148794
0 0,1175562 0,3143291
0,424039 0,3064828
1998 Marktaandeel
0,0079821 136.269 1 1.238.582 0,3131866
0,0893425 1
114.906 1.286.129
112.092
0,0077735
0,0881677
113.395
123.900
372.261
0,0109607
0,0796388
0,1046932
0,2822034
43.845
74.388
345.916
464.149
297.426
104.746
402.172
134.649
362.950
0,0013683
0,0028993
0,0369908
0,0538453
69.252
47.575
0,0739146
0,106092
0,2718724
0,3257177
418.915
0 0,0053488
349.663
0 0,0731357
0,0794971
0,2819523
362.627
0 94.062
0,1260875
0,355088
456.689
0,1100202 1
0,0905003
0,1000337
0,3005542
0,0353994
0,060059
0,2792839
0,3747422
0,2401343 0
0,0845693
0,3247036
0,0121044 1 0,336197
0,0081903
0,0100068
0,0903328
0,0012531
0,0036071
0,0779995
0,1404318
0,0576645 0
0,007152
0,1054324
143.865
337.156 66.967 67.209 259.341
266.069 137.699 404.123
501.937 98.169
0,0936841 0 1
0,1167157
0,2735302 0,0543294 0,0545258 0,2103999
0,2158582 0,1117134 0,3278596
0,4072148 0,0796432
0,0087767 0 1 0,3205569
0,0136226
0,0748187 0,0029517 0,0029731 0,0442681
0,0465948 0,0124799 0,1074919
0,1658239 0,006343
2000 Oplage Marktaandeel Marktaandeel²
0,0087127 115.476 0 1 1.232.610 0,3269708
0,0147713
0,070142 0,0024488 0,0021858 0,0461732
0 0,0138195 0,0988028
0,1798091 0,0939317
Marktaandeel²
2005 2009 Oplage Marktaandeel Marktaandeel² Oplage Marktaandeel Marktaandeel²
1.188.269
0,1890178 0,0988501
Marktaandeel²
0,4347618 0,3144044
1995 Marktaandeel
516.614 373.597
Oplage
65
Mediabel Vers L'avenir Rossel Le Soir Sud Presse Le Peuple Le Journale et Indépendance La Wallonië L'Echo Metro IPM La Dernière Heure La Libre Belgique TOTAAL HHI
Mediabel Vers L'avenir Rossel Le Soir Sud Presse Le Peuple Le Journale et Indépendance La Wallonië L'Echo Metro IPM La Dernière Heure La Libre Belgique TOTAAL HHI
0,22663782 0,11928306 0,10735475 1
190000 100000 90000 838342
Oplage 127033 127033 450496 216395 212093 22008
48000 22813
0,018396 0,018396 0,018648 1 0,274405
0,135631 0,135631 0,136557 1
0,0513647 0,014228449 0,011525043 1 0,367106016
Marktaandeel² 0,022960993 0,022960993 0,288761593 0,066627266 0,064004458 0,000689158 0 0,003278235 0,000740495
Marktaandeel² 0,009152 0,009152 0,221455 0,058487 0,052326 0,002143 0,002143 0,001697 0,000771
1973
Marktaandeel 0,095668 0,095668 0,47059 0,241842 0,228748 0,046291 0,046291 0,041199 0,027774
1985 Marktaandeel 0,15152885 0,15152885 0,53736542 0,25812258 0,25299102 0,02625182 0 0,05725587 0,02721204
Oplage 103334 103334 508300 261221 247079 50000 50000 44500 30000 0 146500 146500 147500 1080135
Bijlage II: Wallonië HHI+ Oplage (CIM-Cijfers)
177210 97115 80095 862314
48200 30235
Oplage 149910 149910 456759 198089 243670 15000
1975
0,13674345 0,13674345 0,13674345 1
Marktaandeel 0,10591269 0,10591269 0,4750663 0,24411637 0,23094993 0,03906956 0,03906956 0,03809282 0,02930217
0,20550519 0,11262139 0,0928838 1
1990 Marktaandeel 0,17384619 0,17384619 0,52968988 0,22971794 0,28257688 0,01739506 0 0,05589611 0,03506263
140000 140000 140000 1023815
Oplage 108435 108435 486380 249930 236450 40000 40000 39000 30000
0,042232382 0,012683577 0,0086274 1 0,357380012
Marktaandeel² 0,030222496 0,030222496 0,28057137 0,052770334 0,079849693 0,000302588 0 0,003124375 0,001229388
250000 125000 125000 921817
40000 30000
Oplage 125985 125985 440832 219071 221761 35000
192352 101837 90515 797882
14000 28587
Oplage 139764 139764 423179 183059 229835 10285
0,018698772 0,018698772 0,018698772 1 0,279665569
Marktaandeel² 0,011217498 0,011217498 0,225687986 0,059592801 0,053337869 0,00152643 0,00152643 0,001451063 0,000858617
1980
0,241078255 0,127634161 0,113444093 1
1993 Marktaandeel 0,175168759 0,175168759 0,530377926 0,229431169 0,288056379 0,012890377 0 0,017546454 0,035828606
0,271203504 0,135601752 0,135601752 1
Marktaandeel 0,136670294 0,136670294 0,478220731 0,237651291 0,240569441 0,03796849 0 0,043392561 0,03254442
0,058118725 0,016290479 0,012869562 1 0,37169513
Marktaandeel² 0,030684094 0,030684094 0,281300744 0,052638661 0,082976478 0,000166162 0 0,000307878 0,001283689
0,07355134 0,018387835 0,018387835 1 0,325308837
Marktaandeel² 0,018678769 0,018678769 0,228695068 0,056478136 0,057873656 0,001441606 0 0,001882914 0,001059139
66
80095
179803
120565
59238
IPM
La Dernière Heure
La Libre Belgique
HHI
719656
112.000
Metro
TOTAAL
24963
L'Echo
0,431365023
1
0,006775649
0,08231433 1
0,028066781
0,062422904
0,02422067
0,001203216
0,16753143
0,24984576
0,15562991
0,03468741
0
0
0
0,050088298
0,028483152
0
0,22380415
0,16876952
La Wallonië
Sud Presse
0,339761909
Le Journale et Indépendance
161062
Le Soir
0,58289099
0,027976994
0,027976994
0
121456
Rossel
0,16726325
0,16726325
Marktaandeel²
0
419.481
Vers L'avenir
2005 Marktaandeel
1 0,401787288
0,009885529
0,099426 1
0,015119046
0,049455323
0,000139276 0 0,003580001 0,001409042
0,071895323
0,051333458
0,320737088
0,030185835
0,030185835
Marktaandeel²
0,12295953
0,22238553
0,01180152 0 0,05983311 0,03753721
0,26813303
0,22656888
0,56633655
0,17374071
0,17374071
Marktaandeel
Le Peuple
120372
120372
Mediabel
Oplage
805574
La Libre Belgique
TOTAAL HHI
99053
179148
La Dernière Heure
IPM
48200 30239
9507
216001
Sud Presse
Le Peuple Le Journale et Indépendance La Wallonië L'Echo Metro
456226
182518
Le Soir
139961
Vers L'avenir
Rossel
139961
Oplage
Mediabel
1995
647435
54.567
87.052
141619
119.192
21.853
145.901
112.265
399.211
106.605
106605
Oplage
685785
68312
97121
165433
0 31035
0
189117
169123
358240
131077
131077
Oplage
1
0,08428182
0,13445674
0,21873856
0,18409879
0,0337532
0
0
0
0,22535235
0,17339965
0,61660398
0,16465746
0,16465746
Marktaandeel
2009
1
0,099611394
0,141620187
0,241231581
0 0 0 0,045254708
0,275767187
0,246612276
0,522379463
0,191134248
0,191134248
Marktaandeel
1998
0,456298386
1
0,007103425
0,018078615
0,047846558
0,033892364
0,001139278
0
0
0
0,050783683
0,030067437
0,380200472
0,027112078
0,027112078
Marktaandeel²
1 0,369653268
0,00992243
0,020056277
0,058192676
0 0 0 0,002047989
0,076047541
0,060817615
0,272880303
0,036532301
0,036532301
Marktaandeel²
659901
67598
105226
172824
36201
178368
152817
331185
119691
119691
Oplage
1
0,102436578
0,159457252
0,26189383
0 0 0 0,054858229
0,27029509
0,231575645
0,501870735
0,181377207
0,181377207
Marktaandeel
2000
1 0,356369729
0,010493252
0,025426615
0,068588378
0 0 0 0,003009425
0,073059436
0,05362728
0,251874235
0,032897691
0,032897691
Marktaandeel²
67
totaal HHI
Metro VL
Belang Van Limburg
Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet De Morgen De Tijd concentra Gazet Van Antwerpen
corelio De Standaard Het Nieuwsblad+De Gentenaar Het Volk De persgroep
Metro VL totaal HHI
Belang Van Limburg
De Morgen De Tijd concentra Gazet Van Antwerpen
Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet
corelio De Standaard Het Nieuwsblad+De Gentenaar Het Volk De persgroep
0,0646223
259.836 0,2542091
0,0087918 0 1 0,2497533
0,0230533
155.194 0,1518332
95.840 0,0937645 0 1.022.135 1
0,0501544 0,0009155 0,000954 0,0603182
0,2239518 0,0302573 0,0308873 0,2455977
228.909 30.927 31.571 251.034
0,0626332 0,0230382
255.806 0,2502664 155.143 0,1517833
MarktA.² 0,1008206 0,0045234
1990 MarktA.
0,0600777 0 1
0,2479601 0,0268532 0,0088134 0,2306648 0,1705871
0,2479601
0 0,1995307
0,2861779
0,2861779
MarktA.
1975
0,270597 0,0732227
998.858
97.955
144.324
0,098067 0,0096171 0 0 1 1 0,2538713
0,144489 0,0208771
247.426 0,2477089 0,0613597 22.862 0,0228881 0,0005239 33.178 0,0332159 0,0011033 242.279 0,242556 0,0588334
270.288
245.788 0,246069 0,06055 132.268 0,1324192 0,0175349
320.845 0,3212118 0,103177 75.057 0,0751428 0,0056464
0,0808202 0 1
0,2514536 0,0389657 0,0145714 0,2454662 0,1646459
0,2514536
0,2248078 0,170922
0,0538134
0,2786212
MarktA.
1980
0,2543414 0,0308016 0,0357938 0,2403564
0,0646895 0,0009487 0,0012812 0,0577712
99.149 0,1009535 0,0101916 0 0 982.125 1 1 0,3328226
136.911 0,1394028 0,0194331
249.795 30.251 35.154 236.060
280.046 0,2851429 0,0813065
238.788 0,243134 0,0591142 115.463 0,1175645 0,0138214
430.865 0,4387069 0,1924637 76.614 0,0780084 0,0060853
0,0561262 0,0012789 0,0003652 0,0551016
102.205 0,1013932 0 1.008.006 1
119.437 0,1184884
0,2803842 0,0493578 0,0515076 0,2198816
332.382 0,3297421
213.374 0,2116793 108.444 0,1075827
68
0,0102806 0 1 0,318827
0,0140395
0,0786153 0,0024362 0,002653 0,0483479
0,1087298
0,0448081 0,011574
0,1590962 0,0063372
MarktA.²
0,0225039 0,0847241 0,0071782 0 0 1 1 0,2368777
0,2369096 0,0357619 0,0191103 0,2347372 0,1500131
0,2369096 0,0561262
0,2509339 0,0629678 0,1595596 0,0254593
0,0629874 0,0039674
402.062 0,3988687 80.244 0,0796067
282.629 49.753 51.920 221.642
MarktA.²
0,3139214 0,0985466
MarktA.
1985
2000 MarktA.
1.037.556
87.906
155.647
245.807 37.105 19.828 243.553
245.807
260.358 165.552
65.353
325.711
Bet. Vers
Bet. Vers
0,0065319 0 1 0,2320573
0,0271083
0,0632289 0,0015183 0,0002123 0,0602537
0,0632289
0,0505385 0,0292143
0,0028959
0,0776298
MarktA.²
1995 MarktA. MarktA.²
1.063.731
85.971
175.139
267.479 41.449 15.500 261.110
267.479
239.135 181.815
57.243
296.378
Bet. Vers
Bet. Vers
0,0036093 0 1 0,2371995
0,0291
0,0614842 0,0007211 7,768E-05 0,0532062
0,0614842
0 0,0398125
0,0818978
0,0818978
MarktA.²
1993 MarktA. MarktA.²
1.089.256
65.440
270.092 29.250 9.600 251.253 185.813
270.092
217.340
311.721 311.721 0
Bet. Vers
Bet. Vers
0,028165157 0,062884831 0,003954502 0 0 1 1 0,236081936
324.551 0,3175226 68.745 0,0672563
Bet. Vers
67.304 0 1.070.274
0,063684463 0,000746899 0,000110488 0,053226925
0,252357807 0,063684463
270.092
0,252357807 0,02732945 0,010511327 0,230709613 0,167824781
0 0 0,197421408 0,038975212
0 211.295
270.092 29.250 11.250 246.923 179.619
0,279034154 0,077860059
298.643
MarktA.²
0,281669928 0,079337948
MarktA.
1973
301.464
Bet. Vers
Bijlage III: Vlaanderen HHI+ Betaalde verspreiding/ Marktaandelen (CIM-Cijfers)
Het Laatste Nieuws + Nieuwe Gazet De Morgen De Tijd concentra Gazet Van Antwerpen Belang Van Limburg Metro VL totaal HHI
Het Nieuwsblad+De Gentenaar Het Volk De persgroep
corelio De Standaard
0,0881765 0,0028387 0,0015148 0,0492849
100.058 0,1044251 0,0109046 0 0 0 958.180 1 1 0,3246634
0,1175771 0,0138244
0,2969453 0,0532791 0,0389207 0,2220021
0,3063011 0,0938204 55.534 0,0599372 0,0035925 35.267 0,0380633 0,0014488 198.804 0,2145669 0,046039 101.312 0,1093449 0,0119563 97.492 0,105222 0,0110717 0 0 926.536 1 1 0,3547599
374.600 0,4043016 0,1634598 283.799
335.578 0,3502244 0,1226571
284.527 51.051 37.293 212.718 112.660
0,2832011 0,0802029 0 0
MarktA. MarktA.²
2009
0,2194984 0,0481796 76.660 0,0800058 0,0064009
Bet. Vers 353.132 0,3811314 0,1452612 90.736 0,0979304 0,0095904 262.396
MarktA. MarktA.²
2005
372.591 0,3888528 0,1512065 85.612 0,0893486 0,0079832 210.319
Bet. Vers
69
77031 0,358933
1
0,021892
0,147959 1
0,010169
0,061902
0,00292
0,100842
0,248801
0,054033
475416
86342
47133
133475
18019
128472
96511
243.002
98939
98939
2005
1
0,181614
0,099141
0,280754
0
0,037902
0
0
0
0,270231
0,203003
0,511136
0,20811
0,20811
0,384829
1
0,032983
0,009829
0,078823
0
0,001437
0
0
0
0,073025
0,04121
0,26126
0,04331
0,04331
408975
42.192
63.280
105472
16.848
114.208
81.069
212.125
91.378
91378
2009
1
0,103165
0,154728
0,257894
0
0,041196
0
0
0
0,279254
0,198225
0,518675
0,223432
0,223432
0,387151
1
0,010643
0,023941
0,066509
0
0,001697
0
0
0
0,077983
0,039293
0,269023
0,049922
0,049922
Wallonië
/
1986
1998
/
36225000
1999
1987
1988
36225000
/ 36300000
2001
1989
900000
2002
1990
900000
2003 /
1979
1991
6200000
2004
36224996
/
1992
6293000
2005
36224996
36300000
101250000
101250000
36300000
90000000
36225000
/
1978 90000000
36300000
96500000
36225000
/
1977 96500000
36300000
96500000
36225000
2000
1976 96500000
36225000
89000000
3622500
/
1975
89000000
36224997
89000000
54359998
36225000
72450000
Wa.
Vlaanderen
72450000
Vl.
1974
89000000
54360000
48000000
Wa.
1985
48000000
Vl.
1973
/ 6387395
2006 /
36224996
36300000
1993
112500000
112500000
1980
6483206
2007 /
36225000
36300000
1994
105300000
105300000
1981
6580454
2008
36225000
36300000
1995
94950000
94950000
1982
36225000
36300000
1996
72450000
72444999
1983
70
36225000
36300000
1997
72450000
72450000
1984
Bijlage V: Directe steun Vlaanderen Wallonië (1973-2001: Bef) (2002-2008: Euro) (Bron:Franstalige Gemeenschap; Gassée,2005; Mertens,1986; Heyninck, 2001)
HHI
520624
La Libre Belgique
TOTAAL
52501
129532
La Dernière Heure
IPM
Metro
28131
0
La Wallonië
L'Echo
0 0
0
0,074559
0,055393
0
0,273055
0,235358
0,258484
0,035627
0
Sud Presse
0,508413
0,188752
0,035627
Le Journale et Indépendance
122533
142159
Le Soir
2000 0,188752
Le Peuple
264692
98269
Vers L'avenir
Rossel
98269
Mediabel
Bijlage IV: Wallonië HHI + Betaalde Verspreiding/ Marktaandelen (CIM-Cijfers)
1998
1999
3170867
2000
1997447
2001 1904694
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 490909,1 3923845 2403697 1362598 1393609 1222337 1094053 1551270
1998 1999 2000 51000000 59635000 1999671 119950000 127605267 123349200
Totaal Radio Totaal Televisie
2001 2002 2003 1860068 1770016 1839195 5632390 2478935,3 2478935,3
1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 / 22250000 32450000 39999250 40749180 44689710 45065916 46539000 52445527 43333333 133000000 122393317 109359200 112270000 114940000 116620000 117890000 118440000
Totaal Radio Totaal Televisie
Bijlage VII: Compensatiesteun TV & Radio Wallonië ( 1989-2000: BEF; 2001-2003: Euro) (Bron: Gassée, 2005)
Vlaanderen
Bijlage VI: Aankoop advertentieruimte Vlaamse overheid. (Bron: Vlaamse Overheid) 2010 578018
71