UITSPRAAK 2 VAN 2016 VAN HET TUCHTCOLLEGE VOOR DE SCHEEPVAART IN DE ZAAK NUM M ER 2015.V5 - TINA Op het verzoek van: de Minister van Infrastructuur en Milieu, te Den Haag, verzoeker, gemachtigde: ing. M. Schipper, inspecteur van de Inspectie Leefomgeving en Transport te Rotterdam, tegen A. S., betrokkene, niet verschenen.
1.
Het verloop van de procedure
Op 24 april 2015 heeft het Tuchtcollege een schriftelijk verzoek (met bijlagen) tot tuchtrechtelijke behandeling ontvangen van ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart te Rotterdam, gericht tegen betrokkene als eerste stuurman van het onder Nederlandse vlag varende zeeschip ‘Tina’. Hierop heeft het Tuchtcollege aan betrokkene bij brief in de Engelse taal (zowel aangetekend als per gewone post) kennis gegeven van het verzoekschrift, met bijgevoegd een vertaling van het verzoekschrift met bijlagen in de Engelse taal, en met het verzoek aan betrokkene om een verweerschrift in te dienen. De voorzitter heeft bepaald dat de mondelinge behandeling van de zaak zou plaatsvinden op 9 oktober 2015 om 10.30 uur in de lokalen van het Tuchtcollege te Amsterdam. Betrokkene is toen niet verschenen. Daarop is besloten tot een hernieuwde oproeping van betrokkene tegen een nieuwe
1
zittingsdatum. Als datum en tijdstip voor de nieuwe zitting zijn vastgesteld 8 januari 2016 om 14.00 uur. Naar aanleiding van die hernieuwde oproeping heeft betrokkene (alsnog) een verweerschrift gedateerd 21 december 2015 ingediend. De zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2016. Voor verzoeker is ter zitting verschenen ing. M. Schipper, inspecteur ILT/Scheepvaart. Betrokkene is niet verschenen.
2.
Het verzoek
Aan het verzoek tot tuchtrechtelijke behandeling is ten grondslag gelegd dat betrokkene als eerste stuurman van de Tina op 25 maart 2015 omstreeks 18.40 uur UTC zonder noodzaak met de Tina de zuidgaande verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel ‘Off Texel’ heeft gekruist met een voorliggende koers die niet zoveel mogelijk een rechte hoek benaderde ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom van die baan, waardoor in strijd is gehandeld met Voorschrift 10 onder c van de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972.
3.
Het standpunt van betrokkene
Betrokkene heeft in zijn verweerschrift aangevoerd (i) dat op de radar een echosignaal werd ontvangen van een object rechts van het schip, (ii) dat om die reden een koers is gehouden die een rechte kruisingshoek zoveel mogelijk benaderde, (iii) dat er geen ander scheepvaartverkeer in de verkeersbaan aanwezig was en (iv) dat visueel geen object is waargenomen.
4.
De beoordeling van het verzoek
A.
Uit de bij het verzoekschrift gevoegde scheepsgegevens blijkt dat de
Tina een onder Nederlandse vlag varend vrachtschip is, bouwjaar 2010,
2
lengte 88 meter, met een draagvermogen van 3.326 ton en een bruto tonnage van 2.622 ton. B.
Een bij het verzoekschrift gevoegd proces-verbaal van aangifte,
opgemaakt op 27 februari 2015 door Y. van der Laan en C.A. Mellema, beiden werkzaam bij de Nederlandse Kustwacht, houdt onder meer het volgende in: (1) Als waarneming van de eerste verbalisant: Bij raadpleging van het monitoring systeem Aramis van de Nederlandse Kustwacht bleek dat de Tina zich op 25 februari 2015 om 18.40 uur UTC bevond in de geografische positie 52º 32,708’ noorderbreedte 003º28,786’ oosterlengte, op een afstand van ongeveer 39 zeemijlen uit de Nederlandse kust ter hoogte van IJmuiden, buiten de Nederlandse territoriale wateren. Die positie is gelegen in de baan voor het zuidgaande verkeer in het verkeersscheidingsstelsel ‘Off Texel’. De Tina lag een koers voor van 65,9º en had een vaart van ca. 11 knopen. Omstreeks 18.44 uur UTC was - bij diezelfde koers en ongeveer gelijke vaart - de geografische positie van de Tina: 52º 33,085’ noorderbreedte 003º29,927’ oosterlengte. (2) Als mededeling van verbalisanten: Er is niet gebleken van omstandigheden die de wijze van varen door de Tina rechtvaardigden. (3) Als weergave van een op donderdag 26 februari 2015 omstreeks 07:03 UTC gevoerd gesprek tussen buitengewoon opsporingsambtenaar M. van Komen van de handhavingsdesk van het kustwachtcentrum en een manspersoon aan boord van de Tina, toen dit schip zich in de oost-gaande verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel Terschelling-Duitse Bocht, boven Ameland, binnen het bereik van de VHF radio, bevond:
Van Komen: “Mijn collega heeft u gisteren in de uitloper van de zuidgaande verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel Off Texel niet haaks zien kruisen middels het AIS systeem. [..] Aangaan die overtreding wordt er proces-verbaal opgemaakt, u bent niet verplicht om te antwoorden.”
Manspersoon: “Oké, is het in die positie, dan zou het wel kunnen kloppen dat ik niet haaks heb gekruist, maar dat is mij even ontgaan.”
3
C.
Bij het hiervoor onder B bedoelde proces-verbaal zijn
schermafdrukken gevoegd van de waargenomen posities van de Tina, alsook van een trackanalyse en van de berekening van de kruishoek. D.
Een bij het verzoekschrift gevoegd proces-verbaal van de Nederlandse
politie, Landelijke Eenheid, team Maritieme Politie, opgemaakt op ambtseed en op 24 maart 2015 gesloten door verbalisant J.P. Ravesteijn, met bijlagen, houdt onder meer het volgende in: (1) als verklaring van de kapitein: Hij was op 25 februari 2015 als gezagvoerder aan boord van de Tina. Voor de aanvang van de reis was een door hem en betrokkene goedgekeurde routeplanning gemaakt. De koerslijn was uitgezet op een koers buiten het Verkeersscheidingsstelsel. Hij had instructie gegeven om het Verkeersscheidingsstelsel te mijden. Toen hij om 20:00 de wacht overnam van betrokkene vertelde deze hem dat hij (betrokkene) was opgeroepen door de Kustwacht. De kapitein heeft betrokkene er op aangesproken dat hij was afgeweken van de uitgezette koers. (2) als mededeling van de verbalisant: dat hij de scheepsmanager heeft gevraagd om betrokkene per e-mail een verklaring te laten toesturen over de geconstateerde overtreding en dat hij die vraag ook zelf nog een keer per email aan betrokkene heeft gesteld, doch dat op deze verzoeken niet is gereageerd. E.
Voorschrift 10 van de Internationale Bepalingen ter voorkoming van
aanvaringen op zee, 1972, met als kopje ‘Verkeersscheidingsstelsels’ bepaalt onder c : ‘Een schip dient voor zover uitvoerbaar het kruisen van verkeersbanen te vermijden doch, indien het daartoe verplicht is, dient het zulks te doen met een voorliggende koers die zoveel mogelijk een rechte hoek ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom benadert als uitvoerbaar is.’
4
5.
Het oordeel van het Tuchtcollege
5.1
Op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven stukken is in
deze zaak het navolgende gebleken. Op 25 februari 2015 omstreeks 18.45 uur UTC heeft betrokkene als eerste stuurman van het Nederlandse zeeschip Tina met dit schip, dat toen onderweg was naar Koege, Denemarken, de zuidgaande verkeersbaan van het verkeersscheidingsstelsel ‘Off Texel’ gekruist met een voorliggende koers die niet zoveel mogelijk een rechte hoek benaderde ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom van die baan. Van enige noodzaak om de verkeersbaan te kruisen is niet gebleken. Uitgaande van de (aan betrokkene toegestuurde) verklaring van de kapitein van de Tina werd hiermee afgeweken van de tevoren uitgezette koers die mede door betrokkene was goedgekeurd. Bovenal is niet aannemelijk geworden dat bij het (toch) kruisen van de verkeersbaan niet uitvoerbaar was om een voorliggende koers te houden die zoveel mogelijk een rechte hoek benaderde ten opzichte van de algemene richting van de verkeersstroom. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat de kort na de overtreding afgelegde verklaringen geen verontschuldigbare reden noemen voor het bewuste vaargedrag. Daarentegen blijkt uit die verklaringen wel dat de overtreding is erkend en dat betrokkene door de kapitein is aangesproken op het begaan ervan. Aan de bewering van betrokkene, in diens eerst veel later ingestuurde verweerschrift, dat moest worden uitgeweken voor een op de radar opgevangen signaal van een (ook naderhand) niet visueel waargenomen object wordt voorbijgegaan. Deze bewering, die innerlijke overtuigingskracht mist, is in het geheel niet onderbouwd en vindt geen bevestiging in de eerdere verklaringen. 5.2
Het verkeerscheidingsstelsel ‘Off Texel’ is een door de Internationale
Maritieme Organisatie aangewezen verkeersscheidingsstelsel waarop van toepassing is Voorschrift 10 van de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972, behorende bij het Verdrag inzake de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972.
5
Geconcludeerd moet worden dat betrokkene heeft gehandeld in strijd met Voorschrift 10 onder c van bedoelde Internationale Bepalingen, welk voorschrift moet worden bezien in verbinding met de artikelen 1 en 5 van de Besluit van 7 november 1989, houdende het van toepassing verklaren van de Internationale Bepalingen ter voorkoming van aanvaringen op zee, 1972 en de artikelen 20 lid 1, onder a, en 31 lid 7 van de Scheepvaartverkeerswet. 5.3
De gedragingen van betrokkene leveren een overtreding op van het
voorschrift van artikel 55a van de Wet zeevarenden in verbinding met artikel 4 lid 4 van die wet: het als scheepsofficier handelen of nalaten aan boord in strijd met de zorg die hij als een goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu en het scheepvaartverkeer.
6.
De tuchtm aatregel
Het Tuchtcollege is van oordeel dat betrokkene door het schenden van de voorschriften die gelden voor verkeersscheidingsstelsels verwijtbaar tekort is geschoten in zijn verantwoordelijkheden als scheepsofficier. De verkeersscheidingsstelsels en zo ook de daarvoor geldende voorschriften zijn er voor de veiligheid van het scheepvaartverkeer. De voorgeschreven vaarwijze dient daarom in acht te worden genomen, ook indien dit naar de inschatting van de individuele officier van de wacht niet strikt noodzakelijk is; de naleving van verkeersvoorschriften kan immers niet afhankelijk worden gesteld van individuele opvattingen van verkeersdeelnemers over de noodzaak daartoe. Gezien de ernst van de gebleken gedraging is een schorsing van de vaarbevoegdheid van na te noemen duur op zijn plaats. Omdat er geen ongelukken zijn ontstaan en geen sprake is geweest van een concrete gevaardreiging en voorts niet is gebleken van eerdere overtredingen door betrokkene wordt de schorsing geheel voorwaardelijk opgelegd.
6
7.
De beslissing
Het Tuchtcollege: •
verklaart de tegen betrokkene aangevoerde bezwaren gegrond zoals hiervoor aangegeven onder 5;
•
legt betrokkene een schorsing van de vaarbevoegdheid op voor een periode van twee (2) weken;
•
bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij het Tuchtcollege bij een latere beslissing anders zal bepalen op grond van het feit dat betrokkene zich voor het einde van een proeftijd, welke het Tuchtcollege bepaalt op twee jaar, zich weer heeft gedragen in strijd met de zorg die hij als goed zeeman in acht behoort te nemen ten opzichte van de opvarenden, het schip, de lading, het milieu of het scheepvaartverkeer;
•
bepaalt dat de proeftijd van de schorsing ingaat op de dag, 6 (zes) weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Aldus gewezen door mr. J.M. van der Klooster, plv. voorzitter, R.J. Gutteling en P. J. Lensen, leden, in aanwezigheid van mr. E.H.G. Kleingeld als secretaris en uitgesproken door mr. A.N. van Zelm van Eldik ter openbare zitting van 17 februari 2016.
J.M. van der Klooster
E.G.H. Kleingeld
plv. voorzitter
secretaris
7
A.N. van Zelm van Eldik
E.G.H. Kleingeld
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij het College van beroep voor het bedrijfsleven, Prins Clauslaan 60, 2595 AJ Den Haag (Postbus 20021, 2500 EA Den Haag), Nederland.
8