Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2014
jeugdzorg
Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2014
December 2013
Inhoud 1. Inleiding
2
2. Transitie en transformatie
3
3. De relatie met de gemeentelijke (preventieve) jeugdzorg
6
4. Bureau Jeugdzorg (BJZ)
10
5. Zorgaanbieders
20
6. Kwaliteit
27
7. Financiën
31
Bijlagen
32
1
1. Inleiding Artikel 32 van de Wet op de Jeugdzorg schrijft voor dat het Stadsgewest Haaglanden jaarlijks ter uitwerking van het meerjaren Beleidskader Jeugdzorg een Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg dient vast te stellen. In het Uitvoeringsprogramma wordt een financiële verantwoording opgenomen van het voorgaande begrotingsjaar en worden de activiteiten van het lopende jaar en de voorgenomen activiteiten (van de door het Stadsgewest gesubsidieerde jeugdzorginstellingen) voor het komende jaar 2014 op het gebied van de jeugdzorg vastgelegd, alsmede de omvang van het daarmee gemoeide budget. Het Uitvoeringsprogramma is tevens de aanvraag bij het Rijk van het Stadsgewest voor de doeluitkering jeugdzorg 2014. Het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg 2014 (UP) is het tweede uitvoeringsprogramma in de nieuwe plancyclus die met het vierjarig Beleidskader Jeugdzorg 2013 – 2016 is ingezet. In het Uitvoeringsprogramma staat de op handen zijnde stelselherziening in de jeugdzorg centraal. De overdracht van de verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg per 1 januari 2015 naar de gemeenten maakt het wenselijk en noodzakelijk om al in 2014 zoveel als mogelijk te preluderen op de veranderingen, die de gemeenten in 2015 en volgende jaren willen doorvoeren. Om deze reden is er in Haaglanden nadrukkelijk voor gekozen om het Uitvoeringsprogramma gelijktijdig op te werken met het Regionale Transitiearrangement van de samenwerkende gemeenten. In dit arrangement geven de gemeenten aan op welke wijze zij invulling willen gaan geven aan de jeugdzorg in 2015. Belangrijke onderdelen daarin zijn o.a. de zorgcontinuïteit in en de transformatie van de jeugdzorg en de wijze waarop de regionale samenwerking gestalte krijgt. In het UP is geprobeerd om antwoord te vinden op de vraag op welke wijze in 2014 al gestuurd kan worden op die komende veranderingen. In de kern heeft het UP betrekking op de uitvoering van de wettelijke taken op het terrein van de jeugdzorg. Het gaat dan om de aansluiting met de lokale preventieve jeugdzorg, toeleiding naar geïndiceerde jeugdzorg, onderzoek naar kindermishandeling, jeugdbescherming en jeugdreclassering en het bieden van hulp en zorg. Door middel van innovatie – vaak in de vorm van projecten en pilots – kan met de wijze van uitvoering van deze taken geanticipeerd worden op de veranderingen, die met de transitie van jeugdzorg nagestreefd worden. In het
licht van het bovenstaande valt het UP uiteen in de volgende onderdelen: Transitie en transformatie Relatie met de gemeentelijke (preventieve) jeugdzorg Bureau Jeugdzorg Zorgaanbod Kwaliteit Financiën
2
2. Transitie en transformatie Inleiding
De verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg gaat per 1 januari 2015 van het Stadsgewest over naar de negen gemeenten (H9). De negen gemeenten in Haaglanden bereiden de inrichting van de jeugdhulp na 2015 voor. De beëindiging van de verantwoordelijkheid van het Stadsgewest op het terrein van de jeugdzorg raakt direct de relatie met de jeugdzorginstellingen.
Overdracht krachtig doorzetten
De primaire focus van het Stadsgewest is om de overdracht van het stadsgewestelijke deel van de jeugdzorg samen met de gemeenten met kracht door te zetten. Voor het Stadsgewest betekent dit het afbouwen van de wettelijke verantwoordelijkheid voor de jeugdzorg en het uitvoeren van de (noodzakelijke) activiteiten die daar mee samenhangen: beëindigen van de subsidierelatie met de instellingen voor jeugdzorg, de ondersteuning van de gemeenten bij het waarborgen van continuïteit van de zorg in 2015, en het ondersteunen en faciliteren van de huidige instellingen bij hun voorbereiding op het nieuwe stelsel en de toekomstige relatie met de gemeenten. Het Stadsgewest en de gemeenten hebben afgesproken overdracht en overname zorgvuldig en in gezamenlijkheid uit te voeren en frictiekosten zo veel mogelijk te beperken. Dit betekent onder andere dat het Stadsgewest en de negen gemeenten zorg willen dragen voor een ‘zachte landing’ van de huidige instellingen1 in het nieuwe stelsel; immers met alle gewenste (en in te zetten) vernieuwingen en veranderingen zijn de huidige expertise, infrastructuur en praktijk, het organisatie- en uitvoeringsvermogen ook de komende tijd hard nodig om de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van goede jeugdhulp waar te maken en de continuïteit van de zorg voor jeugdigen en gezinnen die al zorg ontvangen te waarborgen. Essentieel voor een ‘beheerste’ overdracht en goede aansluiting tussen het Stadsgewest en de gemeenten op dit punt is duidelijkheid over wat na 1 januari 2015 van de huidige instellingen wordt verwacht, zowel wat betreft type aanbod, volume en ‘processen’, maar ook wat betreft de wijze van financieren, sturing en kwaliteitsborging. De ‘terugvertaling’ van het te voeren beleid na 1 januari 2015 (Transitiearrangement), zal het stadsgewestelijke beleid in 2014 m.b.t. de te financieren zorg en in te zetten veranderingen in belangrijke mate richten.
Transitiekosten
Bij de overgang naar het nieuwe stelsel zullen transitiekosten optreden. Zo zal de landelijke bezuinigingstaakstelling van 15% (oplopend van 4% in 2015 naar 10% in 2016 en 15% in 2017) een weerslag hebben op de financiële ruimte die de gemeenten na 1 januari 2015 hebben om zorgverlening te financieren. Dit betekent dat de zorginstellingen rekening moeten houden met minder omzet en krimp van de organisatie. Daarnaast streven de gemeenten ernaar de instroom bij de zware zorg in te dammen middels preventieve activiteiten, de tijdige inzet van lichtere zorgvormen, en een andere benadering van de zorgvraag door meer aan te sluiten bij de eigen kracht van gezinnen en jeugdigen. Dit zal leiden tot verschuivingen tussen zorgvormen en organisaties en noodzaakt tot vernieuwen. Nieuwe ‘aanbieders’ van jeugdhulp zullen hun diensten aanbieden, met name op het huidige snijvlak tussen preventieve jeugdzorg en geïndiceerde zorg.
1
Lees hier Jeugdformaat, Bureau Jeugdzorg Haaglanden (zal verdwijnen in deze vorm), Leger des Heils Den Haag (GLD), Horizon, William Schrikkergroep, De Hoenderloogroep en Stichting Gereformeerde Jeugdzorg.
3
De wijze waarop de gemeenten na 1 januari 2015 (met doorloop naar 2016 en 2017) de jeugdhulp willen organiseren als mede de omvang van het budget voor de financiering van jeugdhulp, bepalen in belangrijke mate de transitieopgave van de huidige instellingen bij de overgang naar het nieuwe stelsel. Deze opgave heeft een financiële component; een plotselinge terugloop in het budget zal leiden tot aanzienlijke frictiekosten of zelfs het ‘omvallen’ van de instelling. Met een geleidelijke en geleide overgang naar het nieuwe stelsel kunnen risico’s beter beheerst en de huidige mogelijkheden beter benut worden voor de toekomst. Het Stadsgewest bood de instellingen de ruimte om met de door te voeren transitie al in 2013 een begin te maken en deze door te zetten in 2014. De instellingen zijn zich overigens al geruime tijd aan het oriënteren en voorbereiden op de komende veranderingen. Het Stadsgewest stuurt sinds 2011 gericht op meer inzet van de jeugdzorg in het lokale domein en het onderwijs. Met de inzet van extra middelen kunnen de instellingen in staat worden gesteld om vernieuwingen door te voeren, om te bouwen en te reorganiseren met het oog op de toekomstige verwachtingen van gemeenten inzake de te leveren zorg- en hulpverlening. De instellingen kunnen zich zodoende actief richten op de in 2015 door de gemeenten verwachte inzet. Zo is een geleidelijke (en beheerste) transitie van de instellingen te organiseren.
UP 2014, Regionaal Transitiearrangement 2015
Het Stadsgewest heeft in nauwe samenwerking met de gemeenten het Uitvoeringsprogramma 2014 opgesteld. Naast de ‘inkoop’ bij de zorginstellingen en de ‘eisen’ t.a.v. de kwaliteit van de jeugdzorg in 2014, zijn de acties opgenomen om te komen tot overdracht en overname van de jeugdzorg. Met deze opmaat naar 2015 wordt een aantal onderwerpen opgepakt: de integratie van toegangsactiviteiten van Bureau Jeugdzorg (BJZ) in het CJG of wijkteam, de ‘lokalisering’ en uitvoering van de lichtere (nu geïndiceerde) ambulante jeugdzorg, de verschuiving van zware, ‘dure’ zorg naar lichtere zorg en netwerkgerelateerde inzet, de verbinding tussen JB, JR, Raad voor de Kinderbescherming en de andere jeugdzorg activiteiten, positionering AMK, trajectzorg en jeugdzorg+. Op 31 oktober 2013 is duidelijk geworden op welke wijze de gemeenten de continuïteit van de zorg voor cliënten willen realiseren (Regionaal Transitiearrangement). Dit is een belangrijk richtpunt voor het handelen van de instellingen. Het waarborgen van continuïteit kan niet geïsoleerd belegd worden; het is verbonden met het jeugdhulpbeleid in brede zin na 1 januari 2015 en kan ook niet los gezien worden van het te voeren beleid in 2016 en 2017. Kortom, behalve duidelijkheid over wat nodig is voor het waarborgen van continuïteit van zorg, zal tevens zicht ontstaan op het toekomstige beleid van de gemeenten in Haaglanden inzake de jeugdhulp. De verwachting is dat de zo ontstane helderheid over het te voeren beleid in 2015 en vervolgjaren de huidige jeugdzorginstellingen duidelijke richtpunten biedt voor vernieuwing en aanpassing bij de toekomstige vraag van gemeenten binnen het nieuwe stelsel. Daarmee worden voor het Stadsgewest tevens de aanknopingspunten voor het faciliteren van de (voorbereiding op de) transitie in 2014 duidelijk2.
Het vervolg
In het kader van het opstellen van het UP en het Regionaal Transitiearrangement vonden gesprekken met de stadsgewestelijke jeugdzorginstellingen plaats. In die gesprekken zijn de verschillende onderwerpen en overwegingen die mogelijk spelen in dat verband aan de orde
2
Een voorbeeld hiervan is de voorbereiding van BJZ (toegang) op de opname in het CJG Den Haag. De huidige financieringssystematiek biedt BJZ onvoldoende ruimte om zich op flexibele wijze te verbinden met de activiteiten en processen in het CJG. In dat verband heeft het Stadsgewest de subsidiesystematiek aangepast voor de toegang. Een ander voorbeeld is de ontwikkeling van specialistische pleegzorg ter vervanging van residentiële zorg.
4
geweest. De H9 hebben in samenspraak een notitie opgesteld waarin achtergrond, aanpak en proces inzake het op te stellen Transitiearrangement beschreven is. Ter voorbereiding van het UP zijn de instellingen verzocht de nodige informatie aan te dragen. Met behulp van deze informatie wordt een gezamenlijk beeld gevormd van wat nodig is in 2014 als antwoord (tijdig, passend, effectief, voldoende, samenhangend) op de vraag naar jeugdzorg en hoe ingespeeld kan worden in 2014 op het borgen van zorgcontinuïteit in 2015.
5
3. De relatie met de gemeentelijke (preventieve) jeugdzorg 3.1. Aansluiting
Aansluitingsafspraken
Het is van belang dat er een zo optimaal mogelijke aansluiting is tussen het preventieve jeugdbeleid in de gemeenten en de regionale jeugdzorg. Een goede overdracht van de jeugdigen van lokaal naar regionaal en wederzijdse informatie-uitwisseling tijdens en na afloop van geïndiceerde zorg zijn belangrijk voor de kwaliteit en de continuïteit in de hulpverlening, nu en in de toekomst. Ter verbetering van deze aansluiting werden jaarlijks aansluitingsafspraken gemaakt over de samenwerking tussen BJZ en het preventieve jeugdbeleid in de gemeenten. In 2012 en 2013 is met het oog op de komende transitie van de jeugdzorg de aandacht vooral uitgegaan naar ‘hoe het zit’ in de jeugdzorg; gemeenten willen uiteraard weten hoeveel jeugdigen welk type zorg nodig hebben. Het Stadsgewest heeft met de gemeenten en instellingen naar aanleiding van verzamelde informatie via de Kennisinfrastructuur over ‘het gebruik’ van jeugdzorg en Jeugd-GGZ gesprekken gevoerd.
Veranderde werkwijze Toegang
Mede als uitvloeisel van het in 2011 gestarte project PONS (Proeftuin voor Oplossingen bij de Nieuwe Samenwerking) is in de Toegang een vernieuwde werkwijze ontstaan, waarbij BJZ in verbinding met de CJG’s en de ZAT’s meer outreachend, proactief en servicegericht is gaan werken. De samenwerking met ketenpartners is eveneens veranderd: meer parallel in plaats van volgtijdelijk. Hiermee is de beweging in gang gezet naar een integraal proces waarin BJZ samen met het CJG en het ZAT de toeleiding naar de geïndiceerde jeugdzorg verzorgt. Het streven is om in 2014 ‘de toegang’ tot de geïndiceerde jeugdzorg van BJZ volledig te verleggen naar het CJG en/of wijkteams van gemeenten.
Onderwijs –Jeugdzorg (OJ)
De pilot Onderwijs-Jeugdzorg “Help het onderwijs ontzorgen” is in 2011 gestart. In het project werken Jeugdformaat, BJZ en de samenwerkingsverbanden Zuid-Holland West en Zoetermeer samen. Ook vanuit Delft is een verzoek gekomen om aan te sluiten. Doel is om het onderwijs te ontzorgen, waarbij de school zich richt op leren en onderwijs en de jeugdzorg op onderzoek en interventie in de twee andere leefwerelden van de leerling, te weten het gezin en het publieke domein. Op basis van de evaluatie van de pilot eind 2012 is de pilot in 2013 verbreed. Er zijn concrete afspraken gemaakt met pilot-gemeenten om de jeugdzorg-inzet die wordt gepleegd in het onderwijs beter aan te sluiten op de CJG’s/wijkteams. Het aanbod OJ is uitgebreid naar meer scholen binnen de samenwerkingsverbanden. De uiteindelijke inzet is om het aanbod aan te bieden op alle scholen in Haaglanden en dan vooral gericht op de laatstejaars in het PO en op alle leerlingen in het VO en MBO. Uitgangspunt is dat de samenwerking met BJZ verloopt op basis van de afspraken die gemaakt zijn in het kader van “Versneld inzetten van ambulante hulp zonder Indicatiebesluit”. Eind 2013 zal het project opnieuw worden geëvalueerd. In 2014 wordt dezelfde lijn gevolgd door het aanbod OJ onder regie te brengen van de gemeenten. Dat wil zeggen dat samenwerkingsverbanden en gemeenten in samenspraak met Jeugdformaat en BJZ afspraken maken over de inzet van de beschikbare zorg. Op deze wijze wordt de betrokkenheid van de gemeenten bij deze activiteiten maximaal gerealiseerd. De wetgeving m.b.t. Passend Onderwijs wordt in 2014 van kracht. Kort gezegd betekent dit dat de samenwerkingsverbanden alle specifieke ondersteunings- of hulpvragen in het onderwijs op
6
adequate wijze moeten beantwoorden, ook de niet direct onderwijsgerelateerde (deel-)vragen. In dit verband wordt samengewerkt met het CJG en zorginstellingen. Het samenwerkingsverband Zuid-Holland West heeft onlangs in samenwerking met de gemeente Den Haag een ‘Thuiszitterstafel’ ingericht. Dit overleg pakt de re-integratie op van jongeren die uit het Voortgezet Onderwijs verdwenen zijn (het gaat om gemiddeld 65 thuiszitters). Het Stadsgewest verwacht dat BJZ de verbindende schakel vormt tussen de Thuiszitterstafel en het expertiseteam Jeugdzorg, waardoor zo snel mogelijk voor deze jeugdigen een passend (combinatie van onderwijs/begeleiding/behandeling) traject ingezet kan worden als dat nodig is. Dit aandachtspunt wordt meegenomen in de verdere ontwikkeling van de infrastructuur m.b.t. de specialistische jeugdzorg. In het kader van innovatie wordt, als vervolg op het project PONS, door het samenwerkingsverband Zuid-Holland West met BJZ een project voorbereid om medewerkers van BJZ meer geïntegreerd te laten werken op een geselecteerd aantal scholen. Zo wil men de samenwerking tussen onderwijs en jeugdzorg intensiveren vanuit het principe “de school als vindén werkplaats”. Het gaat dan met name om leerlingen die in een onveilige opvoedingssituatie verkeren en/of (ernstig) in hun ontwikkeling worden bedreigd (“huidige BJZ-doelgroep”). Het Stadsgewest zal in overleg gaan met de gemeenten met de vraag of de uitvoering van dit project mogelijk is. Een afstemming wordt gezocht met het project Voorloper waarin ook naar een verbetering van de aansluiting tussen onderwijs en jeugdzorg gewerkt wordt. Het Stadsgewest zal verder bezien of deelname van BJZ aan het Knooppunt (onderdeel Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs, betreft de inzet van een gedragsdeskundige met het oog op diagnostiek en toeleiding) op korte termijn is te realiseren. Aansluiting bij en samenwerking met de kinderopvang Het is van belang om kinderen in hun eigen leefomgeving hulp te bieden. Met de samenwerking tussen de kinderopvang (DAK in Den Haag) en de regionale jeugdzorg (Jeugdformaat) worden kinderen vanuit de jeugdzorg opgevangen en begeleid in de reguliere kinderopvang met extra begeleiding en deskundigheidsbevordering vanuit de jeugdzorg voor de medewerkers dagopvang. De samenwerking maakt het mogelijk om op termijn permanent een groot deel van de dagopvang om te bouwen naar ‘plusplaatsen’ (met begeleiding vanuit de jeugdzorg) in reguliere kinderopvangvoorzieningen. Behalve de zorginhoudelijke meerwaarde van de samenwerking betekent dit ook kostenbesparing. Het Stadsgewest faciliteert en stimuleert de samenwerking tussen de jeugdzorg en de gemeentelijke basisvoorzieningen, zoals in de kinderopvang en/of welzijn. 3.2. Aandacht voor doelgroepen in de jeugdzorg
Slachtoffers van loverboys
Als vervolg op een eerder verkennend onderzoek naar de omvang van de loverboyproblematiek in Haaglanden is door JSO eind 2012 een pilot loverboyproblematiek uitgevoerd. De uitkomsten van de peiling geven inzicht in de problematiek van jongeren bij BJZ Haaglanden rondom loverboyproblematiek. Uit de peiling is onder meer gebleken, dat verschillende gradaties van loverboyproblematiek een reëel probleem zijn en dat in een vroeg stadium signaleren en handelen zwaardere vormen van uitbuiting kan voorkomen. Er wordt aanbevolen om een vragenlijst bij BJZ jaarlijks af te nemen, zodat medewerkers eerder loverboyproblematiek kunnen signaleren en om de vragenlijst door te ontwikkelen tot een structureel hulpmiddel (vlaggensysteem). Voorts wordt aangedrongen op voortzetting en uitbreiding van deskundigheidsbevordering (sluit aan bij Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling). Tot slot wordt het van belang geacht om lacunes in het zorgaanbod voor deze doelgroep te inventariseren. De aanbevelingen van de pilot zullen ter verdere uitwerking worden meegenomen door de werkgroep loverboyproblematiek, waarin Jeugdformaat, BJZ, JJC, GGD Den Haag, JSO en het Stadsgewest participeren. Eind 2013
7
zal de vragenlijst opnieuw worden afgenomen; deze keer nadat de maatschappelijk werkers van BJZ zijn getraind en geschoold. Na de vervolgrapportage over deze vragenlijst zal begin 2014 een expertmeeting worden georganiseerd met de meest betrokken instellingen, gevolgd door een bijeenkomst met de gemeenten over dit onderwerp.
Leeftijdsgroep 16+
De leeftijdsgroep 16+ in de jeugdzorg is een kwetsbare groep binnen de jeugdzorg. Het blijkt dat het moeite kost om passende hulpverlening en een passende hulpverleningscontext te bieden. Op het moment van het bereiken van de meerderjarigheid moet de jongere ‘los’ worden gelaten. BJZ, Jeugdformaat, Horizon en het Leger des Heils moeten met elkaar ‘samenhangende zorg’ voor deze leeftijdsgroep organiseren. Jeugdigen vanaf 16 jaar worden in de jeugdbescherming als specifieke aandachtsgroep aangemerkt. Het gebruik van de checklist nazorg is vast onderdeel van de hulp.
Criminele jeugdigen 12- (JPT 12-)
Met de inzet van JPT 12- wil BJZ met een specifieke aanpak voorkomen dat kinderen jonger dan 12 jaar, die met de politie in aanraking komen, afglijden naar een criminele carrière. Onderdeel van de aanpak is een grondige analyse waarom het kind tot het gesignaleerde gedrag is gekomen. Met deze JPT aanpak wil BJZ in samenwerking met het lokale veld voorkomen dat zwaardere (jeugd)zorg nodig is. Preventief handelen staat centraal. Om de aanpak te doen slagen is nauwe samenwerking met het CJG en de politie van groot belang. De JPT-medewerker dient dichtbij, dan wel in het CJG te worden gepositioneerd zodat de casuïstiek in het CJG besproken kan worden. Vanuit die positie is eveneens een goede aansluiting met het onderwijs mogelijk. Voortzetting van de 12- aanpak maakte in 2012 en 2013 aparte financiering noodzakelijk. In 2012 is de rijkssubsidie gestopt en BJZ zette in 2012 de aanpak deels uit eigen middelen en met middelen van de gemeente Den Haag voort. Voor het jaar 2013 heeft het Stadsgewest, naast de gemeente Den Haag, middelen vrij gemaakt voor de voortzetting van de activiteiten. Deze middelen zijn nadrukkelijk bedoeld als een vorm van overbruggingssubsidie. Omdat het hier primair gaat om een preventieve jeugdzorgactiviteit is voor 2014 vooralsnog niet voorzien in extra financiering vanuit het Stadsgewest. Integratie in het CJG en opname in het programma dat vanuit het CJG ontwikkeld wordt ligt voor de hand.
Tienermoeders
Op basis van een evaluatie in 2013 zal worden bezien of de bestaande werkafspraken tussen de Wende, BJZ en Jeugdformaat op het gebied van de opvang van vrouwen (met kinderen) die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, ook in 2014 met jeugdzorgmiddelen kunnen worden voortgezet. Het blijkt dat er ondanks de investering bij de Wende te weinig aanbod is binnen de jeugdzorg om tienermoeders op te vangen. Gevolg is dat tienermoeders met problemen buiten de regio geplaatst moeten worden. O.a. met het Leger des Heils wordt bezien of het aantal plaatsen uit te breiden is. 3.3. Financiering preventieve jeugdzorgactiviteiten In het kader van de RAS 2009 – 2012 heeft bij wijze van ‘nabetaling’ de provincie Zuid-Holland incidenteel middelen ter beschikking gesteld in de periode 2012-2014. De middelen worden benut om een gezamenlijke kwaliteitsinvestering te doen in vernieuwende werkwijzen in preventie en nazorg in het lokale veld. De preventieve zorg is van groot belang voor een adequaat functioneren van de (toekomstige) zorg voor jeugd. Uitgangspunten zijn eigen kracht, versterken preventie, de Civil Society en daarmee zoveel mogelijk voorkomen van zware en
8
ingrijpende zorg. In 2012 is men concreet van start gegaan met de monitoring van preventief zorggebruik en het trainen van CJG-medewerkers. In 2013 worden de middelen ingezet voor de doorontwikkeling van de monitoring van jeugdzorggebruik. Daarnaast vindt doorontwikkeling van CJG’s en wijkteams plaats, o.a. met behulp van trainingen (Signs of Safety, Wrap around Care en het oplossingsgericht werken in het CJG).
9
4. Bureau Jeugdzorg (BJZ) 4.1. Toegang
Cliëntgerichte financiering
In de tweede helft van 2012 is met BJZ overleg gevoerd over een meer cliëntgerichte financiering in de Toegang (uitgezonderd AMK en CIT) in plaats van de huidige productgerichte financiering, teneinde BJZ in de gelegenheid te stellen haar inzet in de Toegang op een meer flexibele wijze uit te voeren, mede ook met het oog op de komende transitie en transformatie. Extra beweegruimte voor BJZ is ook van belang ter ondersteuning van de komende opname van de functies en activiteiten van BJZ in het lokale domein. Het staat BJZ in 2013 vrij om de Toegangsactiviteiten naar eigen inzicht te organiseren onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat de wettelijke taken op adequate wijze en kwalitatief verantwoord worden uitgevoerd. Het overleg met BJZ heeft begin 2013 tot overeenstemming geleid over de verwachte prestaties van BJZ in 2013, over algemene kwaliteitseisen en de wijze waarop door BJZ informatie wordt bijgehouden en aangeleverd. Nieuw element is dat besparing in 2013 in verband met verminderde instroom bij de jeugdbescherming als mogelijk gevolg van de versterkte inzet in het CJG of vergelijkbare gemeentelijke organisatie na instemming van het Stadsgewest ingezet kan worden in de Toegang.
Doorlooptijd indicatiestelling
De gemiddelde netto doorlooptijd in de Toegang bedroeg in 2012 32,3 dagen3 (in 2011 30 dagen). In 2011 kende 64% van de cliënten in de Toegang een netto doorlooptijd van minder dan vijf weken (35 dagen). In het kader van de nieuwe cliëntgerichte financiering van de Toegang zijn de afspraken met BJZ ten aanzien van de doorlooptijden in de Toegang herzien. Die herziening houdt in, dat enige versoepeling is aangebracht. Waar in het UP 2013 als streefnorm (zonder sanctie) nog is aangehouden “80% van de cliënten minder dan vijf weken” wordt in de nieuwe beschikking gesproken over “90% binnen 40 dagen”. De lichte versoepeling houdt verband met de omstandigheid dat het niet halen van de norm leidt tot sancties in financiële zin.
Versnelde integratie Toegangsfuncties BJZ in het lokale veld
De huidige Toegang van BJZ zal met het nieuwe stelsel van jeugdzorg verdwijnen. Het recht op jeugdzorg vervalt en de toeleiding naar of binnenhalen van gespecialiseerde zorg wordt een taak van het CJG of vergelijkbare lokale infrastructuur. De taken die nu door de Toegang van BJZ vervuld worden, blijven echter, anders ingevuld, wel nodig. Ook in het nieuwe stelsel zal immers naar zorg doorgeleid worden, vastgesteld worden welke zorg nodig is, gemeld worden bij de RvK en coördinatie en casemanagement plaats vinden. Formeel blijft BJZ tot aan de transitie verantwoordelijk voor de doorgeleiding. Hierbij is bij enkelvoudige problematiek de werkwijze zoals afgesproken bij ‘geïndiceerde ambulante jeugdzorg zonder indicatiebesluit’ van toepassing. In geval van complexe problematiek (VIB 2 en 3) dient BJZ een indicatiebesluit af te geven. Het streven is dat alle cliënten, die nu door BJZ worden doorgeleid, in de loop van 2014 door het CJG worden doorgeleid. Diagnostiek, verwijzing en toeleiding zullen door het CJG plaatsvinden, maar moeten voldoen aan de wettelijke en inhoudelijke standaards. Het Stadsgewest financiert de BJZ-activiteiten in dit verband – als onderdeel van het CJG – binnen de huidige financieringssystematiek.
3
Het betreft de doorlooptijd vanaf het moment van aanvraag indicatiestelling tot het moment waarop het indicatiebesluit wordt afgegeven. Opschortingen, bijvoorbeeld als cliënten niet komen opdagen voor screeningsgesprekken of wanneer gewacht moet worden op relevantie informatie van derden, zijn niet opgenomen in de netto doorlooptijd.
10
Gezien de toekomstige rol van het CJG of het wijkteam om de toeleiding naar zorg te verzorgen is het streven om in 2014 alle aparte toegangen van BJZ op te heffen en te verplaatsen naar de CJG’s of de wijkteams. Voorwaarde is dat de lokale infrastructuur dan voldoende wordt ingericht (kwaliteit en kwantiteit) om toeleiding te verzorgen. Doorverwijzing naar geïndiceerde jeugdzorg of aanwijzing van jeugd-GGZ, toekenning van persoonsgebonden budget, melding bij de RvK (uitgezonderd de meldingen vanuit het AMK) vinden dan plaats vanuit het gemeentelijk domein (CJG, wijkteam of vergelijkbare gemeentelijke structuur). De activiteiten van het crisisteam en het AMK blijven op een regionaal niveau georganiseerd. De activiteiten in het kader van Kindspoor en zorgmeldingen (verbinding met politie) worden verbonden met de CJG’s of de wijkteams. De inrichting van de lokale infrastructuur van gemeenten is nog in ontwikkeling. Ook is niet in alle gevallen duidelijk of en op welke wijze gemeenten taken en activiteiten (en personeel) van BJZ (Toegang) zullen opnemen. De gemeente Den Haag is met BJZ doende de lokale infrastructuur zo in te richten dat het CJG deze activiteiten uit kan voeren. Dat wil zeggen personeel, expertise, praktijk en het functionele netwerk van BJZ worden geïntegreerd in het CJG. Indien gemeenten overgaan tot incorporatie van taken en activiteiten van BJZ in het CJG of het wijkteam, dan worden de voorwaarden die vervuld moeten worden om binnen het CJG tot daadwerkelijke opname en integratie van toegangsfuncties te komen in gezamenlijkheid met de gemeenten opgesteld. Per CJG (gemeente) zal bekeken worden op welke termijn wat mogelijk is en hoe ver men is en wil gaan. Dit betekent, dat de gemeenten binnen een door gemeente en Stadsgewest vastgesteld ‘kader’ (overeenkomst) in directe zin afspraken maken met BJZ over de inzet. De sturing op de samenhang en uitwisseling tussen de verschillende onderdelen van BJZ blijft tot 1 januari 2015 een verantwoordelijkheid van BJZ. Voor het eind van het jaar zal volgens planning aangegeven worden op welke wijze de toeleiding naar zorg georganiseerd wordt. Dit heeft betrekking op activiteiten die op dit moment door BJZ uitgevoerd worden. Gezien de onduidelijkheid over de toekomst van de Toegangstaken en activiteiten van BJZ moeten BJZ en de gemeenten vooralsnog rekening houden met het overbodig worden van in de Toegang werkzame medewerkers. Met BJZ zal een plan gemaakt worden om de mogelijke uitstoot van personeel te geleiden en de frictiekosten in dat verband te beperken. Een mobiliteitspool kan daarbij behulpzaam zijn4. BJZ heeft recent aan de gemeenten laten weten na de inwerkingtreding van de Jeugdwet graag door te gaan als gecertificeerde jeugdbeschermingsinstelling voor de regio’s Haaglanden en ZuidHolland Noord, -Midden en –Zuid.
Zorgcoördinatie
Vanaf 2011 heeft het Stadsgewest BJZ extra gefinancierd om tot een brede invoering te komen van zorgcoördinatie uitgevoerd door JB, JR en de Toegang. Bovendien worden ook in het kader van zorgcoördinatie de Familienetwerkberaden gefinancierd en heeft BJZ een taak in de casusregie (verbreed/verlengd casemanagement). Als het gaat om een cliënt van BJZ met een justitiële maatregel (Jeugdbescherming of Jeugdreclassering) zal de zorgcoördinatie in alle gevallen bij BJZ liggen. Indien directe zorgcoördinatie nodig is en er geen mogelijkheden zijn voor het leveren van zorgcoördinatie door een andere partij, dan kan de Toegang zorgcoördinatie leveren. Dit dienen uitzonderingssituaties te zijn; in principe verzorgt het CJG de zorgcoördinatie indien er nog geen 4
Een belangrijk doel is het voorkomen van werkloosheid, behoud van deskundigheid voor de regio (bemiddeling vraag en aanbod).
11
sprake is van JB of JR. In 2012 en 2013 is in het kader van Kindspoor de inzet van zorgcoördinatie door de Toegang aanzienlijk verruimd. Het gaat hierbij om gezinnen waarin huiselijk geweld aan de orde is (geweest) en kinderen daarvan getuige zijn geweest. De verruiming van de inzet is met name gericht op “hoogrisicogezinnen”. In geval van vrijwillig geïndiceerde jeugdzorg zal BJZ moeten aangeven of zorgcoördinatie moet plaatsvinden en – in afstemming met het CJG en de zorgaanbieder – wie dat uitvoert. BJZ ziet er in het kader van casemanagement mede op toe, dat zorgcoördinatie plaatsvindt en dat deze effectief is. Deze activiteit loopt over in de regietaak die BJZ heeft in verband met nazorg. Deze activiteiten en verantwoordelijkheid worden ingebracht in het CJG, het wijkteam of andere gemeentelijke infrastructuur. In 2012 heeft BJZ bij 492 cases van de JB en JR zorgcoördinatie uitgevoerd en in de Toegang ruim 4.900 uur besteed aan zorgcoördinatie (waaronder 341 “Kindspoor-gezinnen”).
Nazorg
De Toegang van BJZ voert de regie over de nazorg op casusniveau wanneer sprake is van geïndiceerde jeugdzorg. Dit betekent overzicht houden over het gehele hulpverleningstraject, samenhang en continuïteit ‘organiseren’ en onderhouden, mede zorgdragen voor overdracht, vervolgindicatie en activering van andere partners. Dit strekt zich uit tot over de grens van de jeugdzorg, zowel tijdens het jeugdzorgtraject als na het jeugdzorgtraject. In die zin is de bedoelde casusregie i.v.m. nazorg te zien als een verbreding van het casemanagement. Het is zaak dat ook andere dan de ‘gebruikelijke’ hulpverleningsdoelen worden benoemd (o.m. hulp bij huisvesting, schuldhulpverlening, thuisbegeleiding). In het bijzonder vraagt de groep die het 18de levensjaar bereikt (jeugdigen van 16 en 17 jaar) aandacht inzake nazorg. Vasthouden wanneer dat nodig is (de wet biedt die mogelijkheid in het vrijwillig kader) betekent ingeval van OTS of JR tijdig inzetten van hulpverlening (en motiveren van de jongere) die (nog) nodig is in verband met zelfstandig functioneren. Ook deze activiteiten en verantwoordelijkheid worden ingebracht in het CJG, het wijkteam of andere gemeentelijke infrastructuur. Dit biedt met name kansen rond steun vanuit breed sociaal domein. BJZ heeft in 2012 2.500 vervolgcontacten in het vrijwillig kader, 215 binnen de jeugdbescherming en 119 bij de jeugdreclassering uitgevoerd.
Crisisinterventieteam (inzet bij Wet tijdelijk huisverbod)
De Wet ‘tijdelijk huisverbod plegers van huiselijk geweld’, die in 2009 van kracht is geworden geeft de burgemeester de bevoegdheid een pleger van huiselijk geweld tijdelijk de toegang tot zijn/haar woning te ontzeggen. Tijdens dit huisverbod moet hulpverlening worden opgestart voor dader en slachtoffer. BJZ komt in actie als minderjarige kinderen deel uitmaken van het gezin. Dit is het geval bij ongeveer 70% van de huiselijk geweld zaken. De inzet van BJZ vindt plaats via het Crisis Interventie Team (CIT). Omdat ervaring leert dat tijdens het crisismoment de meeste bereidheid is van alle betrokkenen om hulpverlening te aanvaarden, wordt in Haaglanden de hulpverlening direct ingezet: het AMW voor slachtoffer, reclassering voor dader en het CIT voor de aanwezige kinderen. De hulpverlening verloopt onder regie van de beide Steunpunten Huiselijk Geweld. Sinds de start van het huisverbod in Haaglanden heeft het CIT al 1.500 kinderen begeleid. Het gaat vaak om hele jonge kinderen, die getuige zijn van ernstige huiselijk geweld tussen hun ouders. Gemiddeld gaat het om zo’n 250 zaken per jaar waar 450 kinderen bij betrokken zijn. Er is sprake van lichte stijging van het aantal huisverboden waar kinderen bij betrokken zijn.
12
Sinds 2012 wordt in de (sub)regio Den Haag huiselijk geweld aangepakt in de vorm van een multidisciplinair team: het Veilig Verder Team. Kernteams, bestaande uit AMW, BJZ, GGZ, reclassering en SHG, bespreken door politie aangemelde cliënten. Onder regie van het Steunpunt Huiselijk Geweld wordt gewerkt aan een vernieuwde integrale aanpak, die ertoe moet leiden dat hulpverlening aan slachtoffer, dader en kinderen beter op elkaar wordt afgestemd onder het adagium 1 Gezin 1 Plan. Grote winst is dat de betreffende hulpverlenende instanties niet meer los van elkaar, maar intensief samenwerken en zo nodig langdurig nazorg verlenen in de betreffende gezinnen, die pas “los worden gelaten” als de situatie veilig is voor slachtoffer en kinderen. In het kader van de transitie zal eind 2013 duidelijkheid moeten komen over de toekomstige (organisatorische) positie van het CIT, mede in samenhang met de integratie van het AMK met de Steunpunten Huiselijk Geweld (AMHK). In 2014 kan toegewerkt worden naar de afspraken die gemeenten met elkaar hebben gemaakt over voortzetting van het CIT in 2015 e.v. 4.2. Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK)
Toename meldingen kindermishandeling / doorlooptijden
Het aantal meldingen van kindermishandeling is de afgelopen jaren, mede ten gevolge van publieksacties en toenemende inzet vanuit beroepsgroepen (huisartsen, ambulancepersoneel en personeel ziekenhuizen) gestaag gestegen (zie bijlage 1: productie en prognosecijfers). Omdat het Stadsgewest wachtlijsten bij deze werksoort onverantwoord vindt, is enkele jaren terug afgesproken dat, voor zover de beschikbare financiële middelen dit toelaten en met inachtneming van het exploitatiesaldo, financiering plaats vindt op basis van p x q (vraaggestuurde financiering). Deze afspraak zal ook voor het jaar 2014 gelden. De gemiddelde doorlooptijd van het onderzoek dat het AMK instelt bedroeg in 2012 49 dagen (tegenover 57 kalenderdagen in 2011). Van deze onderzoeken is 75% binnen 10 weken afgerond, 12,5% is tussen 10 en 13 weken afgerond en 12,5% van de onderzoeken loopt langer dan 13 weken. Voor wat betreft de doorloop langer dan 13 weken gaat het om complexe zaken met problematiek op verschillende leefgebieden en een groot aantal betrokkenen. Noodzakelijke hulp wordt in deze gevallen al geleverd en de veiligheid van het kind is gewaarborgd. Voor 2014 wordt als streefdoel geformuleerd, dat 75% van de onderzoeken binnen negen weken is afgerond, 12% tussen de 10 en 13 weken en 13% langer dan 13 weken. Er is geen wachtlijst bij het AMK.
Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling
De Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling is op 1 juli 2013 in werking getreden. De wet bepaalt, dat organisaties en professionals in zes sectoren een meldcode moeten hebben en het gebruik daarvan moeten bevorderen. De jeugdzorginstellingen waarmee het Stadsgewest Haaglanden een subsidierelatie heeft beschikken inmiddels over een meldcode. Landelijk is medio 2013 een samenwerkingsovereenkomst tussen jeugdzorg en (G)GZ gesloten handelend over gegevensuitwisseling tussen jeugdzorg en (G)GZ bij vermoedens van kindermishandeling. Een en ander was mede het gevolg van onduidelijkheid over de vraag of toestemming nodig is voor gegevensuitwisseling. De afspraken zullen in de loop van 2013 en 2014 op regionaal niveau verder worden ingevuld. De verwachting is dat de invoering van de Wet meldcode eind 2013 en in 2014 een opwaartse druk zal geven m.b.t. het aantal meldingen vermoeden kindermishandeling en daarmee ook zal leiden tot meer AMK-onderzoeken.
13
Het AMK is in de aanloop naar de Wet meldcode in 2011, 2012 en de eerste helft 2013 nauw betrokken geweest bij de voorlichting aan instellingen, die met een nieuwe meldcode gaan werken. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om trainingen aan ‘aandachtfunctionarissen kindermishandeling’ van de betreffende instellingen. Het AMK is voor deze preventieve inzet gefaciliteerd. De activiteiten in dit kader zullen in de loop van 2014 afgebouwd worden. Voor 2014 zullen nog wel incidentele middelen beschikbaar gesteld worden. Er wordt vanuit gegaan dat de preventieve activiteiten bij de aanpak van kindermishandeling (voorkomen en signaleren) eind 2014 zullen zijn ingebed in de CJG’s.
AMHK
In het wetsvoorstel voor de Jeugdwet wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gewijzigd, waarbij de gemeenten de taak krijgen om op bovenlokaal niveau zorg te dragen voor een advies en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). Het AMHK vindt derhalve zijn grondslag in de Wmo en niet in de Jeugdwet (overigens veel van het gestelde in de Jeugdwet is wel van toepassing op het AMHK). In de Wmo zijn voor het onderwerp huiselijk geweld en kindermishandeling centrumgemeenten aangewezen om de beleidsontwikkeling te verzorgen. In Haaglanden zijn dat Den Haag (met de regiogemeenten Zoetermeer, Wassenaar, Rijswijk en Voorburg-Leidschendam) en Delft (met de regiogemeenten Westland, Midden-Delfland en Pijnacker-Nootdorp). Vanwege de positionering in de Wmo is in Haaglanden in de regionale Stuurgroep Huiselijk Geweld gesproken over het AMHK. Dat heeft erin geresulteerd, dat Den Haag en Delft als centrumgemeenten momenteel bezig zijn met het formuleren van een projectopdracht om te komen tot een AMHK. Na vaststelling hiervan zal ook besloten worden over het gremium waarin verdere besluitvorming over het AMHK zal plaatsvinden. Van belang is de betrokkenheid van het jeugddomein daarbij. Het schaalvraagstuk is bij die verdere beleidsontwikkeling van het AMHK van groot belang. Dit geldt vooral ook in de stadsregio Haaglanden, waarin twee SHG’s en één AMK werkzaam zijn. De vraag bij een eventuele opsplitsing van het AMK is of er geen sterk kwaliteitsverlies zal optreden. In dit verband kan bijvoorbeeld worden gedacht aan functies die op dit moment maar door één of enkele specialistische medewerkers bij het AMK worden vervuld, zoals de vertrouwensarts en de gedragsdeskundige. Versnippering van dit jeugdzorgonderdeel kan verder de samenwerking tussen de justitiële jeugdzorg, de Raad voor de Kinderbescherming en het Crisis Interventie Team (Wet tijdelijk huisverbod) onder druk zetten. De vaststelling van een (gemeenschappelijke) visie op het AMHK is van belang om in 2014 voor te sorteren op de inrichting. Voor 2015 geldt ook voor het AMK de waarborg van zorgcontinuïteit.
Pilot veiligheid van kinderen in het gezin Zoetermeer
In februari 2012 is het project “Onze kinderen: ons een zorg in Seghwaert” in de gemeente Zoetermeer gestart. Het gaat hier om een gezins- en wijkgerichte aanpak om de veiligheid van kinderen in het gezin te vergroten c.q. om het aanpakken van (pedagogische) verwaarlozing, dreiging van geweld, kindermishandeling, getuige zijn van geweld tussen ouders etc. Het project is een initiatief van het Stadsgewest en de gemeente Zoetermeer en BJZ/AMK is één van de kernpartners, samen met de wijkmanager Seghwaert. Met de uitvoering van Onze kinderen: ons een zorg in Seghwaert wordt via een innovatieve insteek gewerkt aan veiligheid. Innovatief aan de pilot is de poging om met ronde tafelgesprekken samen met het gezin een volledige AMK-procedure te voorkomen. Op wijkniveau wordt onderzocht en in kaart gebracht op welke wijze in preventieve zin de kindveiligheid kan worden vergroot. Dit past in de 1 Kind 1 Gezin- 1Pplan-aanpak van het CJG in Zoetermeer dat opereert onder de naam Meerpunt.
14
Daarnaast wordt ingestoken op wijkniveau waarmee geanticipeerd wordt op de nieuwe situatie die met de stelselwijziging jeugdzorg ontstaat. Lokale aanbieders van zorg en nu nog instellingen voor geïndiceerde zorg zullen samenhangend en complementair aanbod moeten gaan leveren aansluitend bij de krachten en mogelijkheden die aanwezig zijn in de familie en het sociale netwerk van gezinnen met problemen. Het project bevindt zich momenteel in de uitvoeringsfase die op 1 april 2013 is gestart. Ondanks het feit dat het aantal gezinnen, dat met de nieuwe manier van werken geholpen wordt tegenvalt is ervoor gekozen het project voort te zetten aangezien participanten van hulpverlening, gemeente, scholen en de wijkorganisatie een meerwaarde van het project zien. Het streven is de kloof tussen de systeemwereld van de professionals en de leefwereld van de burgers te overbruggen, waardoor gezinnen waarbij kindveiligheid in het geding is, beter en sneller geholpen worden met effectievere hulp. Op deze wijze fungeert de gezinsgerichte aanpak als proeftuin voor de op handen zijnde stelselwijziging. Wijk en gezin kunnen door middel van vroegtijdige hulp samen voorkomen dat de veiligheid van kinderen zodanig in het gedrang komt, dat professionele hulp onvermijdelijk en verplicht is. Er vindt samenwerking plaats tussen hulpverleners, gezinnen en wijk volgens het Spoorboekje van de gemeente. 4.3. Jeugdbescherming
Doorlooptijden in de Jeugdbescherming
Het voor 2012 gestelde streefdoel, namelijk dat 75% van de bij de Raad aangemelde zaken binnen 70 dagen leidt tot een uitspraak van de kinderrechter over een beschermingsmaatregel, is niet haalbaar gebleken. Dus ook niet het landelijk geformuleerde streefdoel van 75% binnen twee kalendermaanden. Slechts 56 van de 323 zaken hebben binnen 70 dagen tot een uitspraak geleid. Het is moeilijk om deze doorlooptijd verder te versnellen, omdat de werkprocessen van verschillende partijen (BJZ, Raad en Rechtbank) hier aan de orde zijn. Wel is medio 2012 een verbetering van de samenwerking tussen BJZ en de RvK ingezet met activiteiten die parallel lopen in plaats van volgtijdelijk. Met deze verbetering van de samenwerking in het Casus Overleg Beschermen (COB) moet verder terugdringen van de doorlooptijd mogelijk zijn. Vooralsnog blijft om deze reden het voor 2013 geformuleerde streefdoel staan. Na uitspraak van de kinderrechter dient met 75% van de jeugdigen binnen vijf dagen het eerste contact met de gezinsvoogd plaats te vinden. Over 2012 is dat in Haaglanden in slechts 79 van de 691 nieuwe cliënten het geval geweest (11%). Dit is vooral een gevolg van het werkproces zoals dat bij BJZ plaatsvindt. Daarbij wordt de cliënt, voor wie een melding bij de Raad wordt gedaan, in beginsel niet losgelaten door de Toegangsmedewerker, die zelf ook vaak ter zitting aanwezig is. Dat betekent, dat ondanks overschrijding van de termijn van het eerste contact met de gezinsvoogd, ook de veiligheid van het kind niet in het geding is. Overschrijding van de termijn leidt ook in administratieve zin vaak tot vertraging, omdat de uitspraak van de rechtbank vaak pas wordt geadministreerd nadat het besluit van de rechtbank schriftelijk is binnengekomen. Medio 2013 wordt het werkproces aangepast, zodat met andere provincies vergelijkbare kwartaalcijfers tot stand komen en een betere score op de vijf-dagentermijn ontstaat.
Verbetering samenwerking met de Raad voor de Kinderbescherming
Medio 2012 is een plan van aanpak verbeterpunten opgesteld, mede naar aanleiding van een onderzoek van de Inspectie naar de gang van zaken rond een casus. Dit heeft onder meer geresulteerd in de verdere doorontwikkeling van het Casus Overleg Beschermd naar een veiligheidsoverleg, waarin veiligheidsafspraken worden gemaakt voor cliënten tijdens het onderzoekstraject van de Raad. BJZ, Raad voor de Kinderbescherming, het Stadsgewest en de
15
Inspectie hebben de evaluatie in mei 2013 besproken. Het verscherpte inspectietoezicht heeft ertoe geleid dat verbetermaatregelen ten aanzien van de samenwerking met de Raad vooral gericht zijn op concrete en praktisch uitvoerbare zaken, zoals verslaglegging en het verloop van het Casus Overleg Beschermd. Zowel de Raad als BJZ zijn positief over de verbeterde samenwerking. Aandachtspunt is nog wel de werkwijze bij de VTO’s, die niet leiden tot een onderzoek bij de Raad of die bij de rechtbank niet leiden tot een OTS. Het proces van terugmelding bij BJZ van deze gezinnen en de inzet van andere begeleiding dan de verwachte uitvoering van een maatregel, verdient nog enige aandacht. In de gemeente Den Haag is een pilot “Jeugdbeschermingstafel” (voorheen ”drang en dwang tafel”) van start gegaan, waarin de mogelijkheden tot een betere samenwerking tussen instellingen worden verkend, praktijkervaring wordt opgedaan met gemeentelijke sturingsmogelijkheden en effectieve en efficiënte inzet van drang- en dwangmiddelen wordt beproefd. Resultaten komen medio 2014 beschikbaar.
Invoering landelijke afspraken tarieven jeugdbescherming
In december 2011 zijn in IPO-verband met het ministerie van V&J afspraken gemaakt over een bijgesteld financieel kader voor 2011 – 2013 voor jeugdbescherming en jeugdreclassering. De afspraken hebben betrekking op de financiering van de tarieven jeugdbescherming en jeugdreclassering over de periode 2011 tot en met 2013 en op verbetering van de BJZbedrijfsvoering/-administratie en sturing en toezicht. Voor wat betreft de verbetering van de administratie geldt dat deze bij de landelijke evaluatie van de gemaakte afspraken in september 2013 op orde dient te zijn. Is dit nog niet het geval dan verschuift de evaluatie naar januari 2014. Onderdeel van de financieringsafspraken met V&J zijn afspraken met betrekking tot het terugdringen van het ziekteverzuimpercentage en de doorlooptijden OTS. Voor wat betreft het ziekteverzuim wordt aan de hand van door BJZ te leveren overzichten halfjaarlijks het percentage ziekteverzuim apart voor medewerkers jeugdbescherming en jeugdreclassering gemeten. Op verzoek van het Stadsgewest heeft BJZ een plan van aanpak opgesteld om het ziekteverzuimcijfer terug te brengen. Dit plan heeft er mede toe geleid, dat het ziekteverzuimcijfer in de tweede helft van 2012 aanmerkelijk is teruggebracht: bij de JB van 6,65% naar 5,16% en bij de JR van 6,38 naar 4,07%. In de eerste helft van 2013 zijn deze cijfers weer licht gestegen naar 5,41 respectievelijk 5,05%. De cijfers zijn daarmee overigens nog steeds ruimschoots onder de landelijke norm van maximaal 6,6%. Dit is het percentage dat in de werktarieven is verdisconteerd. Voor 2014 wordt als streefdoel gesteld om op het gemiddelde jaarniveau te blijven van 2013; dus naar verwachting ruim 1% onder de maximumnorm van 6,6%. Ten aanzien van de doorlooptijden OTS blijkt de doelstelling van de afname van de duur van de ondertoezichtstellingen in de meeste regio’s/provincies nog niet bereikt. Dit ondanks opgestelde plannen om de gemiddelde duur van de OTS terug te dringen met 10 weken (zogenaamde Vliegwiel II project). De landelijke doelstelling is, dat in 2013 de gemiddelde doorlooptijd 988 dagen is. Is dit niet het geval dan blijft het tarief per 1 januari 2014 op het huidige niveau en vindt ingaande 2014 alsnog de uitgestelde 5% efficiency korting bij de jeugdbescherming plaats. In Haaglanden is net als in veel andere regio’s sprake van een toename van de gemiddelde duur van de OTS, maar wordt wel voldaan aan de landelijke doelstelling van 988 dagen (Haaglanden in 2012 gemiddeld 947 dagen). De toename van de gemiddelde duur is een gevolg van de omstandigheid, dat in Haaglanden primair de inzet is geweest om kritisch te kijken naar de langlopende OTS-en en deze af te sluiten als alternatieven voor handen zijn. Het succes van het
16
afsluiten van langlopende OTS-en resulteert in de huidige registratie in een toename van de gemiddelde doorlooptijd. Een tweede reden van de stijging is, dat het aantal OTS-en in Haaglanden afneemt vanwege de drang die in de Toegang wordt ingezet in problematiek die voorheen middels een OTS werd bediend. Momenteel wordt door BJZ uitwerking gegeven aan een nieuwe werkwijze mede om vorm te geven aan het doel van brede integrale zorg voor jeugd. Eén van de activiteiten is de organisatie van mixed teams, samengesteld met specialistische kennis van verschillende werksoorten. De verwezenlijking van deze mixed teams is een stap op weg naar brede integrale teams die wijkgericht werken samen met externe lokale partners. Het doel is om in het mixed team te werken volgens een integrale methodiek, die alle werkzame onderdelen van de huidige verschillende methodieken en instrumenten omvat (SoS, familienetwerkberaad en 1 Gezin 1 Plan). In het project Vliegwiel I zal deze methodiek in 2013 met een doorloop in 2014 verder worden ontwikkeld. Met de meer integrale aanpak zullen naar verwachting ook het aantal en de duur van de justitiële maatregelen zoals OTS en UHP (uithuisplaatsing) significant verminderen. Er is door Bureau Van Montfoort, dat het Vliegwiel I project begeleid, een algemeen plan van aanpak geschreven, dat binnen BJZ tot een verder uitwerking heeft geleid. Medio 2013 gaan vier teams van start met een nieuwe (in ontwikkeling zijnde) werkwijze. Over het project vindt structurele afstemming plaats met het ministerie van V&J.
Invoering nieuwe methodiek voogdij
Uitgangspunt bij de invoering zijn de in 2011 gemaakte afspraken. Deze afspraken behelzen onder meer dat per juli 2012 door BJZ een invoeringsplan is ingediend en dat met ingang van diezelfde datum een projectleider invoering methodiek voogdij bij BJZ is aangesteld. Aan beide voorwaarden is inmiddels door BJZ voldaan. BJZ heeft de benodigde scholing van de medewerkers in de eerste helft 2013 afgerond. De doelen die t.a.v. de voogdij moeten worden behaald zijn meerjaren doelen. Beoogd wordt: het realiseren van meer voogdijoverdrachten (verhoging van 5% naar 30% vijf jaar na invoering) naar natuurlijke personen (pleegouders dan wel burgervoogden) de verkorting van de duur van de voogdij (terugloop van 5,5 naar 5 jaar) als gevolg van deze voogdijoverdrachten en de toepassing van de methode voogdij voor alle voogdijcliënten (activiteiten gericht op verkrijgen van een lange termijn perspectief voor het kind). Het voor 2013 gestelde doel dat in 10% van de gevallen gezagsoverdracht naar een natuurlijke persoon moet plaatsvinden zal naar verwachting niet worden gehaald. Sterker: er is sprake van een toename van het aantal voogdijschappen bij BJZ. In de praktijk van alle dag blijkt, dat het vinden van natuurlijke personen die structureel de zorg op zich willen nemen lastig is en in het verlengde ligt van de schaarste aan geschikte pleeggezinnen. Het vinden van natuurlijke personen die naast de permanente zorg ook de voogdij willen overnemen, is binnen de schaarste nog schaarser. Dit ligt aan het feit dat binnen deze constructie minder faciliteiten beschikbaar zijn dan onder die waarin men wel de zorg maar niet de juridische verantwoordelijkheid overneemt. Daarbij komt dat de biologische ouders ook onder voogdijconstructies in beeld blijven en bezoekrecht behouden. Bij de overdracht van voogdij aan natuurlijke personen vervalt de begeleidende rol van BJZ bij deze bezoekregelingen. Er zal op landelijk niveau naar verwachting nieuw beleid moeten worden ontwikkeld om het gestelde einddoel te kunnen verwezenlijken. In afwachting daarvan wordt voor 2014 vooralsnog dezelfde doelstelling gehanteerd als voor 2013.
17
4.4. Jeugdreclassering
Inzet reguliere jeugdreclassering
Er is sprake van een daling van het aantal jeugdreclasseringsmaatregelen. Opmerkelijk, omdat de politie wel aangeeft veel jonge verdachten aan te houden en er ook sprake is van een stijging van het aantal HALT-zaken. BJZ geeft als mogelijke verklaring de invoering van de werkwijze ZSM (Zo Snel, Slim, Selectief, Simpel, Samen en Samenlevingsgericht Mogelijk) in de strafrechtketen. Daarbij wordt zo snel mogelijk na de aanhouding van een verdachte een afdoeningsbeslissing gemaakt. Mogelijk worden met deze nieuwe werkwijze andere besluiten genomen dan wanneer een langduriger traject wordt doorlopen. Een andere reden voor de daling kan zijn het gebruik van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen door ketenpartners, waardoor mogelijk minder vaak een JR-maatregel wordt geadviseerd. Door BJZ is de daling van het aantal jeugdreclasseringszaken aan het Openbaar Ministerie voorgelegd.
Dubbele maatregel (samenloop)
Medio 2011 zijn afspraken gemaakt over de uitvoering van zogenaamde samenloopzaken. Het gaat hier om cliënten die zowel een JB- als een JR-maatregel opgelegd hebben gekregen. De afspraken behelzen onder meer dat deze cliënten door BJZ-medewerkers worden begeleid, die zowel geschoold zijn in de Deltamethode, het Handboek Methode Jeugdreclassering en de handreiking methodiek dubbele maatregel. Medio 2012 is gestart met de implementatie. Het tarief van de dubbele maatregel is met ingang van die datum opgehoogd. De betrokken werkers in de dubbele maatregel zijn in 2012 geschoold in de hierboven genoemde methodieken. Voor 2014 wordt als streefdoel neergezet dat alle samenloopzaken door een BJZ-medewerker uitgevoerd worden die is geschoold in zowel de Deltamethode, het Handboek Methode Jeugdreclassering als de handreiking methodiek dubbele maatregel.
Netwerk- en trajectberaad
Sinds oktober 2009 wordt iedere jeugdige die instroomt in een justitiële jeugdinrichting (JJI) besproken in een netwerk- en trajectberaad. Het netwerkberaad richt zich op de behandeling tijdens detentie en het trajectberaad specifiek op de periode na beëindiging van de detentie (nazorg). De Raad voor de Kinderbescherming, de gemeente (van herkomst), een vertegenwoordiger van de JJI en de jeugdreclasseerder maken gezamenlijk een nazorgplan. BJZ/jeugdreclassering neemt in het kader van nazorg aan jeugdigen na verblijf in detentie actief deel aan de netwerk- en trajectberaden. Naast deelname aan de beraden is landelijk afgesproken, dat alle jeugdigen die instromen in een JJI worden begeleid door de JR. De kort gestraften (minder dan drie weken) krijgen met spoed “Toezicht en Begeleiding” van de JR. De JR is daarbij verantwoordelijk voor de begeleiding van de jeugdige tijdens de (verplichte) justitiële nazorgfase.
Inzet BJZ in Veiligheidshuis
Sinds 1 januari 2013 is de regie van de Veiligheidshuizen verschoven van het Rijk naar de gemeenten. Hierdoor ontstaat er een verschuiving van het domein waar de Veiligheidshuizen opereren (zorg en veiligheid). Gemeenten worden door de decentralisatie steeds meer verantwoordelijk voor het zorg- en veiligheidsdomein. De Veiligheidshuizen richten zich steeds meer op complexe problematiek op regionaal niveau en de strafrechtketen werkt steeds meer samen om veelvoorkomende criminaliteit zo snel en simpel mogelijk af te doen (ZSM).
Zicht op het hele gezin
BJZ werkt in de veiligheidsregio Haaglanden en in het Veiligheidshuis Haaglanden, samen met de vaste ketenpartners van het Veiligheidshuis (Gemeente Den Haag, OM, RvdK, HALT, politie,
18
Reclassering Nederland, Stichting Verslavingsreclassering, Stichting Wende, DJI, SHG, GGZ, Leger des Heils). BJZ is vijf dagen per week vertegenwoordigd op het Veiligheidshuis. Medewerkers van de jeugdreclassering en van het Dubbele Maatregelteam zorgen voor deze vertegenwoordiging. Wanneer een jongere bij het Veiligheidshuis wordt aangemeld, wordt breed ingestoken en is er aandacht voor het hele gezin. BJZ heeft deze aanpak, die aansluit bij het principe van ‘1 Gezin, 1 Plan, 1 Regisseur’ als zeer waardevol ervaren. De aansluiting bij het Veiligheidshuis heeft bijgedragen op de momenten dat opgeschaald diende te worden, maar is ook een waardevolle plaats in het kader van kennisuitwisseling, vroegsignalering en afstemming.
Focusoverleg
Sinds 1 maart 2013 is de overlegstructuur binnen het Veiligheidshuis aangepast en worden de meldingen beoordeeld door middel van een weegmoment. Na dit weegmoment wordt overwogen of de aangemelde casus in een zogenaamd focusoverleg Volwassenen of Jeugd wordt besproken. Door de verschuiving naar het hele gezin, wordt duidelijk dat BJZ vaak ook gewenst is bij het focusoverleg Volwassenen. Hierbij wordt bekeken of de kinderen en/of jongeren in beeld zijn bij BJZ. Daarnaast biedt BJZ haar expertise aan op dit gebied bij de bespreking van de gezinnen. Al vrij snel na de invoering van het focusoverleg zijn positieve resultaten behaald, voornamelijk te vinden in de verbinding tussen de partners op uitvoerend niveau en het maken van een integraal plan. Maar vooral, de zorg en de strafketen kunnen de werkwijze rondom een casus beter op elkaar afstemmen.
Aanpak problematische jeugdgroepen
Bureau Jeugdzorg is binnen het Veiligheidshuis ook betrokken bij de aanpak van problematische jeugdgroepen. Bij de bespreking van de jeugdgroep binnen het Veiligheidshuis is altijd een vertegenwoordiger van BJZ aanwezig. BJZ gaat na welke jongeren een maatregel hebben (JR- of een JB-maatregel) of een ander traject volgen binnen BJZ. Extra inzet jeugdreclassering landelijke ontwikkelingen In 2014 zullen landelijke ontwikkelingen worden gevolgd die nopen tot extra en veranderende inzet van de Jeugdreclassering. Het Stadsgewest faciliteert deze extra inzet voor zover het hiertoe de benodigde rijksmiddelen ontvangt. Het gaat hierbij om beleidsintensiveringen bijvoorbeeld ten aanzien van het schoolverzuim, de verschijningsplicht van ouders bij terechtzitting van hun minderjarige kind, extra toezicht op leden van problematische jeugdgroepen, handhaving gebieds- en contactverboden en de invoering van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrechtketen.
19
5. Zorgaanbieders Het ‘open’ jeugdzorgaanbod is in 2012 verzorgd door Jeugdformaat, Legers des Heils regio Den Haag, Horizon, Avenier, William Schrikkergroep, Hoendergroep/Pluryn en Stichting Gereformeerde Jeugdzorg. Incidenteel is de zorg verleend door erkende instellingen buiten de regio, waarmee geen structurele subsidierelatie bestaat. Voor het ‘gesloten’ aanbod is het Stadsgewest vooral aangewezen geweest op JJC, de Vaart, de Hoenderloogroep en Horizon/Avenier, de Hoenderloogroep. Daarnaast zijn Haaglandse jongeren geplaatst in gesloten jeugdzorginstellingen die niet qua capaciteit toebedeeld zijn aan de regio Zuid-West. 5.1 Terugblik 2012 De instellingen hebben de jeugdzorg geleverd die voor 2012 afgesproken is. Tussentijds heeft een beperkt aantal bijstellingen plaatsgevonden (verschuivingen in verband met de vraagontwikkeling). Het dagelijks bestuur van het Stadsgewest heeft zijn tevredenheid uitgesproken over de inzet en resultaten van de instellingen. De instellingen hebben binnen het budget de overeengekomen te leveren zorg gerealiseerd. De wachttijden zijn tot een minimum beperkt en verder afgenomen. In 2012 is de subsidieverlening gekoppeld aan een aantal prestatie-indicatoren. Het gaat om de volgende indicatoren: Tijdigheid van zorg Samenhang in de jeugdzorg Effectieve jeugdzorg Met deze indicatoren wordt een zeker zicht geboden op de prestatie van de instellingen op drie centrale beleidsdoelen.
Tijdigheid van zorg
De gemiddelde wachttijd is door Jeugdformaat in 2012 teruggebracht tot 23 dagen. Dit is nog iets boven de streefnorm, maar een verdere verbetering ten opzichte van voorgaande jaren. Binnen zes weken werd met 82% van de aangemelde cliënten gestart met de jeugdzorg. In het zeldzame geval dat de landelijke normtijd van negen weken overschreden wordt, ligt dit in de meeste gevallen aan de cliënt zelf (bijv. niet verschijnen op afspraken). Bij Horizon bedroeg de gemiddelde wachttijd 42 dagen. Dit is ruim boven onze streefnorm (21 dagen). Binnen de landelijke normtijd van negen weken ontvingen de meeste jeugdigen overigens jeugdzorg. Overschrijding van deze norm betrof op de verschillende peildata gemiddeld vijf jeugdigen. Onder andere met behulp van intercedenten wordt een snel en passend antwoord op de hulpvraag nagestreefd. Crisiszorg wordt in alle gevallen direct aansluitend op crisisinterventie door BJZ geleverd. Hoewel de instellingen over het algemeen snel en conform de verwachtingen passende zorg inzetten, is er nog een aantal aandachtspunten die in 2013 opgepakt worden (o.a. wachtlijst Horizon, doorstroom Vliet en Burg).
Samenhang in de jeugdzorg
Jeugdformaat heeft het zorgaanbod verbonden met andere domeinen (bijv. schuldhulpverlening) en disciplines. Het Stadsgewest financiert mede de inzet van GGZ en LVB-inzet in dat verband. Met Horizon wordt in toenemende mate de zorg voor jeugdigen en ouders gezamenlijk opgepakt. In 2012 is gestart met Trajectzorg, waarmee voor jongeren in de gesloten jeugdzorg een perspectief biedend traject uitgezet wordt met inzet vanuit verschillende sectoren en domeinen (waaronder de open jeugdzorg). In 2012 is een verkenning op gang gekomen naar samengaan met De Jutters. Op het terrein van de LVB-zorg wordt met Ipse de Bruggen uitvoering gegeven aan jeugdzorgplus (JBC).
20
Jeugdformaat is een samenwerkingsrelatie aangegaan met Wende (Vrouwenopvang) voor de hulpverlening aan jonge tienermoeders (twee ‘bedden’). Met DAK wordt samengewerkt aan de integratie tussen dagopvang en kinderopvang. Horizon is in 2012 intensieve samenwerking aangegaan met Avenier (gericht op volledige fusie), dit maakt een verbreding van het specialistisch zorgaanbod mogelijk voor Haaglanden (en srRotterdam en provincie Zuid-Holland). Tevens heeft het een vereenvoudiging tot gevolg van de infrastructuur Jeugdzorg+. Jeugdformaat en Horizon bereiden een gemeenschappelijke aanpak van de trajectzorg voor. Horizon levert het onderwijs (REC4 en 3) binnen de instellingen JJC en JBC (Schakenbosch). De samenwerking tussen instellingen, de oriëntatie op andere domeinen neemt sterk toe. Toch laat de gemeenschappelijke vormgeving en planning van ‘samengestelde’ zorgtrajecten, onder regie van BJZ – veelal is er sprake van ingewikkelde problematiek en de noodzaak van specifieke arrangementen – nog te wensen over. Te vaak worden jeugdigen van de ene instelling naar een andere instelling verplaatst. Het aantal plaatsingen in instellingen met zwaar aanbod buiten de regio neemt toe.
Effectieve jeugdzorg
In 2012 was er sprake van 10% ‘uitval’ bij Jeugdformaat (zorg eenzijdig door cliënt beëindigd). In 2012 zijn (gemiddeld) in 45% van de gevallen alle doelen bereikt en in 33% van de gevallen gedeeltelijk. In 22% van de gevallen zijn de doelen niet bereikt. Dit is beneden de door het Stadsgewest aangegeven streefnorm. De verwachting is dat in 2013 deze waarden verbeteren. Over de gehele groep cliënten genomen is de problematiek significant afgenomen en is een verbetering in het functioneren van de jeugdige en in de kwaliteit van de ‘omgeving’ (bijv. opvoedingsvaardigheden ouders) te zien. Hierbij moet opgemerkt worden dat bij een relatief grote groep ‘stabilisatie’ van de problematiek plaatsvindt. De cliënttevredenheid (gemiddelde ouders-jongeren) is een 8. Over de tevredenheid van samenwerkingspartners in de uitvoering van de zorg zijn geen gegevens. Ook over ‘terugkeer’ in het systeem binnen een half jaar na beëindiging van de zorg is geen eenduidige informatie voorhanden. In 2012 was er sprake van 2,5% ‘uitval’ bij Horizon (zorg eenzijdig door cliënt beëindigd). In totaal is er sprake van 39% voortijdige beëindiging zorg. Veelal wordt de zorg beëindigd in samenspraak tussen de cliënt, Horizon en BJZ. In 2012 zijn (gemiddeld) in 29% van de gevallen alle doelen bereikt en in 48% van de gevallen gedeeltelijk. In 22% van de gevallen zijn de doelen niet bereikt. De cliënttevredenheid (gemiddelde ouders-jongeren) is een 8. De hulpverlening bij Vast en Verder (Leger des Heils) resulteert in een beperkt aantal gevallen in een afgerond hulpverleningstraject. Aan de hand van de gegevens is niet vast te stellen of de jeugdzorg effectief is of niet, ook is een vergelijking niet goed mogelijk; het gaat over verschillende aantallen, hulpvormen, zware en lichte zorg. Wel bieden de gegevens een zekere referentie bij verder verbeteringsacties. Zowel Jeugdformaat als Horizon zijn (ondersteund door wetenschappelijk onderzoek) actief om de effectiviteit te verbeteren. Bovendien worden gevalideerde methodieken gehanteerd of ingevoerd (bijv. door Jeugdformaat Triple P)
Realisatie overige actiepunten
De jeugdzorgaanbieders hebben de meldcode kindermishandeling ingevoerd. Deze wordt actief gehanteerd. JSO heeft de instellingen ondersteund bij de invoering, o.a. met trainingen. Medewerkers beschikken over een VOG. Regelmatig worden de verklaringen geactualiseerd. Succesvolle afsluiting van de Haagse samenwerking. De aanbieders (Jeugdformaat, De Jutters, de Bruggen) zijn met elkaar in staat gebleken om direct in te zetten op hulpvragen uit de gezinnen.
21
In 2012 is nazorg uitgevoerd. Geconstateerd is dat er nog op dit punt onvoldoende afgestemd wordt tussen Jeugdformaat en BJZ. Uit het onderzoek naar de overdracht van cliënten van BJZ naar de zorgaanbieders is naar voren gekomen dat over het algemeen de overdracht snel en goed afgestemd verloopt, maar dat wanneer het om minder voorspelbare zorgtrajecten gaat (complexe situaties) er vaak handelingsverlegenheid ontstaat of men moeizaam tot besluitvorming komt. Het ontbreekt aan doorzettingsmacht. Een soortgelijk proces treedt ook op bij de transfer tussen BJZ en de Raad voor de Kinderbescherming. Met de Landelijk werkende instellingen (LWI’s) is overleg gevoerd over te leveren capaciteit in 2013, de uitwisseling met het Stadsgewest en de verbinding met de jeugdzorg in Haaglanden. Avenier is daarbij weggevallen als aparte instelling i.v.m. de fusie met Horizon. De William Schrikker Pleegzorg is met Jeugdformaat in gesprek over intensieve samenwerking. De Hoenderloogroep is aangesloten bij het Expertiseteam in geval van ingewikkelde problematiek (met het oog op een specifiek arrangement en plaatsing buiten de regio). Het Leger des Heils is met ingang van 2013 gestart met een zware groep crisisopvang. Jeugdformaat is met JJC in het kader van de pilot trajectzorg gestart met de trajectzorg voor 10 jongeren. Het Stadsgewest heeft daarvoor subsidie beschikbaar gesteld (traject 1,5 jaar, à 10.000 euro). In dit verband is de regie neergelegd bij Jeugdformaat. Evaluatie van de uitvoering vindt in 2013 plaats. De inzet van Jeugdformaat en BJZ bij het Voorgezet Onderwijs is geëvalueerd. De inzet van de jeugdzorg werd positief beoordeeld door het onderwijs. Naar aanleiding van de evaluatie zijn tussen BJZ en Jeugdformaat nieuwe proces afspraken gemaakt, die ervoor moeten zorgen dat BJZ zorg kan dragen voor de toeleiding en casemanagement. 5.2. Actuele stand van zaken: 2013 In het Uitvoeringprogramma jeugdzorg 2013 is beschreven wat de aandachtspunten zijn voor 2013 op grond van het vigerende beleid. Daarnaast wordt de verbinding tussen deze punten en wat de toekomst op basis van de nieuwe wetgeving gaat brengen steeds belangrijker. Drie punten komen daarbij sterk naar voren: de inrichting en organisatie van de ambulante zorg, de gespecialiseerde zorg en de toeleiding naar gespecialiseerde zorg.
Ambulante zorg
De intensivering van de ambulante hulp aan de voorkant moet leiden tot minder doorverwijzingen naar zware gespecialiseerde zorg. Het ‘naar voren brengen’ van de ambulante jeugdzorg leidt tot een directe koppeling van de (nu nog geïndiceerde) enkelvoudige ambulante jeugdzorg met de CJG’s of de wijkteams en aansluiting bij de preventieve activiteiten in de gemeenten. Door het wegvallen in de toekomst van de formele toegangstaak van BJZ kan te leveren hulp (individuele voorziening) dan in de lokale context zonder noemenswaardige wachttijd of ‘bureaucratische’ belemmeringen geleverd worden onder directe regie van de gemeente. Met het naar voren brengen van BJZ en de snelle inzet van enkelvoudige ambulante hulp (zonder indicatiebesluit) is hierop vooruitgelopen. De voorgenomen fusie tussen Jeugdformaat en De Jutters zal het in toenemende mate mogelijk maken om in dit kader een geïntegreerde pedagogisch/psychiatrische inzet te plegen. Het Stadsgewest is op experimentele basis overgegaan tot subsidiering van de Opvoedpoli.
22
De continuering van Opvoeden in de Buurt (Jeugdformaat/De Jutters) is gezamenlijk door de gemeente Den Haag en het Stadsgewest ter hand genomen.
Gespecialiseerde jeugdzorg
De gespecialiseerde jeugdzorg (vaak in combinatie met een jeugdbeschermingsmaatregel) is deels een ander verhaal. Vanaf medio 2012 neemt het aantal buitenregionale plaatsingen toe, met name is een toename te zien van het aantal plaatsingen bij de Hoenderloogroep. Er is ook veelal sprake van een langdurige jeugdzorggeschiedenis met veel wisseling van instellingen. Jeugdformaat (en ook BJZ) geeft al enige jaren het signaal af dat de problematiek en de zorg zwaarder worden. Bij Jeugdformaat en Horizon is een zekere bezinning gaande op het verder verkorten van de zorgduur. Het blijkt dat er een (beperkte) groep jeugdigen is, bij wie langduriger verblijf (long stay) niet te vermijden is. De vraag is echter of dat het resultaat is van ‘trial en error’ in de jeugdzorg, en dat gezien de aard van de problematiek de jeugdige niet meteen voldoende zware en intensieve zorg heeft gekregen en zo escalatie voorkomen had kunnen worden. Ook Vast en Verder wordt ondanks de gemaakte afspraken weer geconfronteerd met jongeren waarbij de zorg is afgebroken. Er zal eerder (uitgaande van de huidige zorgmodaliteiten) gestuurd en gepland moeten worden met perspectief biedende trajectzorg. In geval van ingewikkelde en zware problematiek (veelal gelijktijdige kindgebonden en omgevinggebonden belemmeringen) zet het Expertiseteam (samenwerkingsverband van BJZ en aanbieders) een zorgtraject uit waarin de verschillende zorgmodaliteiten waarover de instellingen beschikken, ingezet kunnen worden (naast onderwijs, werk, huisvesting etc.). Dit vraagt om een schakelloze koppeling van de hulp op casusniveau tussen de instellingen die gesubsidieerd worden en ook stevige regie en coördinatie. Een belangrijke doelstelling hierbij is, om de onnodige uitstoot naar zware, langdurige, dure zorg te voorkomen. In 2013 wordt ingezet op zodanige afstemming tussen Jeugdformaat, Horizon en de Hoenderloogroep, zowel voor open als gesloten jeugdzorg, dat doorlopende programma’s ontstaan. Het Expertiseteam (regie BJZ) zal daarbij een actievere en meer zorginhoudelijke taak krijgen in de zin van het vaststellen van een trajectplan. Het terugdringen van de zorgduur (met name de residentiële opname) heeft afgelopen jaren de aandacht gehad. De instellingen hebben de duur teruggebracht. Tevens is met name door Jeugdformaat ingezet op afbouw van residentiele capaciteit (leefgroep) en zijn parallel daaraan de pleegzorg en de gezinshuizen uitgebreid. Toch blijkt dat op een grens te stuiten, namelijk dat een kleine groep jeugdigen langdurige zorg nodig heeft en niet zonder meer te handhaven is in een pleeggezin of gezinstehuis. Ook hierbij is het van belang om de oplossing vooral te zoeken in de combinatie van zorgvormen, ambulante zorg in combinatie met bijvoorbeeld weekend opvang, tijdelijke inzet gesloten jeugdzorg, ervaringstrajecten, korte intensieve opname gehele gezin e.d. Jeugdigen in de leeftijd van 14-18 jaar en met name de 16 en 17 jarigen kosten de jeugdzorg veel hoofdbrekens; veelal lijkt niets anders ‘meer’ mogelijk dan plaatsing buiten de regio, wanneer alles al geprobeerd is in de regio. BJZ, Jeugdformaat en Horizon ontwikkelen met elkaar een aanpak voor deze doelgroep. Hierbij zal ook Vast en Verder van het Leger des Heils betrokken worden. De te ontwikkelen aanpak zal verbonden moeten worden met de gesloten jeugdzorg. Hoewel Jeugdformaat samen met Wende capaciteit heeft vrijgemaakt voor de opvang van tienermoeders, blijkt er toch meer vraag te zijn dan opvang- en begeleidingsmogelijkheden. Het Leger des Heils ziet mogelijkheden om met verschuiving van jeugdzorgmiddelen extra opvangmogelijkheden te realiseren.
23
Toeleiding
De opname van de toegangsactiviteiten (expertise en ‘praktijk’) van BJZ in de CJG’s / wijkteams is wenselijk, zo niet noodzakelijk om te bepalen welk type zorg nodig is, of de veiligheid in het geding is en om de uitvoering van casemanagement en nazorg ter hand te nemen. Op dit moment oriënteren de verschillende gemeenten zich op wat nodig is en hoe dat zich verhoudt tot de activiteiten van BJZ. In de gemeente Den Haag wordt gestart met de daadwerkelijke integratie van BJZ. 5.3. Op weg naar 2015 De opgave voor 2014 is om de vraag naar jeugdzorg op een adequate wijze te (blijven) bedienen en tegelijkertijd een zodanige verandering van organisatie en aanbod te bewerkstelligen dat het mogelijk wordt aan te sluiten bij het beleid dat de gemeenten in Haaglanden willen voeren vanaf het moment dat de nieuwe wetgeving van kracht wordt. Dit beleid wordt voor 2015 met een doorkijk naar 2016 en 2017 uitgewerkt in het op te stellen Transitiearrangement. Het Transitiearrangement voor Haaglanden moet in ieder geval de instellingen in staat stellen de continuïteit van de zorg die jeugdigen en gezinnen ontvangen of waar recht op bestaat op 31 december 2014 uit te voeren. Het nieuwe beleid van de gemeenten zal gebaseerd zijn op eerder signaleren en in actie komen bij hulpvragen; het gezin vormt het aangrijppunt en voertuig om problematiek aan te pakken en te beheersen; de hulp wordt ‘gezinsnabij’ ingezet; er vindt eenduidige coördinatie van hulp en zorgverlening plaats en deze wordt verbonden met andere leefgebieden. Het benutten en versterken van de eigen kracht van een gezin, jeugdige of het sociale netwerk is een centraal uitgangspunt voor beleid en uitvoering van dat beleid. De regie op de zorgverlening vindt plaats vanuit het gemeentelijk domein; het gemeentebestuur is verantwoordelijk voor de aanwijzing van een individuele voorziening (verlening van jeugdhulp). De gemeenten zijn individueel verantwoordelijk voor de financiering van jeugdhulp en de randvoorwaardelijke aspecten die daarbij in het geding zijn. Het nieuwe beleid moet leiden tot minder uitgaven, onder andere door het terugdringen van de omvang van zware en langdurige zorg. Voor de huidige aanbieders zijn twee richtpunten van belang: de omvang van de beleidsruimte voor gemeenten om in 2015 te innoveren en het tegelijkertijd terugdringen van de kosten met het oog op de bezuinigingen op het landelijk budget dat vanaf 2015 ter beschikking komt voor de gemeenten: meer preventief en eerder handelen en het terugdringen van het aandeel zware jeugdzorg Het Stadsgewest heeft besloten in 2014 om de noodzakelijke en gewenste veranderingen met het oog op het nieuwe beleid van de gemeenten te ondersteunen en te faciliteren. Daarvoor is acht miljoen euro in de begroting jeugdzorg voor 2014 opgenomen ten behoeve van de transitie van de stadsgewestelijke instellingen. Doel is om een geleidelijk overgang te realiseren naar het nieuwe stelsel, fricties zoveel mogelijk te voorkomen en gemeenten daar waar kan ‘in positie’ te brengen. Landelijk zijn de bezuinigingen op het macrobudget: 4% 2015, 10% 2016, 15% 2017 over het totale budget. De regio Haaglanden boekt de landelijke taakstelling volgens dit schema in, maar wenst vanaf 2015 op de macrotaakstelling van 4% - deze wordt aan de sector onttrokken – tevens een innovatietaakstelling. Deze is minimaal 11%. Deze wordt niet aan de sector onttrokken, maar wordt zichtbaar gemaakt als op besparing en verbetering gerichte innovatie, binnen de door de gemeenten gestelde kaders.
24
In 2014 zullen de instellingen zich moeten voorbereiden op deze situatie. Primair is dat een eigen verantwoordelijkheid; om dit te bereiken dient ingezet te worden op besparing, vernieuwing en reorganisatie. Het Stadsgewest heeft middelen vrijgemaakt om deze voorbereiding te faciliteren en zet in op innovaties, mits deze in de loop van 2014 besparingen en verschuivingen van zware naar lichtere zorg mogelijk maken. Bovendien kan de mogelijk optredende frictie tussen de vraag en het aanbod ten gevolge van ombouw, maatregelen, bezuinigingen aan de aanbodkant financieel in 2014 worden opgevangen door het Stadsgewest, wanneer de instelling onvoldoende buffer heeft. Het Stadsgewest staat er immers voor de gevraagde zorg tot 1 januari 2015 te bieden zonder verlies van kwantiteit en kwaliteit (continuïteit van beleid). Een onderscheid wordt gemaakt tussen ambulante zorg zonder indicatiebesluit en de ‘zware zorg’. De ambulante zorg zonder indicatiebesluit wordt onder regie gebracht van de afzonderlijke of samenwerkende gemeenten. De gemeenten kunnen vervolgens afspraken maken met de aanbieders over de inzet, de verbinding met onderwijs, de CJG’s en de wijkteams. BJZ blijft nog op basis van de Wjz betrokken bij de inzet van deze zorg. In 2014 is er nog sprake van afname van deze zorgactiviteiten bij de instellingen die regulier gefinancierd worden, voornamelijk Jeugdformaat. Er ontstaat zodoende beleidsruimte voor de gemeenten om zelf afspraken te maken over de inzet van enkelvoudige ambulante (geïndiceerde) zorg zonder indicatiebesluit. Een goede verbinding van BJZ (Toegangsfuncties) met de CJG’s of de wijkteams is een randvoorwaarde voor de gemeentelijke sturing en verantwoording. Op deze wijze ontstaat ook ruimte om ervaring op te doen met de ‘inkoop’ van zorg. Het Stadsgewest zal met de gemeenten bezien of de vraag naar deze zorg, die door de huidige instellingen niet beantwoord kan worden, op andere wijzen aan te pakken is. Gezien de toekomstige rol van het CJG of het wijkteam om de toeleiding naar zorg te verzorgen is het streven om in 2014 alle aparte toegangen van BJZ op te heffen en onder te brengen bij de CJG’s of de wijkteams. Voorwaarde is dat de lokale infrastructuur dan voldoende wordt ingericht (kwaliteit en kwantiteit) om toeleiding te verzorgen. Doorverwijzing naar geïndiceerde jeugdzorg of aanwijzing van jeugd-GGZ, toekenning van persoonsgebonden budget, melding bij de Raad (uitgezonderd de meldingen vanuit het AMK) vinden dan plaats vanuit het gemeentelijk domein (CJG, wijkteam of vergelijkbare gemeentelijke structuur, zie verder hoofdstuk 4.1). Het garanderen van zorgcontinuïteit in 2015 en het in stand houden van de daarvoor benodigde infrastructuur heeft vooral ook betrekking op de gespecialiseerde jeugdzorg. Het terugbrengen van de vraag naar gespecialiseerde jeugdzorg en daarmee de capaciteit en het beslag op de middelen vraagt een lange adem en de juiste investeringen in lichtere zorgvormen ter vervanging en aan de voorkant (preventie, signalering, inzet eigen netwerk en ambulante zorg, inzet vanuit andere domeinen). In 2013 is de infrastructuur naar aanleiding van de toename regionale uitstroom en de toename van het aantal jongeren (en ook doorloop 18+) tegen het licht gehouden. De conclusie is dat (met name) jongeren (14-18 jaar) te snel doorgeplaatst worden naar een andere instelling en de mogelijkheden van de regionaal werkende instellingen onvoldoende in samenhang met elkaar benut worden. Het Expertiseteam onder regie van BJZ heeft momenteel een adviserende rol. Het vertrekpunt voor doorgeleiding is dan veelal de escalatie, terwijl deze juist voorkomen moet worden door de inzet van de zorg die nodig is i.p.v. het doorschuiven van de ene naar de andere zorgvorm en/of aanbieder. Het Stadsgewest wil deze praktijk samen met BJZ en zorgaanbieders ombuigen naar
25
‘op het juiste moment zorg op maat’5. Het Expertiseteam zal daarbij een actieve en plannende rol (doorzettingsmacht) krijgen en via BJZ verbonden zijn met het CJG met oog op uitwisseling en inzet zorg en diensten uit andere domeinen (scholing, arbeid, inkomen en huisvesting). Trajectzorg is het voertuig waarmee deze samenhangende en brede inzet geleverd wordt. Daarbij wordt met het gezin en / of jongere gericht toegewerkt naar zelfstandigheid en normalisatie van de eigen situatie. Het voornemen is om in 2014 trajectzorg breed in te voeren in de gespecialiseerde jeugdzorg. Inhoudelijk valt dan het onderscheid weg tussen gesloten en niet gesloten jeugdzorg. Gesloten jeugdzorg vormt dan een module die ingezet kan worden als onderdeel van een specialistisch traject. De ervaringen die momenteel opgedaan worden met de pilots gesloten jeugdzorg worden daarbij betrokken. Met deze ‘beweging’ beoogt het Stadsgewest de zorgstructuur te versterken, probleemescalatie zoveel mogelijk voor te zijn en een goed functionerende en samenhangende infrastructuur van de specialistische jeugdzorg over te dragen aan de gemeenten, zodat de vraag efficiënt en effectief aangepakt kan worden. Het Stadsgewest stelt voor een werkgroep van gemeente en aanbieders in te stellen om invulling te geven aan en afspraken te maken over de infrastructuur specialistische jeugdzorg.
5
In zekere zin ook een omkering t.o.v. de huidige praktijk: eerst licht proberen voor zwaar ingezet wordt. Bureau jeugdzorg stelt voor dat in voorkomende gevallen als start zwaar ingezet moet worden en dat deze in het kader van afbouw met lichte zorg vervolgd kan worden.
26
6. Kwaliteit 6.1. HKZ Sinds 2008 is de zogeheten HKZ-certificering verplicht voor door provincies en stadsregio’s gesubsidieerde jeugdzorgaanbieders, met eisen ten aanzien van verplichte meldingen en aangifte van huiselijk geweld of kindermishandeling. Het Stadsgewest ziet erop toe dat de nodige hercertificeringen bij de instellingen plaatsvinden. 6.2. Quality for Children (kwaliteitsnormen jeugdzorg) Als uitvloeisel van een Europees initiatief om de kwaliteit van de jeugdzorg te verbeteren hebben jeugdzorgcliënten in 2009 20 kwaliteitsstandaarden voor de jeugdzorg in Nederland aangeboden aan de toenmalige minister voor Jeugd en Gezin. De kwaliteitsstandaarden zijn vooral door cliënten en hun ouders ontwikkeld. De eerste standaard is dat alles erop gericht moet zijn uithuisplaatsing te voorkomen. Als dat niet lukt, zijn er 19 standaarden waaraan de hulp, die jongeren die niet meer thuis kunnen wonen krijgen, zou moeten voldoen. Bijvoorbeeld: jongeren en ouders hebben de regie, jongeren krijgen hulp bij het nemen van beslissingen, jongeren worden bijtijds voorbereid op zelfstandig wonen. De instellingen werken in toenemende mate volgens deze standaarden. Jeugdformaat gebruikt Q4C als vertrekpunt bij hulpverlening. 6.3. Toezicht op kwaliteit en veiligheid Het Stadsgewest handhaaft de kwaliteit van de provinciale jeugdzorg. Veiligheid van de jeugdige is daarbij een basiseis. Met de Inspectie is naar aanleiding van onderzoek bij de instellingen regelmatig overleg over de bevindingen op dit punt. Met de Inspectie is afgesproken meer intensief met elkaar op te trekken op punten waar verbeteringen in de jeugdzorg noodzakelijk zijn. De werkwijze van de Inspectie is de afgelopen jaren gewijzigd; de Inspectie houdt daar toezicht waar de risico’s voor jongeren in de jeugdzorg het grootst zijn. In oktober 2012 heeft de Inspectie bij BJZ Haaglanden en BJZ Zuid-Holland verscherpt toezicht opgelegd, omdat de verzoeken tot onderzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming van onvoldoende kwaliteit waren. In april 2013 is dit toezicht opgeheven; uit de hertoets bleek dat de verzoeken inmiddels van goede kwaliteit zijn. Het onderzoek van de Inspectie betrof tevens de samenwerking en afstemming met de Raad voor Kinderbescherming naar aanleiding van een ‘geval’ van kindermishandeling. In 2013 is naar aanleiding van incidenten onderzoek gedaan naar het functioneren van Schakenbosch. Schakenbosch is gestart op 1 januari 2013 en heeft te maken met diverse aanloopproblemen. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de veiligheid van de kinderen niet in het geding is en Schakenbosch op de goede weg is om de aanloopproblemen de baas te worden. Het Stadsgewest heeft de Inspectie verzocht mee te kijken naar experimenten (bijv. inzet Opvoedpoli, samenwerking Jeugdformaat – Wende, samenwerking CJG en BJZ in Den Haag) die momenteel gestart zijn in het kader van de transitie. In 2011/2012 heeft de Inspectie door middel van een schriftelijke inventarisatie onderzocht in hoeverre de afspraken uit het ‘Schematisch Protocol Netwerkpleegzorg’ - die de verantwoordelijkheden van instellingen regelen in de week nadat BJZ op de hoogte is gesteld van het verblijf van een kind in een netwerkpleeggezin – zijn geïmplementeerd. Medio 2013 heeft de Inspectie de resultaten van een onderzoek naar de werking van deze afspraken in de praktijk
27
gepresenteerd. Bij BJZ Haaglanden/Zuid-Holland waren geen casussen voorhanden, aan de hand waarvan dossieronderzoek kon plaatsvinden. BJZ heeft het Stadsgewest bevestigd dat het protocol wordt toegepast, maar dat enkele knelpunten worden ervaren. Mede om die reden is een verbetertraject ingezet, waarbij o.a. de werkinstructie wordt aangevuld. Voorts zijn inmiddels voorbereidingen getroffen voor de door de Inspectie gewenste interne audit in het eerste kwartaal van 2014. 6.4 Klachten- en cliëntenbeleid
Klachtenbeleid
BJZ en de zorgaanbieders hebben onafhankelijke klachtencommissies waar cliënten hun klachten kunnen voorleggen en vragen om een onpartijdig oordeel. De voorkeur gaat vanzelfsprekend uit naar het oplossen van eventuele conflicten in een zo vroeg mogelijk stadium. In 2012 heeft de klachtencommissie van BJZ 77 klachtbrieven behandeld. Daarvan zijn er 14 na bemiddeling opgelost. Er zijn 37 brieven behandeld op een hoorzitting. Daarover heeft de commissie uitspraak gedaan. 38 brieven zijn niet ontvankelijk verklaard. Eén klacht is doorgezonden naar een andere instelling. In vergelijking met voorgaande jaren is het aantal klachtbrieven waarover een uitspraak is gedaan aanzienlijk gestegen. Twee derde van de klachten heeft betrekking op de JB, een kwart op de Toegang en 10 procent op het AMK. Van de in totaal 122 klachten (in de 77 behandelde brieven) heeft de commissie 36 gegrond, 5 gedeeltelijk gegrond, 77 ongegrond en 12 niet ontvankelijk verklaard. Qua omvang is het aantal klachten bij de klachtencommissie van de zorgaanbieders al enkele jaren zeer beperkt.
Cliëntenbeleid
Het Stadsgewest draagt conform de Wet op de Jeugdzorg zorg voor behartiging van de belangen van cliënten in de jeugdzorg. De Wet op de Jeugdzorg schrijft voor dat het Stadsgewest moet voorzien in een ‘vertrouwenspersoon’. Hiertoe subsidieert het Stadsgewest het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). In 2014 zal JSO een inspiratiebijeenkomst organiseren ten behoeve van jongeren, ouders, ondersteuners van cliënten- en jongerenraden, jeugdzorginstellingen en de gemeenten, waarbij de transitie van de jeugdzorg en de gevolgen hiervan voor de cliënten het centrale onderwerp zal zijn.
Rapport commissie Samson en commissie Rouvoet
In oktober 2012 verscheen in Nederland het rapport van de commissie Samson. In het rapport werd onder meer geconstateerd dat de kans op seksueel misbruik van kinderen in residentiële setting aanzienlijk groter is dan bij kinderen die thuis wonen. Voor kinderen met licht verstandelijke beperking geldt dit nog sterker. Kinderen in een residentiële voorziening hebben ook weer een grotere kans op misbruik dan kinderen in pleegzorg. Daders zijn voor een groot deel ook medebewoners. Jeugdzorg Nederland heeft inmiddels het initiatief genomen de zorgaanbieders dwingend te binden aan aangescherpte kwaliteitseisen en heeft een kwaliteitskader voorkomen seksueel misbruik in de jeugdzorg ontwikkeld. Een onafhankelijke commissie, onder voorzitterschap van oud-minister Rouvoet, toetst dit kwaliteitskader en monitort de implementatie ervan. De commissie Rouvoet heeft voorgesteld de reikwijdte van het kwaliteitskader uit te breiden naar het bredere jeugdzorgveld en mogelijk naar andere branches zoals jeugd-GGZ, Jeugd LVB en Justitiële Rijksinrichtingen. Mogelijk zal dit uitmonden in een breed veiligheidsbeleid of Kind Veiligheids Systeem.
28
Van het Stadsgewest wordt in 2013 en 2014 verwacht dat implementatie van het kwaliteitskader en in praktijk brengen van de adviezen van de Commissie Rouvoet bij de jeugdzorginstellingen actief wordt gevolgd. 6.5. Interculturalisatie en diversiteit In 2013 is een themamiddag over de problematiek van kinderen van MOE-landers georganiseerd; vanuit BJZ kwamen signalen dat er weinig bekendheid is met deze doelgroep in de hulpverlening, terwijl er wel dikwijls ‘zorgvragen’ zijn. Naar aanleiding van signalen van BJZ van verhoogde kans op suïcide(pogingen) bij Hindoestaanse meisjes is JSO verzocht hieraan specifiek aandacht te besteden middels trainingen. In 2014 wordt bezien of de bij I-psy De Jutters aanwezige expertise m.b.t. de hulpverlening aan allochtonen verspreid kan worden bij de jeugdzorginstellingen. JSO wordt ingezet voor ondersteuning op dit onderwerp. 6.6. Vermindering regeldruk
Transitie
Een belangrijk doel van de transitie en transformatie van de jeugdzorg is het vereenvoudigen van het systeem van zorg voor jeugd. De zorg voor jeugd moet eenvoudiger, goedkoper en efficiënter na 1 januari 2015. Voor de jeugdzorgzorginstellingen bestaat het risico dat zij na 1 januari 2015 te maken krijgen met meer opdrachtgevers en financiers (i.c. de afzonderlijke gemeenten).
Jaardocument
Sinds 2013 leggen instellingen voor jeugd- en opvoedhulp voor het eerst met het jaardocument jeugdzorg verantwoording af over de manier waarop zij het jaar ervoor hun geld hebben besteed. Het jaardocument jeugdzorg sluit nauw aan bij het jaardocument zorg. Instellingen die zowel jeugdzorg leveren als zorg die wordt vergoed op grond van de Zorgverzekeringswet of AWBZ, kunnen zich nu dus via één document verantwoorden. Dit leidt tot een landelijk uniforme en transparante wijze van verantwoorden, het scheelt tijd en geeft een beter overzicht. Gegevens die de instellingen moeten leveren, worden verzameld en beheerd door het CIBG, een agentschap van het ministerie van VWS. 6.7. Kennisinfrastructuur Al een aantal jaren bestaat in Haaglanden de Kennisinfrastructuur Jeugdzorg Haaglanden (KI), een samenwerking tussen negen instellingen werkzaam op het brede terrein van de jeugdzorg (dus inclusief Jeugd-GGZ, Raad voor de Kinderbescherming en Jeugd LVB, gesloten jeugdzorg). Met behulp van deze Kennisinfrastructuur (KI) wordt zicht verkregen op de cliëntstromen binnen de jeugdzorg en het gebruik door (unieke) cliënten. Deze kennis is aanleiding voor beleidsafstemming tussen de instellingen op het terrein van jeugdzorg. In 2012 is ter voorbereiding op de transitie van de jeugdzorg met behulp van de gegevens in de Kennisinfrastructuur een startfoto (regionaal en per gemeente) opgesteld van ‘het gebruik’ van jeugdzorg in Haaglanden. In 2013 wordt deze startfoto geactualiseerd op basis van een nieuwe informatie-uitvraag. De negen gemeenten hebben aangegeven de KI een zeer waardevol instrument te vinden om onder andere zicht te krijgen op de jeugdigen in Haaglanden en in de afzonderlijke gemeenten. Graag zouden zij de KI op termijn uitgebreid zien met het voorliggend veld, onderwijs en vrijgevestigde aanbieders van zorg.
29
Het Stadsgewest heeft het voornemen om per 2014 te stoppen met de activiteiten Kennisinfrastructuur. Samen met gemeenten en instellingen onderzoekt het Stadsgewest in 2014 op welke wijze na de overdracht van de jeugdzorg naar de gemeenten, gegevens over het gebruik van de jeugdzorg verzameld en verwerkt kunnen worden en welke rol deze moeten spelen bij beleidsvorming en sturing van de jeugdhulp.
30
7. Financiën Voor 2014 wordt voor de uitvoering van jeugdzorg en BJZ het budget ingezet dat het Stadsgewest via de doeluitkering van het Rijk ontvangt. De reserve jeugdzorg wordt ingezet voor het faciliteren van de stadsgewestelijke instellingen om de veranderingen door te zetten die nodig zijn om in 2015 aan te kunnen sluiten bij beleid (inhoud en proces) van de gemeenten. In het Transitiearrangement worden verwachtingen en afspraken in dat verband vastgelegd. Het VWS-deel van de doeluitkering wordt zoals eerder besloten met 2,65% gekort (doorvoering bezuiniging VWS per 2013). Het justitiedeel wordt met 1,4% gekort. Deze kortingen zijn door de instellingen in te boeken als efficiencykortingen. Dat wil zeggen dat de bezuiniging niet ten koste gaat van volume zorg en kwaliteit. De 2,65% korting wordt door het Stadsgewest niet toegepast op de kosten die gemoeid zijn met de pleegzorgvergoeding; deze vergoeding dient ongemoeid te blijven. Het hiermee gemoeide bedrag (ongeveer 150.000 euro) wordt gedekt uit de reserve. Er moet rekening gehouden worden met een mogelijke korting door het Rijk van 5% op het tarief jeugdbescherming. Of deze korting toegepast wordt of niet hangt af van de prestaties van de Bureaus Jeugdzorg aangaande het terugbrengen van de doorlooptijd OTS en terugbrengen ziekteverzuim. Uitgaven Bureau Jeugdzorg Zorgaanbod Overige activiteiten Pleegzorgvergoeding Reguliere activiteiten totaal
€ € € € €
39.179.143 51.944.349 1.100.000 11.642.000 103.865.492
Innovatie en reorganisatie instellingen
€
8.000.000
Inkomsten Doeluitkering
€ 103.865.492
Reserve
€
8.000.000
pp2013 (incl. OVerheidsbijdrageArbeidskosten van 2,64% en excl. mogelijke korting J&B tarieven zie hoofdstuk 4.3)
31
Bijlagen
32
Bijlage 1 I. De stichting, die een bureau jeugdzorg in stand houdt
pp2012 verantwoording t -/- 2 prijs per
hoeveelheid
subsidie-
prijs per
bedrag
eenheid
eenheid
pp2013
subsidieverlening t -/- 1 hoeveelheid
begrote subsidie t subsidie-
prijs per
bedrag
eenheid
hoeveelheid
subsidiebedrag
(v)OTS < 1 jaar
€
9.198
635 €
5.205.730 €
8.421
570 €
4.799.970 €
8.478
515 €
4.366.170
OTS overig
€
6.930
1.192 €
8.260.560 €
7.121
1.200 €
8.545.200 €
7.170
1.080 €
7.743.600
voorlopige voogdij (halfjaar)
€
5.741
7 €
20.094
Voogdij (halfjaar)
€
4.092
385 €
787.710
voogdij (samengevoegd vanaf juli 2012)
€
4.688
392 €
918.848 €
4.821
462 €
2.227.302 €
4.854
518 €
2.514.372
jeugdreclassering
€
5.661
646 €
3.657.006 €
5.819
640 €
3.724.160 €
5.859
600 €
3.515.400
centrale overhead
€
306
1.800 €
550.800 €
312
1.800 €
561.600 €
314
1.800 €
565.200
centrale overhead
€
125
1.072 €
133.125 €
129
1.082 €
139.578 €
130
923 €
119.990
samenloop
€
849
144 €
173.888 €
1.787
150 €
268.050 €
1.799
100 €
179.900
ITB harde kern
€
1.383
76 €
105.108 €
1.421
90 €
127.890 €
1.431
90 €
128.790
ITB Criem
€
1.855
164 €
304.220 €
1.907
220 €
419.540 €
1.920
175 €
336.000
STP
€
1.757
0 €
- €
1.907
0 €
- €
-
GBM Begeleding
€
5.573
8 €
44.584 €
5.729
10 €
57.290 €
5.768
10 €
57.680
GBM Advies
€
1.565
18 €
28.170 €
1.605
20 €
32.100 €
1.616
20 €
32.320
totaal Justitie taken
€
20.189.843
€
20.902.680
€
19.559.422
indicatiestelling
€
6.979.359
€
8.081.373
€
8.033.372
advies- en meldpunt kindermishandeling
€
5.573.455
€
5.906.668
€
5.871.834
casemanagement / contactpersoon
€
2.876.118
€
2.864.986
€
2.847.969
consultatie / deskundigheidsbevordering voorliggende voorzieningen
€
1.576.269
€
1.613.917
€
1.604.331
kindertelefoon
€
220.550
€
220.550
€
219.240
totaal VWS taken
€
17.225.751
€
18.687.494
€
18.576.746
totaal taken bureau jeugdzorg
€
37.415.594
€
39.590.174
€
38.136.168
clientvertrouwenspersoon bureau jeugdzorg
€
101.138
€
105.372
€
107.561
experimenten
€
2.724.966
€
2.333.637
€
1.042.975
totaal overige posten
€
2.826.104
€
2.439.009
€
1.150.536
totaal subsidie bureau jeugdzorg
€
40.241.698
€
42.029.183
€
39.286.704
steunfuncties
II. Zorgaanbod verantwoording t -/- 2
subsidieverlening t -/- 1
begrote subsidie t
dag- en nachthulp
€
25.502.178
€
25.800.652
€
25.621.570
pleegzorg
€
10.043.787
€
11.081.315
€
11.642.000
dagbehandeling
€
5.903.012
€
5.968.848
€
5.933.546
totaal verblijf
€
41.448.977
€
42.850.815
€
43.197.116
LWI's
€
2.392.156
€
2.542.753
€
2.660.900
jeugdhulp
€
18.323.155
€
18.615.727
€
17.628.521
totaal jeugdhulp
€
62.164.288
€
64.009.295
€
63.486.537
clientvertrouwenspersoon voor zorgaanbieders
€
129.233
€
134.643
€
137.439
experimenten
€
443.418
€
1.130.979
€
730.100
steunfuncties
€
223.721
€
202.715
€
224.712
totaal overige posten
€
796.372
€
1.468.337
€
1.092.251
totaal subsidies zorgaanbod
€
62.960.660
€
65.477.632
€
64.578.788
Totaal
€
103.202.358
€
107.506.785
€
103.865.492
provinciale clientenorganisatie
33
Bijlage 2
Voorstellen instellingen voor innovatie, ombouw
Horizon
Horizon stelt de volgende innovatieve acties voor: kortdurende gezinsopname als onderdeel van de onderwijs-zorgarrangementen weekendopname van jongeren die overlast veroorzaken aanpassing zware residentiële zorg (inzet van intensieve behandeling bij Prisma) vroegtijdige signalering vanuit het door Horizon georganiseerde speciaal onderwijs deskundige ondersteuning van hulpverleners (o.a. CJG) – poliklinische functie snelle interventie in crisis- en probleemsituaties (Horizon Interventieteam) Potentie Horizon vormt momenteel de tweede ‘jeugdzorgschil’ na Jeugdformaat (eerste schil) en vult het aanbod van Jeugdformaat met de combinatie speciaal onderwijs en jeugdzorg aan. Het terugdringen van zware zorg dient vooral in de tijdige inzet van trajectzorg gevonden te worden. Gezinsopname, en aanpassing zware residentiële zorg kunnen daar een bijdrage in leveren. Van belang is het tijdig inzetten door het CJG of het wijkteam van de hulp die nodig is gezien de problematiek, daarbij kan de inzet van het Expertiseteam nodig zijn. In geval van de noodzaak tot uithuisplaatsing dient eerst bezien te worden of pleegzorg of gezinshuis aan de orde is (de eerste schil: Jeugdformaat) al of niet in combinatie met modulen uit de tweede of derde schil (landelijke instellingen).
Jeugdformaat
Jeugdformaat stelt de volgende vernieuwingen voor: het bieden van ambulante zorg in een vroegtijdig stadium en inzet vanuit integrale wijkteams verbinden aanbod met aanbod onderwijs, kinderopvang etc. uitbreiding pleegzorgzorg integrale programma’s (jz/j.ggz, gesloten jeugdzorg) Potentie De voorstellen van Jeugdformaat passen bij de rol van Jeugdformaat (eerste schil) en zijn gericht op het terugdringen verblijfsduur en benodigde residentiële capaciteit. Aangesloten wordt bij een verschuiving van de inzet naar de voorkant (wijkteams). Met pleegzorg (in te zetten is ook specialistische pleegzorg) kan uithuisplaatsing opgevangen worden. Met integrale programma’s denkt Jeugdformaat de verblijfsduur te kunnen bekorten, alsook in samenwerking met Horizon plaatsing buiten de regio te kunnen voorkomen.
Leger des Heils
Bij het Leger des Heils (Vliet en Burg en Vast en Verder) loopt de instroom terug bij de crisisopvang. De inzet van projectgezinnen bij crisissituaties (zeer jonge kinderen) neemt toe. Geconstateerd wordt dat de doorstroom naar pleegzorg na crisisopvang of observatiediagnostiek nog steeds te wensen overlaat. Gezien de vraag naar opvang en begeleiding tienermoeders wordt ingezet op de realisatie van opvang. Potentie Uitbreiding van crisisopvang en verlengd verblijf bij projectgezinnen (vergelijkbaar met pleegzorg). Inzet op opvang en begeleiding tienermoeders.
34
De Hoenderloogroep
De Hoenderloogroep verwacht geen grote wijzigingen t.o.v. 2013. De constatering is dat het aantal jeugdigen uit Haaglanden dat geplaatst wordt bij de Hoenderloogroep in 2013 toegenomen is. De verwachting is dat tussen de 20 en 25 jeugdigen uit Haaglanden opgenomen moeten worden in 2014. De Hoenderloogroep zet in op een goede verbinding met de regionale en lokale instellingen. Met betrekking tot de jeugdzorg+ zijn afspraken gemaakt over trajectzorg. De Hoenderloogroep wil een landelijk werkende achtervang zijn voor jongeren met complexe problematiek die niet in de regio van herkomst geholpen kunnen worden. De Hoenderloogroep verwacht niet dat door inzet aan de voorkant de vraag aan de gespecialiseerde behandeling die Hoenderloo biedt (gericht op kindfactoren) zal afnemen. Potentie De Hoenderloogroep is te benutten in incidentele gevallen als achtervang voor de regionale jeugdzorg als onderdeel van trajectzorg. De Hoenderloogroep is gestart met de opname van moeder en kind. Dit kortdurende arrangement kan in incidentele gevallen ingezet worden om een doorbraak te forceren in een vastgelopen hulpverleningssituatie.
35
Colofon Uitgave Stadsgewest Haaglanden Februari 2014 Stadsgewest Haaglanden Sector Jeugdzorg Postbus 66 2501 CB Den Haag T 070 7501 500 F 070 7501 501 E
[email protected] I www.haaglanden.nl Vormgeving Stadsgewest Haaglanden (binnenwerk) VTEB Creatives (kaft) Oplage 100 exemplaren