Triakel
Uitgave van het Universitair Medisch Centrum Groningen 27 oktober 2011
Wordt vervolgd
Wordt vervolgd Cytokinen
Hier ligt hij dan: de laatste Triakel. Het moest er eens van komen. De moderne digitale media bieden immers veel meer
Cytokinen spelen een rol bij bij het ontstaan van een delier, depressie en dementie.
en betere mogelijkheden om u op de hoogte te houden
Domino 24
van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van onderzoek, patiëntenzorg en onderwijs in het UMCG. Het eerste nummer
GIPS-M
verscheen in januari 1988. Het hebben van een eigen magazine voor relaties was toen nieuw voor ziekenhuizen. Vandaag
Wat betekent een buitenlandse stage aan een topinstituut voor je loopbaan als arts-onderzoeker?
behoort het UMCG opnieuw tot de koplopers, het UMCG is
Kader kweken
38
het eerste academische centrum met een aparte populairwetenschappelijke website; www.kennisinzicht.umcg.nl. Niet Foto: Antoinette Borchert
alleen voor relaties maar voor iedereen die iets wil weten over
Op de cover een origineel geboorteverslag van Aletta Jacobs.
Foto: Henk Veenstra
fundamenteel en klinisch onderzoek in de geneeskunde.
En verder Hoe voeding de stofwisseling beïnvloedt
12
Psychiatrie gaat stemming meten
14
Interview met hoogleraar huisartsengeneeskunde Marjolein Berger over haar visie op het vak
20
OK van de toekomst
22
Sieckmeesters en chirurgijnen
28
De ontwikkeling van het verpleegkundig beroep, interview met lector Verpleegkundige innovatie en
Wetenschap 2.0 Welke media gebruiken studenten, artsen en onderzoekers en hoe bleef men vroeger op de hoogte van de laatste ontwikkelingen op hun vakgebied? #UMCG
Triakel
Vierentwintigste jaargang, laatste nummer 27 oktober 2011
ISSN 0922-1611
Triakel is een uitgave van het Universitair Medisch Centrum Groningen en verschijnt in een oplage van ongeveer 18.000 exemplaren. Triakel wordt gratis verzonden naar medewerkers en studenten van het UMCG, huisartsen, specialisten en gezondheidszorginstellingen in de noordelijke regio en overige relaties. Redactieadres: UMCG-staf communicatie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen, tel. 050-3612200. Redactie: Ineke Woldringh (hoofdredactie), Helma Erkelens (eindredactie). Met medewerking van: Ralph Aarnout, Angela Rijnen, Josée Ritsema, Margriet Bos, Marjan Brouwers, Harma van Dijken, Henk Hellema en Maaike Muller. Fotografie en illustraties: Antoinette Borchert, Bert Barelds Fotografie (voorplaat), Hannemarie van Loef, Jeroen van Kooten, Loura Kok, Marcel Leuning, Henk Veenstra en Bert Cornelius. Vormgeving: Graphique du Nord, Henk Hokse. Druk: Koninklijke Van Gorcum BV, Assen.
8
Samenwerken, niet concurreren
positionering Petrie Roodbol
30
Ook stamcellen worden ouder
32
Drie projecten Nationaal Programma Ouderenzorg van start
35
Drieënveertig jaar transplantaties in Groningen
36
Kort nieuws
19, 27, 42, 43
Concentratie van (hoog)complexe zorg én basiszorg zijn nodig om voldoende, goede en bereikbare zorg in Noord-Nederland te houden, vindt het UMCG. Concentreren 16 3
Op 27 oktober gaat kennisinzicht.umcg.nl live. Met deze website wil het UMCG het wetenschappelijk onderzoek toegankelijker maken voor een breed publiek. Wetenschappers blijven inhoudelijke kennis als vanouds delen op de Researchpagina van de UMCG-website.
Triakel maakt plaats voor kennisinzicht.umcg.nl
Kennis delen gebeurt anno 2011 digitaal, via internet en de sociale media. Dat is sneller, duurzamer en doelmatiger omdat meer belangstellenden vaker en sneller geïnformeerd kunnen worden. Het UMCG start om die reden met een website over wetenschap voor het grote publiek en stopt met het uitgeven van het magazine Triakel.
Van papier naar publiek De belangstelling voor wetenschap en gezondheidszorg groeit. Dat merken we ieder jaar opnieuw bij de start van de Medische Publieksacademie. Tijdens deze lezingen wordt een specifieke aandoening of levensfase belicht vanuit het perspectief van de zorg en vanuit het onderzoek. Ook Open Dagen, rondleidingen 4
en voorlichtingsbijeenkomsten voor patiënten van het UMCG laten een enorme belangstelling zien. Het toesturen van een papieren tijdschrift aan een selecte groep voorziet niet meer in die groeiende informatiebehoefte. De tijd is rijp voor gedegen interactieve publiekscommunicatie, zodat we beter kunnen
Triakel
laten zien wat de maatschappelijke relevantie van wetenschappelijke kennis is. Een van de middelen waarmee we een brug slaan van onderzoek naar toepassingen in de zorg en in de maatschappij, is kennisinzicht.umcg.nl. Daarnaast is het UMCG nauw betrokken bij de Healthy Ageing Campus. Dit is de ontmoe-
oktober 2011
tingsplaats voor onderzoekers en bedrijven om inzichten te delen over het geheim van gezondheid en het ontstaan van ziekte, met als doel betere en snellere behandelingen op maat te ontwikkelen. Een interactieve expositie over onderzoek naar de oorzaken van ziekte en gezondheid, gericht op een breed publiek, wordt
onderdeel van de Healthy Ageing Campus. Dit is het allerlaatste nummer van Triakel. Via de nieuwe site, twitter en een digitale nieuwsbrief bent u voortaan op de hoogte van de laatste wetenschappelijke feiten. Ineke Woldringh, Communicatie UMCG
5
Ontving u eerder Triakel, dan krijgt u nu eens per kwartaal een flyer over onderzoek in het UMCG, met daarin de uitnodiging om op www.kennisinzicht.umcg.nl te kijken. Bezoekers van de site kunnen zich bovendien abonneren op een digitale nieuwsbrief.
kennisinzicht.umcg.nl
23 jaar Triakel In januari 1988 verscheen het eerste nummer van Triakel. Zoals zoveel organisaties kwam ook het Academisch Ziekenhuis Groningen, zoals het UMCG toen heette, tot het inzicht dat een eigen periodiek de communicatie met relaties zou bevorderen. In die periode had het AZG een tijdlang geen personeelsblad. Triakel moest in de eerste plaats externe relaties informeren over patiëntenzorg, onderwijs en onderzoek, maar
6
Triakel
diende ook de interne communicatie. Aan het blad is te zien hoe door de opkomst van de digitalisering de kwaliteit van fotografie, vormgeving en drukwerk verbeterde. En ook de inhoud veranderde: van op zichzelf staande artikelen over promoties, oraties, projecten en innovaties naar thema’s, die de lezer inzicht moesten geven in de samenhang van onderzoek, patiëntenzorg en onderwijs. Wat niet veranderde was de maker
oktober 2011
van de voorplaat Bert Barelds, die al bij het tweede nummer betrokken was. Andere mensen van (bijna) het eerste uur die nog steeds bijdragen leveren zijn wetenschapsjournalist Henk Hellema, fotografe Antoinette Borchert en ikzelf. Prachtig om betrokken te zijn bij het einde en een nieuw begin, www.kennisinzicht.nl. Wordt vervolgd.
Duurzaam delen van kennis: dat is het doel van kennisinzicht.umcg.nl. Met nieuws en achtergronden, verhalen, filmpjes, foto’s en games over wetenschappelijk onderzoek in het UMCG. Het UMCG is het eerste academische centrum in Nederland met een eigen populair wetenschappelijke website. KennisInZicht biedt nieuws over baanbrekend onderzoek, interessante promoties, nieuwe projecten en publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften. Maar natuurlijk ook achtergrondverhalen, interviews met onderzoekers over hun werk en drijfveren, opiniestukken en meer.
Helma Erkelens
7
“Internet en sociale media inzetten voor onderwijs”
Heeft internet de ontwikkelingen in de wetenschap versneld? Bieden de sociale media kansen of zijn LinkedIn, Facebook en Twitter weinig zinvol voor onderwijs, onderzoek en patiëntenzorg?
De weg vinden in de nieuwe media
Foto: Jeroen van Kooten
#UMCG Welke media gebruiken studenten, artsen en
onderzoekers en waarom? En hoe deden artsonderzoekers dat vroeger? Vijf portretten laten zien hoe het landschap is veranderd.
“Het voordeel van sociale media is dat je snel toegang hebt tot de allernieuwste ontwikkelingen binnen een medisch specialisme,” zegt MD/ PhD-studente neurologie Carolien Toxopeus. Via een Mailing List, een besloten e-mailgroep, verzamelt ze bijvoorbeeld informatie over een veelgebruikt computerprogramma dat hersenpatronen analyseert. Niet alleen gebruikers van het programma zijn lid, ook de makers ervan. “Je kunt elkaar vragen stellen, ervaringen en expertise delen. Informatie over dit programma is niet altijd goed te vinden.” Internet en sociale media hebben de wetenschap veranderd, vindt Toxopeus. “Door wereldwijd informatie uit te wisselen via sociale media kunnen bepaalde ontwikkelingen versnellen. Collega’s kunnen bijvoorbeeld bepaalde onderzoeksmethoden eerder herhalen. Langs de officiële weg gaat wetenschap niet zo snel. Er blijft veel tijd zitten tussen het afronden 8
van onderzoek en een publicatie.” Toxopeus gebruikt sociale media niet alleen als onderzoeker, maar ook om een professioneel netwerk op te bouwen. Via haar LinkedIn-profiel legt zij contacten en presenteert zij zichzelf. “Ik gebruik mijn profiel om te laten zien wat ik kan, met welke methoden ik heb gewerkt en met welke patiëntengroepen, en wat mijn professionele interesses zijn.” Nieuwe discussiegroepen om bij aan te sluiten zoekt Toxopeus zorgvuldig uit. “Van commerciële groepen, zoals van de farmaceutische industrie, wil ik geen lid worden. Die geven een gekleurd beeld.” Toxopeus beseft dat het ook op internet belangrijk is een goede professionele reputatie op te bouwen. Ze houdt privé en professioneel digitaal gescheiden. “Facebook gebruik ik alleen privé en een blog over persoonlijke ervaringen tijdens onderzoek in de VS heb ik bewust weggehaald.” (Josée Ritsema)
Braingain
Favoriete website: www.nu.nl (“gebruik ik naast de NRC, voor snel en relatief oppervlakkig nieuws”), www.orangebag.nl (“gaat over kleding”) Mobieltje: Samsung (“Er kan internet op, maar eigenlijk wil ik nog een keer een iPhone”) Sociale media: LinkedIn, Facebook, Mailing List
Triakel
Wetenschappelijk talent zit overal. De toponderzoekers van morgen worden dan ook wereldwijd geworven. Zelfs in China.
Wetenschappelijk onderzoek houdt niet op bij de landsgrens. Dat geldt anno 2004 misschien
Foto’s: Henk Veenstra, Jeroen van Kooten en Antoinette Borchert
Foto: Jeroen van Kooten
“Toegang tot de allernieuwste ontwikkelingen”
“Ik gebruik geen sociale media. Je kunt er niet diepgaand contacten mee onderhouden en het is heel tijdrovend. Je blijft doorklikken.” MD/PhD-student cardiologie Vincent van Deursen maakt liever direct contact met mensen. “Ik spreek bewust af met vrienden en daardoor zien we elkaar meer.” Collega’s buiten Groningen benadert Van Deursen via mail of telefoon. “Mensen willen dan vaak dieper op vragen ingaan en dat levert meer nieuwe contacten op,” vindt hij. Van Deursen heeft wel accounts bij verschillende sociale media gehad. Ook heeft hij gebruik gemaakt van Mailing Lists, besloten e-mailgroepen waar collega’s informatie uitwisselen over onderwerpen binnen een vakgebied. Zijn ervaringen met sociale media hebben hem er vanaf gebracht. “Ik vind dat Mailing Lists niets opleveren. Het is te divers en je weet nooit zeker of de berichten waar zijn. Vervolgens wil je steeds verder zoeken naar bevestiging.” Als Van Deursen iets wil weten, dan zoekt hij gewoon iemand die over dat onderwerp gaat. “Zonder die Mailing Lists mis ik geen belangrijke informatie.” Hij ziet ook het nut niet in van bijvoorbeeld LinkedIn. Werk en onderzoeksplaatsen vinden mensen via via, vindt hij. Toch ziet hij dat LinkedIn voor andere werkvelden heel belangrijk kan zijn. Van Deursen heeft, zowel als eigenaar van een bedrijf en als voorzitter van de Groningen Talent Group, contacten in het Groninger bedrijfsleven. “Ik zie dat LinkedIn daar belangrijk is om goede contacten te krijgen.” De Groningen Talent Group (www.cityoftalent.nl) bestaat uit circa tweehonderd meest getalenteerde studenten in Groningen die ondermeer netwerken met instanties en bedrijven. De groep heeft een profiel op LinkedIn, maar, verduidelijkt Van Deursen, leden communiceren niet met De internationale aspiraties van een nieuw UMC elkaar via dat netwerk. Bovendien: “Zonder LinkedIn konden wij ook bestaan.” Van Deursen vindt internet heel belangrijk. “Maar liever wil ik mensen zien.” (Josée Ritsema) nog wel meer dan vroeger. De Faculteit der Medische Wetenschappen zoekt daarom samen-
werking met een groeiend aantal instellingen
in het buitenland. Over Bologna, de noodzaak van strategische allianties en de grote Chinese sprong voorwaarts.
“Voor Chinese bestuurders moet het echt wel iets voorstellen. Ze zijn heel direct. Als ze iets niet begrijpen, of ergens hun twijfels over hebben, vragen ze meteen door. Dat past heel goed bij de Groningse mentaliteit.” Decaan Sibrand Poppema, zelf Groninger van oorsprong, is dan ook niet met lege handen van zijn missies naar China teruggekomen. In de naaste toekomst zal een groot aantal jonge promovendi van prestigieuze Chinese universiteiten een deel van hun onderzoek in Groningen komen uitvoeren. “We zijn de eerste medische faculteit in Europa die een dergelijk bruggenhoofd in China slaat”, zegt Poppema met enige trots. De samenwerking met China is illustratief voor het nieuwe elan waarmee de medische faculteit samenwerking zoekt met universiteiten in het buitenland. Het afgelopen jaar werden contracten getekend met instituten in Duitsland en Italië. Gemeenschappelijke onderzoeksprogramma’s met universiteiten in Zweden en Estland zitten al in de pijplijn. En dat is, zeggen de bestuurders, nog maar het begin. “We moeten ook wel”, zegt Gert ter Horst, directeur van BCN, één van de twee onderzoekscholen waarin het onderzoek van de medische faculteit is ondergebracht. “In ons eentje zullen we het niet redden. De competitie tussen de universiteiten neemt toe, en uit die concurrentieslag wil niemand tevoorschijn komen als een tweederangs universiteit. Als je in het Europa van nu wilt overleven, dan zul je je moeten concentreren op onderzoek waarin je écht goed bent, en strategische allianties moeten aangaan met goede universiteiten in het buitenland.”
Mondiale visvijver Europa moet sowieso nog een inhaalslag maken. De samenwerking tussen universiteiten werd lang gefrustreerd door de grote variatie aan curricula, examen- en promotie-eisen op het continent. Een universitaire graad uit het ene land werd lang niet altijd erkend in een ander land. Zelfs erkende toppers als Oxford en de Sorbonne hadden moeite om de waarde van elkaars diploma’s te beoordelen. De omslag kwam in 1999 toen de Europese ministers van Onderwijs in het Italiaanse Bologna vergaande afspraken maakten over de harmonisering van het hoger onderwijs. Uiterlijk 2010 zullen alle Europese universiteiten hun onderwijscurricula opdelen in vergelijkbare bachelor- en masterprogramma’s. Daarmee is een belangrijk obstakel weggenomen voor de verdere internationalisering van het onderwijs. Studenten krijgen met een bachelor- of mastergraad in feite een soort ‘academisch paspoort’, waarmee ze de volgende fase van de opleiding elders, bij een buitenlandse universiteit, kunnen voortzetten. Afgelopen
oktober 2011 4
Triakel
december 2004, nr 6
5
Favoriete website: www.google.nl (“Google is your friend”) Mobieltje: iPhone 4 Sociale media: geen
Foto: Jeroen van Kooten
“Ik zie het nut er niet van in”
“Ik gebruik alles wat handig is op het gebied van internet en sociale media.” Vanuit deze persoonlijke belangstelling en als coördinator van de bacheloropleiding geneeskunde denkt Rob Henning, hoogleraar farmacologie, ook graag na over mogelijkheden om beide technologieën effectiever in te zetten in het hoger onderwijs. Henning ziet een duidelijke kloof tussen de manier waarop onderwijs wordt aangeboden en de manier waarop studenten tegenwoordig leren. “Nieuwe studenten communiceren anders. Wij gebruiken een computer vooral om presentaties te maken, net zoals vroeger een ganzenveer werd gebruikt. Studenten gebruiken virtuele communities als probleemoplossend instrument. De toepassing van dat instrument moeten wij hier wetenschappelijk maken.” Docenten zouden volgens Henning beter kunnen aansluiten bij het leergedrag van studenten door gebruik te maken van e-learning communities. “Docenten moeten inspelen op de vragen en problemen die studenten individueel of als groep naar voren brengen via sociale media, door deze te gebruiken in colleges.” Volgens Henning worden studenten steeds meer passieve consumenten. “We moeten leren studenten te organiseren met een gemeenschappelijk doel. Bovendien beklijft dat wat mensen samen ontdekken en leren beter.” De studies geneeskunde en farmacie maken al gebruik van een vorm van elearning. Henning wijst op het programma Pscribe, een web-based e-learning programma waarmee studenten geneeskunde en farmacie hun kennis en vaardigheden in het farmacotherapeutisch redeneren kunnen oefenen. “Je leert aan de hand van video- en audiomateriaal van fictieve patiënten, welke medicatie of behandeling je voor een bepaalde ziekte kunt gebruiken.” Maar eigenlijk komen de technische mogelijkheden hiermee nog niet tot
volle potentie, vindt Henning. “Computergegenereerde patiënten zouden de toekomst in het onderwijs kunnen zijn.” Henning doelt op programma’s die levensecht mensen kunnen nabootsen waarmee beginnend artsen en farmaceuten een gesprek kunnen aangaan en onverwachte situaties kunnen oefenen. “Voor mij persoonlijk geldt dat het belangrijker is om te kijken hoe studenten in onderwijssituaties internet kunnen gebruiken dan hoe het nuttig kan zijn bij mijn onderzoek.” (Josée Ritsema) Favoriete website: geen (“liever iPhone-apps”, op dit moment favoriet: Biky Coach –fietsapp-) Mobieltje: iPhone 3 Sociale media: (“vooral om iets over anderen te weten te komen en om contact te hebben met collega’s”) LinkedIn, Facebook, Twitter, surfgroepen, Dropbox 9
Op reis om kennis te vergaren
Foto: Jeroen van Kooten
De duizelingwekkende vaart waarmee wetenschappers tegenwoordig met elkaar kunnen sparren over hun onderzoek bestond nog niet toen Jan Homan van der Heide, hoogleraar van 1960 tot 1990, aan zijn loopbaan als thoraxchirurg begon. Internet bestond nog niet en het vergaren van kennis gebeurde voornamelijk via internationaal erkende tijdschriften, veel lezen en bezoeken aan conferenties. Persoonlijke contacten en bezoeken aan internationale centra waren belangrijke, zo niet de belangrijkste informatiebronnen. Homan had het geluk dat hij een eigen auto had en reisde heel wat af om bij collega’s in het buitenland nieuwe kennis op te doen. Altijd op eigen kosten. En ‘publish or perish’? “Ik had het te druk met onderzoek en operaties om stukken te schrijven”, vertelt de inmiddels 85-jarige Homan. “Wij moesten toen nog meester op alle wapens zijn: onderzoek, opleiding en patiëntenzorg.” Na de eerste geslaagde demonstratie van de hartlongmachine schreef hij pas na lang aandringen van de toenmalige professor Eerland in één nacht een wetenschappelijk artikel over dit succes. “Anders had Eerland het zelf gedaan en dat was mijn eer te na.”
“Zonder internet kun je dit vak niet meer goed uitoefenen” Liesbeth de Vries, hoogleraar en afdelingshoofd Oncologie, is tegenwoordig bijna permanent online. Thuis logt ze in op Poliplus om haar poli’s voor te bereiden, CT-scans te bekijken en aantekeningen te maken in het EPD. “Nu nog een webcam om ‘s avonds even te zien hoe de patiënt erbij ligt.” Ze gebruikt e-mail of Skype om met collega’s te overleggen en informatie haalt ze van internet. “Zonder internet kun je dit vak niet meer goed uitoefenen.” De rijen kasten met boeken, mappen en ordners zijn van de afdeling Oncologie verdwenen. Al die informatie is nu online beschikbaar op de UMCG-website www.medischeoncologiegroningen.nl met een deel voor patiënten en een deel voor professionals. Annemiek Walenkamp coördineert deze website, een enorme klus maar erg belangrijk voor de kwaliteit van zorg. De Vries: “We zetten er zoveel mogelijk informatie op: ons standaardbeleid, patiënteninformatie, informatie per aandoening en per behandeling, studies waaraan we meedoen. Het patiëntendeel moet nog interactiever worden zodat patiënten niet alleen informatie kunnen opzoeken maar ons ook gericht vragen kunnen stellen.”
Internet in plaats van boeken
aan ziekenhuizen in de regio via dit systeem. En Skype vind ik helemaal fantastisch.” Eigenlijk zou ze congressen ook via internet willen volgen. “Thuis op de bank met een kop thee zie je meer dan ter plaatse. Ik ga vooral omdat een congres toch een meeting point is om contacten aan te halen, zaken te doen en nieuwe collega’s te ontmoeten.”
Meelezen Op fora en sociale media als Twitter en Facebook is ze minder actief. “Ik lees twitterberichten als ik een praatje moet houden om te zien of anderen iets gezien hebben dat ik gemist heb en ik volg chatsessies van patiënten om te lezen wat er bij ze leeft. Er zitten maar 24 uur in een dag en die wil ik zo zinvol mogelijk besteden.” Ze is zich ervan bewust dat er ook risico’s kleven aan internet. “Je moet oppassen wat je online zet. Ik ben zelfs voorzichtig in mijn e-mails. Wat eenmaal op internet staat, haal je niet meer terug.” (Marjan Brouwers) Favoriete website: http://www.nytimes.com/ Mobiele telefoon: HTC Sociale media: “lees alleen mee, niet zelf actief”
Zelf pakt ze niet vaak meer een medisch boek uit de kast om iets op te zoeken. “Ik zoek op Pubmed, een Amerikaanse zoekmachine voor medisch wetenschappelijke artikelen, of op Google. De site www.uptodate. com is handig omdat de informatie daar voortdurend wordt bijgewerkt. Ook als ik referenten voor een artikel nodig heb, zoek ik op internet. Vroeger moest ik stapels tijdschriften doorbladeren om de juiste mensen te vinden.” Een nadeel van kennis van internet is dat de structuur vaak ontbreekt. “Ik heb het vak nog uit de boeken geleerd en die kennis zit gestructureerd in mijn hoofd. Als je die kennis van internet haalt moet je de structuur zelf aanbrengen.”
Tijdbesparend Online faciliteiten schelen ook veel tijd. “We overleggen regelmatig met andere UMC’s via videoconferencing. Heel handig: je ziet elkaar, de agenda en de beelden waar we over praten. We doen ook consultverlening 10
Triakel
oktober 2011
longmachine met een kleine capaciteit werd hierdoor in 1955 mogelijk. Dankzij mijn vader, die me pompen en buizen van PVC uit Amerika toestuurde, lukte het ons na veel experimenten om een hond in leven te houden. Die hond heeft een collega mee naar huis genomen. We hebben daarna een demonstratie gehouden voor huisartsen uit Noord-Nederland en ik heb dus op aandringen van Eerland een artikel geschreven. Dat was onze communicatie met de buitenwereld.”
Jongste assistent Homan studeerde in Utrecht, maar kwam vanwege het grote gebrek aan opleidingsplaatsen in 1953 in Groningen terecht. In eerste instantie als onderzoeker zonder salaris, later als assistent in opleiding. Hij herinnert zich dat toen professor Boerema in Canada experimenten met hypothermie had bijgewoond, het afkoelen van het lichaam tijdens een hartoperatie. De Groningse staf wilde daar meer van weten. “Ik werd als jongste assistent naar Leiden gestuurd om te zien hoe ze het daar deden. Nadat ik verslag had uitgebracht is Eerland in Groningen begonnen met eenvoudige hartoperaties waarbij patiënten in een ijsbad werden afgekoeld zodat de chirurg zes minuten de tijd had om het hart te openen en te opereren.”
Eerste hond Zelf deed Homan voornamelijk onderzoek aan de hartlongmachine die professor Brinkman had gebouwd. Vele nachtelijke uren bracht hij door op de zolder van Chirurgie waar hij samen met Johan Dorlas experimenten uitvoerde met runderbloed en honden die de hondenmepper afleverde. “Het principe van een hartlongmachine was al sinds 1813 bekend, maar we hadden nog niet de materialen om de machine goed te laten werken.” Via een artikel in een gerenommeerd tijdschrift las Homan over het ‘azygo flow’-principe, ook wel het low flow-principe genoemd. Homan: “Dit principe betekent dat slechts een klein deel van het normale hartpompvolume door de hartlongmachine hoeft te worden overgenomen op het moment dat het hart van de circulatie wordt geschakeld. Het bouwen van een hart-
Op reis Kennis delen ging vooral op persoonlijke basis. Voor hij hoogleraar werd, werkte Homan van der Heide een halfjaar in Londen en deed daar zeer waardevolle contacten op. Hij werd lid van de Engelse Thoraxchirurgenvereniging en de Engelse Surgical Travelling Club. “Elk jaar kwamen we bij elkaar en reisden we samen naar bekende en minder bekende medische centra in de Verenigde Staten, Nieuw Zeeland, China, de toenmalige USSR en Canada om daar operaties bij te wonen en met elkaar te praten. Niet over onze successen, maar juist over onze stommiteiten en problemen. Je leert het meeste van elkaars fouten.”
Zelfkennis Dat kennis tegenwoordig zo snel beschikbaar is, is mooi, maar niet altijd een voordeel. “Onvolwaardige kennis wordt te vaak als volwaardige kennis gepresenteerd. Het vraagt veel zelfkennis om niet na te volgen wat zo aantrekkelijk wordt gepresenteerd. Het is fataal om te denken dat jij vast ook wel kunt wat een ander elders heeft gedaan. Vaak blijkt namelijk dat het in de praktijk veel moeilijker is dan gedacht.”
Homan van der Heide: "Charles Wildevuur, hoogleraar experimentele chirurgie ging naar China en door die contacten kreeg hij in de jaren tachtig een Chinese assistent, de tegenwoordige professor Wang. Wang had niet genoeg te doen en ik zei: kom maar bij mij, dan word je thoraxchirurg." Op de foto doet Wang een bypass onder toeziend oog van Homan van der Heide (midden achter).
Favoriete website: weinig belangstelling voor internet Type mobiele telefoon: een ouderwetse Nokia om mee te bellen Sociale media: houd ik me niet mee bezig Marjan Brouwers
11
23 jaar Triakel laat goed zien hoe het wetenschappelijk onderzoek bij kindergeneeskunde zich verbreedde en verdiepte.
Hoe voeding de stofwisseling beïnvloedt Tot in de jaren tachtig ging het in de kindergeneeskunde in Groningen vooral om het behandelen van aangeboren afwijkingen. In de jaren negentig kwam daar de aandacht voor verworven aandoeningen bij. Het aantal kinderen met welvaartsziekten zoals diabetes nam toe, wat was de oorzaak en wat was de beste behandeling? Met
In ontwikkeling de UMCG-focus op Healthy Ageing richten onderzoek en behandeling zich nu ook steeds meer op preventie.
Het effect op de volgende generatie Kinderen met ouderdomsdiabetes zijn geen zeldzaamheid meer en hebben als gevolg van de diabetes ook veel meer kans op andere ziekten. Kennis ontwikkelen om dit te voorkomen: daarop ligt vandaag de dag een belangrijke focus in het onderzoek bij kindergeneeskunde. De aanzet kwam twaalf jaar geleden van emeritus hoogleraar Pieter Sauer. Hij zag op straat en op de poli steeds meer te dikke kinderen en overgewicht is een belangrijke risicofactor voor chronische ziekten zoals diabetes. Het vinden van onderzoeksgeld was moeilijk omdat eind jaren negentig overgewicht bij kinderen nog niet werd beschouwd als een maatschappelijk probleem. Sauer boorde een onverwachte bron aan: in 2004 schonk drogisterijketen het Kruidvat 2,2 miljoen euro voor het obesitasonderzoek. Dat leidde tot de oprichting van het Groningen Expertise Centrum voor Kinderen met Obesitas (GECKO). Ruim drieduizend Drentse kinderen worden gevolgd en ook de gegevens van hun ouders zijn verzameld. Sauer: “Daaruit constateren we dat overgewicht overdraagbaar is. Dat wil zeggen: de activiteit van genen kan veranderen door omgevingsfactoren. Voeding is zo’n omgevingsfactor. De voeding die de moeder binnenkrijgt, bijvoorbeeld de hoeveelheid en het type vetzuren, beïnvloedt de genactiviteit bij de moeder en bij haar nog ongeboren kind. De tijd rond de geboorte is cruciaal, het lichaam wordt dan als het ware geprogrammeerd. In proefdieren zien we de effecten van de voeding zelfs terug bij de derde en vierde generatie.”
Met het Kruidvatgeld werd in 2005 ook een poli opgericht voor vier- tot zevenjarigen met overgewicht. Uniek, omdat er tot dan alleen obesitaspoli’s waren voor volwassenen. “De periode van het vierde tot het zevende jaar is weer zo’n cruciale fase. Teveel gewichtstoename op die leeftijd geeft later een hoog risico op overgewicht. Dat is voor de volksgezondheid een heel belangrijk gegeven, want deze kinderen gaan niet meer naar het consultatiebureau.” Kinderartsen moeten een belangrijke rol gaan spelen in het gezond ouder worden, stelt Sauer. “Nu is men nog erg gericht op het zieke kind en natuurlijk is dat ook belangrijk. Maar we kunnen veel meer doen aan prventie, door te voorkomen dat kinderen te dik worden.” Helma Erkelens
www.kennisinzicht.umcg.nl Nieuw onderzoek over hoe de gezondheid van baby’s wordt geprogrammeerd rond de geboorte. Gronings vervolg op het Leidse Hongerwinteronderzoek.
Ze zal nu 35 jaar zijn, als ze zich trouw heeft gehouden aan haar dagelijkse hapjes maïszetmeel en water. Twintig jaar geleden meldde Masja zich onaangekondigd op de poli kindergeneeskunde, voor die dokter die alles wist van haar ziekte. Het was de aanleiding voor een artikel in Triakel. Masja was samen met haar moeder helemaal uit Moskou naar het UMCG gekomen. Daar was een lange zoektocht naar diagnostiek en behandeling aan vooraf gegaan. Mogelijk waren glasnost, perestroika en de val van de Berlijnse Muur Masja’s redding, want in Groningen kreeg ze eindelijk de juiste diagnose. Ze bleek te lijden aan een ernstige stofwisselingsziekte waar je niet oud mee werd. Tijdens de Koude Oorlog kregen inwoners van de Sovjetunie zelden toestemming voor een medische behandeling in het westen. Masja had geluk. Die dokter van toen is Peter Smit, de huidige hoogleraar stofwisselingsziekten bij kinderen. Hij is gespecialiseerd in de zeer zeldzame levergebonden glycogeenstapelingsziekte, ook wel GSD type 1 genoemd, de ziekte die ook bij Masja werd vastgesteld. GSD 1 blijkt vooral uit een zeer slechte groei - Masja mat als 15-jarige slechts 1,35 meter – en je continu slap voelen. Al decennialang komen kinderen en jongeren uit de hele wereld naar het UMCG voor behandeling van glycogeenstapelingsziekte. Het is een stofwisselingsstoornis waarbij het misgaat bij de omzetting van glycogeen in glucose, een belangrijke brandstof voor het lichaam. De kinderen met GSD 1 missen daarvoor een belangrijk enzym. “Als gevolg daarvan stapelt glucose 6-fosfaat zich in de levercellen op. De lever denkt dat het lichaam in een goed gevoede toestand is en geeft geen 12
glucose af, ook al stuitert het kind van het suikergebrek”, legt Smit uit. De aandoening is erfelijk en ongeneeslijk, maar het verhelpen van het suikertekort is te simpel voor woorden: een paar keer per dag een mengseltje van ongekookt maïszetmeel en water. “Daar worden echt levens mee gered”, zegt Smit. Toen dit inzicht begin jaren tachtig uit de VS kwam overwaaien werd het in Groningen direct de standaard behandeling. Maar ook daarvoor al had de kinderkliniek een stap gezet die de overleving van deze kinderen sterk verbeterde. In de jaren zeventig was het toenmalige afdelingshoofd John Fernandes begonnen met het geven van nachtelijke sondevoeding en dat werd al snel de internationale standaard. “Sondevoeding was echter ingewikkeld en duur. Rauw maïszetmeel is zo’n beetje het goedkoopste voedingsmiddel dat er is en het is vrijwel overal verkrijgbaar”, vertelt Smit. Hoe het nu met Masja gaat, weet hij niet. Ze verdween al snel uit beeld. Hij kan wel in algemene zin vertellen over de levensloop van kinderen met een vorm van glycogeenstapelingsziekte. “Dankzij sondevoeding en maïszetmeel worden deze kinderen steeds ouder. Dat is aan de ene kant natuurlijk fantastisch, maar aan de andere kant ontwikkelen ze als gevolg van GSD nu aandoenin-
Triakel
oktober 2011
gen waar we vroeger geen weet van hadden. Een flink aantal krijgt leverkanker. Waarom? Dat is een van de vragen die we in ons lab onderzoeken.” Patiënten met GSD type 1 hebben rond hun dertigste meestal adenomen (goedaardige gezwellen) in de lever. “Daarin kunnen kankercellen ontstaan. We weten niet waarom dat gebeurt. Dat mechanisme onderzoeken we in het lab en we hebben al een duidelijk vermoeden. De lever geeft het foute signaal af dat er een overschot is aan glucose 6-fosfaat, lichaam doe er iets mee! De celkernen krijgen de boodschap om als de wiedeweerga te gaan delen. Zo krijg je ongebreidelde celdeling. Dat levert eerst die adenomen op en later kanker. Als we in staat zijn de concentratie glucose 6-fosfaat naar beneden te krijgen, kunnen we dan het risico op leverkanker voorkomen? Niet alle patiënten met GSD type 1 ontwikkelen leverkanker. Waarom de ene wel en de andere niet? Kunnen we goede markers ontwikkelen om te zien wie kanker gaat krijgen? De antwoorden op die vragen, die moeten allemaal nog komen.”
Foto: Jeroen van Kooten
Hogere levensverwachting, nieuwe complicaties
13
Om maatwerk te kunnen leveren wil de afdeling Psychiatrie patiënten met stemmingsstoornissen uitrusten met een apparaatje dat bijhoudt wat hun stemming is.
Niemand is een gemiddelde patiënt
Psy-mate
Psychiaters en epidemiologen van het UMCG beschikken sinds kort over een onderzoekslaboratorium. Het ‘Interventielab’ is voorlopig nog virtueel. Maar de nieuwe wetenschappelijke bril op de neus van de onderzoekers valt wél op.
Een laboratorium voor onderzoek naar psychiatrische aandoeningen, wat moeten we ons daarbij voorstellen? In elk geval nog geen witte ruimte met testapparatuur. Hoogleraar Psychiatrie Robert Schoevers wijst wél naar een plat zwart apparaatje - een soort palmtop – dat op tafel ligt. “Dit is een Psy-mate”, zegt hij. “Daarin programmeren wij vragen aan patiënten, bijvoorbeeld over stemming en wat iemand aan het doen is. Patiënten dragen de Psy-mate bij zich. Drie- tot viermaal daags gaat een piepje af en verschijnen enkele vragen op het scherm.” Het apparaatje, dat in Maastricht is ontwikkeld, gaat in het Interventielab een belangrijke rol spelen bij onder meer onderzoek naar affectieve stoornissen, zoals angst en depressie, en de vele factoren die het ontstaan en verloop daarvan kunnen beïnvloeden. Patiënten kunnen gedurende weken of maanden dagelijks data doorgeven over stemming en gedrag. Statistische analyse daarvan maakt het mogelijk om de triggers van hun klachten te achterhalen en daar vervolgens de therapie op aan te passen.
Moe en depressief
Illustratie: Bert Cornelius
Hoogleraar psychiatrie Peter de Jonge is met zijn collega’s Judith Rosmalen en Schoevers één van de drijvende krachten achter het Interventielab. Bij het Interdisciplinair Centrum Psychiatrische Epidemiologie (ICPE) doet psycholoog De Jonge onderzoek naar depressieve klachten na een hartinfarct en de invloed daarvan op de prognose. “Mensen gaan na een hartinfarct eerder dood als ze depressief zijn. Maar wordt iemand depressief omdat hij moe is of is dat omgekeerd? Met behulp van de Psy-mate hebben we vastgesteld dat dit bij
14
Triakel
oktober 2011
vergelijkbare hartpatiënten heel verschillend kan zijn. In eerste instantie dacht ik: jammer! Maar het illustreert precies waar het misgaat in grootschalig epidemiologisch onderzoek: daarin doe je of individuen replica’s van elkaar zijn en onderlinge verschillen middel je uit.” “In het epidemiologisch onderzoek is het traditie”, licht De Jonge verder toe, “om bij een grote groep één aspect in de tijd te volgen. Je verricht een aantal keren metingen of legt vragenlijsten voor. De data verwerk je statistisch tot gemiddelden die al of niet iets zeggen over een risicofactor voor bijvoorbeeld depressie. Maar stemmingen zijn veranderlijk en niemand is een gemiddelde patiënt. Bovendien zijn er vele factoren die elk voor een klein of groter deel kunnen verklaren waarom iemand depressief is geworden. Vrouwen hebben tweemaal zoveel kans dan mannen om depressief te worden. Overgewicht kan een rol spelen, maar niet iedereen met overgewicht wordt depressief. Bestaande modellen verklaren slechts het ontstaan van tien tot twintig procent van de depressies en de bevindingen geven weinig richting aan de behandeling.” Peter de Jonge meent dat de werkwijze van het Interventielab een paradigmaverschuiving in de psychiatrische epidemiologie inhoudt. “Wij draaien het om: niet risicofactoren voor angst of depressie in grote groepen onderzoeken, maar beginnen bij individuen. Om te weten wat iemands stemming beïnvloedt, moet je herhaaldelijk gegevens verzamelen: over de klachten, over lichaamsbeweging, over ontspanning, over stress, medicatie. Daarmee zijn statistisch significante uitspraken mogelijk over oorzaak en gevolg op individueel niveau. Als we op die manier achterhalen wanneer en hoe depressieve klachten nu precies bij iemand ontstaan en welke interventies een gunstig effect hebben, dan kunnen we een behandeling geven die bij de persoon past.”
Lichamelijk of pyschisch? Medisch bioloog en psycholoog prof. Judith Rosmalen gaat binnen het Interventielab onderzoek doen naar psychische en somatische verklaringen voor lichamelijke klachten waarvoor geen lichamelijke oorzaak wordt gevonden. “De namen ‘chronisch vermoeidheidssyndroom’ en ‘fybromyalgie’ staan voor lichamelijke symptomen waarvoor geen lichamelijke oorzaak te vinden is. Goede diagnostische criteria ontbreken. De vraag is onder invloed waarvan de symptomen ontstaan. Speelt het belastingspatroon een rol, een sluimerende infectie, stress of bijvoorbeeld negatieve emoties die wellicht lichamelijke processen beïnvloeden? Door bij individuen meerdere variabelen te meten – bijvoorbeeld depressieve klachten, lichamelijke activiteit, stresshormonen en ontstekingsfactoren (cytokinen) - en het verband met de klachten te analyseren hopen we oorzaken op individueel niveau te kunnen gaan ontrafelen.”
een belangrijke plaats in binnen het nieuwe onderzoeksbeleid van de disciplinegroep Psychiatrie van het UMCG. De ambitie is om bestaande onderzoekstradities (met name epidemiologie en onderzoek naar affectieve stoornissen) te versterken, dwarsverbanden te leggen met fundamenteel onderzoek én meer patiëntgebonden onderzoek te doen. Ook geeft het nieuwe mogelijkheden om samen te werken met andere afdelingen in het UMCG, bijvoorbeeld nucleaire geneeskunde en het Neuro Imaging Center van de School of Behavioral and Cognitive Neuroscience (BCN). “Er is een vrij nieuwe niet-invasieve manier om bij depressies en psychosen de hersenschors met elektromagnetische velden te activeren of juist te remmen”, geeft Robert Schoevers als voorbeeld. “Het Interventielab is inzetbaar om hierbij verschillende psychologische en neurobiologische parameters te meten. We kunnen met het lab wellicht ook de link leggen naar een fenomeen als personalized medicine: wat zijn voor jou nu leefregels waar je wat aan hebt om verergering van psychische klachten te voorkomen of symptomen te verzachten.” Op die manier, denkt hij, kan het Interventielab een ‘proeftuin’ worden om effecten van behandelingen in de GGZ objectiever en in meer detail te kunnen beoordelen. Judith Rosmalen benadrukt dat het lab ook onderzoek naar somatische aandoeningen kan ondersteunen. “Bij elke lichamelijke aandoening spelen psychische factoren mee. Denk maar aan astma. Het is aardig als je het belang daarvan kunt inschatten.”
iPhone en apps Het Interventielab is nog in opbouw. Statisticus Elske Bos heeft een grote impuls gegeven aan de ontwikkeling van modellen die geschikt zijn om de vele individuele variabelen te analyseren. Er worden meettechnieken beoordeeld op hun toepasbaarheid voor patiënten thuis. “Als je cytokinenspiegels onderzoekt, wil je die dagelijks kunnen bepalen”, licht Peter de Jonge toe. “Dat kan tegenwoordig met behulp van zweetpleisters. Mensen kunnen speeksel, waaruit het stresshormoon cortisol bepaald kan worden, bij zichzelf afnemen. Ook metingen van de hartslag, bloeddruk, longfunctie of slaappatroon kunnen mensen in principe thuis doen, met speciale apparatuur. We zoeken ook naar goede bewegingsmeters en gaan bekijken hoe we internet, iPhone en apps kunnen inzetten bij het onderzoek.” Daarom kan het ambulante ‘lab’ nog niet gebruikt worden ten behoeve van diagnostiek of behandeling. Judith Rosmalen: “We willen de technieken en onderzoeksmethodiek eerst in een onderzoekssetting bij gezonde personen en patiënten verder ontwikkelen.” Angela Rijnen
Personalized medicine Het Interventielab neemt 15
In Noord-Nederland krimpt de bevolking en dreigt een artsentekort. Hoe bewaak je de kwaliteit en de toegankelijkheid van de zorg in deze situatie? Een aantal medische disciplines van de noordelijke ziekenhuizen werkt aan een taakverdeling.
Concentreren
Doen waar je goed in bent
Hoogcomplexe en zeldzame behandelingen concentreren in de centra die daar het allerbeste in zijn, dat is het nieuwe beleid om de kwaliteit van zorg te stimuleren en stijgende kosten van de gezondheidszorg in bedwang te houden. Maar in Noord-Nederland wil men ook de minder complexe
Drenthe en Overijssel”, stelt coördinator beleid Victor Verrijp van het UMCG. “In Noord-Nederland hebben we te maken met krimpregio’s en een artsentekort. Die problemen moet je samen oplossen.”
Het UMCG ziet het als een gezamenlijke taak van de ziekenhuizen in Noord-Nederland om ervoor te zorgen dat er in de regio voldoende, kwalitatief goede en toegankelijke zorg is. Dat staat in veel gevallen haaks op concurrentie in de basiszorg, zoals de minister die graag ziet. Maar waar moet je op concurreren als de zorg voor chronische patiënten in enkele regio’s nu al moeilijk te behappen is? Minder patiënten maar ook minder dokters, betekent minder verrichtingen. Om de basiszorg toch te kunnen blijven bieden moet gewerkt worden aan het behoud van gezonde ziekenhuizen, waarin de dokters voldoende verrichtingen kunnen doen. “Bij schaarste moet je elkaar niet kapot concurreren. Dan kan de patiënt nergens meer naar toe”, aldus Verrijp. Het UMCG voelt zich medeverantwoordelijk voor de spreiding en toegankelijkheid van zorg en tekende daarom een intentieverklaring met de Ommelander Ziekenhuisgroep. Door ook afspraken te maken met andere ziekenhuizen in de regio, wil het UMCG ervoor zorgen dat de basiszorg zoveel mogelijk in de regionale ziekenhuizen gebeurt. Het UMCG-belang is dat er een betere balans basiszorg-complexe zorg ontstaat.
Geen blauwdruk Ook in de complexe zorg gaat het een en ander veranderen, stelt Verrijp. We gaan toe naar een situatie waarin hoog complexe ingrepen alleen nog plaatsvinden in het ziekenhuis met de meeste kennis en ervaring. De diagnostiek en nazorg vinden zoveel mogelijk plaats bij de huisarts of in het dichtstbijzijnde ziekenhuis. Het zijn de dokters zelf die in Noord-Nederland aan de Managed Clinical Networks, zoals de collegiale samenwerkingsverbanden
16
heten, gestalte gaan geven. “Dat kun je niet regelen met een handtekening van de raad van bestuur alleen. Er moet een hechte samenwerking komen tussen collega’s van de verschillende ziekenhuizen, daar is vertrouwen voor nodig in elkaars kwaliteiten en daarvoor moet je elkaar goed kennen”, aldus Verrijp. Deze manier van samenwerken houdt in dat kennis over diagnostiek en behandeling wordt gedeeld en werkwijzen worden op elkaar afgestemd. Natuurlijk werkt ieder specialisme binnen de normen van zijn wetenschappelijke vereniging, maar verschil is er altijd. “Een dokter wil het liefst zelf zien dat de behandeling is geslaagd. De controles laat je niet zomaar over aan een ander. Dat kan pas als je ervan overtuigd bent dat die nazorg goed is.” Een blauwdruk voor deze vorm van samenwerking is er niet, de artsen geven zelf vorm aan de invulling. Wel is vastgelegd hoe dat moet verlopen. “De centrale vraag voor een netwerk is: hoe helpen we de patiënt goed, veilig en vlot door de keten heen? Dokters bepalen met elkaar voor die groepen patiënten waar al normen voor zijn geformuleerd, wie waar het beste in is, wie de meeste patiënten krijgt voor een bepaalde ingreep.” Helma Erkelens
Triakel
oktober 2011
Foto: Antoinette Borchert
zorg concentreren. “Broodnodig voor de kwaliteit én continuïteit van zorg in Groningen, Friesland,
UMCG-oogarts Bert van der Pol op weg naar de poli in het Scheper Ziekenhuis.
Voldoende oogzorg in de regio Dat er in het Scheper Ziekenhuis in Emmen sinds 2009 geen oogzorg meer werd verleend, was op de afdeling Oogheelkunde van het UMCG al snel pijnlijk merkbaar. Vooral patiënten met chronische oogklachten werden in groten getale naar het UMCG doorverwezen. Daardoor liepen de wachttijden op en dreigde het wetenschappelijk onderzoek in de verdrukking te raken. Om de Emmense oogzorg zo snel mogelijk weer op gang te krijgen, sloegen het UMCG en het Scheper Ziekenhuis de handen ineen. Groningse specialisten, arts-assistenten en physician assistants pendelden vanaf begin 2010 heen en weer naar Emmen om daar zorg te verlenen. Inmiddels is er een structurele oplossing gevonden: twee specialisten en een optometrist zijn deels aan het Scheper Ziekenhuis en deels aan het UMCG verbonden.
Aantrekkelijk maken “Er was bij ons een domino-effect opgetreden,” legt stafvoorzitter Lambert van den Merkhof van het Scheper Ziekenhuis de problemen in zijn ziekenhuis uit. “Een van onze oogartsen was
met pensioen gegaan, eentje ging elders werken en toen vervangers moeilijk te vinden bleken, vertrokken ook de twee overgebleven specialisten.” Door het groeiend aantal oogklinieken is het voor ziekenhuizen bepaald niet makkelijk om goede specialisten aan te trekken. UMCGafdelingsmanager Joke van Enk: “Voor artsen die willen promoveren en graag onderwijs verzorgen, is een deelaanstelling in het UMCG aantrekkelijk. En ook de specialistische zorg in het UMCG is voor artsen interessant. Dat is de meerwaarde van de samenwerking.” Van den Merkhof is erg blij met de samenwerking met het UMCG. “De officiële evaluatie is nog niet geweest, maar wat ons betreft staan alle signalen op groen.” Ook UMCG-afdelingshoofd Anneke Hooymans is tevreden. ”Het Scheper Ziekenhuis is weer een aantrekkelijker werkplek geworden voor oogartsen, de regio is weer verzekerd van hoogwaardige oogheelkundige zorg – en gelukkig hebben wij ook weer meer tijd voor onze academische taken.” Ralph Aarnout
17
De beste behandeling van eierstokkanker
Voorheen verschilde de behandeling van patiënten met eierstokkanker in Noord-Nederland per ziekenhuis. Slechts in de helft van de gevallen was een gynaecoloog-oncoloog aanwezig bij de operatie. Hans Nijman, hoogleraar en gynaecoloog-oncoloog: “We zijn om tafel gaan zitten met alle betrokken artsen en raden van bestuur. Eigenlijk is het heel simpel: wie zou je moeten bellen, als een patiënt eierstokkanker heeft? Juist, degene die daarvoor heeft doorgeleerd en die veel patiënten met kanker ziet: de gynaecoloog-oncoloog. Als je dat vindt dan is het logisch om dat voor alle patiënten zo te regelen. Alle ziekenhuizen zijn bezocht en op basis van een inventarisatie is een document opgesteld waarin afspraken werden gemaakt over hoe we de zorg voor patiënten met eierstokkanker wilden verbeteren en uniformeren. Duidelijk was dat iedereen hierachter kon staan en dus hebben we ons er allemaal aan verbonden.”
Zwolle. Het gaat om relatief kleine aantallen, benadrukt Nijman. “In totaal zo’n 200 patiënten per jaar in de hele regio. Dat zijn er drie tot vijf patiënten voor een klein ziekenhuis. Doorverwijzen betekent dus geen aanslag op hun budget. Patiënten willen optimale kwaliteit van zorg. Door deze regionale samenwerking kunnen we ze dat bieden. Voor de verdere behandeling, zoals de chemokuren, kunnen patiënten prima terecht in hun eigen ziekenhuis, waar een van de algemeen gynaecologen aanspreekpunt is voor de patiënt met eierstokkkanker.”
Chirurg Go van Dam kreeg op 21 september samen met fysicus professor Vasilis Ntziachristos van de Technische Universiteit München de prestigieuze Duitse Erwin Schrödinger-Preis. De prijs is bestemd voor onderzoekers die er in zijn geslaagd uitstekende innovatieve prestaties op het grensgebied van Geneeskunde, Natuur- en Technische Wetenschappen te leveren. Van Dam en Ntziachristos ontvingen de prijs met name voor hun baanbrekende onderzoek naar een nieuwe intraoperatieve technologie, die tot een nieuwe operatietechniek voor borst- en eierstokkanker moeten leiden. Van Dam publiceerde eerder deze week hierover in Nature Medicine.
Het doel van de samenwerking is een hogere kwaliteit van zorg en betere overlevingskansen. Harde cijfers zijn nog niet beschikbaar, maar Nijman verwacht dat deze aanpak succesvol is en een voorbeeld zal zijn voor andere specialismen.
Door het gebruik van tumor-specifieke fluorescente kleurstoffen kunnen tijdens een operatie tumorcellen beter worden opgespoord en zorgvuldiger verwijderd. Van Dam heeft deze nieuwe aanpak als eerste in de wereld bij een patiënt met eierstokkanker uitgevoerd. Deze vorm van kanker wordt vaak pas in een laat stadium ontdekt en heeft daardoor een slechte prognose. In 85-95% van de gevallen van eierstokkanker vindt over-expressie van de folaat receptor-αα (FR-αα) plaats. Door de fluorescerende kleurstof hieraan te laten binden, wordt zichtbaar waar tumorweefsel zit. Van Dam ontwikkelde de kleurstof samen met de Purdue University in de Verenigde Staten. Met de nieuwe techniek kunnen tumoren kleiner dan een kwart millimeter ontdekt worden. Dit gebeurt met een speciale camera, die is ontwikkeld samen met Ntziachristos. Hiermee is dit project een geslaagd voorbeeld van internationale samenwerking tussen verschillende disciplines als chemici, technici, farmacologen, gynaecologen en chirurgen. Deze innovatieve manier van tumordetectie kan in principe worden toegepast in een groot gebied in de buikholte. In vergelijking met de huidige beeldvormende technieken biedt de nieuwe methode meer zekerheid waar tumorweefsel zit, waardoor wellicht effectiever wordt geopereerd. Vervolgstudies met grotere groepen patiënten zijn nodig om de effectiviteit met betrekking tot overleving in kaart te brengen. Hiervoor werkt Van Dam samen met de Mayo Clinic in de Verenigde Staten. (HE)
Marjan Brouwers
Standaardiseren Inmiddels hanteren alle ziekenhuizen in de regio een uniforme behandelwijze, altijd in overleg met een gynaecoloog-oncoloog. Relatief eenvoudige chirurgische ingrepen gebeuren op locatie, zodra het complex wordt gaan de patiënten naar het UMCG of Hans Nijman
Foto Antoinette Borchert
Patiënten met de diagnose eierstokkanker mogen, als gevolg van het concentratiebeleid, in de toekomst alleen geopereerd worden in centra waar deze ingreep jaarlijks minimaal twintig keer plaatsvindt. In Noord-Nederland is dat al twee jaar de praktijk.
Wereldwijd eerste toepassing nieuwe operatietechniek bij patiënten met eierstokkanker
KORT NIEUWS
UMC Groningen Cancer Center geopend door prinses Margriet
18
Triakel
oktober 2011
Foto: Henk Veenstra
Foto Antoinette Borchert
Prinses Margriet der Nederlanden opende op 16 september de nieuwe polikliniek van het UMC Groningen Cancer Center. Met dit centrum heeft nu ook het Noorden een volwaardig en gespecialiseerd kankercentrum. In dit Noordelijke centrum zullen multidisciplinaire zorg en wetenschappelijk onderzoek in hoge mate geïntegreerd plaatsvinden. (HE)
Prinses Margriet verrichtte de opening door een fictieve afsprakenbrief te scannen; dat is de nieuwe manier waarop patiënten zichzelf aanmelden bij een polibezoek.
19
Hoogleraar Huisartsgeneeskunde Marjolein Berger wil de kroonjuwelen van de huisartsgeneeskunde flink oppoetsen. “Een huisarts kent haar patiënt, de epidemiologie van diens klacht én gebruikt deze kennis om passende zorg te bieden, 24 uur per dag, zeven dagen in de week.”
“LifeLines biedt een unieke
Interview
het beloop van de klachten
mogelijkheid voor huisartsen om onderzoek te doen naar
Om de gezondheidszorg betaalbaar en behapbaar te houden, is de aandacht voor zorg aan chro-
waarmee hun patiënten op
nisch zieken en de preventie van chronische ziekten, trending topic in de politiek. De huisarts
het spreekuur komen”
en de eerste lijn krijgen daarvoor steeds meer de regierol toebedeeld. Maar hoe vul je die rol in?
Altijd bereikbaar Foto: Henk Veenstra
Marjolein Berger, die dit jaar werd benoemd tot hoogleraar Huisartsengeneeskunde, geeft haar visie.
“De zorg voor mensen met een chronische ziekte kan heel goed volgens protocol worden uitgevoerd”, zei Berger al tijdens haar oratie in april. “De kwaliteit van de zorg wordt dan in de gaten gehouden door het monitoren van indicatoren.” Ze schetst de science fiction van een grote huisartsenvoorziening in de buurt, waar de patiënt die rookt en al een tijdje hoest, binnenkomt. Hij meldt zich bij de computer waar hij de vragenlijst die hij op internet heeft ingevuld, kan scannen. Van de computer krijgt hij te horen naar welke kamer hij kan gaan en treft daar bijvoorbeeld een praktijkondersteuner die volgens protocol het consult doet. De huisarts beheert het databestand met de gegevens van alle patiënten en geeft deze door aan de zorgverzekeraar. Die controleert of de huisartsvoorziening goed scoort op de vastgestelde indicatoren: voldoende goede longfuncties, normale bloeddrukken en goede bloedsuikers... Op die manier is objectief vast te stellen of de huisartsenvoorziening goede zorg levert.
De patiënt een levenlang kennen In deze mise-en-scène is geen rol weggelegd voor de relatie die de huisarts langere tijd, vaak een leven lang, met de patiënt heeft. “Goede zorg vraagt erom dat je het beloop van de klacht in de gaten houdt. Hoe lang heeft de patiënt al klachten, gaan ze weg, worden ze erger, wat is het effect van de behandeling en kan de patiënt nog met zijn klacht omgaan? Een huisarts kan afwegingen maken buiten de protocollen om”, vertelt Berger. “Zij kent de patiënt met al zijn risicofactoren en gewoontes en weet: hier past het protocol en hier niet. De huisarts kan wetenschappelijke informatie interpreteren en vertalen naar een specifieke patiënt. Zodat die een weloverwogen beslissing kan nemen over een behandeling of therapie.” Kan een patiënt vanwege zijn leefomstandigheden bijvoorbeeld niet 20
therapietrouw zijn, dan moet de huisarts een andere afweging maken. De huisarts kan dat, omdat zij epidemiologische kennis heeft van het beloop van ziekten en wetenschappelijk kan denken. Zij zal dit soort afwegingen continu blijven maken: gaat het goed, hoe ervaart de patiënt het, zijn er veranderingen?”
Continuïteit van zorg of persoon Een huisarts moet daarvoor haar patiënt natuurlijk wel kúnnen zien. Is dat nog van deze tijd waarin veel artsen in deeltijd werken? “Maar weinig patiënten willen of moeten wekelijks een dokter zien”, zegt Berger. “Maar in bepaalde fases van het leven moet de huisarts niet alleen continuïteit van zorg maar ook continuïteit van persoon bieden, bijvoorbeeld in de terminale fase. Om gewone zorg te kunnen bieden, moet een huisarts minimaal drie dagen per week aanwezig zijn. Dan kun je je patiënten terugzien. Dat betekent wel dat iemand die met spoed een arts nodig heeft, zijn eigen dokter niet meer altijd zal zien. Maar daarvan zeggen we: dat is op dat moment minder belangrijk.” De continuïteit van zorg staat vooral onder druk in de weekenden avonddiensten, weet Berger. “Je verwijst je patiënt naar de huisartsenpost, waar een collega het overneemt. Maar die overdracht goed regelen is nu nog heel lastig.” Op deze momenten staat de kracht van de huisartsgeneeskunde dus
Triakel
oktober 2011
onder druk. Berger pleit voor een duidelijker triage voor doorverwijzing naar de huisarts of naar de spoedeisende hulp. “Met een achterdeur waar de verkeerd verwezen patiënt alsnog de goede ingang kan nemen.” Daarnaast mag de huisarts ook meer flexibiliteit in de eigen praktijk bieden, vindt Berger. “In een samenleving die zo verandert, zou je ook na 17.00 uur spreekuren moeten aanbieden. Eigenlijk is het te gek dat die er nog niet zijn.”
Academische bevruchting van de praktijk In de opleiding tot huisarts wordt het specifieke ziekteaanbod in de huisartsenpraktijk nog te weinig door een academische bril bekeken, vindt Berger. “Ik beoog drie dingen: bevorderen van onderwijs over het gebruik van epidemiologische kennis aan huisartsen in opleiding, onderzoek naar het beloop van klachten bij kinderen en ouderen en het opzetten van een netwerk van academische huisartsenpraktijken.” Huisartsgeneeskunde kent in de opleiding een vertraagde instroom van de wetenschap, onderkent Berger. Wat haar betreft is het noodzakelijk dat docenten, onderzoekers en opleiders onderwijsprogramma’s ontwikkelen voor wetenschappelijke vorming. Die wetenschappelijke kennis kunnen toepassen, is belangrijk voor de dagelijkse praktijk. Want hoe frappant is het dat er maar weinig relevante kennis is over alledaagse klachten als koorts
bij kinderen? Dat wordt ook een belangrijke focus van onderzoek bij Huisartsgeneeskunde. “Investeren in zorg voor kinderen kan voorkomen dat ze op volwassen leeftijd ziek worden.” Berger ziet het ook als haar missie deze regio zo aantrekkelijk mogelijk te maken voor huisartsen. Zeker nu er tekorten dreigen. “Het academische klimaat in de regio wil ik optimaliseren. Ik zou daarvoor netwerken van huisartsenpraktijken willen vormgeven waarin huisartsen werken die mee willen werken aan het onderwijs en onderzoek.” LifeLines, het langlopende onderzoek waarin drie generaties uit de noordelijke regio worden gevolgd, moet daar een prominente plaats in krijgen als het aan Berger ligt. “De gegevens die daarin verzameld worden, bieden een unieke mogelijkheid voor huisartsen om onderzoek te doen naar het beloop van klachten waarmee hun patiënt op het spreekuur komt. Daarnaast kun je het effect van sociale factoren en patiëntkenmerken op dit beloop evalueren.” Binnen de vakgroep Huisartsgeneeskunde moeten er huisarts-onderzoekers komen die graag een paar dagen per week de praktijk willen overnemen van een perifere huisarts die zich in die tijd met onderwijs of onderzoek wil bezighouden. Zo krijg je bevruchting van het academisch denken en de huisartsenpraktijk, vice versa. Dat zal niet voor alle huisartsen aantrekkelijk zijn, maar voor een heel aantal wel.” Margriet Bos
21
Over vijf jaar is het operatiecentrum van het UMCG aan vernieuwing toe. Nu wordt al nagedacht over hoe dat eruit moet gaan zien. Het samenbrengen van ontwerpers en OK-medewerkers leidt tot innovatieve oplossingen.
In ontwerp
Operatiecentrum met goede koffie en lekkere broodjes
Een jaar geleden doken jonge ontwerpers, OK-professionals en TNO gezamenlijk onder in een twee weken durende workshop OK van de Toekomst. Hun wilde ideeën hebben in het UMCG een denkproces in gang gezet dat moet leiden tot een operatiecentrum dat ook in 2040 state-of-theart is. Afgelopen zomer werden de resultaten en achtergronden gepubliceerd in Heden, verleden en toekomst van de OK. Vensters open.
Een operatiecomplex gaat zo’n dertig jaar mee. OK’s waar de meest geavanceerde ingrepen van vandaag plaatsvinden, zijn morgen verouderd. Dat is zonde van het gemeenschapsgeld en daarom pakt het UMCG het anders aan. “Niemand kan in de toekomst kijken, maar we weten wel dat innovaties meestal voortkomen uit een dialoog van mensen met heel verschillende achtergronden”, zegt Frans Jaspers, lid van de Raad van Bestuur van het UMCG. “We wilden loskomen van de huidige plek en het huidige aantal vierkante meters.” Tijdens de workshop gingen zeven interdisciplinaire teams van ontwerpers, chirurgen, anesthesiologen en OK-professionals twee weken lang aan de slag met verschillende ontwerpopdrachten. Het ene team werkte aan een OK buiten het ziekenhuis, dichtbij de patiënt, een ander team moest juist een optimale OK in het ziekenhuisontwerpen. Andere opdrachten richtten zich op capaciteit en ruimte, werkomgeving en hygiëne, de gang naar de OK en een OK die makkelijk is aan te passen aan nieuwe eisen en mogelijkheden. In alle gevallen namen de teams aspecten mee zoals (patiënt) veiligheid, logistiek, bereikbaarheid, werkomgeving, optimaal samenwerken, etcetera. “Niet dat we het zo gaan doen, maar puur bedoeld om het denken los te weken van de dagelijkse praktijk”, aldus Jaspers. Heden, verleden en toekomst van de OK. Vensters open is echter meer dan een brainstormverslag met tekeningen en dat maakt het boek aantrekkelijk voor een breed publiek. “Een van de grote problemen bij ontwerpen van OK’s is dat er te weinig gekeken wordt naar het werkproces dat daar plaatsvindt, en te veel naar de wensen van alle betrokken functies afzonderlijk”, 22
aldus schrijver en extern projectleider Peter-Michiel Schaap. “Dat denken breek je alleen open door de veelheid te laten zien. Daarom heeft het boek een hoofdstuk waarin in romanvorm een dag op de OK gevolgd wordt. Daarmee laat je zien hoe medewerkers hun werkklimaat ervaren, en realiseer je je als lezer dat goede koffie en broodjes op de OK erg belangrijk zijn. Een van de chirurgen die voor het boek is geïnterviewd vertelt dat de prettigste OK waar hij ooit heeft gewerkt weliswaar oud was, maar vensters had met een prachtig uitzicht over de baai. Hij zag zijn eigen huis in de verte. Met dat soort verhalen hebben we het menselijke aspect terug in de werkomgeving willen brengen.”
Daglicht en Semmelweis In de ontwerpen is terug te vinden hoe ontzettend belangrijk daglicht is voor de mensen die op de OK werken. “En wellicht zouden de ramen weer gewoon open moeten kunnen, zoals vroeger”, aldus mede-auteur en projectleider Edwina de Boer-Doting. “Hebben we al die dure installaties eigenlijk wel echt nodig voor de luchtkwaliteit? Tijdens de workshop en
Triakel
oktober 2011
het forumgesprek bij de boekpresentatie komt steeds weer naar voren dat de menselijke factor het meest bepalend is voor de patiëntveiligheid en hygiëne, niet de techniek die de afgelopen decennia is binnengereden op de OK.” Terug dus naar Ignaz Philippe Semmelweis (1818-1865), de Weense gynaecoloog die voorschreef dat artsen hun handen dienden te desinfecteren bij het onderzoek van kraamvrouwen, en zo het risico op een fatale kraamkoorts fors terugdrong. Dit historische feit in de geschiedenis van de operatiekamer en vele andere komen ook aan bod in een inleidend hoofdstuk over de OK door de eeuwen heen.
Meerwaarde van ontwerpers De teams van de workshop OK van de Toekomst oriënteerden zich niet alleen op het operatiecomplex van het UMCG maar bezochten ook de hypermoderne OK’s van het VU Medisch Centrum, het Martini Ziekenhuis, het Wilhelmina Kinderziekenhuis en de wat oudere OK’s van het Medisch Centrum Leeuwarden. Uit deze rondgang werd duidelijk dat ontwerpers een belangrijke bijdrage kunnen leveren. Afbeeldingen in het boek illustreren dat. “Niet weggewerkte snoeren, een rommelige inde-
ling… bij sommige OK’s zie je gewoon dat er geen ontwerper aan te pas is gekomen”, zegt Schaap. “Gek, want je hoort aan alle kanten: we willen werken in een prettige werkomgeving. Omdat er zo vreselijk veel komt kijken in een operatiecentrum kan je eigenlijk niet zonder ontwerper. Die luistert en kijkt naar al die verschillende gebruikers, en vertaalt al die wensen, behoeftenen, normen en regelgeving in een ontwerp dat beter is dan men ooit had kunnen denken.” Dit laatste punt hebben de acht UMC’s vastgelegd in een manifest. “Kortom: de operatieafdeling moet een aangename fysieke (werk)omgeving bieden waarin de huidige en toekomstige processen de basis vormen voor de lay-out. Samen met specialisten, OK-personeel, ziekenhuisbestuurders en afdelingen bouwzaken kunnen ontwerpers een belangrijke rol spelen in het bijeenbrengen van deze uitgantgspunten. Dit helpt bovendien bij het garanderen van de veiligheid van de patiënt en het vergroten van de efficiëntie op de OK. Bezie de OK integraal, leg verbanden en maak van de OK van de Toekomst weer een volwaardige ontwerpopgave waarin alle stakeholders hun rol optimaal vervullen.” Heden, verleden en toekomst van de OK. Vensters open is verkrijgbaar via de boekhandel en via www.platformgras.nl ISBN 978-90-71903-34-2 Helma Erkelens
23
Depressie, delier en dementie zijn typische verouderingsverschijnselen. Wat hebben ze met elkaar te maken?
Domino
Het verouderende brein
Ageing Brain is de broedstoof in het UMCG van neurologen, psychiaters, biologen, epidemiologen,
Illustratie: Marcel Leuning
internisten, psychologen en andere vakgebieden die zich bezighouden met het brein. Hier wisselen onderzoekers en klinici kennis, ervaringen en ideeën uit, bijvoorbeeld over de rol van cytokinen bij het ontstaan van een delier en depressie, en hoe beide aandoeningen mogelijk kunnen leiden tot verdere cognitieve achteruitgang en mogelijk ook dementie.
Gewone cellen worden gedurende een mensenleven miljoenen keren vernieuwd. Zo niet de zenuwcellen in onze hersenen. Daar moeten we het een leven lang mee doen. “Dankzij ons brein ervaren we ons mens-zijn. Aandoeningen in de hersenen bedreigen rechtstreeks je identiteit”, zegt hoogleraar neurologie Nico Leenderts. Zenuwcellen zijn onvervangbaar omdat ze gedurende de levensloop geprogrammeerd worden op wat iemand doet en meemaakt. “Een zenuwcel heeft een gigantische flexibiliteit van functies en taken, en dan heb ik het nog niet eens over de interactie tussen zenuwcellen. Het vervangen van een zenuwcel is als het uitwissen van iemands persoonlijke geschiedenis. Dat kan dus niet.” Zenuwcellen hebben een oneindig aantal reparatiemechanismen, maar bij het ouder worden sluipen er foutjes in. Vaak begint die schade lang voor dat iemand merkt dat het niet helemaal meer goed zit in zijn brein. Dan is de neurodegeneratie al ver gevorderd.
Zo kan bijvoorbeeld de ziekte van Alzheimer ontstaan. Bij deze vorm van dementie ontspoort een reparatiemechanisme van de zenuwcellen. Een eiwit dat hiervan het slachtoffer wordt, bèta amyloid, ontvouwt zich niet goed en gaat daardoor klontjes vormen. Door de slechtere doorbloeding worden die niet afgevoerd en zo ontstaan er beschadigingen van de zenuwcel. Als er zoveel beschadigingen zijn dat het denkvermogen wordt aangetast, krijg je typische dementiesymptomen zoals vergeetachtigheid en verwarring. Maar dan is het ziekteproces al jaren bezig”, legt hij uit. Hij is op zoek naar een ontwerp voor een stofje dat er voor zorgt dat die eiwitklontering niet optreedt en de hersenbeschadiging bestrijdt. “Daar werken we aan met verschillende disciplines binnen Ageing Brain, maar ook met onderzoeksgroepen in de rest van de wereld.”
Op zoek naar het begin Zo’n sluipend begin is kenmerkend voor veel vormen van dementie. Onderzoekers van het UMCG en de faculteit Levenswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen werken binnen Ageing Brain samen om het ontstaansmechanisme van dementie te ontrafelen. Waar begint het nou precies mee? Volgens Paul Luiten, hoogleraar moleculaire neurobiologie en biologische psychiatrie, is een verslechterende doorbloeding van de hersenen een belangrijke risicofactor. “Als je ouder wordt, wordt die doorbloeding sowieso minder. De hersenen krijgen daardoor minder voeding en schadelijke stoffen worden trager afgevoerd. 24
Depressie als voorspeller Verslechterde doorbloeding in de hersenen is goed zichtbaar te maken in de MRI, maar het is ondenkbaar dat iedere 65-plusser jaarlijks een MRI-onderzoek zou ondergaan. Veel te kostbaar en veel te weinig capaciteit! Onderzoekers zijn dus op zoek naar andere indicatoren voor het ontstaan van dementie. Een daarvan is depressie. “Op het spreekuur van onze poli ouderenpsychiatrie zien we vaak mensen met klachten waarvan het onduidelijk is of het primair gaat om een depressie of om een beginnende cognitieve stoornis”, vertelt hoogleraar ouderenpsychiatrie Richard Oude Voshaar. “De eerste symptomen zijn heel subtiel en lijken veel op elkaar. Mensen hebben een verminderde interesse, zitten minder lekker in hun vel, zijn vergeetachtig en hebben moeite met dingen plannen
en activiteiten ondernemen. Vroeger dan vaak gesproken over pseudodementie. De klachten van een patiënt doen dementie vermoeden, maar zodra je de depressie gaat behandelen blijkt een dergelijke patiënt helemaal op te knappen. Inmiddels weten we wel dat die mensen na herstel bij psychologische tests nog best wat defecten in het geheugen en de hogere cognitieve functies hebben en dat ze een veel hoger risico hebben om echt een dementie te ontwikkelen. Dat depressie een voorstadium is van dementie is dus heel aannemelijk.” Echter, ook het doormaken van depressies eerder in het leven vergroot de kans op het ontwikkelen van dementie. Verschillende mechanismen spelen hierin een rol. Er zijn bijvoorbeeld aanwijzingen dat depressie vergezeld gaat van een dysregulatie van het immuunsysteem en activering van een ontstekingsreactie. Paul Luiten wil graag fundamenteel onderzoek naar de rol van cytokinen in dit proces. Cytokinen zijn eiwitten die het lichaam aanmaakt bij reacties van het immuunsysteem, bijvoorbeeld een ontsteking. Er zijn heel veel soorten van. “Een bekende is de tumor necrosis factor. Die komt al tot expressie bij een lichte verkoudheid. De hersenen geven door dat stofje het signaal af dat je je niet zo lekker voelt. Als cytokinen een bepaald deel van de hersenen aantasten, zorgt dat voor gevoelens van depressiviteit.”
Acute verwarring Het interessante is dat cytokinen niet alleen verband houden met chronische maar ook met acute cognitieve achteruitgang, zoals een delier: verwardheid die kan optreden na een operatie, meestal bij ouderen. Dat is het thema van chirurg en Rosalind Franklin Fellow Barbara van Leeuwen. “Veel ouderen worden
Triakel
oktober 2011
25
na een operatie niet meer wie zij waren. Patiënten vragen niet voor niets vaak ‘dokter, kom ik dement uit de narcose?’ We zeggen dan ‘dat is niet zo’, maar hoe het precies zit weten we niet”, aldus Van Leeuwen. “We zien dat ouderen met een relatief goede mentale en geestelijke gezondheid kort na een ingreep achteruit zijn gegaan qua geheugen en concentratie. Hoe ouder, hoe groter de kans daarop, maar we weten niet hoeveel tijd na de operatie de problemen nog merkbaar zijn en hoeveel last ze ervan hebben in hun dagelijks functioneren.” Samen met enkele promovendi doet ze basaal en klinisch onderzoek naar onder andere het ontstaansmechanisme van delier en cognitieve stoornissen op langere termijn. Cytokinen spelen daar waarschijnlijk een rol in. “Als er een wond ontstaat, treedt het immuunsysteem in werking. Dus ook bij een operatie. Cytokinen zijn een belangrijke activator van het immuunsysteem maar we weten uit onderzoek naar depressie dat die schade toebrengen aan de hersenen. We zijn nu in een proefdiermodel aan het onderzoeken welke reactie op gang komt tijdens een operatie waardoor je die gedragsveranderingen gaat zien die bijvoorbeeld bij een delier horen. We zijn in februari van dit jaar begonnen en het lijkt zo te zijn dat oudere dieren inderdaad vatbaarder zijn voor gedragsverandering na een ingreep. De volgende stap is stofjes vinden die deze gedragsverandering veroorzaken. We denken aan cytokinen maar we sluiten niets uit. Vervolgens willen we patiënten in de kliniek screenen op die stofjes. Dan weet je: die mensen hebben een groter risico op een acute of chronische cognitieve stoornis. En bij die mensen willen we dan nader onderzoek doen.”
15e Alumnidag tropengeneeskunde
Het belang van dit onderzoek voor de patiënt is duidelijk. Iedereen wil na een ingreep weer op hetzelfde niveau functioneren als vroeger. Van Leeuwen: “Als je vooraf weet wie meer kans heeft op een acute of chronische cognitieve stoornis, kan je daar je behandeling op aanpassen.” Is een delier net als depressie een voorspeller van dementie? Paul Luiten: “Het lijkt er op dat er tijdens veroudering processen aan de gang zijn die zowel aanleiding kunnen geven tot depressie als tot delier. Afhankelijk van de oorzaak en het hersengebied dat wordt aangetast treden er verschillende cognitieve symptomen op. Er zijn zoveel overeenkomsten met ontstaansmechanismen van dementie dat we vermoeden dat delier en depressie bij ouderen voorbodes kunnen zijn van dementie. Met het huidige onderzoek hopen we aanknopingspunten te vinden om de ontwikkeling van een dementie een halt toe te roepen of in elk geval te kunnen vertragen.” Richard Oude Voshaar is het met hem eens: “Vermoedelijk ontstaat een delier in een reeds aangedaan brein. Dat functioneert nog goed onder normale omstandigheden, maar in stressvolle omstandigheden zoals een operatie of lichamelijke ziekte gaat het mis.”
Staat Lambaréné nog steeds synoniem voor medisch weldoen? Is ruim 45 jaar na het overlijden van Albert Schweitzer de medische zorg in de tropen een structurele zorg die grotendeels door landskinderen kan worden geboden? Wat is de rol van internationale hulpverlening en met welke problemen heeft de hedendaagse tropenarts te maken? Deze en vele andere vragen worden voor elke arts actueel als de beelden van de honger in Somalië via kranten en tv onze beschermde
Programma en inschrijving: http://www.rug. nl/umcg/informatieVoor/alumni/ad/alumnidag2011
KORT NIEUWS
Minder kans op tumorgroei na geïntegreerde bestraling bij borstkanker Vrouwen met borstkanker in stadium I-III die een geïntegreerde bestraling krijgen, hebben minder dan een procent kans dat de tumoren binnen drie jaar terugkomen. Bij de gebruikelijke bestraling is de kans op terugkeer binnen drie jaar drie procent. Dat blijkt uit een evaluatie van gegevens van 752 vrouwen met borstkanker geleid door UMCG-radiotherapeut John Maduro. De resultaten zijn nu gepubliceerd in Radiotherapy and Oncology .
Helma Erkelens
www.kennisinzicht.umcg.nl PKAN is een heel andere neurodegeneratieve ziekte. Ody Sibon doet onderzoek aan fruitvliegjes om het mechanisme van die aandoening te begrijpen.
Niet meer verward na een operatie
weefsel waar de tumor operatief is verwijderd, met de gebruikelijke bestraling van de gehele borst. Het UMCG heeft in 2005 als eerste ziekenhuis in Nederland de geïntegreerde behandeling op grote schaal ingevoerd. Door de bestralingen tegelijkertijd uit te voeren, kan een kleiner gebied gericht worden bestraald en is het totaal aantal behandelingen kleiner bij een gelijke stralingsdosis, dan als de bestralingen na elkaar plaatsvinden.
De geïntegreerde bestralingsmethode combineert gerichte bestraling op het
Steeds meer oudere kankerpatiënten worden in het ziekenhuis opgenomen voor een operatie. En met de toenemende vergrijzing zal dat aantal alleen maar toenemen. De afdeling Chirurgie wil daarom structureel aandacht voor de kwetsbaarheid van deze patiënten en doet onder andere onderzoek naar het effect van interventies om een delier na een operatie te voorkomen. De kwetsbaarheid van de chirurgische patiënten wordt door verpleegkundigen in kaart gebracht met de Groninger Frailty Index (GFI) om vervolgens de behoefte aan zorg te bepalen. De GFI bevat een heel aantal onderwerpen waaraan een chirurg niet gewend is te denken, zoals mobiliteit, visus, gehoor, voeding, gevoel van leegte, nervositeit en angsten. Dertig procent van alle patiënten ouder dan 65 jaar blijkt op deze index hoger dan een 3 te scoren, en dat betekent ‘kwetsbaar’. De kans dat zij in meer of mindere mate verward raken na een operatie, is dan ook groot. Een delier is niet alleen naar voor de patiënt, ook de kosten van de zorg nemen toe. Gestructureerde aandacht voor verwardheid lijkt te helpen. Verpleegkundigen zijn getraind en ook is er een scholing opgezet voor de medisch specialisten, nurse practitioners, diëtisten, fysiotherapeuten en andere professionals die met oudere patiënten werken.
26
werkelijkheid binnendringen. Tijdens de Alumnidag op 15 november vertellen organisaties en tropenartsen over hun ervaringen.
Triakel
oktober 2011
Foto: Jeroen van Kooten
Foto: Antoinette Borchert
Bindend studieadvies meeste effect bij tandheelkunde De invoering van het bindend studieadvies (BSA) heeft een duidelijk effect bij tandheelkunde. Nog nooit haalden zoveel studenten binnen een jaar hun propedeuse. Terwijl eerdere jaren zo’n zestig procent van de eerstejaarsstudenten tandheelkunde ondermaats presteerde, had nu 63 procent binnen een jaar zijn propedeuse binnen. Dat niemand de studie gedwongen moet stoppen vanwege een negatief BSA, is binnen de Rijksuniversiteit Groningen een unieke prestatie. Ook de verbeterde studiebegeleiding en decentrale selectie hebben bijgedragen aan het studierendement bij tandheelkunde. Bij bewegingswetenschappen haalden ook meer studenten dan anders hun propedeuse binnen een jaar, het lukte 32 procent van de eerstejaarsstudenten. Bij geneeskunde zorgde de invoering van het BSA niet voor verandering: ongeveer net zoveel studenten als vorig jaar (69 procent) haalden binnen een jaar de propedeuse. Bij geneeskunde kregen 15 studenten een bindend negatief studieadvies, bij bewegingswetenschappen 29. (AH)
27
S I EC K M E E S T E R S & C H I R U R G I J N E N
60 jaar genetica Officieel bestaat de afdeling Genetica van het UMCG dit jaar zestig jaar, maar de leerstoel Anthropogenitica was er al eerder. In de Tweede Oorlog bezette een medewerker met felle nazisympathieën deze plek. Nadat hij op Dolle Dinsdag in 1943 de benen had genomen, duurde het zeven jaar voordat Albert Polman werd benoemd als eerste officiële hoogleraar. Inmiddels zijn we vier hoogleraren verder en is het vakgebied van Genetica in sneltreinvaart veranderd. In het prille begin van de afdeling ging het nog om een klein clubje onderzoekers dat weliswaar aan de weg timmerde, maar over weinig faciliteiten beschikte. Er was nog zoveel onbekend in die jaren. Dat een kind een afwijking had, was te zien. Hoe dat kwam, was een raadsel. Duidelijk was dat de genetica aan het begin stond van een snelle ontwikkeling. In Amerika ontdekten Watson, Crick en Wilkins in 1953 dat het DNAmolecuul de structuur had van een dubbele helix en namen hiervoor de Nobelprijs in ontvangst. Drie jaar later lukte het Tijo en Levan in Zweden om het juiste aantal chromosomen in de menselijke cel te bepalen. En in 1959 ontdekte de Franse professor Lejeune dat kinderen met het syndroom van Down een extra chromosoom hadden. Ondertussen legden de Groningse onderzoekers op zolder bij Microbiologie de basis voor de latere successen. En die successen kwamen er. Zo publiceerde de vakgroep onder leiding van Charles Buys in 1987 een artikel in Nature over het verband tussen een defect op chromosoom 3 en kleincellig longcarcinoom. Een publicatie in 2001 over de rol die drie bepaalde genen spelen bij een erfelijke vorm 28
van dikke darmkanker leidde ertoe dat er sindsdien wereldwijd klinisch wordt gescreend op deze genen. Elke nieuwe wetenschappelijke ontdekking was tot ver in de jaren tachtig bijzonder. Studenten werden met veel tromgeroffel naar de collegebanken geroepen als er weer een nieuw gen gevonden was. Dat is daarna heel snel veranderd. Tegenwoordig heeft een ‘genenkraker’ een nacht nodig om genen te analyseren. Een Groningse doorbraak heeft vorig jaar een belangwekkende bijdrage geleverd aan het onderzoek naar het ontstaan van Alzheimer, Parkinson en Huntington. Het vakgebied speelt in alle medische disciplines een belangrijke rol en zorgt ervoor dat het steeds duidelijker wordt hoe ziekten ontstaan, zich ontwikkelen en opgespoord kunnen worden. Zeker nu er nauw wordt samengewerkt met grote cohortstudies als LifeLines kunnen de wetenschappers grote stappen maken en boeken ze internationaal toonaangevende resultaten. Daarbij is ook de database Eurocat, die sinds 1981 aangeboren afwijkingen van kinderen in de drie noordelijke provincies registreert en beschrijft, een belangrijke rol. De wetenschappelijke tak van de afdeling heeft vanaf de start nauw samengewerkt met hun klinische collega’s. Hoewel de klinische Genetica pas in1987 officieel als specialisme werd erkend, wisten patiënten de afdeling al in de jaren zeventig te vinden. Ze wilden weten of een bepaalde aandoening erfelijk was en of het bijvoorbeeld veilig was om meer kinderen te krijgen. Op een gegeven moment was de toeloop zo groot, dat
Triakel
oktober 2011
er een patiëntenstop dreigde. Nadat de zorgverzekeraars en de ziekenfondsen deze onderzoeken in hun pakketten hadden opgenomen, kwam het specialisme ook in Groningen tot bloei. Onderzoekers konden met de nieuwe banderingstechnieken beter bepalen waar de afwijking op een chromosoom te vinden was. Prenataal onderzoek gaf dankzij de vruchtwaterpunctie en de vlokkentest duidelijkheid aan patiënten. Door de jaren heen werden ook de klinische onderzoeksmethoden steeds verfijnder en dankzij de automatisering sneller uitvoerbaar en beter toepasbaar. Met de nieuwe kennis nam ook de behoefte aan begeleiding toe. Patiënten zien zich gesteld voor pijnlijke beslissingen: een zwangerschap afbreken, wel of niet nog een keer zwanger worden, preventieve operaties laten uitvoeren. Een ander ethisch dilemma is de vraag of patiënten wel willen weten hoe groot de kans is dat ze in de toekomst een bepaalde aandoening krijgen. Daarom is er veel ruimte voor begeleiding en preventie. Individuele patiënten krijgen adviezen over gezond leven zodat ze de kans op een bepaalde aandoening in de toekomst kunnen verkleinen. Meer in het algemeen krijgen vrouwen die zwanger worden het advies om foliumzuur te slikken om de kans op een kind met een open ruggetje te verkleinen. En met succes: het aantal kinderen dat deze aandoening heeft is sterk afgenomen.
den en leed in de familie kan worden voorkomen. Zo doet geneticus Peter van Tinteln samen met Cardiologie onderzoek naar erfelijke hartritmestoornissen die bij jonge mannen tot hartfalen kan leiden. Als familieleden dat weten, kan hopelijk worden voorkomen dat er meer hieraan sterven. De nadruk ligt tegenwoordig op erfelijke vormen van kanker en hartziekten, maar de afdeling werkt met bijna alle specialismen samen en bemant de poli’s van perifere ziekenhuizen in Leeuwarden, Zwolle en Sneek. Ondertussen raast de wetenschap voort en is het onderzoek al lang niet meer beperkt tot aandoeningen die worden veroorzaakt door een enkel gen. De huidige hoogleraar, Cisca Wijmenga, houdt zich onder andere bezig met onderzoek naar complexe ziekten, waarbij niet alleen meerdere genen betrokken zijn, maar ook niet-genetische factoren, zoals voeding, medicijngebruik en beweging. Ze vergelijkt haar vakgebied met een puzzel van 1000 stukjes zonder voorbeeld. ‘We zijn er nog lang niet, maar van wat we nu kunnen, kon ik twee jaar geleden alleen nog maar dromen.’ Marjan Brouwers
Door de jaren is de vraag naar onderzoek en begeleiding steeds groter geworden. Huisartsen sturen patiënten veel eerder door dan vroeger, waardoor patiënten beter behandeld kunnen wor29
Interview
Nieuwe rollen Groningen loopt al jaren voorop met de ontwikkeling van het verpleegkundig beroep. Volgens Petrie Roodbol, hoofd van het Wenckebach Instituut en lector Verpleegkundige innovatie en positionering aan de Hanzehogeschool Groningen, staat het beroep een verdere opmars te wachten.
Minidokters of superzusters? Toen het UMCG in 1997 de functie van Nurse Practitioner (NP) in Nederland lanceerde, bracht dat verwarring en zorg teweeg, onder dokters, verpleegkundigen en in de publieke opinie. Wat hield dat beroep in? Moesten artsen, verpleegkundigen en patiënten er wél of juist niet blij mee zijn? Inmiddels is gebleken dat de inzet van NP’s, die verpleegkundige én medische zorg verlenen op duidelijk omschreven expertisegebied, de zorgverlening verbetert. NP’s zijn in Nederland gewoon geworden. Hoe komt het dat Groningen een voortrekkersrol speelde? “De verpleegkundigen en leidinggevenden waren hier sterk in beroepsontwikkeling geïnteresseerd”, zegt Roodbol, “en er was een raad van bestuur die dat zeer animeerde.” Vanwege die ambiance nam Roodbol, destijds coördinerend verpleegkundige in Wilhelmina Kinderziekenhuis Utrecht, in 1991 graag het aanbod aan om die functie in de kinderkliniek van het UMCG te gaan vervullen. Na haar specialisatie tot kinderverpleegkundige had ze een voortgezette opleiding beroepsinnovatie gevolgd en studeerde ze gezondheidswetenschappen in Maastricht. “De Nederlandse verpleegkunde”, vervolgt zij, “was in de jaren tachtig en negentig rijp voor veranderingen. De anti-autoritaire jaren zestig en zeventig waren al geschiedenis, maar de verpleging was nog altijd hiërarchisch en taakgericht georganiseerd. Alleen de hoofdverpleegkundige voerde overleg met de artsen. De eigenstandigheid van het beroep – verpleegkundig handelen richt zich op de gevolgen van ziekte en niet, zoals dokters, op de ziekte zelf – kwam niet tot zijn recht.” In het UMCG werkten relatief veel hbo-opgeleide verpleegkundigen en de beroepsgroep wilde meer eigen verantwoordelijkheid dragen voor patiënten. “Zo kwam het dat zaken waar men in heel Nederland over sprak, zoals integrerend verplegen, werken met verpleegplannen 30
en het stellen van verpleegkundige diagnosen, hier daadwerkelijk in de praktijk werden ingevoerd. Tegelijkertijd werd wetenschappelijk onderzocht wat de effecten waren van de veranderingen op de patiëntevredenheid en de autonomie van de verpleegkundigen. Groningen was namelijk de derde plek in Nederland waar verplegingswetenschappen kwam, als aanvankelijk als post-hbo-opleiding, later universitair. Deze studenten konden naast hun verpleegkundig werk onderzoek doen. Dat was toen heel bijzonder.”
Geen minidokter Roodbol, inmiddels beleidsmedewerker op het directiebureau van het UMCG, werd in 1997 gevraagd de functie van Nurse Practioner in Groningen te introduceren. Een landelijke primeur. “Het gaf verpleegkundigen een nieuwe mogelijkheid om te groeien in hun vak en moest een oplossing bieden voor het tekort aan artsen en groeiende wachtlijsten.” Sinds het van kracht worden van de wet BIG in 1995 waren verpleegkundigen, mits daartoe aantoonbaar bekwaam, bevoegd om onder supervisie van een arts medische behandelingen te verrichten. Toch was de NP geen minidokter. “NP’s richtten zich nog steeds op de gevolgen van ziekte en het bieden van een zo totaal mogelijke zorg. Bijvoorbeeld in
Triakel
oktober 2011
de mammacare: begeleiding van patiënten de opname tot na de chemotherapie.” De ophef in de media verstomde al snel. Andere ziekenhuizen en opleidingen in Nederland sloten zich aan bij de nieuwe beroepsontwikkeling. Enkele jaren later konden verpleegkundigen, evenals andere paramedici, ook physician assistant worden: een functie met een wat medischer invulling. In februari 2011 stemde de Tweede Kamer voor een experimentele periode van vijf jaar waarin verpleegkundig specialisten (de beschermde titel waaronder NP’s staan ingeschreven in het specialistenregister van de wet BIG) medicijnen mogen uitschrijven. “In vergelijking tot de rest van de wereld is de introductie van deze nieuwe beroepsgroepen heel snel gegaan, met weinig weerstand. Wij zijn in Europa het enige land dat de NP ofwel verpleegkundig specialist erkent.”
Specialistisch en generalistisch Volgens Petrie Roodbol is de beroepsontwikkeling nog lang niet ten einde. “Langzamerhand verandert de verpleegkundige die op een verpleegafdeling werkt in iemand die daarnaast ook steeds meer op de polikliniek te vinden is en zelfstandige spreekuren draait. Verpleegkundigen zullen méér taken van artsen gaan overnemen en zullen vervolgens vanuit een eigen perspectief zorg gaan verlenen. Denk maar eens aan Healthy Ageing en de ouderenzorg: er is een paradigmashift gaande van ziekte naar gezondheid en gedrag. Verpleegkundigen zijn bij uitstek geschikt om gezondheidsvoorlichting te geven en life-styleveranderingen te begeleiden. Ze zijn immers opgeleid om naar de hele mens te kijken. Ook kunnen ze heel goed mensen met chronische aandoeningen, die steeds meer voorkomen, begeleiden en helpen om
"Verpleegkundigen zijn opgeleid om
zelf meer regie over hun aandoening te nemen en om minder afhankelijk te worden van zorgverleners.” Verpleegkundigen in ziekenhuizen zullen steeds specialistischer worden, verwacht Petrie Roodbol, en in de eerstelijns zorg groeit de behoefte aan generalische verpleegkundigen. “ In de kleinschalige buurtzorg zie ik de indicatiestelling bij hen terechtkomen. In groepspraktijken is er op vijf tot zes huisartsen nu soms één verpleegkundig specialist in dienst. Ik denk dat we toegaan naar een aantal verpleegkundig specialisten op één huisarts. En vanwege het steeds meer door elkaar gaan lopen van de eerste- en tweedelijnszorg denk ik dat er steeds meer casemanagers nodig zijn, om de continuïteit van zorg voor ingewikkelde patiënten die niet in één zorgpad passen, te bewaken. Ook dat kunnen verpleegkundigen uitstekend doen – hbo’ers hebben zó veel bagage: ze zijn juist opgeleid om hun functie in diverse rollen in te zetten.” Roodbol voorziet daarnaast dat, in navolging van Amerikaanse Minute Clinics, inloopcentra ontstaan waar je met eenvoudige gezondheidsproblemen kunt binnenlopen. Met opnieuw een grote rol voor verpleegkundigen. “Een soort van Zuster van Dalen voor als uw kwalen!” Dergelijke nieuwe rollen voor verpleegkundigen zijn nog lang niet uitgekristaliseerd. “Maar het UMCG draagt er met de aandacht voor Healthy Ageing - misschien wel onbewust - aan bij door bijvoorbeeld onderzoek op te zetten naar nieuwe zorgvormen, die passen bij de verschuivende focus van ziekte naar gezondheid en gedrag.” Angela Rijnen
Foto Antoinette Borchert
Het verpleegkundig beroep is de afgelopen vijftien jaar verrijkt met diverse nieuwe functies en werkwijzen. Het UMCG fungeerde als kraamkamer.
naar de hele mens te kijken"
31
Het klonen van schaap Dolly gaf in 1996 de aanzet tot een stormachtige ontwikkeling op het gebied van stamcelonderzoek. Volwassen cellen bleken opnieuw te programmeren: de eeuwige jeugd onder handbereik.
Ook stamcellen worden ouder
Naarmate we ouder worden, gaat er in het lichaam steeds meer mis. Ouderdom komt met gebreken
Eeuwig jong en kwalen. Groninger onderzoekers op het gebied van verouderingsonderzoek willen weten wat
er in stamcellen gebeurt bij het ouder worden. Als we meer inzicht hebben, kunnen we wellicht
ERIBA www.kennisinzicht.umcg.nl Een interview met Peter Lansdorp, wetenschappelijk directeur van ERIBA, informatie over de relatie lifestyle en diabetes en over het ontstaan van acute myeloïde leukemie en nog veel meer.
32
Naar verwachting eind 2012 zal het op alle afdelingen van het European Research Institute on the Biology of Ageing gonzen van activiteit. In dit nieuwe instituut voor fundamenteel verouderingsonderzoek komen tien onderzoeksgroepen, en iets meer dan een jaar na het slaan van de eerste paal staan onderzoekers uit de hele wereld in de rij voor een positie als principal investigator of post doc. Naast de namen van Peter Lansdorp en Gerald de Haan zijn ook die van vier andere ERIBA-onderzoekerleiders reeds bekend. Floris Foyer, nu nog werkend in Cambridge, zal zich bezighouden met de vorming van huid uit stamcellen en Michael Chang uit New York gaat onderzoek doen naar veroudering in gistmodellen. Ellen Nollen (afdeling Genetica, UMCG) zal onderzoek gaan doen naar de vraag hoe en waarom eiwitten in de hersenen verkeerd worden gevouwen, met als gevolg klontering en ernstige hersenziekten. Liesbeth Veenhoff (afdeling Biochemie, RUG) gaat kijken naar het transport van eiwitten, via heel kleine gaatjes in de kernmembraan, tussen celkern en celplasma. In het ERIBA-gebouw zullen de onderzoeksgroepen en bestaande faciliteiten op het gebied van verouderingsonderzoek worden gebundeld. De Haan: “Op deze manier kan de kennisuitwisseling binnen de medische faculteit en die binnen de faculteit wis- en natuurkunde optimaal worden benut.” (HH)
Triakel
oktober 2011
Foto: Henk Veenstra
ontstane fouten te herstellen.
Hij is geïntrigeerd door het wezen van de stamcel. Waarom, vraagt hoogleraar stamcelbiologie Gerald de Haan zich af, blijft bij het delen van zo'n oercel één van de twee dochtercellen een stamcel, als twee druppels lijkend op zijn ouder, maar ontwikkelt de andere dochter zich tot een gespecialiseerde cel, tot een rode of witte bloedcel? En blijft dat proces ook goed gaan, wanneer een stamcel ouder wordt? Deze vragen houden De Haan al meer dan tien jaar bezig. Zijn onderzoek doet hij vooral door te kijken naar wat er in de celkern gebeurt. Welke genen zijn actief en op welk moment, en welke eiwitten maken ze aan? “Die genetische kennis geeft inzicht in hun doen en laten, ook bij veroudering.” De stamcelbioloog is zeer geïnteresseerd in een bepaald eiwitcomplex, en in het daarbij behorende gen dat weleens één van de bazen zou kunnen zijn die aan de touwtjes trekken om de processen in stamcellen te sturen. “Dat eiwitcomplex kent twee vormen die heel sterk op elkaar lijken, maar waarvan het effect tegenovergesteld is. De ene vorm zorgt ervoor dat de dochterstamcel een echte stamcel blijft, de andere dat de dochtercel zich gaat specialiseren in een rode of witte bloedcel.”
Volgende vraag is dan: wat bepaalt dat de ene of juist de andere vorm van het eiwitcomplex actief is? Welke genen zijn daarvoor verantwoordelijk? Verandert de balans tussen beide vormen bij veroudering? “Zeer recent hebben we kunnen aantonen, dat het eiwitcomplex niet een enkel gen activeert, maar honderden genen. Het blijkt allemaal veel ingewikkelder te zijn dan we steeds maar weer denken.”
Kanker Naarmate we ouder worden, treden er steeds meer foutjes op bij het kopiëren van het erfelijke materiaal. Ook in stamcellen. Met de leeftijd neemt daardoor de kans op kanker toe. Dat geldt onder meer voor acute myeloïde leukemie (AML), een bloedkanker waar hematoloog Gerwin Huls samen met de hoogleraren Edo Vellenga en Jan Jacob Schuringa onderzoek naar doet. “Deze leukemie komt vooral bij mensen boven de zestig jaar voor en is bij hen moeilijk te behandelen. Bij oudere patiënten reageren de kankercellen veel minder goed op cytostatica dan bij jonge. Hoe komt dat?” Zijn zoektocht richt zich met name op het gen p16, een gen dat bescherming biedt tegen kwaadaardige ontsporing. “Bij oude, maar gezonde stamcellen neemt de activiteit van dit gen toe. Bij AML-cellen van oudere patiënten zie je echter dat de activiteit van het gen juist afneemt. Dat betekent dat deze cellen minder goed in staat zijn de schade aan hun erfelijk materiaal te voorkómen. Met als gevolg: kanker.” Heeft ook de leukemiepatiënt baat bij deze bevinding? Dat zou kunnen, meent Huls. “Met een bepaalde stof, azacitidine, blijkt het mogelijk het p16-gen weer beter zijn werk te laten doen. 33
Eeuwige jeugd
Hoe kunnen we de zorg voor ouderen verbeteren? in Oost-Groningen starten twee projecten.
Een dier leeft in de regel acht maal zo lang als de tijd die nodig is om volwassen te worden. Dat gegeven toegepast op de mens, betekent dat de mens de maximale leeftijd van 200 jaar kan bereiken, schreef C.W. Hufeland in 1799 in zijn beroemde Die Kunst das menschliche Leben zu verlängen. Dat moet nog steeds bewezen worden.
Drie projecten Nationaal Programma Ouderenzorg van start
In oude verhalen, mythen en sagen is de zoektocht naar de eeuwige jeugd een terugkerend thema. Verhalen over verjongingsbronnen komen van de oude Grieken, Persiërs en uit India. Zo had Alexander de Grote een kok die een dode vis tot leven zag komen toen hij hem schoonmaakte in een bron. Hij realiseerde zich dat hij de bron van de eeuwige jeugd had gevonden, nam snel een bad en werd onsterfelijk. Zijn meester kon de bron niet vinden en wierp de kok uit jaloezie in zee. Daar zwemt hij nog steeds rond, als zeemonster. Ook aan andere stoffen werden verjongende eigenschappen toegedicht. De oude Grieken bleven jong met honing, in China deed men dat met slangenvlees, in 13e eeuwse Engeland werden naast addervlees ook het hartbeen van een mannetjeshert, grijze amber, wierook, parels, rozemarijn en goud aanbevolen. Hufeland hield het eind 18e eeuw daarbij vergeleken simpel. De adviezen klinken eigentijds: een bezige en arbeidzame jeugd, slaap, lichaamsbeweging, aangenaam en matig zinnelijk genot, goede zorg voor de tanden, zielsrust en tevredenheid. (HE)
Oost-Groningen: deze herfst gaan twee grote projecten in het kader
Persoonlijke ervaringen met dementie, geïntegreerde ouderenzorg en een onderzoek naar de gezondheidstoestand van ouderen in Noord- en
Kraamkamer van het Nationaal Programma Ouderenzorg van start, waarin het UMCG
Foto: Henk Veenstra
participeert.
Bron: Cahiers Bio-Wetenschappen en Maatschappij, 11e jaargang nr. 3 (1986).
Stamcelgedrag Kun je het verschil tussen een oude en een jonge stamcel ook aan hun biologische gedrag zien? Met die vraag houdt Brad Dykstra zich bezig, een Canadese postdoc met voorouderlijke wortels in de Groninger Ommelanden. “In celkweken blijken oude stamcellen veel minder goed in staat zich te vermeerderen dan jonge cellen van precies dezelfde muizenstam. Ze zijn ook minder goed in staat uit te groeien tot lymfocyten, tot witte bloedcellen.” Hij doet nu proeven waarbij zich aan de ene kant van een half doorlatend membraan een stof bevindt die cellen aantrekt (chemokine), en aan de andere kant stamcellen uit een jonge óf oude muis. “Veel meer jonge dan oude stamcellen wurmen zich door het membraan om zich aan het chemokine te binden.” In proefdieren heeft Dykstra steeds één stamcel – uit een jonge of oude muis - in de bloedbaan van een andere muis gespoten om te kijken wat er vervolgens met die stamcel gebeurde. Hoe lang zwierf zo'n stamcel in de bloedbaan rond? Wanneer nestelde die zich in het beenmerg waar hij eigenlijk thuishoort? “Van de oude stamcellen komen aanmerkelijk minder in het beenmerg terecht dan van de jonge.” Algemene conclusie: stamcellen uit oude muizen zijn tot veel minder in staat dan uit jonge dieren.
34
Verjonging Kunnen we oude stamcellen ook een verjongingskuur laten ondergaan? Dat zou in principe wel mogelijk zijn, denkt De Haan. “Maar eenvoudig is het niet. Je moet ervoor zorgen dat de stamcel zich weer als jonge cel gaat vermeerderen en gaat specialiseren, zonder dat het vermeerderen de overhand krijgt. Je moet een manier zien te vinden om verjongende genen tijdelijk actief te laten zijn. Lastig, maar mogelijk.” De laatste jaren is het verouderingsonderzoek in Groningen in een stroomversnelling geraakt, zegt hij. “Mede door technologische vernieuwingen kunnen we veel meer dan zo'n vijf jaar geleden.” Hij prijst zijn medewerkers die zich met hart en ziel voor het onderzoek inzetten en is zeer te spreken over de samenwerking tussen de onderzoeksgroepen in Groningen. “Ik heb het gevoel dat het beste van ons onderzoek nog moet komen.”
Integrale ouderenzorg
Foto: Hannemarie van Loef
We denken erover om oudere AML-patiënten eerst azacitidine te geven en dan pas een cytostaticum. Het azacitidine zou de AML-cellen gevoeliger maken voor het anti-kankermiddel.”
een welzijnsorganisatie. Ook gemeenten en andere instellingen kunnen straks hun beleid beter afstemmen op ouderen. Als bijvoorbeeld blijkt dat een grote groep ouderen behoefte heeft aan andere woonomstandigheden, dan kan een gemeente daar samen met een woningbouwcoöperatie voorzieningen voor ontwikkelen.
Meting gezondheidstoestand UMCG, Menzis en Zorggroep Meander (onderdeel van Espria) starten een onderzoek naar de gezondheidstoestand van tweeduizend 65-plussers in vier Groningse dorpen, Muntendam, Bellingwolde, Wagenborgen en de wijk Opwierde in Appingedam. Samen met 27 lokale organisaties op het gebied van wonen, welzijn en zorg wordt gekeken welke zorg- en dienstverlening de 65-plusser wil. Mogelijke uitkomst: niet de leeftijd of het ziektebeeld van de oudere is leidend, maar zijn welbevinden. Aan de hand van het onderzoek kan een huisarts straks niet alleen in een oogopslag zien hoe zijn individuele oudere patiënt er voor staat, maar ook hoeveel kwetsbare oudere patiënten er zijn in zijn praktijk en hoe het staat met hun welbevinden. Met deze informatie kan de huisarts sneller de juiste zorg- of dienstverlener inschakelen, zoals thuiszorg of
Henk Hellema
Triakel
oktober 2011
Een andere aanpak heeft het Programma Geïntegreerde Ouderenzorg, dat in de gemeenten Pekela, Stadskanaal en Veendam gebruik maakt van hetzelfde screeningsinstrument maar ook experimenteert met een heel nieuw model van ouderenzorg: SamenOud. SamenOud gaat samenhangende zorg bieden aan ouderen met chronische en langdurige beperkingen. Vraaggericht en pro-actief, met als doel opname in een ziekenhuis of verpleeghuis zo lang mogelijk uit te stellen of te voorkomen. OuderenzorgTeams (OT) gaan alle 75-plussers die zelfstandig of in een verzorgingshuis wonen jaarlijks screenen op de mate van kwetsbaarheid, welbevinden en complexiteit van de zorgbehoeften. Wie dat nodig heeft, krijgt zorg op maat. De casemanager en de oudere zelf en/of de mantelzorger maken daar samen afspraken over. OT’s worden geleid door de huisartsen, en bestaan verder uit een specialist ouderengeneeskunde, een wijkverpleegkundige en een ouderenadviseur. De laatste twee hebben de rol van casemanager. Het UMCG gaat onderzoeken of deze nieuwe vorm van ouderenzorg effectiever en doelmatiger is dan de gebruikelijke ouderenzorg. Naast het UMCG, Menzis, Zorggroep Meander participeren ook de gemeenten en de lokale aanbieders van wonen, welzijn en zorg in SamenOud. Helma Erkelens
35
De transplantatiegeneeskunde tart de grenzen van het (on)mogelijke. Die grenzen zijn in de loop van jaren almaar opgerekt.
43 jaar transplantaties in Groningen
Holy Grail
Vanaf: 1968: niertransplantaties 1979: levertransplantaties bij volwassenen 1982: levertransplantaties bij kinderen 1985: harttransplantaties i.s.m. Utrecht 1990: longtransplantaties 1996: hartlongtransplantaties 2000: levende niertransplantaties 2001: dunne darmtransplantaties 2005: non-heartbeating longtransplantaties 2005: levende levertransplantaties 2007: harttransplantaties in het UMCG 2008: lever-darm-pancreastransplantaties 2008: niertransplantaties met niet-passende bloedgroepen 2009: old-to-old transplantatieprogramma
‘AZG kan doorgaan met levertransplantaties’, kopte Triakel trots in het laatste nummer van haar eerste jaargang (1988). ‘Terwijl medici de orgaan- en weefseltransplantaties steeds beter in de vingers krijgen en de kwaliteit van leven na transplantatie stijgt, blijft het aantal donoren op hetzelfde lage peil’, zo begon een artikel in 1995. Anno 2011 worden de toenemende medische mogelijkheden nog steeds overschaduwd door
Transplanteren is teamwork. Levertransplantatie in het UMCG.
het tekort aan donororganen. Hij is tot nu toe de oudste Nederlander met een donornier. Die kreeg hij in 2009. Volgens hoogleraar nefrologie Willem van Son was de 83-jarige patiënt gezegend met het lichaam van een zestigjarige. Deze deelnemer aan het old-to-old transplantatieprogramma van het UMCG ontving een nier van een zeventigjarige. “Want”, zegt Van Son, “iemand van wie de levensverwachting niet meer zo lang is, geven we liever geen nier van een twintigjarige.” Willem van Son zag in drie decennia de leeftijdsgrenzen voor transplantaties opschuiven. “Van 40 naar 55, naar 60, 65 en nu dus naar 83 jaar. Elders was deze man afgewezen, hier ook al eens. Vanwege zijn uitstekende conditie meenden we het echter te moeten doen. Als je goed selecteert, zo blijkt, kunnen ook oudere patiënten een goede kwaliteit van leven hebben na een transplantatie.”
Levensduur De geschiedenis van de transplantatiegeneeskunde begint in 1954 in Boston, waar Joseph Murray de eerste niertransplantatie verricht. In 1966 is de Nederlandse primeur voor Leiden en in 1968 volgt Groningen met twee patiënten. In 2010 waren dat maar liefst 185 niertransplantaties, 57 levertransplantaties, 29 longtransplantaties, 10 harttransplantaties en 3 pancreastransplantaties. Sinds 2007 is het UMCG het enige Nederlandse ziekenhuis dat de erkenning heeft om alle transplantaties te verrichten. De basis voor die voortrekkersrol werd gelegd in de jaren vijftig en zestig, toen het UMCG naam maakte in de experimentele chirurgie. Het is mede aan de patiënten te danken dat het UMCG nog steeds een vooraanstaand transplantatieziekenhuis is, zegt Van Son. “De bereidheid om mee te doen aan klinische trials is gigantisch. En de grote interdisciplinaire transplantatieteams zijn bereid om met elkaar een stapje extra te zetten.” 36
Het UMCG scoort bovengemiddeld met niertransplantaties. Van Son toont een grafiek met drie lijnen. “Na vijf jaar heeft 75 procent van de patiënten zijn donornier nog, bij levende donatie is dat 95 procent na drie jaar. Dat is beter dan in de rest van Europa.” Hetzelfde geldt voor levertransplantaties. Een recent onderzoek dat de drie Nederlandse centra vergelijkt, meldt een significant hoger percentage in Groningen: drie jaar na transplantatie is negentig procent van de patiënten nog in leven. De overleving na longtransplantatie is minder goed. Dit komt omdat de operatie risicovoller is en waarschijnlijk omdat het transplantaat met de buitenlucht in verbinding staat. Zo kunnen infecties veel makkelijker optreden. Toch kan het UMCG zich wereldwijd met de besten meten met een gemiddelde overleving van ruim 10 jaar.
Ruilen Transplanteren is tegennatuurlijk. Het lichaam heeft de neiging een donororgaan af te stoten. Dankzij medicatie die de afweer onderdrukt en afstoting tegengaat, is de levensduur van donororganen enorm toegenomen. Ook betere weefseltyperingen hebben daar aan bijgedragen. In principe stijgt bij levende donatie de levensverwachting van de transplantatiepatiënt: omdat deze ingreep planbaar is kan die op een moment plaatsvinden dat de patiënt in een zo goed mogelijke conditie is. Onge-
Triakel
oktober 2011
veer de helft van de niertransplantaties vindt nu plaats binnen een een levende-donorenprogramma. Van Son: “We weten nu bijvoorbeeld dat zo’n nier het veel beter doet, hoe slecht de genetische match tussen donor en ontvanger ook mag zijn.” Ook bloedgroepen van donor en ontvanger moesten vanouds bij elkaar passen. Is dat niet het geval, dan kunnen tegenwoordig via het landelijke cross-over ruilprogramma andere incompatibele donorontvangerkoppels worden gezocht om mee uit te wisselen. De grootste uitruil heeft plaatsgevonden tussen vier koppels uit alle windstreken. Lukt zo’n ruil niet, dan durft men tegenwoordig zelfs “over de bloedgroep heen” te transplanteren. Van Son: “We bereiden de patiënt op de ingreep voor door zijn bloed over een kolom te laten stromen die antistoffen tegen de bloedgroep van de donor wegvangt. De aanmaak van de antistoffen door de B-cellen, die ook een rol spelen bij afweer, gaan we tegen met medicatie. De antistoffen keren dan merkwaardigerwijs niet terug, ook al stopt de patiënt met dit middel.”
Rotpillen Toch is de transplantatiegeneeskunde nog lang niet ‘klaar’. Zo is er nog altijd het donorentekort. “De politiek blaast de overgang naar een systeem waarbij volwassenen automatisch orgaandonor zijn tenzij ze aangeven dat niet te willen, steeds af.” Op gebied van de afweer- en af-
stotingsonderdrukking is nog een weg te gaan. De huidige medicatie kent risico’s en nadelige gevolgen. “Een transplantatie ondergaan is als betalen met een creditcard”, zegt Van Son. “De aankoop krijg je direct mee, maar de rekening betaal je achteraf.” Hij doelt onder meer op slapende virussen en microrganismen in weefsels, die wakker geschud kunnen worden, als bijwerking van medicijnen die afstoting moet voorkomen. Die medicijnen zijn toxisch voor de nieren. Daardoor neemt het aantal mensen toe dat nierfalen ontwikkelt, ook na bijvoorbeeld een long-, lever- of harttransplantatie. “Op dat gebied is nog veel onderzoek nodig. We zijn zeer geïnteresseerd in wat er tijdens de zwangerschap gebeurt. Zwangerschap is de ideale transplantatie: het is een wonder dat de kindercellen, die voor de helft uit erfelijke eigenschappen van de vader bestaan, niet worden afgestoten door het afweersysteem van de moeder”, zegt Van Son. De placenta bevat onder meer zeer hoge concentraties van het enzym IDO. “IDO breekt het essentiële aminozuur tryptofaan af, dat cellen nodig hebben om gezond te blijven en zich te kunnen delen. Zo worden ook T-cellen die van de moeder naar het kind gaan, onschuldig gemaakt.” Als T-cellen in de buurt van een transplantaat op vergelijkbare manier konden worden afgeremd, dan zou dat een sprong voorwaarts betekenen. Van Son noemt het ‘the Holy Grail’. “Daar zoeken we naar. Dan hoeven patiënten die rotpillen niet meer te gebruiken en hoeft er geen chronisch nierfalen te ontstaan. Want dat is wel een drama: patiënten die na een transplantatie weer terug bij af zijn, zijn hun herwonnen vrijheid kwijt en kunnen zó in een depressie schieten.” Angela Rijnen
37
Excellente en gemotiveerde geneeskundestudenten krijgen in Groningen de kans om een wetenschappelijke stage te doen aan een internationaal topinstituut. Sinds jaar en dag.
Uitdaging voor studenten met overcapaciteit Voor gemotiveerde studenten met belangstelling voor onderzoek is een wetenschappelijke stage in het buitenland het summum, vooral aan een toonaangevend instituut natuurlijk. Die kans krijgen ze als ze
Kader kweken Wie denkt dat het GIPS M-Programma een veredeld reisbureau is, komt bedrogen uit: GIPS M-studenten zijn veel meer tijd kwijt aan hun wetenschappelijke stage dan hun jaargenoten. Maar daar krijgen ze dan ook veel voor terug: internationale ervaring, kennismaking met een topinstituut en vaak een wetenschappelijke publicatie. GIPS M staat voor Groningen International Programme of Science of Medicine, maar is tevens een eerbetoon aan Chris Gips, de hoogleraar die indertijd het initiatief nam om excellente studenten voor hun stage naar het buitenland te laten gaan. Twee jaar geleden zette professor Cees Kallenberg op verzoek van toenmalig decaan Sibrand Poppema het programma opnieuw op. Kallenberg: “Onze studenten lopen hun wetenschappelijke stage bij een zeer gerenommeerd instituut in het buitenland en doen daardoor waardevolle ervaring op met wetenschappelijk onderzoek. Daarnaast willen we studenten interesseren voor wetenschappelijk onderzoek en zo toekomstig academisch kader kweken.”
Ver en Engelstalig De studenten gaan graag naar een ver Engelstalig land, is zijn ervaring. “De Mayo Clinic of Harvard in de VS en ook Australië zijn heel populair. Wij hebben een uitgebreid netwerk van contacten en zorgen dat ze goed terecht komen.” Juist vanwege die contacten komen alleen de beste studenten voor het programma in aanmerking. Zij zijn het visitekaartje van Groningen, benadrukt Kallenberg. “We kijken niet alleen naar hun prestaties, maar vooral naar hun motivatie. Ze moeten hun stage intensief voorbereiden. Gaan ze in het buitenland laboratoriumwerk doen, dan laten we ze hier de technieken oefenen die ze daar nodig hebben. Voor ze vertrekken schrijven ze een scriptie over het onderwerp waar ze zich op gaan richten. Daardoor kunnen ze meteen aan de slag.” 38
Foto: Antoinette Borchert
toegelaten worden tot het GIPS M-programma.
Goede stap GIPS M-studenten zijn verplicht de volledige stageperiode van twintig weken in het buitenland te werken. De voorbereiding valt daarbuiten. Kallenberg: “Dat is nooit een probleem: veel studenten blijven liever nog wat langer en dat is ook mogelijk.” Op basis van hun stage schrijven de studenten een onderzoeksverslag waarop ze beoordeeld worden. “Ze halen daar gemiddeld hoge cijfers op. Ook vragen we ze om een abstract te schrijven voor ISCOMS (International Student Congress of (bio)Medical Sciences). Het resultaat is dat bijna al onze studenten bij dat congres een mondelinge presentatie mogen geven in plaats van alleen een posterpresentatie. Tot slot reiken we elk jaar prijzen uit voor de beste scriptie en het beste onderzoeksverslag. Dat verslag kunnen ze vaak gebruiken als wetenschappelijke publicatie. Studenten die willen promoveren hebben daarmee al een eerste goede stap gezet.”
Verder in het onderzoek Het kweken van een academisch kader lijkt vruchten af te werpen. Sommige studenten volgen alsnog een MD/PhD-traject waarbij ze hun studie geneeskunde combineren met een promotieonderzoek of ze kiezen voor een AGIKO-traject, waarbij ze tijdens de opleiding tot specialist promoveren. Marjan Brouwers
Triakel
oktober 2011
Karim Mahmoud, MdPHD-student www.kennisinzicht.umcg.nl Wat onderzocht Karim Mahmoud precies in de Mayo Clinic?
De belangstelling voor het wetenschappelijk onderzoek was bij Karim Mahmoud al gewekt nadat hij enkele cursussen had gevolgd bij het JSM (Junior Scientific Masterclass). “Ik wist dat ik wilde promoveren en heb me daarom vast aangemeld voor een buitenlandse stage. Ik verwachtte dat ik daar veel van zou leren. Ik heb gekozen voor de Mayo Clinic, nadat ik had gesproken met een Groningse hoogleraar die daar contacten had.” In de VS kon hij dankzij de voorbereiding direct aan de slag. “Dat was ook handig voor mijn Amerikaanse begeleider.” Hij deed onderzoek naar het voorkomen van bloedproppen bij hartpatiënten met een stent. “Ik kwam erachter dat dit vooral in de ochtend voorkomt, net als hartinfacten en beroertes. Als je die patiënten op een ander moment medicijnen geeft, kun je dit voorkomen.” Zijn onderzoek leidde tot een wetenschappelijke publicatie, waarmee hij zijn MD/PhD-traject goed begon.
Werken in de VS beviel hem uitstekend. “Je horizon verbreedt omdat je ziet hoe ze in een ander land werken. Ik vond het bijzonder hoe patiënten vanuit de hele wereld naar het instituut kwamen voor een behandeling.” Hij vond cardiologie altijd al een interessant vak en overweegt hierin verder gaan. “Er zijn veel keuzes mogelijk, maar je moet de knoop doorhakken. Ik kan nu doorgaan met het type onderzoek dat ik in Amerika heb gedaan. De contacten die ik hier heb opgedaan komen ook goed van pas.” (MB)
39
Foto:Antoinette Borchert
Go van Dam, chirurgonderzoeker Go van Dam was een van de eerste studenten die door Chris Gips naar het buitenland werd gestuurd. Een ervaring die hij nog steeds koestert. “Zo’n buitenlandse stage is heel belangrijk voor je vorming. Vooral de degelijke voorbereiding van de wetenschappelijke stage is waardevol. Dat is tegelijkertijd een selectiemiddel: alleen de meest gemotiveerde studenten zijn bereid er zoveel tijd en energie in te steken. En dat is belangrijk, want je wilt wel studenten sturen die kwaliteit leveren. Ik stel dezelfde zware eisen aan studenten die naar het buitenland gaan, alleen zit ik er minder bovenop dan Gips destijds: hij controleerde echt alles!”
De missie van Chris Gips “Een wetenschappelijke stage aan een buitenlands topinstituut geeft een nieuwe dimensie aan je studie en aan je toekomstmogelijkheden”, zegt emeritus hoogleraar Chris Gips. “Het is enorm vormend voor studenten, niet alleen op het gebied van kennis maar ook als het gaat om zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Je moet ontzaglijk veel regelen: je stage goed voorbereiden, een visum regelen, zorgen voor voldoende geld, je moet ergens wonen, uitzoeken wat het goedkoopste vliegticket is…. En als je daar dan bent, blijkt het toch weer heel anders te zijn dan je dacht en ondertussen moet je goed functioneren in een lab, je moet je targets halen.” Gips was van 1978 tot 1993 hoogleraar Hepatologie in het UMCG. In 1987 zette hij op persoonlijke titel een succesvol buitenland-programma op voor excellente en gemotiveerde studenten. GISH-T heette het toen, de Gips International School of Hepatology and Tropical Medicine. Gips had daarvoor een bepaald type student voor ogen. “Jonge mensen met een enorme overcapaciteit. Ze leren ontzettend snel, doen hun studie fluitend en daarnaast zitten ze in een bestuur of doen aan topsport. Het is een type student dat niet gedijt bij een schoolse aanpak. Je moet ze de vrijheid geven en ruimte bieden, zo komen ze tot bloei.” Ze kregen die stage bepaald
Hij heeft bij gerenommeerde instituten in Amerika onderzoek verricht: eerst naar de Mayo Clinic en daarna het National Institute of Health in Bethesda. “Het grote voordeel is dat je een ruimere blik krijgt, je ziet opeens hoeveel mogelijkheden er zijn in het onderzoek. The sky is the limit. Ik heb er echt veel van geleerd. Het is goed voor je persoonlijke ontwikkeling en je legt de basis voor je promotie omdat je thuiskomt met een wetenschappelijk artikel. Ook al besluit je later om een andere onderzoeksrichting te doen, zoals ik zelf heb gedaan, is dat zeer waardevol voor je latere loopbaan.” (MB)
niet cadeau. Gips liet ze een uitgebreid CV maken en stuurde dat op per post. “En daarna moesten ze hun stage goed voorbereiden met een literatuurstudie en een onderzoeksopzet. Pas als die van topkwaliteit waren, liet ik ze gaan.” De allereerste GISH-T-studenten profiteerden van Gips contacten met de Mayo Clinic in Rochester in de Verenigde Staten, die hij legde in de jaren zeventig. Dat was toen het centrum voor de levertransplantaties, waarvoor Groningen een programma aan het opzetten was. “Daar wilde ik natuurlijk heen, daar werkten de goden van de geneeskunde! Ik stuurde een wat aangedikte brief over mijn kunnen, met een lijst van mijn publicaties en ik mocht een voordracht houden. Zo begon het balletje te rollen. Vanaf de start van GISH-T konden onze beste studenten en promovendi daar terecht.” Al snel kwamen er andere topinstituten bij, in Kaapstad, in Sydney… “Studenten kwamen naar me toe met ‘ik wil daar en daar heen’. Hun redenen hadden vaak niets met de studie te maken. Ik heb eens een meisje gekend dat naar Cuba wilde omdat ze van salsadansen hield. Na heel veel zoeken vond ik een onderzoeksinstituut dat aan de eisen van GISH-T voldeed.” Ook niet-geneeskundestudenten wisten Gips te vinden. “Iemand wilde audiologie in Auckland doen. Ik moest echt wel even denken hoe ik daar als hepatoloog contact ging leggen. Als het nodig was, belde ik volslagen onbekenden. Dat is heel apart, hier ben je een bekende wetenschapper maar daar weet niemand wie je bent. Ik ben wel eens langdurig overhoord door het Karolinska Instituut. Maar als een student goed was bevallen, opende dat deuren voor de volgende.”
Lauren Weeke, arts-assistent
De naam Chris Gips is tegenwoordig verbonden aan de C.H. Gipsprijs, een prijs voor de meest getalenteerde masterstudent geneeskunde in Nederland die zijn stage in het buitenland heeft doorlopen. De prijs wordt jaarlijks uitgereikt. Gips heeft een netwerk opgericht voor de genomineerden, nog steeds met hetzelfde doel: kader kweken.
Lauren Weeke deed haar wetenschappelijke stage pas vlak voor ze afstudeerde en werkt nu bij de Isala klinieken in Zwolle. In het Australische Perth deed ze klinisch en laboratoriumonderzoek naar het voorkomen van het Rhinovirus bij kinderen met een luchtweginfectie tussen 0 en 2 jaar. “Dat virus veroorzaakt veel problemen bij oudere kinderen met astma en we wilden weten of bij jongere kinderen met luchtweginfecties dit virus ook een grote rol speelt. Dat bleek inderdaad het geval.” Ze heeft het artikel hierover nog niet af, maar hield al wel twee posterpresentaties tijdens een internationaal congres (ATS 2011) en gaf tijdens ISCOMS een mondelinge presentatie.
Helma Erkelens www.professorchrisgipsfonds.nl
Foto: Loura Kok
In Australië leerde ze op eigen benen staan. “Ze nemen je niet aan de hand.” Ze kwam er ook achter hoe boeiend onderzoek is. “Ze zijn daar zo enthousiast en dat stimuleert om er echt volledig voor te gaan. Ik wil nu eerst klinische ervaring opdoen en wil daarna doorgaan in het promotietraject. Dat had ik van te voren niet verwacht. Wat dat betreft hebben ze mij bij GIPS M goed ingeschat.” (MB) 40
Triakel
oktober 2011
Foto:Antoinette Borchert
Ze meldde zich aan omdat ze had gehoord dat ze via GIPS M bij een goed internationaal instituut terecht zou kunnen komen. “De extra eisen, zoals de literatuurstudie, vond ik een mooie uitdaging. Het was wel pittig, want ik zat midden in mijn co-schappen. Sowieso moet je dit echt willen, want het is zwaarder dan een gewone stage.”
41
Marije van Beilen
Karin Jansen
Ongeveer 10-15% van de jongeren heeft last van onverklaarde lichamelijke klachten die van grote invloed kunnen zijn op hun leven. Onderzoekster Karin Janssens laat zien dat deze onverklaarde lichamelijke klachten onder jongeren het resultaat zijn van zowel biologische processen (lichamelijke stressreactie, puberteitsontwikkeling), psychologische risicofactoren (angst, depressie en stressbeleving tijdens een stresstest) en sociale risicofactoren (overlijden of scheiding ouders, overbeschermende ouders, schoolverzuim). Janssens maakte gebruik van gegevens van 2230 jongeren uit het langdurige TRAILS-onderzoek. Aangezien onbegrepen lichamelijke klachten vaak samenhangen met stress, onderzocht Janssens ook de invloed van het stresshormoon cortisol. Jongeren met een laag cortisolgehalte tijdens het wakker worden hadden meer last van vermoeid-
heid, duizeligheid en spierpijn. Jongeren met een laag cortisolgehalte tijdens stress hadden meer last van hoofdpijn en buikklachten. Ook de activiteit van het autonome zenuwstelsel hing verschillend met de klachten samen. Jongeren die in rust een hoge variabiliteit in hartslag hadden, rapporteerden meer vermoeidheid, duizeligheid en spierpijn, terwijl jongeren met in rust een hoge hartslag juist meer hoofdpijn en buikpijn meldden. Verder bleken vermoeidheid, duizeligheid en spierpijn toe te nemen tijdens de puberteitsontwikkeling, terwijl dit voor hoofdpijn en buikpijn niet het geval was. Voor het onderzoek naar biologische processen die een rol spelen bij onbegrepen lichamelijke klachten is het dus zinvol onderscheid te maken tussen verschillende soorten klachten. In haar onderzoek naar psychologische factoren heeft Janssens gekeken of angst en depressie vooraf gaan aan onverklaarde lichamelijke klachten, of dat ze vooral een gevolg ervan zijn. Zij toonde aan dat angstige en depressieve jongeren een verhoogde kans hebben om onverklaarde lichamelijke klachten te ontwikkelen, maar dat de klachten op hun beurt de jongeren ook weer angstiger en depressiever kunnen maken. TRAILS is een onderzoek naar de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van kinderen op weg naar volwassenheid. Sinds 2000 worden in de drie provincies in Noord-Nederland 2230 kinderen vanaf hun 10e tot hun 25e levensjaar gevolgd. Janssens heeft gegevens uit de eerste drie metingen gebruikt, toen de jongeren gemiddeld 11 jaar, 13,5 en 16 jaar oud waren. (HE)
KORT NIEUWS
Foto: Jeroen van Kooten
Foto: Jeroen van Kooten
Meer zicht op onverklaarde lichamelijke klachten bij jongeren
Illustraties maken smaak zoeter Hoe kan je zoet eten nog zoeter doen smaken? Door tijdens het eten naar een plaatje te kijken van iets zoets, is de conclusie van hersenonderzoeker Marije van Beilen. Het is de eerste keer dat gekeken is naar de effecten van 3 zintuigen tegelijk –proeven, ruiken en zien- op smaakervaringen. Volgens Van Beilen
laten de uitkomsten van dit onderzoek zien dat het gebruik van afbeeldingen bij ons voedsel kan bijdragen aan een gezondere levensstijl en de preventie van overgewicht en diabetes. Ze deed dit onderzoek in samenwerking met het Topinstituut Food & Nutrition. (HE)
De wetenschapsagenda met nieuws over promoties, oraties, lezingen, opleidingen en trainingen kunt u vinden op www.kennisinzicht.umcg.nl.
Benoemingen Regionale samenwerking aangeboren hartafwijkingen Cardiologen en kinderartsen van het UMCG en het Antonius Ziekenhuis in Sneek en Emmeloord gaan samenwerken in de zorg voor kinderen en volwassenen met een aangeboren (congenitale) hartafwijking. De samenwerking houdt onder andere in dat een kindercardioloog en een congenitaal cardioloog van het UMCG als consulent kunnen deelnemen aan patiëntenspreekuren in het Antonius Ziekenhuis op de locaties Sneek en Emmeloord. De ziekenhuizen ondertekenden hiervoor op 14 september een samenwerkingsovereenkomst. Uitgangspunt voor de samenwerking is om
42
patiënten met een aangeboren hartafwijking in heel Noord-Nederland dezelfde kwalitatief hoogwaardig zorg te bieden. In een ziekenhuis dichtbij als dat kan, en in een gespecialiseerd ziekenhuis als dat moet. Voor inwoners van Zuidwest-Friesland en de Noordoostpolder betekent dit dat ze voor diagnostiek en nazorg terecht kunnen in het Antonius Ziekenhuis. Gespecialiseerde behandelingen en ingrepen vinden plaats in het UMCG. Ongeacht waar de zorg plaatsvindt, werken kinderartsen en cardiologen volgens dezelfde protocollen en kwaliteitsrichtlijnen.
Triakel
De (kinder)cardiologen van het UMCG zullen de collega-artsen in het Antonius Ziekenhuis met hun expertise ondersteunen op het gebied van de diagnostiek en behandeling van patiënten met een aangeboren hartafwijking. Verder kunnen de kinderartsen en cardiologen van het Antonius Ziekenhuis deelnemen aan besprekingen van het hartteam in het UMCG en deelnemen aan refereeravonden en wetenschappelijk bijeenkomsten van het UMCG. (HE)
oktober 2011
Jos Kosterink is per 1 juli benoemd tot hoogleraar in de ziekenhuisfarmacie, in het bijzonder de klinische farmacie. Kosterink studeerde farmacie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Na zijn afstuderen vervolgde hij hier ook de opleiding tot ziekenhuisapotheker. Daarnaast is hij klinisch farmacoloog. Kosterink zal zich richten op translationeel en klinisch onderzoek met als focus targeted en personalised medicine, om de brugfunctie te versterken die de ziekenhuisfarmacie vervult tussen het preklinisch onderzoek en de kliniek. Hij combineert dit met de functie als hoofd van de afdeling Klinische Farmacie en Apotheek van het UMCG en een aanstelling bij de afdeling Farmacie van de Faculteit Wiskunde en Natuurwetenschappen van de RUG.
Eveline de Bont is per 1 september benoemd tot hoogleraar kindergeneeskunde, in het bijzonder de kinderoncologie-hematologie.De Bont studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam en werd in Groningen opgeleid tot kinderarts. Hier kreeg zij ook een aanstelling als onderzoeker. In deze periode heeft zij een jaar gewerkt bij de afdeling Celbiologie aan Harvard School of Public Health in de VS. Sinds 2010 is De Bont hoofd van de afdeling Kinderoncologie/Hematologie in het Beatrix Kinderziekenhuis van het UMCG. De Bont gaat haar onderzoek richten op de moleculaire mechanismen en cellulaire processen bij acute myeloide leukemie en hersentumoren bij kinderen en de mogelijkheden hier therapeutisch in te grijpen.
Jeroen Kolkman is per 1 september benoemd tot bijzonder hoogleraar in de maag-, darmen leverziekten, in het bijzonder de ischemische aandoeningen van het maag-darmkanaal. Kolkman studeerde geneeskunde aan de VU in Amsterdam en volgde de opleidingen interne geneeskunde en gastroenterologie in hetzelfde ziekenhuis. Sinds 1996 werkt Kolkman als maag-darm-leverarts in het Medisch Spectrum Twente. Kolkman zal zijn wetenschappelijke werk en onderwijs in het UMCG richten zich op de vroegdiagnostiek, behandeling en epidemiologie van ischemische aandoeningen van het maag-darmkanaal. Zijn specifieke expertise op dit gebied, die onder andere tot uiting komt in de oprichting van een multidisciplinaire behandelteam met landelijke verwijsfunctie, zal de samenwerking tussen het UMCG en het Medisch Spectrum Twente doen versterken. 43
www.kennisinzicht.umcg.nl