Triakel
3
Uitgave van het Universitair Medisch Centrum Groningen 17 december 2009
Eenheid door samenwerking
Grip op de zorg
vanuit de Amerikaanse Mayo Clinic met het UMCG samen op
De patiënt centraal stellen is niet meer voldoende, de patiënt zou partner moeten zijn. Het UMCG werkt mee aan participatieinitiatieven waarin patiënten hun wensen sneller en beter kenbaar kunnen maken over de organisatie van de zorg.
het gebied van verouderingsonderzoek, dat bij beide instel-
Aan tafel
“Verouderingsziektes vertragen is net zo belangrijk als de eerste mens op de maan”, vertelt James Kirkland. Kirkland werkt
lingen het speerpunt is. Net zoals de maan veertig jaar geleden een onbekend terrein
10
In bedrijf
was, is het verouderingsonderzoek nu nog een groot, bijna onontgonnen gebied. En dat gebied kun je niet in je eentje
Samenwerken met gespecialiseerde life sciences bedrijven kan het universitair onderzoek flink vooruithelpen. De industrie levert veel specialistische technische kennis, de academische onderzoekers gaan voor de wetenschappelijke vragen en antwoorden.
verkennen. Daarom werkt het UMCG binnen het Healthy Ageing-initiatief aan het opsporen van de oorzaken van ziekte en gezondheid samen met meerdere partners, op regionaal, nationaal en internationaal niveau. Ook het bedrijfsleven
In bed met de industrie
hoort hierbij. Al deze expertise helpt het UMCG om weten-
20
schappelijke vragen rond veroudering te beantwoorden en
Onderzoek in de regio
deze kennis toe te passen in de zorg en onderwijs en opleiding.
Het UMCG werkt in het nefrologie-onderzoek samen met ziekenhuizen in Almelo en Leeuwarden. Deze samenwerking maakt een grootschalige studie naar levensstijlaspecten mogelijk.
Ook samenwerking in de zorg staat bij het UMCG hoog op de agenda. Door de steeds complexere ziektebeelden komen
Lokaal
meer patiënten bij verschillende artsen en verpleegkundigen
26
langs. Dat vraagt om betere afstemming tussen medici voor optimale zorg. Veelbelovende UMCG-projecten rond patiënten met heupfracturen en Parkinson laten zien hoe dit beter kan.
Meer over samenwerking
In deze zorgketen is het van belang om meerdere perspectieven bij elkaar te brengen. Het UMCG ziet de organisatorische schakels, en zoekt continu de aansluiting op de beleving van
Patiënt als partner bij de behandeling
14
die zie je als één geheel. De organisatorische onderverdeling
Kennismarkt Noord-Nederland
16
doet er voor jou als patiënt niet toe”, vertelt lid van de borst-
Internationaal topniveau
18
kankervereniging Ineke Schutte.
Toppartner Mayo Clinic
28
Goed geschakelde ketenzorg
30
Zorg op maat voor ouderen
33
de patiënt. “Als je ziek bent, wil je een goede behandeling en
Wat Schutte voor de patiëntenzorg stelt, geldt ook voor
Samen naar de top
onderzoek en onderwijs: met samenwerking kun je eenheid creëren. Betere samenwerking helpt het UMCG om een behandeling als geheel aan te bieden, maar ook om een onderzoeksprobleem als geheel te benaderen. Door de handen ineen te slaan met partners is het UMCG een kweekvijver van talent, die de heilige graal dichterbij brengt: gezond oud worden.
Triakel
Het UMCG wil in onderwijs en onderzoek behoren tot de beste in de wereld. Dat kan niet zonder internationale samenwerking, want talent zit overal.
En verder…
Preferred partners
Column Beatrijs Ritsema
4
Huisarts en specialist Tweeëntwintigste jaargang nr. 3
17 december 2009
ISSN 0922-1611
Triakel is een uitgave van het Universitair Medisch Centrum Groningen en verschijnt in een oplage van ongeveer 18.000 exemplaren. Triakel wordt gratis verzonden naar medewerkers en studenten van het UMCG, huisartsen, specialisten en gezondheidszorginstellingen in de noordelijke regio en overige relaties. Redactieadres: UMCG-staf communicatie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen, tel. 050-3612200. Redactie: Ineke Woldringh (hoofdredactie), Mariëtte Bliekendaal en Helma Erkelens (eindredactie). Met medewerking van: Ralph Aarnout, Margriet Bos, Yvonne Brink, Marjan Brouwers, Maarten Bunt, Angela Rijnen, Beatrijs Ritsema, Rolf ter Sluis, Joost Wessels. Fotografie en illustraties: Antoinette Borchert, Bert Barelds Fotografie (voorplaat), Marcel Leuning, Bert Cornelius, Jeroen van Kooten en Henk Veenstra. Vormgeving: Graphique du Nord, Henk Hokse, Bedum. Druk: Koninklijke Van Gorcum BV, Assen.
Het UMCG en huisartsen slaan de handen ineen om samenwerking en communicatie te verbeteren. Gezamenlijke consulten tussen huisarts en specialist zorgen voor betere doorverwijzingen, klankbordgroepen kweken begrip. Op één lijn
7
Architectuur van de ouderenzorg
13
Sieckmeesters en Chirurgijnen
24
Alumnivereniging Antonius Deusing
34
Kort nieuws
35
Wetenschapsagenda 38
8
3
Het UMCG wil in onderwijs en onderzoek behoren tot de beste in de wereld. Internationale samenwerking is een belangrijke voorwaarde voor topkwaliteit, want talent zit overal.
Samenwerking voorwaarde voor toppositie
Fotografie: Jeroen van Kooten
Het UMCG heeft uitwisselingsprogramma’s met medische faculteiten overal ter wereld. Ieder jaar komen er nieuwe landen bij. Wat levert het op? “Een grote toename van talent in Groningen”, zegt directeur van de Graduate School of Medical Sciences Han Moshage. “Supertalent zit overal. In tegenstelling tot rijkdom is IQ eerlijk verdeeld
Preferred partners
over de wereld. Wij proberen daarom op alle continenten de leidende onderzoekers van de toekomst te scouten.”
Samenwerking ontstaat meestal op basis van persoonlijke contacten. Onderzoekers hier werken samen met onderzoekers in het buitenland aan hetzelfde onderzoek. Uit die contacten komen al jaren studenten en jonge onderzoekers bovendrijven die geheel of gedeeltelijk in Groningen promotieonderzoek willen doen. Maar ook buiten die onderzoeksnetwerken kan samenwerking interessant zijn. Niet alleen op gebied van onderzoek, ook op het gebied van onderwijs en coschappen. Daarom zijn beleidsmakers van het UMCG al ruim tien jaar op zoek naar preferred partners: medische faculteiten en academische ziekenhuizen in de wereld die kwaliteit van onderwijs en onderzoek hoog in het vaandel hebben. Het UMCG heeft er nu 43, op zes continenten.
Foto: Antoinette Borchert
Hoe zoek je een samenwerkingspartner uit? Prodecaan Onderzoek Lou de Leij: “Een samenwerkingspartner moet in elk geval even goed zijn. Naarmate wij hoger in de rankings komen, neemt de keus af om betere partners te vinden omdat we natuurlijk steeds kritischer worden.” “Maar vergis je n iet”, zegt Moshage. “Een onbekende universiteit betekent niet dat daar geen talenten zitten. We hebben wel eens studenten uit verre landen en van onbekende universiteiten gehad waarvan we in het begin dachten: wat moeten die hier? Maar daar zaten echte talenten tussen. Ze moeten even acclimatiseren, snappen hoe het hier werkt en dan zie je hun leercurve steil omhoog gaan. Het gebrekkige Engels is al snel vloeiend en ook Nederlands is vaak geen probleem. Vandaar dat we toch wel een brede blik willen houden en ons niet beperken tot de Harvards en MIT’s om mee samen te werken.”
4
Triakel
December 2009, nr 3
Samenwerken
Afspraken met Chinese topuniversiteiten om promovendi naar Groningen te sturen, dateren van zo’n vijf jaar geleden. Het UMCG was daarmee de eerste die het aandurfde om op structurele basis PhD-studenten uit zo’n totaal andere cultuur naar Nederland te halen. Het beviel goed. Inmiddels heeft het UCMG ruim 30 Chinese promovendi op gezamenlijke ChineesGroningse promotietrajecten. In 2007 begon een eerste cohort studenten uit Saoedi-Arabië met Nederlandse taal, zeden en gewoontes ter voorbereiding op een de Engelstalige bachelor, in 2009 gevolgd door studenten tandheelkunde. De komende jaren ligt de focus ook op Latijns-Amerika. Met faculteiten in Brazilië en Mexico liggen al getekende overeenkomsten voor uitwisseling en met universiteiten in Chili zijn onlangs de eerste contacten gelegd. Moshage stond op een studentenbeurs in Mexico-Stad om de RUG en het UMCG onder de aandacht van ca. 10.000 Mexicaanse studenten te brengen. Hij hoopt een aantal van hen terug te zien in een van de researchmasters van het UMCG/RUG of als promovendus. Ook worden nieuwe partners in het Verre Oosten benaderd. Het gaat niet alleen om de individuele toptalenten. Moshage: “Goede samenwerking vereist vertrouwen. Je moet elkaar beter leren kennen, als instellingen en ook persoonlijk. Een brede aanpak, gericht op uitwisseling in het algemeen, is een goede wegbereider. Daarom hebben we nu ook een internationale bacheloropleiding ontwikkeld en bieden we internationale coschappen en mogelijkheden om onderzoeksstages in het UMCG uit te voeren (zie het artikel op blz. 18, red.) Studenten en on5
Eindstation
derzoekers keren naar hun land terug met positieve ervaringen. Zij zijn onze beste ambassadeurs.”
Waarom al die buitenlanders naar Groningen? Moshage: “We willen behoren tot de top. Daarvoor is het nodig om veel en goed onderzoek uit te voeren en dat gebeurt in Nederland vooral door promovendi. Het aantal mogelijkheden voor jonge onderzoekers om te promoveren is de laatste jaren enorm toegenomen. Echter, we zien dat het aanbod van de echt excellente promovendi wat achterblijft en we willen die toptalenten binnenhalen. Groningen is nog niet bekend genoeg, dus werken we aan onze zichtbaarheid. We reizen de wereld over om overal te laten zien wat het UMCG en de RUG te bieden hebben. Onze rankings zijn uitstekend. We hebben heel sterke topmasters, en stateof-the-art onderzoeksfaciliteiten. We bieden promotieplaatsen of gedeelde promotieplaatsen, en hebben ook beurzen om dat financieel mogelijk te maken.” En dat werkt. Het UMCG heeft op dit moment bijna 250 buitenlandse promovendi en ongeveer 400 uit Nederland.
Fotografie: Antoinette Borchert
Er gaat niets boven Groningen
Fotografie: Jeroen van Kooten
Helma Erkelens
Groeiende samenwerking met Mannheim
Het is niet bij samenwerking rondom vasculaire geneeskunde gebleven. “Uitwisselen betekent dat hoogleraren dezelfde visie moeten hebben, anders kun je een gemeenschappelijke promotie nooit realiseren.” “En het werd gaandeweg steeds duidelijker dat we elkaar goed aanvulden”, zegt experimenteel farmacoloog Rob Henning, die tot september de gezamenlijke graduate school vanuit Groningen coördineerde. “We hebben de beschikking over 6
een aantal technieken dat men daar niet heeft en vice versa. We maken dus gebruik van elkaars faciliteiten.” Maar ook op onderwijsgebied heeft de samenwerking wat opgeleverd. “Door de contacten met Groningen is Mannheim een van de eersten in Duitsland die het op 19e-eeuwse leest geschoeide curriculum heeft vernieuwd. Een aantal elementen uit ons G2010 zijn ingepast, zoals het probleemgestuurd onderwijs en de vorming van jonge talentvolle onderzoekers door middel van een junior scientific masterclass.” De gezamenlijke graduate school Vascular Medicine wordt voornamelijk gesubsidieerd door de Deutsche Forschungsgemeinschaft (DFG), maar ook de Nederlandse zusterorganisatie NWO draagt financieel bij. Als die subsidie over een paar jaar afloopt, zijn er heel wat nieuwe thema’s geïdentificeerd waarop de samenwerking kan worden voortgezet. De Leij: “In Mannheim lopen meerdere onderzoeken die interessant zijn op het gebied van ons speerpunt Healthy Ageing. We gaan in de toekomst zeker samenwerken aan verouderingsonderzoek.” (HE) Montage: Henk Hokse
“Wat we als UMCG en ook als RUG belangrijk vinden is samenwerking over een breder gebied te stimuleren, niet tussen onderzoeksgroepen alleen”, stelt prodecaan onderzoek Lou de Leij. Zo’n vijf jaar geleden startte hij samen met zijn Duitse collega (ex-Groningse) collega Fokko van der Woude een breed samenwerkingsverband met de Fakultät für Klinische Medizin van de RuprechtKarls-Universität in Heidelberg/Mannheim. Het begon met een gezamenlijke graduate school in de vasculaire geneeskunde. Dertien PhD-projecten werden gestart rond thema’s als hart- en vaatziekten, auto-immuunziekten, nierziekten, kanker en transplantatiegeneeskunde. PhDstudenten doen zowel in Mannheim als in Groningen onderzoek en kunnen in Groningen promoveren. Dat heeft inmiddels al zes Groningse promoties opgeleverd. “Men wil heel graag bij ons promoveren omdat de Duitse PhD-titel internationaal minder zwaar weegt dan een Nederlandse titel”, aldus De Leij.
Triakel
December 2009, nr 3
Samenwerken
Al negen jaar lang kom ik over de vloer in het verzorgingstehuis. Gemiddeld eens per twee weken. Opgeteld zijn dat ruim tweehonderd bezoekjes. Dan was er nog een andere inrichting, of eigenlijk meer een beschermd-wonentehuis voor dementerenden, en daar ging ik ook heen. Eens per twee weken vanaf 2000 tot 2006, zeg 150 bezoekjes. Komen we uit op een totaal van 350 tripjes. Je zou verwachten dat ik langzamerhand geheel gepokt en gemazeld ben in het intramurale verzorgingswezen en dat die omgeving voor mij even normaal is geworden als pakweg een school of een kantoortuin, instituties die er specifieke codes en omgangsvormen op nahouden. Tot op zekere hoogte is dat ook wel zo (mensen raken aan alles gewend), toch heb ik nog steeds last van angst en walging. Bert Keizer, verpleeghuisarts en briljant schrijver (onder andere van Het refrein is Hein) heeft meermalen geschreven over de reactie van familieleden en vrienden op de hospitalisatie van hun dierbaren. Doorgaans komt die reactie neer op: ‘Nooit van mijn leven wil ik in deze situatie terechtkomen. Voor het zo ver is, maak ik mezelf van kant.’ Met als nauw verholen ondertoon: ‘Hoe kan iemand zo stom zijn dat hij/zij zichzelf zo heeft laten afzakken.’ Vooral die laatste observatie van Keizer is ijzersterk. Je ziet de kwieke vijftiger of zestiger voor je, nog volop in het bezit van al zijn lichamelijke en geestelijke vermogens, opgewekt redderend en babbelend, vol altruïsme voor de getroffenen, met tegelijk een vleugje minachting voor de misère van de medemens. Bewoners van verpleeginrichtingen zijn geschonden door lichamelijke gebreken en ouderdom, hebben een lege, waterige blik in de ogen en zitten met pantoffels aan te wachten op de volgende ronde lichaamsonderhoud. Een aanblik die niet te harden is, zo beklemmend. Een manier om dit spijtige schouwspel psychologisch recht te breien is door jezelf beter te wanen en de ander verantwoordelijk te houden voor zijn algehele deconfiture. Een volkomen misplaatste gevoelsreactie die desondanks ook bij mij in afgezwakte vorm de kop opsteekt, al was het maar wanneer ik na een uurtje buiten sta en bevrijd ademhaal dat het taakje er weer opzit. Ik weet natuurlijk wel beter dan behoeftige hoogbejaarden de schuld voor hun conditie in de eigen pantoffels te schuiven. Simplistische voorlichting over gezonde leefstijl als garantie voor een gezonde oude dag roept dan ook irritatie bij mij op. Ze timmeren aan de weg met voorlichtingsboodschappen over gezond eten, weinig alcohol, niet roken, veel lichaamsbeweging, op tijd naar bed en wat niet al. Als mensen zich niet houden aan deze gezondheidsvoorschriften, krijgen ze kanker, hartziektes, herseninfarcten en gaan ze eerder dood. En als je sudoku’s en cryptogrammen oplost en lid bent van de bridgeclub, word je niet dement. Quod non! Het is eenvoudig niet waar. Iedereen weet dat een gezonde leefstijl beter is dan een ongezonde, maar daarmee is een individu nog niet uit de brand. Mijn lieve vader en mijn arme moeder (want zij zijn het natuurlijk die ik de afgelopen jaren bezocht en nog steeds bezoek) hebben, in tegenstelling tot mijzelf, hun hele leven niets verkeerds gedaan in gezondheidsopzicht. De een was een sportief buitenluchttype met tot in zijn jaren zeventig een uitstekende conditie, de ander had ook meer dan genoeg lichaamsbeweging. Beiden waren toonbeelden van matigheid op consumptiegebied. Niet roken, nauwelijks drinken, gezond (en weinig) eten. Een bijna calvinistisch leefpatroon en niets mis met hun BMI. Waarom moesten zij allebei zo zwaar worden gestraft, de een met dementie (ondanks zijn bètatalenten en talenkennis), de ander met een herseninfarct dat haar reduceerde tot een vegeterend wrak? Deze vraag heeft geen eenduidig antwoord, maar één ding lijkt me zonneklaar: zij hebben hun lijden niet over zichzelf afgeroepen door zich ongezond te gedragen. Ik haat het verzorgingshuis en de weeë geur van de naderbij sluipende dood. Maar met alleen voorlichting over gezonde leefstijl zorg je niet dat mensen gezond ouder worden, meer onderzoek is nodig op dit terrein. Of we nu hoog of laag springen, dit is ons aller voorland Beatrijs Ritsema
7
Het UMCG wil beter samenwerken met huisartsen. Een opiniepeiling onder huisartsen heeft aangegeven wat goed gaat en wat het UMCG kan verbeteren. Er is een aantal speerpunten benoemd, naast de reeds bestaande initiatieven.
Op één lijn
Huisartsen en specialist om de tafel
De specialist wil betere doorverwijsbrieven, de huisarts wil sneller nieuws van de specialist over afspraken en ontslag van de patiënt. Het UMCG en huisartsen slaan de handen ineen om samenwerking en communicatie te verbeteren. Gezamenlijke consulten tussen huisarts en specialist zorgen voor betere doorverwijzingen, klankbordgroepen kweken begrip.
“Het zou fijn zijn als specialisten ons eens vaker belden over een patiënt,” verzucht Ali Louwenaar. Ze is huisarts onder de rook van het UMCG en denkt aan de vrouw met hartklachten die niet over het overlijden van haar man heenkwam. “Ik ondersteunde haar jarenlang in haar rouwverwerking en had daarbij hulp ingeroepen van diverse hulpverleners. Krijg ik een brief van de cardioloog: ‘Mevrouw mist haar man. Ik heb haar aangeraden dit eens te bespreken met de huisarts.’” Louwenaars alledaagse voorbeeld illustreert waarom goede samenwerking tussen huisartsen en specialisten belangrijk is. Zowel dokters als patiënten hebben baat bij perfecte afstemming en samenwerking. En de politiek dwingt het af. Hoe goed is die samenwerking eigenlijk? Huisarts Annette Berendsen, staflid bij de afdeling Huisartsgeneeskunde van het UMCG, promoveerde dit jaar op onderzoek naar de samenwerking huisarts-specialist in Nederland. Ze noemt een aantal kritische punten: “Berichtgeving na ontslag is te laat, vinden de huisartsen. Specialisten vinden de kwaliteit van de verwijzing vaak onvoldoende – zij verlangen een duidelijke vraag met een korte voorgeschiedenis en medische informatie. Geen computeruitdraai van acht pagina’s met simpelweg ‘Help!’ eronder geschreven. Op hun beurt stoppen huisartsen soms geen energie meer in de verwijsbrief, omdat ze vinden dat specialisten hun vraag niet of onvoldoende beantwoorden.”
Niets aan de hand Een betere samenwerking kan de kwaliteit van doorverwijzingen verhogen, ervaart huisarts Louwenaar. “Als iemand met knie- of heupklachten forse slijtage blijkt te hebben, is de verwijzing klip en klaar,” vertelt Louwenaar, een oude rot in het vak. “Maar er 8
zijn ook mensen bij wie een foto niets laat zien. Dan probeer je fysiotherapie, maar de klachten blijven bestaan.” Louwenaars huisartsengroep (HAGRO) startte daarom in 2006 met orthopeed Sjoerd Bulstra van het UMCG een gezamenlijk consult. Periodiek kwam de orthopeed naar de praktijk om met de huisartsen een aantal patiënten te zien en te bespreken, een aanpak die in Maastricht al goede resultaten had opgeleverd. “Het bespaart tijd, de patiënten vinden het geweldig en wij kunnen onze kennis van orthopedisch onderzoek aanscherpen,” ervoer Louwenaar. Dit Gezamenlijk Consult in de Huisartspraktijk is sinds 2007 een officieel nascholingstraject voor huisartsen, en is een manier waarop het UMCG de samenwerking tussen huisartsen en specialisten stimuleert. Neuroloog Jan Kuks deed mee en leerde dat huisartsen bij bepaalde klachten, bijvoorbeeld een doof gevoel in een deel van een arm of been, aan meer dan alleen neurologische oorzaken denken. “Terwijl het voor mij een zenuwprobleem is totdat het tegendeel bewezen is.” Louwenaar vindt dat in het Gezamenlijk Consult plek is voor uitleg. “Soms verwijzen huisartsen een patiënt door, van wie een specialist vindt dat er niets mee aan de hand is. Andersom weet ik nu veel beter dat de neuroloog ook niet meteen een oplossing heeft voor iemand met vage neurologische klachten. En je leert elkaar beter kennen, waardoor je makkelijker de telefoon pakt.”
Het taboe is er af In een groot universitair medisch centrum als het UMCG is ‘elkaar kennen’ inderdaad geen sinecure, weet Lowine van Schuylenburg, beleidsmedewerker in de UMC-staf. “De disciplinegroepen zijn groot. Er werken hier bijvoorbeeld 68 kin-
Triakel
December 2009, nr 3
derartsen. En we zijn een opleidingsziekenhuis, waar artsassistenten regelmatig wisselen.” En huisartsen voelen zich door arts-assistenten niet altijd prettig bejegend, zo bleek dit voorjaar uit een opiniepeiling die Annette Berendsen onder 1100 huisartsen in het adherentiegebied van het ziekenhuis heeft uitgevoerd. Bejegening is nu uitgeroepen tot een van de speerpunten van het UMCG, als het gaat om verbetering van de samenwerking met huisartsen. Van Schuylenburg: “Huisartsen raadden ons aan om dit onderwerp binnen de opleidingen tot medisch specialist meer aandacht te geven. Verder moet bejegening van huisartsen in het afdelingswerkoverleg bespreekbaar worden, ook voor artsassistenten die zelf wel eens dicht op de huid worden gezeten door hun supervisor. Het taboe is er af.” De andere speerpunten naar aanleiding van de opiniepeiling zijn het verbeteren van de telefonische bereikbaarheid en een snellere terugrapportage aan de huisartsen. Mede dankzij de opiniepeiling hebben de UMCG-sectoren elk een plan van aanpak gemaakt. Van Schuylenburg: “Men hecht hier aan objectief onderzoek én men is ambitieus: niemand wil zwakke punten op zijn naam hebben staan. Bovendien is overal doorgedrongen dat het óók gaat om behoud van de klant.” De eerste opiniepeiling wordt gebruikt als uitgangspunt. Herhalingsonderzoek kan dan uitwijzen of initiatieven om de samenwerking te verbeteren, ook effect sorteren.
Ei kwijt “Als huisarts heb je normaal geen zicht op de uitkomsten van zo’n opiniepeiling, maar ik proef dat er daadwerkelijk iets mee gebeurt,” zegt Sander Jonges, huisarts in Winschoten. Hij is Samenwerken
deelnemer van de Klankbordgroep Verwijzer-UMCG. Afdelingen in het ziekenhuis die dat willen, kunnen feedback krijgen van de klankbordgroep. De groep bestaat sinds 2006 en de leden zijn een aantal huisartsen uit de nabije omgeving van het UMCG en twee verpleeghuisartsen. Kinderarts Eduard Verhagen, opleider en hoofd van de algemene kindergeneeskunde, maakte in april 2009 gebruik van de feedback van de Klankbordgroep. “We kregen heel eenvoudige en concrete dingen terug, waar we nooit aan hadden gedacht. Bijvoorbeeld om aan de huisartsen door te geven wanneer een naar ons verwezen kind bij ons een afspraak heeft. Dan kan de huisarts na de afspraak bij de ouders informeren hoe het is gegaan. En huisartsen willen uitgenodigd worden bij ons multidisciplinaire overleg over ingewikkelde patiëntjes.” Sommige klachten van huisartsen over specialisten en vice versa leiden in ons land een hardnekkig bestaan. Maar in het UMCG is er de drive om muren zoveel mogelijk te slechten. Zoals Eduard Verhagen het verwoordt: “We hebben het ziekenhuis niet voor onszelf – we willen mensen helpen.” Angela Rijnen
Verwijzerscontact Voor klachten van verwijzers over zaken die bijvoorbeeld een goede samenwerking tussen huisarts en specalist in de weg staan, bestaat één loket: verwijzerscontact (e-mail
[email protected], telefoon: 050-361 0800). Via dit loket kunnen verwijzers zich ook abonneren op de tweemaandelijks verschijnende nieuwsbrief UMCG Verwijsnieuws. 9
De patiënt centraal stellen is niet meer voldoende, de patiënt zou partner moeten zijn. Het UMCG werkt mee aan participatie-initiatieven waarin patiënten hun wensen sneller en beter kenbaar kunnen maken over de organisatie van de zorg.
Patiënt krijgt grip op de zorg
Ineke Schutte, lid van de borstkankervereniging
“Patiënten een stem geven.”
Aan tafel
Patiëntenparticipatie is niet meer weg te denken. Dat vinden ook zorgverzekeraar Menzis, het
UMCG, Zorgbelang Groningen en de patiëntenorganisaties. Een pilotproject patiëntenparticipatie
Fotografie: Antoinette Borchert
leverde al korte toegangstijden op, extra aandacht voor psychosociale ondersteuning en een informatieve patiëntenwebsite. Greta Antuma: “De patiënt heeft een speciale deskundigheid die zorgverleners en beleidsmakers niet hebben.”
Op de vraag hoe patiëntenparticipatie in Nederland er idealiter zou moeten uitzien kan Greta Antuma, coördinator patiëntenparticipatie in het UMCG kort zijn: “Het zou vanzelfsprekend moeten zijn om patiëntenorganisaties te betrekken bij de ontwikkeling van zorgtrajecten en bij het zichtbaar maken van de wensen en ervaringen van patiënten. Het zou logisch moeten zijn om gezamenlijk onderzoek te doen en analyses om te zetten in concrete verbeteringen.” Dat afdelingen individuele patiënten raad- plegen is een goede zaak, maar niet voldoende. Antuma: “Patiënten zijn afhankelijk van jouw zorg en je moet je altijd afvragen of zij namens een brede achterban spreken of puur vanuit eigen ervaring. Voor echte participatie kun je je niet tot enkele patiënten beperken. Daarvoor heb je de landelijke patiëntenorganisaties nodig en hun regionale vertegenwoordigers. Ik zie dat steeds meer afdelingen dit begrijpen. Vanuit de patiëntenorganisaties ervaar ik een groot enthousiasme voor meer patiëntenparticipatie. Men is bereid daar veel tijd en energie in te steken. De positieve energie die deze samenwerking oplevert is fantastisch.”
Gelijkwaardigheid Het pilotproject Zorginkoop, onderdeel van het landelijke programma ZekereZorg, is volgens Lex van Tuyll van Zorgbelang Groningen een uitstekend voorbeeld van zinvolle patiëntenpar10
“Namens de borstkankerpatiënten was ik betrokken bij de Pilot Zorginkoop. Ik had me aangemeld als vrijwilligster en zat een week later in de projectgroep. Ik ben tevreden over de resultaten van de pilot. De website is voor de patiënten heel nuttig. Eerst dachten de behandelaars er goed aan te doen uitspraken van patiënten en foto’s en plaatjes op de site zetten, maar namens de patiënten heb ik gevraagd dat niet te doen. Tijdens de ledenvergadering hierover kwamen we tot de conclusie dat onverwachte foto’s en afbeeldingen te confronterend kunnen zijn. Ook vonden we dat de beleving per persoon zo kan verschillen dat individuele uitspraken verwarring kunnen zaaien. We willen gewoon goede informatie. Bovendien vonden we het niet genoeg om alleen het chirurgische deel van de behandeling op de site te zetten. Als je ziek bent, wil je een goede behandeling en die zie je als één geheel. De organisatorische onderverdeling doet er voor jou als patiënt niet toe. Daar wordt nu aan gewerkt. Ik zie nog wel knelpunten, vooral als het gaat om de overdracht van de ene afdeling naar de andere. Het zou goed zijn als patiënten een vast aanspreekpunt zouden hebben als ze bijvoorbeeld van Chirurgie naar Radiologie gaan of naar Interne Geneeskunde. Duidelijkheid betekent voor patiënten veiligheid en daar ontbreekt het bij zo’n overdracht soms aan. We zijn dus nog niet klaar!” (MB)
ren zich in rap tempo en oefenen steeds meer invloed uit in de zorgwereld. We hebben belang bij elkaar en hebben elkaar wat te bieden.” Antuma vult aan: “De patiënt die meedenkt over kwaliteit van zorg is geen leek, maar iemand met een speciale deskundigheid die zorgverleners, beleidsmakers en wetenschappers zelf niet hebben.”
Werkconferenties
ticipatie. Samen met patiëntenorganisaties zijn kwaliteitscriteria opgesteld voor de zorgtrajecten van borstkanker, prostaatkanker, stomazorg en de spierziekte Duchenne. Deze vier projecten, die inmiddels zijn afgerond, kwamen tot stand dankzij het overleg tussen de driehoek patiënt, zorgaanbieder en zorgverzekeraar. De resultaten mogen er zijn. Behalve algemene verbeteringen zoals kortere toegangstijden, het werken met multidisciplinaire teams en extra aandacht voor psychosociale ondersteuning, is voor elke aandoening een informatieve website gemaakt gericht op de behoefte van de patiënt. Van Tuyll: “We moeten boven
Triakel
December 2009, nr 3
water krijgen wat patiënten belangrijk vinden en niet meer vóór de patiënt denken maar mét de patiënt.” Verder zijn er per aandoening specifieke verbeteringen doorgevoerd. Antuma noemt een paar: “Als patiënten met Duchenne voor controle kwamen, namen ze vaak hun eigen tillift mee, omdat er in het ziekenhuis vrijwel nooit een voorhanden was. Die tillift is er nu standaard wel. Verder kunnen deze patiënten nu ook een diëtist consulteren.” Van Tuyll onderstreept het belang om de patiënt bij dit soort projecten te betrekken: “Patiëntenorganisaties professionaliseSamenwerken
Tijdens werkconferenties komen de kwaliteitscriteria van patiënten aan de orde. Antuma: “Eerst beschrijven de vertegenwoordigers van het ziekenhuis hoe het zorgtraject nu in elkaar zit. Patiënten geven aan welke hiaten zij ervaren. Aan de hand van de kwaliteitscriteria die de patiëntenorganisaties hebben opgesteld, stellen we samen vast hoe we de trajecten kunnen verbeteren. In de projecten die daarna worden opgestart werken de ervaringsdeskundige patiëntenvertegenwoordigers mee. Deze insteek zorgt ervoor dat patiënten met allerlei positieve suggesties komen en dat er een echte dialoog ontstaat. In die sfeer vinden mensen elkaar.” De aanpak staat inmiddels bekend als het Groninger Tripartiete Model en is landelijk overgenomen. De handleiding bevat onder meer een stappenplan en de beschrijving van een projectorganisatie waarbij gebruikgemaakt wordt van een Regionaal Expert Team, bestaande uit vertegenwoordigers van de patiëntenorganisaties en Zorgbelang Groningen. 11
Architectuur van de ouderenhuisvesting
Inmiddels zijn acht nieuwe projecten van start gegaan, gericht op het verbeteren van de participatie voor neurovasculaire aandoeningen, chronische darmziekten (IBD), vaataandoeningen, blaas- en nierkanker en voortplantingsgeneeskunde. De projecten bij borstkanker, prostaatkanker en stomazorg worden uitgebreid. Allemaal worden ze gefinancierd met het budget dat de verzekeraars beschikbaar stellen voor de vernieuwing van zorg. Verder hebben het UMCG en Zorgbelang Groningen samen een convenant gesloten gericht op initiatieven om het patiëntenperspectief structureel te verbeteren.
Het UMCG speelt in Nederland een voortrekkersrol als het
Professionalisering Zorgbelang Groningen ondersteunt de patiëntenorganisaties bij deze projecten. Van Tuyll: “Niet alle patiëntenorganisaties zijn even goed toegerust om vertegenwoordigers mee te laten praten over belangenbehartiging. We vinden elkaar steeds beter. Zo hoeven we het wiel niet steeds opnieuw uit te vinden. De Regionale Expert Teams zijn hier een mooi voorbeeld van. Zorgbelang heeft de kennis en ervaring met diverse instrumenten en methodieken om patiënten te raadplegen en beschikt over een eigen Kwaliteit Kennis Centrum, dat op professionele wijze patiëntenraadplegingen uitvoert. Je kunt patiënten vragenlijsten laten invullen of ze via een panel of focusgroepmethode naar ervaringen vragen. Of je vraagt patiënten om mee te doen aan een spiegelbijeenkomst, een initiatief van het UMCG.” Bij zo’n bijeenkomst zit een aantal patiënten met een gespreksleider in een kring. In een tweede kring eromheen zitten de behandelaars. Terwijl de patiënten vertellen over hun ervaringen, mogen deze behandelaars alleen maar luisteren. Na afloop kunnen ze vragen stellen, maar niet met de patiënten in discussie gaan. Zo leren ze reflecteren op hun eigen handelen naar aanleiding van de verhalen van de patiënten.
Regie bij patiënt De patiëntenparticipatie zit behoorlijk in de lift, maar wat merken individuele patiënten van deze ontwikkeling? Antuma: “De inbreng van de patiëntenorganisaties heeft geleid tot concrete verbeteringen van de kwaliteit, maar niet elke patiënt ervaart dat zo. Het is voor professionals soms lastig rekening te houden met de wensen van individuele patiënten. Hoe werk je volgens protocol en laat je de patiënt tegelijkertijd de regie behouden?” Ook daarover moeten de drie deelnemers in de driehoek nadenken, zegt Van Tuyll. Bij de afdeling Longrevalidatie van het UMCG Centrum voor Revalidatie is de regie van de patiënt al ingebed in het zorgproces (zie elders in deze Triakel). Van Tuyll: “Het zou mooi zijn als de patiënten een goed geregelde en geprotocolleerde zorg niet als keurslijf maar als maatpak kunnen ervaren. Zorg die voldoende aandacht heeft voor de door patiënten mogelijke en gewenste eigen regierol.” Marjan Brouwers
Meer informatie over patiëntenparticipatie is te vinden op de websites van het UMCG (www.umcg.nl), Zorgbelang Groningen (www.zorgbelang-groningen.nl) en de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie NPCF (www.npcf.nl)
12
gaat om ziekenhuisarchitectuur. Het nieuwe Groningse academische ziekenhuis dat in de jaren tachtig en negentig werd gebouwd tegen de binnenstad van Groningen geldt als een revolutie in de ziekenhuisbouw. En nog steeds zet het UMCG ‘bouwen en zorg’ op de agenda, nu met het boek De architectuur van de ouderenhuisvesting. Bouwen voor
maakte het onderzoek en de publicatie mogelijk samen met
Het boek is het derde en afsluitende deel van een ‘zorgtrilogie’. Deel een verscheen in 1999 en is gewijd aan de ziekenhuisarchitectuur, in het tweede deel uit 2003 staat de architectuur van psychiatrische inrichtingen centraal.
Vereniging Het Zonnehuis.
Helma Erkelens
wonen en zorg van Noor Mens en Cor Wagenaar. Het UMCG Voor patiënten met de ziekte van Duchenne staat nu standaard een tillift klaar.
Lina van der Ploeg, manager Chirurgie & Plastische Chirurgie:
Ouderenzorg en – huisvesting is hét grote thema van de komende jaren. De architectuur van ouderenhuisvesting geeft een goed beeld van hoe men door de jaren heen heeft gedacht over de ideale ouderenzorg. Het boek De architectuur van de ouderenhuisvesting. Bouwen voor wonen en zorg documenteert de meest sprekende voorbeelden uit verleden en heden. Ook tegenwoordig wordt hard gewerkt aan het vinden van nieuwe bouwconcepten die aansluiten bij de behoeften van ouderen en maatschappelijke ontwikkelingen. En net als vroeger laten de concepten van nu zien hoe er over ouderen wordt gedacht. Ouderen vormen een steeds grotere groep in de Nederlandse samenleving. Hoe kunnen we als samenleving zorgen dat deze ouderen een goede kwaliteit van leven hebben, de zorg krijgen die nodig is, en die ook betaalbaar is en blijft? Het boek illustreert dat de zorgen ongegrond zijn, mits de bakens maar tijdig worden verzet.
Patiënt als partner “De afdelingen Chirurgie en Urologie waren de trekkers van de pilot Zorginkoop, het eerste patiëntenparticipatieproject in het UMCG. Voor ons is de patiënt een gelijkwaardige partner in de zorg. Uit evaluatie bleek dat patiënten de open opstelling en gelijkwaardige positie waardeerden. Ze voelden zich vrij om hun mening te geven en hun ideeën met ons te delen. Voor medewerkers was het spannend én leuk om in direct contact met patiënten verbeteringen te kunnen bespreken. We zijn nu bijna drie jaar verder en patiëntenparticipatie is niet meer weg te denken. Het hoort bij ons veiligheidsmanagementsysteem, is een vast onderdeel van het jaarplan en een doel in de Balanced Score Card. We hebben structureel overleg met Zorgbelang Groningen en de patiëntenorganisaties. De resultaten zijn heel divers. We hebben websites met informatie voor patiënten laten ontwikkelen en we kunnen de psychosociale zorgvraag beter in beeld brengen. Andere resultaten betreffen de training klantervaringen die we samen met Meer informatie overpositieve patiëntenparticipatie Groningen en het isZorgbelang te vinden op de websites vanWenckebach het UMCG Instituut organiseren en de borstkankermonitor de spiegelbijeenkomsten. Verder (www.umcg.nl), Zorgbelang en Groningen (www. kunnen patiënten binnenkort incidenten melden die met zorgbelang-groningen.nl) en dezelf Nederlandse kwaliteit Consumenten te maken hebben. De uitdaging waar we voor staan, Patiënten Federatie NPCF (www. is het verbinden van patiëntenparticipatieprojecten binnen en npcf.nl) tussen de sectoren, zodat verbeteringen niet versnipperd blijven, maar ten goede komen aan het hele zorgproces.” (MB)
Triakel
December 2009, nr 3
“Als ziekenhuis mag je best het voortouw nemen in het voeren van maatschappelijke discussies over bouwen voor de zorg”, aldus lid van de Raad van Bestuur Frans Jaspers. “We hebben nu een aantal onderzoeken en publicaties gestimuleerd en gesponsord. In 2005 was het UMCG gastheer van een internationaal congres over ziekenhuisbouw. En nu van een congres over ouderenhuisvesting. Dat onderwerp sluit naadloos aan op onze missie ‘bouwen aan de toekomst van gezondheid’. Gezond ouder worden is het speerpunt in onderzoek en patiëntenzorg.”
Samenwerken
13
Revalideren is keihard werken. Een goede motivatie van de revalidant is essentieel om de gestelde doelen te halen. Dat lukt beter als hij of zij zelf zoveel mogelijk de regie heeft over het revalidatieproces.
De patiënt als partner bij behandeling In het Centrum voor Revalidatie-UMCG bepalen de behandelaars en de revalidant samen de doelen van diens revalidatie. Bij de Longrevalidatie zit de revalidant zelfs letterlijk aan
Samen revalideren tafel bij het patiëntenoverleg, samen met alle betrokken disciplines. Het Centrum voor Revalidatie is dit Kern Interdisciplinair Patiënten Overleg nu aan het evalueren. Ook andere
“Bij de Longrevalidatie leren we de patiënt weer meer zelf de regie over het eigen leven te hebben. Dat doortrekkend naar de behandeling was het logisch dat we niet meer óver maar mét de patiënt gingen praten.” Aan het woord is Gonnie Bouwman, regieverpleegkundige bij de Longrevalidatie en initiatiefneemster van het KIPO, oftewel Kern Interdisciplinair Patiënten Overleg. Sinds 2007 bestaat deze interdisciplinaire patiëntenbespreking, met als verschil dat ook de patiënt aanschuift, samen met zijn of haar casemanager, de partner en/of een familielid. In dit overleg worden de behandeldoelen besproken en wordt om de vier weken gekeken naar de voortgang, en bespreken of de doelen bijgesteld moeten worden. Bouwman: “We willen concreet vormgeven aan de visie van het Centrum voor Revalidatie, dat het behandelteam en de patiënt samen verantwoordelijk zijn voor het revalidatieproces.” Longrevalidatie is vooralsnog het enige behandelteam van het Centrum voor Revalidatie en ook een van de weinigen in Nederland met deze vorm van patiëntenbespreking. Hoewel de echte evaluatie nog moet plaatsvinden, heeft het KIPO duidelijke voordelen. “In de Longrevalidatie gaat het naast het accepteren van het feit dat je een ernstige chronische ziekte hebt vooral om leefstijl, voeding en gedrag. Natuurlijk schrijven we medicijnen voor als het moet, maar eerst pakken we die andere aspecten aan”, vertelt Bouwman. “Het is niet makkelijk om oude gewoonten overboord te zetten en anders te gaan leven. Revalidanten moeten dit thuis verankeren. Het is dus heel belangrijk dat er bij de partner, gezinsleden en mantelzorgers draagvlak is voor die andere leefstijl, dat gezondere gedrag.” Tijdens het KIPO kunnen behandelaars hier rechtstreeks met de revalidant en zijn naasten over communiceren en uitleggen waarom het nodig is. Over en weer kunnen vragen gesteld worden waardoor het beeld van de thuissituatie alle betrokkenen helder op het netvlies staat. “Mantelzorgers doen soms met de 14
beste bedoelingen verkeerde dingen. Begrip en bewustwording kweken door uitleg is dan heel belangrijk. Omdat iedereen kennis en ervaring met elkaar deelt, kunnen behandelaars gemakkelijker consequent dezelfde lijn volgen. Die afstemming is echt uniek en heeft zeer goede resultaten.”
Meer zelf doen Mevrouw Westra verbleef negen weken op de afdeling Longrevalidatie en revalideert inmiddels thuis in Drachten met hulp van de fysiotherapeut aldaar. “Ik heb COPD en kon steeds minder. Uiteindelijk zat ik in de rolstoel. Het gaat nu ietsje beter, ik kan alweer 260 meter lopen achter de rollator.” Weer mobieler worden en minder afhankelijk zijn, dat waren belangrijke doelen van mevrouw Westra. Ze heeft een lieve echtgenoot die haar veel uit handen nam. Te veel, vertelden de behandelaars tijdens het KIPO. Dat vond mevrouw eigenlijk ook. Terwijl zij revalideerde kreeg ook meneer Westra een opdracht: leren loslaten. “Samen hebben ze geleerd dat benauwd zijn erbij hoort, meer bewegen is juist goed. Mevrouw kan best zelf uit haar stoel opstaan om iets te pakken”, geeft Bouwman als voorbeeld. Door het KIPO lijkt de Longrevalidatie nog beter te kunnen aansluiten op thuis, waar de revalidant zo zelfredzaam mogelijk moet zijn. “Niet wat wij te bieden hebben als instelling, maar de kwaliteit van leven van de revalidant en diens revalidatiedoelen staan centraal”, zegt Bouwman. “Daardoor zijn we gedwongen goed naar de hele zorgketen te kijken. Wat kan de revalidant zelf, waar is thuis hulp en ondersteuning bij nodig en wie kan dat doen? Als de patiënt partner is in de behandeling, dan moet de zorgketen van het Centrum voor Revalidatie naar de eerste lijn goed zijn.”
Fotografie: Antoinette Borchert
teams hebben belangstelling voor deze aanpak.
Een-op-eengesprekken bij Reumarevalidatie Bij de afdeling Reumarevalidatie van het Centrum van Revalidatie werken patiënt en behandelaars nauw samen als het gaat om het behandelplan van de patiënt. Hoewel de patiënt zelf niet bij het Interdisciplinaire Patiënten Overleg (IPO) aanwezig is, heeft de patiënt er wel invloed op. Regieverpleegkundige Susan Katerbarg: “Ik vraag patiënten voor het IPO altijd uitgebreid wat ze zelf willen inbrengen en bespreek alles na afloop. Hun eigen inbreng komt dus zeker aan bod, al zitten ze er zelf niet bij.”
Verwachtingen Reumapatiënten hebben vaak te maken met allerlei complicaties en dus ook met behandelaars afkomstig uit meerdere disciplines. Katerbarg: “We vragen patiënten na binnenkomst eerst welke verwachtingen ze zelf hebben van de revalidatie en wat ze na afloop in ieder geval weer willen kunnen doen. Die doelen zijn
niet altijd realistisch, maar daar geven we eerst geen oordeel over. Het gaat ons erom dat patiënten gedurende de behandeling ontdekken wat ze nog kunnen en ook leren accepteren met welke beperkingen ze moeten leven. Werken aan behandeldoelen kost tijd en daardoor kan de patiënt ook wennen aan het idee dat soms iets misschien niet meer kan.” Zo is het reumapatiënte mevrouw Veldman ook vergaan. Nadat ze een halfjaar in en uit het ziekenhuis was geweest als gevolg van problemen met haar heup en een hernia, kwam ze in augustus weer binnen voor revalidatie. “Ik wilde weer zelfstandig kunnen lopen en autorijden. Nu weet ik dat ik te veel wilde. Ik ben blij dat ik nu weer een paar stappen alleen kan zetten en dat ik nu snel naar huis mag.”
Wel of niet bij IPO
het geval is. Katerbarg: “Misschien dat hier in de toekomst verandering in komt. Zelf zou ik daar zeker een voorstander van zijn. Patiënten kunnen dan als gelijkwaardige gesprekspartner meepraten over hun behandeling, eventueel samen met hun partner. Voorlopig is dat bij ons nog niet zo. Wel hebben onze artsen een patiëntenspreekuur waar patiënten altijd welkom zijn met vragen en suggesties.” Mevrouw Veldman weet niet zeker of ze zelf bij zo’n overleg zou willen zitten. “Ik denk dat jullie vrijer over de patiënt kunnen praten als die er niet bij is”, zegt ze tegen Katerbarg. “Als patiënt hoor je dan ook dingen die niet zo leuk zijn. Het lijkt me nogal confronterend. Ik vind het zelf gemakkelijker om een-op-een te praten.” Marjan Brouwers
Bij Reumarevalidatie zijn patiënten niet zelf aanwezig bij het IPO, zoals bij Longrevalidatie
Helma Erkelens
Triakel
December 2009, nr 3
Samenwerken
15
Care & cure
Het Healthy Ageing Network Northern Netherlands bundelt de krachten van kennis- en onderwijsinstellingen plús het bedrijfsleven op het gebied van life sciences, zorg, technologie, voeding en levensstijl, en is daarin uniek in Europa.
Kennismarkt Open innovatie-ecosysteem rondom Healthy Ageing
Food & nutrition
Life sciences
Healthy Ageing is een belangrijk speerpunt aan het worden voor heel Noord-
Nederland. Het UMCG, de Rijksuniversiteit Groningen, de hogescholen, gemeen-
Fotografie: Jeroen van Kooten
ten, provincies en een aantal bedrijven bouwen een netwerk rondom gezond ouder worden: het Healthy Ageing Network Northern Netherlands (HANNN). Het doel: samenwerken om sneller antwoorden te vinden op de vergrijzing. In het nieuwe jaar gaat het netwerk officieel van start.
Vanaf 2010 gaat de babyboom-generatie met pensioen. In 2025 is 11 procent van de wereldbevolking ouder dan 65. In de westerse wereld slaat de vergrijzing relatief harder toe. In Nederland bijvoorbeeld is bijna 25 procent in dat jaar 65-plus. Dat legt een enorme druk op de samenleving, want de ouderen maken aanspraak op pensioenen en doen een groter beroep op de gezondheidszorg. Ook de kwaliteit van leven van die toekomstige ouderen staat onder druk, want hoe moeten zij straks de zorg krijgen die ze nodig hebben, als er te weinig mensen zijn om hen te verzorgen? Hier ligt een grote uitdaging voor wetenschap, onderwijs & opleidingen, het openbaar bestuur en het bedrijfsleven. Het is nodig om de oorzaken van ziekte en gezondheid op te sporen, zodat ook in de toekomst aan de zorgvraag kan worden voldaan. Om geen tijd te verliezen is samenwerken een must, vindt Hessel Bouma, kwartiermaker van HANNN en verantwoordelijk voor de ruwe schets van dit nieuwe samenwerkingsverband. “Wil je versnellen, dan moet je gebruikmaken van elkaars kennis, ervaringen en kracht. Niet alleen binnen Noord-Nederland, maar internationaal. En niet binnen één branche, maar integraal. HANNN is een open innovatie-ecosysteem, waarbij bedrijven en kennisinstellingen over een breed terrein samenwerken aan onderzoek en nieuwe producten en diensten zoals medicijnen, hulpmiddelen, e-health en dergelijke. Iedereen is bezig zelf het wiel uit te vinden, terwijl de buurman wellicht de technologie in huis heeft om jouw probleem op te lossen! Bedrijven weten vaak niet welke kennis ze kunnen halen bij de universiteiten en hogescholen, en vice versa.” Men moet dus meer bij elkaar in de keuken kijken.” Internationale belangstelling voor HANNN 16
is er al en dat is goed, want buitenlandse partners zijn nodig om voor grote EU-subsidies in aanmerking te komen. Met name LifeLines is een grote trekker voor bedrijven en buitenlandse onderzoeksinstituten: de biobank en cohortstudie van het UMCG en de RUG die 165.000 noorderlingen van drie generaties minimaal dertig jaar volgt en waarmee cruciale feiten over gezond ouder worden op tafel komen.
Lange adem Wat is de rol van het UMCG in HANNN? Bouma: “HANNN is georganiseerd rondom vijf interessegebieden: life sciences, care & cure, medical technology, food & nutrition en healthy lifestyle. Het UMCG participeert in allemaal, met een zwaarder accent op de eerste drie.” Ieder interessegebied – ‘bloemblad’ – krijgt een programmaleider, die verbindingen legt tussen onderzoekers onderling en met bedrijven, en naar buiten toe voeling houdt met relevante ontwikkelingen uit de andere interessegebieden. De grote partners, vooralsnog UMCG, RUG en Hanzehogeschool, stellen ieder een kwartiermaker aan om binnen de eigen organisatie bouwstenen voor Healthy Ageing te identificeren en projecten op dit gebied te stimuleren. Hoogleraar Medical Technology Assessment Erik Buskens van het UMCG is kwartiermaker voor UMCG/RUG en geeft vorm aan het Groningen institute for Healthy Ageing Research (GiHAR). In Groningen werken al veel onderzoekers aan gezond ouder worden en het voorkómen van chronische ziekten, maar in dit stadium zijn het nog losse bouwstenen, stelt hij vast. Buskens wil stevige onderzoekslijnen waarin fundamenteel onderzoek via toegepast onderzoek wordt verbonden met de dagelijkse
Triakel
December 2009, nr 3
Medical technology Healthy life style
zorg aan patiënten, en met onderwijs en opleiding. Lijnen die ook doorgetrokken moeten worden naar onderzoekers aan de hogescholen. “Fundamenteel onderzoek naar het mechanisme van veroudering op celniveau is een zaak van lange adem. Het heeft nog niet genoeg concrete inzichten en producten opgeleverd waar dokters mee uit de voeten kunnen. Omgekeerd moeten mensen uit de patiëntenzorg er aan wennen om soms ook fundamentele wetenschappers te betrekken bij het zoeken naar oplossingen.”
Multinational stapt in Op een aantal plekken binnen het UMCG zijn er al langer van dit soort translationele samenwerkingsverbanden. De onderzoekers van het P.J. Kolff Institute – biomaterialen – werken bijvoorbeeld samen met chirurgen aan matjes voor buikwanden en aan een bloedpomp bij orgaantransplantaties. Ook het UMCG-onderzoek naar kinderen met overgewicht zal volgens Buskens snel leiden tot ‘een typische HANNN-aanpak’. “Overgewicht is een grote bedreiging. Pak je dat op jonge leeftijd niet aan, dan kom je er je hele leven niet meer van af, met als gevolg diabetes en hart- en vaatziekten op steeds jongere leeftijd. Dat zie je nu al gebeuren. Het GECKO-onderzoek (Groningen Expertise Centrum voor Kinderen met Overgewicht) biedt te dikke kinderen een behandelprogramma met afvallen en veel bewegen. Het ligt voor de hand dit uit te breiden naar andere levensfasen. Daarbij kan worden aangesloten op onderzoek dat in Groningen gebeurt op het gebied celbiologie, genetica maar ook gedragswetenschappen. Resultaten bieden aanknopingspunten voor bijvoorbeeld de voedingsmiddelenindustrie.” Begin december werd bekend dat FrieslandCampina gaat deelnemen aan HANNN. Samenwerken
Overigens zijn er ook al samenwerkingen gestart tussen UMCG/ RUG en de Hanzehogeschool Groningen. Daar omvat Healthy Ageing een nog veel breder spectrum, de zorg, de kunsten, de techniek, milieu, toerisme, communicatie gedrag & maatschappij: tal van studierichtingen zijn erbij betrokken en dienen projecten in. Met de RUG en het Martiniziekenhuis in Groningen doet men onderzoek naar het effect van dagelijkse fysieke activiteiten bij hartfalenpatiënten. Wordt hun gezondheid en kwaliteit van leven beter? Met UMCG en RUG is er een onderzoeksproject naar het effect van kleinschalige woonvormen voor ouderen en met de RUG wordt gekeken hoe ziektegeschiedenissen hun oorsprong kunnen hebben op de werkvloer. Victorine de Graaf, kwartiermaker van de Hanzehogeschool: “We hebben afgesproken dat we bij ieder nieuw onderzoeksproject, en zeker als het om een promotietraject gaat, contact zoeken met de RUG en/of het UMCG. Zo lopen er al veertig gezamenlijke projecten terwijl we nog maar net gestart zijn. Onze bijdrage aan HANNN ligt vooral in de toepassingen van kennis, de vertaalslag naar producten en diensten. De Hanzehogeschool en de andere hogescholen hebben uitstekende contacten met het bedrijfsleven.” Wat zal HANNN op termijn gaan opleveren? De ambities zijn hoog en de verwachtingen ook. Peter Rehwinkel, de nieuwe burgemeester van Groningen en nauw betrokken bij Healthy Ageing, geeft het antwoord. “Nieuwe kennis, producten en diensten voor de wereld, Groningen als kennisstad op de kaart en heel veel werkgelegenheid voor het Noorden.” Helma Erkelens
17
De studie Geneeskunde in Groningen wordt steeds internationaler. Een Engelstalige bachelor Global Health is er al. In 2010 start het UMCG met internationale coschappen. Ook op afdelingen met veel patiëntencontacten.
Samenwerkingsovereenkomsten met 43 zusterinstellingen Mensen en ziektes trekken zich niets meer aan van wat voor grens dan ook. Dus koos het UMCG vorig jaar als eerste UMC voor de internationale bachelor Global Health én voor een hoogleraar internationalisering van het onderwijs
Internationaal opleiden Sinds september zitten er maar liefst negentig ‘internationale’ bachelorstudenten in de Groninger studiebanken. 27 Nederlanders, 27 studenten afkomstig uit Duitsland, de Verenigde Staten, Noorwegen, Zweden, Spanje, Groot Brittannië, Frankrijk en België, en 36 studenten uit Saudi Arabië. “Het is een feest om deze studenten les te geven”, sprak Bos tijdens zijn oratie. Vorig jaar zette Bos met zijn team een zelfstandig internationaal geneeskundecurriculum op, dat goede mogelijkheden biedt voor uitwisseling tussen studenten en onderwijsinstellingen in de hele wereld. Een groeiend aantal Groninger studenten gaat al tijdens de coschappen of voor een wetenschappelijke stage over de grens. Maar de mogelijkheden om vanuit het buitenland naar hier te komen, zijn nog maar zeer beperkt. Een van de knelpunten is dat de buitenlandse diploma’s vaak niet aansluiten op het programma hier. Bos pleit daarom voor meer instroom in het Pre University College, dat in anderhalf jaar tijd buitenlandse studenten moet voorbereiden op een Engelstalige bacheloropleiding. Nu volgen vooral de studenten uit Saoedi Arabië dit programma.
Uitbreiding masteropleidingen Studenten die de internationale bachelor met een global healthprofiel afronden, krijgen een zelfstandig bachelordiploma dat voldoet aan dezelfde eindtermen als de reguliere geneeskundebachelor. Wie voor het onderzoek gaat en talent heeft, kan door met een onderzoeksmaster aan de Groningen Graduate School of Medical sciences. Wie het Nederlands onvoldoende beheerst ondervindt daar geen enkel probleem, goed uit de voeten kunnen met het Engels is belangrijker. Voor wie later dokter wil 18
worden ligt dat anders. Tijdens de coschappen moet je echt de Nederlandse taal machtig zijn om een gesprek met de patiënt te kunnen voeren en lichamelijk onderzoek te verrichten. Dat weten de ‘internationale’ bachelorstudenten vooraf en wie dat wil zal dus op Nederlandse les moeten. Maar deze studenten kunnen er ook voor kiezen hun master of gedeelten daarvan in het buitenland te volgen. Het UMCG heeft contacten over de hele wereld: met 43 zusterinstellingen in Europa bestaat een bilaterale Erasmusovereenkomst, maar ook met universiteiten in China, Indonesië, Japan, Mexico, Oeganda, Tanzania en de Verenigde Staten zijn er overeenkomsten. Bos pleit voor het verruimen van de mogelijkheden voor masteropleidingen, omdat dat mogelijkheden biedt aan studenten die wel binnen medische wetenschappen willen werken maar niet als dokter. Wie de bachelor Global Health met goed gevolg heeft afgerond, kan bijvoorbeeld beginnen aan de nieuwe master Global Health zoals die al in Amsterdam bestaat, maar bijvoorbeeld ook aan de master Humanitarian Action (NOHA) in Groningen. Bos’ motivatie voor internationalisering van onderwijs en onderzoek zat in de staart van zijn oratie, maar vormt de basis van zijn keuzes en die van het UMCG: internationaal onderwijs en onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan een maatschappij die gebaseerd is op wederzijds respect en begrip voor elkaars overtuigingen. En het zal de juiste mensen op de juiste plek waar ook ter wereld krijgen die bereid zijn te werken aan een betere wereld. Margriet Bos
Triakel
December 2009, nr 3
Fotografie: Henk Veenstra
in de medische wetenschappen. Op 10 november hield Nico Bos zijn oratie.
UMCG eerste met internationale coschappen De belangstelling vanuit het buitenland om na een bachelor elders in Groningen een master te doen, neemt sterk toe. In het onderzoek is die trend al langer te zien, maar er komen nu ook steeds meer studenten die ‘gewoon dokter’ willen worden. Het UMCG wil die mogelijkheid bieden en start daarom in 2010 met Engelstalige coschappen. “Op afdelingen met minder patiëntencontact, zoals Anesthesiologie, Nucleaire Geneeskunde, Radiologie en Medische Microbiologie is dat al geregeld. Maar we zijn ook in gesprek met Interne Geneeskunde, Chirurgie en Kindergeneeskunde”, vertelt Reint Huizenga, coördinator Internationalisering. De kliniek zet de deuren nog niet wijd open voor co’s die amper Nederlands spreken. “Het gros van de studenten wil de basisvakken doen: interne, chirurgie, kindergeneeskunde en gynaecologie. Op die afdelingen lopen sowieso al heel veel Nederlandse co’s en afdelingen steken veel tijd in onderwijs. Buitenlandse coassistenten die onvoldoende Nederlands spreken betekenen een extra belasting. Zij hebben meer begeleiding nodig. We zijn nu aan het kijken hoe we dat slim kunnen organiseren. Ik denk aan buddy’s die helpen bij het patiëntencontact. Dat zouden bijvoorbeeld studenten kunnen zijn.” Samenwerken
Aanvragen worden individueel beoordeeld. Niet álles kan. “Als iemand bijvoorbeeld Kindergeneeskunde wil doen, bespreek ik de mogelijkheden met het afdelingshoofd en de onderwijscoördinator. Het kan wel, maar niet altijd en binnen grenzen. Als Kindergeneeskunde ‘nee’ zegt, bied ik wat anders aan, bijvoorbeeld een internationaal coschap anesthesiologie. Dat past dan wel niet helemaal in het toekomstplaatje van de betreffende student maar vaak wordt ons aanbod geaccepteerd. Men wil gewoon heel graag naar het buitenland en de inhoud komt op de tweede plaats.”
Medisch toerisme Omgekeerd volgen ontzettend veel Nederlandse studenten een keuzeblok in het tweede jaar van de masteropleiding (M2) in het buitenland. Verre exotische landen zijn het meest in trek, maar sluit de kwaliteit van die coschappen of wetenschappelijke stages altijd aan bij de eisen uit het Groningse curriculum? Huizenga: “Men mag overal naar toe maar we sturen aan op onze preferred partners, de buitenlandse universiteiten waar we afspraken mee hebben. Die hebben we op alle continenten. Bij deze universiteiten kennen we de kwaliteit en het regelt makkelijker.” Maar
Nico Bos: ‘Het is een feest om internationale studenten les te geven.’
Huizenga maakt vaak genoeg mee dat studenten niet de gebaande paden willen. “Ze moeten met een goed plan komen van wat ze in een land willen doen, wat ze willen leren. En dat plan moet worden goedgekeurd. Je kunt niet verwachten dat een coschap in de bush in Oeganda het medischinhoudelijke niveau heeft van een coschap in het Martini Ziekenhuis in Groningen. Ze leren in de tropen wel ontzettend veel, dingen die je hier nooit zult leren. Daardoor is het leerproces misschien wel groter dan hier in Nederland.”
‘Ouderlijke’ zorg Ook voor de buitenlandse studenten gaan de inspanningen verder dan het regelen van de studie. “Nieuwe studenten van buiten de EU worden altijd opgehaald van Schiphol. Dat doet een vaste pool studenten. Incidentele problemen los ik op samen met de medewerkers van ons bureau Internationalisering. Zo heb ik wel eens met een Chinese studente op het politiebureau in Haren gezeten, die geen woord Nederlands sprak. Ze had een naar fietsongeluk gehad en was behoorlijk van streek. Dan zijn ze jong en ver van huis…” Helma Erkelens
19
Samenwerken met gespecialiseerde life sciences bedrijven kan het universitair onderzoek flink vooruithelpen. De industrie levert veel specialistische technische kennis, de academische onderzoekers gaan voor de wetenschappelijke vragen en antwoorden.
Maaike Oosterveer, postdoctoraal onderzoeker bij het Research Laboratorium Kindergeneeskunde: ‘Belangen van wetenschap en industrie kunnen verschillen, het is een uitdaging om daarin een gezamenlijke weg te vinden.”
In bed met de industrie
Bedrijvig onderzoek Het UMCG werkt in veel onderzoeksprojecten
met bedrijven samen. Bilateraal maar ook in
Fotografie: Jeroen van Kooten
grote consortia met meer dan tien partners. Vier wetenschappers laten zien hoe het voor hen werkt en wat het oplevert.
“Ik geloof in wisselende contacten”, zo verwoordt Liesbeth de Vries het belang van samenwerking met de industrie. Als hoogleraar medische oncologie werkt zij onder andere samen met verschillende farmaceutische bedrijven die een nieuw geneesmiddel op patiënten willen testen. De industrie levert het kandidaat-medicijn, het UMC de kennis van het ziekteproces en behandeling van de kankerpatiënten. Na de studie weet de farmaceut of zijn geneesmiddel werkt en wetenschappers aan universiteiten hebben nieuwe kennis, vroege toegang tot een nieuw medicijn voor patiënten en de kans om hierover te publiceren. De ideale situatie voor een publiek-private win-winsituatie is dat de farmaceut en de academie de studie samen opzetten, meent De Vries. “Het UMCG is niet alleen een werkplaats voor de industrie, maar we willen ook nieuwe fundamentele inzichten verwerven en optimaal ontworpen klinische studies doen. Daarom zorg ik dat er bijvoorbeeld ziektegerelateerde eiwitten in bloed worden gemeten tijdens de studie, zodat wij meer inzicht krijgen in het effect van het medicijn.” Ook op technisch vlak kan een samenwerking met een bedrijf gunstig zijn, zo ervaart Jan Maarten van Dijl, hoogleraar Medische Microbiologie. “Veel bedrijven zijn gespecialiseerd in technologische hoogstandjes zoals het maken van grote hoeveelheden antilichamen voor immunologiestudies of peptides (korte eiwitten). Daarin zijn ze vele malen beter dan een UMC, dat vooral breed georiënteerd is op een wetenschappelijke vraagstelling. Zo kan kennis complementair zijn.” Van Dijl kent het klappen van de zweep. Sinds zijn postdoc sleepte de hoogleraar medische microbiologie tientallen miljoe20
nen aan onderzoeksgeld binnen voor samenwerking met onder andere DSM, Novozymes en Genencor. In vier opeenvolgende Europese kaderprogramma’s werkte hij samen met meerdere bedrijven en universitaire groepen binnen consortia. “De bedrijven en onderzoeksgroepen bij elkaar brengen levert vaak een leuke puzzel op”, zegt Van Dijl. “Je wilt een prestigieus programma opzetten met prima donna’s uit de wetenschap en het bedrijfsleven. Je moet dus zorgen dat ze het gezamenlijke belang voorop stellen. Dan moet je veel overleggen.” Om concurrenten met elkaar aan tafel te krijgen is zogenoemd precompetitief onderzoek de beste aanpak, meent Van Dijl. Dit onderzoek is zo fundamenteel dat bedrijven onderzoeksresultaten niet direct kunnen doorvertalen naar concrete producten. “Je kunt ‘in vrede’ samen onderzoek doen omdat je in dit stadium niet elkaars concurrent bent. Ieder heeft belang bij de uitkomsten.” Van Dijls groep onderzoekt mogelijke targets voor nieuwe geneesmiddelen om bacteriële infecties te bestrijden. De bedrijven kunnen stoffen (lead compounds) ontwikkelen, die aangrijpen op deze targets. De stoffen kunnen dan weer in het onderzoek naar de functie van de geïdentificeerde targets ingezet worden.
High-end apparatuur Wie wel klinisch onderzoek wil gaan doen in consortia is uroloog Igle Jan De Jong. Het afgelopen jaar investeerde De Jong veel tijd in het publiek-private samenwerkingsproject binnen het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM). Inmiddels zit hij met vijf andere UMC’s en bedrijven zoals Astellas Pharma, NovioGendix en Philips in het project Prostate Cancer
Triakel
December 2009, nr 3
Molecular Medicine, een project met een budget van 15 miljoen dat start op 1 januari 2010. Het project moet de diagnostiek voor prostaatkanker verbeteren. De Jong: “De marker die we nu hebben, het prostaat-specifiek antigeen (PSA) voorspelt alle varianten van prostaatkanker, dus ook de goedaardige, langzaam groeiende variant waaraan iemand niet gauw zal overlijden. Hierdoor komen veel mannen voor niets in het behandelingscircuit terecht.” De Jong zoekt naar nieuwe biomarkers die specifieker zijn dan PSA. “Met high-end massaspectrometrie-apparatuur van de industrie zijn kleine eiwitten in urine en bloed beter te ontdekken. Ook kun je via brede screeningsmethoden zoeken naar nieuwe genen die bij de ziekte betrokken zijn.” De Jong coördineert zelf het onderzoek naar betere beeldtechnieken voor gevorderde prostaatkanker. “Mannen die prostaatkanker hebben met uitzaaiingen in het bot, krijgen hormoontherapie”, legt De Jong uit. “We kunnen echter niet goed zien of die therapie aanslaat via bloedwaardes of via urine.” De hoop van De Jong is dus gevestigd op betere imagingtechnieken, die nieuwe eiwitten in beeld kunnen brengen. Hiervoor heeft hij de krachten van bedrijven gebundeld. Deze bedrijven ontwikkelen labels die zichtbaar zijn in een PET-scan.
Scoren Het organiseren van zo’n consortium is geen sinecure, weet ook De Vries, die dit voorjaar 15 miljoen binnenhaalde voor haar CTMM-project MAMMOTH (Mammary Carcinoma Molecular Imaging for Diagnosis and Therapeutics). Net als het project van Igle Jan de Jong moet dit nieuwe beeldvormende markers opleveren. Samenwerken
Meer mogelijkheden en kennis “Binnen ons onderzoeksproject zijn we op zoek naar goede medicijnen om hart- en vaatziekten te voorkomen en te bestrijden. Kunnen we de stofwisseling bijsturen met medicijnen die specifiek gericht zijn op belangrijke regulerende eiwitten? En hoe werken deze medicijnen dan? In deze vraag is de farmaceutische industrie ook geïnteresseerd, dus daar komen we elkaar tegen. De insteek van beide partijen kan echter verschillen. Het belang van een farmaceutisch bedrijf is in de eerste plaats om een medicijn te maken en dit op de markt te brengen. Ons belang is kennisuitbreiding en wetenschappelijke publicatie. We zijn vaak dan ook in bredere zin geïnteresseerd in deze eiwitten en de effecten van medicijnen. We wegen zeker af of de onderzoeksvragen van de industrie interessant zijn en gaan daarover in overleg met elkaar. De onafhan-
kelijkheid van het wetenschappelijk onderzoek komt absoluut niet in gevaar. We gebruiken de medicijnen van onze partners, maar ook van andere producenten, zodat we ze kunnen vergelijken. Dankzij de samenwerking met het bedrijfsleven komt er meer geld voor onderzoek. Daarnaast is het interessant dat bedrijven nieuwe medicijnen kunnen produceren en modellen en analysemethoden hebben, waar wij gebruik van kunnen maken. De laboratoria van farmaceutische bedrijven zijn vaak heel goed. Wanneer je die voorzieningen combineert met onze kennis van biologie waarop de medicijnen aangrijpen, bereiken we een grote winst aan mogelijkheden en effectiviteit.” (Maarten Bunt)
21
Fluorescente markers voor de vroege detectie van borstkanker, en radioactieve markers voor het vinden van specifieke eigenschappen van borsttumoren. “Het voortraject was niet kinderachtig, je bent veel bezig met niet-wetenschappelijke belangen.” De inspanningen leveren wel wat op. “MAMMOTH is een typisch project voor publiek-private samenwerkingen”, vertelt De Vries. Voor het CTMM-project kan het consortium voor het maken van tracers gebruikmaken van een grote groep stoffen van Schering-Plough. De PET-scans gebeuren in dit consortium in het UMCG en het VUMc, de fluorescentiemetingen gebeuren in het UMC Utrecht, waar hiervoor een nieuw apparaat staat. Philips levert de expertise om het apparaat te onderhouden.
“De belangen van industrie en academie zijn helemaal niet zo verschillend”, werpt De Vries op. “In de industrie werken toponderzoekers die net zo gedreven zijn als hun collega’s hier in het UMCG. Daarom werk ik vaak heel prettig met hen samen.”
Invloed “Het regelwerk rond consortia moet je als academicus niet zelf doen”, stelt hoogleraar kindergeneeskunde Bert Groen.
Groen aan factoren die bepalen of obesitasgenen worden afgelezen of niet. “Mensen die genetisch geprogrammeerd zijn om dik te worden, zou je via beïnvloeding van die genetische schakelaars juist weer dun kunnen programmeren. We hebben inmiddels een aantal targets gevonden, maar of ze bij mensen ook zo werken, is nog de vraag. Partner Danone zou graag voedingsstoffen ontwerpen die op de genetische schakelaars aangrijpen.” Ondanks de nauwe banden met de industrie kun je in consortia prima onafhankelijk
Gedreven
Illustratie: Bert Cornelius
Een van de hete hangijzers bij een samenwerking met de industrie is een geheimhoudingsplicht. Veel grote bedrijven willen de resultaten angstvallig geheimhouden, om de
Thijs Kouwen, postdoctoraal onderzoeker Medische Microbiologie: “Het doelgerichte karakter van de private omgeving is aantrekkelijk. Ik verhuis binnenkort naar het bedrijfsleven.”
Onderzoek met een target “Binnen het onderzoeksprogramma Bacell Health onderzoeken wij hoe eiwitten worden gemaakt en uitgescheiden door een aantal zogeheten Gram-positive bacteriën. Welke moleculaire mechanismen hier aan ten grondslag liggen en hoe we die kunnen moduleren. Dat is interessant voor fundamenteel onderzoek, maar ook voor de industrie. De uitgescheiden eiwitten kunnen gebruikt worden voor bijvoorbeeld medicijnen of wasmiddelen. Hier vinden wetenschappelijk onderzoek en industrie elkaar. Het grote voordeel van zo’n samenwerking is dat er financieel meer mogelijk is en je dus analyses kunt doen die in een puur wetenschappelijke omgeving minder gauw kunnen. Ik heb ook niet het gevoel dat het bedrijfsleven inhoudelijk veel invloed uitoefent. Het nadeel is wel dat het
onderzoek soms vrij lang duurt. Het heeft niet de eerste prioriteit van het bedrijf. Daar komt bij dat als een bedrijf een vinding wil patenteren, je de wetenschappelijke publicatie soms moet uitstellen totdat het patent is geregistreerd. Toch is voor mij de private omgeving het interessantst. Ik wil onderzoek doen waar de industrie, en dus de consument, iets aan heeft. Ik vind het belangrijk dat er resultaatgericht kennis wordt ontwikkeld. Dat het onderzoek een target heeft en een product oplevert dat vermarkt kan worden. Daarom ga ik ook bij de industrie werken. Per 1 januari treed ik in dienst bij DSM.” (Maarten Bunt)
werken, meent Groen. “Juist omdat je het onderzoeksvoorstel zelf schrijft, hoef je ook niet bang te zijn dat je je academische onafhankelijkheid verliest. Als je goed genoeg bent, kun je ook eisen stellen aan de invloed van de industrie.” Van Dijl vult aan: “Je moet zorgen dat je partners ook baat hebben bij de uitkomst. Welk onderzoek je ook doet, eigenlijk valt er altijd wel winst te halen uit samenwerking met de industrie, terwijl je gewoon kunt blijven doen wat je zelf wilt.”
22
“Academici zijn niet gewend om zo’n project te trekken. Je moet een manager in dienst nemen die al het regelwerk voor zijn rekening neemt en bedrijven om de tafel krijgt. Als het project dan loopt, kan die persoon ook andere partijen achter de broek zitten om rapportages in te leveren.” Groen weet waar hij over praat. Zijn onderzoeksgroep werkt veel samen met bedrijven in grote consortia. In Top Instituut Pharma (TI Pharma) werkt hij bijvoorbeeld samen met Schering Plough. Zijn groep werkt aan eiwitten (nucleaire receptoren) die genen reguleren die betrokken zijn bij aderverkalking (atherosclerose). Ook hier levert Schering Plough een stoffendatabank aan, waarin misschien stoffen zitten die de betrokken nucleaire receptor kunnen beïnvloeden. Binnen Top Institute Food and Nutrition werkt de groep van
Triakel
December 2009, nr 3
Oefening baart kunst Uroloog De Jong investeerde veel tijd om alle partners aan tafel te krijgen, maar hij vindt de samenwerking zeker de moeite waard. “Door deelname in CTMM zet je je vakgroep nationaal en internationaal op de kaart. Via CTMM kun je weer nieuwe contacten leggen voor verdere samenwerking.” En oefening baart kunst, ervaart Van Dijl: “Veel mensen zien het afspraken maken als een last. Maar als je al een goed netwerk hebt in Nederland of Europa valt het wel mee. Bovendien gaat het makkelijker als je al een keer een samenwerkingsproject hebt gedaan.” De Vries heeft al nieuwe plannen met het bedrijfsleven. Zij staat op het punt om een werkbezoek te brengen aan twee Amerikaanse bedrijven, waarmee in de toekomst veel samen te werken valt. “Daar verheug ik me erg op, het is enorm inspirerend om met toponderzoekers daar te praten.” Mariëtte Bliekendaal
Samenwerken
Fotografie: Jeroen van Kooten
concurrenten niet te veel op ideeën te brengen. Dat is lastig voor de hoogleraar, die vooral wil scoren met een toppublicatie. “Dat moet je van te voren goed afspreken”, meent microbioloog Van Dijl. “Je kunt bijvoorbeeld vastleggen dat een bedrijf een publicatie niet langer dan een maand mag vertragen om een patent aan te vragen. Mijn promovendi vinden dat meestal wel de moeite waard, want een maand wachten levert een publicatie én een patent op.”
23
S I EC K M E E S T E R S & C H I R U R G I J N E N
Grenzeloze geschiedenis Al eeuwenlang is het in de wetenschap doodgewoon om naar de plek van de kennis af te reizen. Petrus Camper bijvoorbeeld, die van 1764 tot 1773 hoogleraar was aan de Medische Faculteit in Groningen, was als lid van Franse Academie van Wetenschappen en de Engelse Royal Society een bekende verschijning in Parijs en Londen. De benoeming van de Duitse medicus Samuel Rosenstein als hoogleraar Interne Geneeskunde wordt in de annalen echter gezien als het echte begin van de internationalisering van de Groningse Medische Faculteit. Buitenlanders zoals hij namen de nieuwste medische inzichten mee. Bijvoorbeeld, chirurg Johannes Ranke introduceerde in Groningen de antiseptische wondbehandeling, chirurg Carel Koch de röntgendiagnostiek: beiden afkomstig uit Duitsland. Toen men in 1897 alweer een Duitser wilde benoemen, nu bij Verloskunde, kwamen er protesten. Hoe konden Nederlanders een wetenschappelijke carrière opbouwen als er uitsluitend buitenlanders werden benoemd?
Chirurgen aan de top In de twintigste eeuw werd kennis vooral uit de VS gehaald. In 1929 stak een assistent van de Chirurgische Kliniek per stoomboot de Atlantische Oceaan over om in de grote Amerikaanse ziekenhuizen de kunst af te kijken en dat was voor het eerst. Zijn initiatief vond voorlopig weinig navolging. Later stak de oorlog een spaak in het internationaliseringswiel. De bevrijding door de geallieerden en de kennismaking met hun moderne medicamenten (antibiotica) maakten artsen en wetenschappers pas echt nieuwsgierig naar het land van de ongekende
24
mogelijkheden. Groningers bezochten de VS om nieuwe kennis mee te nemen naar het Algemeen Provinciaal, Stads- en Academisch Ziekenhuis, zoals het UMCG toen heette. Het ziekenhuis was door de oorlogsjaren de aansluiting bij moderne medische technieken kwijtgeraakt en men wilde snel weer tot de top behoren. In 1946 reisde chirurg Eerland daarnaartoe om meer te leren over de thoraxchirurgie. In de jaren vijftig kwam die in Groningen tot ontwikkeling, mede dankzij de Groningse hart-longmachine. Nog steeds is dit een van de topspecialistische afdelingen van het UMCG.
Meer technologie Ook op het gebied van de zorgorganisatie waren de VS het grote voorbeeld. In 1957 maakte geneesheer-directeur Piet Bolt de overtocht. In zijn verslag meldde hij dat hij antwoord zocht op de volgende drie vragen: wat zoeken we in Amerika, wat kunnen we daar vinden en vooral, wat kunnen we er hier in Nederland mee? De nieuwe technische mogelijkheden, de nieuwe behandelingen en de voortschrijdende technologisering zorgden ervoor dat het ziekenhuis ook moest veranderen. Dat proces zou op een goede, verantwoorde wijze resulteren in een groot efficiënt academisch ziekenhuis. Toch had Bolt ook zijn bedenkingen. De Amerikaanse benadering van behandeling en zorg was soms wel erg zakelijk, vond hij. Hij citeerde met een zekere afkeuring een Amerikaanse collega die trots stelde dat de zorgsector, ‘one of the biggest industries of the United States’ was. De medische zorg een industrie? Dat was in Nederland vloeken in de kerk.
Triakel
December 2009, nr 3
De verpleging haalde ook kennis uit het buitenland. In 1965 reisde hoofdzuster van de Interne Kliniek Margreeth Locker de Bruyne naar de VS. Het APSAZ was op dat moment al een modern ziekenhuis waar topzorg werd verricht en een sterke groei doormaakte. Ook Locker de Bruyne had oog voor de enorme technologisering. Wat zou dat beteken voor de verzorging van mensen? Moesten verpleegkundigen opgeleid worden voor zorgtaken of zouden zij getraind moeten worden als verpleegkundige technici? Het ziekenhuis AZG zou starten met transplantatiegeneeskunde. Ook de verpleegkundige zorg zou dan klaar moeten zijn voor dit nieuwe specialisme.
Een beetje lef Studenten naar het buitenland: dat kwam pas goed op aan het eind van de jaren tachtig. Een van de grote stimulators van de medische faculteit was internist-hepatoloog Chris Gips. In 1990 richtte hij de International School of Hepatology op voor begaafde Groningse geneeskundestudenten. Voor hen werd een wetenschappelijk stageproject gezocht op hoog niveau, in een door hen gewenst land. De projectvoorbereiding vond plaats in Groningen. “Een internationale stage is belangrijk”, zei Gips tijdens een interview. “Je leert jezelf handhaven in een vreemd lab, met een vreemde taal. Je maakt kennis met nieuwe technieken die je weer in Groningen kunt introduceren.” En: “Het gaat om de talenten onder de studenten. Zij kunnen zich intellectueel meten met vooraanstaande onderzoekers. Als er één student ergens geweest was stond de deur open voor een volgende.”
Samenwerken
De International School of Hepatology ontwikkelde zich voorspoedig en reikte al snel verder dan de ziekten aan lever en galwegen. Studenten kwamen op alle continenten terecht en met een aantal centres of eminence ontstond een langdurige relatie. Bijvoorbeeld met de Mayo Clinic Rochester, waar het studentenprogramma gedragen werd met Ruud Krom, Gips’ oud-collega en vriend uit Groningen. Samen hadden zij in Groningen de multidisciplinaire levertransplantatiegeneeskunde ontwikkeld. Zo’n 25 studenten van de school liepen er een wetenschappelijke stage en ook vonden er enkele gezamenlijke promoties plaats. Een aantal oud-studenten werkt nu in het UMCG, zoals oncologisch chirurg Go van Dam, en de maag-lever-darmarts in opleiding Maureen Guichelaar, chirurg-in-opleiding. Carlijn Buis, nefrologen-in-opleiding Auke Brantsma en Marije van der Velde en hartonderzoeker Pieter-Jan Vlaar, bijna allen inmiddels gepromoveerd. De internationalisering rolt sindsdien door als een trein. Op bijna alle niveaus gaan onderzoekers, ondersteunend personeel, dokters, verpleegkundigen en managers naar het buitenland en ook het UMCG is een drukbezocht reisdoel. De Mayo Clinic is op dit moment een belangrijke partner van het UMCG op het gebied van het Healthy Ageing. Rolf ter Sluis, Helma Erkelens
25
Het UMCG werkt in het nefrologie-onderzoek samen met ziekenhuizen in Almelo en Leeuwarden. Deze samenwerking maakt een grootschalige studie naar levensstijlaspecten mogelijk.
Onderzoek in de regio
Op het gebied van onderwijs en patiëntenzorg is samenwerking tussen UMC’s en regionale ziekenhuizen heel normaal. Nieuw zijn gezamenlijke onderzoeksprojecten. Nefrologen uit Leeuwarden en
Lokaal
Almelo participeren in het HONEST-project van Gerjan Navis en Goos Laverman. Navis: “Het is een
“Het mobiliseren van het potentieel aan kennis en infrastructuur in de regio.” Zo omschrijft hoogleraar nefrologie en projectleider Gerjan Navis het. In het door haar opgezette HONEST (HOlland Nefrology Study Group)-netwerk worden niet alleen arts-onderzoekers uitgezonden naar het Twenteborg Ziekenhuis in Almelo, maar ook naar het Medisch Centrum Leeuwarden – en straks naar het Martini Ziekenhuis. Zo kan onderzoek gedaan worden naar proteïnurie, een grote hoeveelheid eiwit in de urine, door een aandoening in de nieren. Onderzoek dat anders zou blijven liggen – en niet alleen omdat een UMC niet genoeg patiënten kan ‘ophoesten.’ Navis: “Grootschalige, multicenterstudies worden doorgaans door de industrie opgezet. Maar farmaceuten zijn in principe alleen geïnteresseerd in de effectiviteit van een medicijn, of willen een combinatie van medicijnen aantonen. Wil je de effectiviteit van medicijnen in combinatie met bijvoorbeeld dieetmaatregelen onderzoeken, zoals wij willen, dan moet je dat zelf regelen – en dan kun je als universitair centrum zeker niet zonder de regionale ziekenhuizen.” “Je haalt jezelf wel heel wat werk op de hals,” zegt Arend Jan Woittiez, nefroloog in Almelo. “Maar toch: ik zou het niet willen missen. Als je, zoals ik, een jaar of vijfentwintig in de interne geneeskunde werkt, wil de routine er wel eens insluipen. Dan is zo’n onderzoeksproject een mooie impuls. Je patiënten hebben er baat bij, je wordt er zelf scherper van én je helpt de wetenschap er verder mee. Het is echt geweldig om aan mee te werken.” Eens per week rijden er vanuit Groningen twee arts-onderzoekers in alle vroegte naar Almelo, om er op de poli nefrologie een dagje patiënten te zien en onderzoeksgegevens te verza-
26
Fotografie: Antoinette Borchert
verstandshuwelijk én een huwelijk uit liefde.”
melen en te analyseren. Zo werken ze een dag per week onder leiding van dokter Woittiez in Twente en de rest van de week in Groningen. Else van den Berg is een van de pendelaars. “Voor mijn promotieonderzoek moet ik fikse aantallen patiënten zien, méér dan er in het UMCG te vinden zijn. Daarom wijk ik uit naar Almelo. Daar zitten nog volop patiënten die graag willen meewerken.” Voor het onderzoek komen patiënten eens in de vier à zes weken op de poli, bovenop de reguliere afspraken. Een flinke belasting, beseft Arend Jan Woittiez. “De patiënten weten dat ze zelf niet direct zullen profiteren van de uitkomsten van het onderzoek. Maar dat ze zo nauwgezet gescreend worden, daar zijn ze bijzonder content mee.”
Betrokken Heel gebruikelijk is het nog niet, samenwerking op het gebied van onderzoek tussen UMC’s en regionale ziekenhuizen. In de cardiologie en de oncologie lopen vergelijkbare projecten, maar
Triakel
December 2009, nr 3
in de nefrologie en zeker in het noorden is het zeer vernieuwend. Waarom? Dr. Goos Laverman, samen met Navis coördinator vanuit het UMCG: “Bij dit onderzoek zijn artsen in regionale ziekenhuizen inhoudelijk veel nauwer betrokken dan bij de industry driven studies. Ze hoeven de kar niet zelf te trekken, dat doen wij hier in Groningen, maar hun input is véél groter dan alleen data aanleveren. En dat kost tijd.” En dus geld, vult dr. Marc Hemmelder, HONEST-leider in het MCL, aan. “Wij hebben een grote maatschap, en kunnen nog relatief eenvoudig iemand vrijstellen om dit onderzoek te begeleiden. Maar de toenemende marktwerking in de zorg speelt ook een rol. Duur laboratoriumonderzoek bijvoorbeeld, konden we vroeger nog gemakkelijk een plekje in de begroting geven. Tegenwoordig is dat een heel stuk lastiger. Maar dit samenwerkingsverband biedt wat dat betreft gelukkig lucht.”
Voorzichtig begonnen Van meewerken aan het HONEST-netwerk wordt een regionaal ziekenhuis overigens bepaald niet rijk, waarschuwt Gerjan Navis. “Je doet écht alleen mee als je sterk gemotiveerd bent. Volgens ons is dat trouwens ook de beste manier om een netwerk bij elkaar te houden.” Hemmelder beaamt dat: hij doet mee omdat hij het inhoudelijk zo interessant vindt. Véél interessanter dan deelnemen aan een multicenterstudie van de industrie. Er zijn al twee arts-onderzoekers gepromoveerd op onderzoek dat op zijn afdeling is verricht, en inmiddels begeleidt hij een derde promovendus. Hemmelder: “Het is bevredigend om het onderzoek zélf mee te kunnen sturen en over het verdere verloop ervan te brainstormen met collega’s. Én het onderzoek Samenwerken
biedt de mogelijkheid om je als ziekenhuis wetenschappelijk te profileren, in tijdschriften en op congressen. We komen nét terug van een geslaagd congres in San Diego.” Praktisch gezien valt er heel wat te regelen voordat een artsonderzoeker in een regionaal ziekenhuis goed aan de slag kan. Niet alleen moet er plaats gemaakt worden in de begroting en op de poli, het lab en de apotheek moeten ook op nieuw werk voorbereid worden en secretaresses en doktersassistenten moeten weten wat het onderzoek van ze vergt. “In een regionaal ziekenhuis moet je wat vaker uitleggen waar je mee bezig bent dan in het UMCG. Soms is het wel even lastig alle neuzen dezelfde kant op te krijgen,” weet Else van den Berg uit ervaring. “Je moet er wel rekening mee houden dat je onderzoek doet in een ander soort ziekenhuis.” Precies om die reden is de samenwerking voorzichtig begonnen, vertelt Gerjan Navis. Maar de eerste ervaringen zijn erg goed, en inmiddels wordt aan uitbreiding gedacht én gewerkt. In een ander netwerk-project, Parelsnoer, wordt door de nefrologische afdelingen van Nederlandse UMC’s een gezamenlijke dataregistry met biobank opgezet. Een van de doelen daarvan is om van daaruit eveneens gezamenlijk onderzoek op te zetten. Navis streeft ernaar de projecten op termijn aan elkaar te koppelen. “Met HONEST doen we nu nog onderzoek naar vragen die je in dertig tot vijftig patiënten op kunt lossen. Dat is in een relatief klein netwerk nog redelijkerwijs te doen. Maar wil je onderzoek doen naar harde eindpunten, dan heb je honderden patiënten nodig.” Ze lacht. “Dus ja, tel de centra maar op.” Ralph Aarnout
27
Fotografie: Henk Veenstra
Gezond ouder worden vraagt om veel kennis en liefst zo snel mogelijk. Dat kan alleen door internationaal de krachten te bundelen. Het UMCG werkt nauw samen met de Mayo Clinic, een topinstituut voor onderzoek en zorg in de VS.
Samen op zoek naar gezond ouder worden “Het verouderingsonderzoek is tough science”, vertelt James Kirkland. Als directeur van het Robert and Arlene Kogod Center on Aging van de Mayo Clinic in Rochester, Minnesota (VS) werkt deze arts en toponderzoeker al twee jaar samen met het UMCG op het gebied van verouderingsonderzoek. Gezond oud worden voor iedereen:
Grensverleggend
dat is Kirklands heilige graal. “Ouderdomsziektes uitstellen is net zo belangrijk als de ontdekking van antibiotica
“We willen niet mensen langer laten leven, maar hun gezondheidsduur verlengen”, zo omschrijft Kirkland het doel van zijn onderzoek. “Ouderdom is geen doel op zich, niemand heeft er iets aan om 90 te worden, maar daarbij de laatste tien jaar van zijn leven ziek te zijn.” Kirklands fascinatie voor ouderdom begon al op jonge leeftijd. “Mijn grootouders waren erg vitaal en dat heeft mijn belangstelling gewekt voor veroudering. Wat is het eigenlijk? En waarom krijgen sommige mensen wel problemen en anderen niet?” De inspiratie voor zijn huidige onderzoek komt van 100-jarige patiënten. “Mensen die pas op hun 99ste voor het eerst naar de dokter gaan en na een kort ziekbed binnen een jaar overlijden. We willen graag weten waarom zij zo lang gezond leven en waarom bij hen de ouderdomsziektes pas op een laat moment de kop op steken.” Hier ligt ook de focus van het UMCG-onderzoek naar Healthy Ageing. Een ander belangrijk raadsel is waarom een ouderdomsziekte nooit alleen komt. “Ouderen krijgen vaak niet alleen Alzheimer of Parkinson, maar bijvoorbeeld ook botontkalking. Ook hartziekten en bepaalde types kanker slaan vaak op hetzelfde moment toe. Ons onderzoek is erop gericht om de opkomst van de verouderingsziektes als groep te vertragen, precies zoals ook het Healthy Ageing programma van het UMCG beoogt.” Het doel is hoog gegrepen, beseft Kirkland. “Het uitstellen van ziektes bij ouderen is even belangrijk als de uitvinding van antibiotica. De vergrijzing slaat nu toe en de tijd dringt om oplossingen te vinden. Het is zo’n breed terrein en het vraagt zulke specialistische kennis dat je de krachten internationaal moet bundelen. Als vijf of zes centra wereldwijd samenwerken, kunnen we ons doel bereiken.” 28
Ook op bestuurlijk niveau vindt er met betrekking tot het verouderingsonderzoek een uitwisseling plaats tussen de Mayo Clinic en het UMCG. Decaan Folkert Kuipers zit in de adviesraad van het Kogod Center, Kirkland in de adviesraad van ERIBA, het topinstituut van UMCG en RUG dat zich richt op het vinden van verouderingsmechanismen op celniveau. Ook zijn er plannen voor samenwerking met het Max Planck Instituut in Keulen en de universiteit van Newcastle, instituten die eveneens verouderingsonderzoek als speerpunt hebben.
Startblokken De Mayo Clinic en het UMCG werken op het gebied van onderzoek en patiëntenzorg al samen sinds de jaren zeventig. Het verouderingsonderzoek vormt een nieuwe basis voor de samenwerking. In het Kogod Center on Aging lopen al drie onderzoekslijnen die nauw samenwerken met onderzoekers in het UMCG. Kirkland heeft in totaal vijf onderzoekslijnen gepland. Het verst is het programma Cellular Senescence, geleid door de Nederlander Jan van Deursen, die tevens honorair hoogleraar in Groningen is. Van Deursen ontwikkelt onderzoeksmodellen, die in Groningen nader worden onderzocht in de Mouse Clinic for Ageing Research onder leiding van Marten Hofker. Dit onderzoek wordt ondersteund door de Noaber Stichting en het Ubbo Emmius Fonds. Een ander programma richt zich op het repareren van organen met de zogenoemde voorlopercellen, die qua ontwikkeling tussen een stamcel en een volgroeide cel gepositioneerd zijn. Kirkland: “Deze cellen halen we uit patiënten met hartfalen. We laten de cellen zich ontwikkelen in een petrischaaltje en plaatsen ze dan terug bij de patiënt zelf.
Triakel
December 2009, nr 3
Er is nu een Europese studie met een kleine groep hartpatiënten aan de gang, die moet aantonen of de techniek werkzaam is.” Het programma Independent living staat in de startblokken. Het moet technische snufjes opleveren waardoor ouderen langer thuis kunnen blijven wonen. “Medisch ingenieurs werken onder andere aan een apparaatje dat de hartslag, het zuurstofgehalte in het bloed en de bewegingen en locatie van ouderen kan meten”, vertelt Kirkland. “Het apparaatje geeft deze data door aan de arts, die zo op afstand zijn patiënt in de gaten kan houden.” Ook hier kan Groningen een rol spelen in de ontwikkeling. “We kunnen deze apparaten testen bij de ouderen van de LifeLinespopulatie, het bevolkingsonderzoek van UMCG en RUG dat gedurende dertig jaar drie generaties volgt, in totaal 165.000 mensen in Noord-Nederland.” Ook meer basaal onderzoek is nog nodig, meent Kirkland. “Er is geen hard wetenschappelijk bewijs dat lichamelijke oefening ouderen langer gezond houdt. En is een daling in het zuurstofgehalte in het bloed gelinkt aan handicaps? Of zijn hartritmestoornissen de oorzaak van valpartijen? Dat weten we allemaal nog niet zeker.” Kirkland is op zoek naar menskracht voor het verouderingsonderzoek. “In het verouderingsonderzoek zijn relatief nog weinig mensen die weten hoe je kennis vertaalt van het lab naar de kliniek, bijvoorbeeld op het gebied van geneesmiddelen. En die hebben we nodig.” Artsen die patiëntenzorg en onderzoek combineren zijn bij het UMCG van oudsher sterk vertegenwoordigd. Het UMCG staat internationaal bekend om het uitstekende klinisch onderzoek. Kirkland: “De komende jaren hopen wij samen Samenwerken
Fotografie: Henk Veenstra
en de eerste mens op de maan.”
met het UMCG artsen op te leiden die translationeel denken.” De uitwisseling van studenten en onderzoekers tussen UMCG en Mayo Clinic zal dus toenemen in de toekomst. “Het zou ideaal zijn als artsen na hun promotie drie jaar hier werken en drie jaar in Minnesota. Buitenlandervaring is zeer belangrijk voor de ontwikkeling van een academische carrière.”
Medicijn Toch moet er nog meer gebeuren om verouderingsonderzoek op de kaart te zetten. Kirkland draait er niet omheen: “Het verouderingsonderzoek is tough science. We beginnen nu pas het proces te begrijpen, daarvoor was het vooral beschrijvend onderzoek.” Dit jaar leverde een belangrijke doorbraak in het verouderingsonderzoek op: Amerikaanse wetenschappers bewezen in modellen dat het afweeronderdrukkende medicijn sirolimus het leven verlengt. Kirkland: “Dit is het eerste bewijs dat we met medicijnen kunnen ingrijpen in het verouderingsproces. Dat geeft hoop.” Omdat verouderingsonderzoek zijn hart heeft, wil Kirkland de resultaten ook gebruiken om ouderenzorg in de dagelijkse praktijk te verbeteren. Om dat in de VS te laten slagen, moet de Amerikaanse regering nog een grote stap maken, meent hij. “Er is in de VS geen goed zorgstelsel dat ouderen gezond houdt. Als dat er komt, dan zal het waarschijnlijk een stelsel zijn dat politiek werkt maar niet het beste is voor de bevolking. Mayo Clinic gelooft in een basisverzekering voor iedereen, en een systeem dat goed is voor de patiënt, niet voor de staatskas.” Mariëtte Bliekendaal
29
Met steeds meer chronisch zieken wordt het belangrijk dat alle schakels in de zorgketen goed op elkaar aansluiten, van de huisarts tot en met de opname en weer terug. Een aantal projecten laat zien hoe het beter kan.
Ketenzorg in de startblokken
Voor patiënten zou meer samenwerking tussen specialisten, huisartsen, ver-
pleegkundigen en paramedici het leven een stuk gemakkelijker maken. Ook de politiek dringt hier sterk op aan, mede vanwege de hoge kosten die het gebrek aan samenwerking met zich meebrengt.
Optimale zorg betekent dat alle schakels in de keten van de zorg goed op elkaar aansluiten. Dat alle zorgverleners die betrokken zijn bij een individuele patiënt van elkaar weten wat er aan de hand is, welke behandeling wordt gegeven en waarom, zodat ze goed op elkaar kunnen inspelen en goed aan elkaar kunnen overdragen. En als de patiënt na een behandeling het ziekenhuis verlaat, moet de nazorg uitstekend geregeld zijn. Drie UMCG-initiatieven verdienen navolging. Marjan Brouwers
Thuis starten met chronische ademhalingsondersteuning Nurse practioner Anda Hazenberg doet onderzoek naar het instellen op chronische beademing buiten het ziekenhuis. Nu worden patiënten nog zeven tot tien dagen opgenomen om aan de apparatuur te wennen voordat ze thuis chronisch beademd kunnen worden. De vraag is of dat echt nodig is.
Het onderzoek richt zich op patiënten die te weinig ventileren als gevolg van een spierziekte, een vergroeiing van de rugwervels of obesitas. Ze krijgen lucht via een beademingsmachine om de bloedgaswaarden te verbeteren. Hazenberg: “Als ze goed slapen, zijn ze overdag veel fitter. Zo kunnen we het comfort en de kwaliteit van leven verbeteren.”
30
Fotografie: Henk Veenstra
Goed geschakeld Multidisciplinaire aanpak heupfracturen
Alle hulpverleners instrueren
Jaarlijks behandelt het UMCG zo’n negentig patiënten met een
Het wennen aan beademing ’s nachts kost tijd. Daarom worden patiënten gewoonlijk opgenomen en moeten ze de laatste nacht op de IC doorbrengen. Hazenberg: “Daar kunnen we testen of de instellingen van de beademingsapparatuur juist zijn.” Voor haar onderzoek stelt ze een groep patiënten thuis in op de beademing, waarbij ze via een softwaresysteem van TNO contact met hen houdt. Eerst stelt ze bij de patiënt thuis de apparatuur in en geeft ze alle hulpverleners instructies. Daarna belt ze elke ochtend om naar aanleiding van de gegevens die ze in het ziekenhuis binnenkrijgt te horen hoe het is gegaan en de behandeling zo nodig bij te stellen.
heupfractuur. Slechts een kwart van deze patiënten kan hierna weer zelfstandig wonen. Om de zorg voor deze snel toenemende groep patiënten te verbeteren is de projectgroep Heupfracturen in 2008 van start gegaan met vertegenwoordigers van de hele keten: van de centrale spoedopvang (CSO) tot en met het verpleeghuis.
Rustig wennen Hoewel ze nog maar een jaar met het onderzoek bezig is, merkt Hazenberg dat patiënten het fijn vinden dat ze niet meer naar het ziekenhuis hoeven. “Vaak hebben ze thuis allerlei faciliteiten om hun leven gemakkelijker te maken en die ontbreken in het ziekenhuis. Bovendien kunnen ze thuis rustig wennen. Een nachtje zonder masker slapen is geen probleem als het allemaal
wat te veel wordt. In het ziekenhuis kan dat natuurlijk niet, want dan wacht de volgende patiënt op het bed. Mijn observaties tot nu toe zijn hoopgevend.”
Triakel
December 2009, nr 3
De gekozen aanpak werkt, stelt traumachirurg Klaus Wendt. “Het gaat erom dat we de hele zorgketen meetbaar willen verbeteren. We hebben alle zorgpaden gedefinieerd, beschreven wie wat doet en wat beter kan. Zo bleek dat deze patiënten met een gebroken heup relatief lang op de CSO blijven en dat ze vaak lange tijd nuchter moesten zijn in verband met de operatie. Die hoeft echter niet op stel en sprong plaats te vinden, maar ondertussen was het beleid: niet eten en niet drinken. Wendt: “Voor een heupfractuur geldt dat je binnen 24 uur moet opereren. Dat geeft je als ziekenhuis de ruimte om te plannen. De patiënten komen vaak ‘s avonds binnen en wij zorgen dat ze meteen als eerste om acht uur ‘s ochtends worden geopereerd. Ze hoeven nu pas vanaf midderTalent
nacht nuchter te blijven. Je zou dit ook bij andere letsels kunnen toepassen, zoals schouder- en wervelkolomletsels. Uiteindelijk moet dit leiden tot de oprichting van een centrum voor geriatrische traumatologie.”
Snel revalideren Oudere patiënten hebben meer aandacht nodig, stelt hoofdverpleegkundige Anja Boot. “Daarom hebben we de zorg voor ouderen op de verpleegafdelingen opnieuw beschreven en is de internist Ouderengeneeskunde intensief betrokken bij de patiënten. Verder krijgen de patiënten de eerste drie dagen na de operatie een eiwitdrankje voor een sneller herstel en halen we ze zo snel mogelijk uit bed. Patiënten revalideren beter in de veel huiselijkere omgeving van een verpleeghuis. Wij werken daarom samen met twee verpleeghuizen: De Dilgt en Innersdijk. Hier revalideren onze patiënten op een speciale short-stay-afdeling. Onze nurse practioner gaat er elke woensdag heen om onze patiënten te zien. De nurse practitioners van beide verpleeghuizen komen hier elke donderdag om patiënten die gaan revalideren te bezoeken.”
Extra controles Na de revalidatie krijgen patiënten bij de controle in het ziekenhuis een meting van de botdichtheid en zo nodig een indicatie voor de valpoli, waar ze leren hoe ze een val met ernstige gevolgen in de toekomst kunnen voorkomen. Wendt: “We hebben een aanvraag ingediend voor een onderzoek naar de effectiviteit van deze aanpak. Helaas is de financiering beperkt. Met het oog op de vergrijzing nemen patiënten met een heupfractuur alleen maar toe. Daarom is het belangrijk om te investeren in preventie.” 31
Binnen het Nationaal Programma Ouderenzorg brengt het UMCG kwetsbaarheid, het welbevinden en de zorgvraag van ouderen in kaart, samen met zo’n 25 partners in NoordNederland. Dit grootschalige onderzoeksproject moet zorg op maat opleveren voor ouderen.
Grote stappen dankzij ParkinsonNet
Nijmeegse initiatief om een netwerk van paramedici op te zetten voor patiënten met Parkinson mogen er zijn. Ook het UMCG is op dit netwerk aangesloten.
Voorafgaand aan de oprichting van dit netwerk is onderzoek gedaan naar de behandeling van Parkinson-patiënten. Neuroloog Teus van Laar: “De paramedische behandeling van Parkinsonpatiënten verschilde nogal en de vraag was of de gebruikte therapieën wel effectief waren. Dit onderzoek heeft geleid tot drie nieuwe landelijke richtlijnen voor fysiotherapeuten, ergotherapeuten en logopedisten. Daarnaast is er nu de multidisciplinaire richtlijn ziekte van Parkinson ontwikkeld, waarbij achttien disciplines betrokken zijn geweest, waaronder diëtisten en maatschappelijk werkers.” Paramedici kunnen na de scholing lid worden van het netwerk en krijgen daarna geselecteerde patiënten doorverwezen. Inmiddels is bijna het hele land op dit netwerk aangesloten. Zo’n tien Parkinson-expertise centra, waaronder vrijwel alle universitaire ziekenhuizen en enkele grote perifere ziekenhuizen, fungeren als spin in het web van dit netwerk. De zorg in het verpleeghuis is een belangrijke schakel in de keten. Verpleeghuis Maartenshof in Groningen is zich op dit gebied aan het specialiseren. Hier is sinds 2001 een zogenaamde shortstay-afdeling met acht bedden, helmaal gericht op optimale multidisciplinaire zorg rondom de ziekte van Parkinson.
32
Patiënten blijven hier maximaal zes weken, waarna 82 procent weer naar huis kan. En dat terwijl deze patiënten thuis niet meer konden functioneren. Maartenshof heeft verder een long-stayafdeling voor patiënten die niet meer naar huis kunnen. Parkinson-verpleegkundige Martje Drent noemt Maartenshof een voorbeeld voor andere verpleeghuizen. Het is elders soms lastig om verpleeghuisartsen ervan te overtuigen dat je Parkinson-patiënten met dementie anders behandelt dan Alzheimerpatiënten. Als je de antimedicatie van een verwarde Parkinsonpatiënt stopzet wordt hij zo stijf als een plank. Verder geven wij vaak heel kleine doses van middelen met een anti psychotische werking, soms maar een kwart tabletje, dat exact op het juiste moment moet worden toegediend. Daar valt helaas niet altijd over te praten omdat zo’n aanpak niet past in het regime van het verpleeghuis. Ze heeft ook positieve berichten. Zo organiseert het Bronnenbad Fontana Nieuweschans samen met het Martiniziekenhuis en het UMCG binnenkort een midweekse kuur voor patiënten met hun partners. Van Laar: “Voor de patiënt is dat warme water heerlijk en kunnen we de partner, die vaak een zware taak heeft, een dagje verwennen. Vanzelfsprekend is er op zo’n dag ruim aandacht voor alle psychosociale problemen in relatie met de ziekte van Parkinson.”
Financieringsproblemen Ondanks de mooie resultaten zijn Van Laar en Drent niet laaiend enthousiast over de stand van zaken. Ze stellen dat de landelijke financieringsstructuur met name negatief uitpakt voor chronische patiënten. Van Laar: “Als ziekenhuis krijg je betaald voor een diagnose-behandelcombinatie (DBC), die voor maximaal een jaar de zorg moet dekken. Deze wordt ook uitgekeerd als je denkt de behandeling sneller te kunnen afronden. Hoe meer patiënten je kunt zien, hoe meer DBC’s er worden uitgekeerd. Maar chronische patiënten moeten juist vaak terugkomen en zijn lang onder behandeling, wat bekostigd moet worden met één DBC. Dit leidt ertoe dat perifere ziekenhuizen patiënten makkelijk doorverwijzen, waardoor een groot deel van de chronische zorg op het bordje van de Universitaire Centra terecht komt, die daarom terecht pleiten voor een eigen tarief voor bepaalde DBC’s. De ziekte van Parkinson is een complexe aandoening waarvoor ingewikkelde therapieën nodig zijn. De huidige financiering is hier niet op afgestemd.”
Triakel
December 2009, nr 3
Zorg voor ouderen Het Nationaal Programma Ouderenzorg moet duidelijk maken aan welke zorg ouderen behoefte hebben. En hoe de communicatie binnen de ketenzorg beter kan. “We benaderen ouderen nog veel te vaak als één ongedifferentieerde groep.”
huisarts in Deventer en deelnemer aan het transitieproject. Wisselink: “Hier in Deventer werkten al veel eerstelijns zorgaanbieders samen om de ouderenzorg te verbeteren. Toen we van het UMCG-project hoorden, hebben we ons direct aangesloten. We willen graag van anderen leren. Anders blijf je zo pionieren hè?”
Fotografie: Antoinette Borchert
Meer kwaliteit en lagere kosten. De resultaten van het
Ondervoed
“Laatst liet ik bij een lezing foto’s zien van vier honderdjarigen en vroeg mijn toehoorders hoe oud de geportretteerden waren”, vertelt Antoinette van Etten, programmamanager ouderenzorg in het UMCG: “De antwoorden liepen gigantisch uiteen: van zestig tot tachtig.” De anekdote illustreert treffend op hoeveel verschillende manieren mensen oud worden en hoe ingewikkeld ouderenzorg dan ook vaak is. Van Etten: “‘Wij houden rekening met de wensen en behoeftes van de patiënt’ – je hoort het alle zorginstellingen zeggen. Als UMCG zeggen we dat ook. Maar we weten niet goed wat voor zorg ouderen nodig hebben. We benaderen ouderen nog veel te vaak als een ongedifferentieerde groep.” Een grootschalig onderzoeksproject moet daarin verandering brengen. In dit zogeheten ‘transitieproject’ worden vanuit het UMCG gedetailleerde gegevens over de kwetsbaarheid, het welbevinden en de zorgvraag van zo’n zesduizend ouderen in Noord-Nederland verzameld. Het UMCG werkt hierin samen met zo’n 25 instanties in de ouderenzorg – van ouderenbonden tot woningbouwverenigingen en verpleeghuizen. Uit die informatie worden ouderenprofielen afgeleid, die kunnen helpen werkelijk zorg op maat te leveren. Het project is een uitvloeisel van het Nationaal Programma Ouderenzorg van de Nederlandse organisatie voor gezondheidsonderzoek en zorginnovatie (ZonMw). Hoogleraar Ouderengeneeskunde Joris Slaets is projectleider in het UMCG, Antoinette van Etten coördineert de samenwerking met de regio. Hoe kun je de zorgbehoefte van ouderen beter, eerder inschatten? En wie moet de regie voeren over de zorg? Dat zijn belangrijke vragen in de ouderenzorg, meent Herman Wisselink, Samenwerken
Klinisch geriater en deelnemer Dieneke van Asselt van het Medisch Centrum Leeuwarden wil vooral weten hoe zorgverleners de communicatie rondom kwetsbare ouderen kunnen verbeteren. Want die communicatie verloopt nog “zeer gebrekkig”, vindt ze. Vaak weet ze nauwelijks door welke zorgverleners haar patiënten allemaal worden gezien, en hoe het ze vergaat op hun ‘reis door de keten.’ Ook verzamelt Van Asselt eigen onderzoeksgegevens. De enquêtes die voor het regionale onderzoek worden afgenomen, vult ze in haar patiëntengroep aan met specifieke vragen over de voedingssituatie. “Meer dan negentig procent van onze patiënten is bij opname ondervoed, of loopt risico daarop. Wij hebben wel allerlei interventies, maar weten niet hoe het onze patiënten vergaat na ontslag. Dankzij het transitieproject kunnen we dat nu mooi in kaart brengen.”
Slimme manieren Het onderzoek zal niet alleen inzicht opleveren in de beperkingen en capaciteiten van ouderen, maar ook in die van hun mantelzorgers. En daarin ziet men bij Dignis, de ouderenzorgtak van het Groningse Lentis, meerwaarde. Directeur Jan de Keijzer: “Het project gaat vast en zeker verrassende, nieuwe werkwijzen opleveren – manieren om de zorg op een slimme manier te verbeteren. En die zijn altijd welkom. Want de vraag naar zorg mag dan toenemen – veel meer geld gaan we er vast niet voor krijgen.” Ralph Aarnout Voor meer informatie kijk op www.npo.umcg.nl
33
Alumnivereniging Antonius Deusing jubileert
Zes jonge UMCG-onderzoekers hebben van NWO
In de VS is het heel gewoon om actief betrokken te blijven bij je oude universiteit. Dat moet hier ook kunnen, vonden drie coassistenten in 1997 en daarom richtten zij 12,5 jaar geleden de Medische Alumnivereniging Antonius Deusing op. Dit werd gevierd op 14 oktober jl. De vereniging organiseert allerlei activiteiten voor zo’n 580 leden, zoals de jaarlijkse Alumnidag en de feestelijke uitreiking van de beste klinische les. Verder werkt de vereniging nauw samen met de Medische Faculteitsvereniging Panacea, de RUG en de faculteit.
Johan Groothof jureerde zeven jaar lang inzendingen voor de beste klinische les: “Ik sta er echt van te kijken hoe hoog de kwaliteit is van het werk dat ik de afgelopen jaren binnenkreeg. In zo’n les gaat het erom dat studenten alle kennis die ze hebben opgedaan in de praktijk toepassen, hiervan leren en dat goed beschrijven. En dat ze leren dat het niet gaat om de technische details, maar om de moraal: wat heb je van deze les geleerd als student.”
kregen zo veel UMCG’ers deze jaarlijkse subsidie, die drie jaar onderzoek financiert. De zes gehonoreerden zijn: Rudolf de Boer, Peter van der Meer (beiden Cardiologie) Edwin Bremer (Chirurgie/Chirurgisch Onderzoekslaboratorium), Lude Franke, Jingyuan Fu (beiden Genetica), en Valeria Gazzola (Neuroscience). De Veni-onderzoekers staan aan het begin van hun carrière, maar hebben wel al aangetoond dat zij een opvallend talent hebben voor het doen van wetenschappelijk onderzoek. Zij krijgen elk maximaal 250.000 euro voor drie jaar onderzoek. Van de zes beurzen werden er twee werden toegekend aan onderzoekers bij de afdeling Genetica en twee bij Cardiologie. Gazzola kreeg van de jury de hoogste score van alle Veni-winnaars, vooral vanwege haar originele presentatie.
Fotografie: Jeroen van Kooten
Fotografie: Antoinette Borchert
een prestigieuze Veni ontvangen. Nog niet eerder
Marjan Brouwers
De zes jonge onderzoekstalenten van het UMCG. Dames van links naar rechts: Jingyuan Fu, Valeria Gazzola. Heren van links naar rechts: Peter van der Meer, Edwin Bremer, Rudolf de Boer, Lude Franke.
De Veni-beurs is een persoongebonden subsidie bedoeld voor pasgepromoveerde onderzoekers. Dit jaar kende de Nederlandse Organisatie voor wetenschappelijk Onderzoek (NWO) 143 Venibeurzen toe in heel Nederland, verdeeld over alle wetenschapsgebieden. De aanvragen werden na een voorselectie beoordeeld door wetenschappers uit binnen- en buitenland. In totaal schreven 809 Nederlandse onderzoekers een onderzoeksvoorstel.
Consultatiebureau-artsen Hedwig Grooten (rechts) en Ada Frölich zijn al vanaf de oprichting lid. Grooten: “We komen zeer trouw. Ik vind het ook inspirerend om bij te praten met studenten en natuurlijk met collega’s die je jaren niet hebt gezien.”
Oud-bestuurslid Bernadette de Wijs: (rechts) “Ik was lid van het allereerste bestuur: wij hebben met veel plezier de vereniging opgezet. Het idee kwam niet van ons, maar van de oprichters Jan Wagenaar, Dirk Jan Roelfsema en Marinus van der Ploeg.”
KORT NIEUWS
Aandacht voor seksuele intimidatie op de werkvloer Wel eens seksueel geïntimideerd in uw functie? Ja, zegt een kwart van alle vrouwelijke en
Oud-decaan en oud-voorzitter professor Henk Huisjes werd op 14 oktober geïnstalleerd als erelid: “Ik vond het belangrijk dat oud-studenten zich betrokken bleven voelen bij hun universiteit. Zo kunnen afgestudeerden contact met elkaar houden en horen ze wat er nu speelt in Groningen. De Alumnidag is altijd een groot succes: onze leden houden dan zeer boeiende voordrachten over hun eigen vakgebied, zoals Lakke met een verhaal over neurologische afwijkingen die te zien zijn in de schilderkunst.”
34
Zes UMCG’ers krijgen Veni
vier procent van alle mannelijke coassistenten, arts-assistenten en medisch specialisten in de opleidingsziekenhuizen in de regio Noord-Oost Nederland. Dat blijkt uit een grote enquête van Antonius Deusing is er niet alleen voor oud-studenten, ook de huidige generatie is vertegenwoordigd in het bestuur en als lid, zoals Pascal Jonker (links) en Marije van der Steen. Jonker: “Het is een groot netwerk en dat is goed voor je contacten. Als je iemand buiten de RUG nodig hebt voor je studie kun je die gemakkelijk via het netwerk vinden.”
Triakel
December 2009, nr 3
het UMCG onder ruim 1200 coassistenten en hun begeleiders in de opleidingsziekenhuizen.
Samenwerken
Tijdens het symposium ‘Seks in de witte jas’ op 5 november werden de resultaten gepresenteerd. Het ervaren seksueel intimiderende gedrag bestaat vooral uit opmerkingen over het uiterlijk, persoonlijke vragen over het liefdesleven en lichamelijk contact. ‘Daders’ zijn vooral medisch specialisten en patiënten. Volgens tachtig procent van de coassistenten wordt tijdens de huidige opleiding aandacht besteed aan de omgang met seksueel intimiderend gedrag. Slechts twintig procent van de specialisten en arts-assistenten meldden dat dit onderwerp tijdens hun opleiding aan bod is gekomen. Opvallend is verder dat, hoewel vijftig procent van de coassistenten aan geeft bekend te zijn met de meldingsprocedure, het aantal meldingen zeer beperkt is.
Zero tolerance Het UMCG hanteert een ‘zero-tolerance’ beleid op het gebied van seksuele intimidatie en beschikt over vertrouwenspersonen waar medewerkers terecht kunnen voor hulp en advies. Door het onderwerp bespreekbaar te maken en erover te discussiëren, wil het UMCG de weerbaarheid van slachtoffers en het verantwoordelijkheidsbesef van daders vergroten. Jaargesprekken zijn ook een mogelijkheid om het thema te bespreken. Prodecaan onderwijs Jan Borleffs gaf aan dat het weliswaar een vast gespreksonderwerp is, maar naar zijn weten nog nergens tot discussie heeft geleid. We moeten coassistenten beter voorbereiden om ‘stop, ik ben hier niet van gediend’ te kunnen zeggen, besloot Jan Borleffs de middag. “Kennelijk doen we dat nog niet goed genoeg.” 35
‘Schaf loting en 8+ regeling af’ Prof. dr. Jan Borleffs, prodecaan onderwijs en opleiding, pleit ervoor om geneeskundestudenten uitsluitend
Fotografie: Henk Veenstra
Een speciale selectiemethode zorgt dat er geneeskundestudenten binnenkomen die het in zich hebben om arts te worden, dat bepleitte Jan Borleffs in zijn oratie, die hij op 24 november uitsprak. Deze methode omvat de eindexamencijfers én kwaliteiten van aspirantstudenten die nodig zijn voor het toekomstige beroep. Het uiteindelijke doel is dat hiermee dokters worden opgeleid die de kunde en kunst van het vak verstaan, die competent zijn, maar ook passie voor de patiënt en het vak hebben. Nu worden de studenten die een acht of hoger halen bij het VWO-examen, automatisch toegelaten tot de studie. Deze bevoorrechte positie is een achterhaald uitgangspunt, meent Borleffs. Er is geen bewijs dat het hoge eindexamencijfer een voorbode is voor een goede professional. Wel zijn er voldoende aanwijzingen dat goede eindexamencijfers voorspellend zijn voor studiesucces. Borleffs meent dat na jaren van een afwachtende houding ten aanzien van selectie aan de poort, de tijd rijp is om het roer om te gooien. De beschikbare literatuur ondersteunt het uitgangspunt dat een selectie op verschillende kwaliteiten van aspirant-studenten niet alleen mogelijk is, maar ook een juiste keuze is.
Jaarvergadering Ubbo Emmius Fonds Op 12 november is het bestuur van het Ubbo Emmius Fonds geïnformeerd over de voortgang van het Healthy Ageingprogramma van het UMCG/RUG. Het bestuur van het alumnifonds hield die dag een bestuursvergadering in het UMCG. James Kirkland en decaan Folkert Kuipers vertelden over de samenwerking tussen het Amerikaanse topinstituut Mayo Clinic en het UMCG. Kirkland is directeur van het Robert & Arlene Kogod Centre on Aging, dat net als het UMCG verouderingsonderzoek als speerpunt heeft gekozen. Hoogleraar celbiologie Gerald de Haan lichtte de plannen toe rond European Research Institute on the Biology of Ageing (ERIBA). Het onderzoekscentrum ERIBA richt zich op fundamenteel-biologische vragen rond het verouderingsproces. Het bestuur van het Ubbo Emmius Fonds besloot het onderzoek van genetica-onderzoeker en Rosalind Franklin
Fellow Ellen Nollen te ondersteunen in de komende vier jaar. Nollen onderzoekt de genetische achtergrond van het ontstaan van de ziekte van Alzheimer. Het Ubbo Emmius Fonds is een fonds van Groninger alumni, dat financiële steun geeft en kritische inbreng levert bij de ontwikkeling van baanbrekend onderzoek en onderwijs. Veel bestuursleden van het Fonds hebben ervaring in de financiële wereld, onder wie oud-minister Hans Wijers en prins Bernard van Oranje, die in 1995 in Groningen afstudeerde als econoom. Website van het Ubbo Emmius Fonds www.rug.nl/Corporate/universiteit/Fondswerving/uef/index Website van de afdeling Genetica www.genetica.umcg.nl
Meer ongevallen bij goed weer
Uit hun onderzoek bleek dat op de 36
drukste dagen van de spoedeisende hulp er goede weersomstandigheden waren. Dit was tegengesteld aan de oorspronkelijke verwachting van de onderzoekers. Waarschijnlijk gaan bij relatief goed weer meer mensen op pad. Bij volle maan is er meer licht in de nachtelijke uren, en dus beter zicht voor verkeersdeelnemers. Onderzoekers van het UMCG inventariseerden de invloed van diverse klimatologische parameters als temperatuur, windkracht, neerslag,
KORT NIEUWS
Benoemingen luchtdruk en zicht en de veranderingen daarin voorafgaande aan het ongeval. Ook berekenden zij voor elke ongevalsdag de maanstand. De onderzoekers koppelden de ongevallenregistratie van het ziekenhuis, met daarin de gegevens van ruim 350.000 ongevalpatiënten over een periode van 36 jaar, aan de dagelijkse weergegevens van het KNMI (vliegveld Eelde). De uitkomsten van dit onderzoek kunnen leiden tot een beter begrip van de factoren die leiden tot ongevallen.
Triakel
Fotografie: Antoinette Borchert
Bij goede weersomstandigheden komen er meer patiënten na een ongeval op de spoedeisende hulp van het ziekenhuis terecht voor een behandeling. Bij volle maan komen er juist minder ongevalpatiënten in het ziekenhuis. Dit blijkt uit een onderzoek van enkele medewerkers traumachirurgie van het UMCG. In het wetenschappelijk tijdschrift The Journal of Trauma (Am) publiceren de onderzoekers hun bevindingen.
Fotografie: Antoinette Borchert
toe te laten via decentrale selectie.
December 2009, nr 3
Irene van Langen is per 1 oktober 2009 benoemd tot hoogleraar in de Klinische Genetica bij het Universitair Medisch Centrum Groningen. Zij werkte hiervoor bij de afdeling Klinische Genetica van het AMC in Amsterdam. Van Langen (Rotterdam, 1959) studeerde Geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam. Daarna werkte zij bij de afdeling Klinische Genetica van het AMC, onder andere als hoofd van de subafdeling Erfelijkheidsadvisering. Zij promoveerde in 2005 in Amsterdam tot doctor in de Medische Wetenschappen met het proefschrift ‘Clinical genetic aspects of heriditary arrhythmias’. Ruud Bank is per 15 oktober 2009 benoemd tot hoogleraar in de Medische Biologie, in het bijzonder de Matrix Samenwerken
Biologie en Weefselherstel bij het Universitair Medisch Centrum Groningen. Vanaf 1 november 2008 is hij hoofd van de onderzoekslijn ‘Stem Cells & Tissue Engineering’ binnen de sectie Medische Biologie van het UMCG. Bank (Haarlem, 1960) volgde de HBO-opleidingen Klinische chemie/Microbiologie in Amsterdam. Hij promoveerde in 1993 met het proefschrift ‘Protein studies on the human multigene families amylase and pepsinogen’. Hij richt zich in zijn onderzoek vooral naar fibrose, transdifferentiatie van cellen, afweerreacties tegen implantaten, en naar de interacties tussen materialen zoals collageen en cellen, met name op moleculair en mechanistisch niveau.
37
Wetenschaps agenda 06 januari 2010
19 januari
02 februari
11 en 12 februari
16 februari
Promotie Mw. J Doorduin Proefschrift: Herpes viruses and neuroinflammation: PET imaging and implication in schizophrenia Promotor(es): prof. dr. R.A. Dierckx 14.45 uur
Refereeravond eerstelijn Spoedeisende hulp Doelgroep: huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, aios, praktijkondersteuners 19.00-22.00 uur
Oratie dhr Prof. dr. J.E. Tulleken leeropdracht: Onderwijs en opleiding intensive care geneeskunde
Cursus Teach the Teacher 3 Begeleiden, toetsen en beoordelen Doelgroep: opleiders vanuit de opleidingsziekenhuizen in de OOR Noord- en Oost-Nederland Isala Klinieken
Oratie Dhr. Prof. dr. J.A. Gietema Leeropdracht: Medische oncologie, in het bijzonder. de effectgestuurde systemische therapie
Promotie Dhr. R. Stoutenbeek Titel: Population based glaucoma screening Promotor(es): Prof. dr. J.M.M. Hooymans, Prof. dr. P.T.V.M. de Jong 16.15 uur
21 en 22 januari
7 januari Anatomische module voor aios Rompwand Doelgroep: eerstejaars assistenten Heelkundig (deel)specialismen 09.45-16.00 uur
7 en 8 januari Cursus Teach the Teacher 1 Didactische basisprincipes Doelgroep: opleiders vanuit de opleidingsziekenhuizen in de OOR Noord- en Oost-Nederland
14 januari SCEN-symposium Beter sterven of doodmaken? Doelgroep: huisartsen, specialisten ouderenzorg, aios, praktijkondersteuners
15 januari 8th Groningen Sports Medicine Symposium Doelgroep: Orthopedic and trauma surgeons interested in sports medicine, physicians from the professional soccer teams (CCC), sports medicine physicians, physicians for rehabilitation medicine, general practitioners, (sports)physiotherapists and residents. 09.15-16.30 uur
18 januari Start Discipline Overstijgende Cursus (DOC) voor aios Juridische kennis Doelgroep: aios in de OOR Noord- en OostNederland
38
4 februari Anatomische module voor aios Centraal veneuze lijnen Doelgroep: eerstejaars assistenten Heelkundig (deel)specialismen 09.45-16.00
Cursus Teach the Teacher 1 Didactische basisprincipes Doelgroep: opleiders vanuit de opleidingsziekenhuizen in de OOR Noord- en Oost-Nederland Scheper Ziekenhuis Emmen
4 en 5 februari First International Symposium and Workshop Endoscopic and minimally invasive management of nerve entrapment of the upper extremity (Hoffmann technique) Doelgroep: hand surgeons, plastic surgeons, neurosurgeons and any surgeon interested in the field
26 januari Symposium naar aanleiding van oratie Dr. P.P.A. Smit Doelgroep: kinderartsen en klinisch chemici Oratie Dhr. Prof. dr. G.P.A. Smit leeropdracht: kindergeneeskunde, i.h.b. de metabole ziekten (Metakidsleerstoel)
5 en 6 februari Symposium en workshops MFP Mondgezondheid en de hoofd-hals oncologische patiënt Doelgroep: tandartsen- en tandtechnici MFP, tandartsen algemeen practici, kaakchirurgen, mondhygiënisten, aios en andere medewerkers binnen de hoofd-hals oncologie
28 en 29 januari Cursus Advanced Teaching Course in Clinical Cytology Doelgroep: pathologists and residents Reünie en symposium ‘Smart Movements’ 25 jaar Bewegingswetenschappen in Groningen Doelgroep: collega’s, alumni, studenten en andere belangstellenden uit het onderzoek, onderwijs en het maatschappelijk werkveld van de bewegingswetenschappen
11 februari
12 februari 8e Groninger Symposium Systeemziekten Doelgroep: allergologen, internisten, longartsen, medisch immunologen, nefrologen, reumatologen, aios vanuit genoemde vakgebieden en andere geïnteresseerde hulpverleners 09.30-17.00 uur
15 februari Multidisciplinaire teamtraining Acute obstetrie Doelgroep: teams werkzaam in de verloskunde: verpleegkundigen, a(n)io’s, verloskundigen en gynaecologen 08.15-16.15 uur
15 en 16 februari Cursus Teach the Teacher 3 Begeleiden, toetsen en beoordelen Doelgroep: opleiders vanuit de opleidingsziekenhuizen in de OOR Noord- en Oost-Nederland
Refereeravond eerstelijn Doelgroep: huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, aios, praktijkondersteuners 19.00-22.00 uur
18 februari Anatomische module Pols en hand Doelgroep: tweedejaars assistenten Heelkundig (deel)specialismen 09.45-16.00 uur Discipline Overstijgende Cursus (DOC) voor aios Kwaliteit en patiëntveiligheid Doelgroep: aios in de OOR Noord- en OostNederland
25 februari Discipline Overstijgende Cursus (DOC) voor aios Timemanagement Doelgroep: aios in de OOR Noord- en OostNederland
Minisymposium eerstelijn Dermatologie Doelgroep: huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde, bedrijfsartsen, aios, praktijkondersteuners
29 en 30 januari
Anatomische module Vaten en lymfesysteem onderste extremiteiten Doelgroep: tweedejaars assistenten Heelkundig (deel)specialismen 09.45-16.00 uur
PAOT-NN cursus Composiet Doelgroep: tandartsen Discipline Overstijgende Cursus (DOC) voor aios Teach the teacher ‘Didactische basisprincipes’ Doelgroep: aios in de OOR Noord- en OostNederland
Voor gedetailleerde informatie over de hier genoemde activiteiten van het Wenkebach Instituut, werkgebied Postacademisch Onderwijs, kunt u terecht op www.wenkebachinstituut.nl. Via deze website kunt u zich ook inschrijven voor een bij- of nascholingstraject. Bellen of mailen kan ook: 050-3613558 of
[email protected] De oraties vinden plaats in de aula van het Academiegebouw, broerstraat 5 en beginnen n de regel om 16.15 uur. U vindt de aankondigingen en samenvattingen van alle medische promoties vanaf twee weken voor de promotiedatum op de UMCG-website, www.umcg.nl. Daar zijn na het uitspreken meestal ook de teksten van oraties te vinden.
Triakel
December 2009, nr 3
39
Fotografie: Jeroen van Kooten
Hete stoom aan het bed Een van de meest gevaarlijke hulpmiddelen bij het bed was de stoomketel of stoomlamp. Bij ziektes als difterie of een droge hoest werd vaak ter verlichting een stoomapparaat naast het bed van de patiënt gezet. Water, verwarmd tot stoom door een spiritusbrandertje, blies via de tuit van de ketel in de omgeving van de zieke. In het boek Ziekenverpleging (1939 13e druk) van Eduard J. Stumppf stond de volgende waarschuwing te lezen. ‘Bij het gebruik van dit toestel moet gij enkele kleinigheden in acht nemen, daar bij het verzuimen hiervan den lijder ernstig nadeel zou toegebracht worden.’ Door het omstoten van de spiritusbrander bij onrustige patiënten kon het beddengoed vlam vatten. Daarnaast kon verstopping van de tuit of een te vol reservoir leiden tot het spetteren van kokend heet water in het gezicht van de zieke. Voor de verpleging waren de risico’s niet minder. Het toestel kon ongelooflijk heet worden met verbrande vingers tot gevolg. Later, bij de elektrische variant, was kortsluiting niet ondenkbeeldig. Het afgebeelde apparaat stamt uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Het bakje aan het einde van de tuit zorgde ervoor dat waterdruppels werden opgevangen en niet in bed terechtkwamen.
Rolf ter Sluis, Universiteitsmuseum