UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Belangenbehartiging in de case R0: Een beschrijvend en verklarend onderzoek naar beïnvloedingstrategieën van belangengroepen
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bestuurskunde en Publiek Management
Jeroen Van Der Hoeven onder leiding van Prof. Dr. Wauters en mevr. Schouteden
Woord vooraf Als masterstudent in de Bestuurskunde en Publiek Managent hoop ik via deze masterproef een bijdrage te kunnen leveren in het onderzoeksveld van belangengroepen. Toch kon ik deze masterproef niet tot stand brengen zonder de hulp van een aantal personen. Daarom wil ik mijn promotor, professor Wauters, en mijn co-promotor, mevrouw Schouteden, bedanken voor de begeleiding van deze masterproef. De feedback en praktische tips die ik van mijn promotoren kreeg, hebben ontegensprekelijk mijn masterproef naar een hoger niveau getild. Verder wens ik de vertegenwoordigers van Bond Beter Leefmilieu, Greenpeace, Road Federation Belgium en Touring uitdrukkelijk te bedanken voor de medewerking aan dit onderzoek.
Jeroen Van Der Hoeven Mei 2014
Abstract Interest groups are important actors in the field of public policy because the main activity of these groups is to influence policymakers. While influencing public policy, interest groups employ certain strategies and tactics. Some interest groups prefer to influence policymakers mainly in a direct way while others try to influence those policymakers in an indirect way. What affects this choice for particular strategies? With this puzzle, political and public policy scientists battle today. Although much research has been done, there are still things to learn and scientific findings to be tested. That is why this research project will test scientific findings in the Belgian public policy environment. Furthermore this research project will add new findings to the current knowledge. A case study research was conducted to analyze the strategies of interest groups. Qualitative data methods, such as semi-structured interviews and the the analysis of documents, have been employed in this research project. More specifically, this research project analyzed the strategies of four interest groups in the case of the beltway of Brussels. In Belgium, it is the region of Flanders which is competent for mobility and public works. Because all roads lead to Brussels, there are a lot of traffic problems on the beltway of Brussels. That is why the Flemish government decided in 2013 to optimize the traffic on this beltway. While the policy was formulated, environment and mobility groups pursued conflicted interests. This resulted in the use of different strategies and tactics. This research project first described the congruence of objectives, the used strategies and the formed coalitions. Subsequently this research project pointed out that the typology, the official relationship with the government and the congruence of objectives affected the choice of strategies. Furthermore, this research project tested hypothesis about the formation of coalitions and the use of conflicted strategies. Finally, this research project adds to the existing literature through an identification of the motives behind the use of the indirect administrative strategy.
Inhoudsopgave INLEIDING
1
1
LITERATUURONDERZOEK
3
1.1
Belangen
3
1.2
Belangengroepen
4
1.2.1
Algemene theoretische situering
4
1.2.2
Typologieën van belangengroepen
7
1.3
Beleidsbeïnvloeding
8
1.4
Beïnvloedingsstrategie
9
1.4.1
Status van een belangengroep: ‘insiders’ versus ‘outsiders’
10
1.4.2
Directe en indirecte strategie
12
1.4.3
Link tussen status en strategie
13
1.4.4
Tactieken
15
1.4.4.1
Directe tactieken
15
1.4.4.2
Indirecte tactieken
16
1.4.5
Factoren die de strategieën beïnvloeden
18
1.4.5.1
Interne factoren
18
1.4.5.1.1
Groepsmiddelen
18
1.4.5.1.2
Groepsbelangen
19
1.4.5.2
Externe factoren
20
1.4.5.2.1
Algemene context
20
1.4.5.2.2
Relatie met andere belangengroepen
21
1.4.5.2.3
Relatie tegenover de beleidsmakers
22
2
ONDERZOEKSKADER
23
2.1
Methodologie
23
2.2
Onderzoeksvragen
24
2.2.1
Beschrijvende onderzoeksvragen
24
2.2.2
Verklarende onderzoeksvragen en bijbehorende hypothesen
24
2.3
Onderzoeksmodel: beleidsbeïnvloeding
27
2.4
Onderzoekseenheden en onderzoeksvariabelen
29
3
Onderzoekscontext: ring om Brussel (R0)
32
3.1
Situering
32
3.2
Ring om Brussel: structurele problemen
32
3.3
Project R0
33
3.3.1
Stappenplan
34
3.3.2
Onderzochte alternatieven
34
3.3.3
Beslissing: Vlaamse regering
35
4
Voorstelling onderzoekseenheden
36
4.1
Road Federation Belgium
36
4.2
Touring
36
4.3
Greenpeace
37
4.4
Bond Beter Leefmilieu
37
5
Onderzoeksbevindingen
39
5.1
Beschrijvende onderzoeksvragen
39
5.1.1
Congruente doelstellingen
39
5.1.1.1
Road Federation Belgium (RFB)
39
5.1.1.2
Touring
40
5.1.1.3
Greenpeace
40
5.1.1.4
Bond Beter Leefmilieu (BBL)
41
5.1.1.5
Conclusie
41
5.1.2
Beïnvloedingstrategieën en tactieken
42
5.1.2.1
Overzicht van alle belangengroepen
42
5.1.2.2
Road Federation Belgium (RFB)
44
5.1.2.3
Touring
48
5.1.2.4
Greenpeace
51
5.1.2.5
Bond Beter Leefmilieu (BBL)
57
5.1.3
Individuele en collectieve beleidsbeïnvloeding
61
5.1.3.1
Road Federation Belgium (RFB)
61
5.1.3.2
Touring
61
5.1.3.3
Greenpeace en Bond Beter Leefmilieu (BBL)
61
5.1.3.4
Conclusie
62
5.2
Verklarende vragen
63
5.2.1
Public Interest Groups versus Special Interest Groups
63
5.2.1.1
Geteste hypothese
64
5.2.1.2
Conclusie
65
5.2.2
Congruente doelstellingen en institutionalisering
65
5.2.2.1
Congruentie van doelstellingen
65
5.2.2.1.1
Conclusie
67
5.2.2.2
Institutionalisering
67
5.2.2.2.1
Conclusie
68
5.2.3
Conflicterende tactieken
69
5.2.3.1
Conclusie
69
5.2.4
Coalities
69
5.2.4.1
Conclusie
70
5.2.5
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
71
5.2.5.1
Conclusie
71
Conclusie
72
Literatuurlijst
78
Juridische verwijzingen
85
Bijlagen
86
Overzicht tabellen Tabel 1: Onderzoeksmodel
28
Tabel 2: Overzicht variabelen
30
Tabel 3: Onderzoeksariabelen toegepast op onderzoekseenheden
31
Tabel 4: Stappenplan R0 (Start, z.d.)
34
Tabel 5: Overzicht van alle ingezette strategieën en tactieken
43
Tabel 6: Overzicht beleidsbeïnvloeding RFB
47
Tabel 7: Overzicht beleidsbeïnvloeding Touring
50
Tabel 8: Overzicht beleidsbeïnvloeding Greenpeace
56
Tabel 9: Overzicht beleidsbeïnvloeding BBL
60
Tabel 10: Overzicht beleidsbeïnvloeding per belangengroep en typologie
63
Tabel 11: Overzicht congruentie van doelstellingen en officiële relatie
65
Inleiding Belangengroepen kunnen theoretisch gesitueerd worden in het politieke systeem van Easton (1957). Aan de invoerzijde van dit systeem kunnen belangengroepen noden formuleren. Het systeem kan vervolgens op twee manieren reageren, het systeem kan rekening houden met de eisen van belangengroepen of kan deze eisen in de wind slaan. In het eerste geval kunnen belangengroepen steun geven aan het systeem terwijl in het tweede geval belangengroepen de confrontatie kunnen aangaan met dit systeem. Hoe dan ook is het resultaat van beleidsbeïnvloeding onzeker. Om een invloed te hebben op het systeem, gaan belangengroepen beïnvloedingstrategieën uitstippelen en tactieken inzetten. Deze strategieën en tactieken staan centraal in dit onderzoek. Er is al heel wat (buitenlands) onderzoek verricht om verklaringen te geven aan het gedrag van belangengroepen. Deze onderzoeken legden voornamelijk het algemene gedrag van een belangengroep vast zonder al te veel rekening te houden met concrete situaties. Daarom wil dit onderzoek de strategieën en tactieken beschrijven en verklaren in een concrete context. Methodologisch berust dit onderzoek op de techniek van de case-study. Alle onderzochte belangengroepen moeten gezien worden als een afzonderlijke case. De context van de case-study is de beleidsvoorbereidingsfase van de ring om Brussel waarbij dit onderzoek het beïnvloedingsgedrag van belangengroepen bloot probeert te leggen. Het is namelijk zo dat de Vlaamse regering op 25 oktober 2013 besliste om de verkeersonveiligheid en de files op de ring aan te pakken door het doorgaande verkeer te scheiden van het lokale verkeer. Naar aanleiding van deze beslissing stonden enkele belangengroepen lijnrecht tegenover elkaar. In dit onderzoek worden daarom de beïnvloedingstrategieën in de beleidsvoorbereidingsfase bestudeerd. Dit onderzoek wil een maatschappelijke meerwaarde bieden door het bestuderen van beleidsbeïnvloeding in de case van de optimalisering van de ring om Brussel. Heel wat Brusselaars, Vlamingen en Walen zijn immers rechtstreeks belanghebbenden bij dit project. De centrale vraag binnen dit project is: welke mobiliteitsoplossingen wil Vlaanderen voor de verkeerscongestie op de Brusselse Ring? Rationele argumenten leiden niet tot één juiste oplossing. Bovendien kunnen ook milieuoverwegingen in het debat betrokken worden bij het vinden van de oplossing. U hoort het al, dit beleidsvraagstuk roept tegengestelde belangen op. De maatschappij heeft er dus belang
bij om te weten hoe belangengroepen de beleidsmakers beïnvloeden en hoe beïnvloedingsstrategieën van belangengroepen verklaard kunnen worden. Wetenschappelijk gezien wil dit onderzoek een meerwaarde bieden in het testen van buitenlandse onderzoeksresultaten in een Vlaamse beleidscontext. In buitenlandse studies is al heel wat gezegd over de typologie van belangengroepen maar de Deense beleidscontext is bijvoorbeeld niet gelijk aan de Vlaamse. Naast het testen van hypothesen, voegt dit onderzoek een extra beïnvloedingstrategie toe aan de bestaande literatuur, namelijk de indirecte bestuurlijke strategie. Concreet wil dit onderzoek de beleidsbeïnvloeding zowel beschrijven als verklaren. In het beschrijvende gedeelte worden de congruentie van doelstellingen, de ingezette beïnvloedingsstrategieën en de gevormde coalities toegelicht. In het verklarende gedeelte wordt hoofdzakelijk nagegaan of de beleidsbeïnvloeding verschilt tussen de onderzochte belangengroepen. Beïnvloeden met andere woorden de typologie, de institutionalisering en
de
congruentie
van
de
doelstellingen
de
beïnvloedingsstrategieën
van
belangengroepen? Daarnaast wil dit onderzoek ook de beweegredenen blootleggen bij de vorming van coalities en het gebruik van zowel de indirecte bestuurlijke strategie als de conflicterende tactieken. Dit onderzoek bestaat uit vijf delen. In het eerste deel wordt het theoretisch kader opgebouwd aan de hand van de bestaande literatuur. Het theoretisch kader vormt het fundament van het tweede deel waarin het onderzoekskader wordt toegelicht. Hoofdzakelijk bestaat dit kader uit een toelichting van de methodologie en de onderzoeksvragen. In het derde deel wordt de case van de ring om Brussel toegelicht zodat de beïnvloedingsstrategieën van belangengroepen in een context geplaatst kunnen worden. In het vierde deel worden de onderzoekseenheden voorgesteld. Hierbij ligt de focus
voornamelijk
op
de
algemene
mobiliteitsvisies
van
de
onderzochte
belangengroepen. In het laatste deel worden de onderzoeksbevindingen toegelicht door de onderzoeksvragen te beantwoorden en de hypothesen te testen.
1
Literatuuronderzoek
Het literatuuronderzoek bestaat uit vier delen. In het eerste deel volgt een bespreking van de verschillende soorten belangen. Vervolgens wordt in het tweede deel een algemene situering van belangengroepen en een weergave van de typologieën gegeven. In het derde deel wordt het begrip beleidsbeïnvloeding toegelicht. In het laatste deel van het literatuuronderzoek worden de beïnvloedingsstrategieën met de bijbehorende tactieken uitgebreid toegelicht.
1.1
Belangen
Volgens Salisbury (1984) omvat een belang een bepaalde waarde of voorkeur. Een belang kan zowel waargenomen worden op het niveau van het individu als op het niveau van ‘collectieve actoren’. Salisbury maakt hierbij het onderscheid tussen belangen die politiek relevant en irrelevant zijn. Belangen zijn politiek relevant als ze het beleid kunnen beïnvloeden. Politiek irrelevante belangen kunnen daarentegen geen invloed hebben op het beleid. Een voorbeeld van een politiek irrelevant belang is dat belangengroepen een kwalitatieve en integere dienstverlening nastreven ten opzichte van hun eigen leden. De ‘latente belangen’ van Truman (1963) kunnen als een aanvullend begrip beschouwd worden op de opdeling van Salisbury. Latente belangen zijn belangen die aanwezig zijn in de samenleving maar nog niet gemobiliseerd zijn door een groep. Latente belangen zouden volgens de strikte definitie van Salisbury politiek irrelevant zijn maar zouden in de toekomst door mobilisatie wel naar politieke relevante belangen kunnen transformeren. Sommige onderzoekers in de literatuur gaan nog een stapje verder en maken een opdeling in objectieve en subjectieve belangen. Objectieve belangen kunnen op een eenvoudige economische wijze gedefinieerd worden zoals bijvoorbeeld het standpunt omtrent de belastingsdruk of het aanbod van openbaar vervoer. Subjectieve belangen kunnen daarentegen moeilijker gedefinieerd worden. Het zijn belangen die gekoppeld worden aan sociaal observeerbare eigenschappen zoals bijvoorbeeld het standpunt omtrent het homohuwelijk of euthanasie (Lehman & Tierney, geciteerd in Baumgartner & Leech, 1998, p. 24). Het onderzoek zal enkel rekening houden met de politieke relevante belangen die via beïnvloedingsstrategieën het beleid trachten te beïnvloeden. Er zal dus geen aandacht
3
Literatuuronderzoek besteed worden aan belangen die geen enkele invloed kunnen hebben op het beleid. Deze politiek relevante belangen kunnen zowel objectief als subjectief gedefinieerd worden. Aangezien dit onderzoek uitsluitend de beleidsbeïnvloeding in de case van de ring om Brussel onderzoekt, wordt er enkel rekening gehouden met objectieve politieke belangen. Er worden immers geen subjectieve politieke belangen nagestreefd door de belangengroepen in deze case.
1.2
Belangengroepen
1.2.1
Algemene theoretische situering
In de onderzoekswereld van belangengroepen is er weinig eensgezindheid met de betrekking tot de definiëring van het object (Baumgartner & Leech, 1998). Een belangrijke reden van de verdeeldheid in de onderzoekswereld is te wijten aan het feit dat belangengroepen een maatschappelijk verschijnsel zijn en beïnvloed worden door de heersende cultuur. Daardoor is het moeilijk om tot eenduidige benamingen en definities te komen (Vanhoren, 1990). Zo worden er in de literatuur verschillende benamingen gehanteerd voor het begrip “belangengroep”. In de literatuur wordt een belangengroep ook wel eens een drukkingsgroepering (Vanhoren, 1990), belangenvereniging (Meijs & Ten Hoorr, 2005) of een pressiegroep (Van Mierlo, 1988) genoemd. Volgens Truman (1963) heeft de veelgebruikte benaming “pressiegroep” een negatieve connotatie van onder andere egoïsme en onverantwoordelijkheid. Daarom is in dit onderzoek gekozen voor de meer neutralere benaming ‘belangengroep’ (“interest group”). Bovendien wordt deze benaming gehanteerd door de meeste auteurs, zoals door Truman (1963), Berry (1977), Etzioni (1985), Wilson (1990) en Binderkrantz (2005, 2008). Een andere vaststelling die getrokken kan worden uit de bestaande literatuur is dat de prominente auteurs verschillende accenten leggen bij de definiëring van een belangengroep. De uiteenzetting van het begrip belangengroep zal al snel de verschillen blootleggen. Belangengroepen zijn groepen die gevormd worden op basis van een gemeenschappelijk belang. Dit belang stuurt het gedrag van de belangengroep aan. Een gemeenschappelijk belang wordt door de groep in de maatschappij verdedigd of gepromoot (Truman, 1963). Volgens Knoke (1986) staan de meeste belangengroepen open tot lidmaatschap. Bij zulke belangengroepen delen de leden een gemeenschappelijk belang in de groep. Zowel burgers als andere organisaties kunnen lid zijn van een belangengroep. Belangengroepen met lidmaatschap zijn vrijwillige organisaties omdat de leden geen financiële bijdrage
4
Literatuuronderzoek krijgen voor de participatie in het politiek systeem. Een minpunt in de definitie van Knoke is dat de onderzoeker focust op belangengroepen met lidmaatschap. Andere onderzoekers komen tegemoet aan het minpunt in de definitie van Knoke (1986). Zo maakte Salisbury (1984) in zijn onderzoek naar beïnvloeding door instituties een duidelijk onderscheid tussen de vrijwillige belangengroepen met lidmaatschap en de belangengroepen met formele macht of ook wel de instituties genoemd. Een voorbeeld van een institutie is een lokaal bestuur. Volgens Salisbury (1984) staan instituties in voor belangenbehartiging van de eigen organisatie. Dit staat haaks tegenover de belangenbehartiging van vrijwillige organisaties aangezien deze belangengroepen instaan voor de collectieve belangenvertegenwoordiging van de leden. Als er gekeken wordt naar de activiteiten, dan kunnen belangengroepen worden gedefinieerd als organisaties die het overheidsbeleid trachten te beïnvloeden zonder hierbij deel uit te maken van de overheid (Wilson, 1990; Knoke, 1986). Belangengroepen zijn zowel degenen die succesvol als onsuccesvol zijn bij de beleidsbeïnvloeding. Deze definiëring past in de pluralistische samenleving aangezien belangengroepen in zulke samenlevingen los staan van de overheid terwijl belangengroepen in neo-corporatistische samenlevingen wel degelijk een onderdeel kunnen vormen van de overheid 1. Zo verduidelijkt Van Mierlo (1988) dat belangengroepen naast de beïnvloeding van het overheidsbeleid ook het overheidsbeleid op een bepaald terrein kunnen uitvoeren. Bij de uitvoering van het overheidsbeleid opereren belangengroepen als parapolitieke organisaties. Een voorbeeld hiervan zijn de werkloosheidsuitkeringen die uitbetaald worden door de erkende vakbonden. In dit onderzoek zal er enkel gefocust worden op de beleidsbeïnvloeding van belangengroepen en zal de uitvoering van het overheidsbeleid door belangengroepen niet onderzocht worden. Hierboven werd al de nadruk gelegd dat belangengroepen een band kunnen aangaan met de overheid om het beleid te beïnvloeden. Aangezien politieke partijen ook het beleid kunnen beïnvloeden, maken sommige auteurs in hun definiëring een duidelijk onderscheid tussen politieke partijen en belangengroepen. Bij de beïnvloeding van het beleid nemen belangengroepen, in tegenstelling tot politieke partijen, niet deel aan verkiezingen
(Binderkrantz,
2008;
Truman,
1963;
Wilson,
1990).
Sommige
belangengroepen onderhouden wel nauwe relaties met één of meerdere partijen. Hierdoor 1
Een nadere toelichting omtrent (neo-)corporatisme kan gevonden worden in het hoofdstuk ‘Factoren die de strategieën beïnvloeden’.
5
Literatuuronderzoek worden sommige belangengroepen uitgenodigd door bevriende partijen om rechtstreeks deel te nemen aan het beleid (Truman, 1963; Wilson, 1990). Uit het bovenstaande kan logischerwijs afgeleid worden dat belangengroepen andere kanalen en instrumenten gebruiken dan politieke partijen om het beleid te beïnvloeden. Om een antwoord te bieden aan de grote verscheidenheid in de definiëringen van belangengroepen, hebben Jordan, Halpin en Maloney (2004) getracht de terminologie te verduidelijken door een nieuwe algemene term aan te brengen, namelijk “pressure participant”. Deze term kan verder opgedeeld worden in beleidsdeelnemers en belangengroepen. “Pressure participant” is de algemene term en verwijst naar entiteiten die een impact willen hebben op de samenleving. Organisaties die opgericht zijn om het beleid te beïnvloeden zijn volgens de auteurs belangengroepen. Beleidsdeelnemers zijn daarentegen organisaties die niet opgericht zijn om het beleid te beïnvloeden maar soms wel de kenmerken vertonen van een belangengroep. De beleidsdeelnemers van Jordan, Halpin en Maloney (2004) sluiten nauw aan bij de opvatting van Wilson (1990) dat belangengroepen, en meer specifiek instituties, veranderlijk zijn. Zo kan een institutie op een gegeven moment zich gedragen als een belangengroep en op een ander moment dan weer niet. Dit is afhankelijk van het al dan niet uitoefenen van beleidsbeïnvloeding. Een bedrijf is bijvoorbeeld bij de uitoefening van de gewone bedrijfsactiviteiten geen belangengroep. Bij de beïnvloeding van het beleid kan een bedrijf gedefinieerd worden als een “Pressure participant”. Zo kan een bedrijf oproepen tot een lastenverlaging op lonen om zo het loonhandicap weg te werken tegenover zijn buitenlandse concurrenten. Samenvattend kan er gesteld worden dat belangengroepen actoren zijn die het beleid trachten te beïnvloeden zonder hierbij deel te nemen aan verkiezingen. Belangengroepen zijn zowel de groepen die ‘permanent’ als ‘occasioneel’ het beleid beïnvloeden. Anders gezegd bestaan er enerzijds groepen die permanent het beleid beïnvloeden, anderzijds bestaan
er
groepen
die
zich
occasioneel
gedragen
als
een
belangengroep.
Beleidsbeïnvloeding kan bovendien voor eigen rekening gevoerd worden of kan ten dienste staan voor de verwezenlijking van het gemeenschappelijke belang. In dit onderzoek worden enkel belangengroepen bestudeerd die permanent het beleid beïnvloeden. De beleidsbeïnvloeding mag zowel ten dienste staan voor de eigen achterban als voor het algemene belang. Voor de verdere selectie van de onderzoekseenheden baseert dit onderzoek zich onder andere op de typologie. Dit wordt besproken in het volgende deel.
6
Literatuuronderzoek
1.2.2
Typologieën van belangengroepen
In de onderzoeksgeschiedenis van belangengroepen hebben auteurs verschillende typologieën aangereikt om belangengroepen in onder te verdelen. Algemeen gezien kunnen belangengroepen gecatalogeerd worden naar de aard van de belangen, het doel van de beleidsbeïnvloeding en de samenstelling van de belangenorganisatie. Een overzicht van de belangrijkste types wordt hieronder uiteengezet. Een eerste type van belangengroep is de “Public Interest Group” (PIG). De verwezenlijking van de groepsbelangen staan ten dienste voor de samenleving of het algemeen belang. PIG’s zijn in tegenstelling tot andere types van belangengroepen niet gericht op een bepaalde sociale groep in de samenleving maar deze groep richt zich wel tot iedereen die de groepsbelangen onderschrijft (Berry, 1977; Van Mierlo, 1988). De identificatie van het al dan niet zijn van een PIG is enkel afhankelijk van het resultaat van de beleidsbeïnvloeding. Om een PIG te identificeren, moet men met andere woorden nagaan of de beleidsbeïnvloeding al dan niet ten dienste staat voor het algemeen belang (Etzioni, 1985). Een voorbeeld van een PIG is een milieuorganisatie zoals Greenpeace. Een tweede type van belangengroep is de “constituency-representing organizations” (CRO’s). Dit type van groep heeft een quasi heterogene ledenbasis en zijn gericht op de verwezenlijking van verschillende (niet-geldelijke) belangen. In tegenstelling tot de PIG staat het resultaat van de beleidsbeïnvloeding niet ten dienste van het algemeen belang maar wel ten dienste voor de eigen leden (Etzioni, 1985). Een CRO kan bijvoorbeeld een vakbond zijn zoals het ABVV wanneer die opkomt voor het welzijn van alle werknemers. Een derde type van belangengroep is de “Special Interest Groups (SIG’s). SIG’s zijn groepen met een quasi homogene ledenbasis, gericht op de verwezenlijking van een beperkt aantal belangen en het resultaat van de beleidsbeïnvloeding moet vooral hun leden ten goede komen. De leden delen de algemene voorkeuren van de groep. Doordat SIG’s gericht zijn op een beperkt aantal belangen, wordt verondersteld dat deze groepen over specifieke informatie en kennis beschikken (Etzioni, 1985; Grossman & Helpman, 2001). Een SIG kan in de Belgische beleidsomgeving een specifieke sectororganisatie zijn zoals bijvoorbeeld FEBELFIN die de belangen vertegenwoordigt van de financiële sector. Een ander voorbeeld kan de Fietsersbond zijn die een fietsvriendelijk infrastructuur vraagt ten behoeve van de leden en alle fietsers.
7
Literatuuronderzoek Institutionele belangengroepen kunnen gerekend worden tot een vierde type van belangengroep. Institutionele actoren hebben de mogelijkheid om het beleid individueel of collectief te beïnvloeden. Deze actoren moeten gezien worden als hiërarchische organisaties die zowel uit de private als uit de publieke sector afkomstig kunnen zijn. Het doel van de beleidsbeïnvloeding is om de belangen zoals de activa van de institutionele actor of van de leden te beschermen en te versterken. Daarom kan de beleidsbeïnvloeding op meerdere beleidsdomeinen plaatsvinden (Salisbury, 1984). Een voorbeeld van een institutionele belangengroep is VVSG die de belangen vertegenwoordigt van de lokale besturen. Een vijfde type zijn de sectorale belangengroepen die gecatalogeerd worden per sociaaleconomische sector waarin de groepen het beleid trachten te beïnvloeden. Met andere woorden verdedigen deze belangengroepen actoren die een welbepaalde sociale status hebben of actief zijn in een welbepaalde economische sector (Ornstein, 1978; Van Mierlo, 1988). Voorbeelden van sectorale belangengroepen zijn de Boerenbond (economisch) en Çavaria (sociaal) die de belangen vertegenwoordigt van de holebi’s en transgenders. Er moet wel opgemerkt worden dat typologieën niet exhaustief zijn. Een belangengroep kan immers kenmerken vertonen van een andere type dan het type waarin het ondergebracht is. Een groep kan dus onderscheiden worden naargelang het meer kenmerken heeft van het ene type dan van het andere type (Etzioni, 1985). In dit onderzoek wordt de beleidsbeïnvloeding van de PIG’s met die van de SIG’s vergeleken. Daarom wordt in het volgende deel het begrip ‘beleidsbeïnvloeding’ toegelicht.
1.3
Beleidsbeïnvloeding
Belangengroepen hebben een plaats in de eigen omgeving. Een belangengroep kan zich namelijk aanpassen aan de omgeving of kan de omgeving beïnvloeden om de groepsdoelstellingen te bereiken (Key, 1961). Om de groepsdoelstellingen te bereiken, beïnvloeden belangengroepen verschillende actoren in de samenleving. Belangengroepen richten zich niet altijd rechtstreeks tot de overheid. Er kunnen namelijk andere actoren betrokken worden tijdens de beleidsbeïnvloeding zoals de rechtbanken, de media en de publieke opinie. Het doel van beleidsbeïnvloeding is om de groepsbelangen onder de aandacht te brengen van de overheid. Daarom staan alle activiteiten van
8
Literatuuronderzoek beleidsbeïnvloeding in functie om het beleid op rechtstreekse of op onrechtstreekse wijze te beïnvloeden. Dit impliceert dat het beleid via verschillende kanalen en manieren kan beïnvloed worden. Belangengroepen kunnen rechtstreeks de administratie, de regering en het parlement beïnvloeden door het leggen en onderhouden van contacten, het verschaffen van informatie en het overtuigen van de overheidsactoren aan de hand van argumenten. Onrechtstreeks kan het beleid onder druk gezet worden door de mobilisatie van de massa, het gebruik van de media en de verspreiding van studies (Baakman, Korsten en Van Mierlo, 1989; Baumgartner & Leech, 1998). Verder kunnen er nog twee opmerkingen gemaakt worden die betrekking hebben op het object en de doelgroep van beleidsbeïnvloeding. Ten eerste kan de beleidsbeïnvloeding verschillen naar land en beleidsdomein. Belangengroepen hebben in sommige landen meer invloed dan in andere landen2. Deze lijn kan ook doorgetrokken worden naar de beleidsdomeinen. In het ene beleidsdomein zullen belangengroepen in het algemeen invloedrijker zijn dan in andere beleidsdomeinen. Bovendien zijn sommige belangengroepen
invloedrijker
in
een
bepaald
beleidsdomein
dan
andere
belangengroepen. Hierdoor is het moeilijk om tot algemeen geldende theorieën te komen (Wilson, 1990). Ten tweede kunnen bij beleidsbeïnvloeding verschillende doelgroepen geviseerd worden naargelang het type van belangengroepen. Belangengroepen kunnen namelijk het beleid beïnvloeden ten voordele van de eigen leden, de leden van een andere groep (voorbeeld daklozen) of voor alle leden van de samenleving (Van Mierlo, 1988). In de case van de ring om Brussel werd het beleid beïnvloed ten voordele van de eigen leden en de samenleving. Hierboven werd al weergeven dat er weinig eensgezindheid is in de onderzoekswereld van
belangengroepen.
Onderzoekers
die
de
strategieën
van
belangengroepen
onderzoeken, leggen elk hun eigen accenten. Om de overzichtelijkheid in dit literatuuronderzoek te behouden, worden in het volgende deel de basisbegrippen strategieën en tactieken op een geïntegreerde wijze toegelicht. Nadien volgt een overzicht van de belangrijkste factoren die de strategieën en tactieken beïnvloeden. Uiteindelijk mondt dit uit in een eigen onderzoeksconcept.
2
Een verdere toelichting kan gevonden worden in het hoofdstuk ‘Factoren die de strategieën beïnvloeden’.
9
Literatuuronderzoek
1.4
Beïnvloedingsstrategie
In relatie tot mijn onderzoek is het belangrijk om de strategieën van belangengroepen te identificeren. In de literatuur wordt een strategie van een belangengroep een beïnvloedingsstrategie genoemd. Een beïnvloedingsstrategie kan gedefinieerd worden als: “broad plans of attack or the general approaches to lobbying taken by groups when they pursue political goals” (Berry, 1977, p. 212). “Empirically, strategies can be observed as combinations of different activities” (Grant, geciteerd in Binderkrantz, 2005, p. 696). Belangrijk in de bovenstaande definitie is de reden waarom belangengroepen strategieën ontwikkelen, namelijk het bereiken van hun politieke doelen. Bovendien moeten strategieën gezien worden als het geheel van verschillende activiteiten. Een strategie is dus een verzameling van tactieken of actiemiddelen. Met andere woorden kunnen belangengroepen bijvoorbeeld bij de (directe) bestuurlijke strategie zowel de vakminister als de ambtenaren van een administratie contacteren3. In
de
literatuur
worden
twee
algemene
benamingen
gehanteerd
voor
beïnvloedingsstrategieën. Hier wordt de eerste soort als de interne (inside) en de externe (outside) strategie gedefinieerd (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994) en de tweede soort als de directe en de indirecte strategie gedefinieerd (Binderkrantz, 2005). Beide soorten strategieën zijn inhoudelijk sterk gelijkaardig. Bij de interne en externe strategie wordt sterk de koppeling gelegd met de status van een belangengroep ten opzichte tot de beleidsmakers terwijl de directe en de indirecte strategie dit minder doen. De koppeling van de status en de bijbehorende strategiebepaling hangen volgens sommige auteurs nauw met elkaar samen (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). Andere auteurs zoals Binderkrantz (2005) relativeren de relatie tussen de status en strategiebepaling. In het volgende deel wordt eerst de status en de bijbehorende toegang toegelicht. Vervolgens wordt het onderscheid toegelicht tussen de directe en de indirecte strategie waarbij de link gelegd zal worden tussen status en strategie.
1.4.1
Status van een belangengroep: ‘insiders’ versus ‘outsiders’
In de status kan een onderscheid gemaakt worden tussen interne (‘insiders’) en externe (‘outsiders’) belangengroepen. De status van een belangengroep hangt af van de
3
Dit zal verder behandeld worden in het deel ‘Directe en indirecte strategie’
10
Literatuuronderzoek overheid, namelijk het al dan niet verkrijgen van toegang tot de overheid. Belangengroepen die als legitiem beschouwd worden door de overheid krijgen toegang tot consultatie. Bovendien zullen de belangengroepen die incrementele veranderingen aan het beleid wensen aan te brengen, gemakkelijker toegang krijgen tot de overheid dan belangengroepen die oproepen tot grote veranderingen. Interne belangengroepen beschikken over toegang tot de overheid en dit moet voornamelijk gezien worden onder de vorm van consultaties. Aan externe belangengroepen wordt daarentegen geen toegang verleend (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994, Van Mierlo, 1988). Tussen interne belangengroepen en de overheid bestaat een uitwisselingsrelatie. Interne belangengroepen beschikken over middelen die door de overheid als nuttig beschouwd worden. In ruil voor de geleverde middelen worden de interne belangengroepen betrokken bij de besluitvorming (Browne, 1990). Deze onderlinge relatie is gebaseerd op uitwisseling van informatie, onderlinge steun en vertrouwen (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). De informatie die interne belangengroepen kunnen leveren aan de overheid kan zowel technisch als politiek van aard zijn. Bij het leveren van technische informatie brengt de interne belangengroep een inhoudelijke bijdrage aan het beleid. Als belangengroepen politieke informatie aan de overheid leveren, dan verschaft deze aan de overheid politieke inzichten over bijvoorbeeld de politieke gevolgen van een bepaald beleidsvoorstel. De overheid krijgt hierdoor een beter beeld op de verschillende belangen en opvattingen die leven in de samenleving (Truman, 1963). Naast de relatie die gebaseerd is op uitwisseling van informatie, kunnen belangengroepen ook toegang krijgen doordat men beschikt over economische macht, een hoog ledenaantal of de mogelijkheid beschikt om het beleid te implementeren. Hoe dan ook moet de leiding van de belangengroep politieke vaardigheden beschikken om mee te kunnen ‘spelen’ in het politieke
systeem
(Maloney,
Jordan
&
Mclaughlin,
1994).
Zo
zijn
de
werkgeversorganisaties machtig doordat ze een impact kunnen uitoefenen op de economie. Vakbonden kunnen hun macht legitimeren door hun omvangrijke achterban terwijl mutualiteiten machtig zijn doordat ze het bestaande overheidsbeleid uitvoeren. Niet elke interne belangengroep kan het beleid even krachtig beïnvloeden. Volgens Maloney, Jordan & Mclaughlin (1994) verschaft de overheid immers niet aan elke belangengroep een gelijkwaardige toegang. Een beperkt aantal interne belangengroepen krijgen een geprivilegieerde toegang. Zo kunnen geprivilegieerden via onderhandeling
11
Literatuuronderzoek meer doorwegen op het beleid terwijl andere interne belangengroepen zich tevreden moeten stellen met een gesprek. Samenvattend stellen Maloney, Jordan & Mclaughlin (1994) dat er drie soorten interne belangengroepen zijn. Een eerste groep (‘core insiders’) worden stelselmatig uitgenodigd om te onderhandelen of middelen uit te wisselen. Hierdoor heeft deze groep een significante invloed op verschillende beleidsdomeinen. Een tweede groep (‘specialist insiders’) wordt regelmatig uitgenodigd om (professionele) informatie te leveren op een specifiek beleidsdomein. Een laatste groep (‘peripheral insiders’) wordt door de overheid als onrelevant gezien en worden sporadisch uitgenodigd voor consultaties. Hierdoor heeft deze groep een beperkte impact op het beleid. Belangengroepen die niet geconsulteerd worden door de overheid zijn ‘outsiders’ of de externe belangengroepen. Er kunnen verschillende redenen zijn waarom een belangengroep niet geconsulteerd wordt. Belangengroepen die niet over de vereiste middelen beschikken en niet beschikken over politieke vaardigheden worden niet relevant of ongeschikt bevonden om te consulteren. Sommige belangengroepen (‘outsiders by choice’) willen los staan van het beleid om zo bijvoorbeeld aantrekkelijk te blijven ten aanzien van de leden. Andere belangengroepen (‘outsiders by ideology’) zullen dan weer uitgesloten worden door de overheid doordat de doelen van de belangengroep niet in lijn liggen met die van de overheid (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994).
1.4.2
Directe en indirecte strategie
Zoals eerder gesteld wordt in de literatuur een onderscheid gemaakt tussen de directe in de indirecte strategie. Deze opdeling is afgeleid van de interne en de externe strategie. Zo nemen auteurs, zoals Binderkrantz (2005), afstand van de benaming interne (‘inside’) en externe (‘outside’) strategie omdat de externe strategie een negatieve connotatie zou hebben. De directe beïnvloedingsstrategie verwijst naar belangengroepen die het beleid trachten te beïnvloeden door zich rechtstreeks te richten tot de beleidsmakers. Via de directe strategie richten belangengroepen zich dus niet uitsluitend tot de overheid in enge zin maar wel tot de alle actoren die beleidsbeslissingen kunnen nemen zoals ook parlementsleden. De indirecte beïnvloedingsstrategie verwijst daarentegen naar belangengroepen die onrechtstreeks beleidsbeslissingen willen beïnvloeden door druk te
12
Literatuuronderzoek zetten op de beleidsmakers (Binderkrantz, 2008; Ornstein, 1978; Van Mierlo, 1988). In de onderzoekswereld van belangengroepen is er even wel geen eensgezindheid met betrekking tot de globale indeling van de verschillende strategieën. Daarom worden in dit deel de verschillende benaderingen toegelicht. Binderkrantz (2005) verdiept de opdeling tussen de directe en indirecte strategie met substrategieën. Zo wordt er in de directe strategie een opdeling gemaakt tussen de bestuurlijke en de parlementaire strategie. Via de bestuurlijke strategie kunnen belangengroepen onder andere de minister en ambtenaren contacteren. In de parlementaire strategie gaan belangengroepen parlementsleden en politieke partijen contacteren. De indirecte strategie wordt daarentegen opgedeeld in media- en mobilisatiestrategie. Via de mediastrategie kunnen belangengroepen onder andere journalisten contacteren, persberichten verspreiden en studies publiceren. Bij de mobilisatiestrategie kunnen belangengroepen onder andere het beleid beïnvloeden via petities, conferenties en betogingen. Uit een Belgisch onderzoek naar de beleidsbeïnvloeding van Bond Beter Leefmilieu, kan een andere beïnvloedingsstrategie toegevoegd worden, namelijk de juridische strategie. In deze strategie kunnen alle juridische acties en juridische bezwaren geplaatst worden als een onderdeel van de indirecte beleidsbeïnvloeding (Bachus en Coninx, 2008). Volgens Wilson (1990) zijn er verschillende redenen waarom een belangengroep gebruik maakt van rechtsmiddelen. Zo kunnen belangengroepen een administratie voor de rechtbank dagen bij onwettelijke handelingen of bij beslissingen die het belang van de organisatie schaden. Verder kunnen belangengroepen in bepaalde omstandigheden door leden gedwongen worden om een zaak voor de rechter te brengen. Zo kan een vereniging van kleine ondernemers beroep doen op rechtsmiddelen om de goedkeuring van een bouwvergunning voor een shoppingcenter te vernietigen.
1.4.3
Link tussen status en strategie
Volgens
sommige
auteurs
bepaalt
de
status
van
een
belangengroep
de
beïnvloedingsstrategie waarvoor een belangengroep opteert (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994; Wilson, 1990). Tussen de directe (interne) en indirecte (externe) strategie bestaat er immers een spanningsveld. Zoals eerder gezegd worden belangengroepen geconsulteerd bij de interne strategie. Bij de externe strategie gaan belangengroepen onder andere de publieke opinie beïnvloeden en tegen het beleid
13
Literatuuronderzoek demonstreren. Volgens sommige auteurs zou een combinatie van de directe en de indirecte strategie de relatie tussen de interne belangengroepen (‘insiders’) en de overheid kunnen schaden aangezien deze relatie gebaseerd is op onderlinge steun en vertrouwen. Het gebruik van beide strategieën zou de overheid er toe kunnen aanzetten om groepen hun interne (‘inside’) status te ontnemen (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994; Wilson, 1990). Vanuit het perspectief van de uitwisselingsrelatie bestaat er een spanningsveld waardoor belangengroepen bijna geen vrijheid in de strategiebepaling zouden hebben. Indien een belangengroep een insider wil worden, dan moet men de directe strategie hanteren. Daarnaast zullen de belangengroepen via consultatie en onderhandeling zich moeten tevreden stellen met incrementele veranderingen aan het beleid. Belangengroepen die grote veranderingen willen teweeg brengen, zullen niet tevreden gesteld kunnen worden met de uitkomst van consultaties. Daarom zullen deze groepen hun belangen moeten vertegenwoordigen via de indirecte strategie. Bovendien zouden belangengroepen het organisationeel moeilijk hebben om over te schakelen van de indirecte naar directe strategie. Zo zal een belangengroep een zichtbare (indirecte) strategie dienen te voeren om de leden tevreden te houden (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). De stelling dat er een strikte opdeling is, met betrekking tot de beïnvloedingsstrategie, tussen interne en externe belangengroepen moet enigszins genuanceerd worden. Zo blijkt uit een Deens onderzoek van Binderkrantz (2005) dat alle strategieën belangrijk zijn voor beleidsbeïnvloeding van belangengroepen. Er werd namelijk vastgesteld dat 2/3e van de bevraagde belangengroepen zowel gebruik maakten van de directe als van de indirecte strategie. De combinatie van beide strategieën is mogelijk zolang de tactieken die voortvloeien vanuit de indirecte strategie niet te uitdagend of te aanvallend zijn tegenover de politiek en de administratie. Zo kunnen bijvoorbeeld betogingen, petities en burgerlijke ongehoorzaamheid als bedreigend gezien worden. Belangengroepen die deze acties ondernemen kunnen hierdoor uitgesloten worden van de directe strategie door de politiek en of de administratie. Toch wordt deze opvatting tegengesproken door de Belgische onderzoekers Van Aelst & Walgrave (2001) want volgens hen zijn betogingen genormaliseerd en is de legitimiteit van deze acties verhoogd bij zowel politici als bij de publieke opinie. De verhoogde legitimiteit is onder andere te danken aan het stijgend aantal van ‘zachtere’ betogingen en het feit dat betogers in het algemeen niet meer als fysiek bedreigend worden ervaren.
14
Literatuuronderzoek Uit het onderzoek van Binderkrantz (2005) blijkt ook dat het uitsluitend gebruik van de indirecte strategie eerder een vrijwillige keuze is dan een uitsluiting door de beleidmakers. Dit komt enigszins overeen met de stelling Maloney, Jordan & Mclaughlin (1994) dat sommige belangengroepen opteren voor de indirecte strategie om bijvoorbeeld aantrekkelijk te blijven ten aanzien van de leden. Toch moeten Belgische onderzoekers voorzichtig omspringen met het gebruik van buitenlandse onderzoeksresultaten in de Belgische beleidscontext.
1.4.4
Tactieken
Volgens Berry (1977, p. 212) zijn tactieken een onderdeel van de globale beïnvloedingsstrategieën van een belangengroep: “Strategy may be defined as the broad plans of attack or the general approaches to lobbying taken by groups when they pursue political goals. Tactics are the specific actions taken to advocate certain policy situations”. Met andere woorden is een beïnvloedingstrategie een verzameling van verschillende tactieken en is een tactiek een middel om aan beleidsbeïnvloeding te doen. In de literatuur hebben verschillende auteurs geprobeerd om tot een overzicht te komen van de beschikbare tactieken waarover belangengroepen beschikken. Sommige auteurs zoals Berry (1977), Van Mierlo (1988) en Vanhoren (1990) maakten hierbij een onderscheid tussen directe en indirecte tactieken. Ondanks dat er geen eensgezindheid bestaat omtrent de indeling van de tactieken onder de strategieën, worden hier de tactieken globaal ingedeeld. Een opdeling wordt gemaakt tussen directe en indirecte tactieken. Via directe tactieken gaan belangengroepen de beleidsmakers benaderen om zo op een rechtstreekse wijze overheidsmaatregelen te eisen, te verhinderen of aan te passen. Hiertegenover staan indirecte tactieken waarbij belangengroepen druk zetten op de overheid om het beleid op een onrechtstreekse manier te beïnvloeden (Vahoren, 1990). Deze opdeling wordt ook gebruikt in het eigen onderzoekskader. 1.4.4.1
Directe tactieken
Belangengroepen kunnen persoonlijke contacten aangaan tijdens de beleidsvoorbereiding en de beleidsuitvoering met zowel de administratie als met parlementsleden. Zo kunnen belangengroepen het standpunt over het beleid te kennen geven aan een ambtenaar (Berry, 1977). Het beleid wordt immers vaak voorbereid door de administratie en goedgekeurde wetten moeten omgezet worden in beleid door de administratie (Key, 1961). Een belangengroep kan hierbij als voorstander van het beleid de administratie
15
Literatuuronderzoek helpen, onder druk zetten of aanmoedigen (Key, 1961). Een voorwaarde is dat de belangengroep toegang moet krijgen van de ambtenaren. Contacten die gericht zijn tot parlementsleden worden aangewend om de parlementsleden te overtuigen van het groepsstandpunt. In de Verenigde Staten wordt deze tactiek aangewend om parlementsleden naar het kamp van de voor- of tegenstanders te krijgen bij de stemming van een wet (Berry, 1977). Deze tactiek heeft wellicht niet dezelfde effectiviteit in België omdat wetten vaak gestemd worden bij meerderheid tegen oppositie. Naast de persoonlijke contacten kunnen belangengroepen parlementsleden bereiken via hoorzittingen, parlementaire commissies en adviesraden. Deze parlementaire tactieken versterken de positie van belangengroepen. Bovendien wordt de positie van de belangengroepen officieel vastgelegd door schriftelijke verslagen (Berry, 1977). Zo werd Febelfin, de belangenvertegenwoordiger van de financiële sector, uitgenodigd om haar standpunt met betrekking tot de Dexia-aanbevelingen te bezorgen aan de bijzondere opvolgingscommissie van de Senaat. Deze opvolgingscommissie werd opgericht naar aanleiding van de financiële crisis (Aanbevelingen Dexia-commissie, 2012). Belangengroepen kunnen tot een onderhandelend wetsvoorstel komen. Deze tactiek houdt in dat belangengroepen via overleg tot een gemeenschappelijk voorstel komen. De politiek hoeft op deze manier zelf geen zware knopen door te hakken (Key, 1961). Een voorbeeld hiervan zijn de interprofessionele akkoorden die worden afgesloten door de groep van 10. Deze akkoorden hebben immers een kracht van wet (ABVV, 2013). 1.4.4.2
Indirecte tactieken
Belangengroepen kunnen gebruik maken van rechtsmiddelen. Als tegenstanders kunnen belangengroepen het beleid aanvechten bij de rechtbanken (Key, 1961; Berry, 1977). Het gebruik van rechtsmiddelen vloeit vooral voort uit onsuccesvolle beleidsbeïnvloeding in het verleden. De tactiek van juridische actie volgt dan met andere woorden onsuccesvolle tactieken op. Een rechtsmiddel wordt vaak als laatste redmiddel ingezet omdat het een tactiek is dat veel organisationele middelen verreist (Berry, 1977). Zo werd bijvoorbeeld het
verbod
op
het
dragen
van
levensbeschouwelijke
kentekens
in
de
gemeenschapsscholen door de Liga van Mensenrechten bij de Raad van State aangevochten (Schorsing GO!-verbod, 2011). Een belangengroep kan de publieke opinie manipuleren op zowel korte als lange termijn. Op korte termijn kan een belangengroep via een campagne het beleid steunen of
16
Literatuuronderzoek verwerpen. Zo keurde de Liga voor Mensenrechten de verstrenging van de wetgeving Gemeentelijke Administratieve Sancties af (Liga-standpunt omtrent GAS, 2012). Belangengroepen kunnen op lange termijn het standpunt van de publieke opinie beïnvloeden. Zo kunnen milieuorganisaties de bevolking milieubewuster laten worden. Protest sluit nauw aan bij de beïnvloeding van de publieke opinie. Protesttactieken kunnen demonstraties, stakingsposten en bezettingen zijn. Deze tactieken kunnen samen met andere belangengroepen in ad-hoc-coalities. Het doel van protest is om publiciteit uit te lokken voor het ingenomen standpunt van de belangengroep. Via de persbelangstelling hoopt men het besef van de samenleving en de overheid te verhogen (Berry, 1977). Zoals hierboven weergeven kunnen belangengroepen coalities vormen. Belangengroepen moeten hiervoor een gemeenschappelijke belangen delen om samen te werken bij de beïnvloeding van het beleid (Key, 1961). In een coalitie kan één belangengroep het leiderschap op zich nemen. Coalities worden vaak door belangengroepen gevormd om middelen te bundelen bij tactieken die veel middelen vereisen (Berry, 1977). Zo bundelden 40 belangenorganisaties hun krachten tegen de uitbreiding van de GASwetgeving (Middenveld vraagt evocatie GAS-wet, 2013). De publieke opinie kan beïnvloed worden door mediatactieken zoals reclame, persoonlijke optredens in de media, persberichten en persconferenties. De laatste twee tactieken worden hier kort geduid. Persberichten vergen weinig middelen en belichten standpunten of informatie waarover belangengroepen beschikken. Toch zijn niet alle persberichten nieuwswaardig en zullen ze daarom niet opgepikt worden door de media. Indien de persberichten toch opgepikt worden door de media, dan zal de boodschap niet alleen gelezen worden door het publiek maar ook door de beleidsmakers. Persconferenties is dan weer een tactiek die veel middelen vereist. Dit komt omdat persconferenties enkel bijgewoond worden door journalisten wanneer de belangengroep een belangrijk verhaal of informatie te delen hebben (Berry, 1977). Het maken en verspreiden van studies is een andere tactiek waarover belangengroepen beschikken. De resultaten van de studie kunnen zowel doorgespeeld worden aan ambtenaren, aan parlementsleden als aan de pers. Belangengroepen kunnen hierbij specifieke beleidsproblemen aankaarten of het algemeen bewustzijn van een probleem verhogen (Berry, 1977). Zo publiceerde Test-Aankoop een studie waarbij deze
17
Literatuuronderzoek consumentenorganisatie het energiebeleid bekritiseerde door Belgische energieprijzen te vergelijken met buitenlandse energieprijzen (Test-Aankoop, 2011).
1.4.5
Factoren die de strategieën beïnvloeden
Een belangengroep kan kiezen welke strategieën en bijbehorende tactieken de groep wil inzetten om het beleid mee te beïnvloeden. De keuze van strategieën en tactieken wordt beïnvloed door interne en externe factoren. Daarom zijn de gekozen tactieken vaak verschillend tussen belangengroepen (Ornstein, 1978; Vanhoren, 1990). Concreet hebben de interne factoren een relatie met de belangengroepen zelf terwijl de externe factoren betrekking hebben met de ruimte waarin de beleidsbeïnvloeding plaatsvindt (Vanhoren, 1990). 1.4.5.1
Interne factoren
Er kunnen twee interne factoren geïdentificeerd worden die een invloed kunnen hebben op de beïnvloedingsstrategieën van belangengroepen, namelijk de groepsmiddelen en de groepsbelangen. 1.4.5.1.1
Groepsmiddelen
De middelen kunnen opgedeeld worden in drie soorten: fysieke, organisationele en politieke middelen. (Ornstein, 1978). Fysieke middelen: Een eerste soort middelen zijn de fysieke middelen. Geld is een voorbeeld van een fysiek middel en is de basisvoorwaarde om het beleid te beïnvloeden. Zonder geld kunnen de tactieken niet gefinancierd worden. Belangengroepen kunnen hun activiteiten laten financieren door de overheid (vb. subsidies) en door private bijdragen (vb. bijdragen van leden en bedrijven). Een ander fysieke middel is het personeelsaantal van een belangengroep. Dit middel is sterk verbonden met de financiële middelen van de groep. Hoe meer financiële middelen een groep heeft, hoe meer personeel het kan aanwerven. Het ledenaantal kan ook beschouwd worden als een fysiek middel. Dit aantal geeft aan belangengroepen een zekere legitimiteit en representativiteit om te kunnen spreken namens een groep van mensen (Ornstein, 1978; Vanhoren, 1990). Organisationele middelen: Een tweede soort middelen zijn de organisationele middelen. Een eerste middel hierin is de mobilisatiekracht om de leden in te schakelen in het beïnvloedingsproces. Hierbij is
18
Literatuuronderzoek het belangrijk dat de groep beschikt over actieve leden en dat die leden eensgezind zijn over de groepsdoelen. Een tweede middel is de leiderschapskwaliteit. Belangengroepen hebben leiders nodig die de kneepjes van het vak kennen. Een leider moet bijvoorbeeld weten wanneer en waar hij het beleid moet beïnvloeden (Ornstein, 1978; Vanhoren, 1990). Een derde middel is dat de organisatie in staat moet zijn om de groepsbelangen te ondersteunen met kennis (Ornstein, 1978). Een voorbeeld is dat belangengroepen aan de hand van feiten en technische informatie het beleid kunnen beïnvloeden. Politieke middelen: Een derde soort middelen zijn de politieke middelen. Het bezitten van politieke expertise is hiervan een voorbeeld. Belangengroepen met politieke expertise weten hoe het politiek systeem in elkaar zit. Een tweede voorbeeld is dat belangengroepen moeten beschikken over een goede politieke reputatie indien ze met de beleidsmakers een vertrouwensrelatie willen aangaan (Ornstein, 1978). 1.4.5.1.2
Groepsbelangen
Een tweede interne factor is de aard van de groepsbelangen. Ten eerste kunnen objectieve belangen gemakkelijker verdedigd worden dan subjectieve belangen. Ten tweede zullen algemeen aanvaarde belangen gemakkelijker verwezenlijkt kunnen worden dan controversiële belangen (Vanhoren, 1990). Ten derde kan op basis van de uitwisselingsrelatie gesteld worden dat de congruentie van de doelstellingen tegenover de beleidsmakers een invloed heeft op de beïnvloedingsstrategieën. Belangengroepen die incrementele veranderingen aan het beleid willen aanbrengen zullen immers directere strategieën nastreven dan belangengroepen die substantiële veranderingen nastreven (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). Uit onderzoek is wel gebleken dat de typologie nauw verwant is met de congruentie van doelstellingen. PIG’s streven immers vaker doelstellingen na die niet congruent zijn met de beleidsmakers dan andere types van belangengroepen (Binderkrantz & Kroyer, 2012). Ten slotte heeft de techniciteit van de doelstellingen ook een effect op de beïnvloedingsstrategieën. Belangengroepen die technische doelstellingen nastreven zullen eerder actief zijn in de directe bestuurlijke strategie omdat deze belangengroepen technische inzichten kunnen bieden aan bijvoorbeeld ambtenaren. Dit maakt deel uit van de uitwisselingsrelatie die bestaat tussen de beleidsmakers en de belangengroepen (Binderkrantz & Kroyer, 2012; Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994).
19
Literatuuronderzoek 1.4.5.2
Externe factoren
Er kunnen 3 externe factoren geïdentificeerd worden, namelijk de algemene context, de relatie met andere belangengroepen en de relatie met de beleidsmakers (Vanhoren, 1990). 1.4.5.2.1
Algemene context
Een eerste externe factor is de algemene context waarin de beleidsbeïnvloeding plaatsvindt. Deze context kan een positieve of negatieve invloed hebben op de beleidsbeïnvloeding. De algemene context verwijst voornamelijk naar de structurele en economische toestand (Vanhoren, 1990). De structurele toestand kan opgesplitst worden in algemene, politieke en maatschappelijke componenten. Algemeen: Algemeen gezien is België een federaal land waarbij er een bevoegdheidsoverdracht is vanuit de federatie naar de gemeenschappen en de gewesten (Vanderleyden, Callens, Noppe & Vergeynst, 2011). Zo valt de verbreding van de Brusselse Ring onder de bevoegdheid van het Vlaamse Gewest. Politiek: Politiek gezien heeft België een parlementair systeem waarbij er in het parlement naar een meerderheid gezocht moet worden om een regering tot stand te brengen. Hierdoor ontstaan er coalitieregeringen (Vanderleyden et al., 2011). Bij coalitieregeringen wordt in het algemeen aangenomen dat de politieke partijen een sterke rol spelen in het besluitvormingsproces. Door deze sterke positie is de besluitvorming onafhankelijk van de middelen die belangengroepen aanbieden. Deze stelling zou in dit geval van toepassing zijn op de Belgische regeringen. Bij andere regeringsvormen zullen de besluitvormers afhankelijker zijn van belangengroepen. Zo richt de Europese Commissie zich tot belangengroepen om legitimiteit te verwerven in de Europese samenleving (Dür & De Bièvre, 2007). Maatschappij: In het algemeen kan een maatschappij functioneren volgens het model van het pluralisme of het corporatisme. In het pluralisme staan vele belangengroepen tussen burger en staat, terwijl in het corporatisme een beperkt aantal belangengroepen kunnen deelnemen aan de besluitvorming van het beleid (Olson, 1965; Van Mierlo, 1988). Maatschappelijk gezien
20
Literatuuronderzoek wordt België beschouwd als een corporatistisch land (Akkerman, 2005). Daarom wordt in dit deel enkel dieper ingegaan op het corporatisme. In een corporatistische samenleving werken de beleidsmakers nauw samen met representatieve belangengroepen. Belangengroepen spelen immers een belangrijke rol in de totstandkoming van overheidsbeleid omdat deze groepen voordelen bieden aan de politiek en de administratie (Olson, 1965). Representatieve belangengroepen kunnen namelijk stabiliteit brengen of stabiliteit garanderen wanneer bijvoorbeeld de overheid in samenspraak met deze groepen economische problemen tracht op te lossen. De overheid tracht hierbij een compromis te vinden tussen de verschillende belangen die nagestreefd worden door de verschillende (corporatistische) groepen (Van Mierlo, 1988). In België werden corporatistische belangengroepen gevormd in de drie zuilorganisaties. De zuilen waren gefundeerd op levenbeschouwelijke opvattingen. Door de verzachting van de levensbeschouwelijke tegenstellingen in het tweede deel van de 20e eeuw startte de
ontzuiling.
Hierdoor
ontstonden
er
lossere
banden
tussen
de
verzuilde
belangengroepen en de partijen (Huyse, 2013). Economie: De huidige economische toestand heeft nog steeds te lijden door de financieeleconomische crisis die startte in 2008 (Van Der Hoeven, 2011). In 2013 tekende België nog een economische nulgroei op (0,1%) en de vooruitzichten voor 2014 voorspellen een beperkte groei van 1,1% (Economische vooruitzichten, 2013). Hierdoor blijven het budgettair moeilijke tijden voor alle Belgische besturen. Met dit gegeven moeten belangengroepen rekening houden aangezien dure eisen moeilijk realiseerbaar zijn (Vanhoren, 1990). 1.4.5.2.2
Relatie met andere belangengroepen
Een tweede externe factor is de relatie met andere belangengroepen. Er kunnen 3 soorten relaties zijn tussen belangengroepen, namelijk een vriendschappelijke relatie met wederzijdse steun, een onverschillige relatie en een rivaliserende relatie met tegengestelde beleidsbeïnvloeding. De relaties met andere belangengroepen beïnvloeden de beleidsbeïnvloeding (Vanhoren, 1990). Zo is uit onderzoek gebleken dat belangengroepen die onderling concurreren voor leden het minst de bestuurlijke strategie gebruiken en eerder opteren voor zichtbare strategieën (Binderkrantz, 2005). Ook het bestaan van tegengestelde belangen in een beleidsdomein beïnvloedt de strategieën van
21
Literatuuronderzoek belangengroepen. In deze situaties zullen belangengroepen met dezelfde visie de handen in elkaar slaan om sterker te staan tegenover de belangengroepen die ‘rivaliserende’ belangen nastreven (Mahoney, 2007). 1.4.5.2.3
Relatie tegenover de beleidsmakers
Een derde externe factor is de relatie met de beleidsmakers. Een belangengroep kan door de beleidsmakers geïnstitutionaliseerd worden. Dit betekent dat de belangengroepen in kwestie een erkenning krijgt van de beleidsmakers doordat een belangengroep als representatief wordt beschouwd en of belangen nastreeft die in lijn liggen met de beleidsmakers. Bij een erkenning kan de belangengroep financiële steun krijgen en of uitgenodigd worden om te zetelen in een adviesraad (Vanhoren,1990; Van Mierlo, 1988). Op basis van de uitwisselingsrelatie kan verwacht worden dat geïnstitutionaliseerde belangengroepen moeten opteren voor niet conflicterende strategieën en tactieken om zo het onderlinge vertrouwen niet te schaden. In het omgekeerde geval kunnen belangengroepen een lossere relatie aangaan met de beleidsmakers waardoor deze groepen hun strategie ‘vrijer’ kunnen bepalen (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994; Van Mierlo, 1988).4
4
Een meer gedetailleerde toelichting kan gevonden worden in het deel ‘Link tussen status en strategie’
22
2
Onderzoekskader
Het onderzoekskader bestaat uit vier delen. In het eerste deel wordt de methodologie van het onderzoek toegelicht. In het tweede deel worden de onderzoeksvragen met bijbehorende hypothesen geformuleerd. Vervolgens wordt in het derde deel het onderzoeksmodel uiteengezet. Uiteindelijk worden in het laatste deel de selectie van de onderzoekseenheden en de onderzoeksvariabelen verantwoord.
2.1
Methodologie
Methodologisch gezien berust dit onderzoek op de techniek van de casestudy. Deze techniek bestudeert een beperkt aantal onderzoekseenheden in zijn natuurlijke omgeving (Yin, 2003). Op basis van de onderzochte onderzoekseenheden wordt er gepoogd om algemene uitspraken te doen over de populatie of om hypothesen te testen (Seawright & Gerring, 2008). In dit onderzoek zullen hypothesen getoetst worden aan de empirische bevindingen. Er zijn verschillende soorten casestudies mogelijk, namelijk de enkelvoudige, de meervoudige en de vergelijkende casestudy (Yin, 2003). In relatie tot dit onderzoek wordt geopteerd voor de techniek van de vergelijkende casestudy waarbij de cases onderling gelijkenissen vertonen maar verschillen in de te onderzoeken variabelen (Lijphart, 1975). Concreet zal de beleidsbeïnvloeding onderzocht worden van vier belangengroepen bij de beslissing over de optimalisatie van de ring om Brussel. Elke belangengroep moet gezien worden als een enkelvoudige case waarbij de cases met elkaar vergeleken worden. De onderzoeksmethode van de casestudy is geschikt om zowel de ‘what’, ‘how’ als ‘why’ vragen te beantwoorden (Yin, 2003). De ‘what’ en ‘how’ vragen zijn de beschrijvende vragen, terwijl de ‘why’ vragen als de verklarende vragen gezien kunnen worden. Voor de verzameling van de data in een casestudy kan er beroep gedaan worden op zes verschillende bronnen. Het is namelijk belangrijk voor de validiteit van de onderzoeksresultaten om meer dan één soort bron te raadplegen (Yin, 2003). Daarom is in dit onderzoek geopteerd voor het gebruik van twee soorten bronnen, namelijk eliteinterviews en documenten. De belangrijkste informatiebron voor dit onderzoek waren de elite-interviews. Deze interviews waren semi-gestructureerd. Dit wil zeggen dat er voor de interviews een vragenlijst werd opgesteld maar dat er tijdens het interview ruimte bleef om bijkomende vragen te stellen (Yin, 2003; Dexter, 2006). Voor de selectie van de
23
Onderzoekskader geïnterviewden werd gekozen om uitsluitend personen te interviewen die het beleid hebben beïnvloed in de case van de ring om Brussel. Hieronder kan alvast een overzicht teruggevonden worden van de geïnterviewden.
Yves Decoene: secretaris generaal van Road Federation Belgium;
Danny Smagghe: manager external affairs & communications van Touring;
Joeri Thijs: senior climate & arctic campaigner van Greenpeace;
Erik Grietens: beleidsmedewerker van Bond Beter Leefmilieu.
Als tweede informatiebron werden documenten, zoals verslagen van parlementaire commissies en persberichten, bij de hand genomen om de verklaringen van de geïnterviewden te controleren en te bekrachtigen.
2.2
Onderzoeksvragen
Bij dit onderzoek worden twee soorten onderzoeksvragen gesteld, namelijk (drie) beschrijvende en (zes) verklarende vragen.
2.2.1
Beschrijvende onderzoeksvragen
Het antwoord op de onderstaande vragen moet een beter zicht geven op de verschillende belangen die vertegenwoordigd worden en welke strategieën en bijbehorende tactieken ingezet werden. Daarnaast zal dit onderzoek inzicht geven over de collectieve beleidsbeïnvloeding. Onderzoeksvraag: Streven de onderzochte belangengroepen inhoudelijk doelstellingen na die congruent zijn met die van de Vlaamse regering? Onderzoeksvraag:
Welke
beïnvloedingsstrategieën
en
tactieken
hanteerden
belangengroepen in de case R0? Onderzoeksvraag: Hebben de onderzochte belangengroepen samengewerkt met andere belangengroepen om het beleid collectief te beïnvloeden?
2.2.2
Verklarende onderzoeksvragen en bijbehorende hypothesen
Dit onderzoek wil niet alleen de beïnvloedingsstrategieën beschrijven, maar wil ook de ingezette strategieën verklaren. Daarom werden er zes verklarende onderzoeksvragen opgesteld en werden voor vijf van deze vragen hypothesen opgesteld. Voor de laatste vraag werd geen hypothese opgesteld omdat hiervoor nog geen literatuur voorhanden is.
24
Onderzoekskader Onderzoeksvraag: Verschillen de ingezette beïnvloedingsstrategieën tussen “Public Interest Groups” (PIG’s) en “Special Interest Groups” (SIG’s)? Hypothese a: “Public Interest Groups” zijn voornamelijk actief in de indirecte strategieën. Er kunnen twee redenen geformuleerd worden waarom “Public Interest Groups” (PIG’s) de indirecte strategie gebruiken. Een eerste reden is dat de PIG’s via de indirecte strategieën zich ideologisch willen distantiëren van het overheidsbeleid. Een tweede reden is dat deze belangengroepen opteren voor zichtbare strategieën die de publieke opinie en de leden opmerken (Binderkrantz, 2008). Hypothese b: “Special interest groups” (SIG’s) zijn vooral actief in de directe strategieën. Zoals eerder gesteld, zijn SIG’s actief in een beperkt aantal beleidsdomeinen. Hierdoor beschikken deze belangengroepen meestal over middelen, zoals technische informatie. (Etzioni, 1985; Grossman & Helpman, 2001). Doordat SIG’s in het bezit zijn van middelen, kan verondersteld worden dat deze belangengroepen op basis van de uitwisselingsrelatie toegang krijgen tot de beleidsmakers (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). Onderzoeksvraag:
Verschillen
de
beïnvloedingstrategieën
en
tactieken
tussen
belangengroepen die congruente doelstellingen en belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn tegenover de Vlaamse regering? Hypothese a: Belangengroepen die doelstellingen nastreven die congruent zijn met die van de Vlaamse regering, zullen geen conflicterende beïnvloedingsstrategieën en tactieken inzetten. Hypothese b: Belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering, zullen conflicterende beïnvloedingsstrategieën en tactieken inzetten. Er kan verondersteld worden dat de doelstelling die belangengroepen nastreven tegenover het beleid een invloed heeft op de beïnvloedingsstrategieën. Belangengroepen die incrementele veranderingen willen aanbrengen, zullen directer het beleid beïnvloeden en gemakkelijker toegang krijgen tot de beleidsmakers. Het willen aanbrengen van substantiële veranderingen aan het beleid kan leiden tot conflicten waardoor deze belangengroepen op een meer indirecte wijze het beleid zullen beïnvloeden. Daarom kan op basis van de uitwisselingsrelatie verondersteld worden dat de congruentie van doelstellingen een effect heeft op de keuze van beïnvloedingsstrategieën (Binderkrantz & Kroyer, 2012; Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). Belangengroepen die congruente doelstellingen nastreven zullen de beleidsmakers op een niet conflicterende wijze beïnvloeden. Het omgekeerde geldt voor belangengroepen die doestellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de beleidsmakers. Concreet moeten conflicterende strategieën en tactieken gezien worden als beleidsbeïnvloeding tegen de beleidsmakers zoals de publicatie van scherpe persberichten en de organisatie van protestacties.
25
Onderzoekskader
Onderzoeksvraag: Verschillen de beïnvloedingstrategieën tussen belangengroepen die geïnstitutionaliseerd zijn en belangengroepen die ongebonden zijn tegenover de overheid? Hypothese: Geïnstitutionaliseerde belangengroepen zullen directer en loyaler zijn tegenover de beleidsmakers
dan
belangengroepen
die
niet
geïnstitutionaliseerd
zijn.
Belangengroepen die geïnstitutionaliseerd zijn, hebben een uitwisselingsrelatie aangegaan met de beleidsmakers. Hierdoor zullen deze belangengroepen het beleid op een directere wijze beïnvloeden dan de belangengroepen die niet geïnstitutionaliseerd zijn (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994; Vanhoren, 1990). Om de uitwisselingsrelatie te behouden, zullen geïnstitutionaliseerde belangengroepen zich loyaler gedragen tegenover de beleidsmakers dan belangengroepen die niet geïnstitutionaliseerd zijn (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994). Onderzoeksvraag: Moeten belangengroepen terugvallen op de indirecte strategie bij het gebruik van conflicterende tactieken? Hypothese a: Belangengroepen die gebruik maken van conflicterende tactieken verkrijgen geen toegang bij de beleidsmakers. Tussen de belangengroepen en de beleidsmakers bestaat een uitwisselingsrelatie van onder andere vertrouwen. Door het gebruik van conflicterende tactieken wordt het vertrouwen geschonden (Maloney, Jordan & Mclaughlin, 1994; Wilson, 1990). Hypothese b: Belangengroepen die gebruik maken van conflicterende tactieken worden niet geweerd bij de beleidsmakers. Het gebruik van conflicterende tactieken, zoals protestacties, zijn genormaliseerd en worden aanzien als legitieme actiemiddelen (Van Aelst & Walgrave, 2001). Onderzoeksvraag: Zorgen tegengestelde belangen in het dossier R0 tot vorming van coalities? Hypothese: Belangengroepen vormen coalities omdat er in het dossier van de R0 zowel belangen leven tot een vermindering van de filelast als bezorgdheden omtrent het leefmilieu. In situaties waar er tegengestelde belangen zijn, bundelen belangengroepen de krachten om gezamenlijk de “vijand” te bezweren (Mahoney, 2007). Onderzoeksvraag: Waarom zetten belangengroepen in op de indirecte bestuurlijke strategie?
26
Onderzoekskader
2.3
Onderzoeksmodel: beleidsbeïnvloeding
Het onderzoeksmodel in tabel 1 is gedestilleerd uit het literatuuronderzoek en is verder aangevuld met inzichten uit het gevoerde onderzoek. Hieronder kan een toelichting gevonden worden van dit onderzoeksmodel Een hoofdactiviteit van belangengroepen is het uitoefenen van beleidsbeïnvloeding om de groepsbelangen te verwezenlijken. De beleidsbeïnvloeding wordt opgedeeld op twee niveaus, namelijk strategieën en tactieken. Op het hoogste niveau staan de strategieën. Dit zijn de algemene werkwijze van beleidsbeïnvloeding. Globaal worden de strategieën opgedeeld
in
directe
en
indirecte
strategieën.
Bij
directe
strategieën
gaan
belangengroepen het beleid op een rechtstreekse wijze gaan beïnvloeden bij de beleidsmakers. Hiertegenover staat de indirecte strategie waarbij belangengroepen op een onrechtstreekse wijze druk gaan zetten op de beleidsmakers. In dit model zijn er twee directe en vier indirecte strategieën opgenomen. Omdat een strategie de optelsom is van de tactieken, staan de tactieken op het laagste niveau. Elke tactiek kan dus onderverdeeld worden onder één bepaalde strategie. Tactieken kunnen gezien worden als de concrete acties die belangengroepen opzetten om het beleid mee te beïnvloeden. De lijst met tactieken is niet exhaustief en kunnen dus verder aangevuld worden. Het onderzoeksmodel is sterk geïnspireerd op het model van Binderkrantz (2005). Uit haar model vloeit de directe bestuurlijke strategie, de politieke strategie, de mediastrategie en de mobilisatiestrategie uit voort. Dit basismodel is verder aangevuld met de juridische strategie van Bachus en Coninx (2008). Daarnaast is dit model verder uitgebreid met inzichten die voortvloeien uit de empirische bevindingen van het gevoerde onderzoek. Uit dit onderzoek is namelijk een nieuwe beïnvloedingsstrategie geïdentificeerd, namelijk de indirecte bestuurlijke strategie. Deze strategie omvat alle beïnvloedingen met onbevoegde besturen. In de case van de ring om Brussel is de indirecte bestuurlijke strategie van toepassing op beïnvloeding tegenover het Brusselse Gewest en de lokale besturen. De motieven achter deze strategie worden uiteengezet in het antwoord op de laatste verklarende vraag. Aan de hand van dit onderzoeksmodel wordt er nagaan of de strategieën beïnvloed worden door een aantal elementen zoals het type van belangengroep, de groepsdoelstellingen, het aanwezig zijn van tegengestelde belangen en het gebruik van conflicterende
tactieken.
27
Onderzoekskader
Tactieken
Strategieën
Directe strategie
(Directe) Bestuurlijke strategie
Politieke strategie
Ambtenaren aanspreken
Parlementsleden aanspreken
Openbaarheid van bestuur
Politieke partijen contacteren
Inspraak MER
Spreken op hoorzittingen Rondetafelgesprek met politieke actoren
Gesprekken met minister Kabinetten aanspreken
Indirecte strategie
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Juridische strategie
Gesprekken met onbevoegde centrale besturen Gesprekken met onbevoegde lokale besturen …
Mediastrategie
Rechtszaken voeren
Persberichten publiceren
Petities
Legale bezwaren indienen
Standpunt toelichten via ledenblad
Betogingen organiseren
Beroep openbaarheid van bestuur …
Persconferentie organiseren Organiseren en deelnemen aan studiedagen Studies publiceren
Acties opzetten
…
Zetel in adviesraden
Interviews geven
…
Journalisten informeren Betalen voor publiciteit …
Tabel 1: Onderzoeksmodel
28
Mobilisatiestrategie
…
Onderzoekskader
2.4
Onderzoekseenheden en onderzoeksvariabelen
Bij de selectie van de onderzoekseenheden moeten de variabelen gelijkaardig zijn, behalve op die variabelen die onderzocht worden (Seawright & Gerring, 2008). Daarom worden de verschillende variabelen eerst bondig toegelicht. In het onderzoek zullen twee types van belangengroepen met elkaar vergeleken worden, namelijk de “Public Interest Groups” en de “Special Interest Groups”. Voor de identificatie van de “Public Interest Groups” is het enkel belangrijk om te kijken of het groepsbelang al dan niet ten dienste staat voor het algemeen belang. De samenstelling van de achterban is dus niet relevant bij “Public Interest Groups”. Voor de identificatie van de “Special Interest Groups” moet rekening gehouden worden met twee variabelen, namelijk of het groepsbelang al dan niet ten dienste staat voor het eigen belang en dat de achterban al dan niet homogeen is. Zoals vermeld in het theoretisch kader kunnen belangengroepen onderscheiden worden naar de frequentie van beleidsbeïnvloeding. In dit onderzoek is geopteerd om enkel de belangengroepen te weerhouden die permanent het beleid beïnvloeden. Daardoor komen bijvoorbeeld instituties niet in aanmerking tot het onderzoek. Verder wordt er enkel rekening
gehouden
met
belangengroepen
die
objectieve
politieke
belangen
vertegenwoordigen. De status van een belangengroep wordt in zekere mate bepaald of een belangengroep al dan niet geïnstitutionaliseerd is. In dit onderzoek wordt de institutionalisering geoperationaliseerd door het al dan niet hebben van subsidies en of door het al dan niet aanwezig zijn in adviesraden. In het onderzoek zal nagegaan worden of de sectorale doelstellingen een invloed hebben op de vorming van coalties. De sectorale doelstellingen worden geoperationaliseerd als milieu- en mobiliteitsdoelstellingen. Door het aanwezig zijn van zowel milieu- als mobiliteitsgroepen kan er verondersteld worden dat beide groepen tegengestelde belangen nastreven waardoor er coalities zouden kunnen ontstaan. Tevens wordt in het verklarende gedeelte van dit onderzoek nagegaan of de congruentie van doelstellingen al dan niet een invloed hebben op de beïnvloedingsstrategieën. In het beschrijvende gedeelte van dit onderzoek wordt bepaald of de belangengroepen congruente doelstellingen nastreefden tijdens de beleidsvoorbereidingsfase.
29
Onderzoekskader Verder wordt er nog rekening gehouden met twee positieve variabelen en één negatieve variabele als voorwaarde voor de selectie van de belangengroepen. Zo moeten de geselecteerde belangengroepen beschikken over leden en politiek personeel (positieve variabelen) terwijl deze belangengroepen niet mogen behoren tot een zuilorganisatie (negatieve variabele). Uiteindelijk wordt er nog rekening gehouden met enkele omgevingsvariabelen zoals de algemene,
economische,
maatschappelijke
en
politieke
variabelen.
belangengroepen in Vlaanderen zijn deze omgevingsvariabelen gelijk. Tabel 2 geeft een samenvatting van alle onderzoeksvariabelen.
Onafhankelijke variabelen • Beïnvloedingsstrategieën • Tactieken
Constante afhankelijke variabelen • • • • • • • • • • •
Permanente beleidsbeïnvloeding Politieke objectieve belangen Tegengestelde belangen Leden Politiek personeel Zuilorganisatie Algemene context Politiek Maatschappij Economie Fase in de beleidscyclus
Niet-constante afhankelijke variabelen • Typologie • Congruentie van doelstellingen • Institutionalisatie Tabel 2: Overzicht variabelen
30
Voor
alle
Onderzoekskader Tabel 3 past de onderzoeksvariabelen uit tabel 2 toe per belangengroep: Road Federation Belgium
Touring
Greenpeace
Bond Beter Leefmilieu
“Special Intrest Group”
“Special Intrest Group”
“Public Interest Group”
“Public Interest Group”
Eigen belang
Eigen belang
Algemeen belang
Algemeen belang
Homogeen (weggebruikers)
Homogeen (weggebruikers)
Niet relevant
Niet relevant
Permanente beleidsbeïnvloeding?
Ja
Ja
Ja
Ja
Politiek objectieve belangen?
Ja
Ja
Ja
Ja
Congruent
Congruent
Niet congruent
Niet congruent
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Ja
Nee
Ja
Leden:
Ja
Ja
Ja
Ja
Politiek personeel:
Ja
Ja
Ja
Ja
Nee
Nee
Nee
Nee
Federaal land
Federaal land
Federaal land
Federaal land
Politiek:
Coalitieregering
Coalitieregering
Coalitieregering
Coalitieregering
Maatschappij:
Corporatisme en ontzuiling
Corporatisme en ontzuiling
Corporatisme en ontzuiling
Corporatisme en ontzuiling
Economie:
Budgettair moeilijke tijden
Budgettair moeilijke tijden
Budgettair moeilijke tijden
Budgettair moeilijke tijden
Fase beleidscyclus:
Voorbereidingsfase
Voorbereidingsfase
Voorbereidingsfase
Voorbereidingsfase
Typologie: Groepsbelang ten dienste voor? Achterban:
Congruentie van doelstellingen? Tegengestelde belangen Geïnstitutionaliseerd? (door subsidies en/of deelname in adviesraden)
Zuilorganisatie? Algemene context:
Tabel 3: Onderzoeksariabelen toegepast op onderzoekseenheden
31
3
Onderzoekscontext: ring om Brussel (R0)
Om een context te plaatsen bij de onderzoeksresultaten, wordt eerst de case van de ring om Brussel (R0) toegelicht.
3.1
Situering
Op 12 december 2004 besliste de Vlaamse Overheid om het START-project (Strategisch Actieplan voor de Reconversie en Tewerkstelling) op te starten. Dit project kwam tot stand na de aankondiging van het koeriersbedrijf DHL om de activiteiten stop te zetten op de luchthaven van Zaventem. De Vlaamse Overheid wenste met het START-project de luchthavenregio te versterken en formuleerde hiervoor een aantal doelstellingen die betrekking hebben op de economische activiteiten, de tewerkstelling, de attractiviteit van de luchthaven, de mobiliteit en de kwaliteit van de leefomgeving. Uit deze doelstellingen ontstonden mobiliteitsprojecten waarbij de mobiliteitsdoelstelling verbreed werd van de verbeterde bereikbaarheid van de luchthavenregio naar een betere en veiligere bereikbaarheid van de Vlaamse rand. Hieruit ontstonden uiteindelijk drie grote infrastructuurprojecten, namelijk de heraanleg van de Luchthavenlaan, de aanleg van open afritten in Meise en het project van de Ring om Brussel (Provincie Vlaams Brabant, z.d.; Start, z.d.; Vlaamse Regering, 2004). Dit onderzoek focust zich op dit laatste project. Hoe dan ook kan dit project niet los gezien worden van andere mobiliteitsmaatregelen, zoals de projecten omtrent beter openbaar vervoer en de snelle fietsroutes. De aanpak van mobiliteitsproblemen is namelijk de optelsom van verschillende maatregelen.
3.2
Ring om Brussel: structurele problemen
Volgens minister Crevits en het Agentschap Wegen en Verkeer heeft de ring om Brussel (R0) te kampen met 3 soorten problemen: namelijk structurele files, verkeersonveiligheid en een overbelasting van het omliggend wegennet. Deze problemen stonden centraal bij de zoektocht naar een geschikte mobiliteitsoplossing (Agentschap Wegen en Verkeer, 2013; Crevits, 2013) Het probleem van de structurele files kan aangetoond worden met enkele cijfers. Er kan vastgesteld worden dat door het toenemende verkeer en de verschillende werkzaamheden op de ring om Brussel de structurele files steeds langer worden. Zo steeg in de periode
32
Onderzoekscontext: ring om Brussel (R0) 2007-2012 de filezwaarte op de R0 met 30 tot 44 procent. Concreet moet de R0 dagelijks 200.000 wagens slikken (Verkeerscentrum Vlaanderen, 2013). Ook het probleem van de verkeersonveiligheid kan vastgesteld worden aan de hand van een aantal cijfers. In 2012 waren er bijvoorbeeld 938 ongevallen die voor filehinder zorgden op de R0. Hierdoor is de Brusselse Ring verantwoordelijk voor 16,8% van alle ongevallen op het Vlaamse wegennet. De verkeersonveiligheid is vooral problematisch op de noordelijke en op de Zaventemse zones van de R0. In deze zones zijn er respectievelijk 36% en 68% meer letselongevallen dan op andere zones. Het Agentschap voor Wegen en Verkeer duidt de weefbewegingen aan als een belangrijke oorzaak voor het fileleed en de vele ongevallen. Het is namelijk zo dat er gemiddeld om de 500 meter op de R0 een op- en afrit is. Hierdoor ontstaan er constante weefbewegingen. Dit zijn kruisende bewegingen van autobestuurders die zowel de ring verlaten als de ring opkomen. Deze weefbewegingen veroorzaken heel wat ongevallen met bijbehorende files (Agentschap Wegen en Verkeer, 2013). Door de files en ongevallen ontstaat er sluipverkeer bij de omliggende gemeenten van de Brusselse ring. Autobestuurders proberen namelijk de verkeersdrukte van de R0 te vermijden. Hierdoor ontstaan er heel wat verkeersproblemen op deze wegen aangezien deze wegen niet gemaakt zijn om grote verkeerstromen en verschillende soorten weggebruikers op te vangen (Agentschap Wegen en Verkeer, 2013).
33
Onderzoekscontext: ring om Brussel (R0)
3.3
Project R0
3.3.1
Stappenplan
Tabel 4 geeft de stappen weer die het project van de R0 al doorlopen heeft en welke stappen er nog moeten genomen worden. Dit onderzoek focust zich op de beleidsbeïnvloeding tot de beslissing van 25 oktober 2013. 12/12/2004
Algemene beslissing Vlaamse Regering: START-project RING OM BRUSSEL (R0)
2008-2009
Plan-MER zone Zaventem
2010
Mobiliteitsstudie Noordelijke ring om Brussel
2011-2012
Strategische MER
2012-2013
MKBA
25/10/2013
Beslissing Vlaamse Regering: herinrichting ring om Brussel ZONE ZAVENTEM
ZONE NOORD
2014
Voorontwerp
Voorontwerp
2014-2015
MER
MER
2016
Stedenbouwkundige vergunning
Nog niet bekend
2016-2017
Start van de werken
Nog niet bekend
Tabel 4: Stappenplan R0 (Start, z.d.) Aangezien dit onderzoek zich uitsluitend toespitst op de beleidsbeïnvloeding van belangengroepen in het dossier R0, zullen in dit hoofdstuk enkel nog de beslissing van de Vlaamse Overheid en de onderzochte alternatieven beknopt besproken worden. Een toelichting over alle mogelijke gevolgen van de verschillende alternatieven en alle instrumenten zoals de MKBA zou een stap te ver.
3.3.2
Onderzochte alternatieven
In het plan-MER werden zes infrastructuuralternatieven onderzocht aan de hand van een aantal parameters. Een eerste alternatief dat onderzocht werd was het basisalternatief. Dit alternatief scheidt het lokale verkeer van het doorgaande verkeer op de Brusselse Ring. Voor het lokale verkeer worden twee rijstroken voorzien en voor het doorgaande verkeer worden er drie rijstroken voorzien. Een tweede onderzochte alternatief is de sluiting van
34
Onderzoekscontext: ring om Brussel (R0) de Brusselse Ring. Het is namelijk zo dat de huidige Brusselse ring geen ring maar eerder een boog om Brussel is. Dit alternatief zou de R0 rondmaken. Een derde alternatief is de bouw van een tunnel. De bedoeling van deze tunnel is om het verkeer die niet in Brussel moet zijn rechtstreeks te laten doorrijden. De tunnel start aan het einde van de E40 vanuit Gent, loopt vervolgens onder Brussel door en komt uiteindelijk boven de grond aan het begin van de E40 richting Leuven. Een vierde alternatief is de bouw van een tunnel die de E19 en de E40 richting Leuven met elkaar moeten verbinden. Deze tunnel zou onder de luchthaven van Zaventem lopen. Als vijfde alternatief is de bouw van een nieuwe snelweg Aalst-Mechelen-Leuven overwogen. Deze nieuwe snelweg zou als een tweede grote ringweg moeten gezien worden boven het westelijke en noordelijke deel van de huidige ring. Een laatste alternatief is de dubbeldekssnelweg. Dit alternatief scheidt het lokale en het doorlopende verkeer fysiek van elkaar op twee niveaus (Plan-MER, 2012). In het plan-MER werden ook de alternatieven die aangereikt werden door Modalshift afzonderlijk onderzocht. Vervolgens werd in het S-MER een selectie van deze alternatieven gezamenlijk onderzocht met de bovenstaande infrastructuuralternatieven. De onderzochte maatregelen in het S-MER worden hier beknopt besproken. Ten eerste stelde Modalshift fiscale maatregelen voor. Via deze maatregelen worden autogebruikers belast per afgelegde kilometer. De hoogte van deze belasting is afhankelijk van locatie en tijd. Ten tweede werden er door Modalshift maatregelen voorgesteld die betrekking hebben tot het openbaar vervoer. Deze maatregelen omvatten nieuwe bus- en tramlijnen, randparkings en afzonderlijke busbanen. Ten slotte werden de fietssnelwegen onderzocht om Brussel toegankelijker te maken vanuit de rand. Dit zijn fietspaden zonder verkeerslichten en met een beperkt aantal op- en afritten (Plan-MER, 2012).
3.3.3
Beslissing: Vlaamse regering
Op basis van de verschillende onderzoeken heeft de Vlaamse regering op 25 oktober 2013 beslist om het basisalternatief te selecteren en zo het lokale verkeer van het doorgaande verkeer te scheiden. Het project werd vervolgens opgesplitst in twee delen, namelijk zone Zaventem en zone Noord. Beide zones worden fysiek gescheiden door het viaduct van Vilvoorde en hierdoor zullen de vervolgtrajecten gescheiden verlopen (Crevits, 2013).
35
4
Voorstelling onderzoekseenheden
Dit hoofdstuk stelt de onderzochte belangengroepen beknopt voor. De focus zal hier voornamelijk liggen op de verschillende visies die de onderzochte belangengroepen hebben op mobiliteit. Door deze voorstelling kunnen de onderzoeksresultaten beter geïnterpreteerd worden.
4.1
Road Federation Belgium
Road Federation Belgium (RFB) is een mobiliteitsorganisatie die acties onderneemt ten voordele van de weggebruikers, de wegen en het wegverkeer. RFB staat open tot lidmaatschap van private organisaties en kan hierdoor gezien worden als een soort van koepelorganisatie. Deze organisaties kunnen zowel bedrijven als andere belangengroepen zijn. Algemeen gezien is RFB een voorstander van ‘multimodaal’ en milieuvriendelijk vervoer. Concreet houdt dit in dat alle vervoersmiddelen een plaats hebben in de samenleving. De overheid moet dus aandacht hebben voor zowel het openbaar vervoer, de autowegen, de spoorwegen als de waterwegen. Ook al zou het ‘multimodale’ en milieuvriendelijke vervoer sterk aangemoedigd worden, dan zou volgens RFB het wegvervoer nog steeds blijven toenemen door het stijgend goederenvervoer. Goederenvervoer kan immers niet altijd gebruik maken van het spoor- en waterverkeer. Daarom is het voor RFB noodzakelijk dat er geïnvesteerd wordt in de aanbouw van nieuw weginfrastructuur en dat er voldoende middelen worden besteed aan het onderhoud van de bestaande weginfrastructuur (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013).
4.2
Touring
Touring is met 1 miljoen leden de grootste mobiliteitsorganisatie van België. Het ledenbestand bestaat uit automobilisten, fietsers en motorrijders. Aan deze leden biedt Touring bijstand bij pech en bijstand op reis. Naast deze dienstverlening behartigt Touring de belangen van deze leden bij de beleidsmakers. Bij de beleidsbeïnvloeding zet deze mobiliteitsorganisatie zich in op vier domeinen, namelijk op verkeersveiligheid, duurzame
mobiliteit,
betaalbare
mobiliteit
en
op
een
performante
mobiliteitsinfrastructuur. In lijn met de R0, vraagt Touring voor dringende investeringen in de verkeersinfrastructuur. Zo moeten bijvoorbeeld de ‘missing links’ snel opgelost worden en moeten de daarbij horende procedures vereenvoudigd worden. Hierbij moet
36
Voorstelling onderzoekseenheden de auto als een volwaardig vervoersmiddel gezien worden en alternatieve vervoersmiddelen zoals carpooling moeten verder gestimuleerd worden. Daarnaast streeft Touring naar veilige, leesbare en vergevingsgezinde wegen. Dit betekent bijvoorbeeld dat de wegen beschikken over goede markeringen en signalisatie en dat een fout in het verkeer niet afgestraft moet worden met een ernstig ongeluk (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014; De Thibault, 2014).
4.3
Greenpeace
Greenpeace is een internationale belangengroep met een Belgische afdeling die 110.000 leden telt. Deze belangengroep houdt zich hoofdzakelijk bezig met het voeren van campagnes ter bescherming van het klimaat en de natuur. De belangrijkste thema’s bij Greenpeace zijn daarom klimaatsverandering, hernieuwbare energie, kernenergie, oceanen, bossen, giftige stoffen, olie en duurzame landbouw (Greenpeace, 2014). Vanuit het vertrekpunt van het klimaat en de natuur heeft Greenpeace een visie op mobiliteit ontwikkelt. Bij Greenpeace stellen ze namelijk vast dat het verkeer een groot milieuprobleem is. Ondanks nieuwe technologische ontwikkelingen blijft de totale uitstoot van het verkeer stijgen. Volgens Greenpeace kan het milieuprobleem verzacht worden door duurzame maatregelen te nemen die het gedrag van mensen en bedrijven op het vlak van mobiliteit beïnvloeden. Het huidige beleid zou het gedrag immers negatief beïnvloeden. De bouw van nieuwe infrastructuur en fiscale gunstregimes zoals voor de bedrijfsvoertuigen zouden mensen ertoe aanzetten om de auto te gebruiken. Volgens Greenpeace moet de maatschappij rationeler omgaan met het gebruik van de auto. Dit zou mogelijk gemaakt kunnen worden door bijvoorbeeld een slimme kilometersheffing in te voeren voor zowel auto’s als vrachtwagens. Daarnaast moeten de alternatieve vervoersmiddelen uitgebouwd worden als een volwaardig mobiliteitsalternatief (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014).
4.4
Bond Beter Leefmilieu
Bond Beter Leefmilieu (BBL) is een koepelorganisatie van gewestelijke, regionale en lokale milieuorganisaties. Hierdoor vertegenwoordigt BBL onrechtstreeks 200.000 mensen. Als milieuorganisatie komt BBL op voor de bescherming en promotie van de natuur, het klimaat en het milieu. Hieruit heeft Bond Beter Leefmilieu een visie geformuleerd op het mobiliteitsvraagstuk. Volgens deze milieuorganisatie moet de mobiliteit een zo laag mogelijke impact hebben op het milieu. Hierbij gaat men uit van
37
Voorstelling onderzoekseenheden het STOP-principe. Dit principe bestaat uit 3 stappen. In de eerst en tweede stap moeten mensen aangezet worden om te voet, via de fiets of via het openbaar vervoer hun verplaatsingen te maken. In een derde stap komt pas de auto. Mensen moeten dus gestimuleerd worden om de auto meer thuis te laten. Hiervoor moeten er volgens BBL een aantal maatregelen genomen worden, zoals de versterking van het openbaar vervoer. Het voorstedelijk openbaarvervoersaanbod is daarin een belangrijk element. De verlenging van de tramlijnen en de inschakeling van een ‘lightrail’ moeten een volwaardig alternatief bieden voor de auto. Daarnaast moet er ook op het fiscale vlak ingegrepen worden. Daarbij denkt BBL aan rekeningrijden maar ook aan een gelijktrekking van de taksen op diesel naar het niveau van de taksen op benzine. De taksen moeten volgens hen gelijkgesteld worden omdat de huidige situatie zorgt voor een ‘verdieseling’ en dus een vervuiling van het wagenpark (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014).
38
5
Onderzoeksbevindingen
Dit deel is het kloppend hart van het onderzoek omdat hier de onderzoeksresultaten worden besproken. Eerst worden de beschrijvende onderzoeksvragen beantwoord. Nadien worden de verklarende onderzoeksvragen samen met de hypothesen behandeld.
5.1
Beschrijvende onderzoeksvragen
5.1.1
Congruente doelstellingen
Onderzoeksvraag: Streven de onderzochte belangengroepen inhoudelijk doelstellingen na die congruent zijn met die van de Vlaamse regering? Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werden aan de belangengroepen gevraagd of ze het eens waren met de probleemstelling en het basisalternatief van de Vlaamse regering. Hieruit kan afgeleid worden of de belangengroepen al dan niet congruente doelstellingen nastreven tegenover de Vlaamse regering. 5.1.1.1
Road Federation Belgium (RFB)
Road Federation Belgium is het volledig eens met de probleemstelling van de Vlaamse regering dat de verkeersonveiligheid en filelast op de R0 aangepakt moet worden (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014). De focus bij RFB ligt wel vooral op de filelast: “U heeft gedurende 30 jaar in Patagonië gewoond of u bevond zich in de stratosfeer indien u niet had opgemerkt dat elke werkdag tijdens de schoolperiodes de Ring om Brussel en de aangrenzende autowegen onoplosbare files kennen die op sommige plaatsen permanent zijn” (RFB, 2011) Inhoudelijk gezien steunt RFB de Vlaamse regering bij het basisalternatief waarbij het doorgaande verkeer van het lokale te verkeer gescheiden wordt: “…door het gebrek aan middelen is het toch noodzakelijk dat de Vlaamse overheid iets doet aan de verkeersonveiligheid en de files (door het doorgaande verkeer te scheiden van het lokale verkeer).” Toch wilde RFB inhoudelijk gezien nog verder gaan dan de Vlaamse regering door de zuidelijke ontsluiting van de R0 en de bouw van een nieuwe buitenring. Bij de zuidelijke ontsluiting wilde RFB de R0 rond maken door een tunnel te bouwen van Drogenbos tot aan het Leonard Kruispunt. Bij de nieuwe buitenring beoogde RFB het verkeer dat niet in Brussel moet zijn, om te leiden via Leuven – Mechelen – Dendermonde – Aalst – Ninove – Nijvel en Leuven. RFB begrijpt wel dat hun plannen
39
Onderzoeksbevindingen niet uitgevoerd kunnen worden door een gebrek aan middelen (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014). Doordat RFB het eens is met de probleemstelling en de beslissing van de Vlaamse overheid steunt, kan er gesteld worden dat RFB congruente doelstellingen nastreeft ten opzichte van de Vlaamse regering. 5.1.1.2
Touring
Touring is het volledig eens met de probleemstelling van de Vlaamse regering aangezien deze mobiliteitsorganisatie een invloed had bij de formulering van de probleemstelling. De Vlaamse regering focuste initieel op de doorstroming van het verkeer maar Touring zou deze probleemstelling verruimd kunnen hebben met de verkeersonveiligheid door weefbewegingen (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). Ook inhoudelijk gezien sluit Touring zich volledig aan bij het basisalternatief van de Vlaamse regering om het doorgaande van het lokale verkeer te scheiden. Touring heeft immers nooit een voorkeur gegeven aan een welbepaalde oplossing. Voor deze mobiliteitsorganisatie was het noodzakelijk dat de Vlaamse regering een antwoord bood op de verkeersproblemen van de Brusselse Ring (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). Uit het bovenstaande kan er vastgesteld worden dat Touring op één lijn zit met de Vlaamse regering en daardoor streeft Touring congruente doelstellingen na ten aanzien van de Vlaamse regering. 5.1.1.3
Greenpeace
Greenpeace is niet blind voor de files en de verkeersonveiligheid op de Brusselse Ring maar voor de milieuorganisatie zijn dit niet de belangrijkste problemen. De schade die het verkeer op de ring aanricht aan het klimaat en de natuur is voor Greenpeace een ernstiger probleem. Greenpeace is dan ook teleurgesteld dat de Vlaamse regering geen rekening houdt met de effecten op het klimaat en de natuur. Daarnaast stellen ze de oprechtheid
van
de
Vlaamse
regering
in
vraag
met
betrekking
tot
de
verkeersonveiligheid. Volgens Greenpeace is de Vlaamse regering enkel bezorgd om de luchthaven van Zaventem uit te breiden en de logistieke sector hierdoor te versterken. Toch zou de Vlaamse regering de beweegredenen niet eerlijk communiceren naar de burger: “De beweegredenen zijn heel duidelijk. Wij vinden dat men dit niet eerlijk communiceert naar de bevolking.” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014)
40
Onderzoeksbevindingen Greenpeace verleent geen steun aan de plannen van de Vlaamse regering aangezien volgens hen nieuwe verkeersinfrastructuur leidt tot meer verkeer (aanzuigeffect). Daarom pleit Greenpeace om oplossingen te zoeken binnen de bestaande verkeersinfrastructuur. Dit kan bijvoorbeeld via lagere maximumsnelheden en dynamische verkeersborden. Bovendien moet het gedrag van autobestuurders beïnvloed worden door de invoering van een slimme kilometerheffing. Daarnaast wil Greenpeace sterk inzetten op volwaardige alternatieve mobiliteitsoplossingen, zoals bijvoorbeeld autodelen, een goed uitgebouwd openbaar vervoersaanbod, fietsnetwerken, …(J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Aangezien Greenpeace een andere probleemstelling hanteert en andere oplossingen voorstelt dan de Vlaamse regering, kan gesteld worden dat Greenpeace doelstellingen nastreeft die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering. 5.1.1.4
Bond Beter Leefmilieu (BBL)
Net zoals Greenpeace, legt Bond Beter Leefmilieu (BBL) meer de aandacht op de schadelijke effecten van het wegverkeer op het milieu en de natuur. Ook BBL ontkent niet dat de files en verkeersonveiligheid een probleem vormen op de Brusselse Ring. Zo stelt de heer Grietens: “De doorstroming van het verkeer is voor ons geen prioriteit.” (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). BBL is niet tegen het idee om het lokale verkeer te scheiden van doorgaande verkeer om zo de verkeersonveiligheid te verbeteren maar dat kan volgens hen perfect binnen de huidige
verkeersinfrastructuur.
Ook
BBL
is
van
mijn
mening
dat
meer
verkeersinfrastructuur leidt tot meer verkeer en dus tot meer uitstoot en geluidshinder. Daarom
moet
er
volgens
BBL
geïnvesteerd
worden
in
alternatieve
mobiliteitsoplossingen. Zo is BBL bijvoorbeeld een grote voorstander van de ‘vertramming’ in de Brusselse Rand (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). BBL streeft doelstellingen na die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering doordat deze milieuorganisatie een andere probleemstelling hanteert en resoluut kiest voor andere mobiliteitsoplossingen.
41
Onderzoeksbevindingen 5.1.1.5
Conclusie
Samenvat kan er gesteld worden dat de mobiliteitsorganisaties (RFB en Touring) congruente doelstellingen nastreven terwijl de milieuorganisaties (Greenpeace en BBL) doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering.
5.1.2
Beïnvloedingstrategieën en tactieken
Onderzoeksvraag:
Welke
beïnvloedingsstrategieën
en
tactieken
hanteerden
belangengroepen in de case R0?
Om de beïnvloedingsstrategieën van belangengroepen te bepalen, werden er tijdens de interviews gevraagd naar alle tactieken die ondernomen werden tijdens de beleidsvoorbereidingsfase. De som van de tactieken geeft een beeld van de beïnvloedingsstrategieën. Eerst wordt er een algemeen overzicht gegeven van alle ingezette strategieën en tactieken. Vervolgens worden de strategieën en de bijbehorende tacktieken per belangengroep besproken. Aansluitend wordt er een overzicht per belangengroep gegeven van alle ingezette tactieken en strategieën. 5.1.2.1
Overzicht van alle belangengroepen
Tabel 5 geeft een overzicht van alle beïnvloedingsstrategieën en tactieken die werden ingezet door de vier onderzochte belangengroepen. In het algemeen kan vastgesteld worden dat zowel de directe als de indirecte strategieën intensief werden ingezet door alle onderzochte belangengroepen. Het is wel opvallend dat geen enkele belangengroep actief was in de juridische strategie. Dit kan verklaard worden doordat er in de beleidsvoorbereidingsfase geen kans was om deze strategie in te zetten. Volgens de onderzochte belangengroepen is een MER of een mobiliteitsstudie niet onderhevig aan bezwaren of kan het niet aangevochten worden bij een (administratieve) rechtbank. Greenpeace en BBL gaven wel te kennen dat ze in de toekomst van plan zijn om juridische middelen in te zetten tegen de Vlaamse regering (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014; J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014).
42
Onderzoeksbevindingen
Tactieken
Strategieën
Directe strategie
(Directe) Bestuurlijke strategie
Indirecte strategie
Politieke strategie
Gesprekken met ambtenaren Gesprekken of consultaties met kabinet Crevits Gesprekken met minister Crevits Gesprek met kabinet Lieten
Gesprekken met parlementsleden Memorandum voorstellen aan politieke partijen Spreken op hoorzittingen Studiebezoek in Parijs met parlementsleden
Gesprek met kabinet Peeters Inspraak MER
Rondetafelgesprek
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Juridische strategie
Gesprekken met Brussels Gewest Gesprekken met lokale besturen Gesprekken met overlegorgaan Rondetafelgesprek
Zetelen in technische comités Zetelen in overlegorgaan
Mediastrategie Persberichten publiceren Standpunt toelichten via E-Zines en ledenblad Persconferentie organiseren Organiseren en deelnemen aan studiedagen Studies publiceren
E-mailactie
Interviews geven
Campring
Journalisten informeren over MER Valse (hoax) studie publiceren Betalen voor publiciteit
Natuurwandeling Laarbeekbos
Reportage publiceren
Tabel 5: Overzicht van alle ingezette strategieën en tactieken
43
Mobilisatiestrategie
Actie aan kabinet Crevits (klimaatstorm) Muziekfestival (Rock the ring) Actie op verkiezingscongres CD&V Actie op R0
Onderzoeksbevindingen 5.1.2.2
Road Federation Belgium (RFB)
Algemeen kan vastgesteld worden dat Road Federation Belgium tijdens de beleidsvoorbereidingsfase actief was in de directe en de indirecte bestuurlijke strategie, in de politieke strategie en in de mediastrategie. Hieronder volgt een nadere toelichting. (Directe) Bestuurlijke strategie: RFB heeft tijdens de Vlaamse legislaturen van 2004-2009 en 2009-2014 contacten gehad met de kabinetten van openbare werken. Doordat het dossier meer vorm kreeg tijdens de laatste legislatuur, werden de meeste contacten gevoerd met het kabinet Crevits. De gesprekken die gevoerd werden met dit kabinet gingen voornamelijk over studies van RFB en de daarbij behorende infrastructuuroplossingen voor de Brusselse Ring, namelijk de zuidelijke ontsluiting en de nieuwe buitenring. Volgens RFB verliepen deze gesprekken vriendelijk en constructief. Het kabinet zag het nut van de voorgestelde plannen in maar liet aan RFB weten dat de plannen moeilijk uitgevoerd konden worden door een gebrek aan financiële middelen. RFB steunde daarom het basisalternatief van de Vlaamse regering omdat het volgens hen noodzakelijk was dat er een oplossing gevonden werd voor de verkeersproblematiek, ook al was deze oplossing niet zo vergaand dan de voorstellen van RFB (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013). Algemeen gezien heeft RFB goede contacten met de Vlaamse ambtenaren die bevoegd zijn voor mobiliteit en openbare werken. RFB zetelt in een technisch comité van mobiliteit en veiligheid. Mede hierdoor heeft RFB structurele contacten met de bevoegde instanties. Zo heeft RFB regelmatig gesprekken gehad met het Agentschap Wegen en Verkeer. Ook tijdens deze gesprekken ging het over de studies en de voorgestelde tracés van RFB. Het Agentschap Wegen en Verkeer en RFB stonden inhoudelijk vaak op één lijn doordat het agentschap studies heeft uitgevoerd die gelijkaardig waren met de studies van RFB. Via deze contacten was het overigens voor RFB gemakkelijk om informatie te krijgen over bijvoorbeeld de voortang van het project (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013). RFB heeft nooit expliciet gevraagd om inspraak te hebben in de mobiliteitsstudies, (S-)MER en MKBA. Door de goede contacten die RFB geniet bij de Vlaamse ambtenaren werden de voorgestelde tracés van RFB wel onderzocht in bijvoorbeeld het MER: “Wij vroegen niet expliciet om deze alternatieven te onderzoeken maar we stellen
44
Onderzoeksbevindingen wel vast dat onze voorstellen onderzocht en overwogen zijn door de Vlaamse regering.” (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013). Politieke strategie: Tijdens de beleidsvoorbereidingsfase heeft RFB informele contacten gehad met parlementsleden uit zowel de meerderheid als de oppositie. Hierbij richtte de mobiliteitsorganisatie zich tot de parlementsleden die deel uitmaakten van de parlementaire commissie Mobiliteit en Openbare Werken en sloot ze leden van het Vlaams Belang uit wegens principiële redenen. Tijdens deze gesprekken trachtte RFB de parlementsleden te overtuigen van het nut van de voorgestelde tracés. Om hun voorstellen meer kracht bij te stellen, organiseerde RFB een plaatsbezoek voor parlementsleden in Parijs: “In Parijs is er een tunnel met twee niveaus. En ons voorstel was om Brussel zuidelijk te ontsluiten met zo’n gelijkaardige tunnel. Wij wilden aantonen dat zo’n tunnel een realistisch alternatief kan bieden voor de verkeersproblematiek.” (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013). RFB heeft de secretariaten van verschillende Vlaamse en Franstalige politieke partijen gecontacteerd. Ook deze contacten waren technisch van aard aangezien het inhoudelijk steeds ging over de uitgevoerde studies en voorgestelde tracés van RFB. Daarnaast heeft RFB samen met onder andere Febiac en VBO een rondetafelgesprek gehouden met twaalf politieke partijen over mobiliteit. Tijdens deze gesprekken werd ook de verkeersproblematiek van de Brusselse ring besproken. Volgens RFB waren de politieke contacten niet vruchteloos: “We merken bijvoorbeeld op dat Didier Reynders onze ideeën wel genegen is. Voor de komende verkiezingen heeft Reynders namelijk een boek geschreven waarin hij onder andere pleit voor een zuidelijke ontsluiting van de Brusselse Ring.” (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013). (Indirecte) Bestuurlijke strategie: In verband met het voorstel voor de zuidelijke ontsluiting van de Brusselse ring, heeft RFB verschillende lokale besturen gecontacteerd, zoals bijvoorbeeld Drogenbos en Sint-Genesius-Rode. Het doel van deze gesprekken was om informatie te krijgen van de lokale besturen, om de plannen toe te lichten en om onrechtstreeks voorstanders te vinden voor de voorstellen van RFB (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013).
45
Onderzoeksbevindingen Mediastrategie: Tijdens de beleidsvoorbereidingsfase heeft RFB enkele keren beroep gedaan op de media om haar standpunt aan de publieke opinie duidelijk te maken. Zo heeft RFB naar aanleiding van de studie ‘alternatieven om de congestie rond Brussel op te lossen’ een persbericht verstuurd dat vervolgens opgepikt werd door de gespecialiseerde pers. Hierbij betaalde RFB ook voor een artikel in het ledenmagazine van Touring. Daarnaast organiseerde RFB een studiedag (‘Hoe congestie op de Ring rond Brussel oplossen?’). Ook op deze studiedag werd de zuidelijke ontsluiting van de Brusselse ring toegelicht voor geïnteresseerden en de pers. Na afloop van de studiedag gaf de heer Decoene een interview aan RTBF. Naast deze studiedag, heeft RFB ook deelgenomen aan studiedagen van andere sectororganisaties (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013).
46
Onderzoeksbevindingen
Tactieken
Strategieën
Directe strategie
(Directe) Bestuurlijke strategie
Politieke strategie
Indirecte strategie
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Juridische strategie
Gesprekken met lokale besturen
Mediastrategie
Gesprekken met ambtenaren
Gesprekken met parlementsleden
Zetelen in technische comités
Politieke partijen informeren
Interviews geven aan pers
Gesprekken met kabinet Crevits
Rondetafelgesprek
Studies publiceren (alternatieven)
Gesprekken met kabinet Peeters
Studiebezoek in Parijs met parlementsleden
Studiedagen organiseren
Inspraak MER
Persberichten publiceren
Deelnemen aan studiedagen Betalen voor publiciteit (magazine Touring)
Tabel 6: Overzicht beleidsbeïnvloeding RFB
47
Mobilisatiestrategie
Onderzoeksbevindingen 5.1.2.3
Touring
Tijdens de beleidsvoorbereidingsfase was Touring actief in de directe bestuurlijke strategie, de politieke strategie en de mediastrategie. Hieronder volgt een gedetailleerde toelichting. (Directe) Bestuurlijke strategie: Touring heeft op structurele wijze contacten met het kabinet Crevits. Dit komt omdat de visie van Touring vaak op één lijn ligt met die van minister Crevits. Danny Smagghe van Touring verwoordde het als volgt: “Minister Crevits is zeer pragmatisch ingesteld. Daarom is het gemakkelijk om tot consensus te komen. Wij zijn namelijk ook pragmatisch ingesteld en we stellen ons altijd objectief op tegenover de mobiliteitsvraagstukken.” Voor het dossier van de Brusselse ring is deze mobiliteitsorganisatie in de legislatuur 2009-2014 ongeveer acht keer uitgenodigd geweest bij het kabinet van minister Crevits. Meestal had Touring enkel een gesprek met de kabinetsmedewerkers maar tijdens de cruciale momenten had Touring ook gesprekken met de minister zelf op het kabinet. Daarnaast heeft deze mobiliteitsorganisatie ook veel informele contacten met minister Crevits gehad in de ‘wandelgangen’. De gesprekken met het kabinet en de minister waren vrij technisch van aard en gingen vaak over de verkeersdoorstroming en de verkeersveiligheid op de Brusselse ring. Een punt van frustratie bij Touring was de lange doorlooptijd van het dossier door de logge (vergunnings)procedures. Daarom heeft Touring, naar analogie met het Nederlandse systeem, een aantal aanbevelingen geformuleerd om deze procedures te vereenvoudigen (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). Voor het dossier van de Brusselse ring heeft Touring ook contact gehad met andere Vlaamse kabinetten. Zo heeft Touring contacten gehad met het kabinet Muyters om de fiscaliteit van het wegverkeer te bespreken aangezien de fiscaliteit samen met de infrastructuurprojecten onderzocht werden in het MER. Verder heeft Touring ook contact gehad met kabinet van minister-president Peeters omdat dit een belangrijke dossier is voor de Vlaamse regering (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). Touring heeft regelmatig contact gehad met het Agentschap Wegen en Verkeer, het Verkeerscentrum en het Departement Mobiliteit en Openbare werken. Er kunnen twee beweegredenen geïdentificeerd worden voor deze gesprekken. Ten eerste wilde Touring ambtenaren overtuigen van hun visie omdat deze ambtenaren vaak ook adviseur zijn op
48
Onderzoeksbevindingen het kabinet. Ten tweede wilde Touring ook technische informatie verkrijgen van de bevoegde instanties. Zo heeft de mobiliteitsorganisatie bijvoorbeeld informatie verkregen over de verkeerstromen op de Brusselse ring en over de concrete plannen van de heraanleg om zo te weten te komen waar alle rijvakken zullen geïmplementeerd worden (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). De MER’s en het MKBA werden steeds aan Touring (en aan andere belangengroepen) voorgelegd waarna deze mobiliteitsorganisatie opmerkingen formuleerde op de voorgelegde documenten. Vaak werden deze opmerkingen overgenomen. Volgens Danny Smagghe is dit te verklaren doordat de opmerkingen gebaseerd waren op expertise en wetenschappelijke informatie (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). Politieke strategie: Touring heeft alle relevante bijeenkomsten in de Commissie Mobiliteit en Openbare bijgewoond. Daardoor heeft Touring veel informele contacten gehad in de wandelgangen van het Vlaams Parlement. Hierbij richtte Touring zich tot alle parlementsleden, inclusief Vlaams Belang. Touring werd vaak na de publicatie van een persbericht gecontacteerd door parlementsleden met de vraag om hen informatie te verschaffen, waarna deze parlementsleden een parlementaire vraag konden stellen aan de minister. Aangezien Touring veel informele contacten heeft, waren er geen gerichte samenkomsten tussen parlementsleden en vertegenwoordigers van Touring (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). Mediastrategie: Voor het dossier van de Brusselse ring heeft Touring ongeveer zeven persberichten gepubliceerd. In deze persberichten focuste Touring zich op verliestijden, files, knelpunten in de infrastructuur van de ring en de verkeersonveiligheid. Na de publicatie van een persbericht werd Danny Smagghe vaak door de pers gevraagd om een interview te geven. Touring geeft steeds interviews op vraag van de pers en vraagt nooit aan de pers om zelf een interview te kunnen geven. Voor Touring is het belangrijk om in de pers te verschijnen ten aanzien van hun leden maar ook om de publieke opinie te overtuigen van hun mobiliteitsvisie. De leden worden niet enkel via de pers geïnformeerd maar ook via het ledenblad waar plaats is om de ingenomen standpunten verder toe te lichten (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014).
49
Onderzoeksbevindingen
Tactieken
Strategieën
Directe strategie
(Directe) Bestuurlijke strategie
Indirecte strategie
Politieke strategie
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Juridische strategie
Mediastrategie
Consultaties met kabinet (Crevits)
Gesprekken met parlementsleden
Persberichten publiceren
Gesprekken met minister Crevits
Spreken op hoorzittingen
Interviews geven
Gesprekken met kabinet (Peeters)
Standpunt toelichten in ledenblad
Gesprekken met agentschap wegen en verkeer Gesprekken met verkeerscentrum Gesprekken departement mobiliteit en openbare werken Inspraak MER
Tabel 7: Overzicht beleidsbeïnvloeding Touring
50
Mobilisatiestrategie
Onderzoeksbevindingen 5.1.2.4
Greenpeace
Algemeen kan er vastgesteld worden dat Greenpeace actief was in de directe en de indirecte bestuurlijke strategie, de politieke strategie en in de mediastrategie. Greenpeace was bovendien als enige belangengroep actief in de mobilisatiestrategie. Hieronder volgt een toelichting van de tactieken per beïnvloedingsstrategie. (Directe) Bestuurlijke strategie: Greenpeace heeft samen met de partners van Modalshift meerdere gesprekken gehad met het kabinet Crevits. Deze gesprekken waren steeds op vraag van de partners van Modalshift en het was eerder uitzonderlijk dat Greenpeace individueel naar het kabinet trok. Op het kabinet had men uitsluitend contact met de beleidsmedewerkers van minister Crevits. Dit was een bron van ergernis: “De minister heeft zelf nooit de moeite genomen om zelf aanwezig te zijn op het kabinet.” De doelstelling van Greenpeace was om het kabinet te overtuigen van de gevolgen (zoals het aanzuigeffect) die te weeg kunnen gebracht worden door de bouw van nieuwe verkeersinfrastructuur. Ondanks dat de argumenten gebaseerd waren op wetenschappelijke studies, waren de gesprekken niet kwaliteitsvol. “De gesprekken waren wel correct en vriendelijk maar het voelde wel aan alsof we tegen een muur aan het praten waren. Ze deden soms niet de moeite om onze argumenten te weerleggen.” Greenpeace geeft hiervoor een verklaring: “De visie van Greenpeace is namelijk heel conflicterend en de Vlaamse regering bleef bij haar visie om van Vlaanderen een logistieke draaischijf te maken. Alles moet hiervoor wijken.” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014) Samen met de partners van Modalshift heeft Greenpeace ook contacten gehad met het kabinet Lieten. In tegenstelling tot het kabinet Crevits, waren de kabinetsmedewerkers het wel inhoudelijk eens met Modalshift en Greenpeace. Volgens Greenpeace waren deze gesprekken kwaliteitsvoller dan bij het kabinet van Crevits doordat de gesprekken gericht waren op de inhoud. Uiteindelijk leverden deze gesprekken niets op: “… maar als het puntje bij paaltje kwam, hebben ze zich gewoon aangesloten bij het standpunt van de CD&V. Ze waren het inhoudelijk met ons eens maar op het pragmatische vlak moesten ze een keuze maken.” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014) Greenpeace heeft ook samen met de partners van Modalshift drie gesprekken gehad met de ambtenaren van het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV). Deze gesprekken waren technisch van aard en gingen over de modellen van het aanzuigeffect die het AWV
51
Onderzoeksbevindingen hanteerde in bijvoorbeeld het MER. Er was namelijk een discrepantie tussen het model van het AWV en het model van het onderzoeksbureau TML die aangesteld werd door Greenpeace (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Greenpeace heeft enkele keren beroep moeten doen op de passieve openbaarheid van bestuur. Het AWV was volgens Greenpeace karig in het verstrekken van informatie waardoor de milieuorganisatie genoodzaakt was om informatie op te vragen. Daarnaast heeft Greenpeace ook heel wat informatie gekregen van individuele ambtenaren en van de Brusselse kabinetten (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Greenpeace heeft samen met de partners van Modalshift inspraak gehad in onder andere het MER. Het is namelijk zo dat de alternatieve oplossingen zoals het rekeningrijden en het fiets GEN onderzocht zijn in het MER. Verder heeft Greenpeace steeds gebruik gemaakt van de publieke inspraakmomenten. Daarnaast stond de milieuorganisatie ook in contact met de Cel MER om informatie te krijgen omtrent de voortgang van het MER (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Politieke strategie: Greenpeace heeft contact gehad met parlementsleden van Groen en sp.a die zetelen in de Commissie Mobiliteit en Openbare werken. Het doel van deze contacten was om hen informatie te verschaffen waardoor de parlementsleden parlementaire vragen konden stellen die betrekking hadden tot de plannen voor de Brusselse ring. De parlementaire vragen werden voornamelijk gesteld door de parlementsleden van Groen. Naar aanleiding van de klimaatconferentie in Kopenhagen werd Greenpeace uitgenodigd voor een hoorzitting in het Vlaams Parlement. Hierbij trok Joeri Thijs aan de alarmbel: “Ondanks de urgentie (van de klimaatsverandering) staan er ook in België nog heel wat plannen op stapel die de emissies zeker niet zullen beperken, zoals de verbreding van de Brusselse ring”5 (Indirecte) Bestuurlijke strategie: Greenpeace heeft samen met de partners van Modalshift gesprekken gehad met de Brusselse kabinetten van Huytebroeck, De Lille, Grauwels en Picqué. Ondanks dat het Brusselse Gewest in het algemeen geen beslissingsbevoegdheid heeft ten aanzien van de Brusselse ring, heeft men zich tot het Brusselse Gewest gericht: “… om Brussel 5
Hoorzitting en gedachtewisseling over de uitdagingen van de Klimaatconferentie in Kopenhagen op 17 november 2009, Parl. St. Vlaams Parlement 2009-10, nr. 239 (1).
52
Onderzoeksbevindingen wakker te schudden en hen stellingen te laten innemen.” Greenpeace en de partners van Modalshift hebben het Brusselse Gewest niet alleen proberen te overtuigen maar ze hebben hen ook informatie geleverd zodat het Brusselse Gewest kritische standpunten kon innemen zoals bij de inspraak- en overlegmomenten (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Greenpeace heeft samen met de vorige burgemeester van Vilvoorde, Marc Van Asch, een rondetafelgesprek georganiseerd over de plannen van de Vlaamse regering met betrekking tot de Brusselse ring. Bij dit rondetafelgesprek waren er burgemeesters en schepenen uit de Brusselse Rand aanwezig. De gesprekken werden ondersteund door de aanwezigheid van een verkeersdeskundige en een deskundige die gespecialiseerd is in de gevolgen van fijnstof op de gezondheid van mensen. Met dit rondetafelgesprek wilde Greenpeace niet alleen de lokale besturen wakker schudden maar de milieuorganisatie wilde hen ook aantonen dat Greenpeace een onderbouwd standpunt heeft en constructief naar oplossingen tracht te zoeken (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Na de publicatie van de hoax6 heeft Greenpeace losse contacten gehad met de lokale besturen van Zaventem, Grimbergen en Jette. Daarnaast heeft deze milieuorganisatie ook contacten gehad met het overlegorgaan RESOC. Via deze gesprekken wilde Greenpeace enerzijds de lokale actoren wakker schudden, anderzijds wilde men de geesten laten verruimen. Volgens Greenpeace is dit in Jette gelukt. Deze gemeente zou zich namelijk zeer kritisch opgesteld hebben tegenover de plannen van de Vlaamse Regering (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Mediastrategie: Voor het dossier van de Brusselse ring heeft Greenpeace ongeveer 15 persberichten gepubliceerd. In de persberichten legde de milieuorganisatie vaak de nadruk op de negatieve effecten die de verbreding van de verkeersinfrastructuur heeft op het klimaat (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Zo werd er bijvoorbeeld een persbericht opgemaakt naar aanleiding van een studie die besteld werd door Greenpeace en BBL: “Plannen Brusselse ring en Oosterweel saboteren klimaatbeleid”(Greenpeace, 2013a). Greenpeace werd regelmatig gecontacteerd door journalisten. Zo gaf Joeri Thijs enkele interviews voor Radio 1, VTM en de Zevende Dag om de plannen van de Vlaamse 6
Zie verder bij de mediastrategie voor informatie omtrent de ‘hoax’
53
Onderzoeksbevindingen regering kritisch onder de loep te nemen. Daarnaast werd Greenpeace gecontacteerd door een journalist van De Standaard met de vraag een inhoudelijke toelichting te geven over een gelekte versie van het MER (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). In 2012 organiseerde Greenpeace samen met de partners van Modalshift een studiedag. Greenpeace kan als de drijvende kracht gezien worden achter deze studiedag aangezien de milieuorganisatie het praktische aspect, zoals de inschrijvingen, op zich nam. Deze studiedag stond open voor geïnteresseerden en pers. Voor deze studiedag waren vijf experts uitgenodigd die een toelichting gaven over de impact van de uitbreiding van verkeersinfrastructuur op de gezondheid, over Britse ervaringen met uitbreiding van bestaande verkeersinfrastructuur, over technologie en over nieuwe manieren van werken en de impact van fiscale maatregelen op het verkeer (Modalshift, 2012). Naast het organiseren van studiedagen, bestelde Greenpeace samen met Bond Beter Leefmilieu een studie bij het onderzoeksbureau TML over het aanzuigeffect dat ontstaat bij de uitbreiding van nieuwe verkeersinfrastructuur (Breemersch, Yperman & Vanherle, 2012). Bij de publicatie van deze studie werd niet enkel een persbericht opgesteld maar werd er bovendien een persconferentie georganiseerd (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Greenpeace heeft in 2012 een ‘hoax’ opgezet door in naam van het fictieve consultingbureau ‘Garvida+’ een fictieve studie te publiceren (Greenpeace, 2010a). Greenpeace wilde met deze hoax onder andere aantonen dat de plannen van de Vlaamse regering de leefbaarheid in de regio zullen schaden. Volgens Joeri Thijs heeft deze hoax heel wat ophef veroorzaakt bij zowel politici als bij de inwoners. Na enkele dagen werd er een persconferentie georganiseerd met twee acteurs die zich voordeden als vertegenwoordigers van ‘Garvida+’. Na de toelichting van de acteurs, verhulde Greenpeace dat de studie opgezet spel was (Thijs, 2010a; J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). In 2010 is Greenpeace naar Kopenhagen en Bremen getrokken omdat deze steden een goed voorbeeld zouden geven voor de inrichting van mobiliteit in en rond de stad. Greenpeace heeft in deze steden een reportage gefilmd over duurzame mobiliteit (Thijs, 2010b). Deze reportage werd met de bijbehorende standpunten van Greenpeace naar de betrokken gemeenten in de Brusselse Rand toegezonden. Daarnaast werd deze reportage beschikbaar gesteld via Youtube. Het doel van deze reportage was om de lokale besturen
54
Onderzoeksbevindingen en de betrokken inwoners aan te tonen dat er andere alternatieven bestaan om de verkeersproblematiek op te lossen (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Mobilisatiestrategie: In het kader van de Brusselse ring heeft Greenpeace zeven acties georganiseerd om voornamelijk het lokale protest aan te wakkeren en de negatieve gevolgen van het verkeer op het klimaat in de kijker te stellen. Bij een eerste actie versperden actievoerders het verkeer op de Brusselse ring en plaatsten ze symbolen op de rijvakken. Deze symbolen visualiseerden de alternatieve mobiliteitsoplossingen die Greenpeace voorstelde. Het doel van de actie was om Vlaamse politici ervan te overtuigen dat een verbreding een slechte oplossing is voor het klimaat (Greenpeace, 2009a). Een tweede actie vond plaats tijdens het verkiezingscongres van CD&V in 2009. Toen stapten enkele actievoerders met spandoeken op het podium met de boodschap dat extra verkeersinfrastructuur leidt tot een hogere CO2-factuur (Greenpeace, 2009b). Een derde actie was ‘Rock the Ring’, een sensibiliserend muziekfestival, dat in Vilvoorde georganiseerd werd om politici en lokale inwoners wakker te schudden (Thijs, 2011). Een vierde actie was een themawandeling in het Laarbeekbos te Jette. Door de plannen van de Vlaamse regering zou er ongeveer vijf hectare van dit bos moeten verdwijnen. Daarom organiseerde Greenpeace samen met Natuurpunt een wandeling door het bos (Greenpeace, 2010b). Bij een vijfde actie (‘CampRing’) kampeerden actievoerders aan de Brusselse ring in Vilvoorde. Deze actie vond plaats in de aanloop van de gemeenteraadsverkiezingen en het doel was om het thema van de Brusselse ring op de verkiezingsagenda te plaatsen (Greenpeace, 2012). Voor een zesde actie trok Greenpeace naar het kabinet van Crevits om de klimaatstorm letterlijk naar haar kantoor te brengen. Met de slogan ‘afrit Apocalyps’ wilde Greenpeace de probleemstelling in het publieke debat verschuiven van files naar negatieve effecten van het verkeer ten aanzien van het klimaat (Greenpeace, 2013b). Ten slotte werd er, naar aanloop van de beslissing van de Vlaamse regering omtrent de ring om Brussel, een e-mailactie opgezet. Voor deze actie werd er een filmpje gemaakt van landen die momenteel problemen kennen door de klimaatsverandering. Dit filmpje moest mensen aanzetten om minister Crevits via een e-mail te vragen om de Brusselse ring niet te verbreden (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014).
55
Onderzoeksbevindingen
Strategieën
Directe strategie
(Directe) Bestuurlijke strategie
Tactieken
Politieke strategie
Gesprekken met AWV
Gesprekken met parlementsleden
Gesprekken met kabinet Crevits
Memorandum voorstellen aan politieke partijen Spreken op hoorzittingen
Gesprek met kabinet Lieten Inspraak MER
Indirecte strategie
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Juridische strategie
Mediastrategie
Mobilisatiestrategie
Gesprekken met kabinetten van het Brussels Gewest Gesprekken met lokale besturen
Persberichten publiceren
E-mailactie
Persconferenties organiseren
Actie aan kabinet Crevits (klimaatstorm)
Gesprekken met overlegorgaan (RESOC) Rondetafelgesprek
Valse (hoax) studie publiceren
Muziekfestival (Rock the ring)
Studies publiceren
Campring
Studiedag organiseren
Actie op R0 (lamlegging)
Interviews geven
Actie op verkiezingscongres CD&V Natuurwandeling Laarbeekbos
Journalisten informeren over MER Reportage (‘Steden in beweging’) publiceren
Tabel 8: Overzicht beleidsbeïnvloeding Greenpeace
56
Onderzoeksbevindingen 5.1.2.5
Bond Beter Leefmilieu (BBL)
BBL was tijdens de beleidsvoorbereidingsfase actief in de directe en de indirecte bestuurlijke strategie, de politieke strategie en de mediastrategie. Hieronder volgt een beknopte toelichting van de beïnvloedingsstrategieën en bijbehorende tactieken omdat BBL vaak het beleid samen met Greenpeace beïnvloedde. Voor een meer gedetailleerde toelichting van de tactieken kan dus verwezen worden naar het deel van Greenpeace. (Directe) Bestuurlijke strategie: Samen met de partners van Modalshift heeft BBL gesprekken gehad met medewerkers van het kabinet Crevits. Het initiatief voor deze gesprekken kwam steeds van BBL en de partners van Modalshift. De gesprekken met het kabinet Crevits gingen voornamelijk over het aanzuigeffect en de alternatieve mobiliteitsoplossingen. Volgens BBL kon het minister Crevits niet overtuigd worden doordat: “… er gewoon een fundamenteel verschil in visie was” (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). BBL heeft ook contacten gehad met andere Vlaamse kabinetten. Zo had BBL contact met het kabinet Bourgeois maar een werkelijk gesprek vond uiteindelijk niet plaats. Er waren wel gesprekken met het kabinet Lieten. Ook deze gesprekken werden samen met de partners van Modalshift gevoerd (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Het Agentschap Wegen en Verkeer (AWV) heeft BBL uitgenodigd om te zetelen in een structureel overlegorgaan. In dit overlegorgaan werd voornamelijk de voortgang van het dossier besproken en had voornamelijk als doel om informatie te verstrekken. In dit overlegorgaan was er ook ruimte tot discussie maar doordat het AWV geen (politieke) beslissingsbevoegdheid heeft, hebben de discussies vaak tot geen resultaat geleid. Daarnaast heeft BBL via contacten bij onder andere AWV informatie gekregen omtrent het project. BBL heeft ook informatie gekregen via bevriende ambtenaren binnen de Vlaamse overheid (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Samen met de partners van Modalshift, heeft BBL inspraak gehad in de alternatieven die onderzocht werden in bijvoorbeeld het MER. Zo werden in het MER bijvoorbeeld fiscale maatregelen, beter openbaar vervoer en nieuwe fietsinfrastructuur onderzocht. Volgens BBL is deze inspraak het resultaat van contacten te hebben met het kabinet, opmerkingen te formuleren op de kennisnota van het MER en aanwezig te zijn in de media (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014).
57
Onderzoeksbevindingen Politieke strategie: BBL heeft contacten gehad met parlementsleden van zowel de oppositie als de meerderheid. De contacten met de meerderheidsleden en Open VLD hadden als doel om het standpunt van BBL toe te lichten en de parlementsleden ervan te overtuigen dat alternatieve mobiliteitsoplossingen noodzakelijk zijn. Door de nauwe verwantschap met Groen, moest BBL deze parlementsleden niet overtuigen van de alternatieve mobiliteitsoplossingen. De contacten met de parlementsleden van Groen hadden als doel om hen parlementaire vragen te laten stellen en hen daarbij inhoudelijk bij te staan (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Naar aanleiding van de Vlaamse verkiezingen in 2009, heeft BBL contacten gehad met de studiediensten van de politieke partijen om het memorandum van BBL te bespreken (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). In dit memorandum riep BBL op om niet te investeren in nieuwe verkeersinfrastructuur: “Inzake broeikasgassen, stikstof en fijn stof blijft transport een groot zorgenkind. Een duurzaam mobiliteitsbeleid vraagt meer aandacht voor de beheersing van de vraag en minder voor het (infrastructuur)aanbod.” (BBL, 2009) De vorige beleidscoördinator van BBL, Jan Turfs, heeft gesproken in het Vlaams Parlement op een hoorzitting betreffende de verbreding van de Brusselse ring. Tijdens deze hoorzitting waarschuwde BBL voor de impact op het milieu die de nieuwe verkeersinfrastructuur zou kunnen veroorzaken. Daarom riep BBL op tot het nemen van alternatieve mobiliteitsoplossingen7. Ondanks dat een belangengroep uitgenodigd dient te worden om te kunnen spreken tijdens een hoorzitting, schat BBL de impact bij parlementsleden eerder laag in (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). (Indirecte) bestuurlijke strategie: BBL had samen met de partners van Modalshift zowel gesprekken met het Brusselse Gewest als met de lokale besturen. Voor het Brusselse Gewest had BBL gesprekken met de kabinetten van Picqué en De Lille. Het doel van deze gesprekken was om het Brusselse Gewest wakker te schudden en hen te overtuigen van alternatieve mobiliteitsoplossingen. BBL voerde daarnaast ook gesprekken met de besturen van onder andere Jette en Vilvoorde. Het doel van deze gesprekken was om het lokale verzet aan te
7
Hoorzitting en gedachtewisseling over de verbreding van de ring rond Brussel op 5 oktober 2010, Parl. St. Vlaams Parlement 2009-10, nr. 159 (2).
58
Onderzoeksbevindingen wakkeren door de lokale besturen ervan te overtuigen dat de belofte van de Vlaamse regering omtrent de daling van het sluipverkeer niet zal ingelost worden door het doorgaande verkeer te scheiden van het lokale verkeer (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Mediastrategie: BBL heeft tijdens de beleidsvoorbereidingsfase enkele persberichten verstuurd via het persagentschap Belga en enkele artikels gepubliceerd via het E-zine (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Zo werden bijvoorbeeld de resultaten van de mobiliteitsstudie onder de loep genomen: “Na grondige lezing van de verkeersstudie, opgemaakt door het Vlaams verkeerscentrum, blijkt dat de uitbreiding van de Brusselse ring – in tegenstelling tot wat iedereen verwachtte – niet leidt tot een gevoelige vermindering van het sluipverkeer in de omliggende gemeenten, maar in tegendeel veel extra verkeer aanzuigt (+ 30 % op de Ring).” (Van Zeebroeck, 2010). Na de publicatie van een persbericht of –artikel werd BBL enkele keren gevraagd door de pers voor het geven van een interview (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). BBL heeft samen met Greenpeace een studie gepubliceerd en een bijbehorende persconferentie georganiseerd over het aanzuigeffect van nieuwe verkeersinfrastructuur. Na de publicatie van deze studie werd een persbericht verstuurd. Daarnaast heeft BBL samen met de partners van Modalshift een studiedag8 (‘Nieuwe denkwegen voor Ring rond Brussel’) georganiseerd in het Vlaams Parlement (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014).
8
Voor een gedetailleerde toelichting van de studie en de studiedag kan verwezen worden naar het deel van Greenpeace.
59
Onderzoeksbevindingen
Tactieken
Strategieën
Directe strategie
(Directe) Bestuurlijke strategie
Politieke strategie
Indirecte strategie
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Juridische strategie
Mediastrategie
Gesprekken met AWV
Gesprekken met parlementsleden
Gesprekken met Brussels Gewest
Persberichten publiceren
Gesprekken met kabinet Crevits
Memorandum voorstellen aan politieke partijen
Gesprekken met lokale besturen
Persconferentie organiseren
Gesprek met kabinet Lieten
Spreken op hoorzittingen
E-Zine
Gesprek met kabinet Peeters
Studie publiceren
Inspraak MER
Studiedag organiseren
Zetelen in overlegorgaan
Interviews geven Alternatieven voorstellen
Tabel 9: Overzicht beleidsbeïnvloeding BBL
60
Mobilisatiestrategie
Onderzoeksbevindingen
5.1.3
Individuele en collectieve beleidsbeïnvloeding
Onderzoeksvraag: Hebben de onderzochte belangengroepen samengewerkt met andere belangengroepen om het beleid collectief te beïnvloeden?
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden werd er aan de onderzochte belangengroepen gevraagd of de belangengroep in kwestie tijdens de beleidsvoorbereidingsfase samenwerkte met andere belangengroepen. 5.1.3.1
Road Federation Belgium (RFB)
RFB werkte in de case van de R0 samen met Belgische Wegenvereniging, Febiac, Touring en VBO. Met de Belgische Wegenvereniging organiseerde RFB gezamenlijk een studiedag om voorstellen te formuleren omtrent de congestie op de Brusselse ring. RFB werkte met Febiac en VBO samen voor de organisatie van een politiek rondetafelgesprek. De samenwerking met Touring was anders van aard. RFB betaalde namelijk voor een artikel in het ledenmagazine van Touring (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; RFB, 2013). 5.1.3.2
Touring
Touring heeft, buiten het betaalde artikel van RFB in het ledenmagazine, niet op tactische niveau samengewerkt met andere belangengroepen om het beleid te beïnvloeden. Er was wel een meer algemenere samenwerking tussen Touring en belangengroepen zoals Febiac, Federauto, Unizo, VBO en Voka. De samenwerking is gericht om samen een gemeenschappelijke standpunt in te nemen om de Vlaamse regering aan te moedigen om de files aan te pakken: “Wij pleiten vaak gezamenlijk voor de optimalisering van de Brusselse Ring.” (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). 5.1.3.3
Greenpeace en Bond Beter Leefmilieu (BBL)
Aangezien Greenpeace en BBL nauw samenwerkten met elkaar in de case van de Brusselse ring, worden beide belangengroepen hier gezamenlijk besproken. Vooreerst werkten Greenpeace en BBL nauw samen in het platform Modalshift. In dit platform werkten beide belangengroepen samen met Natuurpunt, Bral vzw, InterEnvironnement Bruxelles, Fietsersbond, Friends of the Earth Belgium, Gracq, InterEnvironnement Wallonie, TreinTramBus, Jeugdbond voor Natuur en Milieu (JNM), Amis de la Terre, Komimo en Mobiel 21. Dit samenwerkingsverband is tot stand
61
Onderzoeksbevindingen gekomen bij de aankondiging van de plannen van de Vlaamse regering om de ring te optimaliseren en het platform verzamelt belangengroepen die opkomen voor een duurzame
mobiliteit
(Modalshift,
2012).
Volgens
Greenpeace
beperkte
dit
samenwerkingsverband niet de vrijheid van de belangengroepen om afzonderlijk nog acties op te zetten. De meerwaarde van dit platform was volgens Greenpeace dat kennis gedeeld kon worden en dat er met één stem gesproken kon worden op de kabinetten (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). Zoals hierboven weergegeven, konden belangengroepen zonder het platform Modalshift acties opzetten. Zo bestelden bijvoorbeeld BBL en Greenpeace samen de studie omtrent het aanzuigeffect van nieuwe verkeersinfrastructuur (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014; E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Daarnaast werkte Greenpeace nog samen met andere belangengroepen zoals met JNM en Natuurpunt voor de acties van de Campring en de natuurwandeling in het Laarbeekbos te Jette (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). 5.1.3.4
Conclusie
Alle onderzochte belangengroepen hebben wel op één of andere manier samengewerkt met andere belangengroepen. Bij de mobiliteitsgroepen en vooral bij Touring zijn het eerder losse samenwerkingsverbanden terwijl de samenwerking bij de milieugroepen in de meeste gevallen intensief was.
62
Onderzoeksbevindingen
5.2
Verklarende vragen
Via deze verklarende vragen probeert dit onderzoek het gebruik van de strategieën en de beweegredenen achter de strategieën en de vorming van coalities bloot te leggen.
5.2.1
Public Interest Groups versus Special Interest Groups
Onderzoeksvraag: Verschillen de ingezette beïnvloedingsstrategieën tussen “Public Interest Groups” (PIG) en “Special Interest Groups” (SIG)? Hypothese 1a: “Public Interest Groups” (PIG’s) zijn voornamelijk actief in de indirect strategieën. Hypothese 1b: “Special interest groups” (SIG’s) zijn vooral actief in de directe strategieën.
Directe strategieën
Indirecte strategieën
(Directe)
Politieke
(Indirecte)
Juridische
Media-
Mobilisatie-
Bestuurlijke
strategie
Bestuurlijke
strategie
strategie
strategie
strategie
strategie
RFB
Tact.
5
4
1
0
6
0
(SIG)
%
31,25%
25,00%
6,25%
0,00%
37,50%
0,00%
Tact.
7
2
0
0
3
0
%
58,33%
16,67%
0,00%
0,00%
25,00%
0,00%
Tact.
4
3
4
0
8
7
(PIG)
%
15,38%
11,54%
15,38%
0,00%
30,77%
26,92%
BBL
Tact.
6
3
2
0
7
0
(PIG)
%
33,33%
16,67%
11,11%
0,00%
38,89%
0,00%
Touring (SIG) Greenpeace
Toelichting: aantal ingezette tactieken (tact.) in een strategie en percentage ten opzichte van alle ingezette tactieken per belangengroep
Tabel 10: Overzicht beleidsbeïnvloeding per belangengroep en typologie Uit tabel 10 blijkt dat zowel de PiG’s als de SIG’s aanwezig zijn in de directe bestuurlijke strategie, de politieke strategie en de mediastrategie. Verder kan er vastgesteld worden dat de SIG’s meer (56,25% en 75%) ingezet hebben op de directe strategieën dan de PIG’s (26,92% en 50%) en omgekeerd. Toch moet hierbij opmerkt worden dat de typologie niet alles kan verklaren. Bij de SIG’s heeft Touring bijvoorbeeld zwaarder ingezet op de directe strategieën dan RFB. En bij de PIG’s zette BBL meer in op de directe strategieën dan Greenpeace terwijl deze laatste milieuorganisatie als enige actief was in de mobilisatiestrategie.
63
Onderzoeksbevindingen Indien er nauwkeuriger gekeken wordt binnen de beïnvloedingstrategieën, dan kunnen er verschillen in de ingezette tactieken geïdentificeerd worden. Zo zijn er verschillen op te merken binnen de directe bestuurlijke strategie. De kwaliteit en de frequentie van de gesprekken met het kabinet Crevits zijn niet altijd gelijk. Ook deze verschillen kunnen niet verklaard worden door de typologie doordat er binnen een typologie verschillen op te merken zijn.9 5.2.1.1
Geteste hypothese
De eerste hypothese stelt dat PIG’s voornamelijk actief zijn in de indirecte beïnvloedingstrategieën. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat de PIG’s actiever zijn dan de SIG’s in de indirecte beïnvloedingstrategieën. De achterliggende motivatie achter de hypothese kan niet volledig bevestigd worden door de onderzoeksresultaten. Zo kan er niet gesteld worden dat PIG’s voor de indirecte beïnvloedingsstrategieën kiezen doordat ze zich ideologisch willen distantiëren van het beleid. Uit de interviews met BBL en Greenpeace bleek namelijk dat beide belangengroepen de contacten met de beleidsmakers belangrijk vinden. En dat blijkt ook uit de onderzoeksresultaten aangezien beide belangengroepen regelmatig contacten hadden met het kabinet en het AWV. Deze contacten kunnen verklaard worden doordat volgens Binderkrantz en Kroyer (2012) het nastreven van technische doelstellingen leidt tot directere beleidsbeïnvloeding met de beleidsmakers. Belangen die te maken hebben met het aanzuigeffect en uitstoot kunnen immers als technisch beschouwd worden. Verder is het voor Greenpeace als campagnevoerder wel belangrijk om zichtbaar aanwezig te zijn tegenover de achterban en de publieke opinie. Uit het bovenstaande wordt de motivatie achter de hypothese deels bevestigd en verder aangevuld. De tweede hypothese stelt dat SIG’s voornamelijk actief zijn in de directe beïnvloedingstrategieën. Uit de onderzoeksresultaten blijkt inderdaad dat zowel RFB als Touring voornamelijk actief zijn in de directe strategieën. De achterliggende motivatie achter deze hypothese wordt bevestigd door de onderzoeksresultaten. Er werd namelijk aangenomen dat SIG’s via hun technische expertise toegang verkregen tot de beleidsmakers. Zowel Touring als RFB klopten bij de beleidsmakers aan met studies en informatie waarmee ze getracht hebben om het beleid ermee te beïnvloeden. Hieruit kunnen we afleiden dat de hypothese geldig is. Toch dient er opgemerkt te worden dat
9
Dit onderzoek tracht de onderlinge verschillen te verklaren in één van de volgende verklarende vragen.
64
Onderzoeksbevindingen Touring (75%) relatief gezien zwaarder ingezet heeft op de directe strategieën dan RFB (56,25%). 5.2.1.2
Conclusie
Uit de onderzoeksresultaten kunnen we vaststellen dat de typologie van een belangengroep wel degelijk een invloed heeft op de beïnvloedingstrategieën. SIG’s zijn namelijk meer aanwezig in de directere beïnvloedingsstrategieën dan de PIG’s en omgekeerd. En hier stopt de verklaringswaarde van een typologie op een beïnvloedingstrategie. De onderlinge verschillen in beïnvloedingsstrategieën tussen de belangengroepen
in
één
typologie
kunnen
toegekend
worden
aan
andere
verklaringsfactoren die verder in dit onderzoek behandeld zullen worden.
5.2.2
Congruente doelstellingen en institutionalisering
Naam:
Congruente doelstellingen?
Geïnstitutionaliseerd?
Road Federation Belgium
Ja
Nee
Touring
Ja
Ja
Greenpeace
Nee
Nee
Bond Beter Leefmilieu
Nee
Ja
Tabel 11: Overzicht congruentie van doelstellingen en officiële relatie Tabel 11 geeft een samenvatting weer op het antwoord van de beschrijvende vraag betreffende
congruentie
van
doelstellingen
en
geeft
nogmaals
weer
welke
belangengroepen al dan niet geïnstitutionaliseerd zijn. Deze tabel wordt samen met de bevindingen
van
de
beïnvloedingstrategieën
gebruikt
om
de
verklarende
onderzoeksvragen te beantwoorden betreffende congruentie van doelstellingen en institutionalisering van een belangengroep.
65
Onderzoeksbevindingen 5.2.2.1
Congruentie van doelstellingen
Onderzoeksvraag:
Verschillen
de
beïnvloedingstrategieën
en
tactieken
tussen
belangengroepen die congruente doelstellingen en belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn tegenover de Vlaamse regering? Hypothese a: Belangengroepen die doelstellingen nastreven die congruent zijn met die van de Vlaamse regering, zullen geen conflicterende beïnvloedingsstrategieën en tactieken inzetten. Hypothese b: Belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering, zullen conflicterende beïnvloedingsstrategieën en tactieken inzetten.
Deze onderzoeksvraag wordt beantwoord door de belangengroepen die congruente doelstellingen nastreven te vergelijken met de belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering. Zoals eerder gesteld streefden RFB en Touring congruente doelstellingen na doordat deze belangengroepen de Vlaamse regering steunde bij haar beslissing. Hierdoor was er bij de deze belangengroepen geen nood om conflicterende beïnvloedingstrategieën en tactieken in te zetten. Zo illustreert Yves Coene van RFB: “Er is geen nood om protestacties te organiseren omdat de Vlaamse regering stappen onderneemt om de filelast en verkeersonveiligheid te verbeteren.” (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014) Ook Touring geeft deze reden aan waarom er niet geopteerd is voor conflicterende strategieën en tactieken (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014). In tegenstelling tot de mobiliteitsorganisaties, streven Greenpeace en BBL doelstellingen na die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering. Beide milieuorganisaties waren het dus niet eens met de Vlaamse regering en hebben daarom meer conflicterende strategieën en tactieken ingezet. Zo heeft BBL een aantal artikels geschreven waarbij de belangengroep kritiek uitte op de Vlaamse regering. Ter illustratie kan hierbij een kop van een persbericht vermeld worden: “Nieuwe weginfrastructuur is keistof” (Grietens, 2013). Toch moet wel opgemerkt worden dat BBL niet actief was in de mobilisatiestrategie. Dit kan verklaard worden doordat BBL geïnstitutionaliseerd is10. Ook Greenpeace heeft zich conflicterend opgesteld ten opzichte van de Vlaamse regering. Zoals in het beschrijvende deel al weergegeven is, schreef Greenpeace meerdere scherpe persberichten en viel ze de Vlaamse regering aan door het voeren van 10
Een verdere toelichting kan gevonden worden bij de verklarende vraag betreffende ‘Institutionalisering’.
66
Onderzoeksbevindingen protestacties. Uit de interviews met BBL en Greenpeace bleek dat de doelstelling van deze conflicterende strategieën en tactieken was om de publieke opinie te overtuigen, het lokaal verzet aan te wakkeren en medestanders te vinden bij beleidsmakers die niet bevoegd zijn over de Brusselse ring (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014; E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). 5.2.2.1.1
Conclusie
Als antwoord op de onderzoeksvraag kan gesteld worden dat er verschillen zijn tussen belangengroepen die congruente doelstellingen nastreven en belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering. Belangengroepen met congruente doelstellingen maken namelijk geen gebruik van de conflicterende strategieën en tactieken terwijl belangengroepen met niet congruente doestellingen dit wel doen. Uit deze conclusie kunnen de bovenstaande hypothesen bevestigd worden. 5.2.2.2
Institutionalisering
Onderzoeksvraag: Verschillen de beïnvloedingstrategieën tussen belangengroepen die geïnstitutionaliseerd zijn en belangengroepen die ongebonden zijn tegenover de overheid? Hypothese: Geïnstitutionaliseerde belangengroepen zullen directer en loyaler zijn tegenover de beleidsmakers dan belangengroepen die niet geïnstitutionaliseerd zijn.
Om deze onderzoeksvraag te beantwoorden worden de belangengroepen binnen een typologie met elkaar vergeleken. De vergelijkingsbasis wordt tevens versterkt doordat binnen een typologie ongeveer dezelfde doelstellingen worden nagestreefd11. De invloed van institutionalisering moet dus samen bekeken worden met de typologie. Zoals eerder gezegd streefden de SIG’s in dit dossier congruente doelstellingen na en hebben ze het beleid vooral op een directe manier beïnvloed. Toch zijn er tussen RFB en Touring enkele verschillen op te merken. Touring had op een structurele wijze contacten met het kabinet Crevits terwijl RFB ad-hoc contacten had met dit kabinet. Bovendien was de kwaliteit van de contacten met het kabinet Crevits verschillend. De contacten van RFB met het kabinet kunnen omschreven worden als gewone gesprekken terwijl de contacten van Touring omschreven kunnen worden als consultaties. De gesprekken van RFB waren beperkt tot een inhoudelijke voorstelling van bijvoorbeeld de zuidelijke
11
Zie beschrijvende vraag betreffende congruentie van doelstellingen.
67
Onderzoeksbevindingen ontsluiting van de Brusselse ring. Bij Touring waren deze gesprekken van een hogere kwaliteit doordat bijvoorbeeld de probleemstelling omtrent verkeersonveiligheid door deze belangengroep werd overgenomen door het kabinet. Daarnaast was Touring loyaal tegenover het kabinet Crevits. Touring steunde namelijk minister Crevits tijdens de beleidsvoorbereidingsfase. Bij de publicatie van een scherp persbericht werd volgens Danny Smagghe het kabinet steeds op voorhand op de hoogte gesteld terwijl dit bij RFB niet gedaan wordt (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014; D. Smagghe, persoonlijke
communicatie,
5
maart
2014).
Dit
bewijst
dat
Touring
als
geïnstitutionaliseerde belangengroep loyaal is tegenover de minister en dat de institutionalisering en de congruentie van doelstellingen met elkaar gekoppeld zijn. De PIG’s hebben in dit dossier het beleid voornamelijk op een indirecte wijze beïnvloed en hebben hierbij doelstellingen nagestreefd die niet congruent waren met die van de Vlaamse regering. Tussen BBL en Greenpeace zijn er wel enkele verschillen op te merken. De beleidsbeïnvloeding van Greenpeace was meer gericht op het conflict dan de beleidsbeïnvloeding van BBL. Zo organiseerde Greenpeace heel wat protestacties die al dan niet rechtstreeks gericht waren tegen minister Crevits. BBL organiseerde daartegen geen protestacties en hield het eerder bij scherpe persberichten en het voorstellen van alternatieven (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014; E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014). Uit het interview bleek ook dat er een loyaliteitsverschil is tussen BBL en Greenpeace. Zo gaf Erik Grietens aan dat BBL loyaler is dan Greenpeace: “Het is wel duidelijk dat we niet dezelfde acties opzetten als Greenpeace. We vermijden de harde confronterende acties. We zijn meer gericht op discussie en overleg.” (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014) Ook Joeri Thijs van Greenpeace maakte duidelijk dat er een loyaliteitsverschil is: “Soms vroegen onze partners aan Greenpeace om bepaalde (protest)acties op te zetten omdat zij er niet het juiste profiel voor hebben. BBL heeft bijvoorbeeld goede politieke contacten en dat gaat niet samen met het voeren van acties.” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014). 5.2.2.2.1
Conclusie
Als antwoord op de onderzoeksvraag kan gesteld worden dat geïnstitutionaliseerde belangengroepen directer en loyaler zijn tegenover de beleidsmakers dan nietgeïnstitutionaliseerde. Hierdoor kan de hypothese bevestigd worden. Toch moet deze conclusie genuanceerd worden en moet er ook rekening gehouden worden met de
68
Onderzoeksbevindingen congruentie van de doelstellingen. Voor geïnstitutionaliseerde belangengroepen met congruente doelstellingen is het gemakkelijker om het beleid op een directe en loyale manier te beïnvloeden dan de geïnstitutionaliseerde belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering.
5.2.3
Conflicterende tactieken
Onderzoeksvraag: Moeten belangengroepen terugvallen op de indirecte strategie bij het gebruik van conflicterende tactieken? Hypothese a: Belangengroepen die gebruik maken van conflicterende tactieken verkrijgen geen toegang bij de beleidsmakers. Hypothese b: Belangengroepen die gebruik maken van conflicterende tactieken worden niet geweerd bij de beleidsmakers.
Om deze onderzoeksvraag op te lossen wordt er gekeken naar de indirecte beïnvloedingsstrategieën die als conflicterend beschouwd kunnen worden. Zoals eerder gesteld, veroorzaken conflicterende tactieken in de mediastrategie niet tot een breuk in de uitwisselingsrelatie. Zo leidt de publicatie van een scherp persbericht niet tot de uitsluiting van directe contacten met de beleidsmakers. Greenpeace
was
als
enigste
onderzochte
belangengroep
aanwezig
in
de
mobilisatiestrategie en organiseerde via deze strategie conflicterende tactieken. Soms richtte de milieuorganisatie zich tot de minister zelf door haar een ‘betonminister’ te noemen. Volgens Joeri Thijs veroorzaakte deze conflicterende tactieken niet tot een uitsluiting bij de beleidsmakers: “We hebben geen moeite om contact te leggen (met de beleidsmakers). We hebben wel minder persoonlijke contacten dan BBL. Maar als we een afspraak willen, dan gaat dat wel vlot.” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014) 5.2.3.1
Conclusie
Volgens de onderzoeksresultaten moeten belangengroepen niet terugvallen op de indirecte strategie bij het gebruik van conflicterende tactieken. Dit bevestigt de hypothese dat conflicterende tactieken, zoals protestacties, beschouwd worden als legitieme tactieken om het beleid mee te beïnvloeden.
69
Onderzoeksbevindingen
5.2.4
Coalities
Onderzoeksvraag: Zorgen tegengestelde belangen in het dossier R0 tot vorming van coalities? Hypothese: Belangengroepen vormen coalities omdat er in het dossier van de R0 zowel belangen leven tot een vermindering van de filelast als bezorgdheden omtrent het leefmilieu.
In het beschrijvende gedeelte van dit onderzoek werd alreeds weergegeven hoe de belangengroepen hebben samengewerkt om het beleid te beïnvloeden. De term coalitie wordt hier dus breed geïnterpreteerd van een samenwerking tot een formele coalitie. Tijdens het interview werd nagegaan welke beweegredenen achter deze coalities zaten. De beweegredenen moeten een antwoord bieden op de verklarende vraag of tegengestelde belangen al dan niet zorgen tot de vorming van coalities. RFB werkte met andere belangengroepen samen om sterker te staan tegenover de milieuorganisaties: “Met meerdere mobiliteitsgroepen staan we sterker dan met één. Concreet staan we in dit dossier samen sterker tegenover de milieuorganisaties.” (Y. Decoene, persoonlijke communicatie, 3 maart 2014) Touring wilde daarentegen met andere belangengroepen samenwerken om voornamelijk sterker te staan tegenover het beleid: “Wij willen vooral een front vormen tegenover het beleid en in mindere mate tegenover de milieuorganisaties. Wij willen namens 1 groep spreken.” (D. Smagghe, persoonlijke communicatie, 5 maart 2014) Ook Greenpeace wilde via een coalitie sterker staan tegenover het beleid: “We zijn ook veel sterker samen. We kunnen als 1 stem spreken bij bijvoorbeeld de kabinetten. We werken niet specifiek samen om sterker te staan tegenover de mobiliteitsgroepen.” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014) BBL werkt dan weer samen om sterker te staan tegenover zowel het beleid als de mobiliteitsorganisaties: “We wilden natuurlijk samen sterker staan om zowel beter te kunnen wegen op het beleid als om een antwoord klaar te hebben tegen de mobiliteitsorganisaties zoals Touring en VAB omdat die natuurlijk sterk staan in de mobiliteitsdebatten.” (E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014) 5.2.4.1
Conclusie
Uit het bovenstaande kan vastgesteld worden dat belangengroepen niet enkel samenwerken om sterker te staan tegen rivaliserende belangengroepen maar ook om
70
Onderzoeksbevindingen zwaarder te kunnen wegen op het beleid. De hypothese kan hierdoor gedeeltelijk bevestigd worden.
5.2.5
(Indirecte) Bestuurlijke strategie
Onderzoeksvraag: Waarom zetten belangengroepen in op de indirecte bestuurlijke strategie?
Dit onderzoek voegde één nieuwe beïnvloedingsstrategie toe, namelijk de indirecte bestuurlijke strategie. Via deze verklarende onderzoeksvraag wordt getracht om de beweegredenen achter deze strategie bloot te leggen. Uit het onderzoek bleek dat RFB, Greenpeace en BBL actief waren in de indirecte bestuurlijke strategie. In verband met de zuidelijke ontsluiting van de Brusselse ring heeft RFB contacten gehad met lokale besturen. Het doel van deze gesprekken was tweezijdig, namelijk het uitwisselen van informatie en het vinden van voorstanders: “Het doel van deze gesprekken was voornamelijk om informatie te krijgen en mindere mate om zelf informatie te geven (= toelichten van eigen plannen). Toch wilden we onrechtstreeks via deze gesprekken voorstanders vinden voor onze alternatieven.” BBL en Greenpeace hebben gezamenlijk gesprekken gehad met zowel lokale besturen als met het Brusselse Gewest. Het doel van deze gesprekken was om informatie uit te wisselen, medestanders te vinden en het lokale verzet aan te wakkeren: “Het doel van deze gesprekken was om hen te overtuigen van onze visie op het probleem.” “We wilden hen voornamelijk wakker schudden” (J. Thijs, persoonlijke communicatie, 11 maart 2014; E. Grietens, persoonlijke communicatie, 14 maart 2014) 5.2.5.1
Conclusie
Uit de interviews bleek dat de (indirecte) bestuurlijke strategie voornamelijk werd ingezet om medestanders te vinden bij onbevoegde besturen. RFB wilde een draagvlak creëren voor de zuidelijke ontsluiting van de Brusselse ring terwijl Greenpeace en BBL samen met de lokale besturen zich wilden verzetten tegenover de Vlaamse overheid. Een bijkomende reden om in te zetten op deze strategie is om informatie uit te wisselen.
71
Conclusie Onderzoeksresultaten Belangengroepen zijn belangrijk bij de formulering van het overheidsbeleid. Zo hebben belangengroepen het beleid omtrent de ring om Brussel beïnvloed. Ondanks dat er al heel wat geweten is over het gedrag van belangengroepen, was het toch belangrijk om in dit onderzoek buitenlandse onderzoeksresultaten te testen in een Vlaamse beleidscontext. Om deze onderzoeksresultaten te testen, heeft dit onderzoek data verzameld door het gebruik
van
elite-interviews
en
door
de
analyse
van
documenten.
Het empirisch gedeelte van dit onderzoek bestaat uit twee grote delen, namelijk een beschrijvend en een verklarend gedeelte. In het beschrijvende gedeelde werden voornamelijk de individuele en collectieve beleidsbeïnvloeding van de onderzochte belangengroepen toegelicht. Daarnaast beschreef dit onderzoek de congruentie van de nagestreefde doelstellingen. In het verklarende gedeelte heeft dit onderzoek de beweegredenen achter de beleidsbeïnvloeding en de vorming van coalities onderzocht. Daarnaast is dit onderzoek erin geslaagd om een nieuwe beïnvloedingsstrategie bloot te leggen,
namelijk
de
indirecte
bestuurlijke
strategie.
Hieronder
worden
de
onderzoeksresultaten samengevat. Beschrijvende vragen: Onderzoeksvraag: Streven de onderzochte belangengroepen inhoudelijk doelstellingen na die congruent zijn met die van de Vlaamse regering? In de eerste beschrijvende vraag werd de congruentie van de doelstellingen per belangengroep toegelicht. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat RFB en Touring in deze case congruente doelstellingen nastreefden, terwijl BBL en Greenpeace doelstellingen nastreefden die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering. Onderzoeksvraag:
Welke
beïnvloedingsstrategieën
en
tactieken
hanteerden
belangengroepen in de case R0?
De ingezette beïnvloedingsstrategieën en bijbehorende tactieken werden beschreven in de tweede onderzoeksvraag. Algemeen kon vastgesteld worden dat alle belangengroepen actief waren in de directe bestuurlijke strategie, de politieke strategie en de mediastrategie. De onderzochte belangengroepen tekenden onderling wel verschillen op. Zo was Touring als enige belangengroep niet actief in de indirecte bestuurlijke strategie
en was Greenpeace als enige belangengroep actief in de mobilisatiestrategie. Verder was er geen enkele belangengroep actief in de juridische strategie omdat er bij de belangengroepen enerzijds geen nood was om beroep aan te tekenen bij weigering van openbaarheid van bestuur, anderzijds was er tijdens de beleidsvoorbereidingsfase geen mogelijkheid om juridische bezwaren in te dienen. Een andere vaststelling die gemaakt kan worden is dat binnen een strategie de tactieken kunnen verschillen. Zo had Touring consultaties met het kabinet van Crevits terwijl de andere belangengroepen zich tevreden moesten stellen met gewone gesprekken. Onderzoeksvraag: Hebben de onderzochte belangengroepen samengewerkt met andere belangengroepen om het beleid collectief te beïnvloeden?
In de derde beschrijvende vraag werd weergegeven hoe de onderzochte belangengroepen samenwerkten tijdens de beleidsvoorbereidingsfase. Opvallend was dat de milieugroepen intenser samenwerkten dan de mobiliteitsgroepen. Zo werkten BBL en Greenpeace nauw samen via het platform Modalshift. Toch werkten deze belangengroepen ook zonder dit platform samen met andere belangengroepen. Bij de mobiliteitsgroepen was de samenwerking eerder beperkt tot bijvoorbeeld de organisatie van een gezamenlijke studiedag en een gezamenlijke standpuntbepaling. Verklarende vragen: Onderzoeksvraag: Verschillen de ingezette beïnvloedingsstrategieën tussen “Public Interest Groups” (PIG) en “Special Interest Groups” (SIG)? Hypothese 1a: “Public Interest Groups” (PIG’s) zijn voornamelijk actief in de indirect strategieën. Hypothese 1b: “Special interest groups” (SIG’s) zijn vooral actief in de directe strategieën.
In de eerste verklarende vraag werd nagegaan of de typologie een invloed had op de ingezette beïnvloedingsstrategieën. Uit de onderzoeksresultaten blijkt wel degelijk dat de typologie een verklaringswaarde heeft voor het gedrag van de onderzochte belangengroepen. “Public Interest Groups” (PIG’s) zetten meer in op de indirecte beïnvloedingsstrategieën dan de “Special Interest Groups” (SIG’s). En omgekeerd zetten SIG’s meer in op de directe beïnvloedingsstrategieën dan PIG’s. Door deze bevindingen konden hypothesen a en b in het algemeen bevestigd worden. De typologie kon wel geen verklaring geven voor het verschil in het gebruik van strategieën tussen belangengroep in één bepaalde typologie. Andere niet-constante onafhankelijke variabelen konden
hiervoor wel een verklaring geven. De typologie kan dus enkel een algemene verklaring geven voor het gebruik van de beïnvloedingsstrategieën. Onderzoeksvraag:
Verschillen
de
beïnvloedingstrategieën
en
tactieken
tussen
belangengroepen die congruente doelstellingen en belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn tegenover de Vlaamse regering? Hypothese a: Belangengroepen die doelstellingen nastreven die congruent zijn met die van de Vlaamse regering, zullen geen conflicterende beïnvloedingsstrategieën en tactieken inzetten. Hypothese b: Belangengroepen die doelstellingen nastreven die niet congruent zijn met die van de Vlaamse regering, zullen conflicterende beïnvloedingsstrategieën en tactieken inzetten.
De invloed van de congruentie van doelstellingen op de beïnvloedingsstrategieën en tactieken werd in de tweede verklarende vraag onderzocht. Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat belangengroepen met niet congruente doelstellingen conflicterende strategieën en tactieken inzetten. Zo publiceerden BBL en Greenpeace scherpe persberichten. Verder was Greenpeace als enige belangengroep aanwezig in de mobilisatiestrategie door de organisatie van protestacties. Belangengroepen die congruente doelstellingen nastreefden hebben daarentegen geen conflicterende strategieën en tactieken ingezet. Volgens Touring en RFB was er immers geen nood om de Vlaamse regering uit te dagen met conflicterende tactieken. Uit de bovenstaande conclusie kunnen hypothesen a en b bevestigd worden. Onderzoeksvraag: Verschillen de beïnvloedingstrategieën tussen belangengroepen die geïnstitutionaliseerd zijn en belangengroepen die ongebonden zijn tegenover de overheid? Hypothese: Geïnstitutionaliseerde belangengroepen zullen directer en loyaler zijn tegenover de beleidsmakers dan belangengroepen die niet geïnstitutionaliseerd zijn.
Via de derde verklarende vraag werd gecontroleerd of er verband bestaat tussen de institutionalisering en de beïnvloedingsstrategieën. Algemeen kan er vastgesteld worden dat geïnstitutionaliseerde belangengroepen directer en loyaler zijn tegenover de beleidsmakers dan belangengroepen die niet geïnstitutionaliseerd zijn. Binnen de SIG’s kan vastgesteld worden dat Touring als geïnstitutionaliseerde belangengroep directere en frequentere contacten had dan RFB. Daarnaast verwittigt Touring uit loyaliteit het kabinet bij de publicatie van scherpe persberichten. Binnen de PIG’s kan opgemerkt worden dat BBL als geïnstitutionaliseerde belangengroep directer en voorzichtiger het
beleid moest beïnvloeden dan Greenpeace. Zo kon BBL door haar officiële relatie met de Vlaamse beleidsmakers geen conflicterende tactieken inzetten terwijl Greenpeace dit wel kon doen. Uit de bovenstaande conclusie kan de hypothese bevestigd worden. Onderzoeksvraag: Moeten belangengroepen terugvallen op de indirecte strategie bij het gebruik van conflicterende tactieken? Hypothese a: Belangengroepen die gebruik maken van conflicterende tactieken verkrijgen geen toegang bij de beleidsmakers. Hypothese b: Belangengroepen die gebruik maken van conflicterende tactieken worden niet geweerd bij de beleidsmakers.
Via de vierde verklarende vraag werd nagegaan of het gebruik van conflicterende tactieken een invloed heeft op de directe contacten met de beleidsmakers. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat het gebruik van conflicterende tactieken niet leidde tot een uitsluiting van de directe contacten bij bijvoorbeeld het kabinet. Deze bevindingen bevestigen hypothese b waarbij het gebruik van conflicterende tactieken genormaliseerd zijn en deze tactieken als legitiem ervaren worden. Door de bevestiging van hypothese b kan hypothese a weerlegd worden. Onderzoeksvraag: Zorgen tegengestelde belangen in het dossier R0 tot vorming van coalities? Hypothese: Belangengroepen vormen coalities omdat er in het dossier van de R0 zowel belangen leven tot een vermindering van de filelast als bezorgdheden omtrent het leefmilieu.
Via de vijfde verklarende vraag zijn de beweegredenen achter de vorming van coalities geanalyseerd. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat elke onderzochte belangengroep op één of andere manier heeft samengewerkt met andere belangengroepen. De onderzochte belangengroepen werkten samen en vormden coalities om sterker te staan tegenover belangengroepen met tegengestelde belangen. De hypothese kan hierdoor bevestigd worden maar moet wel verder aangevuld worden. Belangengroepen werken namelijk ook samen om gezamenlijk sterker te staan om zo zwaarder te kunnen doorwegen op het beleid.
Onderzoeksvraag: Waarom zetten belangengroepen in op de indirecte bestuurlijke strategie?
Dit onderzoek voegde de indirecte bestuurlijke strategie toe aan de huidige literatuur. Deze strategie omvat alle beïnvloedingspogingen tegenover onbevoegde beleidsmakers. Dit onderzoek probeerde de beweegredenen die schuilen achter deze strategie bloot te leggen. Uit de onderzoeksresultaten konden twee beweegredenen geïdentificeerd worden. De eerste reden en ook meteen de belangrijkste reden was om medestanders te vinden. Zo zocht RFB medestanders voor de eigen mobiliteitsoplossingen terwijl BBL en Greenpeace de onbevoegde besturen ervan wilde overtuigen om zich gezamenlijk te verzetten tegenover de Vlaamse overheid. De tweede beweegreden van deze beïnvloedingsstrategie was om (technische) informatie uit te wisselen. Evaluatie van het onderzoek De resultaten uit dit onderzoek zijn generaliseerbaar en dit wordt gegarandeerd door de nauwkeurige selectie van de onderzoekseenheden. Er moet uiteraard wel rekening mee gehouden worden dat de onderzoeksresultaten gedeeltelijke gebaseerd zijn op interviews waardoor subjectiviteit vanwege de geïnterviewden niet uitgesloten kan worden. Daarom werden er documenten ingezet bij de analyse om de objectiviteit van de onderzoeksresultaten te verhogen. Concreet werden er persberichten, studies en verslagen van hoorzittingen bij de hand genomen. In verband met de generaliseerbaarheid moet er ook rekening met gehouden worden dat de onderzoeksresultaten gebaseerd zijn op de techniek van de case-study. Een consequentie van deze techniek is dat de resultaten volledig generaliseerbaar zijn in een gelijkaardige beleidscontext maar dit kan echter niet gegarandeerd worden in andere beleidscontexten. Daarom moeten andere onderzoekers nauwlettend omspringen met deze onderzoeksresultaten indien men er gebruik van wil maken. Via een case-study is dit onderzoek er wel in geslaagd om meer genuanceerde onderzoeksresultaten vast te leggen. Denk dan maar bijvoorbeeld aan de PIG’s die net zoals de SIG’s bij de beleidsmakers gingen aankloppen met technische informatie. Verder biedt het gebruikte onderzoeksmodel, dat gebaseerd is op het model van Binderkrantz (2005) en verder aangevuld is met inzichten van Bachus en Coninx (2008), een goed vertrekpunt om de beleidsbeïnvloeding van belangengroepen te bestuderen. Via dit model is het relatief gemakkelijk om het effect van niet-constante afhankelijke variabelen te onderzoeken op de beïnvloedingsstrategieën. Aangevuld met eigen
inzichten, geeft de toevoeging van de indirecte bestuurlijke strategie een nieuwe kijk op de beleidsbeïnvloeding. Onbevoegde besturen worden in de Belgische beleidscontext namelijk gecontacteerd om het beleid op een indirecte wijze te beïnvloeden. Via dit onderzoek kan het gedrag van belangengroepen ten opzichte van het beleid beter begrepen worden en kunnen de onderzochte belangengroepen hun gedrag plaatsen in een wetenschappelijk model. Voorstellen voor vervolgonderzoeken Maatschappelijk en wetenschappelijk gezien zou het interessant zijn om enkele jaren na 25/10/2013 de beleidsbeïnvloeding te onderzoeken in de case van de ring om Brussel. Er kan namelijk verwacht worden dat het contrast tussen de onderzochte belangengroepen groter zal worden omdat de beslissing van de Vlaamse regering genomen is en de belangengroepen met tegengestelde belangen daardoor het beleid meer indirect zullen beïnvloeden. Zo kondigden BBL en Greenpeace aan dat ze in de toekomst juridische middelen zullen inzetten tegenover de Vlaamse regering. Een ander voorstel is om de beleidsbeïnvloeding in de case van de ring om Brussel te vergelijken met de case van de ring om Antwerpen. Daarnaast zou het ook interessant zijn om andere typologieën te onderzoeken zoals instituties en werkgeversorganisaties.
Literatuurlijst Boeken: Baumgartner, F. & Leech, B. (1998). Basic Interests: The importance of groups in politics and in political science. New Jersey: Princeton University Press. Berry, J. (1977). Lobbying for the People: the political behavior of public interest groups. New Jersey: Princeton University Press. Dexter, L. (2006). Elite and Specialized Interviewing. Colchester: ECPR Press. Grossman, G. & Helpman, E. (2001). Special Interest Politics. Cambridge: The MIT Press. Key, V.O. (1961). Politics, parties and pressure groups. New York: Crowell. Olson, M. (1965). The logic of collective action: public goods and the theory of groups (20th ed.). Cambridge: Harvard University Press. Ornstein, N. (1978). Interest groups, lobbying, and policymaking. Washington: Congressional Quarterly Press. Truman, D. (1963). The Govermental Process (9th ed.). New York: Alfred A. Knopf. Van Mierlo, J.G.A. (1988). Pressiegroepen in de Nederlandse politiek. ‘s-Gravenhage: Stichting Maatschappij en onderneming.
Wilson, G. (1990). Interest Groups (Comparative Politics). Padstow: T.J. Press Ltd. Yin, R. (2003). Case Study Research: Design and Methods. California: Sage Publications. Documenten belangengroepen: BBL. (2009). Milieubeleid in tijden van crisis: 61 voorstellen voor een groener, leefbaarder en welvarender Vlaanderen. RFB. (2011). Alternatieven om de congestie in de omgeving van Brussel op te lossen. RFB. (2013). RFB Position paper 2013. De Thibault, B. (2014). Uw mobiliteit, onze zorg. Touring. Breemersch, T., Yperman, I. & Vanherle, K. (2012). Invloed van nieuwe weginfrastructuur op de CO2 uitstoot in België. TML Leuven.
Internetbronnen: ABVV. (2013). Wat is een IPA of interprofessioneel akkoord. Geraadpleegd op 28 december 2013, via: http://www.abvv.be/web/guest/files-nl/-/file/1239599/. Agentschap Wegen en Verkeer. (2013). Een veilige ring voor iedereen. Geraadpleegd op 2 februari 2014, via: http://www.startprojecten.be/images/pdf/dossier%20verkeersveiligheid%20voorstel%20vfin.pdf. Coninx, I. & Bahus, K. (2008). Effectiviteit van de beleidsbeïnvloeding door Bond Beter Leefmilieu. Geraadpleegd op 29 september 2013, via: http://hiva.kuleuven.be/en/publicaties/publicatie_detail.php?id=3066. Crevits, H. (2013). Persbericht: Herinrichting ring rond Brussel: toename verkeersveiligheid, afname files. Geraadpleegd op 2 februari 2014, via: http://departement-mow.vlaanderen.be/sites/default/files/articles/attachments/2013-1025b-persbericht.pdf. Febelfin. (2013). Febelfin reageert op aanbevelingen Dexia-commissie. Geraadpleegd op 11 november 2013, via: http://2012.febelfin.be/nl/febelfin-reageert-op-aanbevelingendexia-commissie. Greenpeace. (2009a). Greenpeace leidde verkeer Brusselse Ring af om alternatieven voor verbreding te tonen. Geraadpleegd op 23 maart 2013, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuws-blogs/nieuws/ring-action/. Greenpeace. (2009b). Greenpeace bezoekt CD&V-congres om een andere mobiliteit te eisen. Geraadpleegd op 4 mei 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuwsblogs/nieuws/transport-climate-politics/. Greenpeace. (2010a). Garvida+ Consulting: Capital Solutions for Brussels. Geraadpleegd op 4 mei 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/Global/belgium/binaries/2010/12/capital_solutions_ brussel_nl.pdf. Greenpeace. (2010b). Succesvolle themawandeling Brusselse ring. Geraadpleegd op 4 mei 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuws-blogs/nieuws/laarbeekboswandeling/. Greenpeace. (2012). Camp[R]ing 2012: Kamperen aan Brusselse ring tegen verbreding. Geraadpleegd op 11 mei 2014, via:
http://www.greenpeace.org/belgium/nl/pers/persberichten/CampRing-2012-Kamperenaan-Brusselse-ring-tegen-verbreding/. Greenpeace. (2013a). Plannen Brusselse ring en Oosterweel saboteren klimaatbeleid. Geraadpleegd op 22 maart 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/pers/persberichten/plannen-brusselse-ring-enoosterweel-saboteren-klimaatbeleid/. Greenpeace. (2013b). “Klimaatstorm” teistert kabinet van Crevits. Geraadpleegd op 11 mei 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuwsblogs/nieuws/klimaatstorm-teistert-kabinet-van-crevits-280313/. Greenpeace. (2014). Wat doen we?. Geraadpleegd op 15 maart 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/wat-doen-we/. Grietens, E. (2013). Nieuwe weginfrastructuur is keistof. Geraadpleegd op 5 april 2014, via: http://www.bondbeterleefmilieu.be/page.php/30/741/14791. KBC. (2013). Economische vooruitzichten (december 2013). Geraadpleegd op 4 januari 2014, via: https://www.kbceconomics.be/wpcontent/uploads/2013/12/EVdec2013recente-cijfervooruitzichten.pdf. Liga Voor Mensenrechten. (2012). Liga-standpunt omtrent GAS. Geraadpleegd op 17 september 2013, via: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/standpunten/liga_standpunt_omtrent_gas. Liga Voor Mensenrechten. (2011). Schorsing GO!-verbod op levensbeschouwelijke kentekens opgeheven. Geraadpleegd op 17 september 2013, via: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/acties/schorsing_verbod_go_levensbeschou welijke_kentekens_opgeheven. Liga Voor Mensenrechten. (2013). Schorsing Middenveld vraagt evocatie GAS-wet. Geraadpleegd op 17 september 2013, via: http://www.mensenrechten.be/index.php/site/nieuwsberichten/middenveld_vraagt_evocat ie_gas_wet. Modalshift. (2012). Nota Modal Shift: Plan-MER Omvorming noordelijke deel van de R0. Geraadpleegd op 27 maart 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/Global/belgium/report/2012/SMER%20R0%20nota %20Modal%20Shift%20NL.pdf.
Modalshift. (2012). De Brusselse ring, anders bekeken. Geraadpleegd op 23 maart 2014, via: http://www.bondbeterleefmilieu.be/downloads_ftp/beleid/Modal_Shift_NL_finaal_%282 %29.pdf. Provincie Vlaams Brabant. (z.d.). Strategische economische projecten: Start. Geraadpleegd op 1 februari 2014, via: http://www.vlaamsbrabant.be/economielandbouw/economisch-beleid/pom/activiteiten-pom/strategische-economischeprojecten/start/index.jsp. START. (z.d.). Wat is START?. Geraadpleegd op 1 februari 2014, via: http://www.startprojecten.be/nl/wat-is-start. Test-Aankoop. (2011). Energiemarkt en de consument: Test-Aankoop vergelijkt nationaal en internationaal. Geraadpleegd op 17 mei 2014, via: http://www.testaankoop.be/action/pers%20informatie/persberichten/2011/energiemarkt-en-deconsument-test-aankoop-vergelijkt-nationaal-en-internationaal. Thijs, J. (2010a). Waarom steken we onze nek uit met een hoax?. Geraadpleegd om 23 maart 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuws-blogs/Blogs/blogtransport/waarom-steken-we-onze-nek-uit-met-een-hoax/blog/30941/. Thijs, J. (2010b). Steden in beweging: het kan ook anders. Geraadpleegd op 4 mei 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuws-blogs/Blogs/blog-transport/steden-inbeweging-het-kan-ook-anders/blog/34321/. Thijs, J. (2011). Rock the Ring, the day after. Geraadpleegd op 4 mei 2014, via: http://www.greenpeace.org/belgium/nl/nieuws-blogs/Blogs/blog-transport/rock-the-ringthe-day-after/blog/36739/. Van Zeebroeck, B. (2010). Verbreding Brusselse ring geen oplossing voor sluipverkeer. Geraadpleegd op 26 maart 2014, via: http://www.bondbeterleefmilieu.be/page.php/30/522/12509. Verkeerscentrum Vlaanderen. (2013). Verkeersindicatoren hoofdwegennet Vlaanderen 2012. Geraadpleegd op 2 februari 2014, via: http://www.verkeerscentrum.be/pdf/rapportverkeersindicatoren-2012-v1.pdf.
Vlaamse Regering. (2004). Persmededeling: START-project luchthavenregio. Geraadpleegd op 1 februari 2014, via: http://www.actienoordrand.be/PersberichtVlaamseRegering12122004.htm. MER Plan-MER Omvorming van het noordelijke deel van de R0 (tussen E40 en E40): ontwerp-S-MER, 2012. THV ARCADIS Belgium – Grontmij i.s.m. TRITEL. I.o.v. MOW Wegen en Verkeer Vlaams-Brabant. Ongepubliceerde bronnen: Binderkrantz, A. (2013). Legislatures, lobbying and interest groups. Van Der Hoeven, J. (2011). Een kritische blik op de Eurocrisis. (Bachelorproef, HoGent, Aalst, België). Tijdschriften: Huyse, L. (2013). De ontzuiling is nog niet verteerd. Samenleving en politiek, 20 (2), 3039. Verzamelwerk: Baakman, N., Korsten, A. & Van Mierlo, J. (1989). Lobbies van ondernemingen en bedrijfsleven bij de overheid. In Depre, R., et al. (Eds.), Handboek beleidsvoering voor de overheid (pp. M6032-1-M6032-26). Alphen aan den Rijn: Samsom. Vanderleyden, L. Callens, M. Noppe, J. & Vergeynst, T. (2011). De institutionele, macro-economische, sociaaldemografische en sociaal-culturele context in Vlaanderen en Europa. In Noppe, J. Vanderleyden, L. & Callens, M. (Eds.), De Sociale Staat van Vlaanderen 2011 (pp. 7-42). Lommel: drukkerij Bosmans. Wetenschappelijk tijdschriftartikel: Akkerman, A. (2005), De verhoudingen tussen de sociale partners in Nederland anno 2005. Corporatisme of lobbyisme?, Beleid en Maatschappij, 32 (4), 187-198. Binderkrantz, A. (2005). Interest Group Strategies: Navigating Between Privileged Acces and Strategies of Pressure. Political Studies, 53, 694-715. Binderkrantz, A. (2008). Different Groups, Different Strategies: How Interest Groups Pursue Their Political Ambitions. Scandinavian Political Studies, 31(2), 173-200.
Binderkrantz, A. & Kroyer, S. (2012). Customizing strategy: Policy goals and interest groups strategies. Interest groups & Advocacy, 1 (1), 115-138. Browne, W. (1990). Organized Interests and Their Issue Niches: A Search for Pluralism in a Policy Domain. The Journal of Politics, 52 (2), 477-509. Dür, A. & De Bièvre, D. (2007). The Question of Interest Group Influence. Journal of Public Policy, 27(1), 1–12. Easton, D. (1957). An approach to the Analysis of Political Systems. World Politics, 9 (3), 383-400. Etzioni, A. (1985). Special interest groups versus constituency representation. Research in Social Movements, Conflicts and Change, 8, 171-195. Jordan, G., Halpin, A., Maloney, W. (2004). Defining interests: Disambiguation and the need for new distinctions? The British Journal of Politics & International Relations, 6 (2), 195-112. Knoke, D. (1986). Associations and Interest Groups. Annual Review of Sociology, 12, 121. Lijphart, A. (1975). The Comparable-cases strategy in comparative research. Comparative Political Studies, 8 (2), 158-177. Mahoney, C. (2007). Networking vs. allying: the decision of interest groups to join coalitions in the US and the EU. Journal of European Public Policy, 14 (3), 366-383. Maloney, W., Jordan, G. & Mclaughlin, A. (1994). Interest Groups and Public Policy: The Insider/Outsider Model Revisited. Journal of Public Policy, 14 (1), 17-38. Meijs, L. & Ten Hoorr, E. (2005). Tussen achterban en overheid: Strategie bepalen in belangenverenigingen. ViO: Vrijwillige Inzet Onderzocht. 2 (2), 28-37. Salisbury, R. (1984). Interest Representation: The Dominance of Institutions. The American Political Science Review, 78 (1), 64-76. Seawright, J. & Gerring, J. (2008). Case selection techniques in case study research. Political Research Quarterly, 61 (2), 294-308. Van Aelst P. & Walgrave S. (2001). Who is that (wo)man in the street? From the normalisation of protest to the normalisation of the protestor. European Journal of Politial Research, 39, 461-486.
Vanhoren, I. (1990). Actiemiddelen van drukkingsgroepen in Belgie. Res Publica, 32 (1), 95-114.
Juridische verwijzingen Hoorzitting en gedachtewisseling over de uitdagingen van de Klimaatconferentie in Kopenhagen op 17 november 2009, Parl. St. Vlaams Parlement 2009-10. Hoorzitting en gedachtewisseling over de verbreding van de ring rond Brussel op 5 oktober 2010, Parl. St. Vlaams Parlement 2009-10.
Bijlagen Als bijlage werden de interviewvragen opgenomen. Algemene vraag: Ontvangt uw belangengroep subsidies? Inhoudelijke vragen R0 (Ring om Brussel): 1) Wat is jullie algemene visie op mobiliteit? 2) Zijn jullie het eens met de probleemstelling van de Vlaamse Overheid (filelast en verkeersonveiligheid)? 3) Hoe staat uw belangengroep tegenover de beslissing om het lokale verkeer te scheiden van het doorgaande verkeer? a. Steunen jullie de Vlaamse regering met deze beslissing? b. Voor welk alternatief zou uw belangengroep geopteerd hebben? Wijkt deze fundamenteel af van het zogenaamde ‘basisalaternatief’? Of zouden jullie eerder kleine wijzigingen willen aanbrengen aan de huidige beslissing? Vragen die betrekking hebben tot de beïnvloedingstrategieën: Toelichting: Bij de volgende vragen zou ik graag een beter beeld krijgen over de acties die jullie ondernomen hebben om de Vlaamse beleidsmakers (regering, politieke partijen, …) direct en indirect te beïnvloeden. Directe beleidsbeïnvloeding
Bestuurlijke strategie: 4) Hebben jullie contact gehad met een kabinet en/of de minister? Indien ja: a. Hoeveel keer hebben jullie contact gehad? b. Was dit op initiatief van het kabinet of was dit op eigen initiatief? c. Hoe verliep dit gesprek (vriendelijk/conflicterend)? Hebben jullie in het algemeen een goede relatie met het kabinet Crevits? d. Welke informatie hebben jullie uitgewisseld (vb. technische informatie)? e. Waarom hebben jullie contact gehad met het kabinet (doel: aanmoedigen, overtuigen, informeren)?
f. Hebben jullie structurele contacten met de kabinetten of zijn deze contacten eerder ad-hoc? 5) Hebben jullie contact gehad met andere beleidsmakers (vb. lokale besturen, Brusselse Hoofdstedelijke Gewest, federale overheid)? 6) Hebben jullie contact gehad met ambtenaren (vb. Departement Mobiliteit, Agentschap Wegen en Verkeer, …)? a. Hoeveel keer hebben jullie contact gehad? b. Was dit op initiatief van het departement/agentschap of was dit op eigen initiatief? c. Hoe verliep dit gesprek? Welke informatie hebben jullie uitgewisseld (vb. technisch)? d. Waarom hebben jullie contact gehad met de ambtenaren (vb. nuttig)? 7) Enkel voor belangengroepen in adviesraden: a. Hebben de adviesraden zich gebogen over het dossier R0? b. Luisterde de Vlaamse regering naar het advies van de adviesraden? 8) Hebben jullie beroep gedaan op de passieve openbaarheid van bestuur om bijvoorbeeld informatie los te weken? a. Indien ja: Waarom? Hebben jullie hierbij moeilijkheden ondervonden? 9) Hebben jullie inspraak gehad in het MER en MKBA (vb. onderzoeken van bepaalde tracés, criteria)? 10) Hebben jullie op een andere manier inspraak gehad? a. Indien ja? Hoe? 11) Vinden jullie het belangrijk om contacten te hebben met de kabinetten en de Vlaamse administratie? a. Indien ja: Waarom? Politieke strategie: 12) Hebben jullie parlementsleden aangesproken? Indien ja? a. Met welke partijen hebben jullie contact gehad (oppositie/meerderheid)? b. Hoeveel keer hebben jullie contact gehad? c. Wie heeft het initiatief genomen? d. Hoe verliep dit gesprek? Welke informatie hebben jullie uitgewisseld (vb. technisch, parlementaire vraag)? 13) Hebben jullie contact gehad met politieke partijen Indian ja:
a. Met welke politieke partijen (meerderheidspartijen en/of oppositiepartijen)? b. Wie heeft hiervoor het initiatief genomen? c. Hoe verliep dit gesprek? Welke informatie hebben jullie uitgewisseld (vb. technisch)? 14) Hebben jullie hoorzittingen in het Vlaams Parlement bijgewoond? Indien ja: a. Waarom werden jullie uitgenodigd? b. Heeft dit iets opgebracht? 15) Vinden jullie het belangrijk om contacten te hebben met de politieke wereld? Juridische strategie: 16) Hebben jullie beroep gedaan op juridische middelen (vb. beroep bij weigering openbaarheid van bestuur)? Indien ja: Waarom? Heeft dit iets opgeleverd? 17) Hebben jullie juridische bezwaren ingediend (vb. bij plan-MER, S-MER, …)? a. Welke bezwaren hebben jullie ingediend? b. Heeft de Vlaamse Overheid geluisterd naar jullie bezwaren (vb. feedback)? 18) Voor geïnstitutionaliseerde belangengroepen: Vermijden jullie het conflict met de Vlaamse beleidsmakers om jullie status te behouden? a. Voor niet-geïnstitutionaliseerde belangengroepen: ondervinden jullie in het algemeen moeilijkheden om toegang te verkrijgen tot de beleidsmakers aangezien jullie niet-geïnstitutionaliseerd zijn? Indirecte beleidsbeïnvloeding
Mediastrategie: 19) Hebben jullie persberichten gepubliceerd? Indien ja: a. Hoeveel keer hebben jullie dit gedaan? b. Hoe publiceren jullie persberichten (vb. sociale media, website, Belga…)? c. Waarom publiceren jullie persberichten (vb. zichtbaarheid tegenover de achterban)? d. Werden deze persberichten opgepikt door de media? e. Welke accenten legden jullie in uw persberichten? 20) Hebben jullie studies gepubliceerd? Indien ja: a. Waarom hebben jullie deze studies gemaakt?
b. Hebben jullie deze doorgestuurd naar beleidsmakers, politici, …? c. Zijn deze studies opgepikt in de media? 21) Hebben jullie betaalde campagnes gevoerd in de media? Indien ja: a. Hoeveel keer hebben jullie dit gedaan? b. En waarom? 22) Hebben jullie deelgenomen aan studiedagen? a. Indien ja: waarom? 23) Hebben jullie contacten gehad met journalisten? a. Hoeveel keer zijn jullie geïnterviewd? b. Probeerden jullie journalisten te beïnvloeden en/of te informeren? 24) Hebben jullie persconferenties georganiseerd? Indien ja: a. Waarom organiseerden jullie een persconferentie? Mobilisatiestrategie: 25) Hebben jullie betogingen en/of acties opgezet? Indien ja: a. Welke acties? b. Waarom organiseerden jullie dit? c. Hoeveel keer hebben jullie dit gedaan? d. Hebben deze acties een weerslag op jullie contacten met de beleidsmakers (te conflicterend)? e. Op welke manier mobiliseerden jullie actievoerders (vb. via sociale media)? 26) Hebben jullie nog andere soorten acties opgezet (zoals petities?) 27) Waarom beïnvloeden jullie de Vlaamse beleidsmakers onrechtstreeks via de media en de publieke opinie (vb. zichtbaar zijn tegenover achterban)? 28) Aan welke tactiek(en) hechten jullie het meest belang? Vragen die betrekking hebben tot coalities: 29) Werkten jullie samen met andere belangengroepen? Indien ja: a. Hoe kwam deze samenwerking tot stand? b. Was het gemakkelijk om tot een gedeeld belang te komen? c. Waarom werken jullie samen met andere belangengroepen (vb. sterker staan tegenover andere belangengroepen (milieugroepen versus mobiliteitsgroepen)?