De AnteCee
Eerste druk, 2014 © 2014 San Daniël Coverfoto: Karin Smit isbn: nur:
9789048431618 340
Uitgever: Free Musketeers, Zoetermeer www.freemusketeers.nl
Hoewel aan de totstandkoming van deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de auteur en uitgever geen aansprakelijkheid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch voor de directe of indirecte gevolgen hiervan. Niets uit deze uitgave mag zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever worden openbaar gemaakt of verveelvoudigd, waaronder begrepen het reproduceren door middel van druk, offset, fotokopie of microfilm of in enige digitale, elektronische, optische of andere vorm of (en dit geldt zonodig in aanvulling op het auteursrecht) het reproduceren (I) ten behoeve van een onderneming, organisatie of instelling of (II) voor eigen oefening, studie of gebruik welk(e) niet strikt privé van aard is.
De
AnteCee San Daniel
Antichristus, de AnteCee ontwaakt - De ochtend
Het was een lange nacht geweest, toen de aarde in de plantenbak een gezicht kreeg, zich losmaakte en naar het bed van de uitverkorene zweefde; zijn gastheer. AnteCee ontwaakte uit zijn verdoemde slaap, hij was de vervloekte onder de vervloekten en hij genoot ervan. Hij voelde de weerstand van zijn gastheer, maar dat mocht niet baten. Langzaam vulde hij zijn geest, tot zijn gastheer een zandkorreltje in zijn eigen brein geworden was. Doordringen, je moest duwen en doordringen en verdringen. Nu moest je wennen aan het lichaam en aan hoe je eruitzag en sterker worden, steeds groeien en sterker worden. Alleen de kennis gebruiken die nodig was uit die zandkorrel en dan zaken hun natuurlijke weg, hun voorspelde weg laten volgen. ‘Goed is slecht,’ mompelde hij, ‘en slecht is goed, dood is leven en leven moet dood.’ Hij voelde nog even de paniek in de zandkorrel, kleine gedachten uit een kleine ziel die geknepen werd tot moes en weer zou mogen groeien tot de balans hem daartoe opriep, als hij dat toestond. Stukmaken, dacht AnteCee, nu, met de hersencellen van zijn tot korreltje verkleinde gastheer. Wat is de schepping toch een mislukking, en hij lachte. Nog even en het zou zover zijn. Hij kneep de spons van Paul – hij heette Paul, wist hij nu zeker – de spons van zijn wezen, zijn haat en liefdes, zijn herinneringen, uit, en liet zich opzuigen in zijn ziel in zijn gedachten, in zijn wezen. Ik ben de nieuwe Paul, de nieuwe mens. Een klein deeltje paste niet meer in de oude Paul, hij had ook maar een miserabele kleine ziel gehad, besefte AnteCee. Dat moet dan maar wachten, deeltjes van een geheel hebben altijd nut, al is het maar als boodschapper of doder. In een dier stoppen, of met zich mee laten liften, en als het zo uitkwam in een dier stoten. Nee, Paul had geen huisdier gehad, hij zou hem toch nooit meer kunnen verzorgen. Nog een laatste duw, over de grens heen van concentratie. Hij, de machtige AnteCee, voelde nog even weerstand van die kneus Paul. Er bubbelde een stukje tekst uit zijn korreltje, het lekte weg: ‘Bij wiens licht de macht der hel verslagen en de dood vernietigd...’ Die gore schlemiel probeerde hulp te 5
roepen. Hoe durfde hij hem zo te tarten? Paul was al dood toen hij geboren werd. Hij kneep het laatste strengetje Paul weg uit zijn bestaan. Eerst een paar dagen wennen en groeien en dan de ‘verlossing’ laten beginnen. Een schampere grinnik kwam over zijn lippen: ‘De macht der hel verslagen, my ass!’ Dat viel nog altijd te bezien. Over ‘ass’ gesproken, Paul zou verbaasd geweest zijn over de nieuwe Paul of tot wat hij geworden was. Paul was goed vermoord en bestond alleen nog maar als omhulsel. AnteCee was niet tevreden met wat hij in de spiegel zag. Ze kiezen steeds grotere schlemielen uit voor invaarten. Hij zag een onzeker gezicht, met een lichaam dat niet goed bijgehouden was. De onderkin, dacht Anti, daar houd ik niet van. Hij voelde het verschil zich vormen, de kaaklijn werd strakker en hij voelde zelfs lichte spieren die zich etaleerden op zijn kaken. Nu zag hij er afgetraind uit, want het woord kreeg gestalte. Haar, dacht AnteCee, waarom moet ik altijd in minkukels plaatsnemen? Hij zou zich in stappen aanpassen naar de oude vorm. Hij kleedde zich aan en zag aan de kleding wat een miserabel leven zijn voorganger had gehad. Eerst ruimere kleding aanschaffen alvorens hij spiermassa zou aanzetten en iets met wat meer smaak. De portemonnee bevatte maar een paar tientjes. ‘Daar kan ik niets mee, mijn restdeeltje moet dat maar regelen,’ mompelde hij. Geld, dacht hij, nu! Een klop op de deur verstoorde hem en daar stond zijn studentikoze buurvrouw met een enveloppe in haar hand. ‘Hoi Paul,’ begon ze, ‘ik vond dit in de gang. Je naam en adres staan erop. Miste je het al?’ Normaal vond ze hem maar een kneus die in de ziektewet was beland met een burn-out. Dat voelde hij telkens als hij haar ontmoette, maar nu keek ze hem wat langer en onderzoekend aan. ‘Het gaat vast beter met je, hè,’ begon ze, ‘je ziet er goed uit.’ ‘Ja,’ zei Paul, ‘ik voel me zo anders vandaag, dank je wel. Ik zou je binnen vragen maar ik moet nog wat dingetjes regelen. Wij zien elkaar wel, hè? Bedankt.’ Hij had de enveloppe uit haar hand genomen en de deur gesloten. Zijn tegendeeltje wist dat zij nog verbaasd achter de deur stond. Hij keek naar de enveloppe die in het rood geadresseerd was aan de weledele heer P.A. Cebar, appartement 6, 6e straat en 6e avenue North West Paradise building. Ja, dat was hij! Hij reet het open en zag tot zijn genoegen het bundeltje geld in de enveloppe die hij bevolen had. Ha, dacht Paul, helemaal rond. ‘When AnteCee talks, AnteCee walks.’ Neuriënd liep hij de deur van zijn flatje uit. 6
De portier groette hem vriendelijk toen hij de buitendeur openhield. ‘Prettige dag, Paul,’ zei hij, maar toen hij AnteCee aankeek, had hij zomaar een idee dat zijn dag onprettig zou verlopen. Waarom, wilde AnteCee weten, waarom wens je mij dingen toe die ik niet prettig vind? De portier kon zijn ogen niet meer van AnteCee af houden en hij voelde hoe zijn maag samenkneep. Hij werd bang, de angst droop van de muren naar hem toe. ‘Er is hier niemand,’ zei AnteCee, ‘je hebt niets gezien en met niemand gesproken. Ben je blij met je ogen? Waarom spreek je als ik je niet leuk vind? Kijk mij aan, gore debiel,’ zei AnteCee, ‘ik zal je echt wat laten zien.’ De portier stond aan de grond genageld en wilde spreken, maar er kwam alleen een grommend, onduidelijk gekruin, een soort jammerende reeks van mislukte klanken, uit zijn strottenhoofd. Pauls hoofd werd een duplicaat van het hoofd van de portier. ‘Ik spreek wel voor je,’ zei AnteCee door Pauls lippen, met Pauls stem. ‘Jij gaat je ogen wassen, schoonmaken, zuiveren, jij ziet verkeerde dingen, dat lossen we op. Prettige dag verder, wees zuinig op je ogen voor jij ze achter je laat.’ Pauls hoofd was weer Pauls hoofd en vervolgde: ‘Spreek toch alleen als je toegesproken wordt.’ AnteCee stapte langs hem heen de koele ochtend in. Ik word gek, dacht de portier. Hij knikte en voelde braakneigingen in zich opkomen en het koude zweet op zijn voorhoofd parelen. Hij besefte dat hij naar het toilet moest. AnteCee liep de hoek om en dacht met ergenis aan die al te aardige portier. ‘Verspil die man,’ zei hij voor zich uit, en het woord kreeg gestalte, en AnteCee voelde dat zijn tegendeeltje hem verlaten had. De portier liep nu ronduit te kokhalzen. Hij spoedde het dienstpersoneelstoilet in en zijn misselijkheid verdween. Hij koos de middelste wastafel uit en hield zijn handen onder de kraan. Hij hoorde de klik van de deur achter zich, die op slot draaide, maar zag niets veranderen en toen begon de angst weer van de muren te druipen, naar hem toe. Een ijzige kou reisde zijn ruggengraat op en neer en de twee spiegels aan weerszijden spraken hem in canon toe: ‘Ben je blij met je ogen? Daar kunnen wij wat aan doen! Ben jij blij met je ogen? Ben jij blij, blij met je ogen?’ Vol ontzetting zag hij de spiegels zich vullen met de beeltenissen van Paul, maar een andere Paul, een Paul die hem waanzinnig maakte. Hij begon zijn handen te vullen met de vloeibare zeep uit het opgehangen duikelaartje en begon zijn ogen te boenen. Het prikte hevig, maar de 7
angst, de zoete angst die zijn hoofd haast deed splijten, maakte dat hij niet kon stoppen. Toen de spiegels hem op sarrende toon bevielen zijn tong uit te rukken, stopte hij even met zijn ogen uit te boenen en draaide hij twee vingers om zijn tong en met alle kracht rukte hij zijn arm naar beneden en voelde zijn tong loskomen van haar wortel. Hij borg haar op in zijn vestzakje. ‘Waarom spreek je als ik je niet leuk vind?’ vroegen de spiegels nu in koor. Zijn hart bonkte nu tussen zijn oren en de adrenaline pompte als een giga-orgasme door hem heen. De portier richtte zich op en begon met zijn hoofd op de wastafel te bonken. Je moet nooit verder kijken dan je neus lang is, vond de wandelende AnteCee, en het woord werd waarheid. Met een krak brak de portier zijn neus op de wastafelrand. ‘De dag is goed begonnen,’ mijmerde de verdoemde met een glimlach net, toen hij tegemoet gelopen werd door een zwerver. Een zwerver die typische trekken van de junk met zich meedroeg. Hij voelde hoe zijn tegendeeltje zich weer bij hem voegde. De portier was verspild, hij was wél blij met zijn ogen. Piekie piekie de junk zag een mogelijke weldoener aankomen, een man, kort en robuust van stuk. Hijzelf was slungelig en lang, met een oude overjas met diepe zakken aan en in een van die zakken had hij zijn hand rond de injectiespuit geklemd. Wat zou hij vragen? Een piekie voor een hamburger of een vuurtje? In beide gevallen was de vroege wandelaar de lul, zwaar de lul. Als hij zijn portemonnee trok om een piekie te zoeken zou hij de spuit tussen hen in houden en lachend zeggen: ‘Mijn vrienden hebben ook honger. Geef je rommel maar hier; klokje, geld, ring…’ Het was nog vroeg en er waren geen getuigen. Hij zou zeggen: ‘Ik heb aids, wil je aan mijn spuit?’ Hij zou hem echt prikken. Alhoewel, dat werkte natuurlijk niet goed, dan was de dreiging weg. Piekie piekies verwarde geest trachtte te bepalen hoe hij de buit zou binnenhalen. Als hij om een vuurtje vroeg, zouden de handen van zijn slachtoffer in zijn zakken gaan om een aansteker te zoeken en dan zou hij zeggen: ‘Laat je handen in je zakken, eikel, anders prik ik je lek.’ En hij zou hem rollen. Als hij niet zou roken zou het piekie-bedelverhaal volgen. Als hij hem achterna zou rennen, na de beroving, dan stonden om de hoek wat medejunks en ze zouden hem echt moeten prikken, en dan zou hij de buit met hen moeten delen. Maar ja, dan konden ze wel zijn kleding en schoenen verdelen. Dat was lachen, man. Strak plan. Het stond hem, voor zover dat kon, helder voor de ogen. 1. vuurtje vragen. 2. bij niet roken, geld vragen. In beide gevallen dreigen met een spuit. 3. indien nodig: vermoorden en alles verdelen. 8
AnteCee voelde zich tevreden. Angst weekt zielen los en het tegendeeltje had bij zijn terugkomst de angst van de portier nog om hem heen hangen. AnteCee was sterker nu dan toen hij de deur van Paradise Building was uitgewandeld. Ook het beetje ziel en wezen van de portier paste niet naast de geknepen zandkorrel van wat vroeger Paul geweest was. Het tegendeeltje was eens zo sterk geworden, maar dat was ook het restdeeltje van AnteCee. Wel vond AnteCee dat hij een flinke hoeveelheid tegendeel in iemand moest planten. Dan kon de ‘gelukkige’ deelnemen aan zijn expeditie en hoefde hij zijn aandacht en concentratie niet over al te veel fronten te verdelen. Je begon immers allemaal als tegendeeltje tot je uitgroeide naar een AnteCee. AnteCee wist wat er ging gebeuren nog voordat de junk hem de weg versperde. Hij hield zijn rechterhand uit en zei tegen de zwerver: ‘Geef mij een piekie voor een burger.’ ‘Hé man,’ zei de junk, ‘dat is mijn lijn, jij moet mij een piek geven.’ Ik moet? ‘Dit is je gelukkige dag,’ vervolgde AnteCee, en hij keek hem lang aan. Er zou veel tegendeel in hem passen, de man was bijna leeg. De zwerver keek en zag even het echte gezicht van AnteCee en dacht: man van eehh… ik ben nog high of zo van de laatste shot, en daarna vertraagden, bevroren zijn gedachten. ‘Wil je dat ik je ingewanden door je strot naar buiten trek?’ vroeg AnteCee, geinteresseerd. Piekie was helemaal de draad kwijt. Moest hij prikken, dreigen of een vuurtje vragen? Duwen en doordringen, dacht AnteCee, en een flinke homp tegendeel plaatste zich in Piekies grijze massa en die brei vulde helemaal op, op een klein geknepen zandkorreltje na. De vriendjes van Piekie piekie stonden op. Er ging iets fout met hun makker, en zij liepen naderbij. Ze hadden wel meer ‘helden’ meegemaakt, met zijn vieren veranderde dat zo. ‘Voortaan, worm,’ sprak AnteCee tegen hun makker, ‘zul je een prikker van mensen zijn. Jij bent nu van mij en ik verander je naam in Prikkie prikkie.’ ‘Zijn we sterk, opa?’ begon een van de junks. ‘We gaan straks met jouw hoofd voetballen.’ ‘Willen jullie een vuurtje?’ vroeg AnteCee, de man doordringend aankijkend. ‘Of een prikkie?’ ‘Ja lul, wij willen een vuurtje,’ zei de grootste van hen. 9
‘Jullie zijn dat met hem eens?’ wilde AnteCee weten, terwijl hij nu het hele groepje aankeek. ‘En snel een beetje!’ riep de eerste overmoedige junk. ‘Dat hij vuur krijge,’ sprak de verdoemde. En het woord kreeg gestalte en uitvoering. Hij ontbrandde ter plekke en rende krijsend weg. De geur van verschroeid vlees vulde de lucht en volgde hem op zijn pad. ‘En nu,’ zei AnteCee tegen de overgeblevenen, ‘dat jullie ook het vuur krijgen.’ En aldus geschiedde het. Het woord kreeg gestalte en uitvoering en AnteCee zag dat het goed ging. ‘Meester,’ zei Prikkie, ‘vergeef mij dat ik spreek, maar kon u hen niet gebruiken in uw plan?’ ‘Iemand die mij bedreigt, kan ik niet gebruiken. En spreek voortaan alleen tegen mij als antwoord op mijn vraag of je zult meer vernietigd zijn dan je voor mogelijk houdt.’ De dag was goed begonnen. ‘Ik wil je niet meer zien, Prikkie,’ sprak AnteCee, ‘jij hebt werk te doen en als dat niet naar voldoening gebeurt, dan haal ik je ingewanden brandend door je strot naar buiten.’ Hij draaide zich om en liet zijn volgeling verbijsterd staan, klaar om zijn nieuwe wereldtaak invulling te geven. De zielen van de fakkeljunks hadden zich gevoegd bij het restdeeltje van AnteCee. Ik moet hen herverdelen over anderen voor hij ook een AnteCee wordt. Ik ben de verdoemde, ik ben de AnteCee. Hij had maar drie keer zes dagen, om zijn heerschappij te vestigen, concurrentie kon hij niet gebruiken. ‘Van stof zijt gij gemaakt en tot stof zult gij wederkeren.’ En ik ben uit het stof wedergekeerd, grinnikte AnteCee in zichzelf. Het begint een drukke dag te worden, met in de eerste uren een goede bodycount: één portier, vier fakkeljunks, en we hebben een leerling op het spoor gezet. Ik mis nog een offer voor mijn eerste zes vervulling, dacht AnteCee. Dan zal ik mijn eerste teken geopenbaard hebben. Het moet een sterke persoon zijn omdat het anders te lang duurt. Als je rotzooi eet, word je rotzooi. Als je rotzooi vernietigt, dan neem je rotzooi op. Eerst maar ruimere kleren vinden en wat eten en ondertussen ‘bekeren’ waar het maar lukt. 10