UITWERKING TOELICHTING OP DE ANTWOORDEN VAN HET EXAMEN 2002-I VAK:
ECONOMIE 1,2
NIVEAU:
HAVO
EXAMEN:
2002-I
De uitgever heeft ernaar gestreefd de auteursrechten te regelen volgens de wettelijke bepalingen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te kunnen doen gelden, kunnen zich alsnog tot de uitgever wenden.
ThiemeMeulenhoff is een educatieve uitgeverij waarin alle fondsen van de voormalige uitgeverijen Meulenhoff Educatief, SMD Educatieve Uitgevers en uitgeverij Thieme zijn samengevoegd. De uitgaven die ThiemeMeulenhoff ontwikkelt, richten zich op het totale onderwijsveld: basisonderwijs, voortgezet onderwijs, beroepsonderwijs & volwasseneneducatie en hoger onderwijs. www.thiememeulenhoff.nl
© ThiemeMeulenhoff, Utrecht/Zutphen, 2002 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, Stb. 351, zoals gewijzigd bij het Besluit van 23 augustus 1985, Stb. 471 en artikel 17 Auteurswet 1912, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan Stichting Reprorecht (Postbus 3060, 2130 KB Hoofddorp).Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
UITWERKING
2002-I ECONOMIE 1,2
Opgave 1 1 Een van de volgende economische factoren: – Het aantal scholieren. – De prijs van substitutiegoederen. – De prijs van complementaire goederen. 2 Ja, A kan – 0,1 zijn. Jongens reageren minder sterk op een prijsverandering, dus moet het getal dichter bij 0 zijn dan dat van meisjes. 3 De omzet zal stijgen. Een prijsverhoging van 10% zal tot gevolg hebben dat de vraag met 8% daalt. De vraagvermindering is procentueel minder dan de procentuele prijsverhoging, dus de omzet zal stijgen.
Opgave 2 4 Een hoger nationaal inkomen wil zeggen dat alle mensen bij elkaar meer verdienen. Ze zullen dan ook meer uitgeven. Meer besteden betekent ook bijvoorbeeld meer BTW voor de overheid. 5 Er gaat dus volgens de tabel 25% naar de laagstbetaalden van de meevaller, dit is: 0,25 × 2,1 = € 0,525 mld. Het extraatje voor de minimuminkomens is in totaal: 800.000 × 500 = € 0,4 mld. Voor de AOW-ers blijft er over: 0,525 – 0,4 = € 0,125 mld. Gemiddeld per AOW-er is dat dan: 0,125 mld ÷ 2,5 mln = € 50. 6 Bij partij B is de anticyclische begrotingspolitiek te herkennen. Als de belastingontvangsten tegenvallen dan valt de conjunctuur tegen en moet de overheid de bestedingen stimuleren. Door het vergroten van het financieringstekort zal de overheid (relatief) meer uitgeven en/of minder belasting ontvangen. Hierdoor worden de bestedingen (de effectieve vraag) gestimuleerd.
Opgave 3 7 Om de kwekers een redelijk inkomen te garanderen. 8 Uit de zin: ‘Bovendien groeien de bloemen sneller, waardoor er veel snijbloemen geplukt moeten worden’. Er komt zodoende meer aanbod bij iedere prijs. De aanbodlijn zal naar rechts (naar boven) verschuiven. 9 Opbrengsten voor het veilingfonds: 5% van € 2.080.000 = 0,05 × € 2.080.000 = € 104.000 10% van 200.000 bossen à € 0,50 = 0,1 × 200.000 × 0,50 = € 10.000 Totale opbrengsten € 114.000 Kosten: 200.000 bossen à € 1,40 = 200.000 × 1,40 = Saldo van opbrengsten en kosten
€ 280.000 – € 166.000
Het veilingfonds is dus afgenomen met € 166.000,- in de eerste week van juli.
2
2002-I ECONOMIE 1,2
UITWERKING
10 De verkopen aan het bejaardenhuis van doorgedraaide snijbloemen zal tot gevolg hebben dat de bejaardenhuizen minder bloemen elders kopen. Dit zal tot gevolg hebben dat de vraag op de veiling kan afnemen. Een lagere vraag kan tot een lagere prijs leiden.
Opgave 4. 11 Voorbeeld van een betoog zoals Karel die zou kunnen houden: Aspect a. Door gratis openbaar vervoer zullen mensen minder bezwaar hebben om verder of meer te reizen. Bedrijven kunnen zo makkelijker mensen in een groter gebied werven. (25 woorden) Aspect b. Wij hebben in Nederland een progressief inkomstenbelastingstelsel. Een hogere inkomstenbelasting betekent dan een minder scheve secundaire inkomensverdeling. En dit kan wenselijk zijn. (22 woorden) Aspect c. Aspect 1. De huidige gebruikers van openbaar vervoer kunnen er ook van profiteren. Als veel mensen er gebruik van maken, zal de vervoerder extra (modern) materieel moeten inzetten of met een hogere frequentie moeten rijden. Vooral dit laatste zal als gunstig worden ervaren, want mensen hoeven dan gemiddeld minder lang te wachten. (41 woorden) Aspect 2. Hoe meer mensen van het openbaar vervoer gebruik maken in plaats van met de eigen auto te reizen, hoe minder milieuvervuiling. (21 woorden) Aspect 3. Mensen met een uitkering zullen nu gemakkelijker een baan accepteren die verder weg is. Dit betekent dat de werkgelegenheid kan stijgen. Meer werkgelegenheid betekent onder meer minder uitkeringen. (28 woorden) Aspect 4. Meer mensen die gebruik maken van het openbaar vervoer betekent dat ook meer materieel en meer rails nodig is. Deze investeringen zullen de bestedingen vergroten. Hierdoor ontstaat extra productie en extra werkgelegenheid. Als mensen meer verdienen gaan ze ook meer uitgeven. De investeringen zullen dus een sneeuwbaleffect op de economie hebben. (51 woorden) Voorbeeld van een betoog zoals Loes die zou kunnen houden: Aspect a. Door gratis openbaar vervoer zullen meer mensen met het openbaar vervoer reizen. Ze zullen minder met andere vervoermiddelen gaan reizen. Dit kan een effect hebben op bijvoorbeeld de vraag naar auto’s en benzine. Sommige bedrijven zullen door de concurrentie van het openbaar vervoer slechter gaan draaien, met alle gevolgen voor de werkgelegenheid. (52 woorden) Aspect b. Wij hebben in Nederland een progressief inkomstenbelastingstelsel. Een hogere inkomstenbelasting betekent dan een minder scheve secundaire inkomensverdeling. En dit kan onwenselijk zijn. Als Nederland teveel uit de pas loopt in vergelijking met andere landen, dan wordt het misschien voor buitenlandse investeerders onaantrekkelijk zich in Nederland te vestigen. (48 woorden) Aspect C. Aspect 1. De huidige gebruikers van openbaar vervoer zullen niet blij zijn met de extra passagiers. Momenteel zijn al veel treinen overvol en kunnen de Nederlandse spoorwegen het spitsverkeer al nauwelijks aan. (30 woorden)
3
UITWERKING
2002-I ECONOMIE 1,2
Aspect 2. Hoe meer mensen van het openbaar vervoer gebruikmaken in plaats van met eigen auto te reizen, hoe meer railinfrastructuur er moet worden aangelegd. Nederland heeft al zo weinig ruimte voor bijvoorbeeld bossen of natuur in het algemeen en dit maakt het ruimteprobleem alleen maar groter. (46 woorden) Aspect 4. Meer mensen die gebruik maken van het openbaar vervoer betekent ook meer materieel en meer rails nodig. Deze investeringen zullen de bestedingen vergroten. Hierdoor ontstaat extra productie en extra werkgelegenheid. Als mensen meer verdienen gaan ze ook meer uitgeven. De investeringen zullen dus een sneeuwbaleffect op de economie hebben. Hierdoor dreigen we in een overbestedingsituatie te komen, met alle negatieve gevolgen van dien, zoals bestedingsinflatie. (65 woorden)
Opgave 5 12 Een Franse frank (Ff) = € 0,15245. Ff 1650 = 1650 × 0,15245 = € 251,5425. € 1 = ƒ 2,20371. € 251,5425 = 251,5425 × 2,20371 = ƒ 554,32672 afgerond ƒ 554,33. 13 De huur in guldens zou lager zijn geweest. Een hogere koers van de gulden betekent dat in buitenlandse valuta meer betaald moet worden voor de gulden. Met andere woorden er staan meer euro’s tegenover een gulden. Dit betekent dat een zelfde bedrag aan euro’s dan minder guldens oplevert. 14 Een van de volgende antwoorden: – Een hogere koers van de gulden maakt onze goederen duurder voor het buitenland (export duurder). Dit is ongunstig voor onze concurrentiepositie en zal de afzet van de Nederlandse bedrijven doen verminderen. Bij minder afzet hebben de bedrijven minder mensen nodig en dit zal leiden tot een toename van de werkloosheid. – Een hogere koers van de gulden maakt buitenlandse goederen goedkoper voor ons. Nederlanders gaan nu eerder buitenlandse goederen aanschaffen en dit geeft minder afzet voor Nederlandse bedrijven. Bij minder afzet hebben de bedrijven minder mensen nodig en dit zal leiden tot een toename van de werkloosheid. 15 Een revaluatie van de gulden. In de tekst staat dat de koers van de gulden is vastgesteld en dat de centrale bank achteraf liever een andere koers had vastgesteld. Het vaststellen van een hogere wisselkoers door een centrale bank noemen we revaluatie.
Opgave 6 16 De beroepsbevolking is tussen 1993 en 1997 toegenomen. 17 De werkgelegenheid in 1993 is afgenomen met 3.000 personen. Met andere woorden: de werkgelegenheid was in 1992 3.000 personen hoger. In 1992 bedroeg de werkgelegenheid dus: 5.769.000 + 3.000 = 5.772.000 personen. 18 In 1997 bedraagt het aantal inactieven (mensen met een uitkering) 77,6% van het aantal actieven (mensen met een baan). Exclusief AOW-gerechtigden bedraagt het aantal inactieven 37,6% van het aantal actieven. Dit betekent dat het aantal AOW-gerechtigden is: 77,6 – 37,6 = 40% van het aantal actieven. Dit is: 0,40 × 6.164.000 = 2.465.000 personen.
4
2002-I ECONOMIE 1,2
UITWERKING
19 De werkgelegenheid in de statistiek ‘De arbeidsmarkt’. We zien dat de werkgelegenheid toeneemt. De particuliere investeringen in de statistiek ‘Effectieve vraag’. We zien de investeringen steeds meer toenemen. Dit duidt erop dat de bedrijven optimistisch zijn over de toename van hun afzet. 20 In het jaar 1994 zijn de loonkosten per eenheid product gedaald. Alleen als de arbeidsproductiviteit sneller stijgt dan de loonkosten per werknemer, zullen de loonkosten per eenheid product dalen. Dit geldt alleen voor het jaar 1994.
Opgave 7 21 Aantal uren dat vrijkomt voor nieuwe werkgelegenheid: Per week 10% minder werken van de 540 mensen: 540 × 4 uur = 2160 uur. Hiervan komt 80% beschikbaar, dat is: 0,80 × 2160 = 1728 uur. De nieuwe mensen werken gemiddeld 30 uur per week, dus de nieuwe werkgelegenheid is dan: 1728 ÷ 30 = 57,6 personen. De werkgelegenheid stijgt dan met: 57,6 ÷ 540 × 100% = 10,7%. 22 De arbeidsproductiviteit is gestegen in 2000 ten opzichte 1999. De productie bij Blaauw is even groot gebleven, echter doordat er niet volledig is herbezet worden er nu minder arbeidsuren gemaakt. De arbeidsproductiviteit per uur moet dus zijn gestegen.
Opgave 8 23 De export bedraagt € 197 mld. (Uitleg: – In het kringloopschema gaat het om geldstromen. Er stroomt 197 van het buitenland naar de bedrijven en dit is om de export te betalen, of: – Per saldo moeten de financiële instellingen 17 lenen aan het buitenland om dat ze niet genoeg verdienen aan ons om hun import = onze export te betalen.) 24 Eerst het overheidssaldo berekenen via de inkomsten en uitgaven van het reservoir: Inkomsten zijn: 47. De uitgaven zijn: 28 + 17 = 45. Dus uitgaven aan het overheidssaldo zijn 47 – 45 = 2. De uitgaven van de overheidssector zijn 106. De inkomsten zijn het overheidssaldo + de belastingen. Het overheidssaldo is 2, dus de belastingen zijn: 106 – 2 = 104. 25 De handelsquote = exportquote + importquote (zie tekst). Exportquote = export : nationaal inkomen = 197 ÷ 350 = 0,56. Importquote = import : nationaal inkomen = 180 ÷ 350 = 0,51. De handelsquote is dan: 0,56 + 0,51 = 1,07. 26 Voorbeelden van pijlen: – Een pijl van de bedrijven naar de overheid. Deze pijl geeft dan de belastingbetaling van de bedrijven aan de overheid weer. – Een pijl van de overheid naar de gezinnen. Deze pijl geeft dan de sociale uitkeringen van de overheid weer. – Een pijl van de overheid naar het buitenland. Deze pijl geeft dan de ontwikkelingshulp aan die de overheid geeft.
5