Groeten uit Tjideng
Eerste druk, 2014 © 2014 Dicky Douw-Vos Corrector en editor: Marijke Wels-Douw Fotografie: familiearchief en Rob Douw Coverontwerp: Rob Douw Oorspronkelijke titel: “Verslag en dagboeken, voor, tijdens en na het Tjidengkamp in Batavia, gedurende de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. December 1941 tot februari 1947”. isbn: nur:
9789048430833 402
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
Dicky Douw-Vos
GROETEN UIT TJIDENG “met ons gaat het goed”
Voor Robby en Marijke
Inhoudsopgave Voorwoord Deel 1 1. Proloog 2. Eerste tijd Japanse bezetting
9 13 14 20
Deel 2 – De Dagboeken 3. Nog buiten het kamp 4. Tjideng 5. Kamp op slot 6. Militair kampbestuur/Sonei 7. Vrede – maar nog geen bevrijding
55 56 84 128 198 278
Deel 3 8. Repatriering via omwegen
291 292
Kleine epiloog 313 Woordenlijst314 Geraadpleegde boeken 317
Voorwoord
Als kinderen van zo ongeveer zeven en negen jaar vroegen we vaak: ‘Mam, vertel nog eens van het Jappenkamp...’ Robby wist er nog wel het een en ander van, maar ik niet meer. Dan kwamen er grappige verhaaltjes over ‘Robby en de eieren’ of over het ‘koempoelen en buigen’. Dat laatste deed ze dan op elegante manier voor. Later vertelde ze terloops wel eens een detail, bijvoorbeeld dat we op het laatst een eierdopje rijst per dag kregen. Dat vonden we wel raar en we begrepen er niet veel van. Maar hoe erg het allemaal was geweest, daarmee wilde Mam ons niet opzadelen, en ze wilde het zelf ook allemaal maar liefst vergeten. Ze kon haar verhaal toch niet kwijt. Niemand luisterde naar het verhaal van de repatrianten uit Indië – de Nederlanders zaten met hun eigen trauma’s. ‘Jullie hadden het in elk geval niet koud,’ zeiden ze. Tot ze toch tegen haar zevenenzestigste met haar uitgetypte dagboeken kwam aanzetten. Ze was niet van plan het te publiceren, ‘in ieder geval niet ikzelf,’ zei ze. Maar hier is het dan toch. Dit zeer gedetailleerde verslag van het Japanse vrouweninterneringskamp ‘Tjideng’ in Batavia (nu Jakarta) tijdens de Tweede Wereldoorlog beslaat de aanloop naar de internering, het kamp zelf, en de tijd erna tot en met de repatriëring naar Nederland. Het verslag is aanvankelijk quasi grappig. Zoals ze zelf schreef: ‘we zagen de ernst van de situatie absoluut niet in’. Het gaat al snel over in irritatie, verontwaardiging en tenslotte wanhoop, maar de humor is nooit ver weg. Het was voor haar vooral een manier om de situatie het hoofd te bieden, om ‘de dingen van zich af te schrijven’. Het is gebaseerd op dagboeken (voor het grootste deel bewaard gebleven), losse aantekeningen en herinneringen. De schrijfster heeft zelf alles uitgetypt en bewerkt en moderniseerde het taalgebruik. Ze maakte het geheel leesbaarder door doublures, overdreven pathetiek en het teveel aan geruchten weg te laten. Dit heb ik zelf nog wat verder doorgevoerd. De indeling in hoofdstukken en de ‘kopjes’ zijn later door mij toegevoegd, voor de overzichtelijk9
heid. Een enkele maal heb ik opmerkingen uit de originele dagboeken weer toegevoegd. Alles is in haar eigen woorden opgeschreven. Deel I is een verslag van de gebeurtenissen van 7 december 1941 tot 12 september 1942. De schrijfster heeft zelf haar dagboeken omgewerkt tot verslag en vele herinneringen toegevoegd. Deel II, van 12 september 1942 tot 30 oktober 1945, is in de oorspronkelijke dagboekvorm. Ook hier voegde ze vele herinneringen toe. Vanaf 25 mei 1944 zijn de originele dagboeken, vaak op losse velletjes luchtpostpapier, verloren gegaan of vernietigd nadat ze deze had uitgetypt. Ze moeten er zijn geweest, gezien de gedetailleerde beschrijving van dag tot dag. Alleen van 1 april 1945 tot 12 juni 1945 is een piepklein dagboekje bewaard gebleven, ter grootte van een notitieboekje. Deel III, van 1 november 1945 tot februari 1947, is weer een verslag aan de hand van herinneringen en aantekeningen. Het is natuurlijk wel háár verhaal, ze was een kind van haar tijd. Ze deelde de opvattingen van de meeste Nederlanders. Ze dacht eerst dat het idee van een interneringskamp van de ‘intellectuele Indonesiërs’ afkomstig was. Later dacht ze dat de Jappen de ‘Inlanders’ het vuile werk lieten doen, ‘zodat we de Jappen dankbaar zouden zijn voor de bescherming’. Het woordgebruik in die tijd was wel anders dan nu. De term ‘Indonesiër’ werd nog niet veel gebruikt, dat kwam pas bij het uitroepen van de Republik Indonesia. Het land heette Nederlands-Indië, kortweg Indië en de plaatselijke bevolking werd meestal aangeduid als ‘Inlanders’, wat ons nu misschien denigrerend in de oren klinkt, maar wat toen heel gewoon was. Waar de schrijfster ‘Inlander’ heeft gebruikt is dit blijven staan, maar hier en daar gebruikte ze zelf het woord ‘Indonesiër’. De aanduiding ‘Indische mensen’ werd vooral gebruikt voor mensen van gemengd bloed (later, na de oorlog, aangeduid als Indo’s). Nederlanders heetten toen gewoonlijk Hollanders. Voor de Indonesiërs heetten ze Belanda’s. De Verenigde Staten heetten, net als nu, gewoon Amerika. Japanners waren Jappen of Nipponners. 10
Van de gebruikte Maleise en enkele andere woorden is achterin een verklarende woordenlijst opgenomen. Maleis was de ‘lingua franca’ in de regio. Het Maleis van de Nederlanders was vaak ‘pasar’ (markt) Maleis, voldoende om boodschappen mee te kunnen doen en met de bedienden te praten. Het geld was in guldens, en de vermelde bedragen kunnen zeker 10 keer of meer vermenigvuldigd worden voor onze tijd. De schrijfster, Goverdina ‘Dina’ Cornelia Vos (1913-2004), werd geboren in Den Haag. Haar vader was postbode, hoofdbesteller bij de PTT, en haar moeder zorgde voor de drie kinderen, Dina, Jan en Jet. Dina maakte prachtige tekeningen en schreef verhaaltjes en gedichtjes. Na de Mulo zat ze een poosje op de kunstacademie, maar werkte daarna op een kantoor en zat op de handelsavondschool. Ze was een charmante verschijning. Haar gevoel voor humor gaf een gepeperd randje aan haar bescheiden karakter. Haar voornaam veranderde ze in Dick(y). Na een verbroken verloving trouwde ze in 1939 met Izak Douw, scheepswerktuigkundige bij de KPM (Koninklijke Pakketvaart Maatschappij) in Nederlands Indië. Hun standplaats werd Singapore, hoewel ze op Batavia gehoopt had. In maart 1940 werd hun zoon Robert William geboren, ‘Robby’. Ze reisde drie keer naar Batavia, op het schip waar Izak werkte, op bezoek bij broer Jan, die daar in opleiding tot accountant was, en familieleden van Izak. Op 7 december 1941 (volgens andere bronnen 8 december) werd de haven van Singapore gebombardeerd, vrijwel tegelijkertijd met de Japanse aanval op Pearl Harbour, waar de inwoners van Singapore pas later van hoorden. Op dit moment begint het verslag.
11
Deel 1 7 december 1941 tot 11 september 1942
1. Proloog
Batavia, 15 maart 1942. De tijd is interessant genoeg om er een dagboek op na te gaan houden. Later ben ik misschien veel vergeten en mogelijk is het leuk (of niet) voor de kinderen om het later eens allemaal te lezen. Voorlopig is alleen Robby (twee jaar) er nog maar, maar binnenkort zal hij een broertje of zusje hebben. Singapore Maar voor ik begin moet ik eerst een kleine voorgeschiedenis vertellen, want de pret begon al ruim drie maanden geleden, op 7 december 1941. We woonden toen in de Engelse kolonie Singapore. Jarenlang zeiden we al dat de Jappen zouden komen. Het stond in de krant en we wisten hoe ze zich aan het voorbereiden waren. Maar niemand maakte zich zorgen, het zou immers toch niet echt gebeuren. Jappen konden niet goed vliegen, want volgens de mannen was er iets niet pluis met hun evenwichtsorganen. Bovendien waren ze stom en zouden het toch niet op durven nemen tegen Amerika. Nou, ze kwamen toch. Het begon met een bombardement op Singapore, ’s morgens vroeg op 7 december 19411. Ik werd wakker van geluiden of er zakken aardappelen de trap afgegooid werden. Ik ging over het balkon hangen om te zien wat er aan de hand was. Ook mijn buurvrouw, Inge Saif, was wakker geworden en kwam op het balkon naast mij staan. We zagen lichtflitsen in de verte en veronderstelden kalmpjes dat dat de Jappen wel zouden zijn, die aan het bombarderen waren. We overwogen in de slokan of onder de eettafel te gaan zitten, maar we vonden het nog niet zo erg en besloten eerst eens te informeren bij een Engelse officier, die een paar huizen verderop woonde, wat hij ervan dacht. Ik ging er alleen heen, want Inge was eurasian, halfbloed, en daar hielden de Engelsen niet zo van. Ze zouden haar in geen geval iets vertellen! Nou, de man wist net zo weinig als wij. Hij kwam nog half slapend zijn bed uit en 1 Volgens andere bronnen 8 december 1941
14
zei dat hij wel eens zou informeren bij de kazerne, maar eerst moest hij zijn breakfast hebben! (met bacon and eggs). Later bleek, dat een deel van de Chinese wijk in de binnenstad gebombardeerd was. Mijn vriendin Puck Zeylstra, die een paar huizen verderop woonde, en ik, zijn toen met een bus naar de stad gegaan om te kijken. Er lag heel wat puin. Ook de haven was gebombardeerd, maar daar durfden we niet heen. Daarna volgden we de gebeurtenissen via kranten en radio. De Jappen wandelden rustig vanuit het noorden door Malakka. Op tennisschoenen werd er gezegd, maar dat geloofde ik toch niet. Er werd hen geen haarbreed in de weg gelegd, want de kanonnen van Singapore wezen naar zee, vanwaar de vijand verwacht werd en ze konden niet gedraaid worden. Slim van die Engelsen. Bovendien zat het hele Engelse leger geconcentreerd op het eiland Singapore. In Malakka zat, naar we hoorden, niets. Later hoorden we wel, dat in Straat Malakka enige Japanse schepen tot zinken waren gebracht, notabene door Hollandse vliegtuigen, die ‘toevallig’ in de buurt waren. De oorlog was die zevende december wel echt begonnen. We hoorden, dat de hele Amerikaanse vloot ergens tot zinken was gebracht – dat ‘ergens’ werd later bekend als Pearl Harbor. We wisten niet goed wat te doen en onze mannen zaten nog op zee. Puck en ik woonden op de Orchard Road. Mijn huis was een oud en lelijk, maar koel en comfortabel Tamil huis. Gedurende de week waarop we op onze mannen wachtten, hielden Puck en ik ons bezig met het inpakken van enkele zaken, die we later weer uitpakten. Verder hamsterden we wat, aten ijsjes in de stad en lekkere dingen bij de Chinees, voor de Jappen ons geld zouden afpakken. We speculeerden natuurlijk wat die stomme Jappen van plan waren als ze op het eiland Singapore zouden aankomen. We hadden geen flauw idee en zagen absoluut niet de ernst van de situatie in, al maakten we wel een soort schuilplaats onder de grote eettafel, met wat drinken en voedsel, waar we bij een eventueel bombardement met onze kinderen konden schuilen. Puck’s zoontje Auke was drieënhalf en mijn Robby bijna twee jaar. We legden een matras op de tafel. 15