Beleidsrapportage Jeugdzorg eerste half jaar 2014 Inleiding. GS hebben afgesproken om de commissie Zorg Cultuur en Middelen (ZCM) tweemaal per jaar de beleidsrapportage Jeugdzorg toe te zenden. Deze Beleidsrapportage is opgesteld op basis van gegevens over het eerste half jaar van 2014. GS hebben op 20 mei 2014 de beleidsrapportage over 2013 vastgesteld (332405/360634). De nu voorliggende beleidsrapportage is qua format identiek aan de voorgaande beleidsrapportage. Deze beleidsrapportage is ingedeeld in twee delen: deel I betreft informatie over Bureau Jeugdzorg (BJZ) en deel II betreft informatie over zorgaanbieders. Het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg (UVP) 2014: beleidsprioriteiten en transitie In het Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg (UVP) 2014 houden we rekening met ontwikkelingen in en transitie van de Jeugdzorg en sturen daar ook gericht op. Ook in ons beleid voor 2014 hebben wij rekening gehouden met een stijging van het aantal meldingen bij en onderzoeken door het Advies – en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Hierdoor zijn nagenoeg alle meldingen en onderzoeken binnen de normtijd gestart en afgerond. Het aantal maatregelen Jeugdbescherming (JB) uitgesproken door de kinderrechter is gedaald. Daarnaast is verkorting van de doorlooptijden van de Jeugdbescherming een belangrijk aandachtspunt. Ook hier zien wij in de cijfers terug dat ingezet beleid effect heeft op de doorlooptijden. De aantallen cliënten die jeugdzorg ontvangen stijgen. Om die reden hebben wij een uitbreiding van het zorgaanbod (van met name pleegzorg) in het UVP 2014 opgenomen. We zien ook de resultaten van ons beleid terug om cliënten zoveel als mogelijk in een (pleeg)gezin te laten opgroeien. Er wordt meer ambulante - en pleegzorg verleend en minder residentiele hulp ingezet. Cliënten in een crisissituatie worden sneller geholpen als gevolg van de uitvoering van het plan van aanpak zoals wij dat hebben afgesproken met het Instellingenberaad Jeugdzorg. Wij streven naar een minimale netto wachtlijst en dat cliënten niet onnodig lang in de jeugdzorg verblijven. Hoewel steeds meer cliënten op de wachtlijst enige vorm van zorg ontvangen, blijft een systematische risicotaxatie er voor zorgen dat geen cliënten onverantwoord op de wachtlijst staan. Wij willen daarnaast dat de zorgaanbieders actief blijven sturen op het vooraf afspraken maken over de duur van de geplande zorg en de bepaling van de einddatum.
Deel I: Informatie betreffende Bureau Jeugdzorg (BJZ). De informatie betreffende Bureau Jeugdzorg is afkomstig uit de ‘Rapportage Kritische PrestatieIndicatoren (KPI) 2014’, de ‘Rapportage Wachtlijsten Bureau Jeugdzorg’ van 2014 en het ‘Landelijk Rapportage Format (LRF)’ van 2012, 2013 en 2014. Via de ‘Rapportage Wachtlijsten Bureau Jeugdzorg 2014’ worden GS maandelijks gerapporteerd over de ontwikkeling van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Met het Landelijk Rapportage Format (LRF) wordt het Rijk (het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en het Ministerie van Veiligheid en Justitie) elk kwartaal geïnformeerd.
1
In onze Beleidsrapportage Jeugdzorg komen de navolgende items van BJZ aan de orde:
1. Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) in tabel 1 2. Aantal maatregelen Jeugdbescherming (JB) en jeugdreclassering (JR) in tabel 2 3. Doorlooptijden Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR) in tabel 3 In bovenstaande items wordt de stand van zaken in 2014 vergeleken met de resultaten uit voorgaande jaren. De inhoud wordt eerst feitelijk beschreven en ondersteund door een tabel. Vervolgens worden de ontwikkelingen van commentaar voorzien. Ad 1: Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) Beschrijving van tabel 1: Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK). Tabel 1 beschrijft het aantal cliënten, die langer dan de normtijd van 5 dagen moeten wachten op onderzoek, het totale aantal meldingen, het aantal onderzoeken dat heeft plaatsgevonden en de gemiddelde doorlooptijden. De genoemde onderdelen zijn onderverdeeld per kwartaal in 2011, 2012, 2013 en 2014. We zien in de meest rechter kolom (het tweede kwartaal van 2014) dat er één melding langer dan 5 dagen wacht op start onderzoek. Alle overige meldingen zijn binnen de normtijd van 5 dagen gestart. We zien in het eerste kwartaal van 2014 een piek in het aantal meldingen van 600. In het tweede kwartaal van 2014 waren er 555 meldingen. Het aantal onderzoeken stabiliseert zich in de eerste twee kwartalen van 2014 tussen 576 en 583. Dat is een lichte stijging in vergelijking met 2013, waarin het aantal onderzoeken varieert tussen 550 en 570. Tenslotte zien we in de meest rechter kolom in de laatste regel een gemiddelde doorlooptijd in het tweede kwartaal van 2014 van 53 dagen. Deze 53 dagen ligt ruim binnen de normtijd van 70 dagen. TABEL 1: Advies en Meldpunt Kindermishandeling AMK per kwartaal Meldingen > 5 dagen w achtend op start onderzoek (dagen) Aantal meldingen (jeugdigen) Aantal onderzoeken (jeugdigen) Doorlooptijden van melding tot einde onderzoek (dagen); norm is 70 dagen
2011
2012
2013
2014
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
III
IV
I
II
44
126
50
36
24
28
2
0
3
0
1
1
3
1
417
488
462
471
487
559
539
549
591
520
583
536
600
555
407
415
438
505
498
541
540
598
550
561
570
570
576
583
80
66
71
92
78
70
60
68
61
58
57
61
55
53
2
Commentaar GS. Het aantal meldingen bij en onderzoeken door het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) vertoont een stijgende lijn vanaf 2011. Wij brengen dit in verband met de toegenomen bereidheid om vermoedens van kindermishandeling te melden. De oorzaak voor de stijging van meldingen komt onder andere door de aandacht voor kindermishandeling in landelijke campagnes en de invoering van meldcodes voor bepaalde beroepsgroepen. In 2014 zien we het aantal meldingen en het aantal onderzoeken wederom iets verder stijgen ten opzichte van 2013. Om die reden hebben wij in het UVP 2014 de subsidie voor de gestegen onderzoeken AMK opgehoogd. (UVP 2014 pagina 19). In het eerste en tweede kwartaal van 2014 constateren we dat respectievelijk drie en één melding(en) niet binnen 5 dagen zijn gestart. De doorlooptijd van 53 dagen ligt ruim binnen de normtijd van 70 dagen. Over deze ontwikkeling zijn wij tevreden. Ons beleid heeft er toe geleid dat in 2014 (nagenoeg) alle meldingen tijdig zijn gestart en vervolgens ook binnen de termijn zijn afgesloten. Ad 2: Aantal maatregelen Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR) Beschrijving van tabel 2: Aantal maatregelen Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR). In tabel 2 is het aantal opgelegde maatregelen te zien. Aan het eind van het tweede kwartaal in 2014 zijn door de kinderrechter in totaal 1.850 maatregelen Jeugdbescherming opgelegd. Dat is daling ten opzichte van de stand aan het eind van het tweede (1.892) en vierde (1.891) kwartaal van 2013. De stand van het aantal maatregelen jeugdreclassering is aan het eind van het tweede kwartaal 2014 (453) gedaald ten opzichte van het vierde kwartaal van 2013 (543). TABEL 2: Aantal maatregelen Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR) stand einde tweede en vierde kwartalen 2012, 2013 en 2014 Jeugdbescherming Jeugdreclassering en dubbele maatregel
II 2012 IV 2012 II 2013 IV 2013
II 2014
1.812
1.811
1.892
1.891
1.850
572
576
562
543
453
Commentaar GS. De maatregelen worden uitgesproken door de kinderrechter. Het aantal maatregelen is niet beïnvloedbaar. In de eerste helft van 2014 zien we het aantal maatregelen Jeugdbescherming en Jeugdreclassering dalen ten opzichte van 2013. Ad 3: Doorlooptijden Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR) Beschrijving van tabel 3: Doorlooptijden Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR). In tabel 3 staan de doorlooptijden in dagen vermeld van de Jeugdbescherming (JB) en de Jeugdreclassering (JR). In het eerste kwartaal van 2012 bedroeg de gemiddelde doorlooptijd bij de Jeugdbescherming 1.017 dagen. Deze neemt, behoudens een piek in het derde kwartaal van 2013 (1.059), af tot 964 dagen in het tweede kwartaal van 2014. De doorlooptijden bij de 3
Jeugdreclassering zijn vrij stabiel. Het tweede kwartaal van 2014 kent een gemiddelde doorlooptijd van 640 dagen en is iets lager ten opzichte van de gemiddelde doorlooptijd in het vierde kwartaal van 2013 (648). TABEL 3: Doorlooptijden Jeugdbescherming (JB) en Jeugdreclassering (JR) per kwartaal in dagen
2012
2013
2014
Jeugdbescherming
I 1.017
II 995
III 961
IV 896
I 994
II 920
III 1.059
IV 930
I 837
II 964
Jeugdreclassering
622
667
544
643
628
598
682
648
643
640
Commentaar GS. We constateren dat de doorlooptijden fluctueren per kwartaal. De stijging in het tweede kwartaal van 2014 ten opzichte van het vierde kwartaal van 2013 en het eerste kwartaal van 2014 wordt veroorzaakt doordat in die periode weinig cliënten zijn uitstroomd die relatief langdurig in zorg zijn geweest. We constateren ook dat de doorlooptijden zich in 2014 stabiliseren ten opzichte van 2013. De door Bureau Jeugdzorg uitgevoerde pilots in het kader van het landelijke ‘vliegwielproject’ in 2013 werken door in 2014. Wij blijven alert om de doorlooptijden van de jeugdbescherming zo kort als mogelijk te laten zijn. Dit hebben we als belangrijk aandachtspunt in het UVP 2014 vermeld (UVP 2014 pagina 19).
Deel II: Informatie betreffende de Zorgaanbieders. Informatie betreffende de zorgaanbieders is afkomstig uit de ‘Rapportage Beleidsinformatie Instellingenberaad’ en van het ‘Landelijk Rapportage Format (LRF)’ van 2012, 2013 en 2014. GS ontvangen elk kwartaal de rapportage beleidsinformatie van het Instellingenberaad Jeugdzorg Noord-Holland (IB) en het LRF van Bureau Jeugdzorg. In deze rapportage komen de navolgende items van de zorgaanbieders aan de orde (de nummering van de tabellen loopt door): 4. 5. 6. 7. 8. 9.
Unieke cliënten in tabel 4 Cliënten die zorg hebben gehad per zorgvorm in tabel 5 Crisis in tabel 6 Wachtlijst in tabel 7 Gemiddelde hulpduur (doorlooptijd) van beëindigde zorgvormen in tabel 8 Mate van herhaling zorg in tabel 9
In bovenstaande items wordt de stand van zaken in 2014 vergeleken met de resultaten uit voorgaande jaren. De inhoud wordt eerst feitelijk beschreven en ondersteund door een tabel. Vervolgens worden de ontwikkelingen van en kort commentaar voorzien.
4
Ad 4: Unieke cliënten. Beschrijving van tabel 4: Unieke cliënten. De navolgende tabel 4 gaat over het aantal unieke cliënten in het eerste half jaar van 2012, 2013 en 2014. De tabel is gesplitst in twee onderdelen. Het eerste onderdeel is de ‘Unieke cliënten die zorg hebben of hebben gehad in het eerste half jaar van 2012, 2013 of 2014’. Deze unieke cliënten zijn cliënten die op de helft van het desbetreffende jaar (1 juli) in zorg zijn bij de Noord-Hollandse organisaties voor Jeugd- en Opvoedhulp (J&O’s) PLUS het aantal unieke cliënten die in het eerste half jaar in zorg waren en zijn uitgestroomd. In de tabel 4 is te zien dat het hier op 1 juli 2013 gaat om 4.052 cliënten en 1 juli 2014 om 4.666 cliënten. Dit betekent dat in eerste half jaar van 2014 ten opzichte van het eerste half jaar van 2013 15,2% meer cliënten in zorg zijn (geweest). Het tweede onderdeel zijn de ‘Unieke cliënten in zorg op 1 juli 2012, 2013 en respectievelijk 2014’. Deze groep betreft de unieke cliënten die aan het eind van het eerste half jaar (op 1 juli) in zorg zijn. Het is dus een deelverzameling van het eerste onderdeel. Op de tweede regel van de eerste tabel is te zien dat op 1 juli 2013 3.075 kinderen en op 1 juli 2014 3.456 kinderen in zorg waren. Dat betekent dat medio 2014 12,4% meer kinderen in zorg waren dan medio 2013. TABEL 4.
Unieke clienten Unieke clienten die zorg hebben of hebben gehad in het eerste half jaar van 2012, 2013 en 2014 Unieke clienten in zorg op 1 juli 2012, 2013 respektievelijk 2014
eerste eerste verschil eerste helft van helft van helft van 2014 tov 2012 2013 2014 2013
3.533
4.052
4.666
15,2%
2.609
3.075
3.456
12,4%
Commentaar GS. Al in 2013 hebben we bij al onze pleegzorgaanbieders een stijging van het aantal pleegzorgplaatsingen geconstateerd. In het zorgaanbod van 2014 hebben we rekening gehouden het deze stijging die in 2014 doorwerkt. Wij geven prioriteit aan de plaatsing van het kind in het eigen netwerk en volgen de aanbevelingen van de Inspectie Jeugdzorg uit het Protocol Netwerkpleegzorg op. (UVP 2014 pagina 15 en 20). Ook leidt volgens de gezamenlijke zorgaanbieders en Bureau Jeugdzorg Noord-Holland, het zogenoemde Instellingenberaad, de media aandacht voor kindermishandeling tot meer hulpvraag bij cliënten. Ook vindt een toename plaats van aanmeldingen vanuit het ‘voorveld’ als gevolg van regionale initiatieven, vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin en vanuit de Zorg en Advies Teams op scholen. Dit sluit aan bij de doelstellingen van de aanstaande transitie van de Jeugdzorg naar de gemeenten: namelijk indien dat mogelijk is cliënten eerder helpen met lichtere zorgvormen. Ad 5: Cliënten die zorg hebben gehad per zorgvorm Beschrijving van tabel 5: Cliënten die zorg hebben gehad per zorgvorm. 5
Tabel 5 geeft een uitsplitsing van de uitstroom bij het eerste onderdeel van de vorige tabel 4. Het gaat over een uitsplitsing van de ‘Unieke cliënten die zorg hebben of hebben gehad in het eerste half jaar van 2012, 2013 of 2014’. Deze unieke cliënten zijn uitgesplitst in de verschillende zorgvormen. Het betreffen de zorgvormen ambulante zorg, crisisopvang, dagbehandeling, pleegzorg en residentiële zorg. Daarbij wordt aangetekend dat één unieke cliënt meerdere zorgvormen kan ontvangen. Dat betekent dat één unieke cliënt bij meerdere zorgvormen geteld wordt. In tabel 5 is zichtbaar dat in de eerste helft van 2014 de ambulante zorg, de dagbehandeling en de pleegzorg zijn gestegen ten opzichte van de eerste helft van 2013 met respectievelijk 14,7%, 14,5% en 20,8%. Het gebruik van residentiële zorg is in het eerste half jaar van 2014 gedaald ten opzichte van het eerste half jaar van 2013. De crisisopvang is (nagenoeg) gelijk gebleven. TABEL 5. eerste eerste verschil Clienten die zorg eerste helft van helft van helft van 2014 tov hebben gehad (uitstroom) per 2012 2013 2014 2013 zorgvorm* in het eerste half jaar van 2012, 2013 en 2014 2.067
2.731
3.133
14,7%
Crisisopvang
446
400
403
0,8%
Dagbehandeling
511
477
546
14,5%
1.124
1.177
1.422
20,8%
578
572
543
-5,1%
Ambulant
Pleegzorg Residentieel
*Clienten kunnen meerdere zorgvormen ontvangen
Commentaar GS. Wij geven in ons beleid meer ruimte voor ambulante zorg, meer gevarieerde vormen van pleegzorg (waaronder netwerkpleegzorg) , gezinshuizen (als tussenvorm tussen pleegzorg en residentiele zorg) en minder residentiële zorg. In ons Uitvoeringsprogramma Jeugdzorg (UVP) 2014 hebben wij aangegeven dat wij willen dat kinderen in de jeugdzorg zoveel mogelijk in een (pleeg)gezin(-sachtige leefomgeving) opgroeien: in een (pleeg)gezin of een kleinschalige voorziening (gezinshuis) (zie UVP 2014 hoofdstuk 5). We zien een verdere stijging van cliënten voor ambulante hulp, dagbehandeling en pleegzorg in 2014 ten opzichte van 2013. Wij zijn dan ook tevreden dat ons beleid terug te zien is in de cijfers en wij verwachten dat deze trend zich voorzet. Dit sluit eveneens aan bij de doelstellingen van de aanstaande transitie van de Jeugdzorg naar de gemeenten: namelijk zoveel als dat mogelijk is cliënten eerder helpen met lichtere zorgvormen. Ad 6: Crisis. Beschrijving van tabel 6: Crisis. De laatste regel van tabel 6 vermeldt de instroom in het eerste- en tweede half jaar van 2012 en 2013 en het eerste half jaar van 2014 van unieke cliënten waarbij Bureau Jeugdzorg een crisisbesluit heeft genomen. In het eerste half jaar van 2012 gaat het om 455 cliënten. In de perioden daarna schommelt het aantal cliënten met een crisisbesluit rond de 400. Aan het eind van het eerste half jaar van 2014 zijn er 486 cliënten met een crisisbesluit. 6
De aantallen instromende cliënten die niet binnen 24 uur zorg hebben ontvangen zijn na een stijging in het tweede half jaar van 2012 gedaald in 2013. Zowel in het eerste als in het tweede half jaar van 2013 als in het eerste half jaar van 2014 is er sprake van dat één cliënt niet binnen 24 uur is geholpen. TABEL 6.
Crisis (unieke cliënten)
tweede eerste tweede tweede eerste helft van helft van helft van helft van helft van 2012 2012 2013 2013 2014
Instroom in aangegeven periode die w el binnen 24 uur zijn geholpen
449
348
435
421
485
Instroom in aangegeven periode die niet binnen 24 uur zijn geholpen
6
17
1
1
1
455
365
436
422
486
Totale instroom in aangegeven periode met crisisbesluit
Commentaar GS. Wij vinden dat elk kind in een crisissituatie binnen 24 uur de noodzakelijke hulp dient te ontvangen. (UVP 2014 pagina 17). Hierover hebben we in 2012 afspraken met het Instellingenberaad gemaakt. Deze afspraken houden in dat tussen Bureau Jeugdzorg en de zorgaanbieders duidelijke afspraken zijn gemaakt over de verantwoordelijkheid voor het vinden van een plek en het bieden daarvan. De ontvangen rapportage van het Instellingenberaad laat zien dat in het eerste half jaar van 2014 één cliënt na 24 uur, doch binnen 2 dagen, is geplaatst in een crisisgezin. Ad 7. Wachtlijst. Beschrijving van tabel 7: Wachtlijst De volgende tabel (tabel 7) geeft een overzicht van de jongeren die wachten op geïndiceerde zorg aan het eind van desbetreffende kwartalen in 2012, 2013 en 2014. De wachtlijst is uitgesplitst naar bruto- en netto wachtlijst. Op de bruto wachtlijst staan de jongeren die langer dan negen weken na indicatie niet de volledige geïndiceerde zorg ontvangen. Op de netto wachtlijst staan jongeren die nog helemaal geen zorg ontvangen. De netto wachtlijst van 103 (op 1 juli 2014) is lager dan zoals die was medio 2013 (110), maar hoger dan die aan het eind van het vierde kwartaal van 2013 (97).
7
TABEL 7. Wachtlijst (> 9 weken) provinciaal geindiceerde jeugdzorg stand einde periode van het tweede- en vierde kwartaal van 2012, 2013 en tweede kwartaal van 2014
Wachtlijst bruto Af: jeugdigen die wel een andere vorm van geindiceerde jeugdzorg ontvangen Wachtlijst netto
II 2012
IV 2012
II 2013
IV 2013
II 2014
194
119
189
172
156
69 125
42 77
79 110
75 97
53 103
Commentaar GS. Uit analyse van de netto wachtlijst die het Instellingenberaad op ons verzoek heeft uitgevoerd blijkt dat circa 1/3 deel van de cliënten op de netto wachtlijst op zorg wacht omdat er nog geen plaats beschikbaar is. Het overige circa 2/3 deel van de cliënten op de netto wachtlijst wacht in een nietprovinciaal gefinancierde instelling op zorg (bijvoorbeeld jeugd-GGZ), of wacht op de start van een specifieke training waarbij de startdatum bekend is of is binnen een maand na de peildatum (1 juli 2014) alsnog in zorg genomen. Randvoorwaarde van ons beleid is dat Bureau Jeugdzorg en zorgaanbieders zorgen voor een systematische risicotaxatie om de veiligheid van jongeren op de wachtlijst te beoordelen en te voorkomen dat jongeren onverantwoord op zorg wachten. Bureau Jeugdzorg garandeert ons dat daardoor geen jongeren onverantwoord op de wachtlijst staan. Cliënten krijgen tijdig zorg. Dat betekent dat een cliënt zo kort mogelijk dient te wachten op geïndiceerde zorg. We zien een daling van de bruto wachtlijst van 189 (tweede kwartaal van 2013) naar 156 (tweede kwartaal van 2014). Deze daling van de bruto wachtlijst moet worden afgezet tegen het feit dat er aan het eind van het tweede kwartaal van 2014 er 12,4% (en dat zijn 381) méér unieke cliënten in zorg waren dan aan het eind van het tweede kwartaal van 2013. Voor de cijfers verwijzen wij u naar tabel 4. Volgens het Instellingenberaad is deze daling het gevolg van dat meer jeugdigen van de bruto wachtlijst in zorg zijn genomen en meteen de juiste vorm van zorg (hebben) ontvangen. Daarbij streven wij naar een minimale netto wachtlijst (UVP 2014 pagina 17). Het aantal wachtenden in het tweede kwartaal van 2014 (103) is weliswaar iets hoger dan het aantal wachtenden in het vierde kwartaal van 2013 (97), maar is iets lager dan in die het tweede kwartaal van 2013 (110). Wij concluderen dat de netto wachtlijst stabiel blijft in deze tijd van de aanstaande transitie van de jeugdzorg. Dit neemt echter niet weg dat wij dit een aandachtspunt blijven vinden. Volgens het Instellingenberaad bevinden de zorgaanbieders zich in de fase van reorganisatie vooruitlopend op de transitie van de jeugdzorg per 1 januari 2015. Hierdoor ontstaat langzaam maar zeker verloop in de formatie, vooruitlopend op de bezuinigingen die per die datum ingaan. Hierdoor komt er druk te staan op de beschikbare capaciteit.
8
Beschrijving van tabel 7a: Wachtlijst netto per provincie / Grote stadsregio. Medio elk jaar heeft het Interprovinciaal Overleg (IPO) een overzicht gemaakt van de door alle provincies en stadsregio’s (GSR) ingediende netto wachtlijstcijfers per 1 juli van het desbetreffende jaar. Dit is conform de landelijke afspraak tussen het Rijk en het IPO om na afloop van het tweede kwartaal (peildatum 1 juli) jaarlijks opgave te doen van de wachtlijsten aan het Rijk. Wij constateren dat de landelijke wachtlijstcijfers dalen van 1.383 (1 juli 2012), 1.175 (1 juli 2013) naar 796 (1 juli 2014). TABEL 7a. Wachtlijst netto (> 9 weken) per provincie / GSR Betreft kinderen die langer dan negen w eken w achten op jeugdzorg en nog niet in zorg zijn genomen. (stand 1 juli 2014: bron IPO)
Provincie / GSR
Flevoland Drenthe Zeeland Haaglanden Groningen Overijssel Utrecht Friesland Zuid-Holland Noord-Brabant Limburg Rotterdam Gelderland Noord-Holland Amsterdam Totaal
1 juli 2012 1 juli 2013 1 juli 2014
0 0 33 4 30 84 68 26 239 257 26 98 123 125 270
0 1 1 8 10 37 59 29 156 239 63 128 97 110 237
0 0 0 6 12 21 50 51 58 59 76 84 97 103 179
1.383
1.175
796
Commentaar GS. Bovenstaande landelijke cijfers zijn door het IPO verzameld bij de diverse provincies en grote stadsregio’s. Aangezien wij alleen onze eigen Noord-Hollandse wachtlijst kunnen beoordelen, verwijzen wij u naar het commentaar op de voorgaande tabel 7. Ad 8: Gemiddelde hulpduur (doorlooptijd) van beëindigde zorgvormen. Beschrijving van tabel 8: Gemiddelde hulpduur (doorlooptijd) van beëindigde zorgvormen.
9
Tabel 8 laat de gemiddelde hulpduur (doorlooptijd) per beëindigde zorgvorm zien. Deze is aangegeven in dagen voor alle kwartalen in 2012 en 2013 en voor de eerste twee kwartalen van 2014. De gemiddelde hulpduur is de duur van de zorg die een cliënt heeft gehad als hij of zij in de desbetreffende periode uitstroomt. Net als in tabel 5 gaat het hier om de zorgvormen ambulante zorg, crisisopvang, dagbehandeling, pleegzorg en residentiële zorg. Bijvoorbeeld de cliënten die in het eerste kwartaal in 2012 uitstroomden uit de ambulante zorg hadden gemiddeld 262 dagen nodig. De ‘uitstromers’ van de ambulante zorg in het tweede kwartaal van 2014 hadden gemiddeld 12 dagen minder nodig (250). TABEL 8. Gemiddelde hulpduur beeindigde zorgvormen per kwartaal in dagen
Ambula nt
2012
I 262
II 218
2013
III 273
IV 234
I 239
II 247
2014
III 280
IV 270
I 290
II 250
Cris is opva ng
30
27
28
25
33
31
32
40
23
28
Da gbehandel ing
329
353
427
389
403
339
416
357
331
207
Pl eegzorg
867
665
637
573
860
642
964
592
721
640
Res identi eel
249
272
238
272
268
289
261
292
275
262
Commentaar GS. In het tweede kwartaal van 2014 zien we een lichte daling van de gemiddelde doorlooptijden van zowel ambulante zorg, dagbehandeling en residentieel. Doorlooptijden vertonen altijd fluctuaties. Het Instellingenberaad geeft aan dat zij actief sturen op het vooraf afspraken maken over de duur van de geplande zorg en de bepaling van de einddatum. Deze werkwijze onderschrijven wij. Ad 9: Mate van herhaling zorg. Beschrijving van tabel 9: Mate van herhaling zorg. De laatste tabel 9 laat de mate van herhaling bij aanmelding zorg in het tweede en vierde kwartaal van 2012 en 2013 en in het tweede kwartaal van 2014 zien. De mate van herhaling wordt gemeten door het bepalen van het percentage cliënten die binnen 180 dagen NA beëindiging van jeugdzorg opnieuw in zorg zijn genomen. Dit percentage bedraagt in het tweede kwartaal van 2012 9,0%, in het vierde kwartaal van 2012 10,0%, in het tweede kwartaal van 2013 6,8%, in het vierde kwartaal van 2013 7,0% en in het tweede kwartaal van 2014 7,2%. TABEL 9. Mate van herhaling zorg stand einde tweede en vierde kwartalen 2012, 2013 en 2014 Herhaling binnen 180 dagen
II 2012
9,0%
IV 2012
II 2013
10,0%
6,8%
10
IV 2013
7,0%
II 2014
7,2%
Commentaar GS. Het cijfer van het tweede kwartaal van 2014 is nagenoeg gelijk aan dat van het tweede en vierde kwartaal van 2013. Dat betekent dat relatief hetzelfde aantal cliënten (ongeveer 7%) na het beëindigen van de zorg binnen een half jaar weer in zorg zijn genomen.
11