Kalinski
Eerste druk, 2014 © 2014 Kain Omslagillustratie: ©Kain Inleidend gedicht: ‘In goud gevangen’ ©Jelou 2013 Omslagontwerp: Stephanie Logtmeijer Portretfoto: Stephanie Logtmeijer isbn: nur:
9789048431700 334
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
KALINSKI KAIN
Voor Jenette Ouweneel. Door mee te leven, mee te denken en mee te voelen heeft zij geholpen bij de geboorte van dit boek.
Ik volg het duister spoor waar waanzin diep geaderd zich aangepast verleiden laat tot machtige extase de zwoele geur van liefde erbarmelijk de huid bekruipt geproefde passie ogen kruist om nooit meer los te laten waar krachten ongemeten de drang in onweerstaanbaar groots bezieling zoekt tot in de dood het beest, de mens, tezamen. © JELOU
Slaapkamergeheim (voorspel)
Inspecteur Kalinski keek mismoedig naar de sigaret die hij in zijn hand hield. Verbeterde smaak stond er op het pakje. ‘Verbeterde smaak, m’n reet,’ zei hij tegen niemand in het bijzonder. ‘Is er iets inspecteur?’ De jonge assistent Jeanfreux keek de inspecteur met zijn babyblauwe ogen vragend aan. In zijn handen had hij een pincet met een stukje bloederig vlees, dat hij bijna liet vallen. ‘Niets! En hou je aandacht bij je werk, je bewijs loopt bijna weg!’ De woorden kwamen er op een zodanig felle toon uit dat de assistent het bewijs van schrik liet vallen. ‘Allemachtig Jeanfreux, is het nu zo moeilijk om op te letten? Die kan dus ook afgeschreven worden!’ Geïrriteerd gooide hij de verbeterde sigaret op de grond, midden in de plas bloed die op het groene tapijt lag. Rood en groen, op zich wel een mooie kleurencombinatie, ging kort door zijn hoofd heen. Dat moest later vanavond maar eens met zijn vrouw besproken worden als hij weer thuis zou komen. Als, want de laatste dagen had hij weinig van haar gezien. Niet dat dat een groot probleem vormde, ze was niet bepaald het toonbeeld van esthetisch verantwoorde woningvulling, maar ze zorgde wel goed voor hem. Het huidige interieur van hun woning was stemmig grijs met bruin en kon wel een opfrisbeurt gebruiken. Maar eerst moest hij zich druk maken om sigaretten. Het werd dus tijd een ander merk te proberen, maar wel snel, want op dit moment was er niets meer te roken. De vijf stuks die nog in het pakje zaten konden weggegooid worden. ‘Heb je al wat gevonden Jeanfreux? Ik moet even weg, dus een beetje tempo graag.’ De assistent begon spontaan te stotteren, iets dat de jongen vaker deed in stressvolle situaties. 9
‘S-s-sorry inspecteur,’ stamelde hij, terwijl het volgende stuk vlees onbedoeld op de grond viel, ‘het is allemaal een beetje bizar wat we hier vinden.’ ‘Je meent het! Ik dacht altijd dat iedereen zijn slaapkamer zo aantrof. Kom op! Wat heb je!’ Kalinski begon zijn geduld te verliezen en Jeanfreux wist dat daar niet veel voor nodig was. De assistent werkte nu een half jaar met de licht grijzende inspecteur samen en had al menig uitbrander mogen ontvangen. In tegenstelling tot zijn twee jaar, sinds de academie, kon Kalinski bouwen op een werkervaring van vijfendertig jaar. De drieënvijftigjarige inspecteur, klein, gedrongen en met een redelijk buikje, leek stil te hebben gestaan in de tijd. Sterker nog, hij leek wel door een tijdmachine gekomen te zijn. Iedere dag verscheen de man weer in zijn eeuwenoude, lange regenjas van verschenen en versleten leer. Het eerste wat hij standaard op een plaats delict deed was een sigaret opsteken. Een van de weinige mensen die tegenwoordig nog rookte. De generatie van Jeanfreux vond het een bizarre, smerige gewoonte. Onder zijn regenjas droeg Kalinski een driedelig pak met rond zijn nek een vlinderdas. tweehonderd jaar oud? Misschien wel ouder. En dan, als typisch handelsmerk, twee donkerbruine laarzen met zolen die al drie keer de wereld rond leken te zijn gelopen. Vooral het haar van de inspecteur had Jeanfreux altijd bijzonder gefascineerd. In tegenstelling tot de huidige mode van kaal met tatoeages had de man nog een volle bos haar dat in dode punten alle kanten uitwaaierde. ‘H-h-het lijkt een beetje op de vorige gevallen,’ begon de assistent voorzichtig, ‘het lichaam is met grof geweld van binnen naar buiten uit elkaar getrokken.’ ‘Gelukkig ben je aangenomen voor je analytische denkvermogen. Allemachtig, Jeanfreux, vertel me nu iets dat ik nog niet weet!’ Deze tirade bracht de jongeman helemaal van zijn stuk en even wist hij niets meer uit te brengen. Kalinski drukte met zijn laars de sigaret uit in de plas bloed en begon vervaarlijk te vloeken terwijl het doordrong dat deze al uit was en hij in de viezigheid zat te stampen. ‘Ik ga sigaretten halen en als ik terugkom wil ik antwoorden hebben!’ 10
Kwaad draaide hij zich om en verliet het bloederige slaapkamertafereel. De sigaret, zijn laarzen, zijn assistent, hij moest even adem halen. De jongen staarde naar de grond, maar het lukte hem nog net het derde stuk bewijs met het pincet vast te houden. Ondanks de woede-uitbarsting had de inspecteur, in de korte tijd die ze samenwerkten, een diep gevoel van respect ontwikkeld voor Jeanfreux. De jongen had bewezen een grote kennis te bezitten met betrekking tot forensisch onderzoek. Met behulp van zijn vaardigheden om minutieuze details boven water te toveren als bewijs hadden ze al twaalf moordzaken succesvol opgelost. Alleen was de assistent te onzeker in zijn handelen. Wanneer hij alleen aan het werk was verliep alles soepel en vlekkeloos, maar zodra Kalinski erbij stond ging het mis. Daarom was de inspecteur nu ook maar weggelopen, dan kon Jeanfreux in alle rust zijn ding doen. Het feit dat hij in staat was om hem een klap te geven legde Kalinski maar even naast zich neer. Prioriteit was sigaretten te vinden zonder verbeterde smaak. De groene vloer met het bloedmotief, de kleinere stukken bloederig vlees en de opengeklapte ribben, midden op het bed, waren gelijk aan de twee voorgaande gevallen die ze onderzocht hadden. Jeanfreux hoefde de restanten van het lichaam niet te bekijken om te weten dat het hier om een vrouw ging. Op de muren, het plafond en verspreid over de vloer lagen delen van haar lichaam. Van stukken arm en been tot gedeeltes van de ingewanden. Vlak na binnenkomst had hij gezien dat ook hier verschillende delen van het lichaam misten. Longen, hart, lever. De schedel van de vrouw lag in een hoek van de kamer, in tweeën gespleten. Gedeelten van de hersenen glansden in het zonlicht dat door de half open gordijnen de kamer binnenviel. Het vlees tussen de bladen van zijn pincet was van de linkerarm geweest en had hij net van de spiegel af geplukt. Gebiologeerd staarde hij ernaar, langzaam tot rust komend na de uitbarsting van de inspecteur. Ergens was hij het wel gewend, maar toch schrok Jeanfreux er iedere keer weer van. Het stuk was rondom bedekt met helder bloed. Geen aanwijzingen dat er een mes was gebruikt of een ander werktuig om mee te snijden. Geen geschroeide vleesranden wat duidde op gebruik van een laser, 11
helemaal niets. Toch was het op een bepaalde manier efficiënt weggehaald. Net als bij de andere vrouwen was hier geen spoor te vinden van een mogelijke dader. Geen haren, geen slijm en waarschijnlijk ook geen sperma, al moest dat nog onderzocht worden op het laboratorium. Eigenlijk was het gek dat hij niet onpasselijk werd van het tafereel. De agenten, die om hem heen liepen, hadden afwisselend al overgegeven of liepen rond met een ziekelijk wit hoofd. Misschien had het te maken met de twaalf zaken die hij al opgelost had met Kalinski. Ze waren allen verschillend, maar stuk voor stuk bloederig en ranzig in hun verschijning. Deze recente moorden in Nieuw-Arnhem staken echter met kop en schouders boven de anderen uit. Drie vrouwen, alle drie, op dezelfde wijze, van binnen uit elkaar getrokken door een kracht die zijn weerga niet kende. De twee andere lichamen, in de koelcellen op het politiecomplex, waren vanuit het kruis naar het hoofd uit elkaar gescheurd (ja, scheuren was de enige term die van toepassing was, een andere had de jongen niet kunnen bedenken). Het bekken als in een explosie naar de zijkanten van het bed geslagen, de ruggengraat in het matras gedrukt, de ribben uit elkaar geduwd, reikend naar het plafond dat ze nooit konden bereiken en het hoofd vanaf de kin naar de kruin gespleten. Een agent rende naar de badkamer en begon onbedaarlijk te braken. De geluiden die hij maakte zorgden er voor dat een ander wit wegtrok en ging kokhalzen. In de rechterhoek naast het bed lag het linkeroog van de vrouw, de spieren in een sliert er nog aan, starend naar de linkervoet die bij de deur lag. Behoedzaam manoeuvreerde Jeanfreux rond de plas bloed met de voetafdruk van de inspecteur erin, liep naar het oog en pakte dit voorzichtig met zijn pincet op. Hij bekeek het zorgvuldig rondom, voordat hij het in een zakje deed om het als bewijsmateriaal op te bergen. Net als het bekken leek het oog ook weggerukt te zijn, alsof het hoofd uit elkaar geblazen was. Iets dichter naar het bed toe ontdekte Jeanfreux iets dat er niet hoorde te zijn. Een lichtbruine poel van synthetisch voedsel, surrogaatkoffie en vitaminepillen. Alle vijf agenten in de ruimte keken verschrikt op toen de assistent hard begon te vloeken. ‘En nu iedereen de kamer uit! Jullie randdebielen zitten als idioten 12
mijn plaats delict te besmetten met je ontbijt! Rot op! Nu! En is die vervloekte plasmagraaf er al?’ ‘D-d-die komt over vijf minuten,’ stamelde een vrouwelijke agent, ondertussen in snel tempo haar spullen verzamelend. ‘Het zal tijd worden dat hij hier eens aan komt,’ ging Jeanfreux onverminderd voort, ‘we zitten al een half uur op dat stuk verdriet te wachten.’ De agenten vlogen één voor één de slaapkamer uit, terwijl de assistent langzaam kalmer werd. In de spiegel zag Jeanfreux het gezicht dat aan het ontspannen was en bekeek het aandachtig. Dit kende hij niet van zichzelf, normaal was hij de rust zelf. Misschien kwam het door de aanvaring met de inspecteur eerder die ochtend. Het maakte niet uit, hij had nu in ieder geval niemand om zich heen. De rust die nodig was om de sporen te vinden die anderen niet zagen. Jeanfreux moest nieuwe feiten vinden voor de inspecteur, dus besloot hij de kamer opnieuw te gaan bekijken alsof deze voor het eerst betreden werd. Rustig liep hij naar buiten, keek even terzijde naar de vijf agenten die daar stonden na te praten, sloot de deur, haalde even diep adem en liep weer terug naar binnen. De kamer van Eva Sterlon was niet groot of bijzonder mooi. Groene vloerbedekking, grijsblauw geschilderde wanden en wit meubilair. Het bed gecentreerd tegen de achterwand, twee nachtkastjes aan weerszijden en een grote kledingkast aan de rechterwand. Daarnaast bevond zich de doorgang naar de badkamer, die nu zurig stonk naar braaksel. Links de ramen met vaalgroene gordijnen ervoor, die half opengeslagen waren. Doordat twee meter ernaast een ander appartementengebouw stond kwam er weinig licht naar binnen. Eva zelf lag verdeeld over haar kamer. Ribben op het bed, hoofd in de linkerhoek, het oog dat hij opgepakt had lag samen met een stuk van haar linkerarm in de rechterhoek. Haar voet bij de deur, de ruggengraat diep in het matras gedrukt, rechter onderbeen in de rechterhoek aan de kant van de deur. En zo kon hij nog even doorgaan met de opsomming. Verdeeld over alle wanden en het plafond diverse stukken vlees en ingewanden, willekeurig verdeeld, alsof een geestelijk ontspoorde artiest zijn meesterwerk gecreëerd had. 13