VWS
Uitspraak Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden Beslissing in de zaak onder nummer kan van het volgende worden uitge2006/141 van G, arts, wonende te gaan: HH., appellant, verweerder in eerste a. Verweerder is lid van de aanleg, raadsman mr. M.J.G.H. Nederlandse Artsen Acupunctuur Verviers, advocaat te Utrecht, tegen Vereniging. Hij voert praktijk te HH. II., Inspecteur voor de Verweerder biedt als arts patiënten Gezondheidszorg, kantoorhoudende zowel reguliere als alternatieve behante I., verweerder in beroep, klager in deling. Voor zijn alternatieve werkwijeerste aanleg, gemachtigde mr. F. ten ze maakt hij gebruik van de vegatest. Cate-Adema, Inspecteur-jurist voor Dit is een test die volgens hem de elekde Gezondheidszorg. trische weerstand in het onderhuidse bindweefsel van een patiënt meet. Aan 1. Verloop van de procedure de hand van de met die vegatest verDe Inspecteur voor de kregen resultaten trekt hij conclusies, Gezondheidszorg – hierna de stelt hij diagnosen en bepaalt hij de Inspecteur te noemen – heeft op 15 behandeling. juni 2005 bij het Regionaal b. Bij beslissing van 19 april 1996 Tuchtcollege te Amsterdam tegen G. heeft het Gerechtshof te I. verweerder – hierna te noemen de arts – een voor de duur van zes maanden klacht ingediend. Bij op 7 april 2006 geschorst in zijn bevoegdheid de uitgesproken beslissing van 7 februari geneeskunst uit te oefenen omdat hij 2006 onder nummer 05/167 heeft het het vertrouwen in de stand der geneesRegionaal Tuchtcollege de doorhaling kundigen had ondermijnd en daarnaast van de inschrijving van de arts in het blijk had gegeven van grove onkunde. register bevolen, de arts het recht ont- c. De Hoge Raad heeft het door verzegd om wederom in het register te weerder ingestelde beroep in cassatie worden ingeschreven en de arts bij tegen deze beslissing bij beschikking wijze van voorlopige voorziening de van 6 december 1996 verworpen. schorsing van deze inschrijving met d. Op 21 mei 1997 heeft de Inspectie onmiddellijke ingang opgelegd. met verweerder en zijn toenmalige Voorts heeft het Regionaal raadsman gesproken over verweerders Tuchtcollege publicatie van de beslis- praktijkhervatting. Vervolgens is in sing bepaald. De arts is van die overleg met de Inspectie een protocol beslissing tijdig in beroep gekomen. met betrekking tot zijn werkwijze vastDe Inspecteur heeft een verweergesteld luidende als volgt: schrift in beroep ingediend. De zaak “Eerste fase: Reguliere diagnose is in hoger beroep behandeld ter 1. Het uitvoeren van regulier openbare terechtzitting van het medisch onderzoek zoals een reguliere Centraal Tuchtcollege van 19 april geneeskundige pleegt te doen, omvat2007, waar zijn verschenen de arts, tende anamnese en onderzoek. bijgestaan door mr. Verviers, en de 2. het opvragen van gegevens Inspecteur, bijgestaan door mr. Ten betreffende de patiënt bij de behandeCate-Adema. Mr. Verviers en mr. lend huisarts danwel specialist, behouTen Cate-Adema hebben de respectie- dens wanneer de patiënt dat absoluut ve standpunten van partijen toegeniet wenst. In dat geval zal dit schriflicht aan de hand van pleitaanteketelijk worden vastgelegd en door de ningen die aan het Centraal patiënt worden ondertekend. Indien G. Tuchtcollege zijn overgelegd. het standpunt van de patiënt in deze onverantwoord acht zal hij de patiënt 2. Procedure in eerste aanleg daarover informeren en behandeling Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan weigeren. zijn beslissing het volgende ten grond3. Op grond van het reguliere onderslag gelegd. zoek en de eventueel van voornoemde “2. De feiten. artsen verkregen informatie stellen van Nr. 2006/141
Uit: Staatscourant 5 juli 2007, nr. 127 / pag. 17
een diagnose. Indien geen diagnose te stellen valt, zal verwijzing naar specialist, ziekenhuis plaatsvinden. 4. De diagnose vastleggen in de aangelegde status van de patiënt. Tweede fase: Alternatief onderzoek 5. Aan patiënten mededelen dat tevens gebruik kan worden gemaakt van een alternatieve wijze van diagnosticeren. Het formulier dat daarvoor wordt opgesteld vermeldt de uitgesproken wens van de patiënt om met behulp van de VEGA-test te worden gediagnosticeerd, alsmede het gegeven dat deze test op heden niet door de reguliere geneeskunst wordt geaccepteerd. 6. Het desgewenst toepassen van de VEGA-test. 7. Het stellen van een diagnose op grond van het reguliere onderzoek, alsmede de resultaten van de VEGA-test. Derde fase: therapie 8. Het bespreken van een behandelingsplan inclusief prognoses met de patiënt. Die patiënt wordt gewezen op de mogelijkheid te kiezen voor de aanpak volgens de reguliere geneeskunde en volgens alternatieve methoden, welke laatste methoden door de reguliere geneeskunde op heden niet worden geaccepteerd. De keuze van de patiënt wordt schriftelijk vastgelegd.” e. Op 13 november 2003 is mevrouw OO., hierna patiënte te noemen, bij verweerder verschenen. Verweerder heeft de anamnese afgenomen. Patiënte heeft hem medegedeeld dat zij, na een verblijf in PP., sinds april 2002 last had van bloed bij de ontlasting, dat zij zich in verband met deze klacht al tot haar huisarts had gewend die een faecesonderzoek en echoscopie had laten verrichten en dat daaruit geen afwijkingen waren gebleken. f. Verweerder had geen medische gegevens van patiënte verkregen en die ook niet opgevraagd bij haar huisarts. g. Verweerder heeft de buik van patiënte onderzocht op drukpijn en haar pols gevoeld. Patiënte was volgens verweerder in redelijke conditie. Verweerder heeft de diagnose buikklachten ECI gesteld. h. Verweerder heeft vervolgens aan patiënte voorgesteld de vegatest te
1
doen. Patiënte heeft in de status haar handtekening gezet onder een tekst die vermeldt dat zij toestemming geeft te worden gediagnosticeerd met behulp van de vegatest welke als onderzoeksmethode niet geaccepteerd wordt door de reguliere geneeskunst. Op grond van de uitkomsten van de vegatest heeft verweerder de diagnose darmamoebiasis en toxoplasmose gesteld. Hij heeft patiënte voorts gezegd dat hij geen kanker kon vinden met de vegatest. i. Verweerder heeft patiënte Fasigyn 500 mg 1 x daags 3 gedurende 3 dagen en phytotherapeuticum voor Toxoplasmose, Gontoxa 3 x 1 per dag voorgeschreven. j. Op 7 januari 2004 heeft een vervolgconsult plaatsgevonden waarover verweerder op de patiëntenkaart noteerde dat er weinig verbetering was in de toestand van patiënte. Tevens vermeldde hij “soms obstipatie met slijm bloed” k. Op 19 februari 2004 is patiënte voor de laatste keer bij verweerder geweest. Over de bevindingen bij dit consult zijn geen aantekeningen op de patiëntenkaart gemaakt. l. Op 28 juli 2004 is patiënte in het QQ.-Ziekenhuis te RR. bestraald en geopereerd wegens een tumor in het rectum. Histologisch onderzoek wees uit dat sprake was van een matig gedifferentieerd adenocarcinoom met infiltrerende groei in de submucosa reikend tot aan de muscularis propria met één metastase in een van de zes regionale lymfeklieren. m. Bij brief van 16 september 2004 schreef patiënte het volgende aan verweerder: “Vorig jaar en dit jaar ben ik voor diverse consulten bij u geweest. Ik maakte mij zorgen over bloed bij de ontlasting. U heeft mij daarop een aantal middelen voorgeschreven want het zou waarschijnlijk gaan om een darmparasiet die ik via mijn kat zou hebben opgelopen. Op mijn herhaaldelijk vragen of ik kanker had (ik vroeg het u in totaal 3x) zei u ‘nee’. Ook een darmonderzoek zou ‘heel onplezierig’ zijn en raadde u mij min of meer af. Op 18 juni 2004 is er door een arts in het QQ.-Ziekenhuis in RR. bij mij endeldarmkanker geconstateerd. Ik ben inmiddels bestraald en geopereerd. Deze brief dient dan ook als een oproep aan u om in voorkomende gevallen patiënten altijd aan te raden een reguliere arts te raadplegen.
Alternatieve geneeskunde kan daarbij dan vanzelfsprekend een rol spelen. Maar om een foute diagnose af te geven en mij een regulier darmonderzoek tegen te maken, is onverantwoord en kan gevaarlijk zijn. U zult begrip kunnen hebben voor het feit dat ik de Inspectie voor de Gezondheidszorg op deze brief kopieer”. n. Na met patiënte en verweerder over deze brief te hebben gecorrespondeerd, heeft klager de klacht bij het college ingediend. Patiënte heeft laten weten dat zij niet verder met de zaak wilde worden geconfronteerd. 3. Het standpunt van klager en de klacht. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder: 1. zich niet aan het protocol heeft gehouden door zich niet te houden aan hetgeen is gesteld in de punten 1 (er is slechts een uiterst summier regulier medisch onderzoek verricht), 2 (er is geen informatie opgevraagd bij andere artsen), 3 (er is geen reguliere diagnose gesteld en er heeft geen verwijzing plaatsgevonden), 4 (er is geen diagnose of differentiële diagnose in het dossier vastgelegd) en 8 (een behandelingsplan en de prognoses zijn niet behoorlijk besproken); 2. patiënte heeft afgeraden of op zijn minst niet heeft aangemoedigd aanvullend onderzoek te laten doen om de diagnose darmkanker te bevestigen respectievelijk uit te sluiten. Klager heeft voorts nog aangevoerd dat de handelwijze van verweerder hem zwaar moet worden aangerekend aangezien hij al in 1996 in een met de onderhavige klacht vergelijkbare zaak tuchtrechtelijk is veroordeeld en zich niet heeft gehouden aan de als gevolg daarvan in 1997 door hem met de Inspectie gemaakte afspraken. Daarmee heeft verweerder er blijk van gegeven geen inzicht te hebben in de verwijtbaarheid van zijn handelen. Gelet op de ernst van de feiten en het recidiverend karakter daarvan verzoekt klager het college de klacht gegrond te verklaren, verweerders inschrijving als arts in het register door te halen, de inschrijving bij wijze van voorlopige voorziening te schorsen en toepassing te geven aan artikel 71 wet BIG. 4. Het standpunt van verweerder. Ad 1: Verweerder stelt dat hij zich aan het protocol heeft gehouden. Hij heeft immers in de geest van het protocol gehandeld. Daarbij komt dat het niet toepassen van het protocol niet tuch-
Uit: Staatscourant 5 juli 2007, nr. 127 / pag. 17
trechtelijk verwijtbaar is nu dit protocol slechts een modus vivendi tussen verweerder en de Inspectie vastlegt. Tenslotte kan het protocol er niet toe strekken om aan verweerder andere of meer normen op te leggen dan die gelden voor beroepsgenoten. Ad 2: Verweerder heeft voorts betoogd dat hij een endoscopisch onderzoek van de darmen niet heeft ontraden maar slechts aan patiënte heeft gezegd dat het een vervelend onderzoek was. Hij achtte een verwijzing naar het reguliere circuit onnodig nu patiënte al bij haar huisarts en een specialist onder behandeling was en is gebleven. 5. De overwegingen van het college. 5.1. Met betrekking tot het protocol, zoals dat is weergegeven onder de feiten, wordt allereerst overwogen dat deze naar de kern een weergave respectievelijk een uitwerking bevat van normen die voor alle artsen gelden. Bovendien staat vast dat verweerder zijn werkwijze in dit protocol heeft vastgelegd in overleg met zijn raadsman en de Inspectie nadat hij voor vergelijkbaar handelen als hier aan de orde is een schorsing voor een periode van zes maanden opgelegd had gekregen. Hierdoor heeft verweerder zich ten opzichte van de Inspectie verbonden jegens patiënten te zullen handelen zoals in het protocol staat vermeld. Het protocol kan dus niet, zoals verweerder doet, gekwalificeerd worden als een verzameling afspraken tussen verweerder en de Inspecteur van praktische aard, waarop de Inspecteur zich in deze zaak niet zou kunnen beroepen. Dat de Inspecteur zich in deze zaak niet op het protocol zou kunnen beroepen, met name voor zover de daarin opgenomen bepalingen verder gaan dan de normen die aan andere artsen worden opgelegd, is gelet op het voorgaande onjuist. 5.2. Bij toetsing van het handelen van verweerder aan het protocol blijkt dat verweerder zich niet aan punt 1 van dat protocol heeft gehouden. Zoals verweerder ter zitting heeft erkend is bij bloed in de ontlasting een endoscopie de enige vorm van diagnostiek die darmkanker kan uitsluiten. Verweerder heeft echter nagelaten een zodanig onderzoek te (laten) verrichten hetgeen moet worden gekwalificeerd als een blunder. Dat verweerder in zijn praktijk geen mogelijkheid heeft een endoscopie uit te voeren, doet uiteraard niet af aan de noodzaak en de
2
gehoudenheid om patiënte voor het verrichten van dat onderzoek te verwijzen. 5.3. Verweerder heeft zich evenmin aan punt 2 van het protocol gehouden. Hij heeft aan patiënte geen toestemming verzocht gegevens op te vragen bij haar huisarts en heeft evenmin een eventuele weigering van patiënte vastgelegd. Voor een professioneel handelend arts is een volledig gedocumenteerde diagnose noodzakelijk voordat met een behandeling wordt begonnen. Daarbij komt dat medische gegevens, uitsluitend afkomstig van de mondelinge informatie van een patiënt zelf, niet altijd betrouwbaar zullen zijn. In dit geval had verweerder bij de huisarts of de specialist navraag moeten doen naar de aard en de uitslag van de reeds bij haar verrichte onderzoeken. Hij heeft nu op de patiëntenkaart genoteerd dat er al een scopie en faecesonderzoek was verricht en dat daarbij geen bijzonderheden waren vastgesteld, maar dit stond onvoldoende vast. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven de noodzaak van het opvragen van gegevens te onderkennen zoals blijkt uit zijn verklaring ter zitting dat hij niet zelf op onderzoek uitgaat indien een patiënt die gegevens, zoals naar hij stelt altijd wordt verzocht bij het maken van de afspraak voor het eerste consult, niet meebrengt. Dat verweerder op dit punt een, wat hij noemt, liberaal beleid voert, acht het college onverantwoord en onjuist. 5.4. Op grond van punt 3 van het protocol had verweerder patiënte dienen te verwijzen naar een specialist dan wel een ziekenhuis. Nu patiënte klaagde over bloed bij de ontlasting en verweerder in zijn praktijk geen endoscopie kan verrichten, had hij haar terstond moeten verwijzen naar het reguliere circuit. De kans, dat patiënte aan darmkanker leed, was immers niet ondenkbaar. De door verweerder op grond van de resultaten van de vegatest gegeven alternatieve behandeling heeft nu geleid tot uitstel van de noodzakelijke reguliere diagnostiek met als gevolg (een aanmerkelijke kans op) schade voor patiënte. Dat patiënte zich welbewust tot het alternatieve circuit heeft gewend, maakt dit niet anders. Verweerder beroept zich immers tevens op zijn hoedanigheid van arts en afficheert zich als zodanig. Op grond daarvan mogen zijn patiënten verwachten dat de diagnose en behandeling medisch verantwoord zijn. Patiënten die kiezen voor een vorm van alterna-
tieve zorg zullen immers bij aanvang en gedurende de behandeling mede vertrouwen ontlenen aan het feit dat hun alternatieve behandelaar eveneens arts is en dat deze arts hen zonodig naar het reguliere circuit zal verwijzen. Los daarvan geldt de norm als omschreven in de strafbepaling van artikel 96 Wet BIG ook voor anderen dan ingeschreven artsen. 5.5. Verweerder heeft zich ook onvoldoende gehouden aan punt 4 van het protocol door op de patiëntenkaart geen reguliere diagnose en differentiële diagnose vast te leggen en door evenmin iets te noteren over zijn bevindingen en conclusies bij het laatste consult. 5.6 Verweerder heeft zich evenmin gehouden aan punt 8 van het protocol. Nu hij heeft nagelaten een endoscopie te (laten) verrichten was het niet mogelijk met patiënte op gefundeerde wijze een behandelingsplan inclusief prognoses te bespreken. Zo’n plan was in haar geval immers afhankelijk van de uitslag van de endoscopie. Verweerder heeft zijn informatieplicht verzaakt en patiënte onjuist en onvolledig voorgelicht door haar niet op de noodzaak van een endoscopisch onderzoek van de darmen te wijzen en door haar te zeggen dat hij met de vegatest geen maligniteit had vastgesteld en dat het probleem redelijkerwijs met de door hem voorgestelde behandeling opgelost zou kunnen worden. De toestemming van patiënte zich door verweerder te laten (blijven) behandelen was dan ook niet op voldoende informatie van verweerder gebaseerd. Uit hetgeen hiervoor onder 5.1 tot en met 5.6 is overwogen volgt dat het eerste klachtonderdeel op alle punten gegrond is. 5.7. Gelet op de verschillende standpunten van partijen en het feit dat patiënte in deze zaak niet als klaagster optreedt, kan niet worden vastgesteld dat verweerder het aanvullend darmonderzoek aan patiënte heeft ontraden. Wel is aannemelijk geworden dat verweerder een endoscopisch onderzoek van de darmen niet heeft aangemoedigd, hetgeen zonder meer had dienen te gebeuren. Het tweede klachtonderdeel is dan ook in zoverre gegrond. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht volledig gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge art. 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (hierna wet BIG) ten
Uit: Staatscourant 5 juli 2007, nr. 127 / pag. 17
opzichte van patiënte had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel – doorhaling van de inschrijving in het register ingevolge art. 48 lid 1onder f. wet BIG – is onvermijdelijk en de enig passende sanctie. Verweerder is stelselmatig zijn eigen, in het verleden reeds aan de kaak gestelde en ernstig bestrafte, werkwijze blijven volgen, met miskenning van wat onder artsen – regulier of niet – als norm heeft te gelden en waartoe hij zich ook in het protocol expliciet had verplicht. Hij heeft ter terechtzitting er geen blijk van gegeven in te zien dat hij met zijn handelwijze, en nog meer met zijn nalaten, de gezondheid van patiënte in de waagschaal heeft gesteld. De ernst van de zaak maakt het voorts nodig om de kans uit te sluiten dat verweerder uit het register zal worden uitgeschreven vóórdat de maatregel van doorhaling onherroepelijk is. Daarom zal het college ook de maatregel van artikel 48 lid 3 wet BIG – ontzegging van het recht wederom in het register te worden ingeschreven – opleggen. Over de door klager gevraagde toepassing van artikel 48 lid 8 Wet BIG – schorsing van de inschrijving in het Register bij wijze van voorlopige voorziening – overweegt het college het volgende. Zoals hierboven is overwogen is verweerder in zijn hoedanigheid van arts doorgegaan met zijn werkwijze op het gebied van de individuele gezondheidszorg die reeds eerder bestraft is en die thans weer in velerlei opzichten ernstige afkeuring verdient. In de zaak tegen verweerder met nummer 04/142 heeft hij op vergelijkbare wijze ertoe bijgedragen dat in een adequate behandeling van een ernstig zieke patiënte een grote vertraging is opgetreden. Dit alles doet herhaling vrezen, zodat in het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg een beslissing nodig is die aanstonds te effectueren is. De gevraagde voorlopige voorziening zal dus eveneens worden gegeven. Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.” 3. Vaststaande feiten Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals die door het Regionaal Tuchtcollege in de bestreden beslissing van 7 april
3
2006 zijn vastgelegd en hiervoor onder 2. “2 De feiten.” zijn weergegeven. 4. Beoordeling van het hoger beroep 4.1.De arts is van de bestreden beslissing in beroep gekomen. Met zijn beroep beoogt de arts de oorspronkelijke klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. 4.2. De Inspecteur heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. 4.3. Het Centraal Tuchtcollege stelt bij de beoordeling van de zaak de volgende overwegingen voorop. De arts is in zijn hoedanigheid van arts geregistreerd in het BIG- register voor artsen. Een arts die zich – mede – begeeft op het terrein van de alternatieve geneeskunde schudt daarmee zijn hoedanigheid van arts niet af. Hij blijft op de eerste plaats als arts gehouden jegens zijn patiënten te handelen met de zorgvuldigheid die onder soortgelijke omstandigheden van een redelijk handelend en bekwaam arts mag worden verwacht. Dit brengt mee dat een zodanig arts bij de behandeling van een patiënt zich in de eerste plaats rekenschap dient te geven van hetgeen binnen de reguliere gezondheidszorg geldt als minimale eisen te stellen aan diagnostische methoden en wijzen van behandeling. Toegespitst op de diagnostiek heeft te gelden dat, indien een patiënt klachten presenteert, waarvoor binnen de medische wetenschap – naar breed gedragen opvatting – bepaalde diagnostische middelen imperatief voorgeschreven zijn en/of richtlijnen bestaan, de arts ofwel de geijkte methoden moet volgen, ofwel indien hij daartoe zelf onvoldoende is toegerust, de patiënt moet verwijzen. Ten aanzien van behandelingsmogelijkheden dient de alternatief werkzame arts ten minste de patiënt voor te lichten over de bestaande reguliere en alternatieve behandelingsmogelijkheden en hun merites. De arts moet bij de informatie die hij aan de patiënt verschaft steeds duidelijk onderscheid maken tussen de diagnostische- en behandelingsmogelijkheden voor die patiënt in de reguliere gezondheidszorg en tussen de mogelijkheden binnen de alternatieve zorg om de algemene gezondheidstoestand te verbeteren. Voor iedere arts geldt dat hij rechtens gehouden is van zijn bevindingen en handelingen verslag te
doen. Deze verslaglegging dient onder meer de continuïteit van de zorgverlening, vergemakkelijkt de overdracht aan een opvolgende zorgverlener, strekt in geval van complicaties of incidenten tot facilitering van reconstructie van de toedracht en stelt de arts in staat om – waar nodig – verantwoording af te leggen van het door hem gevoerde beleid. Wanneer een arts welbewust afwijkt van hetgeen zijn vak hem voorschrijft, geldt temeer dat hij in zijn verslaglegging op behoorlijke wijze en in voldoende detail inzichtelijk maakt welke overwegingen bij hem en/of zijn patiënt tot een afwijkend beleid hebben geleid. Een en ander legt een zware informatie- en dossierplicht bij de arts, die alternatieve zorg biedt. Wanneer een (tevens) alternatief werkend arts de uitdrukkelijke keuze van een patiënt om niet regulier behandeld te worden respecteert en dientengevolge van de professionele standaard afwijkt, bijvoorbeeld door bestaande richtlijnen niet te volgen, dient dat, en ook dat de patiënt die keuze heeft gemaakt op basis van adequate informatie, uit het dossier te blijken. Pas wanneer de arts aan de hiervoor geschetste voorwaarden heeft voldaan mag hij overgaan tot het bieden van alternatieve geneeskundige zorg aan de patiënt. 4.4. Beoordeeld moet worden of de arts met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4.3. is overwogen de onder de feiten genoemde patiënte heeft behandeld met de zorgvuldigheid die van hem onder de geschetste omstandigheden als arts verwacht mocht worden. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is dat niet het geval. De behandeling van de zaak heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven om ten aanzien van de door de Inspecteur aan de arts gemaakte verwijten en de toetsing van het handelen van de arts aan het protocol anders te overwegen en te beslissen dan het Regionaal Tuchtcollege heeft gedaan. De arts is ernstig te kort geschoten in de zorg die hij patiënte had behoren te verlenen. Het Centraal Tuchtcollege heeft bij de beoordeling van de ernst van de aan de arts te maken verwijten mede in aanmerking genomen dat de arts tijdens de behandeling in hoger beroep geen blijk heeft gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien, in tegendeel. De arts heeft hardnekkig
Uit: Staatscourant 5 juli 2007, nr. 127 / pag. 17
gepersisteerd in de door hem aangehangen denkbeelden. De ernst van de aan de arts gemaakte verwijten maakt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat er alle aanleiding is om de arts in zijn handelen aan te merken als een zodanige bedreiging voor de volksgezondheid dat het opleggen van de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van de inschrijving als arts, op zijn plaats is. Nu aan de arts evenwel in bij heden in hoger beroep uitgesproken beslissing in de zaak 2006/138 de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register is opgelegd kan in deze zaak het opleggen van een maatregel achterwege blijven. Dit betekent echter niet dat het beroep van de arts slaagt. 4.5. Ingevolge artikel 71 van de Wet BIG bepaalt het Centraal Tuchtcollege op gronden ontleend aan het algemeen belang dat deze beslissing zal worden bekend gemaakt op de wijze zoals hieronder vermeld. Afzonderlijke publicatie van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege kan achterwege blijven. 5. Beslissing Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg: Vernietigt de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege voor zover aan de arts daarbij de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het register is opgelegd en hem het recht is ontzegt om wederom in het register te worden ingeschreven en opnieuw rechtdoende: bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd; verwerpt het beroep van de arts ; bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing. Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. R.A. Torrenga, voorzitter, mrs. L.F. Gerretsen-Visser en A.H.A. Scholten, leden-juristen en prof. dr. J.B.L. Hoekstra en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. C.M.J. Wuisman-Jansen, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 juni 2007, door mr. R.A.
4
Torrenga, in tegenwoordigheid van de secretaris. De voorzitter. De secretaris.
Uit: Staatscourant 5 juli 2007, nr. 127 / pag. 17
5