UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Analyse van de boekhouding van een adellijke familie van 1750 tot 1914. De boekhouding van de hertogen van Arenberg
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bedrijfseconomie
Sander Berghmans onder leiding van Prof. Dr. Ignace De Beelde
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2013 – 2014
Analyse van de boekhouding van een adellijke familie van 1750 tot 1914. De boekhouding van de hertogen van Arenberg
Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Bedrijfseconomie
Sander Berghmans onder leiding van Prof. Dr. Ignace De Beelde
PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Sander Berghmans
Dankwoord Alvorens deze thesis aan te vatten, wil ik nog enkele mensen bedanken die mij geholpen hebben bij de totstandkoming van deze thesis. Eerst en vooral zou ik professor Ignace De Beelde willen bedanken voor het begeleiden van deze verhandeling. Zonder zijn hulp en aansporingen was er van deze thesis nooit sprake geweest. Ook zijn assistent, Xavier Walthoff-Borm, die mij hielp met de afwerking van deze verhandeling, wil ik bij deze bedanken. Uiteraard wil ik mijn dank uitspreken aan mijn ouders, grootvader en broers. Met het nalezen van dit werkstuk, hun raad en hun niet aflatende steun vervulden zij een belangrijke rol in het succesvol afronden van deze proef en mijn studies in het algemeen. Daarnaast mag ik ook de werknemers van het algemeen rijksarchief te Brussel en het Arenbergarchief te Edingen niet vergeten. Zij waren steeds bereid om mij te helpen zoeken naar het archiefmateriaal Tenslotte zou ik ook professor Erik Thoen van de vakgroep geschiedenis willen bedanken. Dankzij zijn hulp bij mijn verhandeling vorig jaar, groeide mijn interesse voor interdisciplinair onderzoek.
I
Inhoudsopgave Dankwoord ............................................................................................................................................... I Gebruikte afkortingen............................................................................................................................. V Lijst van figuren .................................................................................................................................... VI 1.
2.
3.
Introductie ....................................................................................................................................... 1 1.1.
Inleiding................................................................................................................................... 1
1.2.
Vraagstelling ........................................................................................................................... 3
1.3.
Bronnen, methode en onderzoeksperiode................................................................................ 4
1.3.1.
Bronnen en methode ........................................................................................................ 4
1.3.2.
Onderzoeksperiode .......................................................................................................... 5
Basisbegrippen ................................................................................................................................ 7 2.1.
De plaats van de boekhouding in de 18de en de 19de eeuw ................................................... 7
2.2.
Enkel en dubbelboekhoudsysteem .......................................................................................... 7
2.2.1.
Enkel versus dubbelboekhoudsysteem ............................................................................ 7
2.2.2.
De hybride boekhouding ............................................................................................... 10
2.3.
Management of financiële accounting................................................................................... 11
2.4.
De organisatie van de administratie ...................................................................................... 11
2.4.1.
De centrale administratie ............................................................................................... 12
2.4.2.
De rentmeesters ............................................................................................................. 14
2.4.3.
Overige medewerkers .................................................................................................... 14
De boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 1750 tot 1803 .............................. 15 3.1.
Historische achtergrond ......................................................................................................... 15
3.2.
De boekhouding van de centrale administratie...................................................................... 15
3.2.1.
De centrale administratie ............................................................................................... 15
3.2.2.
De boekhoudkundige documenten ................................................................................ 16
3.3.
De boekhouding van de heerlijkheden en landerijen............................................................. 22
3.3.1.
De hertogen en hun rentmeesters .................................................................................. 22
3.3.2.
De rol van de rentmeester .............................................................................................. 22
II
3.3.3. 3.4. 4.
4.1.
Historische achtergrond ......................................................................................................... 33
4.2.
Doorbraak industrialisering en haar invloed op het boekhouden .......................................... 34
4.3.
De boekhouding van de centrale administratie...................................................................... 35
4.3.1.
De centrale administratie ............................................................................................... 35
4.3.2.
De boekhoudkundige documenten ................................................................................ 37
De boekhouding van de landerijen ........................................................................................ 42
4.4.1.
De rentmeester ............................................................................................................... 42
4.4.2.
De rentmeesterboekhouding .......................................................................................... 43
4.5.
Conclusie voor de tweede onderzoeksperiode....................................................................... 46
De boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 1853-1914 ................................... 47 5.1.
Historische achtergrond ......................................................................................................... 47
5.2.
De boekhouding van de centrale administratie...................................................................... 48
5.2.1.
De centrale administratie ............................................................................................... 48
5.2.2.
De boekhoudkundige documenten ................................................................................ 49
5.3.
De boekhouding van de landerijen ........................................................................................ 54
5.3.1.
De rentmeesters ............................................................................................................. 54
5.3.2.
De boekhoudkundige documenten van de rentmeesters................................................ 54
5.3.3.
Waarom geen organisatie in een vennootschap? ........................................................... 54
5.4. 6.
Conclusie voor de eerste onderzoeksperiode......................................................................... 32
De boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 1804-1852 ................................... 33
4.4.
5.
De rentmeesterboekhouding .......................................................................................... 24
Conclusie voor de derde onderzoeksperiode ......................................................................... 59
Het onderzoek getoetst aan het Weberiaanse rationaliteitconcept en de kapitalistische
mentaliteitsthese van Bryer ................................................................................................................... 60 6.1.
Het Weberiaanse rationaliteitsconcept .................................................................................. 60
6.2.
De mentaliteitsthese van Bryer .............................................................................................. 62
7.
Conclusie ....................................................................................................................................... 64
8.
Bronnenopgave ................................................................................................................................. I
III
9. 10.
Literatuuropgave ........................................................................................................................ VIII Bijlagen .................................................................................................................................. XIV
IV
Gebruikte afkortingen AAE: Arenberg archief Edingen AF: Arenbergfonds ARA: Algemeen Rijksarchief Brussel K&P: Kaarten en Plannen
V
Lijst van figuren Afbeelding 1: Schema van de incorporatie van de diverse boekhoudkundige documenten bij de centrale administratie voor 1783 ………………………………………………………………………21 Afbeelding 2: Schema van de rapporteringverplichtingen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg (2de helft 18de eeuw)…………………………………………………………………….30 Afbeelding 3: Schema van de geldstromen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg (2de helft 18de eeuw)……………………………………………………………………………………31 Afbeelding 4: Schema van de incorporatie van de diverse boekhoudkundige documenten bij de centrale administratie na 1870…………………………………………………………………………53 Afbeelding 5: Schema van de rapporteringverplichtingen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg omstreeks 1870…………………………………………………………………………57 Afbeelding 6: Schema van de geldstromen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg omstreeks 1870………………………………………………………………………………………...58
VI
1. Introductie 1.1.
Inleiding
Sedert eeuwen leggen boekhoudingen de transacties van bedrijven, organisaties en individuen vast. Een degelijke boekhouding wist en weet hierbij zowel de diverse activiteiten van een organisatie weer te geven als inzicht te verschaffen in het totaalplaatje (Michelsen, 1867). Hoewel deze info uiteraard bestemd was voor tijdgenoten, bieden historische boekhoudingen ook vandaag nog dezelfde voordelen. Want, wanneer een dergelijke boekhouding de tand des tijds overleefd heeft, kan deze vandaag bijdragen aan het onderzoek naar een breed scala van (historische) onderwerpen. Niet in het minste aan de studie van de boekhoudkundige structuren en technieken van de bewuste organisatie (Scorgie, 1997). Deze studie heeft daarom als doel een bijdrage te leveren aan de geschiedenis van de accounting, door middel van de analyse van de boekhouding van de hertogen van Arenberg binnen de periode 17501914. We kozen specifiek voor deze grote adellijke familie, aangezien de boekhouding van de adel doorgaans een verwaarloosd studieobject is binnen een periode van industrialisering en opkomend kapitalisme. Industriële bedrijven, vormden namelijk de basis van boekhoudkundige vernieuwing (Boyns, Edwards en Nikitin, 2013). Deze vernieuwingen trekken wetenschappers aan en zouden reeds in de 19de eeuw de grondslag van academische discussies vormen. Dit ten nadele van iets minder vooruitstrevende boekhoudingen (Johnson en Kaplan, 1987). Wanneer men dan vandaag onderzoek doet naar de boekhouding van adellijke families in de 18de, 19de en 20ste eeuw, vindt men dus betrekkelijk weinig literatuur terug (Camfferman, 1997). Meestal wordt de boekhouding van de adel slechts sporadisch vermeld en beschouwt men hun boekhouding vooral als één die achterliep op deze van de industriëlen en handelaars (Britnell, 1993). Achterliepen is misschien een verkeerd woord, maar de studie van Backhaus (1888) zou inderdaad aantonen dat bijvoorbeeld de graven van Stolberg, een vrij eenvoudige (kas)boekhouding bijhielden. Een boekhouding die gedurende de 19de eeuw slechts een beperkt aantal veranderingen had doorgemaakt. Ook Mee (1975), zou gelijkaardige conclusies trekken voor de landgoederen van de graaf van Fitzwilliam in Engeland. Hainsworth (1992), legde op zijn beurt het belang en de rol van de rentmeester binnen het adellijke patrimonium omstandig uit. Ook Turzińsky (2011), toonde het belang van de rentmeester aan; hij focuste echter meer op de rol van de boekhoudkundige documenten die de rentmeester produceerde. Omtrent de hertogelijke familie van Arenberg vinden we dan weer meer literatuur. Wegens het feit dat hun archieven (grotendeels) toegankelijk zijn, zijn er reeds diverse werken over de familie voorhanden. Zo beschreef Tytgat (2002), de opbouw en taken van de centrale administratie van de hertog in Brussel en Edingen. Neu (2001), zou met zijn boekenreeks een gigantische bijdrage leveren aan de geschiedschrijving omtrent de bezittingen van de hertogen in Duitsland. Tallier (2006) tenslotte
1
focust in zijn artikel op het belang van de bosbouw voor de hertogen. Samen met reeds eigen gevoerd onderzoek omtrent de rentmeesters (Berghmans, 2013; Berghmans en De Vijlder, 2014), vormt dit een solide basis om het beheer en haar structuren te begrijpen. De link met de boekhoudkundige technieken en structuur bleef echter tot op heden onderbelicht, hoewel de verhouding tussen het beheer en boekhouden, door veel auteurs zoals Oschinksy (1971), Scorgie (1997) of Turzińsky (2011) als logisch gezien werd. De kernvraag die we ons in deze thesis dan ook zullen stellen is hoe de boekhouding van de hertogen van Arenberg doorheen de periode 1750-1914 evolueerde en waar de oorzaken voor deze veranderingen lagen. In dit kader, werd dan ook zoveel mogelijk boekhoudkundig bronmateriaal van de hertog en zijn administratie opgezocht. Vervolgens werd dit bronmateriaal geanalyseerd om daarna getoetst te worden aan de reeds bestaande literatuur. Deze combinatie van geschiedenis en accounting houdt in dat deze thesis in zekere mate als een interdisciplinair onderzoek gezien kan worden. Dit indachtig zal er vrij veel belang gehecht worden aan de uitleg van diverse begrippen, opdat zowel mensen met een (bedrijfs)economische, als geschiedkundige achtergrond het onderzoek kunnen begrijpen en kaderen. Met deze thesis beogen we dan ook twee zaken. Ten eerste willen we een houvast bieden aan vorsers, die een onderzoek willen voeren naar de archieven van de hertogen van Arenberg en hiervoor met boekhoudkundige bronnen in aanraking komen. Daarnaast wensen we ook een bijdrage te leveren aan de discussies omtrent de geschiedenis van het boekhouden in het algemeen en deze van boekhoudingen van grote adellijke families in het bijzonder.
2
1.2.
Vraagstelling
Uiteraard is het onmogelijk om een degelijk onderzoek te voeren zonder een duidelijke vraagstelling. Concreet betekent dit dat onze thesis zal draaien rond de vraag: Hoe evolueerde de boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 1750-1914 en waar lagen de mogelijke oorzaken van deze evolutie? Deze verhandeling zal zich daarmee in de eerste plaats richten op de evolutie van de boekhoudkundige technieken, structuren en rapporteringmethodes die gebruikt werden binnen de administratie van de hertogen van Arenberg tussen 1750 en 1914. Het is dus geenszins de bedoeling om bijvoorbeeld weer te geven hoeveel de hertogen verdienden of een gedetailleerde en exhaustieve lijst op te maken van al hun bezittingen doorheen de jaren. Toch is het onwenselijk om het onderzoek uitsluitend op de boekhoud technische aspecten te richten. Hoewel de boekhouding centraal staat in deze verhandeling, zullen we regelmatig connecties zoeken met
o.a.
beheersstructuren,
wetenschappelijke
evoluties,
adelgeschiedenis,
economische
geschiedenis,… . Het zou, naar onze mening, tekort doen aan de rijkdom en het potentieel van een boekhouding om ze louter als een geïsoleerd onderwerp te bestuderen. Daarom zullen we ook vaak terugkoppelen naar het geheel van de boekhoudkundige vernieuwingen. De voornaamste vraag die omtrent dit probleem gesteld zal worden is of de boekhouding doorheen de onderzoeksperiode sterk afweek van wat de handboeken uit die tijd predikten, of dat ze zich schikten en mee evolueerden. Met andere woorden: hinkte de boekhouding van de hertogen van Arenberg achterop of was ze juist een voortrekker? Had dit gevolgen voor het beheer, of moest men daarentegen de oorzaak van de evolutie in het beheer of ergens anders gaan zoeken? Een ander element dat nadrukkelijk naar voor zal komen bij het oplossen van onze onderzoeksvraag, is de dichotomie tussen de centrale administratie enerzijds en de rentmeesters anderzijds. Hier zal gekeken worden in welke mate de boekhoudingen en beheersstructuren op elkaar aansloten en of er eventueel agency-problemen aanwezig waren. Tenslotte zullen we onze onderzoeksresultaten toetsen aan Webers idee omtrent rationaliteit en de Bryers marxistische mentaliteitsthese. Hiermee willen we aantonen dat we met de antwoorden op onze onderzoeksvraag een wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan bredere wetenschappelijke discussies.
3
1.3.
Bronnen, methode en onderzoeksperiode
1.3.1.
Bronnen en methode
We schrijven het jaar 1918, het Duitse Keizerrijk delft het onderspit in Wereldoorlog I. Een vloedgolf aan anti-Duitse gevoelens overspoelde België, waardoor diverse Duitse onderdanen ten prooi vielen aan een sekwester. Ook een groot deel van de bezittingen van de belangrijke hertogelijke familie van Arenberg viel dit lot te beurt. Niet alleen gronden, kastelen,… werden verkocht of overgenomen door de Belgische staat, ook een deel van het archiefmateriaal werd ondergebracht in de rijksarchieven (Triest en Van Poucke, 2013). Het gros hiervan zou uiteindelijk terecht komen in het Algemeen Rijksarchief te Brussel, hoewel nog een deel terug te vinden is in het Arenbergarchief te Edingen.1 Voor dit onderzoek werden dan ook zeer uiteenlopende bronnen gebruikt. De ruggengraat werd echter gevormd door de boekhouding van de centrale administratie. Vooral de rekeningen van de algemene kas en de diverse journalen bleken van onschatbare waarde. Vanaf dit punt zakten we af naar de overige documenten die de informatie leverden aan de centrale administratie. We hebben het hier dan over betaalbewijzen, domeinrekeningen, registers, aandeelbewijzen, richtlijnen, kladboeken, brieven… in verschillende maten en vormen. Elk van deze teruggevonden bronnen werd onderworpen aan een kritisch onderzoek, zodat niet alleen de gebruikte technieken aan het licht kwamen, maar ook de gelieerde personages en documenten bekend werden. De boekhoudhoudingen van bedrijven, banken,… waarin de hertogen in investeerden zullen echter niet behandeld worden. Op deze boekhoudingen hadden de hertogen en zijn administratie namelijk weinig tot geen impact, los van het feit dat het niet eens medewerkers van de hertogen waren die ze opstelden. Dit wil niet zeggen dat al deze bronnen even goed toegankelijk waren. Zo vormde het gebrek aan een inventaris voor het Arenbergfonds in het Algemeen Rijksarchief te Brussel een stevige hindernis bij het zoeken . Dit betekent dat er geen duidelijke beschrijving bestaat van alle bronnen die aanwezig zijn in het Algemeen Rijksarchief. Daarnaast moet men er van bewust zijn dat veel materiaal verloren kan zijn gegaan. Echter, aan de hand van verwijzingen en reconstructies, gebaseerd op gelijkaardige bronnen in een eerdere of latere periode, hebben we geprobeerd deze gaten in het archiefmateriaal op te vullen. Op deze manier hebben we gepoogd een overzichtelijk beeld te reconstrueren van de boekhoudkundige technieken en structuren, opdat we een zo helder mogelijk antwoord konden formuleren op de gestelde vragen. Tenslotte nog een klein woordje over de bronvermelding van de archiefstukken. In deze verhandeling zal bij de bronvermelding steevast begonnen worden met de naam van het archief met daarna, eventueel het fonds, om tenslotte te eindigen met het archiefnummer. Indien er meerdere stukken
1
Bijkomend, evenwel minder belangrijk bronnenmateriaal, kan nog teruggevonden worden in lokale en buitenlandse archieven (Neu, 2001c).
4
eenzelfde nummer hebben, zal daarna tussen haakjes het begin van de naam van het archiefstuk meegedeeld worden. Hierdoor kan men de archiefstukken eenvoudig opzoeken in de bronnenopgave.
1.3.2.
Onderzoeksperiode
Uiteraard nauw verbonden met ons onderwerp is de onderzoeksperiode Zoals reeds eerder vermeld is, zal onze onderzoeksperiode lopen van het jaar 1750 tot 1914; een keuze die enigszins apart genoemd kan worden. Want doorgaans stoppen de onderzoeken met betrekking tot adellijke boekhoudingen op het einde van het ancien regime. Dit heeft vooral te maken met de minder belangrijke rol die de adel vervulde op het politieke toneel (Perry et al., 2009). Anderzijds bleef de adel in de vroegmoderne tijd ook vasthouden aan haar grondbezit, een onderdeel van de economie dat, omwille van de toenemende industrialisatie, aan belang verloor. Dit neemt niet weg dat diverse adellijke families (Perry et al. 2009), waaronder de Arenbergs, inspeelden op de opportuniteiten van de opkomende secundaire sector (Neu, 2001c). Juist omdat dit verhaal naar de achtergrond verdrongen wordt, ten voordele van de boekhoudingen en beheersstructuren van de industriëlen, hebben we deze periode uitgekozen. Concreet betekent dit dat we beginnen met de boekhouding op het einde van de 18de eeuw, omwille van haar klassieke karakter en van haar aansluiting met de reeds bestaande literatuur. Het eerste deel eindigt in het jaar 1803; het jaar dat het hertogdom Arenberg-Meppen opgericht werd die de hertog zou verzekeren van ongeveer 70 jaar (semi)-soevereine rechten en bijhorende structuren (Neu, 2001c). 2 Tegelijkertijd verloor de hertog ook veel van zijn macht in zijn Belgische en Franse bezittingen (Tallier, 2006). De toename aan macht zou dan ook resulteren in bijkomende controlesystemen voor de Duitse domeinen (Neu, 2001c) De tweede periode, beginnende in 1804, zal eindigen in het jaar 1852. In dat jaar sloot hertog Engelbert August een belangrijke fideï-commis verdrag met Pruisen. Hiermee wist de hertog zijn nalatenschap in het Rijnland en Westfalen te vrijwaren van versnippering. Deze belangrijke beslissing luidde dan ook het begin in van een toenemende focus op het voornoemde Rijnland en Westfalen, die op dat moment onder controle van de Pruisische koning stonden (Goujon, 2010). De onderzoeksperiode eindigt tenslotte aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog, omwille van het feit dat deze oorlog voor diverse problemen binnen de hertogelijke administratie zou zorgen en uiteindelijk zelf zou uitmonden in een sekwester. Met dit sekwester eindigde de belangrijke rol, die de hertogen van Arenberg gedurende eeuwen in onze gewesten vervuld hadden (Triest en Van Poucke, 2013).
2
Het behoud van rechten in de Duitse gebieden zou er mede voor zorgen dat de hertogen later veel in de mijnbouw konden investeren. In diverse domeinen in het Rijngebied hadden ze namelijk het bezit van de mijnbouwrechten (Goujon, 2010).
5
Het kan misschien vreemd lijken dat de keuzes voor de periodegrenzen eerder door beheers- en beleidsveranderingen bepaald worden, dan door de veranderingen binnen de boekhoudkundige documenten. Echter doordat deze, zoals we verder zullen zien, vrij geleidelijk verliepen, zou het moeilijk zijn geweest om aan de hand hiervan periodes af te bakenen.
6
2. Basisbegrippen Alvorens aan het onderzoek te beginnen is het belangrijk om enkele concepten te duiden en kaders te schetsen. Zo kunnen ook lezers die minder vertrouwd zijn met boekhoudkundige begrippen en discussies of de geschiedenis en opbouw van de administratie van de hertogen van Arenberg, deze thesis aanvatten.
2.1.
De plaats van de boekhouding in de 18de en de 19de eeuw
Boekhoudingen namen in het verleden niet de plaats in, die ze heden ten dage in nemen. Een belangrijk verschil is dat deze niet zo sterk gereguleerd werden vanuit de staat. Er waren geen duidelijke regels over wat wel en niet in een boekhouding moest staan en bedrijven zouden sowieso niet echt gecontroleerd en gereguleerd worden door de 18de en 19de eeuwse staat (Hannes, 1995). Mede door het gebrek aan duidelijke regels, maar ook door een veelvoud aan ideeën over het boekhouden, is het onmogelijk om een archetypische boekhouding voor het ancien regime te definiëren. Pas vanaf de jaren 60 van de negentiende eeuw werd de leer van het boekhouden steeds meer verwetenschappelijkt (Vlaemminck, 1956). Hoewel men vanaf dan een zekere homogenisering van de boekhoudtechnieken kon waarnemen, mag dit zeker niet overschat worden. Zelfs heden ten dage kunnen we nog niet spreken van een perfect homogeen boekhoudsysteem (Ding, Lebas en Stolowy, 2013). Hoewel het dus niet verplicht was, was het bijhouden van boekhoudingen echter wel een wijdverspreid gegeven
binnen de
maatschappij.
Koopmannen,
kloosters,
(grote)
boeren,
koningen,…allen hielden wel een soort van boekhouding bij. Toch hadden deze groepen nooit echt precies dezelfde doelstellingen, gewoontes en technieken. Zelfs binnen deze groepen waren er geen eenduidige standaarden. Dit resulteerde in een amalgaam aan systemen en technieken, waarbij het dubbel en enkelboekhoudsysteem de meest belangrijke en besproken tweedeling vormde (Turzińsky, 2011; Napier, 1998).
2.2.
Enkel en dubbelboekhoudsysteem
2.2.1.
Enkel versus dubbelboekhoudsysteem
Het is onmogelijk om over de geschiedenis van het boekhouden te schrijven, zonder de dichotomie van het enkel en het dubbelboekhoudsysteem te bespreken. Vanaf het moment dat het dubbelboekhoudsysteem in de middeleeuwen ontwikkeld werd, gingen de voor- en tegenstanders een eindeloze discussie voeren over welk systeem nu het betere was. Beide systemen hadden namelijk elk hun eigen voordelen en nadelen. Het grote verschil tussen beide was dat het enkele of enkelvoudig
7
boekhoudsysteem gebruik maakte van slechts één notering van transacties. Daar waar men bij een dubbelboekhoudsysteem elke transactie (minstens) twee maal ging neerschrijven; eenmaal aan de creditzijde en een tweede maal aan de debitzijde (Hanaford en Payson, 1867). Typisch voor de enkelvoudige boekhouding was dat deze dan ook (praktisch) altijd benut werd bij de opmaak van een kasboekhouding. Hierdoor is het in feite onmogelijk om een overzicht te krijgen op de winst of het verlies van de boekhoudkundige eenheid. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat men een deel van de transacties niet gaat weergeven. Ook is een enkelvoudige boekhouding vrij foutgevoelig en is het zeer moeilijk om een correct overzicht te krijgen over de activa van de entiteit. Voordeel is echter wel, dat een enkele boekhouding vrij eenvoudig op te stellen is en bijgevolg ook goedkoop is. Wanneer een entiteit daarentegen, volgens een dubbelboekhoudsysteem beheerd wordt gaat men alle transacties dubbel noteren en is men wel degelijk in staat om na te gaan of men winst of verlies maakte. Dit type boekhouding is ook vrij volledig en minder foutgevoelig omdat men alle transacties twee maal noteerde. Nadeel aan dit systeem is dan weer dat het vrij complex en duur was (Hanaford en Payson, 1867). Feit is dat beide systemen eeuwenlang naast elkaar bestonden, totdat het dubbele boekhoudsysteem, toch voor de grote entiteiten, uiteindelijk de strijd won (Napier, 1998). Een strijd die volgens Weber gewonnen werd door de inherente superioriteit en moderniteit van het dubbelboekhoudsysteem (Weber, 1978). Een stelling waarvan men vanuit hedendaags oogpunt inderdaad toe verleid zou kunnen worden. Hierbij moet echter een kanttekening gemaakt worden. Zo stellen Carruthers en Espeland (1991) dat Webers uitspraak klopt en dat een dubbelboekhoudsysteem inderdaad superieur is. Volgens hen heerste er in die tijd zelfs een consensus dat het dubbelboekhoudsysteem een beter systeem was, maar dat dit vaak aan kwaliteit verloor omdat het zelden perfect werd uitgevoerd. Hierdoor konden beide systemen probleemloos naast elkaar bestaan.
Ze legden eerder andere
accenten, dan dat het ene een verbetering van de andere zou zijn geweest. Hierbij kon een enkelboekhoudsysteem zelfs veel dynamischer en correcter zijn dan een dubbel. Vooral omdat de kasstromen van een enkele boekhouding ‘neutraler’ geacht worden dan wanneer deze vermengd werden met waarderingen van voorraden, die men vaak in dubbele boekhoudsystemen terug vond (Carruthers en Espeland, 1991).3 Daarom zou pas vanaf de 19de eeuw het dubbelboekhoudsysteem, de enkele boekhouding verdringen. Dit hoofdzakelijk onder impuls van beter geschoolde boekhouders en het besef dat een dubbele boekhoudsysteem, indien goed uitgevoerd, een meer flexibel beeld konden leveren (Lemarchand, 1995). In de literatuur wordt daarnaast ook de voortrekkersrol van de kooplieden en bedrijven binnen de ontwikkeling van het dubbelboekhoudsysteem benadrukt, daar waar de adel achterbleef. De redenen hiervoor zijn divers. Een eerste reden waarom beide systemen naast elkaar bestonden, kan gevonden 3
Toch mag men er niet vanuit gaan dat elke dubbele boekhouding waarderingen van voorraden of activa incorporeerde, het was perfect mogelijk dat deze enkel de kasstromen bijhield (Hanaford en Payson, 1867).
8
worden in het feit dat de boekhouding van een heer en een koopman andere doelstellingen hadden. Waar deze van de koopman vooral tot doel had om te zien hoe zijn investeringen rendeerden en zijn voorraden evolueerden (Carruthers en Espeland, 1991), wou de adellijke heer vooral controleren of zijn rentmeesters hem niet bedrogen (Turzińsky, 2011). Een andere reden voor de doorbraak van het dubbelboekhoudsysteem (inclusief opgave van activa en passiva) is volgens Earle (1989) de toename van het aantal krediettransacties. Dergelijk systeem had namelijk het voordeel dat men eenvoudig zijn kredietwaardigheid kon aantonen. Men kon namelijk vrij eenvoudig achterhalen aan de hand van de kasstromen, overige schulden, materiële vaste activa, voorraden,… of een bedrijf in staat was zijn krediet enigszins terug te betalen. Dit kwam echter vooral voor in de handelarenmilieus, waar kopen en verkopen op krediet zeer ingeburgerd was en men tevens een chronisch tekort aan baargeld had (Earle, 1989). Arthur (1999) en Keenan (1996) daarentegen zagen voornamelijk voordelen in de structuur van het dubbel boekhouden. Zo merkte Arthur op dat een dubbelboekhoudsysteem er in slaagt om binnen een groter administratief geheel eenvoudig het precieze kaseffect van een transactie te traceren. Daarnaast wouden steeds meer eigenaars ook andere zaken weten dan kasstromen, hierbij kunnen we denken aan efficiëntie, capaciteit, productiviteit,… van hun bezit. Dit zijn elementen die zeer moeilijk terug te vinden waren indien men enkel gebruik maakte van een eenvoudige kasboekhouding. Daartegenover stond dat dubbel boekhouden doorgaans impliceerde dat men alle activa moest omzetten naar monetaire waarden. 4 Bij een enkele boekhouding was dit niet perse het geval, aangezien enkel boekhouden vaak leidde tot veel minder nauwkeurig boekhouden, waarbij een precieze monetaire waardering
vaak
uitbleef
(Arthur,
1999).
Keenan
geeft
op
zijn
beurt
aan
dat
een
dubbelboekhoudsysteem niet per definitie beter was om grote hoeveelheden transacties te behandelen. Hij zag eerder voordelen bij de notering, verwerking en rapportering van de transacties, die met een dergelijk systeem veel duidelijker waren (Keenan, 1996). Napier tenslotte sluit zich eerder aan bij de consensushouding van Carruthers en Espeland. Hij beschouwt de (enkele) kasboekhouding, als complementair met het dubbele boekhoudsysteem, en niet als een rivaliserende techniek. Waar een kasboekhouding eerder een financiële rapportering is, is een dubbele boekhouding volgens hem vooral een opname van transacties. De uiteindelijke doorbraak van het dubbelboekhoudsysteem ligt daarom volgens Napier dan ook in de gedachtegang omtrent het systeem. De zweem van rationaliteit die rond het dubbelboekhoudsysteem hing, zorgde ervoor dat ze massaal aangenomen werd door de goed opgeleide koopmannen. Dit terwijl de aristocratische rentenier volgens hem, pas een dubbele boekhoudsysteem ging gebruiken bij de overschakeling naar een kapitalistisch landbouwsysteem (Napier, 1998). Een dergelijke focus op de filosofie achter het dubbel boekhouden vinden we ook bij Mattessich (2008) terug. Het zou volgens hem de opgang van 4
Dit is strikt genomen echter geen fundament van het dubbel boekhouden, maar een algemeen verspreide conventie (Arthur, 1999).
9
een personalistische visie met betrekking tot de boekhouding zijn, die ervoor zou zorgen dat het dubbelboekhoudsysteem doorbrak. In deze personalistische visie werd de boekhouding en daaruit voortvloeiend ook de activa, vereenzelvigd met haar eigenaar/administrator. Volgens Mattessich was het dubbel boekhouden dan ook de ultieme veruiterlijking van deze personalistische visie (Mattessich, 2008). Het mag dus duidelijk zijn dat er geenszins eenduidigheid is over de precieze rol en functie van het dubbelboekhoudsysteem. Deze onduidelijkheid is volgens Napier dan ook vooral het gevolg van de lacunes in de literatuur die er voor zorgen dat grote algemene conclusies met betrekking tot dit onderwerp onmogelijk te maken zijn (Napier, 1998). Anderzijds bestaat er uiteraard ook de mogelijkheid dat er diverse redenen naast elkaar bestonden die omwille van andere omstandigheden in verschillende mate meespeelden.
2.2.2.
De hybride boekhouding
Daar waar men meestal het dubbelboekhoudsysteem lijnrecht tegenover het enkelboekhoudsysteem plaatste, gingen Dobie en Oldroyd (2009) nog een derde systeem onderscheiden. Dit type boekhouding, die ze de “hybride boekhouding” noemen, vormde een brug tussen beide systemen. Deze hybride boekhouding was volgens hen sterk aanwezig bij de heren op het Engelse platteland. Deze gingen dergelijke geoptimaliseerde enkele boekhoudingen, wat de hybride boekhoudingen in feite waren, tot diep in de 19de eeuw gebruiken. Deze enkele boekhouding had echter als nadeel dat men het moeilijk had om diverse transacties zoals kosten, productie,… te noteren. Om deze problemen te omzeilen gingen vele Engelse landeigenaars additionele boeken met bijkomende info, over bijvoorbeeld het verloop van de voorraden, oogsten, leningen,… bijhouden. Deze zorgden ervoor dat een overstap naar het dubbelboekhoudsysteem niet nodig was. Dergelijke hybride boekhoudingen bestonden doorgaans uit de bilaterale notering van inkomsten en uitgaven,
tezamen
met
aanpassingen
voor
de
debiteuren
en
crediteuren
en
eventuele
voorraadwijzigingen. Ook ging men soms investeringen weergeven in deze boekhoudingen. Daarnaast ging men nog een veelheid aan andere boeken bijhouden. Deze hadden betrekking tot een zeer breed spectrum aan activiteiten, die eigen waren aan het landgoed (Dobie en Oldroyd, 2009). Uiteraard roept dit de vraag op waarom men dan niet gewoon overschakelde op een dubbele boekhouding? Ook hier zien we weer een veelheid aan redenen opduiken; het kan zijn dat belangen van bepaalde ondergeschikten in gevaar kwamen, de administratie die behoudsgezind was, de oude technieken die toch nog voordelen hadden, het te duur was,… (Keenan, 1996). De voornoemde aanpassingen zorgden er dan ook voor dat men geen drastische veranderingen diende door te voeren. Dit concept vult daarmee een belangrijke leegte in de discussie over de evolutie van boekhoudtechnieken. Waar vele auteurs enkel focussen op de verschillen tussen het enkele en dubbele
10
boekhoudsysteem, en een overgang dus een heuse revolutie moet zijn geweest voor de betroffen organisatie, biedt het concept van Dobie en Oldroyd ons een tweede mogelijkheid. Een organisatie kon volgens hun langzaam groeien naar een dubbelboekhoudsysteem, zonder drastische veranderingen. (Dobie en Oldroyd, 2009).
2.3.
Management of financiële accounting
Een tweede onderscheid dat besproken moet worden om de boekhouding van de hertogen te kunnen begrijpen, is dat tussen management en financiële accounting. Management accounting kan omschreven worden als het opmaken van interne documenten, die zowel intern gecontroleerd worden alsook gebruikt worden in het beheer en beleid van een boekhoudkundige entiteit. Terwijl financiële accounting hoofdzakelijk slaat op de externe rapportering van een organisatie. Financiële accounting zal zich daarmee vandaag vooral toeleggen op de opmaak van onder andere de balans, de resultatenrekening,… met andere woorden hetgeen de boekhoudleek onmiddellijk te binnen schiet wanneer hij aan een boekhouding denkt. In de hedendaagse bedrijven gaat men zich dan ook met beide types accounting bezighouden (Moes, 2012). Voor de administratie van de hertog was dit niet het geval. De onderzochte bronnen zullen namelijk vooral te klasseren zijn als intern materiaal. Het voordeel is dat dit type boekhoudingen ons correctere info geven, aangezien de info binnenskamers bleef. Daar waar financiële accounting vaak het nadeel heeft/had om, wegens diverse redenen, een verkeerd beeld op te hangen. Daarnaast zal management accounting sterk bepaald worden door wat de eigenaars/bestuurders eisen, waardoor bepaalde elementen die volgens de administratie overbodig of te duur waren stevig ingeperkt werden (Moes, 2012). Met dit in ons achterhoofd zullen we eventueel bepaalde, ietwat, vreemde sprongen van de administratie kunnen verklaren.
2.4.
De organisatie van de administratie
Naast een basiskennis van de boekhouding is het ook onontbeerlijk, inzicht te hebben in de rol die de belangrijkste medewerkers van de hertogen vervulden. Hiervoor beschikken we gelukkig over het onderzoek dat Tytgat (2002) enkele jaren geleden verrichtte, aangevuld met de werken van Neu (2001) voor de Duitse bezittingen en bijkomend archiefmateriaal. Om het overzicht enigszins te bewaren zullen we enkel de personeelsleden bespreken die op de een of andere manier in aanraking kwamen met boekhoudingen of geld. Bijgevolg zal het gros van het personeel dat in dienst was niet of slechts beperkt aan bod komen; we hebben het dan over kamermeisjes, stalknechten, koks, boswachters,… . Vanzelfsprekend komen we dan uit bij de hogere en beter betaalde echelons van de organisatie. Hieruit komen twee voorname groepen van personeelsleden naar voren. Enerzijds waren er de
11
rentmeesters die op het lokaal niveau de belangen van de hertogen dienden te verdedigen en anderzijds de verschillende medewerkers van de centrale administratie die hen superviseerden (Tytgat, 2002).
2.4.1.
De centrale administratie
Aanvangen doen we met de belangrijkste medewerkers van de centrale administratie die in Edingen/Brussel zetelden. Deze reeks topmedewerkers stond de hertog van Arenberg, die feitelijk een vrij passieve rol vervulde in het beheer, bij met raad en daad. Het algemene dagdagelijks bestuur werd voornamelijk door de, in 1723 opgerichte, hertogelijke raad waargenomen. De raad zou in de late 18de eeuw bestaan uit een directeur van de domeinen, drie raadsleden, een algemene schatbewaarder, een secretaris van de raad en een archivaris. Van al deze personen was de schatbewaarder (later hoofdkassier) het nauwst verbonden met de boekhouding; hij moest de inkomsten innen en de grootboeken samenstellen. Ook ging hij de renten uitbetalen en toezien op de aanwerving van nieuw personeel. De directeur van de domeinen moest de rentmeesters in het oog houden en controleerde samen met de algemeen beheerder en de hoofdkassier de rekeningen van de rentmeesters (AAE, 66/29/I/1). De raadsleden op hun beurt gingen de rentmeesters indien nodig op het matje roepen. De secretaris hield zich vooral bezig met het uitschrijven van volmachten, orders,… voor de diverse medewerkers van de hertog. Boven de hertogelijke raad stond de algemeen beheerder, die bij aanvang van het onderzoek intendant-generaal genoemd werd en in de 19de eeuw algemeen administrateur (Neu, 2001c). Deze hield zich bezig met het verdedigen van de belangen van de familie. Hij schreef niet enkel beleidsverslagen, maar zag ook toe op de lopende zaken, processen, consultaties, actieve en passieve schulden, de jaarlijkse renten en pensioenen, de lopende zaken van de afzonderlijke domeinen, benoemingen en patenten. Ook was hij ook belast met het controleren van de rekeningen van de rentmeesters. Zonder enige twijfel was hij hiermee de belangrijkste persoon binnen de administratie (Tytgat, 2002). In 1789 zou men in combinatie met een nieuw reglement een vrij drastische hervorming doorvoeren in het ambtenarenapparaat. De algemeen beheerder ging vanaf nu ook in de hertogelijke raad zetelen, en werden er drie bijkomende kassiers aangesteld (Tytgat, 2002). Er werd een kassier aangesteld voor renten, stichtingen en jaargelden; met andere woorden elke vorm van liefdadigheid. De kassier van de regie had de belangrijke taak de domeininkomsten te controleren en de kassier van de persoonlijke uitgaven zag toe op de financiële stromen binnen het dagelijks reilen en zeilen van de hertogelijke administratie (Tytgat, 2002). Waarschijnlijk zou deze situatie met drie kassiers echter niet lang bestaan hebben en zou de hoofdkassier doorheen de geschiedenis steeds de belangrijkste kassier blijven. Naast deze hoofdkassier waren er ook constant andere kassiers van familieleden van de hertog aanwezig in Brussel/Edingen (Neu, 2001c)
12
De algemeen beheerder werd in de loop van de periode meer en meer een soort van plaatsvervangende hertog, die vooral achter de veren van de rentmeesters zat (Tytgat, 2002). Dit mag geen wonder heten want reeds in de vroege 18de eeuw verscherpte de controle op deze rentmeesters stelselmatig. De druk op de lokale rentmeesters werd opgedreven en de algemeen beheerder zou samen met de directeur van de domeinen een ware gesel voor malafide rentmeester worden (Berghmans en De Vijlder, 2014). De drie voornoemde raadsleden namen na verloop van tijd de rol van de directeur van domeinen over en kregen elk een gebied in de Zuidelijke Nederlanden/België of Frankrijk toegewezen dat ze dienden te controleren (AAE, 66/29/II/2). Ook dit verhoogde het toezicht en steeds vaker werd er effectief met ontslag gedreigd indien de rentmeesters zich niet hielden aan belangrijke afspraken (Tytgat, 2002). Thomas Stock, misschien wel de meest invloedrijkste algemeen beheerder, verhuisde met de administratie aan het begin van de 19de eeuw van Edingen naar Brussel. Bij aanvang van de 20ste eeuw tenslotte bestond de administratie uit een algemeen beheerder, een kassier, een bureauchef en een vijftal andere medewerkers (Tytgat, 2002). Tytgat (2002) geeft hiermee de indruk dat vanaf de jaren 90 van de 18de eeuw er weinig verandering in de taken van de ambtenaren kwam. De administratie verkoos duidelijk continuïteit op radicale veranderingen, een politiek die reeds aanwezig was in het ancien regime (Berghmans en De Vijlder, 2014). Dit betekende uiteraard niet dat er nog geschoven kon worden met de posities, het zou ons echter te ver brengen om elke kleine verandering of ontdubbeling van positie in beeld te brengen. Kern van de zaak is dat het beheer, het uitvoeren en registreren van transacties en de controle van de rekeningen nooit door één en dezelfde persoon gebeurde. Vaak waren hier ook meerdere personen bij betrokken zodat de medewerkers elkaar controleerden. Het beheer van de administratie zou vooral georganiseerd worden door de algemeen beheerder, terwijl dat van de domeinen vooral bepaald werd door de directeur van de domeinen en later de inspecteurs, de algemeen beheerder en de raadslieden. De kastransacties werden uitgevoerd en genoteerd door de kassier(s). Deze transacties konden ze evenwel niet autonoom nemen en ze werden dan ook nauw in de gaten gehouden door de algemeen beheerder. De controle van de boekhouding, van zowel de centrale administratie als van de rentmeesters was een taak van de algemeen beheerder. Uiteraard gebeurde dit met hulp van de andere medewerkers; de kassiers in het bijzonder (AAE, 66/29/II/2). Naast de centrale administratie, die resideerde in de Zuidelijke Nederlanden/België, ging men in de 19de eeuw ook een satellietadministratie in de Duitse ruimte ontwikkelen. Deze zou zowel het beheer/inspectie als de boekhoudkundige controle voor zijn rekening nemen. De belangrijkste rollen werden hier door de calculator in Recklinghausen en de algemeen ontvanger in Keulen gespeeld. De eerste controleerde de boekhoudingen van het gros van de Duitse medewerker. De algemeen ontvanger in Keulen was verantwoordelijk voor de overdracht van geld tussen Brussel en Keulen. Deze calculator en algemeen ontvanger waren echter ondergeschikt aan de administratie in Brussel en dienden dan ook verantwoording voor zijn daden af te leggen aan de administratie te Edingen/Brussel
13
(Neu, 2001c). Ook in Parijs was er een kassier aanwezig die vooral gedurende het begin van de 19de eeuw een belangrijke rol zou spelen in het faciliteren van de kasstromen van en naar de centrale administratie (ARA, AF, sa1414). Voor transacties in andere steden, zoals bijvoorbeeld Wenen, werd gebruik gemaakt van gevolmachtigde personen (AAE, 65/12/I/2), of eventueel de medewerkers van familieleden (ARA, AF, sa1408).
2.4.2.
De rentmeesters
Onder de centrale administratie opereerden medewerkers die doorgaans rentmeesters genoemd werden. Deze rentmeesters beheerden de hun toegewezen activa en verdedigden de lokale belangen van hun heer. Vooral de heerlijke rechten en titels dienden effectief met hand en tand verdedigd te worden (AAE, 66/29/I/1). Desondanks een duidelijke taakomschrijving, waren er regelmatig problemen met de rentmeesters. Zo gebeurde het al eens dat een rentmeester vergat dat zijn loyaliteit bij zijn heer moest liggen en niet bij zijn eigen portefeuille. Daarnaast wisten vele rentmeesters feitelijk niet hoe ze hun domein efficiënt moesten besturen (Tytgat, 2002). Om deze redenen was men reeds in de eerste helft van de 18de eeuw begonnen met het inperken van de vrijheid van de rentmeesters en met het opdrijven van de instructies. De rentmeester moest zich meer en meer schikken naar de wil van de centrale administratie. Vooral het oprichten van de functie van de directeur van de domeinen had als doel de rentmeester beter in de pas te laten lopen. Dit bleek een succesvolle zet te zijn. De inkomsten stegen en de rentmeesters liepen steeds beter in de pas. Hiermee werd de rentmeester zijn takenpakket steeds verder gedegradeerd tot louter administratief werk, daar waar ze in de 17de eeuw nog effectief het beleid van het domein konden bepalen (Berghmans en De Vijlder, 2014).
2.4.3.
Overige medewerkers
Naast deze topmedewerkers waren er zowel bij het hof en de centrale administratie van de hertogen van Arenberg als bij de rentmeesters ondergeschikten aanwezig. Daar deze echter geen belangrijke rol speelden in het boekhoudkundig geheel zullen zij slechts beperkt aan bod komen. Vermeldenswaardig is wel dat iedereen, van hoog tot laag, binnen een bepaald keurslijf diende te opereren. De administratie werd namelijk gekenmerkt door een ware regelwoede. Iedereen werd gecontroleerd en de taakomschrijving werd zo duidelijk mogelijk afgelijnd. Zelfs de sommeliers, bakkers en ander huispersoneel werden onderworpen aan een rits strikte voorschriften (AAE, 66/29/II/1).
14
3. De boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 1750 tot 1803 3.1.
Historische achtergrond
Na de woelige eeuwwisseling, was de tweede helft van de 18de eeuw een periode van vrede. Deze toestand schiep de voorwaarden voor een tijd van relatieve groei binnen West-Europa. Toch zou de vrede een abrupt einde kennen met de Franse Revolutie en de daaropvolgende oorlogen en staatsgrepen, die Europa meezogen in een spiraal van geweld (Colton, Kramer en Palmer 2006). Als belangrijk adellijk geslacht trokken de hertogen van Arenberg in deze periode regelmatig mee ten strijde en speelden in zekere mate ook mee op het politieke toneel. Hierdoor sloegen ze er in 1803 dan ook in om heerser te worden over het hertogdom Arenberg-Meppen (Neu, 2001c). Ook op economisch gebied zou West-Europa veranderen. In Engeland werd de grondslag voor de industriële revolutie gelegd, met onder andere het verbeteren van de stoommachine in 1765 door James Watt. Deze nieuwigheden bleven niet beperkt tot de perfectionering van de stoommachines; ook de ontwikkeling van molens, nieuwe arbeidsverhoudingen,… schiepen mede de voorwaarden voor het proces dat later bekend zou staan als de industriële revolutie (Musson en Robinson, 1969). Een interessant gegeven voor de hertogen, want deze beschikten vooral in de Duitse gebieden over diverse mijnbouwrechten. Deze zouden later nog van grote waarde blijken bij de industriële ontwikkeling in het Rijn-Ruhr gebied (Neu, 2001a).
3.2.
De boekhouding van de centrale administratie
3.2.1.
De centrale administratie
Bij aanvang van onze onderzoeksperiode was de centrale administratie te Edingen/Brussel nog op een uiterst klassieke leest geschoeid. Hoofdzakelijk bestuurd door de algemeen beheerder en de hertogelijke raad poogde ze vooral de rentmeesters in de Zuidelijke Nederlanden en Frankrijk, maar ook de medewerkers van de centrale administratie onder de duim te houden (Berghmans en De Vijlder, 2014). Ook ging de centrale administratie zich bezighouden met het beheer van de voornaamste kastelen, enkele huizen (AAE, 65/23/4) en de aankoop en het beheer van diverse soorten effecten (AAE, 65/12/I/2). Daarnaast had de centrale administratie rechtstreeks gezag op de algemeen ontvanger in Duitsland en de kassier in Parijs (Neu, 2001a; Neu, 2001c). Opmerkelijk was dat deze algemeen ontvanger in Duitsland aanvankelijk geen medewerker was van de administratie. Sedert jaren had het Keulense bankiersgeslacht Meinertzhagen zich bezig gehouden met de overdracht van de gelden van de Duitse bezittingen en dit zou het geval blijven tot in 1783
15
(Neu, 2001a). Dit impliceerde echter ook dat men in Edingen/Brussel enigszins moeilijkheden ondervond met de controle over deze figuur (AAE, 65/4/II/2). Op het eerste zicht lijkt het enigszins vreemd dat een buitenstaander tot in 1783 een dergelijke verantwoordelijke functie kon uitoefenen. Neu geeft aan dat dit vooral te maken had met het feit dat de financiën van Meinertzhagen en de hertog zeer sterk met elkaar verbonden waren. Het was voor de bankier namelijk zeer interessant om geld aan de hertog te lenen, terwijl hij tegelijkertijd de macht had om de geldstromen naar Brussel te dirigeren.5 In geval van wanbetaling kon hij eenvoudigweg de gelden uit de Duitse domeinen voor zichzelf houden. Anderzijds betekende het dat de hertog altijd snel en eenvoudig aan krediet kon geraken (Neu, 2001a). Uiteindelijk werd het bankiersgeslacht vervangen door Regierungsrat Georg Peter Landschütz. Deze Landschütz en zijn collega’s, die zich hoofdzakelijk bezig hielden met het uitoefenen van de soevereine rechten in en rond Arenberg en het controleren van de rekeningen van de Duitse rentmeesters (AAE, 65/4/II/2), hadden op dat moment reeds controle over de twee kassen van de hertog. Deze van het Hertogdom Arenberg en de landskas van Arenberg (Neu, 2001a). Deze waren eerder verplicht geweest eventuele overschotten over te dragen aan Meinertzhagen. (AAE, 65/4/II/2). Nadat de kas naar Arenberg verhuisd werd, ging men de landkas en de kas die voorheen door Meinertzhagen beheerd werd, samensmelten tot een algemene kas (Neu, 2001a). Later zou de kas over Düsseldorf naar Keulen verhuizen (Neu, 2001c), maar dit wordt in het volgende hoofdstuk verder besproken. Dat Meinertzhagen aan de kant geschoven werd, zou echter niet betekenen dat men geen gebruik meer zou maken van banken; veel feitelijke monetaire transacties bleven via bankhuizen lopen. Transport van geld impliceerde in die tijd namelijk hoge beveiligingskosten en veel tijdsverlies. Daarom bleven de meeste transacties via bankhuizen in Keulen, Brussel en Parijs6 gaan (AAE, 65/29/II/1).
3.2.2. 3.2.2.a.
De boekhoudkundige documenten De journalen
De basis van de boekhouding van de centrale administratie te Edingen/Brussel werd gevormd door een reeks van journalen. Praktisch elke persoon die een aanzienlijke rol binnen de administratie vervulde diende een journaal bij te houden, waarin hij de door hem gerealiseerde kasstromen diende bij te houden. Van al deze journalen was het journal de la caisse (générale), vertaalt als het journaal van de algemene kas, de voornaamste. Het belang van deze kas werd bepaald door het feit dat alle geldstromen die naar of uit de centrale administratie vloeiden via dit journaal passeerden. Om deze
5
Vanuit de Duitse gebieden ontving men evenwel orders vanuit Brussel. Soms gebeurde het ook dat de plaatselijke verantwoordelijken zelf naar Brussel trokken. (AAE, D.1495) 6 Ook in Parijs was er een tijdje een kas van de hertogen van Arenberg, die evenwel na de val van Napoleon opgedoekt zou worden (Neu, 2001c)
16
reden werden de hoofdkassier ook scherp in de gaten gehouden door de algemeen beheerder (AAE, 66/29/II/2). Aan de hand van de hand van dit journaal van de algemene kas moest de hoofdkassier maandelijks zijn kastoestand bekendmaken aan de hertogelijke raad. Ook kon op elk moment geëist worden dat ze de toestand van hun kas moesten doorgeven (AAE, 66/29/I/1). Uit de journalen van de algemene kas komt tevens naar voren dat de administratie niet enkel verantwoordelijk was voor de transacties van de hertog, maar ook voor deze van enkele familieleden van de hertog, hetgeen de boekhouding iets gecompliceerder maakte(AAE, 65/29/II/2). De overige journalen en registers waren een hele rits van vaak minder gecontroleerde en ook kleinere documenten. Het zou ons te ver brengen om alle types journalen die ooit gemaakt zijn geweest te bespreken, maar het journaal van de uitgaven voor het beheer van het stadspaleis te Brussel (AAE, 65/10/II/1), deze van het kasteel en park te Edingen, de persoon die toezag op de jachtuitrustingen en die van de medewerker die verantwoordelijk was voor de aankoop van de inboedel zijn maar enkele voorbeelden (AAE, 66/29/9). Dit type van journalen was vaak kleiner, maar werd volgens een gelijkaardige methode opgesteld (AAE, 65/10/II/1 en 66/29/9). Het waren deze kleinere journalen die soms bijgehouden werden door andere kassiers dan de hoofdkassier. Toch verwezen deze zeer vaak naar de journalen van de algemene kas, aangezien alle ingaande en uitgaande kasstromen hierin genoteerd werden (AAE, 65/10/II/1). Het is echter zeer moeilijk om een typevoorbeeld te geven van een journaal. Enerzijds omdat er zoveel veranderingen optraden gedurende de onderzoeksperiode en anderzijds omdat we er over vrij weinig beschikken.
7
We kunnen echter met zekerheid stellen dat de journalen volgens een
enkelboekhoudsysteem werden samengesteld (zie bijlage 1.1.); getuige hiervan is een reglement inclusief voorbeeld uit 1789 (AAE, 66/29/II/2). 3.2.2.b.
De rekening van de algemene kas
Het belangrijkste document voor de administratie was wat men de balans of rekening van de algemene kas noemde; een inventarisatie van alle inkomsten en uitgaven, opgesteld door de hoofdkassier (AAE, 66/29/II/2). Het was in feite dus een thematische bundeling van alle inkomsten en uitgaven van de centrale administratie. Bijgevolg kon men er enkel en alleen de ingaande en uitgaande kasstromen van de algemene kas in terugvinden (AAE, 64/1-7 en 66/17). In tegenstelling tot het journaal zou deze balans of compte de la caisse générale, afgehoord worden door de algemeen beheerder. Hiervoor diende men de nodige kwijtingen en toelichtingen te verzamelen, opdat het jaar afgesloten kon worden (AAE, 65/10/I/1).
7
Hier zijn verschillende oorzaken voor te vinden; enerzijds zullen er stukken verloren zijn gegaan, maar anderzijds speelde de gebrekkige ontsluiting van sommige delen van het algemeen rijksarchief ons parten.
17
De rekening van de algemene kas, die zich voor haar info voornamelijk baseerde op het journaal van de algemene kas, was opgebouwd uit diverse hoofdstukken met eerst alle soorten inkomsten en daarna alle soorten uitgaven. Het grote voordeel aan deze balans was dat ze snel en eenvoudig toeliet dat men de rekening met deze uit eerdere jaren kon vergelijken (zie bijlage 2.1. en 2.2.). Als men bijvoorbeeld de inkomsten uit Heverlee wou bestuderen, moest men eenvoudig weg dat hoofdstuk opzoeken in de opeenvolgende jaren. Men kon door de opdeling in inkomsten- of uitgavenposten, zeer snel nagaan welke posten dat jaar meer of minder inkomsten creëerden en waarom, een aanzienlijk voordeel dat men had in vergelijking met de journalen (AAE, 64/1-7). Aan deze balans werd uitermate veel aandacht gehecht. In die mate dat personen die de aanmaak ervan vertraagden, konden rekenen op het inhouden van hun loon. Hierdoor was dit het laatste document dat elk jaar aangemaakt werd binnen de centrale administratie. Dit betekende evenwel niet dat men afhing van de rentmeesters om dit document op te maken. De rekeningen van de rentmeesters die, doorgaans veel te laat waren, werden niet geïncorporeerd in deze of een andere rekening van de centrale administratie. Enkel de transacties met domeinen kon men in deze rekeningen terugvinden (AAE, 66/29/II/2). 3.2.2.c.
De rekeningen van de Duitse algemeen ontvanger en de kassier in Parijs
Zoals reeds aangegeven had de centrale administratie een hulpadministratie in het Duitse gebied, die onder leiding stond van een algemeen ontvanger. Eerst werd deze rol vervuld door het bankiersgeslacht Meinertzhagen en later werd deze positie bemand door eigen werknemers (Neu, 2001a). Gedurende de periode dat de Meinertzhagens algemeen ontvanger waren, was de controle op de boekhouding echter niet optimaal. De centrale administratie had het namelijk moeilijk om de rekeningen van Meinertzhagen te controleren. Hiermee gaf de hertog een gigantische macht aan de man. De rekeningen van de algemeen ontvanger, de enige rekeningen uit Duitsland die men in Edingen en Brussel dus te zien kreeg, waren namelijk opgebouwd uit transacties aangetoond met kwijtingen die hij zelf uitschreef bij de inning van het geld. Hij kon gemakkelijk enkele van deze documenten wegmoffelen of aanpassen, zodat bepaalde inkomsten niet bekend waren in Brussel. Ook met de uitgaven waren er mogelijkheden tot fraude. Met andere woorden; de administratie in Edingen/Brussel kon de inkomsten die Meinertzhagen verkreeg, niet controleren omdat de bewijsstukken ofwel veel later aankwamen (AAE, D.1460), of zelfs nooit toekwamen. Veel bewijsstukken bleven namelijk achter bij Meinertzhagen zelf ofwel bij de stadhouder en zijn administratie in Arenberg, die daar de rekeningen van de Duitse rentmeesters controleerde (AAE, 65/4/II/2). Doordat de info van de Duitse rentmeesters achterbleef bij Meinertzhagen en de stadhouder van Arenberg, betekende dit dat de Brusselse administratie geen zicht had op de precieze inkomsten en
18
uitgaven van de lokale Duitse rentmeesters. Enkel de kasoverschotten, in de mate dat deze correct werden bijgehouden waren zichtbaar. Toch legde de Brusselse administratie zich hier niet bij neer en in 1780 eiste ze dat de toenmalige algemeen ontvanger zijn
rekeningen liet afhoren bij de stadhouder en zijn raadsleden, die wel
voltijdse medewerkers waren van de hertog. Deze waren ook verantwoordelijk voor de afhoringen van de Duitse rentmeesters en hadden, in tegenstelling tot de administratie in Brussel, wel zicht op de precieze inkomsten en uitgaven van de Duitse domeinen (AAE, 65/4/II/2).8 Het is niet duidelijk of dit ooit uitgevoerd is geweest, want reeds in 1783 werd de functie van de algemeen ontvanger overgeheveld naar zo een raadslid van de stadshouder; Georg Peter Landschütz, die als voltijds medewerker van de administratie uiteraard beter te controleren was. Tegelijkertijd waren ook de laatste schulden aan het bankhuis afbetaald en had men er dus geen belang meer bij om de Meinertzhagens nog algemeen ontvanger te laten spelen (Neu, 2001a). Dergelijke problemen met de kassier in Parijs had men overigens niet, vooral omdat het in dit geval ging om een medewerker van de hertog zelf en omdat de kassier zeer regelmatig bezoek kreeg van de algemeen beheerder (Laloire, 1922). De rekeningen van deze buitenlandse ontvangers/kassiers waren doorgaans opgesteld in een journaal vorm, met een duidelijke scheiding tussen de inkomsten enerzijds en de uitgaven anderzijds. De precieze methode verschilde wel eens, soms ging men per maand één hoofdstuk inkomsten en daaronder één hoofdstuk uitgaven noteren. Op andere momenten gingen men dan weer alle inkomsten op de linkerbladzijde noteren en de uitgaven op de rechter. Toch zou het ook hier enkel en alleen gaan om een kasboekhouding (AAE, 65/4/II/2). 3.2.2.d.
Overige documenten
Buiten de journalen en balansen ging men nog een reeks hulpdocumenten bijhouden, die het alledaagse beheer van de goederen mogelijk maakten. Zo ging men diverse registers aanmaken waarin de actieve en passieve schulden, aandelen, (toekomstige) verplichtingen met betrekking tot de hypotheken en pensioenen, de verschillende domeinen, personeel,… in genoteerd werden. Deze dienden echter niet enkel om de journalen op te stellen, maar ook als herinnering aan de uitvoerdata van transacties, rentekoersen,… en werden dus actief gebruikt doorheen het jaar. Het gros van deze documenten werd opgesteld door de hoofdkassier, maar het toezicht en beslissingen met betrekking tot deze documenten lag zoals verwacht grotendeels bij de hertogelijke raad en dan nog het vaakst bij de algemeen beheerder en de secretaris(AAE, 66/29/I/1). In tegenstelling tot de journalen overlapten de meeste van deze hulpdocumenten vaak meerdere jaren. Vooral documenten met minder frequente en belangrijke inkomsten zoals onder andere inkomsten en uitgaven met betrekking tot reiskosten, inkoop
8
Anderzijds moet aangegeven worden dat deze problemen mede de fout waren van de Duitse rentmeesters, die hun rekeningen niet altijd op tijd doorstuurden (AAE, D.1495).
19
en verkoop van wijn, werken die plaats vonden over meerdere jaren … besloegen meerder jaren. (AAE, D.1845 en D.1455). Daar de hoofdkassier in feite het gros van deze documenten diende aan te maken, bezat de man dus een veel belangrijkere positie dan men aanvankelijk zou verwachten. Aangezien hij de enige was die een grondige kennis van de financiën bezat, werd hij steeds geconsulteerd wanneer men grote uitgaven diende te realiseren. Daarnaast was hij ook nauw betrokken bij het afhoren en controleren van de rekeningen van de rentmeesters, uiteraard in nauwe samenwerking met de algemeen beheerder die steeds de eindverantwoordelijkheid behield (AAE, 66/29/I/1).
20
Afbeelding 1: Schema van de incorporatie van de diverse boekhoudkundige documenten bij de centrale administratie voor 1783
21
3.3.
De boekhouding van de heerlijkheden en landerijen
3.3.1.
De hertogen en hun rentmeesters
Om hun administratie en hun adellijke levensstijl te bekostigen dienden de hertogen uiteraard over voldoende middelen te beschikken. De financiering ervan werd voor een groot deel verzorgd door de inkomsten uit een hele resem landgoederen en heerlijkheden. In onze gewesten zouden vooral de bezittingen in Heverlee, Edingen (Tallier, 2006) en later de Prosper en Hedwige polder (AAE, 66/15/(28)) zeer veel geld opbrengen. Maar ook in Duitsland en Frankrijk had de familie enkele uitgestrekte domeinen, waarvan de inkomsten (en waarde) zo hoog waren dat de hertogen tot de rijkste families van de Zuidelijke Nederlanden gerekend werden. (Triest en Van Poucke, 2013). Het mag evenwel niet verwonderen dat dergelijke domeinen de hoofdmoot van het hertogelijke bezit vormden. Het was namelijk de gewoonte van de aristocratie om hun patrimonium (gedeeltelijk) op te bouwen uit redelijk veilige investeringen. Landbezit was hier misschien wel het schoolvoorbeeld van (Moes, 2012). Daarenboven komt, dat men naast de inkomsten ook aanzien kon verwerven met de aanschaf van domeinen. Ze voorzagen de hertogen van titels, macht, rechten, kastelen en residenties en, niet onbelangrijk voor de Arenbergs, van uitgebreide jachtgronden. Daar het onmogelijk was voor de hertog en zijn centrale administratie om deze rechtstreeks te besturen, moesten er rentmeesters aangeduid worden. De rentmeester zijn taak bestond erin de hem toegewezen bezittingen te beheren, de hertog zijn belangen te verdedigen en orders van de centrale administratie uit te voeren. Via inspecties, briefwisseling en het controleren van de boekhoudingen poogde de centrale administratie dit alles in goede banen te leiden (Berghmans, 2013).
3.3.2.
De rol van de rentmeester
In de literatuur werd doorgaans een lijn getrokken tussen de boekhouding van (industriële)bedrijven en koopmannen aan de ene kant en deze van landbouwgoederen aan de andere kant (Monginot, 1854). Dit betekent evenwel niet dat het beheer en de boekhouding van een domein van een grote heer en dat van een kleine boerderij gelijkaardig waren. Hoewel beiden uiteraard betrekking hadden tot agrarische activiteiten, gedroegen de heren en de kleine boeren zich anders. Waar kleine boeren hun bezit doorgaans zelf gingen uitbaten (Michelsen, 1867) lag dit bij de grote heren vaak anders. Deze heren waren renteniers en hun rentmeesters dienden in hun plaats meestal hun landgoederen te beheren. Dit was een logisch gevolg van de uitgestrektheid en geografische verspreiding van het bezit van de adel. Het overlaten van het beheer was bijgevolg vooral een zaak van efficiëntie (Oschinksy, 1971). Op hun beurt gingen ook de rentmeesters van de hertog uit efficiëntie overwegingen grote stukken van het domein verpachten. Slechts bepaalde onderdelen, die men vanwege hun karakter niet wou of kon verpachten, werden door de rentmeester en zijn medewerkers rechtstreeks uitgebaat. Het meest
22
typerende voorbeeld hiervan was de uitbating van de bosbouw. In verschillende van hun bezittingen zou de bosbouw zelfs alle andere inkomsten overvleugelen (Berghmans en De Vijlder, 2014; Neu, 2001c). Uiteraard probeerde men deze rentmeester in het gareel te houden. Hiervoor had de centrale administratie verschillende technieken tot haar beschikking. Om te beginnen moest de rentmeester een duidelijke taakomschrijving meekrijgen, zodat er geen discussie was over wat de rentmeester al dan niet mocht doen. Ook een degelijke inspectie, die de toestand van het toegewezen domein in de gaten hield, bleek onontbeerlijk (Berghmans en de Vijlder, 2014). Tenslotte mag men ook de aanwezigheid van gepaste boekhoudtechnieken en de afhoring; vandaag ook wel audit. genoemd (ARA, AF la177, la220, la332, la2539, la2540, la2529 en (Allemagne) la2622) niet vergeten. Deze uit de middeleeuwen stammende (Brown, 1968) controle door de algemeen beheerder en ontvanger van de Duitse gebieden, diende ervoor te zorgen dat de rentmeester niet verleid werd om fraude te plegen (Oschinksy, 1971). Toch volstonden al deze maatregelen niet en gedurende de geschiedenis zouden de hertogen en zijn administratie dan ook proberen de rentmeesters verder onder hun controle te krijgen. Zo had de centrale administratie aan het begin van de 18de eeuw het idee opgevat om grote delen van de rentmeester zijn beslissingsmacht te ontnemen. De belangrijkste voorbeelden hiervan waren het nauwkeuriger controleren van de pachtcontracten (Tytgat, 2001) en de toenemende greep van de centrale administratie op de organisatie van de bosbouw (Berghmans en De Vijlder, 2014). Een andere veelgebruikte manier om de rentmeesters scherp te houden, was ze op tijd en stond vervangen, zodat de vanzelfsprekendheid van hun positie hen niet dreef tot fraude (Oschinsky, 1971). Deze laatste politiek kwam echter niet vaak voor bij de hertogen van Arenberg, die vaak ‘dynastieën’ van rentmeesters en ambtenaren in dienst zouden houden (Neu, 2001c) Dit betekende uiteraard niet dat de rentmeesters van de hertog helemaal geen beslissingen meer konden nemen. Ze konden de specificaties van de pachtcontracten onderhandelen en hadden samen met de boswachter een groot aandeel in de verkoop van hout. (Tytgat, 2002; Berghmans, 2013) Bij belangrijke beslissingen, zoals pachten van zeer lange duur of van grote stukken grond, diende men evenwel de centrale administratie te consulteren. Zo kon de administratie haar voorwaarden meedelen en een duidelijke bezitsomschrijving laten opmaken. Op die manier waren er gedurende en op het einde van het pachtcontract minder discussies mogelijk met de pachter en vermeed men eventueel nadelige transacties (AAE, D.1474-D.1489). Uiteraard waren de voornoemde voorwaarden geen algemene en onverzettelijke regels. Het is namelijk belangrijk te beseffen dat er niet echt een stereotype relatie met de rentmeesters bestond. Deze hing af van de familie, de rol en het type van activa dat ze moesten beheren. Met andere woorden er waren eigenlijk nooit vaste regels of aanwijzingen van hoe deze relatie georganiseerd diende te worden (Oschinksy, 1971). Zelfs binnen de organisatie van de hertogen van Arenberg hadden bepaalde
23
rentmeesters of medewerkers een stapje voor op andere, omwille van hun positie of persoonlijke contacten met de hertog of zijn administrateurs (Neu, 2001c). Toch week de figuur van de rentmeester in de administratie van de hertogen van Arenberg, op één punt drastisch af van wat in de literatuur over het algemeen aangenomen wordt. Doorgaans waren rentmeesters ongeschoolde personen die slechts een eenvoudige boekhouding konden opstellen (Dobie en Oldroyd, 2009). Dit is, wat betreft de rentmeesters van de hertogen van Arenberg echter twijfelachtig, daar de rentmeesters vaak een zeer royaal loon ontvingen en al zeker niet van een laag allooi waren. Dit heeft te maken met het feit dat de domeinen die de rentmeesters toegewezen kregen, bijzonder veel waard waren. (Berghmans en De Vijlder, 2014; Neu, 2001c; Tytgat, 2002).
3.3.3.
De rentmeesterboekhouding
3.3.3.a.
De rekeningen van de rentmeesters en de rekeningen van de casuele rechten
Het is zeer moeilijk om de rekeningen/boekhoudingen die de rentmeesters9 opstelden te vergelijken met de administratie die de gewone boer bijhield. In de klassieke landbouwerboekhouding had men doorgaans ‘winst’ gemaakt indien men genoeg voedsel overhad om te verkopen en ‘verlies’ gemaakt wanneer niet alle magen gevuld waren. (Confino, 1961). Op deze manier werkten de boekhoudingen van de landerijen der Arenbergs echter niet. Enerzijds omdat de rentmeester of de hertog niet rechtstreeks dienden te leven van hun boerderijen en anderzijds omdat ze veel (de meeste) van hun inkomsten (pachten en houtverkoop) rechtstreeks wisten te innen in geld (ARA, AF, la220, la254, la27, la2539, la2540, la2529 en (Allemagne) la2622; AAE, D.2371 (Leuchterhof)). Dit in tegenstelling tot de adel in bijvoorbeeld het oosten van Europa waar men vaak nog met de hulp van horigen en landarbeiders zelf aan landbouw deed. In Oost-Europa kon men zich namelijk nog beroepen op de goedkope arbeid van lijfeigenen, terwijl het concept van lijfeigenschap in West-Europa praktisch volledig verdwenen was (Confino, 1961). Hierdoor begon men in West-Europa reeds vanaf de middeleeuwen een overschakeling te zien van de organisatie. Men ging steeds meer gronden in pacht uitgeven, hoewel er vaak nog een (kasteel)hoeve in handen van de adellijke heer bleef die het kasteel en haar personeel van voeding voorzag (Verriest, 1916-1917).
De overige gronden werden dan vaak met bomen beplant. Dit systeem vermeed
administratieve rompslomp, waarbij men landarbeiders diende aan te nemen, controle op deze arbeiders te organiseren, grote hoeveelheden graan en vee te verkopen of op te slagen,… Daarnaast was een kleine organisatie ook veel eenvoudiger te controleren door zowel de rentmeesters als door de
9
In de Engelstalige literatuur wordt naast de ‘stewards’ (rentmeesters) ook gewag gemaakt van ‘bailiff’ (baljuws) die een ondergeschikte of gelijkaardige rol als de rentmeesters hadden (Hainsworth 1992). Naast het feit dat de baljuws bij de Arenbergs eerder een gerechtelijke rol speelden, moesten deze ook geen boekhouding indienen (Berghmans, 2013).
24
administratie van de hertog in Brussel (Berghmans, 2013).10 De boekhoudkundige documenten van de rentmeesters van de Arenbergs waren dus vooral gefocust op het traceren van geldstromen (Berghmans, 2013) en niet op het waarderen van graanvoorraden, veestapels,… zoals men deze bijvoorbeeld bij een boer zou hebben teruggevonden (Michelsen, 1867). Uitgaande van de literatuur bestonden de boekhoudingen van dergelijke heerlijkheden normalerwijze uit drie boeken: het grootboek, de dagboeken en het ‘waste-book’.11 (Carruthers en Espeland, 1991). Het is echter, wegens de specifieke verplichtingen van de rentmeesters onmogelijk te achterhalen of er ooit dergelijke boeken bijgehouden zijn geweest en hoe deze er precies uitzagen. We gaan er evenwel van uit dat er op zijn minst een soort van dagboek of waste-boek aanwezig was, afgaande op het feit dat de rentmeester maandelijks een kasstaat moesten kunnen geven (AAE, 66/29/I/1). De administratie te Brussel eiste namelijk enkel de rekeningen van de rentmeesters op, die qua vorm en functie gelijkaardig waren als de rekeningen van de algemene kas bij de centrale administratie. Ook hier vormde de rekening een compilatie van alle transacties doorheen het jaar, die uiteraard voorzien van de nodige uitleg (zie bijlage 3.1. en 3.2.), samen met de benodigde contracten, facturen, kwitanties,…binnen geleverd moesten worden (ARA, AF, la2539, (Allemagne) la2622 en (Allemagne) la7996). Door het belang van de heerlijke rechten, werden de rekeningen van de rentmeesters soms ontdubbeld in een domeinrekening en in een rekening van de casuele rechten (AAE, 64/1-7). In de domeinrekening vond men dan vooral de inkomsten en uitgaven met betrekking tot verpachtingen, houtverkoop,… terug. Dit terwijl men in de rekening van de casuele rechten de transacties kon terugvinden, met betrekking tot het uitoefenen van rechtsmacht (Berghmans, 2013). Opmerkelijk is dat er voor alle rekeningen, om het even waar ze zich bevonden en of het om rekeningen van de domeinen of van de casuele rechten ging, een gelijkaardige structuur geëist werd; eerst de notering van alle inkomsten en dan alle uitgaven. Bij de inkomsten ging men deze ordenen per plaats, terwijl ze bij de uitgaven thematisch behandeld werden (ARA, AF, la220, la254, la27, la2539, la2540, la2529 en (Allemagne) la2622; AAE, D.2371 (Leuchterhof)). In domeinen die verworven werden diende men bij de opmaak van de boekhouding dan ook deze volgorde te gebruiken. Dit zou dan ook vaak de enige verandering zijn, want in se verschilden de boekhoudkundige documenten van de rentmeesters van de hertog niet echt van deze van andere grote heren (ARA, AF, (Allemagne) la3187 en (Allemagne) la6944). Daarnaast was het enigszins de gewoonte dat de rentmeester over de jaren heen ongeveer dezelfde volgorde aanhield binnen de opeenvolgende posten, zodat vergelijken met eerdere jaren mogelijk was. Hierdoor zullen alle rekeningen in opeenvolgende jaren ongeveer even dik zijn (ARA, AF, la220,
10
Pachten bleven echter gevoelig voor fraude van de rentmeesters. Vaak werd er bij de uitgifte van de pachten geld onder tafel geschoven. (Tytgat, 2002). 11 Een waste-book was in feite een groot dagboek waarin men snel alles kon in noteren alvorens het in het net te schrijven (Carruthers en Espeland, 1991).
25
la254, la27, la2539, la2540 en la2529), hoewel de inkomsten en uitgaven sterk konden verschillen over de jaren heen (Berghmans, 2013; Neu, 2001a). De grootte van een boekhouding hing namelijk niet af van wat er verdiend of uitgegeven werd, maar van de diversiteit van de bedrijfsactiviteiten (Michelsen, 1867), die in het geval van de rentmeesters van de hertogen over de jaren heen doorgaans hetzelfde bleven. Wat hier aan bijdroeg was het feit dat alle mogelijk te innen inkomsten of uitgaven genoteerd werden, 12 ongeacht of ze daadwerkelijk geïnd of uitgegeven werden (ARA, AF, la177,
la5494 en la4685). Net als de centrale administratie werd het gros van de rentmeesterrekeningen trouwens opgesteld in het Frans (ARA, AF, la177, la5494 en la4685). Behalve in de Duitse bezittingen waar men, op enkele uitzonderingen na in het Duits rapporteerde (AAE, D.2371 (Leuchterhof)). Enkel de ontvanger in Duitsland produceerde regelmatig een vrij groot aantal bronnen in het Frans (AAE, 65/4/II/2). Ook de stijl van schrijven is gelijkaardig aan de manier waarop men de journalen in de centrale administratie opstelde; namelijk een narratief vorm waarin men vrij omstandig de inkomsten en uitgaven besprak (ARA, AF, la2529 en (Allemagne) la2622). Op het eerste zicht lijkt dit misschien een beetje vreemd, maar deze schrijfstijl was in die tijd een vrij wijdverspreid gebruik (Carruthers en Espeland, 2001). Het grootste probleem met de rekening van de domeinen en, indien van toepassing, deze van de casuele rechten, was dat het eerder een gewoonte dan een uitzondering was dat deze te laat toekwamen bij de administratie in Brussel/Edingen (AAE, D.1495). Zo had men bij de stadhouder van Arenberg in het jaar 1769, nog geen enkele rentmeesterrekening uit het jaar 1768 ontvangen en ontbraken er zelfs nog enkele uit het jaar 1767. Dit was uiteraard een doorn in het oog van de algemeen beheerder en zijn administratie. Want pas nadat de rentmeesters hun rekeningen hadden opgemaakt, konden men eventuele overschotten bij de rentmeesters (laten) innen (ARA, AF, la27, la220 en la254). Ook de kastoestanden kenden regelmatig vertraging, zeker in periodes van oorlog of andere perikelen, wanneer rentmeesters vaak te druk bezig waren om hun administratie op orde te krijgen. Wanneer men toch kon rekenen op een duidelijke kassituatie werden deze domeinen niet alleen belast met de overdracht aan de hertog, maar ook aan andere instanties. Hieronder kunnen we allerlei schuldeisers, pensioenen of liefdadigheidsinstellingen verstaan. Hierdoor kon men in Brussel de eigen kassen sparen in tijden van moeilijkheden, maar er ook voor zorgen dat het geld minder grote afstanden moest afleggen (AAE, D.1845; ARA, la27). Om de rentmeester enigszins te motiveren om zijn toegewezen domein goed te beheren en zijn boekhouding op tijd binnen te leveren, ging men het gros van de rentmeesters variabele lonen toekennen, die gebaseerd waren op de gerealiseerde opbrengsten (AAE, 66/29/II/10). Wou de rentmeester dit geld snel hebben, dan moest hij ook snel zijn rekening laten afhoren. 12
Hiermee bedoelen we alle inkomsten die ooit ontvangen zijn geweest of waarop men dacht recht te hebben. Voor de uitgaven gaf men steeds deze weer die de rentmeester op regelmatige basis inde (ARA, AF, la177, la5494 en la4685).
26
3.3.3.b.
Doel van de rentmeesterboekhouding
Het rentmeesterschap was dus een wijdverspreid concept in Europa (Hainsworth, 1992). En desondanks de verschillen in organisatie binnen Europa hadden de boekhoudingen overal ongeveer eenzelfde doel. In een studie van Turzińsky (2011) komen de drie voornaamste benaderingen naar voor waarop we een boekhouding van dergelijke rentmeesters volgens hem kunnen interpreteren: 1) Als een opheldering van de gemaakte beheersbeslissingen 2) Registratie van rekeningen en het afrekenen met de rentmeesters 3) Registratie van geldstromen en financiële winsten of verliezen Naast een gebrek aan een homogene taakomschrijving, zien we dus ook dat het beheer en de doelstellingen van verantwoordelijkheid van dergelijke boekhoudingen ver uiteen lagen. Iedere familie had zijn eigen systeem en vormgeving, aangezien er van hogerhand geen wetgeving opgelegd werd. De redenen waarom men dergelijke boekhoudkundige documenten afhoorde vormden evenzeer een uitgebreide groep. Toezicht op de beschikbare middelen, registratie van de opbrengsten van het land, controle op de rentmeesters, zijn slechts een bloemlezing uit de vele mogelijkheden die een boekhouding in die tijd bood (Turzińsky, 2011). Toegepast op de boekhouding van de rentmeesters van de hertogen van Arenberg blijkt dat deze hoofdzakelijk benaderd werd volgens de 3de categorie: als een registratie van geldstromen en financiële winsten of verliezen (ARA, AF, la220, la254 en la27). Het eerste punt; het uitleggen van gemaakte beheersbeslissingen werd namelijk vooral via de inspectie geregeld (Berghmans en De Vijlder, 2014; Tytgat, 2002). Daarenboven komt nog dat de rentmeester steeds meer moest gehoorzamen aan de centrale administratie te Brussel en bijgevolg steeds minder beslissingen had uit te leggen (Berghmans en De Vijlder, 2014). Het tweede punt, het registreren van rekeningen en het afrekenen is slechts gedeeltelijk van toepassing. Een groot deel van contracten werd slechts getekend onder toeziend oog van een inspecteur, maar dienden uiteindelijk toch als het nodige bewijs samen met de rest van de boekhouding doorgegeven te worden (Tytgat, 2002). Ook het loon van de rentmeester werd slechts in beperkte mate bepaald door de inkomsten die hij realiseerde waardoor uiteindelijk ook het belang van dit tweede punt beperkt bleef (AAE, 66/29/II/10). De hoofdbenadering was echter deze van registratie van geldstromen en financiële winsten of verliezen. Belangrijkste reden om dit aan te nemen is de uitdrukkelijke verplichting die bestond om maandelijkse kasstaten op te stellen, zodat men wist bij welke rentmeester men geld kon opeisen. Daarnaast waren deze kasstromen ook de voornaamste verbinding tussen de boekhouding van de rentmeesters en deze van de administratie (AAE, 64/1-7 en 66/29/8).
27
3.3.3.c.
Aparte entiteit of boekhoudkundige geheel?
Hoewel de boekhouding van de rentmeester ook kon dienen als gerechtelijk bewijs (Dobie en Oldroyd, 2009), was haar voornaamste taak de informatieoverdracht, in dit geval dus de geldstromen, van rentmeester naar het centrale niveau faciliteren (AAE, 64/1-7). Juist om deze redenen geeft Hainsworth (1992) aan dat we de rekeningen van de rentmeester effectief moeten beschouwen als deze van de rentmeester en niet als een onderdeel van de boekhouding van de centrale administratie. Inkomsten moeten dan ook als een schuld gezien worden die de rentmeester had ten opzichte van de heer, terwijl de uitgaven die hij maakte krediet aan zijn heer waren (Hainsworth, 1992). 13 Deze scheiding neemt echter niet weg dat de rentmeesters gebonden waren aan het huis van zijn heer en deze dienden te gehoorzamen. Met andere woorden de boekhouding van de rentmeester diende een onafhankelijke boekhoudkundige entiteit te vormen om hem te kunnen controleren en geen conflicten binnen de centrale administratie te veroorzaken (Hainsworth, 1992). Doordat hun boekhouding een aparte entiteit vormde waren de rentmeesters ook verantwoordelijk voor de belastingen die ze, ten gevolge van de inkomsten en stukken land die ze beheerden, dienden te betalen (AAE, AF, la2529). Daaruit volgt dan ook zijn taak om ervoor te zorgen dat de belastingen die hij moest betalen zo laag mogelijk waren. Dat was trouwens iets waarin de rentmeesters zich, met de hulp van de centrale administratie, schijnbaar in gespecialiseerd hadden (Berghmans, 2013; Guyot, 1781; Hainsworth, 1992). Hoewel de boekhouding van de rentmeesters dus als onafhankelijk beschouwd moet worden, werden er, zeker gedurende het ancien regime enkele inbreuken op gemaakt. Zo ging men in het land van Edingen bijvoorbeeld boompjes aanplanten, die afkomstig waren uit een plantage in een naburig domein van de hertogen. Hierbij werden enkel de transportkosten op de rekening van de Edingse rentmeester geplaatst. Dit terwijl de kosten voor het onderhoud,… van de plantage volledig voor de andere rentmeester waren. Eenzelfde probleem kunnen we ook terugvinden voor de leveringen van voedsel aan het kasteel van Edingen. Hier resideerde de hertog en zijn administratie zeer vaak, en werd in feite ook door de centrale administratie beheerd (ARA, AF, la49, la147, la173, la220, la332, la1028, la1076, la1181, la2534, la4188, la5495 en la8049), maar toch werden een deel van de kosten op het conto van de rentmeester gezet (ARA, AF, la220). Deze situatie maakt dat we vandaag kunnen spreken over het feit dat men gedurende de 18de eeuw een kostenallocatie probleem had. Deze uitspraak is wel enigszins een anachronisme, want de wetenschappelijke discussie over kostenallocatie zou pas losbarsten aan het begin 19de eeuw (Johnson en Kaplan, 1987).
13
Een voorbeeld hiervan is het gebruik van kwijtingen wanneer de rentmeester geld bezorgde aan de kassier. (Bijvoorbeeld: AAE, 65/4/II/ 2 Gaillard 1763-1783)
28
3.3.3.d.
Overige documenten
Waren er dan nog andere documenten die de rentmeester in zijn bezit had of diende op te sturen? Uiteraard; zo moest de rentmeester maandelijks een kasstaat opmaken die doorgestuurd diende te worden naar Edingen/Brussel. Op deze manier wist men in Edingen of Brussel bij welke rentmeesters men geld kon afhalen (AAE, 66/29/I/1). Daarnaast gingen de rentmeesters meehelpen met de aanmaak van allerlei andere documenten die voor ofwel een preciezere omschrijving van het bezit zorgden, ofwel het potentieel van het domein dienden mede te delen. Zo gingen sommige rentmeesters in de jaren ’80 van de 18de eeuw denombrementen uitschrijven in de hoop meer info te verkrijgen over de oppervlaktes van de eigendommen (AAE, D.1450 en D.1451). In sommige gevallen ging men ook over tot het doorsturen van bevolkingscijfers, dewelke onder andere info konden geven over het potentieel van inkomsten uit heerlijke rechten en het algemene economische potentieel van het gebied. (AAE, D.1450). Onder invloed van de voortschrijdende cartografische kennis, gingen de Arenbergs ook kaarten laten opmaken van hun bezittingen (ARA, AF, K&P, nr.2566 en nr.2572). Hoewel men hieruit niet onmiddellijk de waarde kon afleiden, had men voor het eerst een duidelijk zicht op de precieze omvang van de domeinen. Hiermee samenhangend ging men in de jaren 80 van de 18de eeuw vragen aan de rentmeesters en de inspecteurs om de bosbestanden door te geven; zodat men vanuit de centrale administratie de bosbouw beter kon organiseren (AAE, 66/29/II/2). Het is niet verwonderlijk dat de bosbouw door de Arenbergs verkozen werd; de bosbouw was zowat de enige economische activiteit die de rentmeesters nog zelf dienden te organiseren, aangezien het gros van de overige bezittingen verpacht werd (Berghmans, 2013). Naast documenten die het economisch potentieel van de bezittingen gingen weergeven, ging men ook documenten opmaken die gebruikt werden om de belangen van de heer te verdedigen. Een mooi voorbeeld hiervan zijn de leenboeken. In deze boeken ging men alle lenen zorgvuldig oplijsten, opdat men een idee had welke lenen (potentieel) onderhevig waren aan bepaalde belastingen (Berghmans, 2013). Tenslotte is er uiteraard nog de officiële briefwisseling met Edingen/Brussel. Deze briefwisseling is eenvoudig te traceren via de boeken van de hertogelijke kanselarij. We dienen evenwel te benadrukken dat het hier niet gaat over privécorrespondentie tussen de rentmeester en medewerkers van de centrale administratie. Met andere woorden we hebben enkel zicht op de officiële communicatie. Deze officiële communicatie hield voornamelijk orders en toelatingen in die naar de rentmeesters werden gestuurd en onderzoekers inzichten kunnen leveren in hoe en op welke manier de communicatie met de rentmeester gevoerd werd (AAE, 66/22).
29
Afbeelding 2: Schema van de rapporteringverplichtingen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg (2de helft 18de eeuw)
30
Afbeelding 3: Schema van de geldstromen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg (2de helft 18de eeuw)14
14
Dit is de normale gang van zaken, het is evenwel mogelijk dat de inkomsten van bepaalde bezittingen, zeker de perifere bezittingen, geïnd werden door andere medewerkers of buitenstaanders. Daarnaast gebeurde het ook dat bepaalde inkomsten van de rentmeesters rechtstreeks toegewezen werden aan derden door de centrale administratie (AAE, 64/1-7 en 66/17).
31
3.4.
Conclusie voor de eerste onderzoeksperiode
De boekhouding van de hertogen van Arenberg kan in de periode 1750-1802 dus getypeerd worden als een vrij eenvoudige enkele boekhouding. Op het centrale niveau ging men met de journalen, de kasstaten en de rekeningen van de algemene kas, een vrij beperkt aantal boekhoudkundige bronnen bijhouden. Een sleutelrol werd hier gespeeld door de hoofdkassier, die zowel de rekeningen als de journalen van de algemene kas, diende op te maken en hiermee alle inkomsten en uitgaven ging noteren. Daarnaast was deze verplicht om de rekeningen van de algemene kas te laten afhoren.. Net als bij de overige journalen en de rekeningen van de rentmeesters, waren deze documenten er uitsluitend op gericht om kastransacties te registreren. Dit systeem vormde een vrij goed werkende geheel en volstond voor de doelstelling die men met de boekhouding voorhad; namelijk de correctheid van de geldtransacties controleren. Toch dook er evenwel een probleem op aan de periferie van de administratie. Namelijk het feit dat de rekeningen van de Duits algemeen ontvanger, de bankier Meinertzhagen, die de geldtransacties van en naar de Duitse gebieden regelde, niet gecontroleerd konden worden. In het kader van een betere uitoefening van deze controle, zou men hem dan ook vervangen door een lokale medewerker. Naast de rekeningen van het centrale niveau maakten ook de rekeningen van de rentmeester een wezenlijk onderdeel uit van de boekhouding van de hertogelijke organisatie. De belangrijkste rekeningen werden gevormd door respectievelijk de domeinrekeningen en rekeningen van de casuele rechten. Deze twee rekeningen van de rentmeester werden, net als alle documenten trouwens opgesteld in een enigszins narratieve stijl, die verder bouwde op de middeleeuwse tradities. Doordat we de boekhoudingen van de rentmeester als een onafhankelijke entiteit moeten zien binnen de gehele boekhoudstructuur werden de rentmeesterrekeningen niet vermengd met rekeningen van andere rentmeesters of deze van het centraal niveau. In de praktijk zouden hierop evenwel enkele inbreuken plaatsvinden. De functie van deze rekeningen bestond dan ook in het controleren van de transacties die de rentmeester had uitgevoerd. Dit omdat de rentmeester zijn beleid niet alleen rechtstreeks bepaald werd door de hertogelijke raad, maar ook geïnspecteerd werd door medewerkers van de centrale administratie (Berghmans en De Vijlder, 2014). Het is dan ook geen wonder dat de rentmeester zijn boekhouding een eenvoudige kasboekhouding was.
32
4. De boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 18041852 4.1.
Historische achtergrond
De 18de eeuw was geëindigd in een revolutionair bloedbad. Grote delen van continentaal West-Europa hadden zwaar geleden onder de exploten van de Franse republikeinen en zouden aan het begin van de 19de eeuw nog te maken krijgen met de legers van Napoleon Bonaparte. Voor het gros van de adel en vooral de geestelijkheid was het een periode waarin ze aanzienlijke delen van hun macht en bezit verloren zagen gaan. Na de val van Napoleon in 1815 werd de macht van de adel gedeeltelijk hersteld. In vele gevallen wisten ze hun oude titels en landgoederen opnieuw te claimen. Ook hun politieke macht wisten sommigen (gedeeltelijk) terug te vorderen. Wat echter wel verloren was gegaan in de kruitdampen van de Franse revolutie waren het gros van de diverse (voor)rechten die de adel eeuwenlang hadden kunnen genieten in Frankrijk en de Nederlanden (Palmer et al., 2006). De positie van de oude landadel kreeg hiermee een stevige knauw. Daarbij kwam nog dat ze op economisch vlak bijgehaald werden door een nieuwe elite van industriëlen. De leden van deze nieuwe sociale elite zouden er soms zelf in slagen een adellijke titel te verkrijgen; uiteraard tot ongenoegen van deze oude landadel (Janssens, 2005). Eigenlijk was in de volledige eerste helft van de 19de eeuw het revolutionaire spook nooit veraf. Op diverse momenten kwam het in Europa tot stevige onlusten. In hun Duitse bezittingen zouden de hertogen zelfs rechtstreeks te maken krijgen met zo een opstand in het revolutionaire jaar 1848. De hertogen werden er, omwille van hun rechten en landerijen, het mikpunt van processen en regelrechte vernielingen van woedende burgers. Deze waren echter niet zozeer gericht tegen de hertogen zelf als tegen de algemene economische toestand (Neu, 2001b). Ook zou de rol van de hertogen van Arenberg drastisch veranderen op het Europese toneel. In de Nederlanden en in Frankrijk zouden ze een groot deel van hun rechten kwijtspelen gedurende Napoleonistische oorlogen, terwijl ze in Duitsland, een tijdje soeverein van het Hertogdom ArenbergMeppen waren om na de val van Napoleon slechts nog wat semi-soevereine rechten uit te oefenen in Meppen. Ook in Recklinghausen was er een regering aanwezig die bepaalde rechten kon uitoefenen (Neu, 2001c) Toch bleven de Arenbergs een belangrijke familie in Europa en zeker in onze gewesten. Toen in 1830 alle grootmachten hun kandidaten voor de Belgische troon naar voren schoven, kon de hertog van Arenberg, uiteraard niet ontbreken. Als exemplarische katholieke familie was de hertog de kandidaat van de Heilige Stoel (d’Arenberg, 1991). Ook de opgang van de natiestaat wist het de hertogen knap lastig te maken. De adel werd namelijk gedwongen om een bepaalde nationaliteit aan te nemen (Triest en Van Poucke, 2013). Een lastige keuze voor de hertogen aangezien ze contacten onderhielden met de Oostenrijkse keizer, de koningen
33
van Hannover en Pruisen, maar ook met de Belgische en Franse staat. Het bleef echter vooral schipperen tussen België en Pruisen, waar de voornaamste bezittingen van de Arenbergs zich, ook na de revolutionaire periode, bevonden (Neu, 2001b).
4.2.
Doorbraak industrialisering en haar invloed op het boekhouden
Ook op economisch vlak bewoog er wat in West-Europa. Overal in West-Europa begon men aan het begin van de 19de eeuw met de bouw van fabrieken, spoorwegen en mijnen (Palmer et al., 2006). Om deze industrialisering door te zetten had men uiteraard handen vol geld nodig. Aanvankelijk waren het vooral kooplui en burgers die zich in de, vaak risicovolle, vennootschappen engageerden. Ook een deel van de adellijke families ging zich inkopen in de industriële ondernemingen (Lemarchand, 1995). Toch bleef er een wezenlijk verschil bestaan tussen beide groepen. Doorgaans bezaten de adellijke families geen meerderheidsbelangen in de bedrijven waarin ze investeerden. Desondanks bleken ze in de meeste gevallen onontbeerlijk in de aandeelhoudersvergaderingen van grote bedrijven waar men de edellieden plaatste om de vergadering wat cachet bij te brengen. Men kon deze bevolkingsgroep dan ook vaak in de raden van steenkoolmijnen, de banksector en de spoor- en wegenbouw terugvinden. (Janssens, 2009). Hoeveel de adel ook investeerde in industriële vennootschappen, aan hun kastelen, landerijen en bossen raakten ze doorgaans niet. Deze werden doorgaans ook verder beheerd zoals dit in de 18de eeuw gebeurde. Pas in de 20ste eeuw ging de adel zijn landbezit langzaam beginnen organiseren in diverse soorten vennootschappen (Janssens, 2009). De industrialisering van West-Europa had uiteraard ook zijn invloed op de ontwikkeling van het boekhouden. Zo kende het dubbel boekhouden zijn definitieve doorbraak door het toenemende aantal industriële vennootschappen (Dobie en Oldroyd, 2009). Doch werden nog steeds niet alle grote ondernemingen beheerd volgens het dubbel boekhoudingsysteem. Meestal hing dit af van de aandeelhouders: doorgaans, maar niet altijd, gebruikten handelaars het dubbelboekhoudsysteem. Daartegenover stonden de grootgrondbezitters/adel die in de meeste gevallen een enkelvoudige boekhouding voerden. Bijgevolg hadden de vennootschappen die beide groepen gingen oprichten meestal een boekhoudkundig systeem dat vrij nauw aansloot bij dat van de (grootste groep) aandeelhouders (Lemarchand, 1995). Ondanks het feit dat het enkelboekhoudsysteem niet volledig ten onder ging, drong het idee dat het dubbelboekhoudsysteem superieur was aan het enkele systeem steeds verder door in de literatuur. Sommige auteurs uit die tijd, zoals Beckmann (1829) gingen zelfs zo ver om andere vormen van boekhoudingen volledig te verwerpen. Een radicale stelling die afgaande op ons onderzoek zeker niet door iedereen gevolgd zou worden. Toch gingen de wetenschappelijke discussies aan het begin van de 19de eeuw niet enkel over het gebruik van het dubbel boekhouden. Ook andere onderwerpen kwamen aan bod. Vooral de vraag hoe men verdere administratieve controle kon implementeren in de boekhouding zou leiden tot diverse
34
discussies. Kern van het debat zouden de kosten van arbeid en hun verdeling over de geproduceerde producten zijn. Men hoopte dat wanneer deze kosten beter weer gegeven werden, men eventueel maatregelen kon nemen om deze te verlagen (Johnson en Kaplan, 1987; Zeff, 2010).
4.3.
De boekhouding van de centrale administratie
4.3.1.
De centrale administratie
Met al deze veranderingen op sociaal, politiek en economisch gebied, mag het dan ook niet verwonderen dat zowel de boekhouding als de administratie van de hertogen enkele veranderingen doormaakten in de 19de eeuw. Een eerste punt dat we kunnen constateren is de tendens tot het verzamelen van steeds meer info over het bezit bij de centrale administratie. Men wou zich steeds meer vergewissen van wat het potentieel was van de bezittingen. Opnieuw zou de bosbouw een belangrijk punt van het beheer vormen. Zo zette de administratie in Brussel zich volop in om bosplantages op te richten in de verschillende domeinen. Dit met de hulp van rondreizende boswachters, die hiermee definitief aantoonden dat ook de feitelijke controle van de landgoederen bij de centrale administratie lag (Tallier, 2006). In 1850 ging men zelfs alle bossen in België zeer precies laten opmeten. Via deze intensivering hoopte men om de verliezen die het gevolg waren van de revolutie en erfenissen op te vangen (Tallier, 2006). Doordat men zo sterk focuste op het beheer van de bossen mag het dan ook niet verwonderen dat het gros van de algemeen beheerders na 1825 bekend stonden als onderwezen of zelfs expert in de sylvicultuur. Dergelijke algehele toewijding van de administratie aan de bosbouw noopte Tallier de hertogen tot Gentlemen forestiers te benoemen (Tallier, 2006, pg.13). Toch waren al deze evoluties slechts een exponent van de hervormingen die de centrale administratie reeds was gestart in de 18de eeuw. Hierbij probeerde de administratie kennis op het lokale niveau te accumuleren en te verspreiden over haar bezittingen. Hiermee beoogde ze niet alleen de rentmeesters beter te beteugelen, maar de domeinen ook beter te doen renderen (Berghmans en De Vijlder, 2014). In het kader van daarvan ging men trouwens ook af en toe een poging ondernemen om een bezitswaardering uit te voeren aan de hand van de inkomsten van de domeinen (AAE, 66/10-14/3).15 De vroege 19de eeuw zou ook het moment zijn dat het Paleis aan de Zavel te Brussel de definitieve uitvalsbasis van de centrale administratie zou worden. Dit gebeurde nadat de centrale kas in 1822 van Parijs naar het paleis aan de Zavel te Brussel werd overgebracht (Neu, 2001c).
15
Dit werd echter op een vrij eenvoudige manier gedaan; via het vermenigvuldigen van de jaarlijkse inkomsten, maal 25 (AAE, 66/10-14/3).
35
4.3.1.a.
De hervormingen binnen de Duitse administratie
Toch was het de Duitse administratie die de grootste verandering meemaakte bij de aanvang van de 19de eeuw. Zo werd er een administratie ingesteld die het soevereine hertogdom Arenberg-Meppen ging besturen. Deze bleef tot 1875 bestaan. Ook in Recklinghausen was er een tijdje een regering aanwezig. Het zou ons te ver brengen om deze volledig te bespreken, maar de geïnteresseerde lezer verwijzen we verder naar het werk van Neu (2001c). Daarnaast hadden de hertogen, om het verlies van goederen na de Franse revolutie op te vangen (Tallier, 2006), enkele grote landgoederen aangekocht in de Duitse ruimte. Met deze uitbreiding volstond het systeem van de Regierungsrat te Arenberg niet meer. Daarom installeerde men een inspectie in Recklinghausen onder leiding van een algemeen domeininspecteur. Zijn taak bestond erin de hertogelijke bezittingen in en rond Meppen, Dülmen en Recklinghausen zelf te controleren. Het duurde echter niet lang eer de algemeen domeininspecteur en zijn medewerkers in Recklinghausen moeilijkheden zouden krijgen met de hoeveelheid werk. Na verloop van tijd zouden deze daarom bijgestaan worden door de hulpstations te Schleiden (later Keulen) en Meppen16 (Neu, 2001c). De reden waarom deze twee er bij kwamen was het feit dat de Duitse bezittingen vrij verspreid lagen. Schleiden en Meppen bijvoorbeeld liggen ongeveer 300 kilometer van elkaar verwijderd, met Recklingshausen daar ergens tussenin (Neu, 2001c). Indien men alle bezittingen vanuit slechts één plaatsje had moeten controleren hadden de inspecteurs veel te grote afstanden moeten overbruggen en was het moeilijk geweest om regelmatig toe te zien op de lokale rentmeesters. Ook de grootte van de nieuwe domeinen verantwoordde enigszins de oprichting van deze hulpadministraties. Aan het hoofd van deze inspectie stond, gedurende de periode 1812-1874 de voornoemde algemene domeininspecteur. Later werd deze functie afgeschaft (Neu, 2001c) en vervangen door een raad, naar analogie met de hertogelijke raad die de Belgische en Franse bezittingen beheerden (AAE, 66/29/II/2). Daarnaast bevonden er zich in Recklinghausen nog klerken, overige inspecteurs en een calculator, die verantwoordelijk was voor het berekenen en controleren van de domeinrekeningen (Neu, 2001c), een taak die in Brussel vervuld werd door de algemeen beheerder, de domeininspecteurs en de hoofdkassier (AAE, 66/29/II/2). Zelfs stond de inspectie via een intensieve briefwisseling in contact en onder controle van de administratie te Brussel (Neu, 2001c), maar ook met een algemeen ontvanger die eerst in Düsseldorf en later in Keulen de geldstromen tussen Brussel en de Duitse bezittingen zou faciliteren 17 (AAE, D.1845). Hiermee nam hij feitelijk de plaats in van Meinertzhagen die een twintigtal jaar voordien aan 16
In Meppen bestond er eveneens een rekenkamer, een regeringsraad, justitiekanselarij en een soort van gebouwenbeheerder. Ook in Recklinghausen bestond er een gelijkaardige structuur. De meeste van deze instituties dienden specifiek de correcte inning van de semi-soevereine rechten te controleren. Allen werkten nauw samen met de plaatselijke afdeling van de domeininspectie en zouden er stilletjes in opgaan onder druk van de toenemende macht van Pruisen die de rechten van de Arenbergs steeds verder usurpeerde (Neu, 2001c). 17 Bij aanvang van de 19de eeuw, zou hij nog rechtstreeks de overschotten van enkele domeinen innen. Dit was dan vaak het geval bij de wijngoederen van de hertog, die hun overschot in wijn gingen leveren (AAE, D.1845)
36
de deur gezet was. Naar analogie met de rentmeesters moest deze algemene ontvanger in Keulen, de kastoestand van verschillende kassen berichten aan de centrale administratie te Brussel (AAE, D.1844 en D.1845). De algemeen ontvanger ging zo aan het begin van de 19de eeuw een 3-tal kasstaten opmaken. Een kas van de domeinen, waarin alle overschotten van de domeinen vloeiden, een militaire kas en een kas waarin uitgegeven kapitaal en rentes in werden verzameld (AAE, D.1844). In Brussel was men zich terdege bewust van de ondergeschikte positie van hun man in Keulen en ze hielden zich dan ook niet in, wanneer ze onregelmatigheden bespeurden. Zo stuurde algemeen beheerder Stock in het jaar 1809 bijvoorbeeld enkele opmerkingen omtrent het gebruik van een foute wisselkoers die resulteerden in verliezen (AAE, D.1843).
Deze muntproblematiek bleef voor
discussies zorgen met de Duitse medewerkers. Zo kampte men in Duitsland in 1807 met de omloop van ‘slecht’ geld; dit is geld dat onderhevig was geweest aan de frauduleuze daad van het afschrapen of eenvoudigweg ontwaard was geweest door de uitgever. Ook het Franse papiergeld zorgde voor heel wat verwarring op de financiële markten (Neu, 2001c). Op zulke momenten was het onmiddellijk ingrijpen van de plaatselijke verantwoordelijken en controlesystemen zeer hard nodig om grote verliezen te vermijden.18
4.3.2. 4.3.2.a.
De boekhoudkundige documenten De journalen
Net zoals in de eerdere perioden werd er bij de centrale administratie te Brussel een uitermate groot belang gehecht aan de journalen en dan vooral aan deze van de algemene kas. Opmerkelijk is dat deze journalen ook de transacties incorporeerden van de kassier te Parijs, zolang deze kas uiteraard nog bestond. Niet onlogisch aangezien de algemeen beheerder zich op regelmatige tijdstippen naar daar zou begeven (ARA, AF, sa1414). Daarnaast zien we ook enkele nieuwigheden. Want hoewel een journaal uiteraard een journaal bleef en zijn rol dus niet zou veranderen, zou de vormgeving van deze documenten aanzienlijk veranderen. Qua inhoud werden er echter geen nieuwigheden geïntroduceerd; de journalen bleven zich enkel richten op de kasstromen (AAE, 64/15). Wat betreft de nieuwigheden zien we de eerste kleine evoluties vanaf Augustus 1815 in de journalen van de algemene kas. Eerst ging men gebruik beginnen maken van een transport19, enkele dagen later begon men met de nummers van de specifieke betaal- of ontvangstbewijzen neer te pennen naast de specifieke inkomst of uitgave. Het stelde de hoofdkassier in staat om eenvoudiger en sneller 18
Om toch enigszins overweg te kunnen met de vele soorten geld die in de Duitse ruimte aanwezig waren, moest men in de journalen van de algemeen ontvanger werken met twee muntkoersen; de Gemeiner Kurs en een Frankfurter Kurs (AAE D2373). 19 Dit wil zeggen een overdracht van de laatste som van de groep inkomsten of uitgaven naar de volgende pagina (ARA, AF, sa1418).
37
problematische transacties op te sporen en daarbij ook nog eens om zo orde op zake te stellen (ARA, AF, sa1418). Ook qua schrijfstijl zouden de journalen evolueren. Dit van een uitvoerige narratieve opbouw naar een meer secure en eenvoudige stijl. Dit is vooral op te merken vanaf het jaar 1819 (AAE, 64/15). In feite zou deze stijlevolutie niet enkel plaatsvinden bij de journalen, maar voor alle rekeningen en boekhoudingen die gemaakt werden binnen de administratie. Dit was het gevolg van de massale verspreiding van handboeken boekhouden (Evans, 2010). Hierin werd gepredikt dat dergelijk taalgebruik veel objectiever en duidelijker overkwam dan het oude narratieve discours dat de boekhouder voerde (Carruthers en Espeland, 1991). In dit kader werden de journalen steeds meer in speciaal voorgedrukte boeken bijgehouden (ARA, AF, sa1418). Op het eerste zicht misschien triviaal, maar het belang hiervan mag niet onderschat worden, daar men hiermee de uniformiteit versterkte. Door al deze hervormingen kregen de journalen dan ook een veel moderner uitzicht (AAE, 64/15; ARA, AF, sa1404). Als we er vanuit gaan dat de grootboeken, die verder besproken zullen worden, opgebouwd waren uit de verschillende journalen, moeten er buiten de journalen van de algemene kas in die periode een stevig aantal journalen bijgehouden zijn geweest. Alles samen moeten dit er minstens 28 zijn geweest, voor de periode 1812-1819. Uiteraard bleven deze net als in de eerdere periodes klein en verwezen vooral naar transacties van de algemene kas (ARA, AF, sa1396).20 De grootste verandering zou evenwel ten laatste plaats vinden rond het jaar 1822; dan ging men het dubbelboekhoudsysteem invoeren bij de journalen van de algemene kas (ARA, AF, sa1412). Hiermee zouden alle transacties van de kas uitdrukkelijk verbonden worden aan de personen die bepaalde inkomsten en uitgaven realiseerden. Eveneens werd er bij vermeld in welke mate de transactie een inkomst of uitgave was voor de rekening van de hertog. Het was uiteraard ook mogelijk dat bepaalde transacties geen invloed hadden op de geldbuidel van de hertog; wanneer de algemene kas bijvoorbeeld als transit gebruikt werd. Iets dat bijvoorbeeld vaak het geval was bij transacties die in naam van familieleden van de hertog uitgevoerd werden. (ARA, AF, sa1384, sa1412 en sa1418). De administratie van de hertog en dan vooral de hoofdkassiers beheerden namelijk ook de goederen van enkele familieleden. Dit is dan ook zeer waarschijnlijk de reden dat deze rekeningen van de algemene kas opgesteld werden volgens het dubbelboekhoudsysteem. Dit gaf de mogelijkheid om de inkomsten en uitgaven van deze familieleden enigszins te filteren uit het journaal en overzichtelijk weer te geven welke inkomsten en uitgaven betrekking hadden op de hertogen (zie bijlage 4.1.). Uiteraard bleef het journaal van de algemene kas, de naam zegt het feitelijk al, enkel de kastransacties registreren.
20
Daarnaast bestond er nog, nauw verwant met de journalen, een kasboek van de kassier, dewelke feitelijk een vereenvoudigde versie was van het journaal van de algemene kas (ARA, AF, sa1444)
38
4.3.2.b.
De rekening van de algemene kas
Voor deze periode beschikken we jammer genoeg slechts over één rekening van de algemene kas en dan bevindt deze zich nog bij de aanvang van de 19de eeuw . Aangezien we wel nog één teruggevonden hebben voor het jaar 1870, die qua inhoud analoog was met deze van de 18de eeuw; gaan we er evenwel van uit dat er niet veel veranderde in de opbouw (AAE, 66/9/II/4). Doch zien we ook hier gelijkaardige veranderingen optreden die we ook terugzagen bij de journalen; alles werd secuurder en de narratieve beschrijvingen van inkomsten en/of uitgaven verdwenen stilaan uit de bronnen. (AAE, 66/9/II/4). Wat we ook terugvinden voor deze periode zijn afgeleide bronnen van deze rekening van de algemene kas, waarin één aspect in de schijnwerpers wordt geplaatst. Dit waren dan vooral documenten met betrekking tot de domeininkomsten (AAE, 66/9/II/3 en 66/10). Dit mag evenwel niet verwonderen, aangezien de administratie zich steeds meer ging inspannen om hogere inkomsten te verkrijgen uit haar domeinen, o.a. aan de hand van dergelijke bronnen (Berghmans en De Vijlder, 2014; Tallier, 2006). 4.3.2.c.
De grootboeken
Een andere nieuwigheid binnen de boekhouding van de centrale administratie was de introductie van het grootboek. Hoewel we niet zeker kunnen zijn over het moment dat deze boeken geïntroduceerd werden was dit, afgaand op de reglementen, waarschijnlijk niet het geval voor het begin van de 19 de eeuw (AAE, 66/29/I/1, 66/29/II/2, 66/29/4, 66/29/8, 66/29/9 en 66/30). Dit
grootboek werd
bijgehouden
volgens een bilaterale notering, doch
evenwel
geen
dubbelboekhoudsysteem. 21 Deze bilaterale notering was nodig om de verschillende journalen te kunnen incorporeren. Anderzijds gaf dit het gigantische voordeel om interne transacties binnen de ruime boekhoudkundige structuur (overzichtelijk) weer te geven. Zo waren er in de periode 1812-1819 ongeveer een 16-tal personen binnen de centrale administratie die op regelmatige basis geld naar elkaar doorstuurden (ARA, AF, sa1396). Deze bilaterale kasboekhouding slaagde er daarmee in om meer weer te geven dan uitsluitend de inkomsten en uitgaven; namelijk de geldstromen binnen de organisatie. Naar ons oordeel is er wel één zinnetje dat de efficiëntie van het grootboek drastisch naar beneden haalde. Namelijk het gebruik van A/par divers pour divers dat een bundeling van kasstromen indiceert. Deze bundeling zorgt ervoor dat we zeer moeilijk kunnen achterhalen waar nu juist de gedebiteerde of
21
Dit mag niet verward worden met een dubbelboekhoudsysteem, waar men gebruik maakt van twee parallelle kolommen op eenzelfde bladzijde en daarmee tegelijkertijd ook een bilateraal is. In dit geval had men echter geen parallelle notering, maar een gescheiden, bilaterale notering, verspreid over meerdere pagina’s (Glick, 2011 en ARA, AF, sa1396).
39
gecrediteerde opgave aanwezig was.22 Uiteraard bleef het mogelijk om deze info te achterhalen in de bewijsstukken of journalen, maar dit maakte het er uiteraard niet eenvoudiger op (ARA, AF, sa1396). De vraag is natuurlijk waaraan we deze vernieuwingen moeten toeschrijven: aan een overtuiging dat een grootboek een oneindige verrijking is voor de administratie? Dat men bij de introductie van een grootboek tot inzichten komt die men anders niet ziet? Het plotse besef dat een bilaterale formulering superieur is? De antwoorden hierop zijn in de drie gevallen negatief. De eerste twee kunnen onmiddellijk geschrapt worden omwille van het feit dat het grootboek niet veel nieuwigheid bracht. Reeds in de balans en de journalen van de 18de eeuw kon men achterhalen, wie betrokken was bij bepaalde transacties. Ook de mogelijkheid dat men de superioriteit van de voorloper van het dubbelboekhoudsysteem (=de bilaterale formulering) inzag, is naar onze mening betrekkelijk klein. Dit veronderstellen we omdat men anders ook aan de rentmeesters gevraagd zou hebben om grootboeken op te stellen, hetgeen niet gebeurde. Daarom kunnen we de introductie van het grootboek volgens ons plaatsen in de tendens tot vereenvoudiging en opheldering, die we terugzien in de overige boeken van deze periode. Het grootboek had als doel vooral te synthetiseren en was in dat opzicht vergelijkbaar met de rekening van de algemene kas. Waar deze vooral een synthese van de inkomsten en uitgaven per thema zou zijn (AAE, 64/1-7), was het grootboek van de centrale administratie vooral een synthese van de kasstromen (ARA, AF, sa1396). Al deze veranderingen in de boekhoudkundige documenten brengen ons bij de vraag van wie of wat verantwoordelijk was voor deze evolutie. Opvallend is dat de belangrijkste van deze veranderingen plaats vond tussen 1810 en 1825, de periode dat Abbé Tiron de hoofdkassier van de administratie was (ARA, AF, sa1396 en sa1412). Dit betekent evenwel niet dat deze vernieuwingen zijn idee zouden zijn geweest. De centrale administratie bestond uit een 8-tal personen (Tytgat, 2002), die allemaal betrokken werden bij het opstellen van regels (AAE, 66/29/I/1, 66/29/II/2, 66/29/4, 66/29/8, 66/29/9 en 66/30). Daarenboven is er geen document terug gevonden van wie, wat of om welke reden deze veranderingen doorgevoerd zijn geweest. Toch geven deze vernieuwingen aan dat de kassiers en eventueel andere medewerkers van de hertogen een zekere kennis hadden van het boekhouden en enigszins vertrouwd waren met de nieuwere handboeken die de ideeën van eenvoud en duidelijkheid gingen verspreiden (Carruthers en Espeland, 1991; Evans, 2010). 4.3.2.d.
De rekeningen van de algemeen ontvanger en calculator in Recklinghausen
Met de hervormingen binnen de Duitse administratie werden er ook een hele reeks nieuwe bronnen opgemaakt. Wat betreft de boekhouding zouden vooral de rekening van de calculator in
22
Normaal werd er namelijk een naam en een reden opgegeven, tezamen met de corresponderende folio, dit was echter niet het geval wanneer men A/par divers pour divers gebruikte (ARA, AF, sa1396).
40
Recklinghausen, en de algemeen ontvanger voor vernieuwing zorgen. Deze waren zowel voor de lokale inspecteurs als de centrale administratie in Brussel interessant. Concreet betekende dit dat de algemeen ontvanger voor de 3 kassen (domein, kapitaal en militaire kas) een rekening diende op te stellen. Aangezien de man betrekkelijk weinig, maar grote transacties uitvoerde, waren zijn rekeningen zeer eenvoudig opgesteld met enerzijds een chronologisch verloop van de inkomsten en anderzijds een chronologische verloop van de uitgaven (AAE, D.1845). De rekeningen van de calculator te Recklinghausen, die veel meer transacties gingen omvatten, waren daarom opgemaakt volgens de vorm van de rekening van de algemene kas te Brussel. Met andere woorden eerst alle inkomsten die thematisch opgedeeld werden en vervolgens alle uitgaven, die eveneens thematisch opgedeeld waren. In deze rekeningen kon men dan ook alle overschotten terug vinden die men bij de Duitse rentmeesters verzamelde. De uitgaven betroffen voornamelijk de kosten van de inspectie. De overschotten die de calculator dan nog had stuurde hij naar de algemeen ontvanger in Keulen door. Uiteraard werden deze rekeningen jaarlijks afgehoord in Brussel (AAE, D.2369, D.2371 (Rechnung 1802-1808) en D.2374). Net als in Brussel werden er ook afgeleide boeken bijgehouden, die gebruikt konden worden om de domeinen te beheren. Ook hier vormden de domeininkomsten de focus. Het meest opvallende voorbeeld is een boek van de inkomsten en uitgaven in en rondom Meppen (ARA, cos151). Volgens Neu (2001c) kwam met dit boek aan het licht dat de verliezen die de hertogen in Meppen, te wijten waren aan een gebrekkige inning van de pachten. Een andere verandering was dat de administratie in Brussel van beiden wist te bekomen dat er (effectief) maandelijks kasstaten doorgestuurd werden, waardoor men een veel beter zicht had op de financiële situatie in de Duitse gebieden (AAE, D.1844). Om de nodige kasstaten op te maken, maakte de calculator gebruik van journalen (AAE, D.2373). De opmaak van deze journalen zou overigens zeer sterk gelijken op deze in Brussel (AAE, D.2373; ARA, AF, sa1414). Dat het gros van de bronnen qua vorm opgesteld werd zoals in Brussel, betekende dat men in Brussel zeer sterk invloed kon uitoefenen op de opmaak van deze bronnen. Dit kon ook, aangezien de calculator en de algemeen ontvanger in Recklinghausen duidelijk ondergeschikt waren aan de algemeen beheerder te Brussel (AAE, D.1843). Doordat men de boekhoudkundige documenten in Brussel kreeg zoals de centrale administratie wenste zouden ook veel minder agency problemen ondervinden. Zo zorgde de verhoging van het aantal kasstaten (AAE, D.1844; ARA, Cos660 (Belege)) en de uitbouw van een inspectienetwerk (Neu, 2001c) ervoor dat de problemen, die men met de familie Meinertzhagen gekend had, vermeden werden (AAE, 65/4/II/2).
41
4.3.2.e.
Overige documenten
Naast de grote boekhoudkundige documenten kenden ook de maandelijkse kasstaten kleine aanpassingen. Binnen de maandelijkse kasstaten ging men ook steeds meer de veranderingen van de aandelen, obligaties en overige portefeuilles weergegeven, inclusief de uitgereikte dividenden of rentes. Aangezien deze financiële producten vrij eenvoudig opvraagbaar of doorverkoopbaar waren en zich eveneens in de kas van de hertogen bevonden, droegen ze mede bij aan de liquiditeit van het geheel en waren dan ook een nuttige aanvulling (ARA, AF, cos2369, sa1266 en sa2670).
4.4.
De boekhouding van de landerijen
4.4.1.
De rentmeester
Ook de rol van de rentmeester zou met de aanvang van de 19de eeuw stilaan veranderen. Eerst en vooral veranderde de taak van sommige rentmeesters drastisch met het afschaffen van het gros van de rechten die de familie had. In de Nederlanden en Frankrijk kwam daarmee een einde aan de rekeningen van de casuele rechten (AAE, 66/20). Daarnaast zou onder de toenemende controle bijkomende info geëist worden. Want waar de rentmeesters zich in de vroegmoderne tijd, enkel zorgen moesten maken om één inspecteur, moest deze zich in de 19de eeuw hoeden voor een hele reeks (tijdelijke) commissies, die de rentmeester constant het vuur aan de schenen zouden leggen. (AAE, 66/32/I, (Commission)). Daarnaast ging de centrale administratie zich ook steeds vaker wenden tot de ondergeschikten van de rentmeesters en ging men bijvoorbeeld rechtstreeks de boswachters aanschrijven (AAE, 66/32/I, (Commission)). Eigenlijk werd het volledige personeelsbeheer vanaf de eerste helft van de 19de eeuw steeds meer gedomineerd door de administratie in Brussel en Recklinghausen. De rentmeester opereerde dan ook steeds meer als een uitvoerende kracht en boekhouder, eerder dan als een beleidsmaker. Bijgevolg intensiveerde de informatieoverdracht tussen de administratie en de rentmeesters verder, tot op het moment dat men zelfs stormen, die evenwel geen schade hadden aangericht, ging melden (AAE, 66/15 (Extraits)). Uiteraard werden alle nieuwe reglementen, verzoeken en omzendbrieven, niet altijd even goed ontvangen door de rentmeesters zelf. Na bijna elke verzending, zeker wanneer financiële elementen ter sprake kwamen, kwam er een stroom aan klachten, excuses, uitvluchten, vragen, voorgestelde verbeteringen,… op gang. Sommige van deze brieven tonen duidelijk aan dat de rentmeesters het liefst hun eigen zin verder deden. Echte tekenen van vijandigheid kan men uiteraard niet terug vinden in de briefwisseling; de brieven bleven tenslotte een zeker officieel karakter hebben (AAE, 66/32/1; ARA, AF, (Allemagne) la6026). Toch moeten we ervan uitgaan dat sommige rentmeesters en de leden van de commissies door de toenemende controle op zeer gespannen voet hebben geleefd (Tytgat, 2002).
42
Ook het opstellen van de boekhouding kwam af en toe naar voren in deze communicatie; maar beperkte zich hoofdzakelijk tot details, zoals het samenvoegen of splitsen van bepaalde inkomsten of uitgaven (AAE, 66/29/II/2 en 66/32/1, (Circulaire 1841)). Aangezien deze niet echt in gingen tegen de belangen van de rentmeesters, was hierover meestal minder discussie.
4.4.2. 4.4.2.a.
De rentmeesterboekhouding De rekeningen van de rentmeester
Hoewel we bij de rekeningen van de rentmeesters, net als bij deze van de centrale administratie, kunnen spreken van een zekere continuïteit, vond men ook hier enkele nieuwigheden terug. Net als bij de rekeningen van de centrale administratie zou de narratieve weergave geleidelijk aan verdwijnen na het eerste decennium van de 19de eeuw (ARA, AF D76 en mg5732) en ging men zich toeleggen op een uniforme en secure opbouw van de bronnen. Een andere nieuwigheid was de introductie van achterstallige inkomsten en uitgaven, en dit zowel in het Duitse gebied (ARA, AF, cos104), als bij de Franco-Belgische rentmeesters (ARA, AF, D76 en mg5789). Ze gaven de administratie hiermee inzicht in welke mate de rentmeesters erin slaagden om geld op te halen en krediet los te weken. In de 18de eeuw werden niet geïnde inkomsten namelijk bij de uitgaven geplaatst, en konden dan in een volgend jaar terug bij de inkomsten gevoegd worden. Dit 18de eeuwse systeem had echter het nadeel dat men het moeilijk had de specifieke inkomsten (en eventueel ook uitgaven) te linken aan een bepaalde jaar. Want men moest dan in de rekening zelf gaan uitzoeken in welke mate de inkomsten bepaald werden door verdiensten die eigenlijk het vorige jaar gerealiseerd hadden moeten worden. (ARA, AF, mg5789). Ook zouden de rentmeesters met behulp van de nieuwe meeteenheden duidelijke en definitieve oppervlaktes voor de bezittingen in hun rekeningen kunnen weergeven; eventueel aangevuld met verwijzingen naar (kadastraal) kaartmateriaal. Hiermee kon men zeer eenvoudig vergelijkingen trekken tussen en binnen de verschillende domeinen (ARA, AF, D76). Hoewel men in eerdere rekeningen wel aandacht schonk aan de omschrijving van de pachtgronden, waren er amper kaarten en plannen beschikbaar om de beschrijvingen te verifiëren. Men kon hoogstens inschatten waar de gronden ongeveer lagen (ARA, AF, la139, la337, la364 en (Allemagne) la2622). Daarnaast was er ook een tendens om steeds minder transacties in naturagoederen uit te voeren (ARA, AF, D76) een evolutie die feitelijk reeds in de 18de eeuw was begonnen (AAE, 66/29/II/11; Berghmans, 2013). Indien dit omwille van bepaalde redenen niet het geval was, poogde men om hier een monetair bedrag op te plakken. Hetgeen uiteraard reeds van in de 18de eeuw gereglementeerd en omschreven werd (ARA, AF, la49, la816, la2539 en D76). Misschien wel de belangrijkste verandering zou echter de complete ommekeer van de opdeling van de rekeningen zijn. Waar aanvankelijk alle inkomsten per plaats ingedeeld zouden worden en de uitgaven 43
per specifieke uitgavensoort, zouden de rentmeesters vanaf het 3de decennium van de 19de eeuw, alle inkomsten en uitgaven per specifieke inkomsten- of uitgavensoort ordenen. Dit betekende concreet dat men in plaats van een reeks hoofdstukken met plaatsnamen men nu hoofdstukken met de inkomsten uit de bosbouw, uit pachten,… zou krijgen. De rekeningen van de rentmeesters moesten geen reeksen inkomsten uit de dorpjes weergeven. Neen, ze moesten een weergave worden van de verschillende activiteiten van het domein (ARA, AF, la139, la337, la364, (Allemagne) la2622 en (Allemagne) la2887). Vanuit beleidsoogpunt was het waarschijnlijk interessanter om alle gelijkaardige inkomsten samen te voegen. Aangezien men in Brussel reeds in de 18de eeuw was beginnen denken in termen van bosbouwbeleid, pachtbeleid,… (Berghmans en De Vijlder, 2014) en niet meer in termen van de inkomsten uit dorp A, dorp B en dorp C (zie bijlage 5.1. en 5.2.). Ondanks al deze vernieuwingen bleven de rekeningen een eenvoudige kasboekhouding zonder al teveel franjes.23 Op het eerste zicht vrij opmerkelijk, want de eerste helft van de 19 de eeuw was juist het moment dat men zich bewust werd van bezitswaarderingen binnen de landbouw. Daaruit volgde dat men in de literatuur een dubbelboekhoudsysteem ging prediken (Hartstein, 1851). Toch is het in dit geval logisch dat men de rekeningen van de rentmeesters volgens een enkele (kas)boekhouding bleef voeren. We dienen dit namelijk te kaderen in de toenemende greep van de centrale administratie op de rentmeesters. Het ware namelijk contradictorisch geweest om de rentmeesters, wiens macht men probeerde te beknotten, de mogelijkheid te geven om hun cijfers op te krikken met waarderingen. Dit wil niet zeggen dat men niet geïnteresseerd was in de waarde van de domeinen. Enkele ruwe schattingen werden bijvoorbeeld door de centrale administratie verzameld, binnen aparte documenten (AAE, 66/10-14/3). Hierbij zou, uiteraard, vooral gefocust worden op de bosbouw (Tallier, 2006). Doordat men deze echter gescheiden hield, werden de kasstromen niet gecontamineerd door dergelijke waarderingen. Daarnaast moet ook in herinnering gebracht worden dat de waarderingen van het bezit ook niet het doel van de boekhouding van de rentmeester. De boekhouding, diende nog steeds hoofdzakelijk om de juistheid van de transacties na te gaan. Een kleine opmerking dient gemaakt te worden voor de Duitse domeinen, waar de organisatie van de bosbouw in sommige gebieden enigszins anders verliep dan bij de overige domeinen. Zo werd de bosbouw rondom Recklinghausen rechtstreeks geleid vanuit Recklinghausen (Neu, 2001c). De inkomsten uit de bosbouw kwamen vervolgens dan ook terecht in rekeningen van de Forstkasse (ARA, AF cos 660 (Rechnung); Neu, 2001c). Een andere belangrijke kas zou de Zinsen-und Kapitalkasse zijn, waarin intresten en dergelijke in verzameld werden (ARA, AF, cos 681-683). De administratie maakt het ons echter eenvoudig daar men enkel de overschotten of tekorten uit deze
23
Anderzijds was er met het beëindigen van de Franse revolutie ook de adellijke positie verandert. Ze bleven uiteraard wel hun titels bewaren, maar het feodale karakter van de samenleving bestond niet meer. Hierdoor was het meer dan voldoende om bijvoorbeeld in een bijgevoegde brief de heer aan te spreken met zijn titels, maar werden het gros van de plechtstatigheden steeds meer achterwege gelaten (ARA, AF, la49, la816 en la2539 en D76).
44
rekeningen gaat incorporeren en hun rekeningen dus behandelt zoals deze van de rentmeesters. Met andere woorden deze kassen werden behandeld als onafhankelijke entiteiten, die hiërarchisch gelijk waren aan de rekeningen van de rentmeesters en moeten volgens ons dan ook zo behandelt worden. We mogen er dan ook niet van uitgaan dat de rentmeesters uitsluitend landbouwgoederen zouden mogen beheren (ARA, AF, cos 681-683). 4.4.2.b.
Overige documenten
De overige documenten bestonden nog steeds vooral uit briefwisseling en kasstaten van de boekhouders. Vanuit beheersmatig oogpunt zijn de aanwezige briefboeken zeer interessant. Ze geven de lezer snel een overzicht van bevelen en correspondentie van en naar de rentmeesters (ARA, AF, Cos114). Uit deze boeken kunnen we afleiden dat vooral gedurende periodes van oorlog de interactie tussen de rentmeesters en de centrale administratie zeer sterk zou intensiveren. En zowel de rentmeesters als de centrale administratie liet niet na om de boekhouding van de rentmeester te benutten als bewijs binnen het betoog (AAE, 66/32/1 (Reglements)).24 Dergelijke intensieve contacten en besprekingen omtrent de boekhoudingen duiden er trouwens op dat de rentmeesters hun papierwerk veel beter gingen bijhouden. Het stond de centrale administratie dan ook toe om veel korter op de bal te spelen, wanneer de kasstaten van de rentmeesters maandelijks toe kwamen (AAE, 66/32/1 (Reglements) en D.1843; ARA, AF, cos660 (Belege)).
24
Zo gebruikte een rentmeester in Zottegem in het jaar 1814 extracten van het door hem bijgehouden dagboek om aan te tonen dat hij in de onmogelijkheid verkeerde om bijdragen te leveren aan de familie omdat zijn pachters hem niet konden betalen. In Heverlee kloeg de rentmeester dan weer over de constante troepenpassages en het feit dat zijn rekeningen niet in orde waren (AAE, 66/32/1 (Reglements)).
45
4.5.
Conclusie voor de tweede onderzoeksperiode
De tweede onderzoeksperiode werd getypeerd door een hele reeks vernieuwingen binnen zowel de structuur als de technieken van de boekhouding. Zo ging de hoofdkassier van de hertog steeds meer boekhoudkundige documenten produceren. Vooral het aantal journalen ging drastisch stijgen, waardoor men bijkomende maatregelen diende nemen. Zo werden er met de introductie van het grootboek en de invoering van het dubbel boekhouden binnen het journaal van de algemene kas, extra hulpmiddelen gecreëerd om deze toevloed te beheersen en het overzicht over de inkomsten en uitgaven van de hertog te bewaren. Anderzijds ging men onder druk van de toenemende verspreiding van boekhoudkundige handboeken, de opmaak van de documenten onder handen nemen (Evans, 2010; Carruthers en Espeland, 1991). Toch veranderden al deze vernieuwingen de manier van boekhouden feitelijk niet fundamenteel. Hoewel er uiteraard voordelen lagen in deze technieken, zoals een beter overzicht over de transacties, bleef de boekhouding in essentie een kasboekhouding, waarvan overigens enkel de rekening van de algemene kas en de kasstaten afgehoord werd. Daarnaast zag de centrale administratie zich ook genoodzaakt om voor de Duitse gebieden een algemeen domeininspecteur aan te duiden, die het beheer van de Duitse landerijen in de hand zou nemen. Deze zou zich met de hulp van de drie bijkomende inspecteurs, een calculator en de algemene ontvanger (Neu, 2001c), ontwikkelen tot een aparte satelliet van de administratie te Brussel. Dit betekende dat men zich in Brussel steeds meer kon focussen op de Franse en Belgische bezittingen. Om dit beheer te optimaliseren ging men dan ook de rekeningen van de rentmeester hervormen. De inkomsten moesten vanaf nu thematisch weergegeven worden en niet meer per dorpje. Daarnaast verdween het narratieve karakter van de rekening steeds meer. Ook zou men steeds meer en beter verwijzen naar kaartmateriaal, opdat de algemeen beheerder of andere medewerkers een beter beeld hadden waar de verpachte stukken land, bossen,… lagen. Toch ging ook hier de rol van deze boekhouding niet fundamenteel veranderen. Ze bleef enkel de kasstromen weergeven, zodat de algemeen beheerder aan de hand van bewijzen kon nagaan in welke mate de transacties correct waren uitgevoerd. Daarnaast werd de boekhouding, in combinatie met inspecties, steeds meer gebruikt om het beleid voor bijvoorbeeld de bosbouw verder uit te stippelen (Tallier, 2006). Het mag dus duidelijk zijn dat de boekhouding in de eerste helft van de 19de eeuw onderhevig was aan een reeks vernieuwingen, maar toch geen revolutie zou doormaken. De administratie liet namelijk geen fundamentele veranderingen in de boekhoudkundige technieken en structuren toe.
46
5. De boekhouding van de hertogen van Arenberg in de periode 18531914 5.1.
Historische achtergrond
Ook na 1850 zou het al (West)-Europa zijn dat de klok sloeg in de wereldpolitiek. Via de voortschrijdende industrialisering en kolonisering wisten de Europese grootmachten de onbetwiste wereldleiders te worden. Ook de interne Europese politiek bleef niet stilstaan. Pruisen kreeg ondertussen de overhand in Centraal-Europa en maakte zich stilaan op voor een leidende rol binnen de Duitse ruimte. De macht van Pruisen resulteerde ook in toenemende spanningen tussen de Pruisische koning/keizer en Frankrijk. Dit leidde uiteindelijk ondermeer tot de Frans-Pruisische oorlog van 1870 en zou uiteindelijk ook mee aan de grondslag van de Eerste Wereldoorlog liggen (Palmer et al., 2006) In dit gehele proces van opkomende (natie)staten verloren vooral de mindere goden van de Europese politiek terrein. Voor de hertogen van Arenberg betekende dit concreet, dat ze in de jaren 70 van de 19de eeuw definitief ontdaan werden van enige soevereine bestuurlijke macht in het Duitse Rijk. Desondanks dit verlies, bleef de familie Arenberg haar bezittingen in het Westen van dit rijk verder uitbouwen, net als in de Nederlanden. Want waar ze aan politiek belang verloor, wist de hertog zich namelijk economisch te verbeteren (Neu, 2001c). Economisch ging het de familie namelijk voor de wind, met verschillende bijkomende investeringen in de Duitse bezittingen en mijnbouwbedrijven in het Rijn-Ruhrgebied (Neu, 2001c), België
en
Frankrijk (Sabbe, 1937). Vooral in het Rijn-Ruhrgebied investeerde de familie stevig. Deze focus op het Duitse Rijk werd niet alleen bepaald door de mijnbouwrechten die de hertog er bezat (Neu, 2001c). Een andere belangrijke gebeurtenis; namelijk het oprichten van een fideï-commis in de Pruisische gebieden in het jaar 1852 speelde ook een uitermate belangrijke rol. De jarenlange pogingen om versplintering van het bezit onder erfgenamen tegen te gaan werden hiermee gedeeltelijke beloond. In België en Frankrijk bestond er evenwel geen fideï-commis structuur, waardoor het bezit van de familie verder kon versnipperen (Neu, 2001c). Dit betekende ook dat investeren in de Duitse bezittingen steeds interessanter werd voor de hertogen. Want door de aanwezigheid van de fideï-commis kon men veel meer goederen binnen de Pruisische gebieden overdragen aan één erfgenaam. Hiermee zou de jarenlange focus op de Zuidelijke Nederlanden/België die de familie eerder had, tot een einde komen (Goujon, 2004). Wegens het gewicht van deze gebeurtenis werd deze dan ook aangeduid als het begin van de laatste onderzoeksperiode. Dit betekende evenwel niet dat de hertog zijn administratie ging verhuizen. Deze bleef zoals in de eerste helft van de 19de eeuw aanwezig in Brussel (Neu, 2001c). Uiteindelijk zouden de hertogen gedwongen worden om zich terug te plooien op hun Duitse bezittingen, met het sekwester na de Eerste Wereldoorlog (Triest en Van Poucke, 2013).
47
5.2.
De boekhouding van de centrale administratie
5.2.1.
De centrale administratie
De administratie kende na de grote hervormingen van het begin van de 19 de eeuw eigenlijk betrekkelijk weinig veranderingen. De beheersstructuren bleven min of meer dezelfde, hoewel er uiteraard kleine verschuivingen in de posities van de medewerkers plaatsvonden (Tytgat, 2002; Neu, 2001c; Neu, 2001d).25 Uit de brief/beslissingsboeken die we tot onze beschikking hebben, blijkt er in de tweede helft van de 19de eeuw een kleine verschuiving in het dagdagelijkse bestuur plaats te hebben gevonden. Steeds vaker werd een vergadering van medewerkers geconsulteerd. Dit betekende op zijn minst dat de algemeen beheerder zijn beslissingen steeds meer diende te overleggen met andere medewerkers (AAE, 66/15 (Décisions)). Het gebrek aan wezenlijke hervormingen liet echter ruimte om zich bezig te houden met het beleid en de bestaande structuren te optimaliseren. Zo zette de centrale administratie met de toenemende industrialisering steeds meer in op de aanschaf van aandelen in het Rijngebied. Hierbij werd steeds eenzelfde politiek gevolgd; ze gingen zich steeds inkopen totdat ze tot de groep van belangrijkste aandeelhouders behoorden. Toch zouden ze (bijna) nooit de grootste worden in de allergrootste bedrijven (Neu, 2001d). Ondanks deze voorzichtigheid wierpen de investeringen hun vruchten af. Zo stegen de dividenden afkomstig uit investeringen in het Rijnland gestaag. Het waren echter de bergregaliën die tegen de eeuwwisseling voor gigantische inkomsten zouden zorgen; ze stegen van iets meer dan 40.000 mark in 1880, naar ongeveer 725.000 mark in 1918. Voor die tijd een waanzinnig hoog bedrag (Neu, 2001d, pg. 77 ; Sabbe, 1937). Toch bleven de hertogen hun investeringen spreiden om hun blootstelling aan risico’s te verminderen. Zo zouden ze verder staatsbons opkopen, investeren in verzekeringsmaatschappijen en landgoederen aanschaffen (ARA, AF, sa1275). Ze gingen in België en gedeeltelijk ook Nederland meedoen aan de inpoldering van grote stukken land, ten koste van de Schelde (Triest en Van Poucke, 2013). Uiteraard hield de administratie zich niet enkel bezig met nieuwe investeringen, ook de reeds bestaande bezittingen probeerde men efficiënter te beheren. Vooral de bosbouw zou een steeds grote bezorgdheid worden van de centrale administratie. Op allerlei manieren poogden ze de bosbouw verder te optimaliseren (Tallier, 2006), niet in het minst via de introductie van nieuwe boekhoudkundige documenten (ARA, AF, sa424). De optimalisering zou zich echter niet enkel beperken tot de inkomstenzijde, ook over de uitgaven zou de centrale administratie steeds beter waken. Tot in het absurde toe, want zelfs voor de bijdrage aan de offergang zou men vanaf nu de nodige bewijsstukken moeten leveren (ARA, AF, sa2889). In de Duitse gebieden kreeg men door de politieke evolutie evenwel met enkele grote veranderingen te maken. Zo verloren de hertogen in Meppen omstreeks 1875 hun laatste rechtgevende macht en daarbij
25
In het Duitse Rijk zouden in Meppen nog enkele controle organen opgedoekt worden in 1875 onder druk van de voortschrijdende Pruisische macht (Neu, 2001c).
48
dan ook de bijhorende administratieve structuren (ARA, cos660 (Rechnung); Neu, 2001c). In 1903 werd in Recklinghausen de hertogelijke hof- en rekenkamer opgericht en een jaar later verplaatst naar Dusseldorf. Deze veranderingen hadden alles samen echter vrij weinig impact op het functioneren van de administratie in zijn geheel. (Neu, 2001c)
5.2.2. 5.2.2.a.
De boekhoudkundige documenten De journalen
Gedurende deze laatste onderzoeksperiode, kenden de journalen betrekkelijk weinig verandering. Net als in de vorige eeuwen bleven de journalen de werkpaarden van de boekhouding. Steeds meer ging men echter eisen dat de posten in deze journalen voorzien waren van de nodige kwijtingen, facturen en ander bewijsmateriaal. Dit om eventuele fraude of slordigheden uit de journalen te weren. De belangrijkste journalen, deze van de algemene kas, zouden echter qua vormgeving en inhoud sterk gelijken op deze van de vorige periode. Het bleven echter enkel de journalen van de algemene kas die volgens een dubbelboekhoudsysteem bijgehouden werden. (ARA, AF, sa1275, sa1408, sa1413 en sa1471; AAE, 64/15/21/21). De overige journalen, vaak afgeleid van transacties van dit journaal van de algemene kas, bleef men bijhouden volgens een zeer eenvoudig enkelboekhoudsysteem (ARA, AF, sa1383, sa2908). 5.2.2.b.
De journalen van de bezittingen in onverdeeld eigenaarschap
Een speciaal journaal was dat van de bezittingen die in onverdeeld eigenaarschap aangehouden werden. Want de hertogen zouden niet alleen geld investeren in aandelen; ze participeerden ook in het onverdeelde eigenaarschap van enkele bedrijven en mijnen (AAE, 66/20). Dit betekende feitelijk dat ze zich, in tegenstelling tot aandelen, niet konden terugtrekken uit de onderneming zonder goedkeuring van de andere eigenaars (Romero, 2012). Net als bij de aandelen werden de jaarrekeningen van deze bedrijven buiten de administratie van de hertog gevormd en vormen ze daarom ook geen onderzoeksonderwerp van deze thesis (AAE, 66/20; ARA, AF, sa1267). Door deze nauwe verwevenheid, werden er echter binnen de administratie wel journalen met betrekking tot de verdeling van de inkomsten van deze bedrijven bijgehouden in de archieven van de hertog. Deze werden gevoerd volgens een eenvoudig enkelboekhoudsysteem, aangezien het aantal transacties doorgaans beperkt bleef (ARA, AF, sa1267). 26 5.2.2.c.
Grootboeken
Ook de grootboeken kenden in vergelijking met de eerdere periode slechts een kleine evolutie. Vooral de opmaak zou evolueren. Met vanaf nu ook een effectieve opdeling tussen de debit- en creditzijde, 26
Het lijkt er evenwel sterk op dat ze volgens een dubbelboekhoudsysteem bijgehouden worden aangezien alle inkomsten ook steeds uitgegeven worden. Er werden evenwel geen specifieke rekeningen gecrediteerd of gedebiteerd, waardoor we dit als een enkel boekhoudsysteem moeten beschouwen (ARA, AF, sa1267)
49
die respectievelijk op de linker- en rechterbladzijde te vinden waren en niet meer door elkaar. Ook werd er veel minder gebruik gemaakt van groepering van transacties met de fameuze A/par divers pour divers. Hierdoor werden de transacties veel duidelijker. De impact van deze veranderingen was echter beperkt, aangezien men zich bleef focussen op de kasstromen en dus ongeveer dezelfde info mededeelde als de journalen van de algemene kas (ARA, AF, sa2145). Om deze reden kunnen we aannemen dat de opmaak van het grootboek hoogstens een bijkomende controle was. Daar de grootboeken, net als de journalen overigens nooit echt afgehoord werden, hadden ze ook niet echt het belang van de rekeningen van de algemene kas. 5.2.2.d.
De rekeningen van de algemene kas
Hoewel we over slechts een exemplaar uit deze periode beschikken, gaan we er aan de hand van dit exemplaar, vanuit dat ook deze rekeningen geen grote hervormingen meer kennen (zie bijlage 6.1. en 6.2.). Het belang van de correctheid van deze rekening ging er echter op vooruit daar de nieuwe rapporten van de algemene administratie der goederen de rekeningen van de algemene kas en deze van de rentmeesters (gedeeltelijk) gingen incorporeren (AAE, 66/20). Dat de hertogen een dergelijke kasboekhouding tot diep in de 19de en zelfs de vroege 20ste eeuw zouden voeren is niet echt een uitzondering. Zo hielden de graven van Stolberg een gelijkaardige boekhouding bij, die feitelijk eenzelfde evolutie volgde als deze van de Arenbergs. Net als bij de hertogen werd de boekhouding slechts geleidelijk hervormd, en dan vooral met de bedoeling een helderdere en duidelijkere voorstelling te geven (Backhaus, 1888). 5.2.2.e.
De rapporten van de algemene administratie der goederen en de doorbraak van de waarderingen van de bezittingen
Hoewel de reeds bestaande rekeningen, weinig vernieuwingen kenden, betekende dit niet dat de boekhouding stilstond. Omstreeks het begin van de 20ste eeuw waagde de administratie zich aan een heel nieuw concept van jaarafsluiting. In plaats van enkel de jaarlijkse kasstromen weer te geven, ging men beginnen om grote rapporten op te stellen, waarin alle bezittingen in Frankrijk, België en Nederland besproken werden. Dit betekende dat men voor het eerst de bezittingen beheerd door de rentmeesters, samen met deze van de centrale administratie in een en hetzelfde document zou plaatsen (AAE, 66/15/(28)). Daarnaast introduceerde men ook enkele nieuwe boekhoudkundige concepten in deze rekeningen. Een eerste belangrijk element was de introductie van waardeverminderingen of vermeerderingen van de portefeuilles aandelen en rechten. Binnen deze documenten vinden we ook de eerste serieuze waarderingen van de landgoederen en gebouwen terug. Deze waren rond 1898 uitgevoerd geweest door experts en werden jaarlijks aangevuld met nieuwe gegevens (AAE, 66/15/(28)).27 Het is evenwel 27
Dit was evenwel niet de eerste keer dat men waarderingen ging doorvoeren. In Duitsland schatte men de bezittingen in het jaar 1870 op ongeveer 59 miljoen Mark en een omzet van 2,6 miljoen mark inkomst per jaar.
50
niet zeker dat deze bronnen vanaf dan reeds opgesteld werden, aangezien het vroegste rapport dat we teruggevonden hebben van 1906 is28 (AAE, 66/15/(28)). Daarnaast ging men ook de waarde van de huizen, die door de centrale administratie beheerd werden, afschrijven. 29 Deze werden over maar liefst 80 jaar afgeschreven (AAE, 66/15/(28)), hetgeen opnieuw, naar onze hedendaagse maatstaven onwaarschijnlijk lijkt (Ding et al., 2013). Deze vreemde handelswijze kan echter verklaard worden door het feit dat de boekhouding een intern document was en niet publiek diende gemaakt te worden. Daartegenover doorbreken dergelijke handelswijzen toch gedeeltelijk ons hedendaagse matching principe (Ding et al., 2013). Dit toepassen op deze situatie zou echter een anachronisme zijn en bijgevolg intellectueel oneerlijk. Een andere nieuwigheid was dat men ook dieper inging op de specifieke soorten inkomsten en uitgaven die de rentmeesters maakten.30 Op dergelijke wijze had men zeer snel een overzicht over wat nu de sterkte- of zwaktepunten van een bepaald domein waren. Doordat men ook de bezitting zelf ging waarderen ging men ook de bezittingen vergelijken aan de hand van een ratio. Alle netto-inkomsten per domein werden gedeeld door de geschatte verkoopwaarde van de vaste activa van de domeinen. Al deze cijfers gingen trouwens gepaard met een uitgebreid rapport over de veranderingen en gebeurtenissen die zich voltrokken hadden in het bewuste domein (AAE, 66/15/(28)). Dit document zou echter nooit de Duitse gebieden bespreken.31 Ook inkomsten of uitgaven die niet rechtstreeks iets met de bezittingen zoals aandelen, gebouwen, domeinen,… te maken hadden werden niet vermeld (AAE, 66/15/(28)). Dit betekent dat dit rapport geenszins gezien mag worden als een jaarrekening of balans, maar eerder als een document dat gebruikt kon worden bij het beheer van de activa. Het is jammer genoeg, moeilijk om na te gaan welke impact dit document uiteindelijk op het beleid had. De periode is namelijk te kort om te zien in welke mate deze hervormingen een effect hebben gehad op de investeringen, want reeds in 1914 zouden de Duitse troepen zich een weg banen door België, richting Frankrijk (Triest en Van Poucke, 2014). We kunnen er echter van uitgaan dat dit beperkt bleef; de recentste investeringen net voor de introductie van de rapport, vonden plaats in de recent drooggelegde polders. Dat deze polders veel winstgevender waren dan de overige bezittingen Het blijft echter moeilijk om dit activa goed in te schatten omdat de Arenbergs zeer actief waren op de grondmarkt; in 1892 was hun landbezit in Duitsland al aangegroeid tot iets minder als 250 km² en nog zou het verder aangroeien. (Neu, 2001c; Neu, 2001d). Ook in de Belgische en Franse bezittingen kunnen voor deze periode waarderingen terugvinden (ARA, AF, sa905). 28 Doch zijn er individuele rapporten gevonden vanaf 1900, die ons doen aannemen dat er reeds voor 1906 dergelijke rapporten opgesteld werden (ARA, AF, sa1785). 29 Deze afschrijvingen mogen niet verward worden met de, aan het begin van de 19de eeuw opgerichte, amortisatie kas. Deze ging namelijk niet afschrijven, maar provisies aanleggen voor verwachte vervangings- of herstelkosten (AAE, 65/21/II/13). 30 De rapporten waren zeer uitgebreid en bespraken de populatie en toestand van het gebied, net als alle gebeurtenissen. Doorgaans was dit een opdeling van inkomsten uit huur, verkoop van graasrechten en de verkoop van diverse soorten hout. Individuele transacties kon men hier niet terugvinden, tenzij deze van die aard waren dat ze een zeer grote invloed hadden op dit jaarverslag. 31 Op dit moment hebben we geen weet van gelijkaardige Duitse bronnen. De waarde van het gros van de Duitse bezittingen zouden normaal gezien via de documenten van de fideï-commis achterhaald moeten kunnen worden (Schweinitz, 1904).
51
duidt erop dat de administratie weet had wat de beste investeringsopportuniteiten waren, reeds voor men deze rapporten ging invoeren (AAE, 66/15/(28)).32 Toch gaf het rapport een mooi overzicht over de aard van de bezittingen en toonde het aan dat de centrale administratie in staat was om via haar inspecties voldoende info te verkrijgen over de aard van het domein en haar opbrengsten (AAE, 66/15/(28)). 5.2.2.f.
De rekeningen van de Duitse algemeen ontvanger en zijn inspecteurs
Ook in het Duitse rijk veranderde er al bij al weinig qua boekhoudkundige bronnen. Bij de Duitse administratie ging men bij de inspecties, met de Forstkulturplanne und Rechnung, inspelen op de toenemende nood aan extra info over de bosbouw. Deze waren gelijkaardig aan de rekeningen die de bosbestanden beter in beeld moesten brengen in bijvoorbeeld België of Frankrijk. Hier ging men mogelijke verbeteringen voor de bosbouw maken, tezamen met de feitelijke uitgaven. Ook dit bewijst nogmaals dat de bosbouw, ook in Duitsland, een grote zorg was (ARA, AF, (Allemagne) mg5277 2). Voor het overige werden er uiteraard wat inkomsten verwijderd en verplaatst (Neu, 2001c), maar zouden er geen fundamentele veranderingen plaats vinden (ARA, AF, cos681-683).
32
De vier aanwezige polders waren in 1914 de Prosperpolder (+/-1090 ha, nettowinstpercentage van 5,59%), de Emmapolder (+/-71 ha, nettowinstpercentage van 7,35%), de Hedwigepolder (+/-314ha, nettowinstpercentage van 5,85%) en de Noordlandpolder (+/-32 ha, nettowinstpercentage van 3,04) daarmee bleven de 3 grootsten ruim boven het gemiddelde van 4,05%. Deze percentages verschilden niet wezenlijk van deze een jaar eerder. (AAE, 66/15/(28))
52
Afbeelding 4: Schema van de incorporatie van de diverse boekhoudkundige documenten bij de centrale administratie na 1870
53
5.3.
De boekhouding van de landerijen
5.3.1.
De rentmeesters
Gedurende de laatste periode kromp de autonomie van de rentmeester verder en werd hij steeds meer een marionet van de centrale administratie. Via intensieve briefwisseling werd hij verplicht ongeveer elke gebeurtenis of transactie te melden en al het mogelijke te doen om de wensen van de centrale administratie in vervulling te brengen (ARA, AF, sa426, mg5846 en mg5861).
5.3.2.
De boekhoudkundige documenten van de rentmeesters
Net als bij de boekhouding van de centrale administratie zou er weinig veranderen in de rekeningen van de rentmeesters. Men poogde vooral om de teksten nog wat korter te maken en de info verder te structureren in kolommen. Zo gingen de rentmeesters de pachtduur, omstreeks de eeuwwisseling in een aparte kolom beginnen plaatsen (ARA, AF, cos791, cos966 en mg7389). Opmerkelijk is ook dat men steeds meer interne transacties tussen de verschillende entiteiten van de administratie monetair ging uitdrukken. Zo ging de rentmeester van de landerijen in en rond Edingen geld vragen voor het leveren van goederen aan de beheerder van het park van Edingen. Hoewel beiden waarschijnlijk op enkele meters van elkaar werkten, behoorden beiden tot een aparte boekhoudkundige entiteit. Hiermee werd de scheiding tussen de boekhoudkundige entiteiten veel beter gerespecteerd als in eerdere periodes (ARA, AF, D104). Ook moesten de rentmeesters steeds vaker aparte info betreffende de bosbouw doorgeven. In se verschilden deze qua rapporteringwijze niet zoveel van wat in de rekeningen van de rentmeesters stond. Ze gingen enkel veel gedetailleerder in op welke manier de bosbouw georganiseerd werd. Ze bevestigen hiermee de focus die men vanuit de centrale administratie legde op de bosbouw (ARA, AF, sa424 en sa3967). Deze liggen in de lijn van de bosbouwrekeningen in Duitsland en de Forstkulturplanne und Rechnung, die in Duitsland bijgehouden werden (ARA, AF, (Allemagne) mg5277 2 en mg5707). Ook de informatieoverdracht steeg gigantisch, met een steeds toenemende briefwisseling en bijgevolg bespreking van gebeurtenissen. Daarnaast diende men ook veel meer bewijs mee te leveren van betalingen; vaak in de vorm van degelijk opgestelde facturen in tegenstelling tot de haveloze papiertjes uit eerdere periodes (ARA, AF, sa426, mg5846 en mg5861).
5.3.3.
Waarom geen organisatie in een vennootschap?
Een vraag die sommigen zich zullen stellen aan het einde van deze onderzoeksperiode, is waarom de hertogen hun landgoederen nooit organiseerden binnen een vennootschap. Naar hedendaagse
54
maatstaven zou het namelijk normaal zijn dat men een dergelijk groot bezit in één of andere nv of bvba zou onderbrengen. Tot op zekere hoogte is het stellen van deze vraag dan ook een soort anachronisme. Juist hierdoor is de precieze reden dan ook moeilijk te achterhalen. Toch zullen we enkele factoren meegeven die de organisatie van (adellijk) landbezit in een vennootschap beperkten. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen welke (bijkomende) redenen de belangrijkste rol speelden. Eerst en vooral was het niet de gewoonte om landbezit te organiseren in een vennootschap; pas in 1928 en 1932 zouden de hertogen hun (overgebleven) Duitse bossen en landerijen verenigen in de Arenberg-Meppen Gmbh en Arenberg-Nordkirchen Gmbh (Mussinghoff, 1990). Met deze organisatie waren de Arenbergs één van de eerste families die dit met hun landbezit gingen doen. Dit had echter waarschijnlijk te maken met de opheffing van de Duitse fideï-commis van de familie een paar jaar eerder.33 Onder druk van de nieuwe Weimarrepubliek, was het systeem van de fideï-commis namelijk afgeschaft (Mussinghoff, 1990) en moest men op zoek naar een nieuwe rechtsvorm waarin de bezittingen ondergebracht konden worden. De oorsprong van deze fideï-commis ligt in het ancien regime, toen adellijke families poogden om de belangrijkste bezittingen over te dragen naar één van hun zoons. Met de opkomst van de natiestaat was dit concept echter in de meeste landen onder druk komen te staan. Dit leidde omstreeks 1825 tot een dramatische opdeling34 van de landerijen en bezittingen van hertog Engelbert August van Arenberg, toen zijn bezit onder drie erfgenamen werd verdeeld. Daarom gingen de daarop volgende hertogen constant streven naar de oprichting fideï-commis (Goujon, 2004). Dit hield concreet in dat men bepaalde gronden, kastelen,… ging aangeven bij de staat. Deze zorgde er dan voor dat bij een overlijden, de opgegeven bezittingen overgingen naar slechts één erfgenaam. In 1852 was het dan zo ver en zou de hertog er in slagen om in de Pruisische gebieden een fideï-commis op te richten (Neu, 2001c). Deze wettelijke constructie maakte het echter moeilijk om landerijen in vennootschappen te zetten, zelf indien ze dit gewenst hadden. Het was namelijk verboden om zomaar bezittingen die onder een fideï-commis vielen te ruilen of te vervangen. De landerijen zonder de nodige procedures in een vennootschap organiseren en ‘ruilen’ tegen aandelen, was daardoor een inbreuk geweest op het fideïcommis (Schweinitz, 1904). Aan landgoederen binnen een fideï-commis werd dan ook veel meer belang gehecht binnen de gehele wettelijke structuur (Schweinitz, 1904), terwijl men over eventuele overtredingen met betrekking tot aandelen veel lichter ging (ARA, AF, (Allemagne) mg7523). Indien een heer wenste dat bepaalde landgoederen binnen de familie bleven, was het dus interessanter om deze binnen te brengen als eigen bezit, dan deze eerst in een vennootschap te plaatsen.
33
Een fideï-commis hield in dat de erfgenamen de familie-eigendommen konden benutten naar eigen goeddunken, maar dat ze in se ‘opper’eigendom bleven van de familie zelf (Schweinitz, 1904). 34 Ongeveer de ene helft van de bezittingen ging naar de nieuwe hertog, de andere helft werd echter overgedragen aan de overige erfgenamen (Neu, 2001b; Neu, 2001c).
55
Daarnaast had de hertog weinig fiscaal belang voordeel met de inbreng van zijn landerijen in een vennootschap. De hertogen werd namelijk belast op wat ze zelf aangaven. Indien ze hun landerijen in een vennootschap had georganiseerd, verdween de mogelijkheid om enigszins ‘zelf’ te beslissen hoeveel belastingen men ging betalen. Want de 19de eeuwse staat ontbrak een goed systeem om het vermogen of de inkomsten van hun onderdanen te controleren. Hierdoor konden de grondeigenaars min of meer zelf hun verschuldigde belastingen gaan aangeven. De jacht op de grondeigenaars was voor de staat ook geen prioriteit omdat ze zich vooral gingen focussen op het innen van indirecte belastingen. (Segers, 2003). Indien ze hun bezittingen in vennootschapsvorm hadden behouden, had de staat uiteraard inzage kunnen hebben in hetgeen ze verdienden, hoewel ook de belastingsvoet op uitgekeerde winst betrekkelijk laag lag (Hannes, 1995). Ook boden de weinige vennootschapsvormen die bestonden vaak niet zo veel flexibiliteit zoals ze nu vandaag bijvoorbeeld doen (Hachenburg, 1992). Hierdoor zou het bizar zijn geweest dat de Arenbergs een NV of ander vennootschap hadden opgericht voor gronden die uitsluitend in hun bezit waren en waarvoor ze bovendien nog eens extra belastingen voor zouden dienen te betalen (Hannes, 1995). Daarnaast waren de risico’s van de exploitatie van deze landerijen zo klein, dat een vennootschap ter spreiding van de risico’s compleet overbodig was (Moes, 2012).
56
Afbeelding 5: Schema van de rapporteringverplichtingen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg omstreeks 1870
57
Afbeelding 6: Schema van de geldstromen bij het beheer van de activa van de hertogen van Arenberg omstreeks 187035
35
Dit is de normale gang van zaken, het is evenwel mogelijk dat de inkomsten van bepaalde bezittingen, zeker de perifere bezittingen, geïnd werden door andere medewerkers of buitenstaanders. Daarnaast gebeurde het ook vaak dat bepaalde inkomsten vanuit de domeinen toegewezen werden aan derden (ARA, AF, D104).
58
5.4.
Conclusie voor de derde onderzoeksperiode
Ook in de laatste periode zien we geen gigantische verschuivingen binnen de diverse boekhoudkundige documenten die opgesteld werden. Bij de centrale administratie veranderde er weinig, buiten het feit dat men nog veel strenger ging optreden bij de controle op de facturen en kwijtingen. Enkel met de introductie van de rapporten van de algemene administratie der goederen, werd er een belangrijk nieuw document geïntroduceerd. In se was dit vooral een bundeling van boekhoudkundige documenten, die de algemene administratie hielp bij het beheer. Dit document bevatte dan ook de eerste serieuze waarderingen van gebouwen en gronden en zou ook een duidelijk overzicht geven van de algemene toestand van de bezittingen. Ook bij de rentmeesterboekhouding kende men weinig nieuwigheden, op enkele kleine veranderingen na, waren deze vrijwel identiek aan deze van het 3de decennium van de 19de eeuw. Ondertussen werden de mogelijkheden met betrekking tot de bosbouw wel stevig uitgediept. Ook de facturen, kwijtingen,… die door de rentmeesters meegeleverd moesten worden, kenden enigszins een iets officiëlere vorm. Daarenboven kende ook de structuur weinig aanpassingen en dit is enigszins opmerkelijk te noemen. Want ondanks de toenemende economische belangen in het Rijnland (Neu, 2001c), bleef het administratief centrum van de hertog in België. Dat er in deze onderzoeksperiode en eigenlijk het gehele onderzoek, betrekkelijk weinig verandering aanwezig was in de boekhoudkundige structuren en technieken is opmerkelijk, doch niet verwonderlijk. De administratie zou ook in haar beleid, met bijvoorbeeld de bosbouw in de 18 de eeuw (Berghmans en De Vijlder, 2014), de aankoop van aandelen in bedrijven (Neu, 2001c), de aankooppolitiek van domeinen in Duitsland (Neu, 2001c) en de ontginning van de polders (Verelst, 2001) zeer voorzichtig te werk gaan. Steevast werd er met kleine stapjes vooruit gegaan en wachtte men af of iets aansloeg of winstgevend was. Indien iets in het beheer niet liep zoals verwacht, had men dan ook weinig moeite om terug te keren naar een voorgaande situatie (Berghmans en De Vijlder, 2014). Voor grote en risicovolle operaties hadden de hertogen en hun administratie dan ook betrekkelijk weinig interesse. Dit betekent eveneens dat de evolutie van de boekhouding van de hertog, nauw aansluit bij het concept van de hybride boekhouding van Dobie en Oldroyd (2009). De boekhouding van de hertog bleef in se een enkele kasboekhouding, met echter diverse verbeteringen die de overschakeling naar een dubbel boekhoudsysteem onnodig maakte.
59
6. Het onderzoek getoetst aan het Weberiaanse rationaliteitconcept en de kapitalistische mentaliteitsthese van Bryer Zoals reeds vele malen opgemerkt zou de 19de eeuw, de eeuw van de industrialisering van WestEuropa worden. Hieromheen hangen vaak twee concepten; dat van het kapitalisme en deze van rationalisering (Boyns et al., 2013). In dit kader is het interessant om als afsluiter beide concepten te toetsen aan ons onderzoek en hiermee eveneens een bijdrage te leveren aan de discussie omtrent deze twee concepten.
6.1.
Het Weberiaanse rationaliteitsconcept
Het eerste concept dat besproken zal worden is dat van de rationaliteit. De vraag die hierbij gesteld wordt, is aan welke voorwaarden een bepaalde boekhouding moet voldoen om als rationeel beschouwd te kunnen worden en of het überhaupt wel mogelijk is een boekhouding als rationeel te bestempelen. 36 Hoewel dit concept hoofdzakelijk voortvloeit uit de studie van boekhoudingen van industriëlen en kooplui (Carruthers en Espeland, 1991), zullen we dit concept ook toetsen aan ons onderzoek. Er zijn verschillende definities in omloop van wat een rationele boekhouding nu precies is. De meest verspreide en bekendste zijn deze van Weber, Schumpeter en Sombart, die in wezen niet zo ver uit elkaar liggen (Carruthers en Espeland, 1991). Volgens Webers definitie van rationeel37 boekhouden toont de boekhouding de resultaten van (goede) beslissingen in het verleden, tezamen met de middelen die de organisatie vandaag en in de toekomst zal bezitten. Bij het vaststellen van deze definitie had Weber vooral de boekhouding van moderne bedrijven voor ogen, waarbij een modern dubbelboekhoudsysteem gevoerd werd. Weber verklaarde dat het dubbel boekhouden de ultieme rationele opstelling en techniek was, aangezien ze volgens Weber toeliet de winstgevendheid van elke stap of maatregel te meten (Weber, 1978). Een element dat bijvoorbeeld ook in Schumpeters of Sombarts rationeel boekhouden terug te vinden was. Zowel Weber, Schumpeter als Sombart leggen dan nog eens een duidelijke link met de opkomst van het kapitalisme en haar winstmaximalisatie (Carruthers en Espeland, 1991). Schumpeter (1947) bijvoorbeeld, beweerde hierbij dat kapitalisme, rationele berekeningen maakte van dewelke het dubbel boekhoudingsysteem het ultieme gevolg was. Sombart (1924) op zijn beurt beschouwde het dubbelboekhoudsysteem als een systeem dat kapitaal een plaats zou geven en nieuwe categorieën van transacties zou creëren. Hiermee zou volgens hem eindelijk logica in de bedrijfswereld zijn gekomen en zou de interpretatie van transacties fundamenteel
36
Met rationeel wordt hier de definitie van Carruthers en Espeland bedoeld; de berekenbaarheid of rationaliteit van beslissingen en hun gevolgen in de veranderingen in de rhetoriek van de beslissingen. (Carruthers en Espeland, 1991). 37 Vandaag gaat men echter niet meer akkoord met deze stelling. Hoewel dubbel boekhouden inderdaad technische voordelen heeft, speelde ook de legitimering van de onderneming een belangrijke rol in deze definitie. (Carruthers en Espeland, 1991en Meyer en Rowan, 1977).
60
veranderen (Carruthers en Espeland, 1991; Boyns et al., 2013). Kern van de zaak is dat het rationaliteitprincipe van deze drie uitgaat van de superioriteit van het dubbelboekhoudsysteem. Dit systeem zou op zijn beurt bijdragen aan de rationele kijk op de wereld en hiermee de grote doorbraak van het kapitalisme mede faciliteren (Carruthers en Espeland, 1991). Carruthers en Espeland (1991) wijzen echter op een tweede functie van het dubbelboekhoudsysteem, waar Weber en zijn kompanen geen rekening mee houden. Enerzijds bood de boekhouding inderdaad technische voordelen, maar anderzijds had ze ook een retorische functie. Dubbelboekhoudsystemen waren in die tijd vooral populair bij vennootschappen met verschillende aandeelhouders, of bezittingen waar de eigenaar het moeilijk had om rechtstreeks in te grijpen. In die functie moest ze de lezer overtuigen van de oprechtheid en juistheid van de bron. Wat Weber, Sombart en Schumpeter volgens Carruthers en Espeland (1991) vergaten bij het rationaliteitconcept was deze retorische functie van de boekhouding. Het dubbelboekhoudsysteem had namelijk vaak een legitimerende functie in de woelige handelswereld. Hierdoor is, volgens Carruthers en Espeland (1991), het rationaliteitprincipe in se een mythe. Een mythe van technische superioriteit, die maar al te vaak de fouten en tekortkomingen van de boekhouders moest verbergen. Een stelling die wij mede zullen onderschrijven. Boekhoudkundige standaarden worden namelijk mede gevormd door wat de eigenaars wensen (Watts en Zimmerman, 1978). Met andere woorden; welk doel hoopten zij met hun boekhouding te bereiken? Om die redenen is het concept van rationaliteit van het dubbel boekhouden moeilijk toe te passen op de boekhouding van de hertogen. (Carruthers en Espeland, 1991). De centrale administratie van de hertog had zich, in tegenstelling tot ondernemingen helemaal niet te legitimeren tegenover een of andere verre aandeelhouder of collega-ondernemer. De organisatie van de hertog had namelijk voldoende communicatie-, controle- en beheersstructuren. Vooral omdat de centrale administratie zeer dicht bij de rentmeester stond en de man kon aansturen (Berghmans en De Vijlder, 2014). Zelf werkte de administratie vlakbij de hertog en werd praktisch elke werknemer, misschien op de algemeen beheerder na, door andere medewerkers gecontroleerd (Tytgat, 2002). Hierdoor was het gebruik van een uitgebreid en modern dubbelboekhoudsysteem niet vereist (Yamey, 1964). De rekeningen van de rentmeesters, de journalen, de grootboeken,… van de medewerkers van de hertogen hadden zoals eerder aangetoond tot doel kasstromen te registreren. Deze werden dan gecontroleerd en in bepaalde gevallen, zoals bij de bosbouw, gebruikt bij het beleid door belanghebbenden die zeer dicht bij de boekhoudplichtige stonden. Dit doel veranderde doorheen de tijd niet fundamenteel, waardoor de grote sprong naar een ‘modern’ dubbelboekhoudsysteem met incorporatie van activa en passiva, niet nodig was.
61
6.2.
De mentaliteitsthese van Bryer
Aan de geheel andere kant van het spectrum staat Bryer. Tegenover de nadruk op de technische superioriteit en bijbehorende rationaliteit van Weber en zijn kompanen, plaatst Bryer het belang van de mentaliteit voorop. Volgens Bryer is de keuze voor de ene of andere soort boekhouding een veruiterlijking van de mentaliteit van de eigenaar. Ideeën van technische superioriteit zitten bijgevolg vervat in de mentaliteit (Bryer, 2006). Bryer zou in zijn marxistische visie op 18de en 19de eeuws Engeland drie soorten mentaliteiten van landeigenaars onderscheiden; de kapitalistische38, de semikapitalistische en de feodale eigenaars. Hoe meer de mentaliteit zich richting kapitalistisch bewoog, hoe moderner en hoe meer de landeigenaar zijn boekhouding naar een dubbelboekhoudsysteem zou evolueren39. Met andere woorden; boekhoudingen konden volgens Bryer (2006) dan misschien wel economisch arbitrair zijn, maar zeker niet sociaal. Ook de these van de kapitalistische mentaliteit, geformuleerd door Bryer, past niet in ons verhaal. Hoewel de administratie van de hertogen, met het invoeren van het dubbel boekhouden in één van hun journaals (ARA, AF, sa1413) aantoonden dat ze over de nodige capaciteiten beschikten om een modern boekhoudsysteem te introduceren, was dit geenszins voldoende om de boekhouding in zijn geheel als modern te omschrijven. Doordat de overige documenten eenvoudig bleven en de boekhouding zich in zijn geheel bleef focussen op de notering van kasstromen zou ze door Bryer (2006) niet als kapitalistisch beschouwd worden. Dit botst echter met enkele onderzoeksresultaten. Los van de vraag en discussie of het überhaupt mogelijk is om een mentaliteit af te leiden uit (dergelijke) historische bronnen, gaat Bryer voorbij aan een belangrijk element. Bryer (2006) houdt namelijk geen rekening met de functie van de boekhouding binnen de organisatie. Zo vergeet hij de controlesystemen buiten de boekhouding, die eventueel bepaalde taken van het dubbel boekhouden konden overnemen. Daarnaast is het uiterst twijfelachtig dat de hertogen van Arenberg, tot diep in de 19de en eigenlijk zelfs nog tot in de 20ste eeuw een semi-kapitalisische of zelfs nog feodale mentaliteit bezaten. Indien we Bryers these zouden volgen, zouden de hertogen tot op het einde van ons onderzoek enkel en alleen een overschot nagestreefd hebben dat diende om op te consumeren. Dit in tegenstelling tot de kapitalist die een groter overschot zou nastreven om te herinvesteren (Bryer, 2006). Dit onderzoek en bijvoorbeeld dat van Berghmans en De Vijlder (2014), wijzen echter uit dat de hertogen wel degelijk op zoek gingen naar manieren om zichzelf te verbeteren. De bosbouw hervormingen door de centrale administratie in de 18de (Berghmans en De Vijlder, 2014) of 19de eeuw (Tallier, 2006), de investeringen in nieuwe domeinen en aandelen (Neu, 2001c),… vloeren de these 38
Volgens Bryer zou de kapitalistische landeigenaar balansen en resultatenrekeningen bijhouden om te kunnen controleren in welke mate hij de arbeidsoverschotten van zijn loonarbeiders kon afromen (Bryer, 2006). 39 Bryer zou zeker niet alleen staan in zijn stelling dat het kapitalisme in verbinding zou staan met het dubbelboekhouden. Napier bijvoorbeeld geeft aan dat bepaalde aristocratische renteniers in Engeland het dubbelboekhoudsysteem aannamen, wanneer ze zich gingen toeleggen op een eerder kapitalistische organisatie van hun gronden. Napier is evenwel minder radicaal en erkent bijvoorbeeld ook het feit dat er rond het dubbelboekhoudsysteem een zweem van rationaliteit hing en indirect dus ook de functie hiervan (Napier, 1999).
62
van Bryer. De hertogen probeerden wel degelijk aan bezitsaccumulatie te doen; evenwel zonder de incorporatie van een hypermodern boekhoudsysteem. (De) mentaliteit (van de hertogen) werd bijgevolg niet weerspiegeld in de boekhouding. Net als bij de stelling over rationaliteit, gaan (een deel van de) Marxisten voorbij aan het feit dat de vorm van de boekhouding (gedeeltelijk) bepaald wordt door het doel dat ze dient te vervullen. Deze stelling wordt niet alleen door Carruthers en Espeland (1991) onderschreven, maar ook door bijvoorbeeld Turzińsky (2011) , Solomons (1952) of Boyns (et al., 2013). Dit betekent niet dat we ontkennen dat andere elementen zoals scholing of bepaalde ideeën geen invloed gehad kunnen hebben op de boekhouding. Echter zolang de kasboekhouding die bijgehouden werd haar doel vervulde en een ander systeem geen duidelijke meerwaarde zou bieden, diende men niet echt iets te veranderen.
63
7. Conclusie In deze thesis poogden we te onderzoeken op welke manier de boekhouding van de hertogen van Arenberg evolueerde in de periode 1750-1914 en waar de oorzaken van deze evolutie lagen. Hierbij hielden we vooral rekening met de boekhoudkundige technieken en (beheers)structuren. In dit besluit vatten we dan ook de belangrijkste conclusies samen: De boekhouding van de familie kan doorheen haar geschiedenis getypeerd worden als een (eenvoudige) kasboekhouding. Dit impliceerde echter niet dat de boekhouding een statisch gegeven zou blijven. Eerst en vooral zou de opmaak van de boekhouding, zowel bij de rentmeesters, als bij de medewerkers van de centrale administratie veranderen. In de vroege 19de eeuw zouden de laatste overblijfselen van de narratieve boekhouding verdwijnen en zouden zowel de rentmeesters als de medewerkers van de centrale administratie zich veel meer focussen op de kwantitatieve weergave. Ook zou men, zoals bij de rekeningen van de rentmeesters, de opbouw van de boekhoudkundige documenten omgooien, opdat deze beter aansloot bij het beheer van bijvoorbeeld de bossen. Bij de centrale administratie zouden er dan weer enkele nieuwe boekhoudkundige documenten hun intrede doen. Het grootboek en de globale rapporten bleken hiervan de meest voorname. Deze twee documenten zouden ook de exponenten zijn van twee constante doelstellingen van het beheer. Enerzijds de grootboeken die men aanmaakte in de hoop een beter zicht over de geldtransacties te hebben en anderzijds de globale rapporten die info over het beheer zouden verzamelen en het gevolg waren van de machtsaccumulatie bij de centrale administratie. Ondanks deze vernieuwingen, die vooral door de invloed van de toenmalige literatuur geïncorporeerd werden, heeft dit onderzoek aangetoond dat de boekhoudkundige documenten en structuren vrij eenvoudig bleven en sterk verder bouwden op de vroegmoderne traditie. Zo evolueerden enkel de journalen van de algemene kas en de grootboeken in de 19de eeuw naar een bilaterale notering, vooral omdat de centrale administratie zich ook bezig hield met de boekhouding van enkele familieleden. Doordat de andere documenten achter bleven, bleef de boekhouding evenwel een eenvoudige kasboekhouding. Ook volgden de boekhoudkundige structuren en technieken niet altijd even snel op veranderingen in het beheer en beleid. Deze geleidelijke evoluties binnen de boekhouding sloten dan ook goed aan bij de algemene instelling van voorzichtigheid die de administratie van de hertogen typeerde. Dit proces van verbetering zonder echt revolutionaire vernieuwing doet ons besluiten dat de medewerkers van de hertogen, de door Dobie en Oldroyd (2009) gedefinieerde, hybride boekhouding bijhielden. De centrale administratie en rentmeesters ging namelijk wel elementen van het dubbelboekhoudsysteem benutten, doch evenwel nooit volledig overschakelen op dit systeem, omdat de kleine aanpassingen de noden vervulden.
64
De reden dat men de overstap naar het dubbel boekhouden niet maakte kan hierbij gevonden worden in de sterke controlestructuren die de administratie over de jaren heen opgebouwd had. Hierdoor hechte de administratie minder belang aan wat Carruthers en Espeland (1991), het retorische aspect van het dubbelboekhoudsysteem noemden. Dit betekende dat de boekhouding niet als doel had om de hogere echelons binnen de administratie te overtuigen dat er degelijk beleid gevoerd werd. Want dit beleid werd eenvoudigweg al bepaald en gecontroleerd door deze hogere echelons. Met dit in het achterhoofd werd dan ook het idee rond rationaliteit van het dubbelboekhoudsysteem ontkracht (Carruthers en Espeland, 1991). Daarnaast zou ons onderzoek ook de stelling van de marxist Bryer (2006), die een kapitalistische mentaliteit koppelde aan een dubbelboekhoudsysteem, in nauwe schoentjes brengen. Daar we aantoonden dat de hertogen, met hun eenvoudige boekhouding, zich wel kapitalistisch konden gedragen. Toch merkten we ook gedurende ons onderzoek nog enkele beperkingen op. Enerzijds zou onderzoek naar andere succesvolle adellijke families een breder beeld kunnen vormen over hoe de adel (in continentaal Europa) zijn boekhouding organiseerde gedurende de 19de eeuw. Dit zou tevens inzicht kunnen geven in wat nu juist de succesfactoren waren van bepaalde families en of die eventueel gevonden kunnen worden in boekhoudkundige technieken en/of structuren. Anderzijds zien we ook mogelijkheden om de boekhouding van de adel nauwer te betrekken binnen onderzoek naar het boekhouden in het algemeen. Want hoewel de adel vaak naar achter geschoven wordt omwille van haar klassieke boekhoudtechnieken, bleek een deel van de adel, zoals de hertogen van Arenberg, over een administratie te beschikken die performant genoeg was om het patrimonium van de hertogen in stand te houden en zelfs uit te breiden gedurende de 19de eeuw.
65
8. Bronnenopgave Algemeen rijksarchief Brussel Arenbergfonds (Allemagne) la2622 Rechnung Kommeren (1785) (Allemagne) la2887 Compte de Schleiden depuis la levée du séquestre jusqu’à la fin de l’an 1805 (Allemagne) la3187 Compte de Schleiden (1750) (Allemagne) la6026 briefwisseling (Allemagne) la6944 Rechnung Kinzweiler (1756) (Allemagne) la7996 Pièces justicatives du compte de Schleiden de l’année 1826 (Allemagne) mg5277 2 Forstkulturplann Recklinghausen (Allemagne) mg7523 Familienfideikommis 1908 cos114 Correspondenz Journal (1824) cos151 Haupt Rechnung der herzoglich Arenbergschen Domainen Verwaltung zu Meppen pro 1821 bis 1836 cos660 Belege zur Einnahmn der herzogliche Arenbergischen General Casse zu Recklinghausen Pro 1818 cos660 Rechnung über Einnahme und Ausgabe der herzoglich Arenbergischen Forstkasse zu Recklinghausen für das Jahr 1875 cos681-683 Rechung der General-Domainen Casse zu Recklinghausen pro 1875 cos791 Rechnung Meppen 1855-1859 cos966 Rentei Oberkail 1861-1866 D76 Comptes (Enghien) (1824-1829) D104 Comptes (Enghien) (1875-1876) D121 Comptes (Enghien) (1904-1907) la27 Comptes des droits casuels (Enghien) (1765)
I
la49 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1760) la139 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1765) la147 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1761) la173 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1759) la177 Comptes des droits casuels (Enghien) (1750) la220 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1750) la254 Comptes des droits casuels (Enghien) (1752) la332 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1751) la337 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1764) la340 Comptes des droits casuels (Enghien) (1755) la364 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1768) la368 Comptes des droits casuels (Enghien) (1769) la374 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1763) la457 Comptes des droits casuels (Enghien) (1753) la816 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1762) la977 Comptes des droits casuels (Enghien) (1764) la1028 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1758) la1176 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1766) la1181 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1752) la1199 Comptes des droits casuels (Enghien) (1757) la1269 Comptes des droits casuels (Enghien) (1751) la2470 Comptes des droits casuels (Enghien) (1766) la2529 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1769) la2534 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1757) la2539 Comptes des domains Wallers (1754) la2540 1 Comptes de Wallers Petite franche Forest de Raismes et Prouvy pour l'année 1775 la4647 Comptes des droits casuels (Enghien) (1767)
II
la4685 Comptes des droits casuels (Enghien) (1770) la5494 Comptes des droits casuels (Enghien) (1768) la5495 Comptes des domains Arenberg (Enghien) (1756) la7530 Comptes (Enghien) (1808) la7548 Livre de comptes 1855-1856 la7663 Livre de comptes 1851-1857 mg5707 Wallers Produit forestiers 1912 mg5732 Comptes (Wallers) (1809-1810) mg5789 Comptes (Wallers) (1850-1852) mg5846 Pieces justificatives du compte 1903 (Wallers) mg5861 Wallers pièces justificatives 1876 mg7389 Comptes (Enghien) (1908) sa1012 Caisse générale (livres journaux) 1832 sa1012 Compte Général des biens indivis pour les excercices de 1859, 1860, 1861 et 1862 (Kieldrecht) sa1013 Caisse générale (livres journaux) 1860 sa1016 Caisse générale (livres journaux) 1837 sa1266 Livre de echéances 1841-1847 sa1267 Mines indivises de Marche-les-Dames sa1274 Caisse générale (livres journaux) 1846 sa1275 Caisse générale (livres journaux) 1884 sa1383 Caisse générale (livres journaux) 1893-1900 sa1384 Caisse générale (journal) 1852 sa1391 Caisse générale (livres journaux) 1835 sa1396 Grand livre 1812-1819 sa1400 Caisse générale (livres journaux) 1850 sa1404 Caisse générale (livres journaux) 1840 sa1408 Caisse générale (livres journaux) 1875
III
sa1412 Caisse générale (livres mémoriaux) 1822 sa1413 Caisse générale (livres journaux) 1856 sa1414 Caisse générale (livres mémoriaux) 1814 sa1416 Caisse générale (livres mémoriaux) 1812 sa1417 Caisse générale (livres mémoriaux) 1821 sa1418 Caisse générale (livres journaux) 1814-1818 sa1443 Caisse générale (livres journaux) 1854 sa1444 Caisse générale (livre de caisse) 1834 sa1471 Caisse générale (livres journaux) 1828 sa2145Grand livre 1840-1863 sa2670 Caisse Générale Bilans de la Caisse générale et Etats de Situation 1834 sa2889 Caisse générale Pieces justificatives du compte de Mgr le Duc 1900 sa2908 Compte personnel de son Altesse Séronissime Monseigneur le Duc d’Arenberg sa3157 Caisse générale (livres de caisse) 1832-1836 sa3967 Ventes de produits forestiers 1864 (Wallers) sa424 Wallers compte des dépenses forestiers 1877 sa426 Wallers comptes forestiers et pièces justificatives 1880-1881
Kaarten & plannen nr.2566 nr.2572
Arenbergarchief Edingen 64/1-7 Compte de caise rendus par Jacques Gaillard pour l’année entiere 1764 64/15 Recette et dépenses 1819 64/15-21/21 Journal 1909-1910
IV
64/15-21/5 Journal 1900-1901 65/10/I/1 Lecocq cassier de la Duchesse 1793 65/10/II/1 Journal de la depense de l'hôtel de S.A.Sme madame la Marechale duchesse d'Arenberg 1791 65/12/I/1Concernant l’ordre militaire 65/12/I/2 Actions sur la Banque de Vienne 65/23 Journal de la caisse 1786 65/23/4 Journal de la caisse pour l’année 1786 65/29/I/1 Caisse journaux des recettes de caisse (1803) 65/29/I/5 circulers écrites aux receveurs en 1806 65/29/II/1 Caisse compte de N.W. Banquier a Mons 65/29/II/2 Comptes courants avec S.a.S. M. le prince à Madame la princesse de Schwarzenberg 65/29/II/9 Caisse payemens faite a Mgr le duc Prosper 65/4/I Quittances 1772 65/4/II/2 Gaillard 1763-1783 66/10 Registre des recettes des domains du duc d’Arenberg (1807-1825) 66/10-14/3 Minutes des tableaux des biens et rentes (1820) 66/15 Décisions 66/15 Extraits du journel de correspondence de l’administration 66/15/(28) Administration générale: rapport sur l’exercice 1906-1913 66/20 Caisse generale 1870 66/22 Regitre aux commissions, octrois Procures et autres expeditions de la chancellerie de S.A.S. M. Le Duc C.M.R. D’Arenberg (1778-1780) 66/(29)/4 Projet de règlement pour les officiers de justice en Hainaut envoyé aux différents officiers pour donner leur avis et leur réponse (1782) 66/29/8 Lettre Circulaire 66/29/9 Projet d’Instructions pour le Regisseur General de la Sme Maison d’Arenberg vers 1777
V
66/29/I/1 Réglement pour l’administration des affaires de le Sme Maison d’Arenberg (Enghien 31 mai 1723) 66/29/I/10 Projet de Réglement pour la régie et l’exploitation des bois 1784 66/29/II/1 Réglements pour les Gens de la Sme Maison d’Arenberg 17841787 66/29/II/10 Réglement des appointements des receveurs 66/29/II/11 Reglement pour la regie et l’exploitation des bois de la maison d’Arenberg. 66/29/II/2 Projet d’un réglement pour l’administration des affaires de la Sme Maison d’Arenberg avec observations de M. M. Gendebien et Seigneur. 1789 66/30 Reglement original de S.A.S. du 11 octobre 1792 et differentes pieces y relatives 66/32/I Reglements circulaire 1841 66/32/I Commission de Garde-de-Bois 66/7 Compte de caisse 1788 66/9/II/3 Recette par terres (1807 66/9/II/4 Compte de caisse générale 1870 D.1450 Comté du Schleiden Dénombrement 1783 D.1451 Comté de Virnebourg. Supplement du dénombrement 1783 D.1453 Comté de Virnebourg Consistance Questiones? 1783 D.1455 Cologne Frais de reparations faites a la maison du duc d’Arenberg à Cologne 1773-1778 D.1460 Biens d’Allemagne en général. Revenus et charges 1779 (Duché d’Arenberg) D.1473 Abschrift eines Protokolls über die Ländereien des Schlosses zu Kerpen. 1778-1789 D.1474 Prairies de S.A.S. a Dreyss le long de l’etang. D.1478 Verpachtung des Laufenbacher Hofs 1770. 1783 D.1479 Virnebourg D.1481 Bourgländereien zu Kerpen. 1778-1790.
VI
D.1489 Höfe zu Flesten und Uedelhoven, Höfgen zu Uedelhoven und Mükken-Cyprians Hof zu Uexheim. 1776. D.1493 Calcul differential D.1495 Bericht des Statthalters Seyll über die Reise nach Brüssel März/April 1769. D.1838 Meppen 1839-1846 D.1843 Korrespondenz des Generalempfängers Coomans mit Hövelmann, Generalsteuerempfänger zu Recklinghausen. 1809-1810. D.1844 Etats de Caisse de Mr. Coomans (1808,1809 en1810) D.1845 Récétte et dépense de monsieur Coomans (begin 19de eeuw) D.2369
Generäldomänenrezeptur
(Domänenkasse)
Recklinghausen
Steuereinnahmen und Kapitalzinsen des Vests Recklinghausen. 1809/10 D.2371 Generäldomänenrezeptur (Domänenkasse) Recklinghausen Rechnung 1802-1808 D.2371
Leuchterhof:
Generäldomänenrezeptur
(Domänenkasse)
Recklinghausen- Rechnung über Empfang und Ausgab D.2373 General Receptur Recklinghausen general Journal über Empfang und Ausgab 1806 D.2374 Rechnung der General Domainen Receptur im Vest Recklinghausen 1 januar bis 30 Dezember 1808 D.3995 Rechnung Rentmeister Franz Ludwig Senffleben
VII
9. Literatuuropgave Arthur (A.). “Exploring an accounting paradigm: the Cash Account.” In: Critical Perspectives on Accounting, 10 (1999), 1, pp. 13-35. Backhaus (A.). Entwicklung der Landwirtschaft auf den gräflich Stolberg-Wernigerödischen Domänen. Jena, Gustav Fischer, 1888, IX+323 p. Beckmann (E.L.). Die landwirtschaftliche doppelte Buchhandlung, oder, Vollständige anleitung eine jede Landwirtschaft nach den Grundsätzen der doppelte oder italienischen Buchhaltungswissenschaft ze berechnen. Köslin, Druck und Verlag von C.G. Hendess, 1829, 222 p. Berghmans (S.) en De Vijlder (N.). “Van gemeenschapsgoed naar privaat bezit? Bosbeheer in de zeventiende en achttiende eeuw. Casus: De Arenbergs in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq.” In: Tijd-schrift Heemkunde en lokaal-erfgoedpraktijk in Vlaanderen. (Verschijnt in het najaar van 2014). Berghmans (S.). Een studie van de heerlijke inkomsten en uitgaven in de late 17de en de 18de eeuw. De bezittingen van de hertogen van Arenberg in het land van Edingen en het prinsdom Rebecq. Gent (onuitgegeven masterproef universiteit Gent), 2013, VII+196 p. (promotor E. Thoen) Bloom (R.) en Collins (M.). “The Role of Oral History in Accounting.” In: Accounting Auditing & Accountability Journal, 4 (1991), 4, pp. 23-31. Boyns (T.), en Edwards (J.R.). “Cost and management accounting in early Victorian England: a Chandleresque analysis?” In: Management Accounting research, 8 (1997), 1, pp. 19-46. Boyns (T.), Edwards (J.R.) en Nikitin (M.). The Birth of Industrial Accounting in France and Britain. Oxon, Routledge, 2013, 248 p. Britnell (R.H.). The commercialisation of English Society, 1000-1500. Cambridge, Cambridge University Press, 1993, 281 p. Brown (R.). A history of accounting and accountants. New York, A.M. Kelley, 1968, 459 p. Bryer (R.A.). “The genesis of the capitalist farmer: towards a Marxist accounting history of the origins of the English agricultural revolution.” In: Critical Perspectives on Accounting, 16 (2006), 1, pp. 367397. Camfferman (K.). “An overview of recent Dutch-language publications in accounting, business and financial history in the Netherlands.” In: Accounting, Business & Financial History, 7 (1997), 1, pp. 105-136. Carruthers (B.G.) en Espeland (W.N.). “Accounting for rationality: double entry bookkeeping and the rethoric of economic rationality.” In: The American Journal of Sociology, 97 (1991), 1, pp. 39-61.
VIII
Colton (J.), Kramer (L.S.) en Palmer (R.R.). History of the modern World. Berkshire, McGraw-Hill Education – Europe, 2006, 1259 p. (2 volumes) Confino (M.). “Problèmes agraires: le système des redevances mixtes dans les domaines privés en Russie, XVIIIe-XIXe siècle.” In: Annales. Économies, Sociétés, Civilisations, 16 (1961), 6, pp. 10661095. d’Arenberg (J.). La couronne de Belgique et le Saint-Siège. Edingen, Studium Arenbergense, 1991, 273 p. Dinah (R.). “Livres, Pouvoir et Théorie: Comptabilité et Noblesse en France à la fin du XVIIe Siècle.” In: Revue de Synthèse, 107 (2007), 1-2, pp. 97-122. Ding (Y.), Lebas (M.J.) en Stolowy (H.). Financial accounting and reporting a global perspective. Singapore, Seng Lee Press, 2013, XXX+666 p. Dobie (A.J.) en Oldroyd (D.). “Bookkeeping.” In: Edwards (J.R.) en Walker (S.), eds. Routledge Companion to Accounting History, Abingdon, Routledge, 2009, pp. 95-119. Earle (P.). The making of the English middle class: Business, Society and Family Life in London 16601730. Berkeley, University of California Press, 1989, 459 p. Edwards (J.R.) en Walker (S.P.). “Accountants in late 19th century Britain: a spatial, demographic and occupational profile.” In: Accounting and Business research, 37 (2007), 1, pp. 63-89. Edwards (J.R.) en Walker (S.P.). The Routledge Companion to Accounting History. Abingdon, Routledge, 2009, xvii+619 p. Evans (L.). “Observations on the changing language of accounting.” In: Accounting History, 15 (2010), 1, pp. 439-462. Funnell (W.J.). “The medieval doctrine of obligation and accounting practices of seignoral administration in England.” In: Carnegie (G.D.), Gibson (R.W.) en Wolnizer (P.W.), eds. Accounting history newsletter, 1980-1989 and Accounting history, 1989-1994: a tribute to Robert William Gibson, 1996, pp. 17-41. Glick (F.T.). “Sharing science: Jews, Muslims, and Practical Science in the Medieval Islamic World.” In: Montville (J.V.), ed. History as Prelude: Muslims and Jews in the Medieval Mediterranean, Plymouth, Lexington Books, 2011, pp. 27-54. Goujon (B.). “Le grand domaine aristocratique dans le monde rural en France et en Belgique au 19e siècle: l’exemple de trois propriétés de la famille d’Arenberg (1820-1919).” In: Ruralia, 14 (2004), 1, pp. 1-14.
IX
Goujon (B.). “Remaining at the top of the European aristocracy. The house of the Arenbergs from the French Revolution until World War I.” In: Virtus Jaarboek voor Adelsgeschiedenis, Zwolle, Stichting Werkgroep Adelsgeschiedenis, 2010, pp. 109-122. Guyot (J.N.). Répertoire universel et raissoné de jurisprudence civile, criminelle, canonique et bénéficiale tome 41. Parijs, Pancoucke, 1781, 526 p. Hainsworth (D.R.). Stewards, lords and people: The estate steward and his world in later Stuart England. Melksham, Redwood Press Limited, 1992, xix+279 p. Hanaford (L.B.) en Payson (J.W.). Book-keeping by single and double entry. For schools and academics. Boston, Crosby and Ainsworth, 1867, 128 p. Hannes (J.). "Met de fiscale bril bekeken. Vlaanderen in België, 1830-1914." In : Verhulst (A.) en Pareyn (L.), eds. Huldeboek Prof. dr. Marcel Bots. Een bundel historische en wijsgerige opstellen, Gent, Liberaal Archief, 1995, pp. 167-194. Hartstein (E.). Anleitung zur Landwirtschaftlichen Rechnungsführung. Bonn, Adolph Marcus, 1851, X+168 p. Janssens (P.). “L’influence politique de la noblesse dans le Royaume de Pays-Bas (1815-1830).” In: Bulletin trimestriel: Association de la noblesse du royaume de Belgique, 1 (2005), 68, pp. 27-40. Janssens (P.). Der belgische Adel als Unternehmer im 19. und 20. Jahrhundert. congrestekst, Engelskirchen-Loope, 2009, 17 p. Johnson (H.T.) en Kaplan (R.S.). Relevance Lost: The Rise and Fall of Management Accounting. Boston, Harvard Business School Press, 1987, xiii+269 p. Keenan (M.G.). ‘‘A Defence of ‘Traditional’ Accounting History Research Methodology.’’ In: Critical Perspectives on Accounting, 9 (1996), 6, pp. 641-666. Hachenburg (M.). Gesetz betreffend die Gesellschaften mit beschränkter Haftung (GmbHG). Berlijn, Collignon Arthur, 1992, XX+1122+187 p. Labardin (P.) en Nikitin (M.). “Accounting and the words to tell it: an historical perspective.” In: Accounting, Business & Financial History, 19 (2009), 2, pp. 149-166. Laloire (E.). “Une quittance signé de Watteau.” In: Revue belge de philologie et d'histoire, 1 (1922), 1, pp. 116-118. Legay (M.L.). Un Français à Bruxelles : les réformes comptables de Benoît-Marie Dupuy (17461756). (2010) In:
, geraadpleegd op 07.04.2014 Lemarchand (Y.). “Style Mercantile ou mode des finances: Le choix d’un modèle comptable dans la France d’Ancien Régime.” In: Annales. Histoire, Sciences sociales, 50 (1995), 1, pp. 159-182.
X
Mattessich (R.). Two Hundred Years of Accounting Research. Abingdon, Routledge, 2008, 640 p. Mee (G.). Aristocratic enterprise: The Fitzwilliam industrial undertakings 1795-1857. Glasgow, Blackie, 1975, 222 p. Meyer (J.W.) en Rowan (B.). “Institutionalized Organizations: Formal Structure as Myth and Ceremony.” In: American journal of sociology, 83 (1977), 2, pp. 340-363. Michelsen (K.). Buchführung auf kleineren landwirthschaftlichen Besitzungen. Hildesheim, Berstenberg, 1867, 62 p. Moes (J.). Onder aristocraten: Over hegemonie, welstand en aanzien van adel patriciaat en andere notabelen in Nederland, 1848-1914. Hilversum, Verloren, 2012, 358 p. Monginot (A.). Nouvelles études sur la comptabilité, commerciale, industrielle, et agricole. Parijs, Eigen uitgave, 1854, X+484 p. Mussinghoff (H.). “Das Grundeigentum des Hausvermögens der Arenberger.” In: Heyen (F.J.) en Behr (H.J.), eds. Die Arenberger in Westfalen und im Emsland, Koblenz, Verlag der Landesarchivverwaltung Rheinland-Pfalz, 1990, 284 p. Musson (A.E.) en Robinson (E.). Science and Technology in the Industrial Revolution. Manchester, University of Manchester, 1969, viii+522 p. Napier (C.J.). “Giving an account of accounting history: a reply to Keenan.” In: Critical perspectives of accounting, 9 (1998), 1, pp. 685-700. Napier (C.J.). “Accounting Historiography.” In: Edwards (J.R.) en Walker (S.P.), eds. The Roudledge Companion to Accounting History, Abingdon, Routledge, 2009, pp. 30-49. Neu (P.). Die Arenberger und das Arenberger Land (Band 3) Wirtschaft, Alltag und Kultur im 17. und 18. Jahrhundert. Koblenz, Verlag der Landesarchivverwaltung Rheinland-Pfalz, 2001a, VIII+680 p. Neu (P.). Die Arenberger und das Arenberger Land (Band 4) Das 19. Jahrhundert Vom Souverän zum Standesherrn. Koblenz, Verlag der Landesarchivverwaltung Rheinland-Pfalz, 2001b, VII+531 p. Neu (P.). Die Arenberger und das Arenberger Land (Band 5) Das 19. Jahrhundert Adelsleben-BesitzVerwaltung. Koblenz, Verlag der Landesarchivverwaltung Rheinland-Pfalz, 2001c, VII+501 p. Neu (P.). Die Arenberger und das Arenberger Land (Band 6) Das 19. Jahrhundert Wirtschaft und Kultur. Koblenz, Verlag der Landesarchivverwaltung Rheinland-Pfalz, 2001d, IV+472 p. Oschinksy (D.). Walter of Henley and other treaties on estate management and accounting. Oxford, Clarenden Press, 1971, xxiv+504 p. Oschinsky (D.). “Medieval Treatises on estate accounting.” In: The economic history review, 17 (1947), 1, pp.52-61.
XI
Perry (M.), et al. Western Civilization: Ideas, Politics, and Society, Comprehensive Edition. sine loco, Cengage Learning, 2009, 976 p. Romero (A.R.). Property Law For Dummies. sine loco, John Wiley and sons, 2012, 384 p. Sabbe (E.). “Les Archives des mines de Vedrin et de Marche-les-Dames.” In: Annales de la Société Archéologique de Namur, 42 (1937), 1, pp. 65-90. Scorgie (M.E.). “Progenitors of modern management accounting concepts and mensurations in preindustrial England.” In: Accounting, Business & Financial History, 7 (1997), 1, pp. 31-59. Schweinitz (H.H.). Zum Fideikommißwesen der Gegenwart und Zukunft : eine Betrachtung zu dem vorläufigen Entwurf eines Gesetzes über Familienfideikommisse. Berlijn, Walter, IV+128 p. Schumpeter (J.A.). Capitalism, socialism and democracy. London, George Allen & Unwin Ltd, 1947, 412 p. Segers (Y.). Economische groei en levensstandaard: Particuliere consumptie en voedselverbruik in België 1800-1913. Leuven, Universitaire pers Leuven, 2003, 633 p. Solingat (A.V.). Fidéicommis. Procédés juridiques et pratiques sociales (Italie-Europe, Bas Moyen Âge-XVIIIe siècle). (2012) In: , geraadpleegd op 4.03.2014. Solomons (D.). “The historical development of costing.” In: Solomons (D.), ed. Studies in Costing, Londen, Sweet & Maxwell, 1952, xii+643p. Sombart
(W.).
Der
moderne
Kapitalismus
:
historisch-systematische
Darstellung
des
gesamteuropäischen Wirtschaftslebens von seinen Anfängen bis zur Gegenwart (Volume 2.1.). München, Duncker und Humblot, 1928, XII+585 p. Tallier (P.A.). Les biens immobiliers des ducs d'Arenberg dans les anciens Pays-Bas (de la fin 18e siècle au début 20e siècle). (2006) In: , geraadpleegd op 05.03.2014. Triest (M.) en Van Poucke (G.). Het grote taboe na de grote oorlog. De Belgische staat versus de adellijke familie Arenberg. Leuven, Davidsfonds, 2013, 208 p. Turzińsky (M.). “Bookkeeping in Manor Farms of Polish Gentry in 17th century.” In: Eurasian Journal of Business and Economics, 8, (2011), 4, pp. 71-86. Tytgat (J.P.). “Van Rentmeesters en intendanten. Het beheer van de Arenberggoederen.” In: Derez (M.) et al., eds. Arenberg in de lage landen: een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, 2002, pp. 132-146. Valcourt (L.P.). Mémoires sur l’agriculture, les instruments aratoires et d’économie rurale avec atlas de 37 planches gravées sur cuivre: compabilité ( Volume 1). Parijs, L. Bouchard-Huzard, 1841, 556 p.
XII
Verelst (D.). “Het Land van Beveren en de Scheldepolders.” In: Derez (M.) et al., eds. Arenberg in de lage landen: een hoogadelijk huis in Vlaanderen en Nederland, Leuven, Universitaire pers Leuven, (2002), pp. 252-261. Verriest (L.). Le régime seigneurial dans le comté de Hainaut du XI siècle à la revolution. Leuven, drukkerij: P. Smeesters, 1916-1917, XVI+428 p. Vlaemminck (J.H.). Histoire et doctrines de la comptabilité. Brussel, éditions du Treurenberg, 1956, 230 p. Watts (R.L.) en Zimmerman (J.L.). “Towards a Positive Standards Theory of the Determinationof Accounting.” In: The accounting review, 53 (1978), 1, pp. 112-134. Weber (M.). Law in economy and society. Los Angeles, University of California press, 1978, 641 p. (eds. G. Roth en C. Wittich) Yamey (B.S.). “Accounting and the Rise of Capitalism: Further Notes on a Theme by Sombart.” In: Journal of Accounting Research, 2 (1964), 2, pp. 117-136. Zeff (S.A.). Insights from Accounting History. Selected Writings of Stephen Zeff. New York, Routledge, 2010, xiii+522 p.
XIII
10.Bijlagen Inhoudsopgave: Bijlage 1.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van een journaal in het jaar 1789………………………………..………………………….............................................................XV Bijlage 2.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één inkomstenhoofdstuk van een rekening van de algemene kas omstreeks 1764 ……………………..……………………...……….XVI Bijlage 2.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één uitgavenhoofdstuk van een rekening van de algemene kas omstreeks 1764 .…………………………………...……………….XVII Bijlage 3.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één inkomstenhoofdstuk van een domeinrekening omstreeks 1762 ………….……………………………………………………...XVIII Bijlage 3.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één uitgavenhoofdstuk van een domeinrekening omstreeks 1762……………………………………………………………............XIX Bijlage 4.1: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van een journaal volgens het dubbelboekhoudsysteem………………………………………………………………………..…….XX Bijlage 5.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één inkomstenhoofdstuk van een rekening van de rentmeester omstreeks 1825………………………………………………………..XXI Bijlage 5.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één uitgavenhoofdstuk van een rekening van de rentmeester omstreeks 1825……………………………………………………….XXII Bijlage 6.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van enkele inkomsten van de rekening van de algemene kas omstreeks 1870……………………………………………………………...XXIII Bijlage 6.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van enkele uitgaven van de rekening van de algemene kas omstreeks 1870……………………………………………………………...XXIV
XIV
Bijlage 1.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van een journaal in het jaar 1789 (AAE, 66/29/II/2 ).40
Opmaak journaal volgens de regelgeving anno 1789 Datum
Nr. van het bevelschrift
Nr. van de inkomst
Nr. van de uitgave
1 jan
15
1 jan
18
1
Van rentmeester A, aan de kassier in opdracht van de hertog
3000-0-0
1 jan
18
2
Van rentmeester B aan de kassier, in opdracht van de hertog
3000-0-0-
2 jan
20
2 jan
21
1
Van wie, aan wie en om welke reden
Som van de inkomst
Van de hertog voor de aankoop van 1 schilderij, aan Persoon A
Som van de uitgave
1500-0-0
XV 40
2 3
Voor een wandtapijt aan Persoon B, in opdracht van de algemeen beheerder Van Persoon C, aan de kassier omwille van de verkoop van een paard
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op de bronnen.
XV
1000-0-0 200-0-0
Bijlage 2.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één inkomstenhoofdstuk van een rekening van de algemene kas omstreeks 1764 (AAE, 64/1-7).41
Voorbeeld notering inkomsten Inkomsten uit domein A
De 9de oktober van dit jaar heeft de rekenplichtige van Rentmeester A, de som van 5000 florijnen ontvangen.
De 30ste november heeft Rentmeester A, opnieuw aan de rekenplichtige, 2000 florijnen betaald.
XVI
Som van deze inkomsten
41
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XVI
5000-0-0
2000-0-0 7000-0-0
Bijlage 2.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één uitgavenhoofdstuk van een rekening van de algemene kas omstreeks 1764 (AAE, 64/1-7).42 Voorbeeld notering uitgaven Reiskosten De 18de januari, aan mijnheer de hertog, honderd florijnen en tien schelling voor één van zijn reizen
100-10-0
De 20ste februari, betaald aan Persoon A, voor het vervoer van pakken van plaats A naar plaats B, volgens de kwijting
100-0-0
De 22ste, betaald aan mevrouw de hertogin driehonderd Louis de France en zeventig dubbele soevereinen volgens de kwijting Som van deze uitgaven
5169-10-043 5370-0-0
XVII 42
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal. Merk op dat wanneer men andere muntsoorten gebruikte men de gebruikte muntsoort bij de transactie vermelde, maar men deze in het getal ernaast ging omzetten naar één en dezelfde munt (hier de florijnen). 43
XVII
Bijlage 3.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één inkomstenhoofdstuk van een domeinrekening omstreeks 1762 (ARA, AF, la816) .44 Voorbeeld notering inkomsten Dorp A Pachtinkomsten
Van Persoon A, die op 7 september 1760, in de plaats van Persoon B, 11ha akkerland in pacht nam. Dit akkerland ligt aan de Molenbeek, vlak bij de weide van Persoon C, ten zuiden van de kapel van Sint-Gertrude, achter de Veldmeersch en naast de Grote weg. Daarenboven bevindt er zich op deze oppervlakte een mooie hoeve, met bijhorende stallen, die eveneens aan de grote weg ligt. Werd ontvangen voor het eerste jaar van de pachtperiode van 7
11-0-0
jaar, inclusief de tiende penning de ronde som van 11 pond.
Voor de verpachting van 15ha in twee stukken aan Persoon C, weduwnaar van Persoon D, vlak bij het bos, nabij het veld van Persoon E, werd ontvangen
XVIII
voor het derde jaar van de pachtperiode van 7 jaar de ronde som van twaalf pond.
12-0-0
23-0-0
Totaal Pachtinkomsten
Bosbouwinkomsten De 41 porties kaphout verkocht op de 21ste september in het grote bos van dorp A, brachten na de openbare verkoop tachtig pond op. De 20 eiken verkocht op de 21ste september in het kleine bos van dorp A, brachten na de openbare verkoop zestig pond op.
44
80-0-0
60-0-0
Totaal bosbouwinkomsten
140-0-0
Totaal inkomsten Dorp A
163-0-0
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XVIII
Bijlage 3.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één uitgavenhoofdstuk van een domeinrekening omstreeks 1762 (ARA, AF, la816).45 Voorbeeld notering uitgaven Lonen van de boswachters en jachtopzichters Betaald aan Persoon A, boswachter voor de hertog in het Meerdaalbos en het kleine bos van Dorp A voor het volledige jaar, uitbetaald op de eerste mei van het jaar 1700 tweeënzestig.
15-0-0
Betaald aan Persoon B, boswachter voor de hertog in het grote bos van Dorp B, inclusief het loon van vorig jaar, uitbetaald op de eerste mei van het jaar 1700 tweeënzestig.
10-0-0
Betaald aan Persoon C, jachtopzichter in het bos van Dorp C, uitbetaald op de eerste mei van het jaar 1700 tweeënzestig.
16-0-0
Totale uitgaven voor de lonen van de boswachters en jachtopzichters
XIX 45
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XIX
41-0-0
Bijlage 4.1: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van een journaal volgens het dubbelboekhoudsysteem (ARA, AF, sa1412).46 Voorbeeld opmaak en notering journaal volgens het dubbelboekhoudsysteem dat ten laatste in het jaar 1822 ingevoerd werd Algemene beweging van de gelstromen Datum
Van wie, aan wie en om welke reden
Gedebiteerde rekening
1 jan
Betaald aan Persoon A, omwille van de aankoop van een juweel. Ontvangen van Persoon B, omwille van de verkoop van wijn uit de eigen wijnkelder. Inkomsten van de dividenden (5% van de inleg) van de societé générale worden uitgekeerd aan Prinses Marie van Arenberg aan wie de aandelen toebehoren.47
1 jan
1 jan XX 2 jan
2 jan
Betaald aan Persoon A, evenwel werd dit bedrag onmiddellijk terugbetaald door Persoon B. Het plaatsen van geld op de rekening van de hertog bij de bank X.
Folio
Gecrediteerde rekening
Hertog
Geldsom (in gulden) 3000
Kas
Som van de inkomst (in gulden)
Kas
Geldsom (in gulden) 3000
1500
Hertog
1500
1500
Kas
250
Prinses Marie van Arenberg
250
Diverse personen
300
Kas
300
Bank X
25000
Kas
25000
46
Folio
Rekening van de hertog Som van de uitgave (in gulden) 3000
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal. Hier werd het innen en vervolgens doorgeven van de dividenden niet als een inkomst of uitgave van de hertog gezien, aangezien verschillende leden van de hertogelijke familie hun bezit verbonden was en beheerd werd door de centrale administratie. 47
XX
Bijlage 5.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één inkomstenhoofdstuk van een rekening van de rentmeester omstreeks 1825 (ARA, AF, D76 ).48 Voorbeeld notering inkomsten Pachtinkomsten Dorp A Nr. van het artikel
Folio van de sommier
Nr. van het artikel in de vorige rekening
6
8
8
7
4
12
Beschrijving
Nr. van het plan
Oppervlakte
Normale ontvangst (in frank)
Volledige ontvangst (in frank)
Nog te innen
5
58 hectare
30
25
5
18
65 hectare
85
85
123 hectare
115
110
5
Nr. van het plan
Oppervlakte
Normale ontvangst
Volledige ontvangst
Nog te innen
23
50 hectare
105
100
5
28
30 hectare
75
61
14
80 hectare 203 hectare
180 295
161 271
19 24
Persoon A pacht 58 hectare voor 9 jaar vanaf het jaar 1820 voor 30 frank per jaar. Persoon B, weduwe van Persoon C, pacht 65 hectare voor 6 jaar vanaf het jaar 1819 voor 20 frank per jaar. Totaal pachtinkomsten Dorp A
Opmerkingen
Dorp B
XXI
Nr. van het artikel
Folio van de sommier
Nr. van het artikel in de vorige rekening
8
5
16
9
18
14
48
Beschrijving
Persoon D pacht 50 hectare voor 6 jaar vanaf het jaar 1821 voor 105 frank per jaar. Persoon E pacht 30 hectare voor 9 jaar vanaf het jaar 1820 voor 75 frank per jaar. Totaal pachtinkomsten Dorp B Totaal pachtinkomsten
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XXI
Opmerkingen
Bijlage 5.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van één uitgavenhoofdstuk van een rekening van de rentmeester omstreeks 1825 (ARA, AF, D76).49
Nr. van het artikel 15 16
17 18
XXII 49
Voorbeeld notering uitgaven Uitgaven aan boswachters en jachtopzichters Beschrijving
Werd betaald aan Persoon A, boswachter in het grote bos in Dorp B sinds het begin van dit jaar, de ronde som van 50 frank . Werd betaald aan Persoon B, boswachter in het groene bos in Dorp D. Loon voor het eerste semester berekend volgens de oude regelgeving en voor het tweede semester volgens de nieuwe. Dit maakt dat er aan de man 25 frank betaald werd. Werd betaald aan Persoon C, boswachter in hetzelfde bos, als loon voor de periode van 30 maart tot 31 december, de som van 30 frank. Werd betaald aan Persoon D, jachtopzichter in het kleine bos in Dorp B, zijn loon voor het volledige jaar in de vorm van de ronde som van 15 frank. Totale uitgaven voor de lonen van de boswachters en jachtopzichters
Nr. van het bijhorende bewijsstuk 115 tot 125
Uitgave (in frank)
128
25
140
30
132-138
15
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XXII
50
120
Opmerkingen
Bijlage 6.1.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van enkele inkomsten van de rekening van de algemene kas omstreeks 1870 (ARA, AF, 66/20). 50
Nr. van het artikel 1 2 3
Datum
Artikel in het journaal
Juni 1780
35
Augustus 1780
2
Voorbeeld notering inkomsten Hoofdstuk A ordinaire inkomsten Nr. van Partiële Beschrijving het sommen (in bewijsstuk frank) Domein A 5 Domein B 18 Van fabriek A: Ontvangen voor één jaar aan interesten van 5% op 2 7 augustus 1870, voor het geleende kapitaal van 10325,87 frank.
Totale sommen (in frank) 500 200 516,29
XXIII 50
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XXIII
Opmerkingen
Bijlage 6.2.: Schematisch voorbeeld van de opbouw en opmaak van enkele uitgaven van de rekening van de algemene kas omstreeks 1870 (AAE, AF, 66/20).51
Nr. van het artikel
Datum
Artikel in het journaal
1
Juni 1780
896
2
368
Voorbeeld notering uitgaven Hoofdstuk A ordinaire uitgaven Nr. van Partiële Beschrijving het sommen (in bewijsstuk frank) Voor het leveren van aardappelen 897 100 door persoon A Voor het leveren van Appels door 588 100 persoon B op 5 juni
Totale sommen (in frank)
200
XXIV 51
De inhoud van dit schema is fictief en enigszins vereenvoudigd, doch in sterke mate gebaseerd op het gebruikte archiefmateriaal.
XXIV
Opmerkingen
XXV XXV