Toelichting over de behandeling van: Raadsvoorstel “Omgevingsdienst Regio Nijmegen” Hierbij te betrekken: Brief van het college van B&W d.d. 3 juli 2012 inzake “Omgevingsdienst Regio Nijmegen” Brief van het college van B&W d.d. 4 september 2012 inzake “Verantwoordingsinformatie aangaande GR ODRN” Van:
College van B&W van 3 juli 2012 en van 4 september 2012
Doel:
Behandeladvies geven voor de besluitronde
Toelichting:
1. Voorliggende besluitvorming Aan de gemeenteraad wordt voorgesteld om toestemming te verlenen tot het vaststellen van een gemeenschappelijke regeling (met provincie en diverse gemeenten) voor een Omgevingsdienst regio Nijmegen. Dit onder voorbehoud van vaststelling van het bedrijfsplan door het college van B&W. 2. Brief college van B&W d.d. 3 juli 2012 inzake “Omgevingsdienst Regio Nijmegen” Bij brief d.d. 3 juli 2012 gaat het college van B&W nader in op het “hoe en waarom” ten aanzien van de Omgevingsdienst Regio Nijmegen. Daarbij wordt tevens het proces in de opmaat naar het voorliggende raadsvoorstel weergegeven. Deze brief is als bijlage bijgevoegd. 3. Motie “Regionale samenwerking vanuit raadsperspectief” / brief college d.d. 4 september 2012 inzake “Verantwoordingsinformatie aangaande GR ODRN” Tijdens de Politieke Avond van 27 juni 2012 nam de gemeenteraad de motie “Regionale samenwerking vanuit raadsperspectief” unaniem aan. In deze motie wordt het college onder andere verzocht om bij voorstellen rondom regionalisering aan te geven hoe de verschillende mogelijke vormen “scoren” op een aantal criteria. Naar aanleiding van deze motie heeft het college van B&W op 4 september 2012 de brief “Verantwoordingsinformatie aangaande GR ODRN” vastgesteld. In deze brief gaat het college van B&W in op de “score” van de in het raadsvoorstel voorgestelde vorm van de Omgevingsdienst ten aanzien van de door de gemeenteraad vastgestelde criteria. Daarbij wordt niet ingegaan op de vraag hoe andere mogelijke vormen scoren op deze criteria. 4. Ambtelijke technische toelichting Zoals eerder gecommuniceerd vindt op maandagavond 17 september 2012 een ambtelijke technische toelichting over dit onderwerp plaats. Aanmelden voor deze bijeenkomst kan via
[email protected].
Naam steller: E-mail steller:
J. Verburg
[email protected]
Bijlagen:
1. Raadsvoorstel “Omgevingsdienst Regio Nijmegen” 2. Brief van het college van B&W van 4 september 2012 inzake “Verantwoordingsinformatie aangaande GR ODRN” 3. Brief van het college van B&W van 3 juli 2012 inzake “Omgevingsdienst Regio Nijmegen” 4. Motie d.d. 27 juni 2012 inzake “Regionale samenwerking vanuit raadsperspectief”
Tel. steller:
024 – 329 28 42
Ter inzage via dropbox, internet, Raadsgriffie en Informatiebalie 1. Regeling op grond van artikel 51 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen 2. Naar een professionele RUD in de regio Nijmegen
Voorstel aan de Raad
Openbare besluitenlijst 18 december 2007
Collegevergadering no 47 Datum raadsvergadering / Nummer raadsvoorstel 3 oktober 2012
/ 94/2012
Fatale termijn: besluitvorming vóór:
N.v.t.Aanwezig:
Th. de Graaf P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, Omgevingsdienst Regio Nijmegen P. Lucassen, J. van der Meer Gemeentesecretaris Programma / Programmanummer P. Eringa Ruimte & Cultuurhistorie / 1031A. Kuil Communicatie M. Sofovic Verslag Portefeuillehouder Voorzitter
Onderwerp Wethouders
H. Kunst
Voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders d.d.
3 juli 2012
Samenvatting
Op 3 november 2009 hebben alle gemeenten in de regio Nijmegen en de provincie Gelderland Aldus vastgesteld de vergaderingRegio van:Nijmegen (ORN) te een bestuurlijke intentieverklaring getekend om een in Omgevingsdienst vormen op de schaal van de Wgr-regio Nijmegen. De gemeenten in de regio Nijmegen hebben ervoor gekozen om vanuit een bottom-up proces te komen tot de vorming van de ORN. Op basis van de intentieverklaring is een bedrijfsplan (BP) en een concept-gemeenschappelijke regeling (GR) gemaakt voor de ORN. Deze documenten zijn het resultaat van een intensief proces waarin alle betrokken partijen, zowel bestuurlijk als ambtelijk, zeer nauw hebben samengewerkt.
De voorzitter,
De secretaris,
Voorstel om te besluiten
1. Onder voorbehoud van vaststelling van het bedrijfsplan door het college: Toestemming te verlenen tot het vaststellen van een gemeenschappelijke regeling met de provincie Gelderland en de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Wijchen voor een Omgevingsdienst regio Nijmegen. .
1
Opgesteld door, telefoonnummer, e-mail
Joost Verburg, 2842,
[email protected] Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Aan de Raad van de gemeente Nijmegen 1
Inleiding
In de regio Nijmegen is in 2009 het gesprek gestart over de vorming van een Regionale uitvoeringsdienst (RUD). Inmiddels wordt gesproken over de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (hierna ORN genoemd). Op 3 november 2009 heeft dit geleid tot een bestuurlijke intentieverklaring van alle gemeenten in de regio Nijmegen en de provincie Gelderland om de ORN te vormen op de schaal van de Wgr-regio Nijmegen. De gemeenten in de overige Gelderse regio’s hebben eveneens gekozen voor de Wgr-schaal onder de noemer ‘Gelderse Maat’. De gemeenten in de regio Nijmegen hebben ervoor gekozen om vanuit een bottom-up proces te komen tot de vorming van de ORN. Op basis van de intentieverklaring is een bedrijfsplan (BP) en een concept-gemeenschappelijke regeling (GR) gemaakt voor de ORN. Deze documenten zijn het resultaat van een intensief proces waarin alle betrokken partijen, zowel bestuurlijk als ambtelijk, zeer nauw hebben samengewerkt.
1.1 Wettelijk kader of beleidskader
Op de besluitvorming zijn van toepassing: Artikel 51 eerste en tweede lid Wet gemeenschappelijke regelingen (bevoegdheid college treffen gemeenschappelijke regeling en de vereiste toestemming van de Raad); Kadernota Verbonden Partijen.
1.2 Relatie met programma
Er is een nauwe relatie met het programma Klimaat en Energie (1022). De uitvoerende taken vallend onder het product bedrijven worden ongebracht bij de ORN.
2
3
Doelstelling
Het doel van de vorming van de ORN is om hogere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) te bereiken tegen lagere kosten: sneller, beter, goedkoper. Om dit te bereiken worden verschillende VTH-taken van de 8 gemeenten in de regio Nijmegen en de provincie Gelderland gebundeld in de ORN. Door deze bundeling van taken kan zowel de kwaliteit van de uitvoering vergroot worden alsook de efficiency. De inbreng varieert in de regio Nijmegen: Gemeenten (m.u.v. Nijmegen) brengen de milieutaken in, de provincie en Nijmegen brengen naast milieu ook hun bouwtaken (Wabo-breed) in. Het college van Nijmegen heeft op 12 september 2011 de intentie uitgesproken om de VTH-taken Wabobreed in te brengen. Argumenten
De vorming van de ORN sluit aan bij de afspraken die IPO, VNG en het Rijk landelijk gemaakt hebben (‘packagedeal 2009’) om via een bottom-up proces te komen tot de vorming van een landsdekkend netwerk van uitvoeringsdiensten. De vorming van deze uitvoeringsdiensten is verplicht, maar er is ruimte voor regionale invulling daarvan. Het Kabinet heeft bij herhaling aangegeven vast te houden aan deze verplichting en te verwachten dat de provincies en gemeenten er gezamenlijk voor zorgen dat uiterlijk per 1 januari 2013 de uitvoeringsdiensten starten.
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
2
Door de bundeling zijn gemeenten en provincie gezamenlijk in staat te voldoen aan de landelijke kwaliteitseisen die gesteld worden aan de uitvoering van Wabo-taken (worden binnenkort wettelijk vastgelegd). Afzonderlijk zou dat niet voor elke deelnemer mogelijk zijn. Dit geldt voor een aantal taken ook voor de gemeente Nijmegen, zo blijkt uit een uitgevoerde ‘zelfevaluatie’. De vorming van de ORN bevordert ook de mogelijke overdracht en inbreng van taken van Rijk, provincie en waterschappen waarover op Rijksniveau overleg gevoerd wordt (eventuele overdracht vindt pas plaats als de gemeentelijke taakuitvoering voldoet aan de landelijke kwaliteitscriteria). Door de taken gezamenlijk te organiseren op Wgr-schaalniveau kan samen met het Openbaar Ministerie en de Politie de milieucriminaliteit beter bestreden worden en kan de samenwerking met de Veiligheidsregio rond milieucalamiteiten beter worden vormgegeven. Gemeenten en provincie blijven zelf bevoegd gezag voor vergunningverlening en handhaving; de uitvoering gebeurt in de ORN. De politieke verantwoordelijkheid blijft dus ook bij de colleges. Gemeenten en provincie mandateren in beginsel de directeur van de ORN om namens hen de benodigde uitvoeringsbesluiten te nemen. Omdat de formatie van de ORN wordt gebundeld vanuit de beschikbare formatie van de deelnemende partners geldt bij de uitvoering door de ORN dat partners (in de eerste jaren) de ondersteuning krijgen van de ORN op basis en naar rato waarvan zij formatie hebben ingebracht. De ingebrachte formatie wordt vertaald naar productieafspraken per jaar per partner. Dit is om te voorkomen dat partners relatief meer of minder producten en diensten krijgen dan waarop zij op basis van hun inbreng recht hebben. De individuele partners blijven te allen tijden verantwoordelijk voor (de omvang van) hun eigen ambitieniveau. De ORN wordt verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde producten en diensten. Het bedrijfsplan biedt het kader voor de kwartiermaker / beoogd directeur om een inrichtingsplan op te stellen. Het bedrijfsplan bevat daartoe richtinggevende en kaderstellende artikelen en is een plan op hoofdlijnen. Details worden uitgewerkt in het inrichtingenplan. Na het inrichtingsplan volgt de plaatsingsprocedure voor medewerkers. De rechtsvorm van de ORN is een gemeenschappelijke regeling van de acht gemeenten en de provincie. Dat is de meest eenvoudige en transparante manier van organiseren. Aansluiten bij de bestaande GR van de Milieusamenwerking en Afvalverwerking regio Nijmegen (MARN) was geen optie omdat enerzijds de provincie daarin geen deelnemer is, anderzijds twee partners in de MARN geen deelnemer worden aan de ORN (Mook en Middelaar, West Maas en Waal). Het oprichten van een GR tussen de provincie en MARN zou tot gevolg hebben dat gemeenten niet meer rechtstreeks deelnemers zijn. Daarom is er voor gekozen om een nieuwe GR tussen alle deelnemende gemeenten en de provincie op te richten. Daarmee is de directe zeggenschap van gemeenten en provincie optimaal gewaarborgd. Het bestuur van de GR wordt gevormd uit de colleges van de deelnemende organisaties, omdat het een uitvoerende verantwoordelijkheid van de colleges betreft. Het Algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling bestaat uit 9 leden. Afgesproken is dat de leden elk 1 deelnemer afvaardigen in het algemeen bestuur (AB). Vervolgens is een stemverhouding bepaald die is gebaseerd op de volgende aspecten:
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
3
a. De stemverhouding moet toekomstige ontwikkelingen kunnen opvangen. De ORN wordt als groeimodel opgezet, waarbij deelnemers mogelijk in de loop der tijd meer taken zullen onderbrengen, dan wel nieuwe partijen zullen toetreden. De grondslag voor de bestuurlijke stemverdeling zal deze wijzigingen in onderlinge verhouding binnen de ORN moeten kunnen opvangen. b. De financiële bijdrage en daarmee het financiële risico van deelnemers is leidend voor de mate van zeggenschap in de ORN. c.
Voorkomen dat een of enkele partijen de besluitvorming bepalen.
Dit heeft geleid tot de volgende stemverdeling: Deelnemer Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen aan de Rijn Nijmegen Ubbergen Wijchen Provincie Gelderland
Aantal stemmen 3 2 2 1 1 7 1 2 4
Het dagelijks bestuur (DB) bestaat, de voorzitter inbegrepen, uit de volgende 4 leden: Provincie Gelderland : 1 lid; Gemeente Nijmegen : 1 lid; Gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Wijchen : 2 leden.
4
5
Klimaat
De klimaatparagraaf is niet van toepassing op de besluitvorming. Risico’s
Aan de deelname aan de gemeenschappelijke regeling zijn financiële risico’s verbonden vanwege het personeel dat in dienst komt bij de ORN. In het stelsel van Gelderse RUD’s is afgesproken om de eerste drie jaren te werken met inputfinanciering waardoor de financiële risico’s zeer beperkt zijn. Op basis van de ervaringen over de eerste drie jaren wordt gewerkt aan een model met outputfinanciering. Er ligt echter een inspanningsverplichting om zo snel mogelijk naar een model van outputfinanciering te komen. De risico’s dienen in principe te worden opgevangen binnen de begroting van de GR. In het bedrijfsplan gaat de ORN voor de salarisbegroting uit van het maximumschaalbedrag. Wij hanteren in onze begroting de max-1 systematiek (een periodiek onder het maximum van de salarisschaal). We gaan ervan uit dat dit geen effect heeft op de bedragen die we met ingang van 2013 volgens de begroting van de ORN aan de ORN gaan betalen, omdat het
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
4
uitgangspunt budgetneutraliteit is. Wij zullen dit punt bij de beoordeling van de begroting die door de ORN wordt ingediend meenemen. In het bedrijfsplan is het financiële kader beschreven. Dat is het uitgangspunt voor de begroting die later dit jaar door de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling moet worden goedgekeurd. Zoals onder ‘Financiën’ is aangegeven, is het totale financiële effect van de toetreding tot de ORN voor de gemeente Nijmegen nog niet bekend. Enerzijds is dit afhankelijk van definitieve afspraken die in het kader van het gastheerschap moeten worden gemaakt. Daarnaast hebben we op dit moment nog niet het effect van kostenverlagingen doorberekend in een lagere legesopbrengst en weten nog niet hoe we de bezuinigingstaakstelling vanaf 2014 op kunnen lossen. We gaan er vanuit dat de hele operatie voor de gemeente Nijmegen budgettair neutraal uitpakt. Als uit latere berekeningen blijkt, dat het voor de gemeente Nijmegen nadelig uitpakt, dan zullen we binnen onze Stadsbegroting op moeten vangen. Wij gaan ervan uit dat we dit inzicht hebben voordat de begroting 2013 van de ORN ter besluitvorming aan de deelnemende gemeenten wordt voorgelegd. 6
Financiën
In onderstaande tabel worden de financiële effecten voor onze gemeente gepresenteerd. Het volledige financiële effect is voor de gemeente Nijmegen nog niet bekend; dit lichten we aan het eind van deze paragraaf toe. Het daarmee gepaarde risico lichten we toe in de risicopargraaf. Meerjarenbegroting (x € 1.000) 1. Lastenbudget (meerjaren)begroting gemeente Nijmegen 2. Hiervan wordt uitbesteed aan de ORN (overheveling taken) 3. Efficiencykorting (taakstelling voor ORN) Resteert op de programma’s
2013 8.225
2014 8.102
2015 8.113
2016 8.114
2017 8.114
5.892
5.765
5.642
5.521
5.403
126
250
371
489
2.210
2.210
2.222
2.222
2.333
Toelichting op de tabel: Het resterende bedrag op de programma’s is opgebouwd uit budgetten die bij de latende organisatie blijven en (in)direct betrekking hebben op de taken van de ORN. Zie hiervoor verder de toelichting onder “overige budgetten”. Verder is bij de uitbesteding aan de ORN de efficiencykorting meegenomen, oplopend van € 126.000 in 2014 naar € 489.000 in 2017. Een deel van dit voordeel kan niet op voorhand worden ingezet en kan mogelijk lager uitvallen voor Nijmegen. Zie hiervoor de toelichting onder “efficiencyvoordeel. Toelichting bij een aantal specifieke posten:
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
5
Overige budgetten latende organisatie ca € 2,0 miljoen: De budgetten van de ORN hebben volledig betrekking op de loonkosten van de primaire formatie en overhead. In de latende organisatie zullen een aantal budgetten achterblijven waaronder uitvoeringskosten van andere afdelingen, advieskosten vergunningverlening en overige specifieke kosten derden. Deze budgetten hebben een (in)directe relatie met de primaire processen en zullen dan ook moeten worden gehandhaafd. Gastheerschap Nijmegen vervult het gastheerschap voor de ORN, omdat dat voor alle partners ten opzichte van andere constructies vanuit financieel perspectief de beste optie is. Dat betekent dat Nijmegen faciliteert in de zogenaamde Personeels-, Informatie-, Organisatie-, Financiën-, 1 Automatisering- en Huisvesting (Piofah)- taken . Voor deze formatieve ondersteuning is met instemming van de partners al een akkoord bereikt. Dit moet nog verder worden uitgewerkt in een dienstverleningsovereenkomst (DVO). Over de materiële ondersteuning, waaronder huisvesting, ICT en aanverwante zaken moeten tussen de gemeente Nijmegen en de ORN nog afspraken worden gemaakt. Mogelijk leidt dat nog tot frictiekosten (zie ‘Frictiekosten’). We merken op dat de efficiencytaakstelling voor de ORN zal leiden tot een afbouw van formatie bij de ORN. Dat betekent dat in meerjarenperspectief het totale bedrag dat Nijmegen vanuit het Gastheerschap aan de ORN door kan berekenen, evenredig moet worden verlaagd. We gaan ervan uit, dat die afbouw binnen de begroting van de gemeente Nijmegen kan worden opgevangen. Bezuinigingen De inbreng van de ORN is gebaseerd op de jaarschijf 2014 van de meerjarenbegroting 20122015. De taakstelling van de perspectiefnota 2013 ‘Toezicht/handhaving beperken tot (zeer) hoog risico’ vanaf 2014 structureel opgenomen voor een bedrag van € 1,0 ton (zie blz. 21 Perspectiefnota 2013) is hier niet in meegenomen. De realisatie van deze bezuiniging zal nog over drie programma’s worden verdeeld en is niet vertaald naar een concrete taakstelling voor de ORN. Legesopbrengsten De heffing van de leges blijft achter in de latende organisatie. De latende organisatie is en blijft verantwoordelijk voor het gehele proces van facturatie en inning. Er zal voor gewaakt moeten worden om de balans van de legesopbrengsten en kosten van uitvoering in balans te houden. De efficiencyvoordelen die de ORN realiseert zullen mogelijk deels moeten worden doorberekend in een verlaging van de legesopbrengsten. Opstartkosten Voor de vorming van de ORN worden opstartkosten gemaakt. De raming voor deze opstartkosten is € 991.000. In het bedrijfsplan is opgenomen dat deze in maximaal vier jaar 1
In het bedrijfsplan is ervan uitgegaan dat dit binnen de ORN begroting een voordeel oplevert. Van dit voordeel geeft de
ORN € 960.000 over de periode 2013 – 2015 door aan de partners met uitzondering van Nijmegen.
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
6
tijd worden terugverdiend. Een objectieve maatstaf voor de verdeling van deze opstartkosten is lastig te maken. Op basis van het feit dat alle partners profiteren van de vorming van de ORN is een voorstel gedaan voor de verdeling van de opstartkosten op basis van de formatieve inbreng in de ORN. Voor Nijmegen is het aandeel in de opstartkosten bepaald op € 516.600. Het efficiencyvoordeel van de ORN kan worden aangewend om deze kosten in meerjarenperspectief terug te verdienen. Efficiencyvoordeel Door de bundeling van de taken in de ORN neemt niet alleen de kwaliteit toe maar kan ook efficiënter gewerkt worden. In een periode van 4 jaar wordt toegewerkt naar 10% efficiencywinst (resultaatverplichting). De efficiencywinst, die berekend is over de totale loonsom primaire en ondersteunende formatie, oplopend in 2014 van € 126.000 tot € 489.000 in 2017, zal een verlaging van de bijdragen van de partners betekenen. Daarnaast krijgt de ORN een inspanningsverplichting de efficiencywinst verder te verhogen naar 15%. Het netto-effect van de efficiencyvoordelen zal voor de gemeente Nijmegen lager uitpakken. We lichten dit toe bij de samenvattende conclusie. Frictiekosten De frictiekosten die gemeenten en provincie als gevolg van de oprichting van de ORN gaan maken, komen voor ieders eigen rekening. De hoogte daarvan zal per gemeente verschillen. Echter, de gemeente Nijmegen heeft met de ORN over de Piofa-taken afgesproken, deze ondersteuning voor een lager bedrag te kunnen uitvoeren dan door de ORN begroot. Dit inkoopvoordeel voor de ORN komt ten goede aan de partners. De primaire formatie gaat 1 op 1 over waardoor geen frictiekosten van betekenis zullen zijn. Het Gastheerschap daarentegen heeft op het onderdeel van de formatieve ondersteuning beperkte frictie van (afgerond) € 96.000. Deze bestaan uit kosten van medezeggenschap en inkoop die niet door de ORN wordt meegenomen. We verwachten deze kosten binnen onze Stadsbegroting op te kunnen vangen. Daarnaast verwachten we dat we op het gebied van de materiële ondersteuning, waaronder huisvesting, ICT en aanverwante zaken frictiekosten zullen maken. Hoe hoog deze kosten zullen zijn, is nu niet aan te geven omdat het afhankelijk is van hetgeen met de ORN op dat gebied overeen kan worden gekomen. Samenvattende conclusie ten aanzien van de financiële effecten 1. De uitbesteding van de taken leidt op termijn tot structurele efficiencyvoordelen. Voor Nijmegen betekent dit een structurele besparing vanaf 2017 van € 489.000; 2. Het netto-effect van het efficiencyvoordeel zal lager zijn, omdat: - het aandeel van Nijmegen in de opstartkosten is begroot op € 516.600; - efficiencyvoordelen deels moeten worden doorberekend in lagere legesopbrengsten. Dat effect moet nog nader worden geanalyseerd. 3. We hebben geen rekening gehouden met de taakstelling die in de Perspectiefnota 2013 voor Toezicht en Handhaving is meegenomen (vanaf 2014 € 100.000 structureel); 4. De efficiencyvoordelen binnen de ORN zullen ook leiden tot een evenredige afbouw van de Piofah ondersteuning door onze gemeente. We gaan ervan uit dat we deze geleidelijke afbouw op kunnen vangen in onze meerjarenbegroting;
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
7
5. De volledige frictiekosten hebben we nog niet in beeld; dat hangt af van afspraken die met de ORN moeten worden gemaakt op gebied van materiële ondersteuning en dergelijke. Voor het onderdeel Piofah-taken verwachten we de frictiekosten op te vangen binnen de begroting. 7
Communicatie
Op 1 juni hebben de vertegenwoordigers van alle partners binnen de ORN de bijlagen en het raamwerkcollegevoorstel geaccordeerd. Alle partners is verzocht nog voor het zomerreces een collegebesluit te nemen over het bedrijfsplan en de gemeenschappelijke regeling. Voortgang over het proces wordt gemeld in de portefeuillehoudersoverleggen. Medewerkers worden frequent (tweewekelijks) bijgepraat.
8
Uitvoering en evaluatie
Financiën Na vaststelling van het bedrijfsplan en het treffen van de gemeenschappelijke regeling, worden de financiële effecten budgetneutraal verwerkt en ter besluitvorming voorgelegd aan de Raad. In de gemeenschappelijke regeling (artikel 27) wordt de begrotingprocedure beschreven. De wet schrijft voor dat een samenwerkingsverband op basis van de WGR voor 15 juli van het voorafgaande jaar een begroting moet aanleveren bij de financieel toezichthouder. In het geval van startende Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) is dit niet mogelijk, daarom heeft de minister van Binnenlandse Zaken besloten de termijn te verlengen naar 15 november. ORN kan pas een begroting vaststellen als alle raden hebben ingestemd met de GR. Zoals het er nu naar uitziet vergadert de laatste partner op 4 oktober (Druten). Dan kan in het gunstigste geval het nieuwe AB op 5 oktober bij elkaar komen om de begroting vast te stellen. Dus ergens tussen 5 oktber en 15 november komt de begroting van de ORN in de raad van Nijmegen. In het geval van een RUD is de financieel toezichthouder de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, vanwege de betrokkenheid van de provincie. Bij een bestaande gemeenschappelijke regeling dient de begroting (en jaarrekening) te worden toegezonden vóór 15 juli, indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan kan er vervolgens preventief financieel toezicht worden opgelegd. Dit is bij een RUD in het oprichtingsjaar niet mogelijk. Om die reden wordt deze termijn opgeschort en verzoekt de financieel toezichthouder nieuw op te richten RUD's om vóór 15 november een begroting te verzenden aan de minister van BZK. Deze zal pas na die datum leidend zijn in de inhoudelijke beoordeling of preventief financieel toezicht nodig is. Inrichtingsplan en sociaal plan Na vaststelling van het bedrijfsplan en de GR zal (onder verantwoordelijkheid van het AB en DB van de nieuwe gemeenschappelijke regeling ORN) een inrichtingplan en een sociaal plan worden gemaakt. In het inrichtingplan wordt een efficiënte organisatiestructuur opgesteld. Op Bijlage(n):
Raadsvoorstel.doc
Voorstel aan de Raad
Vervolgvel
8
basis daarvan volgt het plaatsingsproces voor de medewerkers. Daarbij geldt: ‘mens volgt taak’, met uitzondering van 1e en 2e niveau leidinggevenden. Managementfuncties op het 1e en 2e niveau zullen worden ingevuld op basis van behoefte (organisatiestructuur) en kwaliteit. Gestart wordt met de sollicitatieprocedure voor het management, daarna volgt plaatsing van de medewerkers. De te benoemen directeur zal hierin een leidende rol vervullen. Vakbonden en ondernemingsraden worden betrokken, rechtstreeks en via een Bijzondere Ondernemingsraad (BOR) en een Bijzonder Georganiseerd Overleg (BGO). De BOR en BGO zullen namens de verschillende OR-en en GO’s zaken doen met de verantwoordelijk bestuurder. De respectievelijke ondernemingsraden zullen namens het personeel advies uitbrengen op het sociaal plan en het inrichtingsplan en zullen betrokken zijn bij het plaatsingsproces. Met de respectievelijke ondernemingsraden en het BGO zal een sociaal plan (afspraken over arbeidsvoorwaarden en de plaatsingsprocedure) worden afgesloten. Leidend daarin is het landelijk sociaal beleidskader dat daarvoor is afgesloten met de bonden door de gemeenten en de provincie. Vooruitlopend op de vaststelling van het bedrijfsplan, de GR en de benoeming van de directeur bereidt de voorzitter van het regionaal ontwerpteam de vervolgstappen voor (inrichtingsplan, sociaal plan). Momenteel wordt een kwartiermaker / beoogd directeur geworven die het plaatsingsproces ter hand neemt en de dienst zal gaan leiden. Het is de bedoeling dat de kwartiermaker / beoogd directeur vanaf 1 augustus van start gaat. Relatie met de overige RUD’s in Gelderland. Binnen het stelsel in Gelderland is sprake van een rolverdeling tussen de RUD’s waar het gaat om complexe taken. De afzonderlijke RUD’s voldoen op deze taken niet aan de zogenaamde kwaliteitscriteria. Daarom zijn deze taken bij één van de RUD’s ondergebracht. De complexe vergunningverlening en het toezicht/ handhaving op BRZO-inrichtingen (Wabobreed) worden uitgevoerd door de ORN. Het toezicht op en de handhaving bij de risicovolle bedrijven (voor zover niet robuust te beleggen in de eigen regio. De ORN is robuust voor de complexe handhaving), de uitvoering van milieumetingen en de inzet van specialistische kennis op bodemsaneringen worden uitgevoerd door de RUD Regio Arnhem. De aanpak van ketens en milieucriminaliteit wordt uitgevoerd door de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR). Daarnaast heeft de Omgevingsdienst Veluwe en IJssel (OVIJ) een portaalfunctie (representatie naar OM en kenniscentrum). De RUD Vallei neemt de complete coördinatie met betrekking tot de RUD’s in Gelderland op zich. De directeur van RUD Vallei is in dat verband coördinerend voorzitter van het directeurenoverleg.
College van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
Raadsvoorstel.doc
Omgevingskwaliteit
Ingekomen stuk D4 (PA 19 september 2012)
Handhaving
Mariënburg 75 6511 PS Nijmegen
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering 47 Nijmegen Aan de gemeenteraad van no Aanwezig: Voorzitter Wethouders Gemeentesecretaris Communicatie Datum 4Verslag september 2012 Onderwerp
Telefoon 14024 Telefax
(024) 329 34 34
E-mail gemeente@
nijmegen.nl
Postadres Postbus 9105
Th. de Graaf 6500 HG Nijmegen P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, P. Lucassen, J. van der Meer P. Eringa A. Kuil Ons kenmerk Contactpersoon M. Sofovic OK20/12.0016848 Joost Verburg
Verantwoordingsinformatie aangaande GR ODRN
Datum uw brief
Doorkiesnummer
2842
Geachte leden van de raad,Aldus vastgesteld in de vergadering van: Wij hebben in onze vergadering van 3 juli 2012 besloten om u te verzoeken toestemming te verlenen tot het treffen van een gemeenschappelijke regeling met de provincie Gelderland en de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Wijchen voor een Omgevingsdienst regio Nijmegen (ODRN). Toen het opgestelde raadsvoorstel in procedure gebracht werd, kon nog geen rekening gehouden worden met de motie met De voorzitter, De secretaris, betrekking tot het raadsvoorstel over de regionale samenwerking, behandeld in uw raad van 27 juni. In deze brief wordt nader ingegaan op de punten uit de motie. De Raad verzoekt ons in betreffende motie om bij toekomstige regionaliseringsvoorstellen aan te geven hoe de verschillende mogelijke vormen “scoren” op de volgende criteria: a. Democratische legitimatie; Voor milieu gaat het om een wettelijke verplichting. Voor de overige Wabo-taken stimuleert het rijk de regionale samenwerking (zie ook onder c). Het Kabinet heeft bij herhaling aangegeven vast te houden aan deze verplichting en te verwachten dat de provincies en gemeenten er gezamenlijk voor zorgen dat uiterlijk per 1 januari 2013 de uitvoeringsdiensten starten. Aanleiding voor het Kabinet zijn de conclusies van de commissie Mans (2008) om de kwaliteit van vergunningverlening en handhaving te verbeteren. b. De gevolgen voor de rol (zowel kaderstellend, als volksvertegenwoordigend en controlerend), positie en invloed van de Nijmeegse gemeenteraad in theorie en in praktijk; De ODRN is een uitvoeringsorganisatie. Het bevoegd gezag blijft bij de gemeenten en de provincie. Daarmee blijft het college dus ook aanspreekbaar op de keuzes, prioritering en kwaliteit van de uitvoering. De Raad behoudt haar controlerende taak, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de keuzes die gemaakt worden in het Handhavingsprogramma. Het college verantwoordt zich aan de Raad via de daarvoor gegeven wegen als Stadsbegroting- en rekening alsmede de voorjaars- en najaarsnota.
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
1
Gemeente Nijmegen Omgevingskwaliteit Handhaving
Vervolgvel
1
c. Effectiviteit / kwaliteit; Het doel van de vorming van regionale uitvoeringsdiensten is verbetering van kwaliteit tegen dezelfde of lagere kosten. Dit is mogelijk door robuuste organisaties te vormen waardoor kennis en kwaliteit beter benut kunnen worden. d. Efficiency / kosten die de vorm met zich meebrengt; Zie c. e. Uitvoerbaarheid in de praktijk / mate van stroperigheid; Alle gemeenten in de provincie Gelderland hebben op 1 december 2009 de keuze gemaakt voor "de Gelderse Maat". De Gelderse Maat beschrijft een stelsel van 7 regionale uitvoeringsdiensten ter grootte van de huidige Wgr-regio’s. Het voorstel van de commissie Mans ging uit van 3 RUD’s in Gelderland ter grootte van de Veiligheidregio’s. Afhankelijk van het mandaat dat de directeur van de ODRN krijgt zal er een slagvaardige uitvoeringsdienst ontstaan. De samenwerking tussen de verschillende partners en de uitwisseling van de noodzakelijke (dossier)informatie zijn belangrijke aandachtspunten. Het betreffende mandaat zal echter niet verder reiken dan nu vastgesteld is voor de afdelings- en bureauhoofden van betrokken afdelingen. Bestuurlijke en/of politiek gevoelige dossiers blijven zaken waarvoor het mandaat niet geldt of waarvoor in elk geval in nauw overleg met de betrokken bestuurder wordt gewerkt. f. Kwetsbaarheid; De ODRN wordt een robuuste organisatie omdat Nijmegen en de provincie ervoor gekozen hebben om naast de verplichte milieutaken ook de overige Wabo-taken in te brengen. Daarnaast voert Nijmegen voor de overige 6 RUD’s in Gelderland de complexe vergunningverleningstaken uit (omdat zij voor die taak niet robuust zijn). De ODRN zal tevens de integrale Wabo-taken uitvoeren voor BRZO bedrijven voor Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel). De Brzo-taken zijn landelijk geconcentreerd bij 6 RUD’s om voldoende massa te hebben. In Gelderland en Overijssel vallen 52 bedrijven onder het Besluit risico’s en zware ongevallen (Brzo). In Nijmegen zijn 3 Brzo-bedrijven gevestigd (TWO, NXP en Koole Tankstorage). Mede naar aanleiding van de brand bij het bedrijf Chemiepack in Moerdijk heeft Staatssecretaris Atsma besloten om voor de Brzo-bedrijven 6 RUD’s aan te wijzen die deze taak uitvoeren. g. Samenhang met (de inrichting van) andere samenwerkingsverbanden; Iedere RUD moet binnen één veiligheidsregio vallen. Samen met de Omgevingsdienst Rivierenland (ODR) beslaat de ODRN de veiligheidregio Gelderland-Zuid. Een deel van de werkzaamheden wordt tot de komst van de ODRN uitgevoerd door het samenwerkingsverband MARN. De uitvoerende milieutaak van de MARN wordt overgeheveld naar de ODRN. h. Gevolgen voor de herkenbaarheid voor burgers, bedrijven en instellingen en de dienstverlening daaraan; De gemeente blijft "het loket" voor burgers en bedrijven. De ODRN zal als uitvoeringsdienst een backofficerol hebben. Daardoor verandert er voor burgers en bedrijven niets aan de herkenbaarheid. De ODRN heeft als taakstelling om de kwaliteit van de geleverde diensten toe te laten nemen. Doordat Nijmegen de integrale Wabo-taken inbrengt wordt ook de integrale benadering voor burgers en bedrijven geborgd.
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Gemeente Nijmegen Omgevingskwaliteit Handhaving
Vervolgvel
2
i. Transparantie; Voor de ODRN wordt een Gemeenschappelijke Regeling aangegaan. De bestuurders van deze GR leggen verantwoording af aan de betrokken gemeenteraden. De diensten die de ODRN levert worden via een dienstverleningsovereenkomst geregeld. De ODRN groeit binnen 3 jaar naar een model van outputfinanciering, waarbij de producten (vergunningen en handhaving) op basis van een producten -en dienstencatalogus afgenomen worden. j. Verhouding ten opzichte van de in de kadernota Verbonden Partijen vastgelegde uitgangspunten; Er wordt voldaan aan de Kaders uit de kadernota verbonden partijen, zoals bovenstaand beschreven. Deelname aan de ODRN dient een publiek belang. Immers de kwaliteit en de efficiency van de vergunningverlening, toezicht en handhaving neemt toe. Er ligt een set aan kwaliteitscriteria waaraan de VTH-werkzaamheden dienen te voldoen. Enerzijds stellen de criteria eisen aan het opleidingsniveau van de medewerkers (hieraan voldoet Gemeente Nijmegen), anderzijds aan de workload (of te wel hoe vaak kan een gekwalificeerde medewerker een bepaalde klus uitvoeren). Aan dat laatste criterium kan Gemeente Nijmegen niet altijd voldoen. De beslisboom op pagina 8 uit de Kadernota komt uit op punt 4: ‘Oprichten of aangaan van een publiekrechtelijke samenwerking’. Wij gaan ervan uit dat bovenstaande antwoorden tegemoet komen aan de wensen die de Raad heeft geuit in de motie van 27 juni 2012. Hoogachtend, college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
Omgevingskwaliteit
Ingekomen stuk D30 (PA 5 september 2012)
Handhaving
Mariënburg 75 6511 PS Nijmegen
Openbare besluitenlijst 18 december 2007 Collegevergadering no 47 Aan de gemeenteraad van Nijmegen Aanwezig: Voorzitter Wethouders Gemeentesecretaris Communicatie Datum 3Verslag juli 2012
Telefoon 14024 Telefax
(024) 329 34 34
E-mail gemeente@
nijmegen.nl
Postadres Postbus 9105
Th. de Graaf 6500 HG Nijmegen P. Depla, H. van Hooft sr., L. Scholten, H. Kunst, P. Lucassen, J. van der Meer P. Eringa A. Kuil Ons kenmerk Contactpersoon M. Sofovic OK20/12.0013799 Joost Verburg
Onderwerp
Omgevingsdienst Regio Nijmegen
Datum uw brief
Doorkiesnummer
2842
Geachte leden van de Raad,
Aldus vastgesteld in de vergadering van:
De commissie Mans (2008) heeft geconcludeerd dat de schaal van veel gemeenten te klein is voor de vereiste schaal waarop de handhaving van het omgevingsrecht moet plaatsvinden. Versnippering over zo’n 500 organisaties, samen met de vrijblijvendheid in samenwerking en uitvoering, staan effectieve en efficiënte handhaving van het omgevingsrecht in de weg. Het kabinet heeft bovenstaande elementen breder getrokken dan alleen handhaving. Naast het advies van de commissie Mans zijn de afgelopen jaren meer adviezen De voorzitter, De geschreven secretaris,over taakuitvoering en bevoegdheidsverdeling in VROM-regelgeving (commissies Oosting, d’Hondt, Lodders). Deze gaan niet alleen over nalevingstoezicht, maar ook over vergunningverlening en interbestuurlijk toezicht. Het kabinet heeft zich op basis van alle adviezen en ontwikkelingen een eindbeeld gevormd over de uitvoering van het omgevingsrecht. In dit eindbeeld is sprake van: Een vermindering van de bestuurlijke en ambtelijke drukte; Een verbetering van de kwaliteit van de uitvoering; Een verder gaande decentralisatie van bevoegdheden en van een versobering van het interbestuurlijk toezicht; Een heldere rolverdeling tussen Rijksoverheid, provincies en gemeenten; Een professionalisering van de uitvoeringspraktijk die ook een basis biedt voor minder gedetailleerde regelgeving. Op basis van dit eindbeeld hebben het Rijk, IPO en VNG een packagedeal gesloten waarbij een (verplicht in te brengen) basistakenpakket voor Regionale uitvoeringsdiensten is geformuleerd. De RUD’s dienen per 1 januari 2013 operationeel te zijn. In de regio Nijmegen is in 2009 het gesprek gestart over de vorming van een Regionale uitvoeringsdienst (RUD) voor vergunningverlening en handhaving van de Wabo (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht). Inmiddels wordt gesproken over de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (hierna ORN genoemd). Op 3 november 2009 heeft dit geleid tot een bestuurlijke intentieverklaring van alle gemeenten in de regio Nijmegen (Millingen aan de Rijn, Groesbeek, Ubbergen, Nijmegen, Heumen, Wijchen. Beuningen en Druten) en de provincie Gelderland om de
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
1
Gemeente Nijmegen Omgevingskwaliteit Handhaving
Vervolgvel
1
ORN te vormen op de schaal van de Wgr-regio Nijmegen. De gemeenten in de overige Gelderse regio’s hebben eveneens gekozen voor de Wgr-schaal onder de noemer ‘Gelderse Maat’. Door dit kleinere schaalniveau (het kabinet stak in eerste instantie in op schaalniveau Veiligheidsregio) kwam de robuustheid van de uitvoering in het geding. Om de robuustheid te realiseren hebben de bestuurders aangegeven bereid te zijn meer taken dan het basistakenpakket in te brengen. Een aantal complexe taken bleek bij geen enkele Gelderse RUD robuust te beleggen. Vanuit de Gelderse Maat is afgesproken dat de ORN de complexe vergunningverlening milieu en de volledige Wabo-taak bij Brzo-bedrijven in Gelderland en Overijssel gaat uitvoeren. Mede om de taak voor de Brzo-bedrijven goed te kunnen uitvoeren kiest Nijmegen er voor om de volledige Wabo-taak onder te brengen bij de ORN. De gemeenten in de regio Nijmegen hebben ervoor gekozen om vanuit een bottom-up proces te komen tot de vorming van de ORN. Op basis van de intentieverklaring is een bedrijfsplan (BP) en een concept-gemeenschappelijke regeling (GR) gemaakt voor de ORN. Deze documenten zijn het resultaat van een intensief proces waarin alle betrokken partijen, zowel bestuurlijk als ambtelijk, zeer nauw hebben samengewerkt. Ons college, net als de colleges van de andere partners in de ORN, neemt zich nog voor het zomerreces voor om het bedrijfsplan en de tekst van de Gemeenschappelijke Regeling (GR) voor de ORN vast te stellen. De Raad zal om toestemming worden gevraagd om deze GR aan te gaan. We zijn graag bereid om direct na het zomerreces een technische toelichting op de stukken te geven en de vergadering daarna de kamerbehandeling te laten plaatsvinden. Hoogachtend, college van Burgemeester en Wethouders van Nijmegen, De Burgemeester,
De Gemeentesecretaris,
drs. H.M.F. Bruls
drs. B. van der Ploeg
www.nijmegen.nl
Brief aan de raad.doc
G EMEEI^TE
Motie "Regionale samenwerking vanuit raadsperspectief" Agendapunt Onderwerp f Indiener
:9 : Raadsvoorstel "Standpuntbepaling regionale samenwerking" : Aibaer Hillen (piv. voorzitter gemeenteraad), Marc van Nijnatten (voorzitter Stadsregiodeiegatie) en Hayke Veldman (initiator achter beslispunt 2)
De Raad van de Gemeente Nijmegen in vergadering bijeen op woensdag 27 juni 2012, Overwegende dat: • • •
•
Het college van B&W bij besluit van 10 april 2012 het raadsvoorstel "Standpuntbepaling regionale samenwerking" aan de gemeenteraad heeft voorgelegd; De agendacommissie en de Nijmeegse Stadsregiodeiegatie een technische informatiebijeenkomst over dit raadsvoorstel hebben georganiseerd die op 24 mei 2012 heeft plaats gevonden; Tijdens deze informatiebijeenkomst door de aanwezige raadsleden een aantal aandachtspunten is benoemd en het wenselijk is om door middel van deze motie de wensen ten aanzien van deze aandachtspunten formeel mee te geven aan het college van B&W en de agendacommissie; Het de volgende aandachtspunten betreft; o Het komen tot een iijst van criteria die door het college van B&W gebruikt kunnen worden om bij toekomstige regionaliseringsvoorstellen aan te geven hoe de verschillende mogelijke vormen "scoren" op die criteria (zie beslispunt 1 van deze motie): o Het bieden van inzicht in een aantal vraagpunten op het gebied van regionale samenwerking (zie beslispunt 2 van deze motie): o Het alert zijn op de wenselijkheid van het vanuit Nijmegen organiseren van regionale bijeenkomsten in de informerende fase van regionale samenwerkingsprocessen (zie beslispunt 3 en 4 van deze motie);
Verzoekt het college van B&W: 1 . Bij toekomstige regionaliseringsvoorstellen aan te geven hoe de verschiilende mogelijke vormen "scoren" op de volgende criteria; a. Democratische legitimatie; b. De gevolgen voor de rol (zowel kaderstellend, als volksvertegenwoordigend en controlerend), positie en invloed van de Nijmeegse gemeenteraad in theorie en in praktijk; c. Effectiviteit / kwaliteit; d. Efficiency / kosten die de vorm met zich meebrengt; e. Uitvoerbaarheid in de praktijk / mate van stroperigheid; f. Kwetsbaarheid; g. Samenhang met (de inrichting van) andere samenwerkingsverbanden; h. Gevolgen voor de herkenbaarheid voor burgers, bedrijven en instellingen en de dienstverlening daaraan; i. Transparantie; j. Verhouding ten opzichte van de in de kadernota Verbonden Partijen vastgelegde uitgangspunten; 2.
Zo a. b. c. d. e.
spoedig mogelijk inzicht te geven in het antwoord op de volgende vragen; In weike samenwerkingsverbanden participeert de gemeente Nijmegen? Weike vorm kent elk samenwerkingsverband en wie nemen deel? Is die vorm voorgeschreven of zijn er ook andere vormen mogelijk (zo ja, weike)? Wat houdt het desbetreffende samenwerkingsverband inhoudelijk gezien in? Heeft het desbetreffende samenwerkingsverband raakvlak met andere samenwerkingsverbanden?
En verzoekt de agendacommissie; 3. Alert te zijn op de vraag wanneer het in de informerende fase wenselijk zou kunnen zijn om een regionale bijeenkomst voor raadsleden te organiseren over een bepaaid onderwerp; 4. Indien de agendacommissie van mening is dat dit wenselijk zou kunnen zijn daarover overleg te voeren met de fractiespecialisten op het desbetreffende terrein;
Naar een professionele RUD in de regio Nijmegen
Rapport Bedrijfsplan MARN, Nijmegen
BMC juni 2012 P.J. van Zanten MSc Projectnummer: 296208 Correspondentienummer: AD-0106-57050
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
INHOUD VOORWOORD
3
MANAGEMENTSAMENVATTING
5
HOOFDSTUK 1
7
HOOFDSTUK 2
HOOFDSTUK 3
INLEIDING 1.1
Achtergrond en aanleiding
7
1.2
Bestuurlijke opdracht om tot omgevingsdiensten te komen
7
1.3
De totstandkoming van dit bedrijfsplan
9
1.4
De inhoud van dit bedrijfsplan
9
1.5
Het bedrijfsplan in perspectief
10
DE RUD IN HET KORT
11
2.1
Inleiding
11
2.2
Aanleiding voor de ORN
11
2.3
Korte schets van de regio Nijmegen en de provincie Gelderland
11
2.4
Kernpunten/profiel van de RUD
11
2.5
Het Gelderse RUD-stelsel: kenmerken en uitgangspunten
12
2.6
Doelstellingen van de ORN
15
2.7
Beoogde uitstraling van de ORN
16
2.8
De randvoorwaarden bij het opzetten van de RUD
17
TAKEN, FORMATIE EN FINANCIËN
18
3.1
Inleiding
18
3.2
De takenpakketten van de ORN
18
3.3
Indicatieve formatie van de ORN/ambitieniveau bij de uitvoering
21
3.4
Complexe bovenregionale taken
23
3.5
Groeien naar een gezamenlijk ambitieniveau binnen de ORN
23
3.6
Overige aspecten inzake de formatie van de ORN
24
3.7
Een scherpe realistische exploitatiebegroting voor 2013 en verder
24
3.8
Verdeling naar de partners
26
3.9
Efficiencywinst/bezuinigingstaakstelling
27
3.10
Meerjarenbegroting
27
3.11
Beginsel van budgettair neutraal
27
3.12
Structurele verlaging van de exploitatie na vier jaren
28
1/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
HOOFDSTUK 4
HOOFDSTUK 5
3.13
Financieringsmodel van inputgericht stapsgewijs naar outputgericht
29
3.14
De projectbegroting voor 2012
30
3.15
Risicoparagraaf
32
BESTUURLIJKE EN AMBTELIJKE AANSTURING 4.1
Inleiding
33
4.2
Privaatrechtelijke bevoegdheden
34
4.3
Samenstelling en inrichting van het bestuur
34
4.4
Vestigingsplaats
35
4.5
Toe- en uittreding
35
4.6
Toezicht op de RUD’s
36
4.7
Ambtelijke aansturing, sturingsfilosofie en inrichting op hoofdlijnen
36
PROCESSEN EN WERKWIJZEN
HOOFDSTUK 7
HOOFDSTUK 8
38
5.1
Inleiding
38
5.2
Knip beleid en uitvoering
38
5.3
Frontoffice-backoffice
40
5.4
Hoofdprocessen
40
5.5
Producten en diensten
40
5.6
Opdrachtgever- en opdrachtnemerschap
41
5.7
Dienstverleningspakketten en kwaliteitsniveau
41
5.8
Verantwoordelijkheid
42
5.9
Bevoegdheid
42
5.10 HOOFDSTUK 6
33
Werkwijze en cultuur
ONDERSTEUNENDE TAKEN
43 45
6.1
Structurering en omvang van de overhead
45
6.2
Voorgestelde ‘oplossing’ voor ondersteuning primair proces
45
6.3
ICT-voorzieningen binnen de RUD
46
VOLGENDE FASE EN HR
48
7.1
Doorkijk werkzaamheden kwartiermaker
48
7.2
HR-aspecten in de vervolgfase
49
7.3
Inrichting personele organisatie
49
7.4
Medezeggenschap, OR en BOR
51
INHOUD BIJLAGEN
2/67
52
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Voorwoord Voor u ligt het bedrijfsplan van de Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ORN). Het bedrijfsplan is in intensieve samenwerking tussen de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Nijmegen, Ubbergen en Wijchen en de provincie Gelderland gerealiseerd. Het is een verdere concretisering van de ‘bestuurlijke intentieovereenkomst Gelderse Maat’ zoals in november 2009 tussen alle Gelderse gemeenten en de provincie is overeengekomen. De Gelderse Maat leidt tot een stelsel van zeven Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD’s) in Gelderland die onderling samenwerken. Omdat alle zeven RUD’s en het stelsel van RUD’s nog in ontwikkeling zijn, kunnen gedurende de komende maanden nog wijzigingen ten opzichte van dit bedrijfsplan mogelijk zijn. Het bedrijfsplan heeft als doelstelling de betrokken besturen voldoende informatie te geven om met elkaar een Gemeenschappelijke Regeling (GR) aan te gaan. Op het moment van vaststellen van de GR zal er derhalve voldoende inzicht in de inrichting van alle zeven RUD’s en het gehele stelsel moeten zijn. Hiernaast heeft het bedrijfsplan als belangrijke doelstelling richting te geven aan de verdere inrichting van de ORN. De ORN zal na oprichting via een nader te bepalen vorm van opdrachtverlening door de opdrachtgevers worden aangestuurd. Het samenvoegen van de capaciteit van de negen afzonderlijke organisaties, alsmede de taken die voor de andere RUD’s in Gelderland worden uitgevoerd, leidt tot een robuuste uitvoeringsdienst van naar schatting 170 fte (129 primair + 41 overhead). De ORN gaat een divers pakket aan taken voor haar rekening nemen. Puur voor de regio gaat de dienst zich richten op de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving van alle milieutaken waarbij voor de gemeente Nijmegen en de provincie Gelderland de dienstverlening zich verbreedt tot alle ‘(Wabo-)taken’. Bovendien gaat de dienst voor de gehele provincie Gelderland de vergunningverlening van de IPPC-inrichtingen uitvoeren. Voor de regio Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel) zal de Wabo-vergunningverlening en het toezicht en handhaving van de BRZO-inrichtingen worden uitgevoerd. Er is gekozen voor een groeimodel, hetgeen inhoudt dat, op basis van opgedane ervaringen, het takenpakket van de RUD in de toekomst nog kan wijzigen. Deze ‘robuuste’ organisatie mag in staat worden geacht om, ten opzichte van de huidige negen afzonderlijke organisaties, meer kwaliteit te leveren tegen minder kosten. Deze conclusie wordt onderbouwd door het volgende: • Door de bundeling van formatie wordt een schaal gecreëerd waarmee versnippering en gaten in de capaciteit opgevangen kunnen worden. Dit bevordert de continuïteit. • De ORN kan door haar omvang en door het samenhangende stelsel van zeven RUD’s in Gelderland voldoen aan de landelijke vastgestelde eisen/kwaliteitscriteria. • De ORN zal de BRZO-taken voor Gelderland en Overijssel (negen RUD’s) gaan uitvoeren en verkrijgt daarvoor de benodigde formatie en specialisaties binnen de organisatie.
3/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
•
•
•
De ORN zal door haar schaal meer interne specialismen, die nodig zijn voor de taakuitvoering, ontwikkelen dan de individuele organisaties afzonderlijk. Dit scheelt externe inhuur. De ORN wordt een interessante werkgever voor medewerkers, als het gaat om inhoudelijke ontwikkeling en carrièreperspectief. Op basis van ervaringen is bekend dat daarmee de arbeidssatisfactie van medewerkers toeneemt. De ORN geeft een positieve prikkel aan de bestuurlijk en ambtelijke handhavingscultuur: handhaving komt veel meer in de schijnwerpers en zal als gevolg daarvan meer aandacht krijgen. Dit is goed voor de kwaliteit en leidt tot eenduidige toepassing van de regelgeving.
Dit bedrijfsplan en de hierbij behorende bijlagen gaan verder in op deze en andere aspecten. Tot slot vormt het voor de kwartiermaker/beoogd directeur het document op basis waarvan de ORN wordt op- en ingericht.
4/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Managementsamenvatting Met inspanning van velen is het bedrijfsplan opgesteld waarmee een degelijke basis is gelegd voor de start van de ORN per 1 januari 2013. Het bedrijfsplan is zowel kaderstellend als beschrijvend van aard. Kaderstellend als het gaat om uitgangspunten die benoemd zijn, maar in de implementatie- en inrichtingsfase nog uitgewerkt moeten worden. Het tenminste voldoen aan alle kwaliteitscriteria en het niet overschrijden van de opgestelde begroting zijn hier voorbeelden van. Beschrijvend als het gaat om de taken die ingebracht worden en de wijze waarop de processen worden ingericht. De afgelopen periode is door alle betrokken bestuurders en medewerkers invulling gegeven aan de bouw van de ORN. De ORN staat dichtbij de provinciale en gemeentelijke organisaties en maakt daar indirect onderdeel van uit. Het is een efficiënte en professionele organisatie die hoogwaardige producten en diensten levert voor inwoners, bedrijfsleven en bestuur. Om dit te realiseren zijn de volgende afspraken gemaakt en uitgewerkt in het bedrijfsplan en de daarbij behorende bijlagen: • De provincie Gelderland en de gemeente Nijmegen brengen alle Wabo-taken in. De gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Wijchen starten met het milieupakket. Deze gemeenten hebben de intentie uitgesproken om de komende jaren ook geleidelijk naar een Wabo-brede inbreng toe te groeien. • Voor het oprichten en functioneren van de ORN zal een GR worden opgericht. Fysiek zal de ORN worden ondergebracht bij de gemeente Nijmegen (gastheer), maar geen onderdeel van deze organisatie uitmaken. Een belangrijk deel van de ondersteunende functies zullen worden ingekocht bij de gemeente Nijmegen. • De ORN zal minimaal voldoen aan de landelijk gestelde kwaliteitseisen. Daarnaast zal zij haar dienstverlening naar de provincie en naar de gemeenten toe uitvoeren op basis van af te sluiten dienstverleningsovereenkomsten. Tevens ligt er de opgave voor de ORN om in 2014 van input- naar outputgericht te gaan werken. Hiertoe wordt in 2013 een productenboek ontwikkeld dat de basis vormt voor de af te sluiten dienstverleningsovereenkomsten in 2014. • Ten aanzien van de financiën is afgesproken dat er een maximale inspanning wordt geleverd om budgettaire neutraliteit voor allen (op termijn) te bereiken. Enerzijds gebeurt dit door de financiële voordelen die de ORN heeft door ‘groot’ in te kopen bij Nijmegen en deze te verrekenen met de bijdragen die de deelnemers verschuldigd zijn. Anderzijds gebeurt dit door de RUD-directie een efficiencytaakstelling te laten behalen van 10% in een periode van vier jaar. • De ORN maakt onderdeel uit van het stelsel van zeven Gelderse RUD’s en het landelijke stelsel. Zij neemt daarbij een bijzondere positie in omdat zij voor geheel Oost-Nederland (Gelderland en Overijssel) de BRZO-taken uitvoert. • Het ICT-vraagstuk wordt op provinciaal niveau uitgewerkt. Het streven is om tot één uniform systeem te komen. De kaderstellende bijdrage daaraan vanuit de ORN is opgenomen in de begroting bij dit bedrijfsplan.
5/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
•
De personele en formatieve consequenties en procedures worden geregeld in het Gelders Sociaal Statuut waarover werkgevers en werknemers met elkaar in gesprek zijn en afspraken over maken.
Het bedrijfsplan, inclusief de GR, wordt op korte termijn ter besluitvorming voorgelegd aan de colleges van burgemeester en wethouders (B&W) en Gedeputeerde Staten (GS). Bij positieve besluitvorming wordt een aanvang gemaakt met de daadwerkelijke oprichting van de GR en de inrichting van de organisatie. Voor dat laatste wordt een inrichtingsplan opgesteld waarin onder meer de organisatiestructuur, de formatieomvang en -overgang en allocatie, de detailbegroting voor 2013, de ICT in de overgangsfase en de huisvesting et cetera beschreven worden. De aan te stellen kwartiermaker/beoogd directeur zal leidinggeven aan dit proces en als boegbeeld van de organisatie optreden. In de navolgende hoofdstukken treft u de uitwerking van de kaders en afspraken aan. Deze dienen als basis voor het inrichtingsplan waaraan in de tweede helft van 2012 gewerkt zal worden en dat moet leiden tot een operationele ORN per 1 januari 2013.
6/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1
Achtergrond en aanleiding 1.1 In ons land is – mede als gevolg van enkele grote rampen – al verschillende jaren een verhoogde aandacht voor de kwaliteit van de handhaving van wet- en regelgeving. Eind jaren negentig is een grote verbeterslag gestart onder het motto: ‘Handhaven op Niveau’. Hoewel de kwaliteit van de handhaving in zijn algemeenheid zeker is verbeterd, blijkt uit verschillende onderzoeken en rapporten dat deze nog niet toereikend is. In het verlengde hiervan dient ook de kwaliteit van de vergunningverlening te verbeteren. 1.2 Het rapport van de Commissie Mans uit 2008 schetst de ernst van de situatie. Het rapport constateert dat van een professionele en adequate handhaving nog geen sprake is doordat het te versnipperd is, steeds complexer wordt en vaak op ad-hocbasis geschiedt. Voorts wordt te weinig informatie uitgewisseld tussen de verschillende overheidsinstanties. De Commissie Mans pleit voor de vorming van RUD’s waarin verschillende overheden hun capaciteit, deskundigheid en financiële input bundelen om te zorgen voor verdere professionalisering van de handhaving. 1.3 Door het Ministerie van VROM, de gemeenten (VNG) en de provincies (IPO) is in juni 2009 een akkoord gesloten om een opschaling van de handhaving en de vergunningverlening samen op te pakken. Een opschaling waarbij maatwerk per regio mogelijk moet zijn als het gaat om de precieze opzet en invulling van een RUD. 1.4 De provincie Gelderland en de daarin liggende gemeenten hebben gekozen voor een model dat wordt aangeduid als ‘De Gelderse Maat’. Dit model gaat uit van een provinciedekkend stelsel van RUD’s op het schaalniveau van de bestaande Wet gemeenschappelijke regelingen (Wgr)-regio’s. De RUD’s zijn grotendeels afzonderlijk in staat een robuuste uitvoering van de taken op het gebied van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH-taken) te waarborgen. Voor de meest complexe en risicovolle bedrijven (zoals de BRZO-bedrijven en IPPCprocesindustrie) vindt bundeling plaats op de schaal van Oost-Nederland (provincies Gelderland en Overijssel). Nauwe samenwerking vindt plaats op onderdelen als ketentoezicht, kenniscentrum en portaal (contact met andere partners, waaronder het Functioneel Parket).
1.2
Bestuurlijke opdracht om tot omgevingsdiensten te komen 1.5 Binnen de regio Nijmegen en tussen deze regio en de provincie is in 2009 het gesprek gestart over het vormen van een RUD in dit gebied. Dit heeft in september 2011 geleid tot de bestuurlijke opdracht om een bedrijfsplan voor de te vormen RUD op te stellen. Het bedrijfsplan dient ter ondersteuning van het besluit van de bij de ORN betrokken partijen om een GR aan te gaan. Voorliggend stuk is het resultaat van deze opdracht.
7/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
1.6 Aanvankelijk was het de opzet om de vorming van de uitvoeringsdiensten wettelijk vast te leggen. De huidige situatie is dat de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (IenM) de vorming van de RUD’s overlaat aan provincies en gemeenten via een bottom-upproces: wel verplichtend maar vooralsnog niet bij wet. In een bestuurlijk overleg tussen het Ministerie van VROM, de VNG en het IPO zijn in juni 2010 de intenties van 2009 nog eens bevestigd hetgeen resulteerde in een bestuurlijke opdracht om per 1 januari 2013 een landsdekkend systeem te hebben van uitvoeringsdiensten. Hierbij zijn in een zogeheten checklist landelijk een aantal uitgangspunten geformuleerd waaraan de RUD’s moeten voldoen. 1.7 Het rapport van de Commissie Mans is ook aanleiding geweest voor een landelijk traject om te komen tot nieuwe kwaliteitseisen ten aanzien van de uitvoering van de handhaving en de vergunningverlening. Alle overheden die een handhavende dan wel vergunningverlenende taak hebben, dienen deze taak in de toekomst uit te voeren op basis van kwaliteitscriteria die wettelijk worden vastgelegd. Deze criteria maken onderdeel uit van het toezicht op de kwaliteit die handhavende en vergunningverlenende instanties moeten gaan leveren. Deze kwaliteitscriteria gelden overigens ook voor de taken die de gemeenten en provincie behouden en binnen de eigen organisatie uitvoeren. 1.8 De belangrijkste motieven om een bedrijfsplan op te stellen zijn de bestuurlijke intenties in de regio Nijmegen om gezamenlijk de VTH-taken te verbeteren, de bestuurlijke opdracht van het Rijk aan gemeenten en provincies om een RUD op te richten en de kwaliteitscriteria die gelden voor de uitvoering van VTH-taken. 1.9 Naast kwaliteit spelen de kosten een belangrijke rol in de besluitvorming rondom de opzet van een uitvoeringsdienst. Er zijn opstartkosten om de dienst te bouwen en daarnaast ontstaan frictiekosten in de achterblijvende organisaties op het moment dat er personeel wordt overgeplaatst naar een nieuwe organisatie. Aan de andere kant blijkt dat schaalvergroting leidt tot structurele kostenbesparingen. Het is belangrijk dat bij de opzet van de dienst duidelijk wordt welke kosten en baten dat met zich meebrengt. Door de partners van de ORN is overigens uitgesproken dat de aangekondigde landelijke bezuiniging uit de septembercirculaire 2011 van ! 50 miljoen in 2012, oplopend naar ! 80 miljoen in 2013 en ! 100 miljoen structureel vanaf 2014, als generieke korting wordt beschouwd. Deze taakstelling wordt niet ten laste van de exploitatiebegroting van de ORN gebracht. 1.10 Tot slot speelt de economische recessie een rol om te komen tot bezuinigingen. Op het Gemeentefonds en het Provinciefonds wordt bezuinigd en bij de onderbouwing van de bezuinigingen is genoemd dat de RUD’s moeten leiden tot minder kosten en dat deze als zodanig kunnen leiden tot een vermindering van het benodigde budget (septembercirculaire 2011). De bezuinigingen zullen uiteindelijk een impact hebben op de begroting en het niveau van taakuitvoering van de uitvoeringsdienst. Het is aan de individuele partners om te besluiten of en in hoeverre bezuinigingen worden meegegeven aan de voorliggende vorming van de ORN.
8/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
1.11 De RUD krijgt een ambitieuze opdracht: ten minste dezelfde kwaliteit tegen lagere kosten. In dit bedrijfsplan is uitgewerkt dat dit mogelijk is, maar niet zonder meer. Daarvoor is een goede planning en uitwerking nodig en daarna een heel gerichte sturing op voortgang, kosten en kwaliteit. 1.3
De totstandkoming van dit bedrijfsplan 1.12 Het Regionale Ontwerpteam (ROT), bestaande uit vertegenwoordigers van gemeenten en provincie, heeft in een aantal sessies een concept van het bedrijfsplan opgesteld. Hierbij is gebruikgemaakt van de scenario’s, keuzemogelijkheden en conceptteksten die vanuit regionale werkgroepen en provinciale experts zijn aangeleverd. Deze documenten zijn tijdens een aantal bijeenkomsten voorgelegd aan de bestuurders die hierop richtinggevende uitspraken hebben gedaan. De voorbereiding en begeleiding van de werksessies en de verwerking van de resultaten tot een bedrijfsplan is verzorgd door BMC. 1.13 De bestuurlijke aansturing van het proces (en bestuurlijke eindverantwoordelijkheid voor het resultaat) ligt bij de Regionale Stuurgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van bestuurders van de deelnemende partners. 1.14 Het bedrijfsplan heeft betrekking op de overdracht van taken en het beleid met betrekking tot de uitvoering van die taken, hetgeen valt onder het politiek primaat. Het bedrijfsplan regelt niet de personele gevolgen van de overdracht van taken en personeel naar de ORN. Om die reden heeft in beginsel noch de OR noch de BOR i.o. adviesrecht op het bedrijfsplan. Wel heeft de OR recht op informatie. Het is belangrijk de OR (of eventueel de BOR i.o.) goed te informeren en aanbevelingen te laten doen. 1.15 Dit bedrijfsplan, inclusief de daartoe behorende bijlagen, wordt ter besluitvorming ingebracht in de acht afzonderlijke colleges van B&W van de gemeenten en GS van de provincie.
1.4
De inhoud van dit bedrijfsplan 1.16 De inhoud van dit bedrijfsplan is gevoed door de deelresultaten vanuit de verschillende regionale werkgroepen. In dit bedrijfsplan (of in de bijlagen) zijn de volgende hoofdvragen uitgewerkt: • Wat wordt het profiel en wat wordt de beoogde uitstraling van de ORN? • Hoe past en werkt de ORN in het stelsel van zeven Gelderse RUD’s? • Hoe past en werkt de ORN met betrekking tot de uitvoering van de BRZO-taken in het stelsel van de negen Oost-Nederlandse RUD’s? • Welke taken komen er in de ORN, met welke begroting wordt er gewerkt en hoe wordt de taakuitvoering gefinancierd? • Hoe vindt de bestuurlijke aansturing van de ORN plaats? • Hoe zien de ambtelijke organisatie, het primaire proces en de ondersteunende functies, er op hoofdlijnen uit?
9/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
1.17 Een belangrijk aandachtspunt bij het opstellen van het bedrijfsplan waren de vraagstukken: omzet de afbouw van de overhead en het gebruikmaken van bestaande faciliteiten (gedeconcentreerd werken) om zo de desintegratiekosten te voorkomen. Deze vraagstukken zijn in een aparte notitie uitgeschreven en geanalyseerd (bijlage D). Dit heeft ertoe geleid dat de ORN vormgegeven wordt in een groeimodel waarin de gemeente Nijmegen en de provincie hun totale Wabopakket inbrengen en de andere gemeenten hun Wet Milieubeheertaken, waarbij wordt uitgegaan van het gastheermodel met één locatie, te weten de gemeente Nijmegen. 1.5
Het bedrijfsplan in perspectief 1.18 Het is belangrijk om dit bedrijfsplan te positioneren in de context van tijd en omgeving. De invulling van de ORN gebeurt in samenhang met die van de andere Gelderse RUD’s en vindt plaats binnen het stelsel van de Gelderse Maat als geheel. Het bedrijfsplan is opgesteld op basis van de huidige inschattingen over de inrichting en werking van het voorziene stelsel. Daar waar nog onzekerheden zitten in onderdelen van het stelsel die mogelijk gevolgen hebben voor de ORN, is dat zo veel mogelijk aangegeven. Verdere bijstelling kan aan de orde zijn indien ontwikkelingen bij andere RUD’s en/of het stelsel daartoe nopen. Bij de totstandkoming van dit plan is gebruikgemaakt van de ervaringen bij de opzet en invulling van de andere RUD’s. Waar dat nuttig en handig was, is gebruikgemaakt van de uitwerking van andere RUD’s. Waar dat nodig was is concreet maatwerk geleverd voor de ORN. 1.19 De ORN krijgt de opdracht om de BRZO-taken voor de provincies Gelderland en Overijssel uit te voeren. Uitgangspunt is dat de programmering en de coördinatie van de werkzaamheden ten aanzien van de BRZO-vergunningverlening en handhaving voor geheel Oost-Nederland door de ORN wordt uitgevoerd in overleg en afstemming met de andere acht RUD’s. De acht andere RUD’s in OostNederland maken geen deel uit van de Wgr ORN. 1.20 Het doel van dit bedrijfsplan is om de intenties uit de intentieverklaring Gelderse Maat van 3 november 2009 te concretiseren, zodat de verschillende (beoogde) deelnemers van de ORN op basis van dit document kunnen besluiten tot deelname aan deze ORN. 1.21 De deelnemers gaan bij vaststelling van dit bedrijfsplan samen de ORN bouwen. Om dat bouwen te realiseren, wordt een inrichtingsplan opgesteld waarin de ORN verder wordt uitgewerkt en waarin de plaatsing van medewerkers wordt voorbereid. Dit bedrijfsplan vormt de basis voor die inrichtingsfase. In hoofdstuk 7 van dit bedrijfsplan wordt een korte doorkijk op deze inrichtingsfase gegeven.
10/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 2 De RUD in het kort 2.1
Inleiding 2.1 In dit hoofdstuk zijn de kenmerken van de ORN uitgewerkt. Er wordt ingegaan op de doelstellingen en op de beoogde uitstraling van de ORN en de randvoorwaarden die bij het opzetten van de ORN worden meegegeven.
2.2
Aanleiding voor de ORN 2.2 In het kort is de aanleiding om tot een RUD in de regio Nijmegen te komen de volgende: • meer bestuurlijke aandacht voor handhaving, minder kans op grote en kleine milieuvergrijpen, zoals die zich nog her en der voordoen door minder aandacht of te weinig capaciteit; • het zo veel mogelijk voorkomen van tekortkomingen in de uitvoering, meer continuïteit dan nu het geval is en daardoor minder externe inhuur; • betere waarborg, waardoor een grotere schaalomvang straks (sneller) aan alle wettelijke kwaliteitscriteria van het Rijk kan voldoen; • meer gelijkheid in de uitvoering (meer rechtsgelijkheid voor bedrijven): gelijke monniken gelijke kappen, meer gelijkheid in kwaliteit en kwantiteit als het gaat om de uitvoering; • kostenbesparing door schaalvergroting, efficiencymaatregelen en minder externe inhuur.
2.3
Korte schets van de regio Nijmegen en de provincie Gelderland 2.3 De regio Nijmegen bestaat uit de gemeenten: Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Nijmegen, Ubbergen en Wijchen. Het gebied is circa 32.794 hectare groot en heeft circa 290.554 inwoners. Zakelijke diensten, zorg/welzijn, handel en industrie zijn in deze regio belangrijke arbeidssectoren. Het aantal bedrijven dat valt onder de werking van de Wet milieubeheer bedraagt ruim 5.370. 2.4 De gehele provincie Gelderland is ruim 510.000 hectare groot en heeft ruim 2 miljoen inwoners. De provincie heeft zeven Wgr-regio’s, namelijk MRA, MARN, Rivierenland, Achterhoek, Veluwe-IJssel, Noord-Veluwe en De Vallei. De provincie kent in totaal 56 gemeenten
2.4
Kernpunten/profiel van de RUD 2.5 De ORN wordt een uitvoeringsorganisatie die in de onmiddellijke nabijheid van haar eigen opdrachtgevers functioneert. Dit betekent dat zowel fysiek als mentaal (het is ‘mijn’ ORN) de werkzaamheden ‘dichtbij huis’ worden uitgevoerd. 2.6 De gemeenten en de provincie blijven het bevoegd gezag en het eerste aanspreekpunt voor burgers en bedrijven. Bij alle partners zal een frontoffice blijven waarin de eerste vragen ten aanzien van de taakuitvoering wordt ontvangen en zo mogelijk beantwoord. Indien nodig wordt dit ondersteund door de ORN.
11/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
2.7 De ORN wordt in de basis opgezet voor de uitvoering van het milieudeel bij de vergunningverlening en het toezicht en handhaving van taken gerelateerd aan de Wabo. De ORN voert daarnaast alle facetten van de Wabo uit voor de partners die dit takenpakket inbrengen (bij de start van de ORN zijn dit de gemeente Nijmegen en de provincie Gelderland). De ORN fungeert bovendien als ‘uitvoeringsdienst’ voor de vergunningverlening van de IPPC-inrichtingen in de provincie Gelderland en de Wabo-vergunningverlening en het toezicht en handhaving van de BRZO-inrichtingen in de provincies Gelderland en Overijssel. 2.8 Om dat goed te kunnen doen worden de budgetten en de formatie in het kader van de genoemde taken gebundeld, hetgeen leidt tot een nieuwe organisatie. 2.9 Binnen de ORN zijn de kennis van het veld en de kennis over de cultuur/werkwijzen van de organisaties die de ORN in eigendom hebben, geborgd en worden er frequent afspraken gemaakt over de opzet en invulling van de taakuitvoering. Vanuit de ORN wordt een vast contactpersoon aangewezen die met de bestuurlijke en ambtelijke partners afspraken maakt over inhoud, kwaliteit en kosten (efficiency) van de taakuitvoering . 2.10 De gemeenten binnen de regio Nijmegen en de provincie Gelderland zijn samen eigenaar van de ORN en sturen deze samen aan. 2.5
Het Gelderse RUD-stelsel: kenmerken en uitgangspunten 2.11 Het stelsel van RUD’s in Gelderland betreft zeven uitvoeringsdiensten. De planning is dat deze uitvoeringsdiensten 1 januari 2013 operationeel zijn. 2.12 In dit samenhangende stelsel van uitvoeringsdiensten zijn nabijheid, samenhang, kwaliteit en efficiency belangrijke uitgangspunten. 2.13 Voor elk van de zeven diensten is het vertrekpunt dat de robuust te beleggen taken een verantwoordelijkheid van de eigen dienst zijn en dat het primaire proces in de zeven regio’s wordt uitgevoerd. De verantwoordelijkheid voor een efficiënte en effectieve uitvoering ligt daarmee bij de besturen van de zeven RUD’s. Voor centrale functies wordt gewerkt met een gezamenlijk jaarprogramma, vast te stellen door de zeven directeuren van de RUD’s. 2.14 Voor complexe taken die niet robuust zijn te beleggen in de individuele RUD’s wordt binnen het Gelderse stelsel van zeven diensten de robuustheid geborgd. Daarnaast wordt een aantal andere taken in samenwerking belegd. Hiervoor is de volgende verdeling aangebracht; • De complexe vergunningverlening (inclusief BRZO) wordt belegd bij de RUD van de regio Nijmegen omdat geen enkele regio hiervoor robuust is. • Het BRZO-toezicht wordt robuust belegd in de RUD van de regio Nijmegen. • Complexe handhaving die niet robuust belegd kan worden in de regio’s wordt ondergebracht in de RUD van de Milieuregio Arnhem. • De handhaving van de bodemsanering en de meetploeg worden belegd in de RUD van de Milieuregio Arnhem.
12/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
•
•
•
De coördinatie van de kwaliteit en de samenwerking binnen het stelsel worden belegd bij de RUD van de regio De Vallei (onder meer monitor/benchmarkrol op de kwaliteit). Het portaal voor externe (kennis)partners wordt in combinatie met het kenniscentrum belegd in de RUD van de Veluwe-IJssel (voorheen regio Stedendriehoek) Het gezamenlijke programma Ketentoezicht wordt belegd bij de RUD van de regio Rivierenland.
Hierdoor ontstaat het volgende plaatje:
Ste ls el van 7 Gelderse RU D’ s
!
Regio Nijmegen VV C omp l ex BR ZO H H /VV
MR A H H C omp l e x (ni et ro b.) H H Bo d em+Me etp lo eg
Ve luwe & IJ s se l Ke n n isce n tru m Po rta a l
Rivierenland Pro g ramma Ke ten toe zi ch t
A c hter hoek
Noord V eluwe
Va lle i C oö rd in atie kw al ite it en sa me nw e rkin g stel sel
Figuur 1: Gelderse Maat
2.15 De regio waar de taak is belegd, neemt het voortouw in de jaarlijkse programmering van die taak mede ten behoeve van de andere RUD’s. De regio De Vallei zal de coördinatie van de jaarlijkse planning organiseren en de kwaliteit van de uitvoering van de verschillende RUD’s garanderen. De centrale functies vormen zo ‘het cement tussen de stenen’ van de RUD’s in Gelderland. 2.16 De financiering van compacte centrale eenheden is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het stelsel van zeven RUD’s in Gelderland. Voor de uitvoering van projecten wordt zo veel mogelijk gebruikgemaakt van decentraal beschikbare capaciteit (inzet wordt geborgd via het gezamenlijke jaarprogramma).
13/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
2.17 Het kenniscentrum (regio Veluwe en IJssel) is de makelaar voor het halen en brengen van kennis. Dit is van toepassing op het hele proces (zowel vergunningverlening als toezicht/handhaving). Inhoudelijke kennis is nodig ten behoeve van het primaire proces dat in de RUD’s wordt uitgevoerd. Die kennis is binnen de uitvoeringsdiensten aanwezig. Het kenniscentrum zal zijn rol met name spelen op het snijvlak van de landelijke ontwikkelingen en regionale uitvoering en tijdig en goed gebruikmaken van de kennis van de uitvoeringsdiensten. De volgende aspecten zijn hierbij van belang: • rol: kennismakelaar (halen en brengen); • scope: hele proces van handhaving en vergunningverlening (ambitie: Wabobreed); • inhoudelijke kennis wordt geborgd binnen de zeven RUD’s; • vervult een rol in het landelijk stelsel (infomil, kennisportaal voor alle RUD’s in Nederland); • aanjaagrol (innovatieagenda, signaleren, motiveren, inspireren); • uniformering van werkwijzen is geen taak voor het Kenniscentrum; 2.18 Het centrale Portaal (gesitueerd in de regio Veluwe-IJssel) is een portaal voor externe partijen als het Openbaar Ministerie (OM)/Functioneel Parket (FP), politie en Veiligheidsregio’s (van buiten naar binnen) en rijksinspecties en voor tactisch-strategische businesspartners, zoals andere provincies en waterschappen en dergelijke. Daarnaast zal er vanuit het portaal worden ‘gemakeld’ op strategischtactisch niveau bijvoorbeeld in zaken als programmering, beleidsvragen, handhavingsarrangementen, ontwikkelingen en lobby. Op zaakniveau is het primaire proces leidend. Het portaal doet geen inhoudelijke taken; op dossierniveau doen de RUD’s rechtstreeks zaken met het OM/FP of andere partners. 2.19 Voor het portaal en het kenniscentrum wordt ingeschat dat een vaste formatie nodig is van 4 fte bij de RUD Veluwe-IJssel die aan de voorkant wordt gefinancierd vanuit alle regio’s. Verder zal er vraaggericht een programma worden opgezet voor de innovatieagenda. Er ontstaat synergie tussen portaal en kenniscentrum door ze bij elkaar te plaatsen. Dit heeft betrekking op het halen, brengen en verbinden van kennis met en tussen in- en externe partijen. Het zijn vergelijkbare rollen. Bundeling met ketentoezicht kan een averechts effect hebben door de mogelijke neiging het portaal te gebruiken voor inhoudelijke coördinatie van de bestuursrechtelijke ketenaanpak en strafrecht. Het kenniscentrum heeft een faciliterende rol ten behoeve van de zeven uitvoeringsdiensten. Dit zijn in principe geen eigen inhoudelijke taken. 2.20 Er wordt een programma opgezet voor ketentoezicht in de regio Rivierenland, vanuit de gedachte dat dit op termijn regulier toezicht zal kunnen vervangen. Dit programma heeft een centrale functie met specialisten (DATanalisten, programmacoördinatie). De uitvoering van de ketenprojecten vindt decentraal plaats. De projectleiders zullen zo veel mogelijk vanuit de regio’s worden geleverd in verband met het commitment en vergroting van de betrokkenheid van de regio’s.
14/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Dit betekent: • ketentoezicht is een basistaak voor de zeven RUD’s; • centrale functie: programmacoördinator en specialisten (diepgaand administratief toezicht, informatieanalist en dergelijke); • uitvoering projecten: zoveel mogelijk decentraal vanuit de zeven RUD’s; • projectleiders: de zeven RUD’s leveren capaciteit (in verband met commitment, robuustheid van afzonderlijke RUD’s, vergroten betrokkenheid). 2.21 Ingeschat wordt dat voor het ketentoezicht een vaste formatie nodig is van circa 4 fte bij de RUD Rivierenland die aan de voorkant wordt gefinancierd vanuit alle regio’s. Verder zal er vraaggericht een ketentoezichtprogramma worden opgezet dat uitvoeringsbudgetten kent in de regio’s. 2.22 De uitvoering van de, vanuit andere Gelderse RUD’s, aan de ORN overgehevelde taken, moet leiden tot een betere uitvoering van deze taken dan de uitvoering door de individuele organisaties. ‘Beter’ betekent in dit verband: • het verminderen en beter beheersen van (grote) omgevingsrisico’s. • beter zicht en grip op malafide praktijken (aanpak milieucriminaliteit). • verbetering van de dienstverlening naar de samenleving in het algemeen en ondernemers in het bijzonder. • kunnen voldoen aan de landelijke kwaliteitscriteria. • specialisering op inhoud, daardoor ook beter op de hoogte van ontwikkelingen en jurisprudentie. • een meer constante uitvoering, dat wil zeggen een snelle en adequate opvang van (tijdelijke) tekortkomingen en vacatures (minder afhankelijkheid van externen). • eenduidigheid en gelijkheid in uitvoering in de regio, geen grote verschillen per gemeente tenzij bewust een afwijkend beleid moet worden toegepast. • een efficiëntere uitvoering: meer productie voor minder geld. De beoogde efficiëntie zit dan vooral in: - meer sturing op capaciteitsinzet en productie; - minder inhuur door eigen specialisten en schaalgrootte; - minder zelf ontwikkelen/jurisprudentie volgen door krachtenbundeling; - meer standaardisatie van soortgelijke producten; - betere en meer gerichte inzet van ondersteuning; - betere/meer gerichte inzet van formatie. 2.6
Doelstellingen van de ORN 2.23 Op grond van het profiel en de daarbij horende kenmerken is aan de ORN een aantal concrete doelstellingen verbonden. Deze luiden als volgt: • De ORN zorgt ervoor dat de taakuitvoering door de ORN en door het Gelderse stelsel van RUD’s voldoet aan de wettelijke kwaliteitseisen, op voorwaarde dat zij daarvoor de opdracht en de financiële middelen krijgt. • De ORN zorgt voor een goede afstemming/samenwerking met alle betrokken partijen.
15/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
•
•
•
• •
De ORN zorgt voor een zo eenduidig mogelijke taakuitvoering in de gehele regio Nijmegen, met maatwerkafspraken als het gaat om ambities en bestuurlijke keuzes van de individuele organisaties. Door bundeling van de taken wordt de taakuitvoering efficiënter, dit leidt tot (oplopend) 10% minder kosten. Deze efficiency wordt bereikt door een efficiëntere inrichting van de ondersteuning, strakkere aansturing van werk en productie, meer specialisatie (minder uitzoeken en ieder voor zich het wiel opnieuw uitvinden), betere capaciteitsplanning en daardoor minder kosten voor externe inhuur. De ORN zorgt voor een breed pallet aan ontwikkelingsmogelijkheden voor medewerkers in termen van specialisatie en doorgroeimogelijkheden. Meer dan de huidige mogelijkheden die er nu zijn binnen de deelnemende organisaties. De ORN draagt bij aan verdergaande innovatie in de aanpak en organisatie van de VTH-taken. De ORN zorgt ervoor dat specifieke expertise wordt geborgd en waar mogelijk verder wordt uitgebouwd.
2.24 Om deze doelstellingen te kunnen realiseren is een organisatie nodig die robuust is qua omvang en die in staat is om daadwerkelijk schaalvoordelen te realiseren. Daarbij moet de dienst professioneel worden aangestuurd waardoor er grip blijft op de financiën, de productie en de kwaliteit. Ten aanzien daarvan worden heldere en haalbare doelstellingen geformuleerd met de individuele partners van de dienst. 2.25 Ten aanzien van de taakuitvoering worden door de ORN garanties gegeven aan de deelnemende partners. Deze garanties zijn als volgt en zullen in individuele contracten worden herbevestigd: • De ORN zorgt voor continuïteit in de uitvoering. • De ORN houdt rekening met de individuele cultuur en wensen van de deelnemers, maar beoogt ook uniformering. • De ORN zorgt ervoor en borgt dat elke deelnemende organisatie een vast aanspreekpunt krijgt als het gaat om de uitvoering. • De ORN zorgt voor transparantie rondom de inzet van financiën en geleverde prestaties. 2.7
Beoogde uitstraling van de ORN 2.26 De ORN wordt een professionele organisatie. De ORN borgt dat opdrachtgevers (gemeenten en provincie) hun taken en bevoegdheden op een kwalitatief goed niveau uit kunnen voeren voor zowel burgers, bedrijven en andere overheden. De ORN is de dienst die onze kwaliteit borgt. 2.27 Medewerkers willen graag bij de ORN werken. Ze hebben goede mogelijkheden om zichzelf te ontwikkelen, hebben uitdagend werk, hebben professionele collega’s en het feit dat ze bij deze ORN werken, staat goed op hun curriculum vitae.
16/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
2.28 De ORN heeft een fris en sprankelend imago en er heerst een hoge bestuurlijke sensitiviteit. 2.29 Door burgers en bedrijven wordt de ORN ervaren als een organisatie waarbinnen afspraken worden nagekomen, de dienstverlening hoog is en waar (binnen de wettelijke en beleidsmatige kaders) zo veel als mogelijk wordt meegedacht met hen. Het loket voor burgers en bedrijven wint aan kwaliteit. 2.30 In andere delen van Nederland wordt de ORN als voorbeeld gezien van een goed functionerende uitvoeringsorganisatie. 2.8
De randvoorwaarden bij het opzetten van de RUD 2.31 Bij het uitwerken van de intentieovereenkomst ´Gelderse Maat` van november 2009 is reeds een aantal randvoorwaarden meegegeven voor de vorming van de dienst. Deze gelden nog onverkort: • De RUD’s worden gevormd volgens de Gelderse Maat. • De juridische vorm van de ORN is een openbaar lichaam in het kader van de Wgr. • Bij de ORN komen geen beleidstaken. • De bestuurlijke bevoegdheden blijven bij het bevoegd gezag. Er vindt een ruimhartige mandatering aan de directeur plaats ten behoeve van een adequate uitvoering. • Er wordt zorg gedragen voor congruentie met de drie veiligheidsregio’s. Dit houdt in dat: - elke RUD samenwerkt met slechts één veiligheidsregio; - bevoegde gezagen een samenwerkingsprotocol sluiten met de veiligheidsregio; - bevoegde gezagen een samenwerkingsprotocol sluiten met het OM. • Er wordt voldaan aan de wettelijk vastgelegde kwaliteitscriteria. • Naast het basistakenpakket door gemeenten en provincie kunnen vrijwillig andere taken worden belegd bij de ORN. 2.32 De ORN wordt opgezet onder deze randvoorwaarden, aangevuld met enkele voorwaarden die de deelnemende organisaties hebben gesteld tijdens het proces van totstandkoming van dit bedrijfsplan. Deze aanvullende voorwaarden zijn hieronder nog kort toegelicht: • Er moet sprake zijn van eenheid in verscheidenheid: ruimte laten voor verschillen in lokaal beleid en ambities, maar om slagvaardig te kunnen zijn én om ook winst te boeken in de bedrijfsvoering, is harmonisatie onvermijdelijk. • De ORN is deels mede (financieel en kwalitatief) afhankelijk van het functioneren van de andere RUD’s en voelt zich verantwoordelijk voor de toelevering van kwalitatief goede producten aan andere regio’s. De set van afspraken die daarvoor wordt gemaakt moet voldoende transparant zijn.
17/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 3 Taken, formatie en financiën 3.1
Inleiding 3.1 De kern van de ORN wordt gevormd door de taken die de gemeenten en de provincie inbrengen en de formatie die daarmee gepaard gaat. Gemeenten konden op basis van de bestuurlijke overeenkomst, die tussen de VNG en het IPO is gesloten, een pakketkeuze maken. Bij het uitwerken van de taken en formatie is uitgegaan van de gekozen pakketkeuzen van de gemeenten en is vervolgens de formatie opgeteld die daar op dit moment mee gemoeid is. De ORN begint dus als optelsom van alle afzonderlijke taken en formaties van de deelnemende gemeenten en provincie. 3.2 Indien wordt uitgegaan van de huidige formatie, dan kunnen er verschillen bestaan tussen gemeenten. De ene gemeente heeft mogelijk meer formatie voor hetzelfde takenpakket als de andere. Voor de start van de ORN maakt dat niet uit, als maar duidelijk is dat elke organisatie bij de start het equivalent aan producten terugkrijgt waarvoor ze de formatie inbrengt. Brengt gemeente X, 3 fte aan formatie in, dat krijgt zij de bij deze formatie behorende producten, zoals voorheen in de eigen organisatie voorzien was. De gemeente betaalt voor deze producten de oorspronkelijke ingebrachte 3 fte. Op termijn is het wenselijk dat er een gelijksoortige ambitie komt: dat wil zeggen dat aan de hand van een objectieve norm wordt bepaald hoeveel formatie er per gemeente nodig is gegeven de taakomvang die er is. Het wegwerken van verschillen daarin zal later gebeuren.
3.2
De takenpakketten van de ORN 3.3 In het takenpakket van de ORN zijn drie grote bestanddelen te onderscheiden, namelijk: de oude Wet milieubeheer taken (pakket Milieubasis+), het niet-milieudeel van de Wabo en de complexe bovenregionale taken. Hierna wordt voor deze pakketten met de KPMG-criteria als referentiekader, nader ingegaan op de taken en deskundigheden. Milieubasis+ 3.4 Van het takenpakket Milieubasis+ hebben alle deelnemers uitgesproken dat deze bij de ORN worden ondergebracht. Daarnaast voert de ORN voor alle in de provincie Gelderland gelegen complexe inrichtingen de vergunningverlening uit. Voor de provincies Gelderland en Overijssel voert zij de Wabo-vergunningverlening en -handhaving van de BRZO-bedrijven uit.
18/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
In combinatie met de inventarisatie van de fte’s, de verwachte workload en aanwezige deskundigheden zijn de volgende conclusies te trekken betreffende de specifieke deeltaken: • De totale omvang in fte’s van de milieutaak in de ORN is circa 69 fte op basis van de financiële inventarisatie (exclusief overhead). • Voor vergunningverlening zijn bijna alle benodigde generieke en specialistische deskundigheden aanwezig en is er sprake van voldoende werkaanbod om de complexe en de niet-complexe vergunningverlening uit te voeren. Uitzondering hierop lijkt de sector Agrarisch. Hiervoor geldt dat de deskundigheid onvoldoende aanwezig is (gemeenten huren dit nu in) en dat de workload onvoldoende lijkt. De uitvoering van deze specifieke taak moet bij aanvang van de ORN opgelost zijn door dit bijvoorbeeld uit te besteden of binnen het stelsel van de Gelderse RUD’s een oplossing te vinden. • Ook voor handhaving is de workload voldoende en zijn alle generieke en specialistische deskundigheden aanwezig voor het uitvoeren van de handhaving van de complexe inrichtingen1. Dit geldt eveneens voor de uitvoering van de handhaving van de niet-complexe en agrarische inrichtingen, zodat deze kunnen worden uitgevoerd bij de ORN. Uiteraard is de handhaving van de BRZOinrichtingen robuust. • Bij de frontoffice wordt er minimaal tijd besteed aan de milieutaken. Voor de ORN lijkt daarom in de frontoffice geen andere inbreng weggelegd dan incidenteel op afspraak voor bijvoorbeeld bespreken initiatief (zie ook paragraaf 5.11 en paragraaf 5.12). • Door de partners worden geen milieuboa’s, gericht op inrichtingen en/of keten, ingebracht. De ORN is op basis van de kwaliteitscriteria verplicht om milieuboa’s in dienst te hebben. Hoe deze deeltaak in de ORN wordt uitgevoerd of dat de taak in het stelsel wordt ondergebracht, wordt opgenomen in het inrichtingsplan. Wabo-taken 3.5 Met uitzondering van de gemeente Nijmegen en de provincie Gelderland, die alle Wabotaken in de ORN plaatsen, brengen de overige partijen vooralsnog alleen de milieutaken in de ORN. Deze partijen kunnen de Wabo-taken in de toekomst alsnog inbrengen. 3.6 Voor de niet-milieutaken van de provincie geldt dat deze nu al worden uitgevoerd door de gemeenten. De provincie brengt deze taken wel in, maar zonder extra formatie, omdat deze al is meegenomen in de kengetallen bij milieu. 3.7 In de frontoffice wordt voor wat betreft de niet-milieutaken van de Wabo een aanzienlijke hoeveelheid werk uitgevoerd. Op dit moment is de omvang en inhoud onvoldoende in beeld en niet in de hiervoor genoemde fte’s meegenomen. Gelet op het belang van een goede uitvoering is het van essentieel belang dat er duidelijke afspraken worden gemaakt over de taakuitvoer, het bemensen en de rol van de ORN daarin.
1
De handhaving van de BRZO-inrichtingen is onderwerp van een landelijke discussie over het centraliseren van deze taak. De ORN is één van de zes BRZO-RUD’s waar deze taak wordt belegd.
19/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Geadviseerd wordt om een diepgaande inventarisatie uit te voeren naar de huidige taken van de diverse frontoffices, de inbreng van de ORN daarin et cetera (zie ook paragraaf 5.11 en paragraaf 5.12). 3.8 De Wabo-onderdelen kappen, inrit, reclame et cetera worden bij een aantal deelnemers uitgevoerd door afdelingen/teams die niet naar de ORN gaan. Dit betekent dat in de toekomstige situatie deze taken buiten de ORN worden uitgevoerd. Vanuit efficiencyoogpunt is het gewenst na te gaan of na de start op 1 januari 2013 deze taken in een groeiscenario bij de ORN geplaatst dienen te worden. Complexe regionale taken 3.9 Om de robuustheid van de zeven RUD’s te garanderen is in de provinciale bestuurlijke stuurgroep een besluit genomen over het beleggen van complexe vergunningverlening en handhaving die niet robuust zijn onder te brengen in de individuele RUD’s. Deze taken worden ondergebracht bij de MRA en de ORN, maar behoren tot het takenpakket en verantwoordelijkheid van de eigen RUD. Alleen de uitvoering daarvan vindt plaats op basis van dienstverlening. Partijen spreken af deze dienstverlening voor onbepaalde tijd af te nemen. In het kader van de herijking van de samenwerking kunnen er bijstellingen plaatsvinden. Centraal belegde taken 3.10 Er is bestuurlijke overeenstemming om een aantal taken centraal in één van de Gelderse RUD’s te beleggen, omdat deze niet versnipperd kunnen worden uitgevoerd. Drie RUD’s hebben centraal belegde taken toegewezen gekregen voor een totaal van 9 fte: • De coördinatie van de kwaliteit en de samenwerking binnen het stelsel worden belegd bij de RUD De Vallei; totaal 1 fte. • Het portaal voor externe (kennis)partners wordt in combinatie met het kenniscentrum belegd in de RUD Veluwe-IJssel; totaal 4 fte. • Het programma Ketentoezicht wordt belegd bij de RUD Rivierenland; totaal 4 fte. De financiering van centraal belegde taken is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van het stelsel van zeven RUD’s in Gelderland. Dit betekent voor de ORN dat zij voor circa 1,36 fte deel moet bijdragen in de kosten van de centraal belegde taken. Dit betreffen extra kosten omdat deze taken nu niet bij de gemeenten worden uitgevoerd. Dit is verwerkt in de begroting. Inventarisatie uitvoering taken 3.11 Op basis van een uitgevoerde inventarisatie zijn de volgende conclusies te trekken: • De totale omvang in fte’s voor de Wabo-taak exclusief milieu en overhead, bedraagt 42,62 fte. • Voor zowel vergunningverlening als handhaving van de activiteit bouwen en slopen is voldoende workload en deskundigheid aanwezig om deze taak uit te voeren.
20/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
De specialistische deskundigheden bouwfysica en bouwakoestiek zijn onvoldoende aanwezig en ook de workload lijkt onvoldoende. Deze specialismen worden op dit moment door gemeenten ingevuld door inhuur. De uitvoering van deze specialistische taken dient bij aanvang van de ORN geborgd te zijn door dit bijvoorbeeld uit te besteden of door binnen het stelsel van de Gelderse RUD’s een oplossing te zoeken. Het specialisme brandveiligheid wordt in de huidige situatie uitgevoerd door de brandweer (lokaal of regionaal). Geadviseerd wordt voor dit specialisme nader te onderzoeken of dit kan worden belegd binnen de ORN of dat de taak met een dienstverleningsovereenkomst bij de regionale brandweer kan worden ondergebracht. Opgemerkt wordt dat in de inventarisatie de fte’s en de workload niet zijn opgenomen, maar dat de inschatting is dat het een substantiële taak betreft.
•
•
Applicatiebeheer 3.12 Bij deelnemers wordt binnen de afdelingen/teams die de milieu- en bouwtaken uitvoeren functioneel applicatiebeheer uitgevoerd (1,77 fte). De vraag is of deze taak en formatie achterblijft bij de deelnemers of dat dit overgaat naar de ORN. De provinciale expertgroep zal hiertoe een provinciedekkend voorstel opstellen. In de inrichtingsfase zal dit voorstel verder in het uitvoeringsplan worden opgenomen. 3.3
Indicatieve formatie van de ORN/ambitieniveau bij de uitvoering 3.13 De formatie in omvang en samenstelling vormt een belangrijke basis voor de uitwerking van diverse aspecten en wordt als input gebruikt voor: • het bepalen van de omvang van de ORN; • het indelen van de ORN in logische organisatieonderdelen (afdelingen, teams, staf); • de omvang van de overhead (wat is er als ondersteuning (management en bedrijfsvoering) nodig); • het berekenen van de kosten van de ORN (salaris, voorzieningen, huisvesting et cetera). 3.14 Het bepalen van de totale formatie van de ORN geschiedt door uit te gaan van de beschikbare formatie die iedere deelnemer inbrengt. 3.15 De stuurgroep ORN heeft als bepalende randvoorwaarde voor de vorming van de ORN meegegeven dat dit budgetneutraal moet plaatsvinden. Deze randvoorwaarde is door de stuurgroep verder verwerkt in het uitgangspunt dat de beschikbare primaire formatie de basis vormt voor het bepalen van de totale formatie van de ORN. 3.16 Het bepalen van de formatie aan de hand van de bovenvermelde takenpakketten is gedaan op grond van de nu beschikbare formatie2 binnen de verschillende organisaties. 2
Uitgegaan is van de situatie per 1 januari 2010 met een update van november 2011, waarbij de beschikbare formatie bestaat uit de bezetting inclusief eventuele vacatures.
21/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.17 De primaire formatie wordt ondersteund door management, Personeel & Organisatie, Financiën & Control, Informatisering & Automatisering, Communicatie, Facilitaire Zaken en overige. Hiervoor wordt als uitgangspunt de Berenschotnorm van 27,3% gehanteerd. Het aanbod van de gemeente Nijmegen geeft aan dat deze norm waarschijnlijk in de praktijk structureel lager uitvalt. Naar de plaatsing van het overhead personeel is door BMC onderzoek gedaan. Dit onderzoek leidt tot een aantal organisatiekeuzes met een voorkeursvariant die verwoord is in bijlage D. 3.18 Een taak die nog uitgewerkt moet worden, is de rol van de ORN in de gemeentelijke en regionale rampenorganisatie. Onderdeel van de gemeentelijke rampenorganisatie is het actiecentrum milieu(zorg). Na de vorming van de ORN zal het hiervoor deskundige personeel in veel gevallen overgaan naar de ORN, waardoor de meeste gemeenten niet meer in staat zullen zijn om een dergelijk actiecentrum te bemensen. 3.19 Aan de hand van de hiervoor beschreven processen is een indicatieve formatie voor de ORN in beeld gebracht. Deze ziet er als volgt uit 3: Indicatief formatieoverzicht ORN Milieu Beuningen Druten Groesbeek Heumen Millingen aan de Rijn Nijmegen Ubbergen Wijchen Provincie
4,58 2,77 3,10 1,59 0,50 16,74 0,42 3,45 14,42
0 0 0 0 0 42,62 0 0,00 0,00
4,58 2,77 3.10 1,59 0,50 59,36 0,42 3,45 14,42
Bovenregionaal Totaal
21,86 69,43
0 42,62
21,86 112,05
Wabo
Totaal
Figuur 2: indicatieve formatie ORN
3.20 Bij de hiervoor geschetste omvang en samenstelling van de ORN, is voor de ORN als geheel sprake van een robuuste organisatie.
3
In de implementatiefase moet op basis van de uiteindelijk ingebrachte workload de over te dragen formatie worden bepaald.
22/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.4
Complexe bovenregionale taken 3.21 De ORN voert de complexe vergunningverlening uit in de provincie Gelderland. Deze taak behoort tot het takenpakket en verantwoordelijkheid van de eigen RUD, alleen de uitvoering daarvan vindt plaats op basis van permanente dienstverlening. De verdeling naar de onderliggende Gelderse RUD’s is als volgt: Verdeling complexe vergunningverlening in fte’s Achterhoek 3,69 De Vallei 2,76 ORA 3,58 Noord-Veluwe 2,45 Rivierenland 4,40 Veluwe en IJssel 2,48 Nog toe te delen 2,50 Totaal 21,86 Figuur 3: verdeling complexe vergunningverlening Gelderse RUD’s in fte’s
3.5
Groeien naar een gezamenlijk ambitieniveau binnen de ORN 3.22 De nu beschikbare formatie zoals deze voor elke gemeente en de provincie is geïnventariseerd, vormt de basis voor de inbreng per deelnemende partij. Tijdens deze inventarisatie is naar voren gekomen dat de verhouding tussen de omvang van taken en de omvang van formatie tussen gemeenten kan variëren. Gemeenten hanteren verschillende uitgangspunten en normen in verband met verschillende ambities. 3.23 Gemeenten hebben van oudsher een gevarieerde aanpak bij de uitvoering van wettelijke taken. Die variatie vindt zijn oorsprong in het verschil in benadering van maatgevende aspecten als risico-inschatting en prioritering. Daarbij komt dat sprake is van variatie in locatiespecifieke omstandigheden. Te denken valt aan aspecten als het inschatten van risico’s bij de planning van inspectie van bedrijven (bij het aanvaarden van zekere (lage) risico’s hoeft er minder te worden gecontroleerd) of het mogelijke verschil in benadering van bedrijven of de mate waarin klachten zich voordoen. 3.24 Ook in de situatie dat de taken worden uitgevoerd door de ORN blijven gemeenten en provincie verantwoordelijk voor de bestuurlijke afweging van risico’s en prioriteiten en daarmee dus ook de omvang van het uit te voeren takenpakket. Het is de uitdaging van de ORN om na verloop van tijd de gemeenten in hun bestuurlijke en beleidsmatige afwegingen rond de aanpak van wettelijke taken naar elkaar toe te (laten) bewegen zodat op termijn de verschillen kleiner worden. Op die manier kunnen efficiencyvoordelen worden gecombineerd met het af te spreken kwaliteitsniveau van de taakuitvoering.
23/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.6
Overige aspecten inzake de formatie van de ORN 3.25 Omdat de formatie van de ORN wordt gebundeld vanuit de beschikbare formatie van partijen geldt bij de uitvoering door de ORN vanaf 1 januari 2013 dat de omvang van de taakuitvoering door de ORN voor partijen plaatsvindt naar rato waarvan zij formatie hebben ingebracht. De ingebrachte formatie wordt vertaald naar productieafspraken per jaar per organisatie. Dit is om te voorkomen dat organisaties relatief meer of minder productie krijgen dan waar zij, op basis van hun inbreng, recht op hebben. De individuele organisaties blijven te allen tijde verantwoordelijk voor (de omvang van) hun eigen ambitieniveau en de daarbij behorende kosten. De ORN wordt verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde producten en de gemaakte uren. 3.26 Afgesproken is de formatie te baseren op de situatie per november 2011. Bij de bepaling van de formatie en de vaststelling van de uit te voeren taken is geen rekening gehouden met aanstaande ontwikkelingen als de derde tranche Activiteitenbesluit WM en de uitvoering van Waterwettaken, zoals het toezicht op indirecte lozingen (thans gedeeltelijk uitgevoerd door het Waterschap Rivierenland). Ook de eventuele gevolgen van de bezuinigingen zijn nog niet verwerkt in de formatie. Bij het kwartiermaken moet bekeken worden hoe deze ontwikkelingen zich verhouden tot het definitief inrichten van de organisatie en het maken van contractafspraken met gemeenten.
3.7
Een scherpe realistische exploitatiebegroting voor 2013 en verder 3.27 Er is een exploitatiebegroting gemaakt van de structurele kosten van de ORN. Daarbij is ervan uitgegaan dat de opzet van de ORN budgettair neutraal geschiedt. Op basis van gegevens die van de gemeenten en de provincie beschikbaar waren is een kostprijs per fte bepaald, inclusief een opslag voor overhead. 3.28 De efficiencymaatregelen van jaarlijks 2,5% leiden vanaf 2014 tot en met 2017 uiteindelijk tot een structureel lagere loonsom van 10%. 3.29 Voor de exploitatie van de ORN is een realistische, maar zo scherp mogelijke, begroting gemaakt. Alle mogelijke kosten voor de taakuitvoering zijn daarin opgenomen (zie bijlage A). 3.30 De exploitatie is opgezet op basis van de bestaande begrotingsgegevens van de partners. De exploitatie wordt ingegeven door het bundelen van de beschikbare budgetten van de huidige taakuitvoering (primaire proces) en vermeerderd met de overheadkosten (ondersteuning en materieel). Wat er naast het management en het secretariaat tot de overhead wordt gerekend, staat in de hiernavolgende tabel:
24/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Ondersteunende taak Personeel & Organisatie
Informatisering
Financiën
Facilitair/huisvesting
Juridisch Communicatie
Toelichting HRM-beleid, HRM-advies, organisatie en cultuur, werving en selectie, personeels- en salarisadministratie, loopbaanbegeleiding, organisatiebeleid- en advies, preventie en re-integratie ICT-beleid, ICT-advies, projecten, helpdesk, DIV, functioneel en technisch applicatiebeheer, architectuur en hardware Financieel beleid en advies, projecten, Planning & Control, controller, audits, financiële administratie en facturatie en AO Huismeester, receptie, werkplekken, schoonmaak, catering, beveiliging, inkoop, post en archief, repro, huisvesting en vastgoed Juridisch beleid en advies, projecten, contracten en contractbeheer en rechtsbescherming Strategische communicatie, huisstijl, internet, intranet, projecten, woordvoering en voorlichting
Figuur 4: overzicht overheadtaken (exclusief management en secretariaat)
3.31 Deze exploitatie is opgezet op basis van de bestaande begrotingsgegevens van de partners. De exploitatie wordt ingegeven door het bundelen van de beschikbare budgetten van de huidige taakuitvoering (het primaire proces) en vermeerderd met de overheadkosten (ondersteuning en materieel).
3.32 Bij de exploitatiebegroting zijn de volgende aannames gehanteerd: • De financiële aannames zijn gedaan op het prijspeil 2012. • Het aantal in te brengen medewerkers is formatieneutraal voor de primaire taken, dat wil zeggen dat voor de uitvoering door de ORN van de primaire taken per deelnemer het aantal fte’s wordt ingebracht dat ook in de huidige situatie deze taken uitvoert. • Voor de loonsom is de salarisschaal van de deelnemende gemeente overgenomen en het maximum toegepast. • Voor de formatieve overhead wordt uitgegaan van een afgesproken percentage van 27,3 (Berenschotnorm) over de totale formatie. Doorrekening op de primaire formatie komt overeen met 37,6%. Deze toeslag vertaalt zich in formatie ingeval taken zelf worden uitgevoerd en middelen indien taken worden uitbesteed. • Materiële overhead: hierbij moet gedacht worden aan kosten voor huisvesting, inrichting, opleidingskosten, ICT en dergelijke. De materiële overhead wordt berekend op basis van een gangbaar voorzieningen- en middelenniveau. Het hiervoor gehanteerde percentage bedraagt 40 over de formatieve overhead en staat gelijk aan 15% over de primaire formatie. • Bij de inrichting van de exploitatiebegroting is gebleken dat een hoger budget voor de materiële lasten noodzakelijk is. Een belangrijke pijler hierin zijn de kosten voor ICT.
25/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
• •
•
Het uitgangspunt is dat de totale overhead binnen de vastgestelde norm blijft van 52,6% waardoor een verschuiving van formatieve overhead (5,0%) naar materiële overhead heeft plaatsgevonden. Het aantal productieve uren wordt vastgesteld op 1.400 per jaar. De ORN zal een weerstandsreserve opbouwen met als doel kleine calamiteiten en schommelingen binnen de bedrijfsvoering te kunnen opvangen. De opbouw van de reserve hangt af van het resultaat van de jaarrekening. De bijdrage aan het Gelderse stelsel is berekend op 1,31 fte ofwel ! 154.000,—.
Op basis van de exploitatiebegroting kunnen de gemiddelde kosten per fte worden bepaald: Exploitatiebegroting 2013 in één oogopslag: prijspeil 2012 Milieu Formatieplaatsen primair
Wabo
Bovenregionaal
Totaal
47,57 fte
42,62 fte
21,86 fte
112,05 fte
Loonkosten primair proces
! 3.012.900,—
! 2.765.600,—
! 1.530.200,—
! 7.308.700,—
Loonkosten ondersteuning
!
982.200,—
!
901.600,—
!
498.800,—
! 2.382.600,—
Kosten materiële overhead
!
602.600,—
!
553.100,—
!
306.000,—
! 1.461.700,—
0,—
!
0,—
!
0,—
!
0,—
proces (inclusief inhuur)
Dotatie reserve
!
Bijdrage kwaliteitsstelsel
!
154.000,—
!
0,—
!
0,—
!
154.000,—
Kosten per fte
!
99.883,—
!
99.022,—
!
106.816,—
!
99.533,—
Netto uurtarief/1.400 uur
!
71,35
!
70,73
!
76,30
!
71,10
Figuur 5: exploitatiebegroting 2013
3.8
Verdeling naar de partners 3.33 De financiële inbreng van de partners in de ORN is gedaan op de berekende loonsom in het primaire proces. Voor 2013 is deze als volgt: Inbreng partners (x ! 1.000)
Wijchen; 305 Groesbeek; 283 Beuningen; 411 Druten; 250 Heumen; 152 Millingen; 45 Ov.Rud's; 2.335 Ubbergen; 41
Provincie; 1.592 Nijmegen; 5.892
Beuningen
Druten
Groesbeek
Heumen
Millingen
Nijmegen
Provincie
Ov.Rud's
Ubbergen
Wijchen
Figuur 6: financiële inbreng partners in RUD
De meerjarige inbreng is opgenomen in bijlage A.
26/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.9
3.10
Efficiencywinst/bezuinigingstaakstelling 3.34 De ORN wordt opgezet als een slanke organisatie met een scherpe begroting. Hierdoor is het nagenoeg onmogelijk om daarbovenop nog grote efficiencyvoordelen te behalen. De frictie- en desintegratiekosten van de latende partners kunnen zodoende door de ORN niet worden terugverdiend. De partners realiseren feitelijk vanaf de start een kostenbesparing in de eigen organisatie. In de praktijk zal deze winst worden geïncasseerd als de oplossing voor de frictie- en desintegratiekosten is gerealiseerd. Als bijdrage aan de algemene bezuiniging bij de partners wordt een efficiencykorting doorgevoerd binnen de ORN-begroting. Deze korting wordt gesteld op 2,5% van de totale loonsom vanaf 2014 uiteindelijk structureel oplopend tot 10% in 2017. Dit levert een besparing op van ! 242.000,— in 2014 tot ! 933.000,— in 2017. Meerjarenbegroting 3.35 De meerjarenbegroting 2013 tot en met 2018 ziet er als volgt uit:
Meerjarenbegroting 2013-2018 in één oogopslag: prijspeil 2018 2013 Formatieplaatsen primair
2014 112,05
2015 112,05
2016 112,05
2017 112,05
2018 112,05
112,05
proces (inclusief inhuur) Loonkosten primair proces
! 7.308.700
!
7.308.700
!
7.308.700
!
7.308.700
!
7.308.700
!
7.308.700
Loonkosten ondersteuning
! 2.382.600
!
2.382.600
!
2.382.600
!
2.382.600
!
2.382.600
!
2.382.600
Kosten materiële overhead
! 1.461.700
!
1.461.700
!
1.461.700
!
1.461.700
!
1.461.700
!
1.461.700
Dotatie reserve
!
0
!
0
Bijdrage kwaliteitsstelsel
!
Efficiencykorting 2,5%
!
!
0
154.000
!
0
-!
!
0
154.000
!
242.300
-!
!
0
154.000
!
478.500
-!
!
0
154.000
!
708.800
-!
154.000
!
154.000
933.400
-!
933.400
(maximaal 10%) Exploitatiebegroting
! 11.307.000
! 11.064.700
! 10.828.500
! 10.598.200
! 10.373.600
! 10.373.600
meerjarig
Figuur 7: meerjarenbegroting ORN 2013-2018
De efficiencykorting wordt gerealiseerd op primaire formatie en ondersteuning. 3.11
Beginsel van budgettair neutraal 3.36 Het opzetten van de ORN wordt gedaan onder de voorwaarde van budgettaire neutraliteit voor alle partners tezamen en individueel. Of de individuele partners daarin slagen, hangt af van de mate en snelheid waarmee zij hun achterblijvende formatie kunnen afbouwen. 3.37 Als het gaat om de begroting dan betekent budgettair neutraal dat de huidige kosten van de taakuitvoering, inclusief de opslag voor overhead, niet meer gaan bedragen dan de voor het peiljaar 2012 gecorrigeerde kosten die straks moeten worden gemaakt bij de ORN. 3.38 Voor de individuele organisaties resteren frictiekosten. De structurele besparing die de ORN realiseert kan worden ingezet om de frictiekosten van de individuele organisaties te betalen.
27/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.39 In de onderstaande paragrafen is uitgewerkt hoe het beginsel van budgettaire neutraliteit wordt gerealiseerd. 3.12
Structurele verlaging van de exploitatie na vier jaren 3.40 Een belangrijke doelstelling van de ORN is, om als gevolg van schaalvoordelen, ten minste het wettelijk vereiste kwaliteitsniveau te bereiken tegen lagere kosten. 3.41 Taakstellend krijgt de ORN de opdracht om vanaf 2014 tot en met 2017 de formatie per jaar met 2,5% efficiënter te maken. Vanaf 2018 is de beoogde efficiencykorting van 10% gehaald. 3.42 De efficiencywinst is te behalen door een doelgerichte aansturing op basis van een gerichte planning, efficiënter volgen van nieuwe ontwikkelingen, het realiseren van schaalvoordelen door het bundelen van activiteiten, het werken met producten en productprijzen, het voorkomen van doublures in de interne uitvoering, specialismevorming en een zo laag mogelijke externe inhuur. 3.43 Vanaf 2018 gaan de personeelsgebonden kosten ten opzichte van 2014 structureel met 10% lager uitvallen dan waarmee wordt gestart in 2013. De besparingen die in de jaren 2014 tot en met 2017 worden gerealiseerd worden gebruikt om de project- en desintegratiekosten van de partners mee te financieren/ terug te betalen. De doelstelling voor 2018 is taakstellend en zal gedurende de komende jaren worden gemonitord. In de periode 2014 tot en met 2017 zal de efficiencyoperatie jaarlijks vorm krijgen. 3.44 De overhead in de begroting is genormeerd op 52,5% en bestaat uit de volgende componenten: Onderdeel A. Personele
2013 !
2014 837.800,—
!
837.800,—
2015
2016
!
!
837.800,—
837.800,—
overhead/management B. Personele
! 1.544.800,—
! 1.544.800,—
! 1.544.800,—
! 1.544.800,—
! 1.461.700,—
! 1.461.700,—
! 1.461.700,—
! 1.461.700,—
! 3.844.300,—
! 3.844.300,—
! 3.844.300,—
! 3.844.300,—
overhead/PIOFAH-functies C. Materiële overhead ORN (20%) Totaal budget overhead ORN Figuur 8: overzicht kosten overhead
De gemeente Nijmegen heeft voor het gastheerschap van de PIOFAH-taken (onderdeel B) aangegeven deze taak voor een structureel bedrag van ! 1,2 miljoen te willen verzorgen en in het eerste jaar eenmalig voor een bedrag van ! 950.000,—. Daarbij geeft ze de overige deelnemers aan de ORN in de eerste drie jaren een voordeel van ! 960.000,— incidenteel ter tegemoetkoming in de kosten van de afbouw van overhead die Nijmegen in mindere mate heeft.
28/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
De verdeling hiervan bedraagt voor 2013 ! 600.000,—, voor 2014 ! 240.000,— en voor 2015 ! 120.000,—. De tegemoetkoming wordt verrekend met de bijdrage aan de ORN. Wat deze ! 960.000,— betekent voor de individuele deelnemers is opgenomen in onderstaand figuur. Verdeling gastheervoordeel over de regiogemeenten Inbreng FTE
Inbreng fin.
% totaal
Korting bijdrage MARN-deelnemerspiofah
Nijmegen
59,36
5.892
52,10%
Regiogem.
16,41
1.487
13,20%
! 463.631,—
Provincie
14,42
1.592
14,10%
! 496.369,—
Overige RUD's
21,86
2.335
20,60%
112,05
11.306
100,00%
! 960.000,—
Het gastheervoordeel van ! 960.000,— wordt verdeeld onder de regiogemeenten en de provincie als deelnemers ORN. Uitsplitsing regiogemeenten Beuningen
Inbreng FTE
Inbreng fin.
% totaal
Korting bijdrage MARN-deelnemers
4,58
411
! 128.146,—
Druten
2,77
250
! 77.947,—
Groesbeek
3,10
283
! 88.236,—
Heumen
1,59
152
! 47.392,—
Millingen
0,50
45
! 14.031,—
Ubbergen
0,42
41
! 12.783,—
Wijchen
3,45
305
! 95.096,—
16,41
1.487
! 463.631,—
Figuur 9: verdeling gastheervoordeel over de regiogemeenten
De structureel lagere overheadkosten door een lagere bijdrage voor PIOFAH-taken draagt bij aan een gunstiger exploitatieresultaat. Over het gastheerschap van ICT en huisvesting moeten nog afspraken worden gemaakt. De verdeling van het voordeel voor het bovenregionale deel vindt plaats na een discussie hierover in de inrichtingsfase. Daarbij zal ook de bekostiging van de bovenregionale projectkosten worden betrokken. 3.13
Financieringsmodel van inputgericht stapsgewijs naar outputgericht 3.45 Het uitgangspunt van het financieringsmodel is dat de huidige kostenniveaus van de provincie en de aan de ORN deelnemende gemeenten niet wijzigen.
29/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.46 Het voorstel is dat de afzonderlijke partners het eerste jaar de financiering op basis van input realiseren. Dat wil zeggen dat zij in 2013 een vaste inbreng hebben van financiering gekoppeld aan hun afname. 3.47 In 2013 wordt door de ORN, in samenwerking met de deelnemers, een productenboek opgesteld op basis waarvan naar een outputgerichte financiering kan worden toegewerkt. Outputgerichte financiering wordt ingevoerd per begrotingsjaar 2014. 3.48 De verwachting is dat vanaf 2014 een situatie intreedt van outputgerichte financiering en er voldoende ervaringscijfers zijn om tot een gedegen model van kostentoerekening te komen. 3.49 Concreet betekent dit dat voor het eerste jaar een inputmodel van financiering wordt voorgesteld. In de periode vanaf 2014 wordt toegewerkt naar een outputmodel zodat voor de vervolgcontractperiode op basis van afname/producten contracten worden gemaakt en ook de financiering op die basis zal plaatsvinden. 3.50
De kenmerken van deze twee modellen zijn hieronder nog kort toegelicht:
Inputmodel • De totale kosten worden omgeslagen naar de formatieve inbreng en op deze wijze worden de kosten naar de deelnemende gemeenten/provincie doorberekend. Outputmodel • De uitvoeringsdienst zal op basis van afgenomen producten en geleverde prestaties worden gefinancierd (kostprijs per product/prestatie). 3.51 Om tot een model van outputfinanciering te komen, zal ervaring moeten worden opgedaan met gegevens ten aanzien van aantallen producten/tijd per product/prijs per uur/aantal productieve uren. Met ingang van 2013 wordt hiermee gestart waarbij het streven erop gericht is om vanaf 2014 te werken met een systeem van outputfinanciering. Gedurende deze periode wordt door middel van de inzet van de productencatalogus toegewerkt naar outputfinanciering. 3.14
De projectbegroting voor 2012 3.52 Voor het neerzetten van de ORN moet een eenmalige projectinvestering worden gedaan. De totale omvang hiervan is gebaseerd op een aantal aannames en ervaringen bij andere milieu- en omgevingsdiensten. Een overzicht van de genoemde kosten is opgenomen onder bijlage B. 3.53 Bij de projectkosten is een verdeling gemaakt met percentages op basis van de formatieve inbreng. Voor het bepalen van deze percentages kunnen geen objectieve criteria als inwoners of aantallen bedrijven worden gehanteerd vanwege de betrokkenheid van de provincie.
30/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.54 De inbreng van de bijdrage aan de opstartkosten zijn terugverdiend door de partners in de ORN na maximaal vier jaar. 3.55 Op grond van de bovenbeschreven uitgangspunten is de volgende verdeling van de opstartkosten gemaakt: Verdeling opstartkosten Partners Deelnemer Verdeling Bedrag Beuningen 3,6% ! 36.000,— Druten 2,2% ! 21.900,— Groesbeek 2,5% ! 24.800,— Heumen 1,3% ! 13.300,— Millingen aan de Rijn 0,4% ! 3.900,— Nijmegen 52,1% ! 516.600,— Ubbergen 0,4% ! 3.600,— Wijchen 2,7% ! 26.700,— Provincie ORN 14,1% ! 139.900,— Bovenregionaal 20,6% ! 204.300,— Totaal 100,0% ! 991.000,— Figuur 10: verdeling opstartkosten
De deelnemers zullen bij deelname in de ORN voor het aandeel in de startkosten worden gefactureerd.
31/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
3.15
Risicoparagraaf 3.56 Er worden een aantal risico’s onderkend die mogelijk invloed kunnen hebben op de exploitatiebegroting. Het betreft vooral risico’s die niet kwantificeerbaar zijn. Uitgangspunt is dat de meerkosten worden afgedekt uit de flexibele schil van de overheadformatie. Risico
Toelichting
ICT
De inschatting van de ICT-kosten zijn voor zover we kunnen overzien onvolledig en zacht. In de expertgroep ICT wordt uitvraag gedaan naar de inventarisatie van de middelen bij de RUD partners. De kosten die vooralsnog zijn geraamd, zijn gebaseerd op de huidige bekende uitgangspunten en lopen parallel aan de ramingen van de andere Gelderse RUD’s. De dekking voor zover ze niet past binnen de norm van 15% materiële overhead, zullen worden opgevangen binnen de flexibele schil van de loonsom.
Loonkosten
Binnen de functieprofielen zijn vanuit de partners verschillende loonwaarderingen toegepast. Samenvoeging van de functies kan mogelijk leiden tot een hogere loonsom. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat deze binnen de flexibele schil van de loonsom kan worden opgevangen.
Inbreng partners
Dit bedrijfsplan is ten aanzien van de middelen en workload gebaseerd op de bestanden van 2011 van de partners. Het zou kunnen dat naderhand blijkt dat deze onvolledig is of dat er onjuiste aannames zijn gedaan. Indien hier sprake van is zal met de individuele partner gesprekken worden gevoerd.
Bezuinigingen
De aangekondigde bezuiniging uit de septembercirculaire 2011 is voor de RUD’s in het regeerakkoord een ombuiging opgenomen oplopend in 2012 van ! 50 miljoen, 2013 ! 80 miljoen en vanaf 2014 structureel ! 100 miljoen. Dit betreft een zogenoemde generieke korting. De mogelijke gevolgen hiervan zijn niet meegenomen in de exploitatiebegroting. De bestuurders van de ORN hebben besloten deze taakstelling niet ten laste van de exploitatiebegroting van de ORN te brengen.
Directe
De direct gerelateerde productkosten zoals advies derden bij grote
productiekosten
bouwvergunningen, bezwaar- en beroepschriften, facturatie leges, archieven zijn niet meegenomen in de begroting. Vooralsnog blijven deze productkosten bij de latende partners. In de processen zal in overleg met de latende partners afspraken over dienen te worden gemaakt.
Onvoorzien
Aanvankelijk was een post onvoorzien opgenomen ter grootte van 10% van de materiële kosten. Deze post was bedoeld om dekking te geven aan onzekerheden in de begroting waaronder ICT en dergelijke.
Weerstandsvermogen
Aanvankelijk was 1% opgenomen van het jaarlijkse lastenbudget voor de vorming van een weerstandsvermogen met een uiteindelijk plafond van 5%. Deze reserve is bedoeld als achtervang voor mogelijke kleine calamiteiten en schommelingen in de bedrijfsvoering. De opbouw van de reserve zal nu afhankelijk worden gemaakt van het jaarrekeningresultaat.
Figuur 11: overzicht mogelijke risico’s
32/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 4 Bestuurlijke en ambtelijke aansturing 4.1
Inleiding 4.1 De Wgr is het geëigende instrument om samenwerking tussen overheden vorm te geven. In de Intentieverklaring Gelderse Maat is daarom door alle partijen overeengekomen dat de ORN de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wgr zal hebben. Dit is in overeenstemming met de bestuurlijke inzet van de staatssecretaris. 4.2 Er is gekozen voor een openbaar lichaam, omdat alleen een openbaar lichaam personeel in dienst kan nemen en zelfstandig privaatrechtelijke handelingen kan verrichten. Andere samenwerkingsvormen binnen de Wgr kunnen dat niet. 4.3 De juridische vormgeving is niet beslissend voor de verdere invulling van de organisatie. Hier kan op een innovatieve, inventieve wijze mee om worden gegaan, zodat er ook daadwerkelijk een flexibele organisatie tot stand kan komen. 4.4 In 2015 zal de samenwerking binnen de ORN worden geëvalueerd. Bevoegdheden delegatie en mandaat 4.5 Op grond van de wettelijke bevoegdheidsverdeling zijn de colleges van B&W en GS bevoegd tot het uitoefenen van publiekrechtelijke bevoegdheden (voornamelijk beschikkingen). Overdracht van bevoegdheden (delegatie) aan een openbaar lichaam is mogelijk. Gelet op de omschrijving van de beoogde taken van de ORN is overdracht van bevoegdheden evenwel niet aan de orde, ook niet als de ORN de vorm van een openbaar lichaam krijgt. 4.6 Aan de ORN wordt de voorbereiding van beslissingen overgelaten, eventueel ook de beslissing zelf, maar dan in mandaat. 4.7 Mandaat wordt door het bevoegde college verstrekt aan de directeur van de ORN, met de mogelijkheid van ondermandaat aan leidinggevenden. Dit wordt vastgelegd in de gemeentelijke en provinciale mandaatbesluiten. Het is derhalve aan elk college om de reikwijdte van het mandaat te bepalen, maar om redenen van efficiency verdient het wel de voorkeur dat op ruime schaal gemandateerd wordt. Parallel daaraan zijn voorzieningen nodig voor het waarborgen van de bestuurlijke verantwoordelijkheid van ieder college.
33/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
4.8 De mandaatgever kan per geval of in het algemeen instructies geven over de gemandateerde bevoegdheid. Het geven van te veel instructies kan op gespannen voet komen te staan met het efficiënt functioneren van de ORN. De gemandateerde verschaft de mandaatgever op diens verzoek inlichtingen over de uitoefening van de mandaatgever. 4.2
Privaatrechtelijke bevoegdheden 4.9 Een openbaar lichaam is een rechtspersoon en kan als zodanig zelfstandig deelnemen aan het rechtsverkeer door privaatrechtelijke rechtshandelingen te verrichten. De deelnemers in de regeling waarbij het openbaar lichaam is ingesteld, kunnen in de regeling bepalen dat die bevoegdheden worden beperkt. Het uitgangspunt is het aangaan van leningen en hypotheken en het oprichten van rechtspersonen uit te sluiten. Daaronder is niet begrepen een rekeningcourantverhouding die nodig is voor het betalen en ontvangen van gelden die te maken hebben met de bedrijfsvoering. Uit een oogpunt van mededinging en risicomanagement wordt geadviseerd vast te leggen dat de ORN zich niet op de commerciële markt (adviesdiensten voor externen) begeeft.
4.3
Samenstelling en inrichting van het bestuur 4.10 Op grond van de Wgr heeft een GR, waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, een algemeen bestuur (AB), een dagelijks bestuur (DB) en een voorzitter. Algemeen bestuur 4.11 De Wgr bepaalt dat het AB wordt samengesteld door en uit de bestuursorganen die de regeling hebben getroffen. In geval van de ORN zijn dat de colleges van B&W en GS. Gelet daarop zal het AB bestaan uit wethouders en gedeputeerden. De belangrijkste bevoegdheden van het AB zijn het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het benoemen van de directeur en het verrichten van privaatrechtelijke handelingen. 4.12 In de GR wordt bepaald hoeveel leden elk college in het AB krijgt. Het uitgangspunt daarbij is dat elke deelnemer een afgevaardigde in het AB heeft. Vanwege de bevoegdheid van het AB om de begroting en de rekening vast te stellen, zullen alle deelnemende overheden plaatsnemen in het AB. Elk AB-lid heeft een plaatsvervanger. 4.13 Er kan in de regeling gedifferentieerd worden in het aantal leden per college en in de omvang van het stemrecht (enkelvoudig, meervoudig). Voor bepaalde besluiten kan in de regeling een gekwalificeerde meerderheid worden voorgeschreven. Op die manier kan het verschil in belang tussen deelnemende overheden tot uitdrukking komen.
34/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
4.14 De hoofdlijn voor de regeling van het AB is als volgt: • per college één lid in het AB; • stemgewicht op basis van ingebrachte taken in de eerste drie jaren; financiële risico’s en reservevorming gaan in dezelfde verhoudingen mee; • differentiatie tussen deelnemers door middel van staffel naar rato van de inbreng; • ieder stemgewicht wordt vastgelegd in de regeling; in beginsel blijft dit de eerste drie jaar ongewijzigd; na drie jaar komt een herijking op basis van de stand van zaken op dat moment; • bescherming van minderheid/meerderheid van stemmen door minimaal drie ABleden; • er wordt een ambtelijk vooroverleg ingesteld om agendering en besluitvorming voor te bereiden; • begroting, jaarrekening, uittreding, opheffing en wijziging worden vastgesteld met tweederde meerderheid; overige besluiten op basis van gewone meerderheid. Dagelijks bestuur 4.15 Het DB bestaat uit de voorzitter en drie andere leden, door en uit het AB aan te wijzen. In de regeling worden procedurele bepalingen opgenomen voor het DB. De voorzitter van het AB is tevens voorzitter van het DB. De leden van het DB mogen niet allen afkomstig zijn uit dezelfde gemeente/provincie. Daarnaast kan de regeling zelf aanvullende bepalingen bevatten over het DB. Voorgesteld wordt dat het DB als volgt wordt geregeld: • het DB heeft vier leden, waaronder de voorzitter; • de GS van Gelderland en het college van B&W van Nijmegen nemen ieder met één lid zitting in het DB; • overige AB-leden benoemen de twee overige leden van het DB; • ieder lid heeft een gelijk stemgewicht; • besluiten worden genomen met gewone meerderheid; • bij het staken van de stemmen beslist de voorzitter. Voorzitter 4.16 De voorzitter wordt benoemd door en uit het AB. De voorzitter is (lid en) voorzitter van het AB en van het DB. 4.4
Vestigingsplaats 4.17 In de regeling moet een juridische vestigingsplaats worden opgenomen. Hiervoor wordt Nijmegen vermeld. De feitelijke plaats van het kantoor/de kantoren is daarmee nog niet bepaald.
4.5
Toe- en uittreding 4.18 Oprichting van de ORN is vooralsnog niet wettelijk verplicht. Samenwerking vindt derhalve plaats op basis van vrijwilligheid. Uittreding is daarom in beginsel mogelijk. Het is echter niet gewenst hier al te snel toe te besluiten aangezien er geen sprake is van vrijblijvendheid. Partijen zullen zich daarom verplichten tot een deelname van in ieder geval vijf jaren.
35/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Op deze wijze krijgt de ORN gelegenheid en tijd zijn meerwaarde aan te tonen en zich neer te zetten als een goed werkende professionele organisatie. Uittreding is mogelijk onder de voorwaarde van het sluiten van een vaststellingsovereenkomst over de financiële verplichtingen waartoe met tweederde meerderheid dient te worden besloten. Toetreding tussentijds wordt mogelijk gemaakt. Opheffen of wijziging van de regeling geschiedt met tweederde meerderheid. 4.6
Toezicht op de RUD’s 4.19 Bij verlengd lokaal bestuur is de politieke en financiële controle vanuit de deelnemende partijen op de ORN van belang. In de op te stellen GR wordt dit uitgewerkt conform de wettelijke eisen. 4.20 Politieke controle vindt plaats binnen de regeling zelf alsook vanuit de partners aan de regeling. De politieke controle binnen de GR betreft het verstrekken van inlichtingen en het afleggen van verantwoording. Bepalingen daartoe worden in de tekst opgenomen. Het betreft dan het verstrekken van inlichtingen door het DB (geheel en afzonderlijk) aan het AB maar ook verantwoording door het DB (geheel en afzonderlijk) aan het AB. Deze controle betreft voornamelijk het functioneren van de regeling zelf. Dit toezicht heeft betrekking op het eigenaarschap. De verantwoording en het verstrekken van inlichtingen van het DB en AB aan de raden en provinciale staten wordt in de regeling opgenomen als ook het verstrekken van inlichtingen door de individuele leden van het bestuur aan degenen die hen hebben aangewezen. 4.21 De vaststelling van de begroting geschiedt door het AB van de regeling na de procedure met de deelnemers te hebben doorlopen. In de tekst wordt opgenomen hier een versterkte meerderheid van tweederde van te maken om de binding en de beïnvloeding te maximaliseren.
4.7
Ambtelijke aansturing, sturingsfilosofie en inrichting op hoofdlijnen 4.22 Wat betreft de feitelijke inrichting van de organisatie van de ORN worden enkele inrichtingsprincipes op hoofdlijnen meegegeven aan de kwartiermaker. Hierbij wordt nadrukkelijk gekozen voor een bepaalde vrijheid voor de kwartiermaker zodat deze zijn of haar eigen organisatie kan inrichten. De inrichtingsprincipes hebben betrekking op de volgende aspecten: a. structurering en aansturing van het primaire proces; b. waarborgen van de door het bevoegd gezag gewenste integraliteit; c. structurering ondersteuning; d. besturing van de bovenregionale taken; e. ICT; f. bedrijfscultuur; g. organiseren van kennisbehoud en -ontwikkeling en bevordering van de interne arbeidsmarkt van de RUD’s in Gelderland. Hierna wordt ingegaan op de onderdelen a en d. De andere aspecten komen elders in het bedrijfsplan aan de orde.
36/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Structurering en aansturing primaire proces 4.23 De organieke indeling (opbouw afdelingen) wordt één van de eerste opdrachten van de kwartiermaker. Bij de organieke indeling wordt rekening gehouden met wettelijke vereisten zoals functiescheiding tussen vergunningverlening en handhaving en andere aspecten zoals span of control en een platte organisatie. 4.24 De aansturing door de integraal verantwoordelijke managers is afgestemd op de taakvolwassenheid van de professionele medewerkers. Besturing bovenregionale taken 4.25 Binnen het stelsel in Gelderland is sprake van een rolverdeling tussen de RUD’s waar het gaat om vergunningverlening complexe inrichtingen en Wabovergunningverlening, programmering en coördinatie en toezicht op BRZO-bedrijven (ORN) en toezicht en handhaving bij de meest risicovolle bedrijven (MRA), de uitvoering van milieumetingen (MRA), de inzet van specialistische kennis op bodemgebied (MRA) en de programmatische aanpak van ketens en milieucriminaliteit (Rivierenland). Daarnaast heeft de RUD Veluwe-IJssel een portaalfunctie (representatie naar OM) en kenniscentrumfunctie. 4.26 Voor de bovenregionale complexe taken wordt een gezamenlijk programma opgesteld. Er worden tussen de RUD’s afspraken gemaakt over de verdeling van de inzet en beschikbaarheid daarvan. 4.27 De directeur van RUD De Vallei is in dat verband coördinerend voorzitter van het directeurenoverleg. De coördinerend directeur geeft opdracht aan de directeuren van de RUD’s die bovenregionale diensten verzorgen, daarvoor een programma op te stellen. De betreffende directeuren stemmen dat af met de directeuren van de andere RUD’s. Deze andere directeuren geven – in dit geval – aan de directeur ORN opdracht tot uitvoering van de vergunningverlening voor de voor de meest risicovolle bedrijven. 4.28 De afspraken over de onderlinge leveringen tussen de RUD’s worden vastgelegd in dienstverleningsovereenkomsten.
37/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 5 Processen en werkwijzen 5.1
Inleiding 5.1 Voor de feitelijke inrichting van de ORN per 1 januari 2013 zal een basisinrichting worden voorgesteld. De keuze voor de basisinrichting is gebaseerd op de keuze voor het principe dat bij de start van de ORN, de werkprocessen en de ICT-ondersteuning minimaal is en dat er gebruikgemaakt wordt van de ICTprocessystemen van de latende organisatie. 5.2 Ten behoeve van de managementsturing zal er een ‘licht’ RUD’s overkoepelend zakenregistratiesysteem worden gerealiseerd. Voor de inrichting van dit zakenregistratiesysteem is het nodig om de werkprocessen op basaal niveau te beschrijven. 5.3 De ORN zal digitaal gaan werken per 1 januari 2013. Omdat per die datum gewerkt gaat worden met de processystemen van de diensten van partners, worden de volgende voorwaarden gesteld aan de werkwijze van de diensten en de ORN: • De huidige diensten werken zaakgericht en bij voorkeur digitaal. De ambitie wordt uitgesproken dat de ORN per 1 januari 2014 nog uitsluitend met digitale dossiers werkt. • De ORN dient ervoor zorg te dragen dat de ICT-architectuur te allen tijde koppelbaar is met de latende organisatie (opdrachtgever). • De huidige diensten hebben de informatievoorziening op orde. • Er is overeenstemming over de detaillering en de kwaliteit van de informatie die vastgelegd wordt in de processystemen. • Het uitgangspunt is dat de ORN zijn ICT onderbrengt in de nog te vormen ICTsamenwerking regio Nijmegen (zie businesscase ICT regio Nijmegen).
5.2
Knip beleid en uitvoering 5.4 De primaire werkprocessen worden vergaand geharmoniseerd. De ‘knip’ tot waar de gemeenten een werkproces uitvoeren en welke taken de ORN binnen het werkproces uitvoert, kan per organisatie verschillen. Over waar deze knip ligt, worden door de deelnemers afspraken gemaakt met de directeur van de ORN. Streven is te kiezen voor een uniforme werkwijze. Hoe meer uniformiteit des te meer borging van kwaliteit en mogelijkheden om efficiency voordelen te realiseren. 5.5 Het bevoegd gezag voert de coördinatie over de uitvoering, tenzij het bevoegd gezag alle Wabo-gerelateerde taken aan de ORN heeft opgedragen. De ORN kan slechts effectief coördineren als het over alle relevante informatie beschikt. Dit is uitsluitend het geval als de ORN verantwoordelijk is voor de uitvoering van alle Wabo-gerelateerde taken. In alle andere gevallen blijven er taken – en de daarvoor relevante informatie – achter bij het bevoegd gezag en kan de ORN dus niet beschikken over de volledige context. In die gevallen is de ORN ‘slechts’ adviseur van het bevoegd gezag.
38/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
5.6 Het uitvoeren van inspecties en daarover rapporteren aan het bevoegd gezag is het minimale mandaat dat de ORN krijgt voor wat betreft toezicht en handhaving. De uitvoering van inspecties gebeurt op basis van een gezamenlijk af te spreken productkwaliteit. In 2013 wordt daarvoor de regionale maatlat als indicatief uitgangspunt genomen. Het is aan het bevoegd gezag om de ORN een verdergaand mandaat te geven om namens het bevoegd gezag op te treden. 5.7 De mate waarin er verschillen zijn in het aanbrengen van de ‘knip’ en de uitvoeringsmandaten die worden gegeven, hebben invloed op de doelmatigheid en slagkracht van de ORN. Meer differentiatie zal hogere beheerskosten met zich mee brengen (verschillen in te leveren producten, inrichting ICT et cetera). Het verdient aanbeveling zo veel als mogelijk uit te gaan van uniformiteit. 5.8 Vanuit het oogpunt van optimalisering van bedrijfsvoering is een vergaande harmonisatie van de knip aan te bevelen. Vanuit het oogpunt van slagvaardigheid is een vergaand mandaat aan de ORN voor zowel vergunningverlening als handhavend optreden gewenst. Dat geldt in elk geval voor de bovenlokale taken en de aanpak van milieucriminaliteit. 5.9 Bij de start van de ORN moet rekening worden gehouden met het gegeven, dat de werkwijzen zoals deze nu worden gehanteerd binnen de verschillende gemeenten, het uitgangspunt zullen zijn voor het behandelen van de aanvragen omgevingsvergunningen. In een later stadium, (ambitie is 1 januari 2014, zie ook paragraaf 5.3) moeten de werkwijzen (werkprocessen) binnen de ORN alsmede het stelsel van RUD’s digitaal zijn georganiseerd en op elkaar zijn afgestemd. Op die datum moeten alle nieuwe zaken op die wijze worden opgepakt, oude lopende zaken lopen dan nog ‘even’ door. 5.10 Voor wat betreft de informatiearchitectuur geldt hetzelfde. In eerste instantie zal de ORN gebruikmaken van de systemen die binnen de gemeenten worden gebruikt om de aanvragen omgevingsvergunningen af te handelen. In een later stadium zal er voor een systeem moeten worden gekozen om een eenduidige werkwijze te kunnen hanteren. Dit houdt in dat om een aanvraag omgevingsvergunning te kunnen beoordelen (op een andere locatie dan de huidige werkplek) alle informatie digitaal tot de beschikking moet staan. Bijvoorbeeld bestemmingsplannen, de oude bouw- en milieuvergunningen et cetera. Om digitaal te kunnen werken zullen de gemeenten ervoor moeten zorgen dat de benodigde stukken digitaal te raadplegen zijn. Niet in alle gemeenten is dit het geval. Het vorenstaande houdt in dat voor 1 januari 2013 de gemeenten die benodigde stukken moeten digitaliseren, daarmee kan men overigens direct beginnen zodra het bedrijfsplan door de colleges is goedgekeurd. Er dient één softwareoplossing te worden gebruikt binnen het stelsel van de RUD’s. Koppeling met de basisregistraties is een absolute voorwaarde.
39/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
5.3
Frontoffice-backoffice 5.11 De frontoffice blijft bij het bevoegd gezag, tenzij het bevoegd gezag dit anders wenst te organiseren. Het eerste contact van burger of het bedrijf is altijd met de gemeente of de provincie. 5.12 Het staat de gemeente c.q. de provincie vrij te kiezen voor haar eigen invulling van de frontoffice taken. Basis voor een goede relatie tussen frontoffice en backoffice is een goede onderlinge informatievoorziening. Wederzijds transparant inzicht in inhoud en status is een must voor maximale kwaliteit, net als samenwerking. Idealiter wordt de backoffice zo spoedig mogelijk betrokken bij het proces ter voorkoming van kennisverlies en dubbel werk. In zijn ultieme vorm houdt dat in een beperking van de rol van het frontoffice tot een loketfunctie. Dit is een inherente waarborg voor uniformiteit en efficiency.
5.4
Hoofdprocessen 5.13 De (verbetering van de) kwaliteit van de dienstverlening aan opdrachtgevers, burgers, bedrijven en andere overheden is een kernkwaliteit van de ORN. Bereikbaarheid, beschikbaarheid, snelheid en kwaliteit van de medewerkers en van informatie zijn belangrijke aspecten. De dienstverlening aan de opdrachtgevers en andere overheden wordt professioneel en adequaat georganiseerd. Het dienstverleningsniveau van de producten dient te worden geüniformeerd. 5.14 In de dienstverlening is een belangrijke rol weggelegd voor e-diensten, mailservices en de website van de ORN. Via ‘track and trace’ kan de voortgang in de behandeling van aanvragen gevolgd worden. 5.15 Dit vergt een organisatie die zijn werkprocessen goed beschreven en op orde heeft. Uitgangspunt is daarbij standaardisatie waar mogelijk en maatwerk waar noodzakelijk. Hierover worden strikte afspraken met de partners gemaakt. 5.16 De informatievoorziening van de ORN wordt een provinciebrede shared service in functioneel beheer. Er wordt vanuit gegaan dat er een provinciebreed systeem komt welke gezamenlijk door de zeven RUD´s wordt opgepakt. Mocht er geen provinciebreed systeem komen, dan wordt de inkoop in de ORN opgepakt. Dan zal er een netwerkorganisatie ontstaan waarin de zeven RUD´s een eigen inkoop hanteren. 5.17 Automatisering wordt binnen het stelsel van RUD’s in principe centraal geregeld tenzij er zwaarwegende redenen zijn om het decentraal te regelen. Deze zwaarwegende redenen hebben te maken met kwaliteit, kosten en efficiëntie.
5.5
Producten en diensten 5.18 De belangrijkste producten en diensten van de ORN worden opgenomen in een productendienstencatalogus welke in de inrichtingsfase zal worden opgesteld. Deze producten zullen zich richten op de taken en diensten die door de ORN in de diverse fasen van het proces worden uitgevoerd.
40/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
5.6
Opdrachtgever- en opdrachtnemerschap Dienstverleningsovereenkomst 5.19 Binnen de ORN brengen de negen deelnemende partijen taken in ten aanzien van vergunningverlening en handhaving van inrichtingen die vallen onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. Tevens bestaat voor de deelnemende partijen de mogelijkheid taken in te brengen die vallen onder de werkingssfeer van de Wabo. De uitvoering van deze werkzaamheden door de ORN gebeurt op basis van een dienstverleningsovereenkomst tussen de ORN en de afzonderlijke deelnemende partijen. Daarnaast worden tussen de zeven Gelderse RUD’s werkzaamheden betreffende de bovenregionale taken onderling uit- en aanbesteed. Ook hierover zullen afspraken in een dienstverleningsovereenkomst tussen de RUD’s onderling worden vastgelegd. 5.20 Het doel van de dienstverleningsovereenkomst is het vastleggen van de afspraken tussen partijen over de af te nemen diensten, zodanig dat partijen aan hun wettelijke verplichtingen kunnen voldoen. Bij de start van de ORN zal een ‘basismodel’ DVO beschikbaar zijn dat op termijn nader kan worden uitgewerkt en/of aangevuld. De hoofdtekst van het basismodel is voor alle partijen identiek. Hierin worden de algemene, juridische en financiële bepalingen, alsmede afspraken met betrekking tot organisatie, kwaliteitsvereisten, verantwoordelijkheden, informatievoorziening, klachten en rapportageverplichtingen vastgelegd.
5.7
Dienstverleningspakketten en kwaliteitsniveau 5.21 Uitgangspunt is dat de ORN als organisatie voldoet aan de kwaliteitscriteria. Daarnaast moeten de te leveren diensten van de ORN voldoen aan een basiskwaliteit waarvan het niveau is gedefinieerd en geaccordeerd door alle deelnemende partijen. Voor wat betreft de dienstverlening worden vooralsnog twee pakketten onderscheiden. Het basispakket milieu+ en het pakket Wabo-totaal. Beide pakketten bestaan uit specifieke, gestandaardiseerde werkzaamheden die nader kunnen worden geduid en beschreven op procesniveau. De werkzaamheden worden beschreven in zogenoemde productbladen die als bijlage aan de DVO worden toegevoegd. Zo kunnen op termijn ook aanvullende werkzaamheden modulair in de DVO worden toegevoegd. Dit betekent dat in het basismodel DVO vooralsnog geen rekening is gehouden met gemeentespecifieke kwaliteitscriteria, zoals toetsing aan eigen beleids(regels) of andere verdergaande dienstverlening dan het vastgestelde basiskwaliteitsniveau. 5.22 Ten minste de volgende aspecten worden in de DVO per deelnemende partij (op termijn) nader uitgewerkt: • aard en omvang dienstverlening; • mandatering; • afstemming werkzaamheden opdrachtgever/opdrachtnemer; • evaluatie en rapportagemomenten; • specifieke inzet calamiteiten c.q. rampenbestrijding.
41/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
5.8
Verantwoordelijkheid 5.23 Opdrachtgever blijft verantwoordelijk voor de beleidsmatige planning-encontrolcyclus en vanuit deze verantwoordelijkheid draagt hij zorg voor het opstellen en laten uitvoeren van een uitvoeringsprogramma. Uitgangspunt is dat de regievoering bij de opdrachtgever blijft en hier ook de interne bestuurlijke afstemming plaatsvindt.
5.9
Bevoegdheid 5.24 De deelnemende gemeenten en de provincie Gelderland zullen de rol van opdrachtgever gaan vervullen ten aanzien van de ORN. Een nadere uitwerking van de rolverdeling tussen opdrachtgever en opdrachtnemer is hieronder weergegeven: De opdrachtgever: • stelt doelen vast op het niveau van outcome en vertaalt deze in samenwerking met de ORN naar operationeel niveau in uitvoeringskaders, waarbij richting wordt gegeven aan het jaarprogramma van de ORN en waar nodig aan de programmering van de eigen organisatie; • stelt jaarlijks naar aanleiding van de conceptbegroting van de ORN de financiële bijdrage vast; • bepaalt in overleg met de ORN welke instrumenten toegepast dienen te worden om de doelen te halen en maakt hierover concrete, meetbare afspraken (output); • keurt het door de ORN, in overleg met de opdrachtgever, opgestelde jaarprogramma goed en geeft vervolgens de opdracht aan de ORN om dit programma uit te voeren; • beschikt op vaste momenten over voortgangsrapportages met betrekking tot taken en budget van de ORN; • gaat naar aanleiding van de voortgangsrapportages op vaste momenten en zo nodig ook daarbuiten, het gesprek aan met de ORN over de output in relatie tot de oorspronkelijk gedachte outcome; • stuurt bij op outputafspraken indien de voortgangsrapportages of overleggen daar aanleiding toe geven; • verstrekt in voorkomende gevallen tussentijdse opdrachten aan de ORN op basis van offerte; • stemt, waar nodig en zinvol, af met andere opdrachtgevers; • zet zich in om, vanuit een opdrachtgeversrol, opdrachtrealisatie door de ORN te vereenvoudigen. De opdrachtnemer: • faciliteert het proces van doelformulering bij (gemeentelijke) opdrachtgevers, resulterend in de duurzaamheidsagenda; • stelt jaarlijks tijdig een conceptbegroting ter beschikking aan de provincie en gemeenten ter vaststelling van de financiële bijdrage; • gaat met de opdrachtgevers in overleg over de haalbaarheid vanuit uitvoeringsperspectief van de gewenste outcome en de vertaling van die outcome naar mogelijke output van de ORN; • stelt in samenwerking met de individuele opdrachtgevers een jaarprogramma op, gebaseerd op de operationele doelen, waarin de taken zijn opgenomen met prestaties, producten, eventuele mijlpalen en begroting;
42/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
• • • •
legt dit jaarprogramma ter goedkeuring voor aan de individuele opdrachtgevers; rapporteert op vaste momenten over de voortgang met betrekking tot taken en budget; gaat gevraagd en ongevraagd het gesprek met de opdrachtgevers aan over de aansluiting van de output in relatie tot de oorspronkelijk gedachte outcome; verstrekt in het kader van tussentijdse opdrachten op basis van beschikbare capaciteit desgevraagd een offerte aan de individuele opdrachtgevers.
5.25 Het is van belang dat opdrachtgever en opdrachtnemer hun rol goed invullen, alleen dan kan een goede werkrelatie ontstaan met wederzijds respect. Daar hoort bij dat concrete werkafspraken worden gemaakt tussen opdrachtgever en -nemer, vastgelegd in een DVO (zie artikel 5.20). 5.10
Werkwijze en cultuur 5.26 De professionaliteit van een organisatie valt of staat met de professionaliteit van haar medewerkers. Zij zijn de dragers van de kennis en kunde die maken dat de ORN een meerwaarde heeft voor haar opdrachtgevers. De organisatie moet hen aan zich binden door te voorzien in de volgende randvoorwaarden: • verantwoordelijkheid geven; • heldere doelen stellen met afrekenbare prestaties; • een goede rechtspositie en werkomstandigheden bieden; • ontplooiingskansen/ontwikkelmogelijkheden geven. 5.27 De goede rechtspositie is geborgd in de te kiezen arbeidsvoorwaardelijke regelingen. De andere elementen moeten worden geborgd via goede planning en control en inspirerend leiderschap. Daarbij worden verantwoordelijkheden zo laag mogelijk in de organisatie gelegd, is de organisatie zo plat mogelijk en krijgen medewerkers voldoende scholings- en ontplooiingskansen om hun professionaliteit actueel te houden en te laten groeien. Inspirerend leiderschap creëert ook een veilige werkomgeving waar medewerkers open en respectvol met elkaar omgaan. Integriteit staat hoog in het vaandel en wordt door de medewerkers bekrachtigd via het afleggen van een eed of gelofte. 5.28 Voor het realiseren van deze professionaliteit moet de ORN een voldoende zelfstandige rol krijgen in de processen van vergunningverlening, toezicht en handhaving (regie en mandaat) en de ontwikkeling daarvan en voldoende middelen voor vorming, training en opleiding. 5.29 Een organisatie die doel- en resultaatgericht is, die medewerkers verantwoordelijkheden geeft en ruimte om zich te ontplooien, moet medewerkers hebben die hiermee om kunnen gaan. Medewerkers die weten hoe ze met zowel vrijheid als verantwoordelijkheden omgaan en hoe zij zich ten opzichte van de klant, leidinggevenden en hun collega’s dienen op te stellen. De belangrijkste competenties die in de organisatie benodigd zijn, zijn: flexibiliteit, dienstverlenend, aanpassingsvermogen, ondernemerschap, bestuurlijke sensitiviteit, klantgerichtheid, professionaliteit, en omgevingsbewust.
43/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Concreet houdt dit het volgende in voor de medewerkers in hun houding richting klant en opdrachtgever: • Medewerkers zijn flexibel in hun inzet. Ze zijn immers in dienst van de ORN en krijgen met meerdere klanten te maken. • Medewerkers hebben gevoel voor politiek-bestuurlijke problemen en weten wat er speelt in de politiek. • Medewerkers zijn servicegericht naar de klant en opdrachtgever, maar weten de balans te bewaren tussen de gevraagde kwaliteitsnormen en het handelen binnen de vastgestelde dienstverleningsovereenkomsten. • Medewerkers voorzien het bestuurlijk gezag van objectief professioneel advies en laten zich niet beïnvloeden door politieke kleur van het bestuurlijk gezag. • Medewerkers hebben een lokale geografische kennis van het gebied en van de omstandigheden waarmee men te maken krijgt of maken zich deze binnen korte tijd eigen. 5.30 De verhoudingen tussen medewerkers zijn van groot belang. Medewerkers worden een onderdeel van een team en werken niet alleen. Ze werken duidelijk binnen de gestelde kaders die niet vrijblijvend zijn. Hierdoor zijn de vrijheden van de medewerkers beperkt. Natuurlijk worden medewerkers gestimuleerd mee te denken over efficiënter en effectiever werken. Concreet houdt dit het volgende in voor medewerkers naar collega’s toe: • Medewerkers zijn collegiaal en behandelen elkaar met respect en spreken elkaar aan op verantwoordelijkheden. • Medewerkers denken mee over innovaties en kostenbesparingen. 5.31 De sfeer onder de medewerkers is collegiaal. Dat neemt niet weg dat men elkaar (respectvol) aanspreekt op gemaakte afspraken en gewekte verwachtingen. Dit geldt voor zowel de collega’s onderling als in de relatie met de managers. Ook dat past bij een professionele organisatie waar integriteit hoog in het vaandel staat. Het gevoel is dat samengewerkt wordt aan verbetering van het leefmilieu in Gelderland. Men is in dienst van de ORN (‘onze dienst’) en niet (meer) van de gemeente of provincie. In de interne organisatie van de ORN is hiermee rekening gehouden. Men ‘blijft niet aan de oude werkgever kleven’ maar stelt kennis en kunde ten dienste van alle opdrachtgevers. De ORN stimuleert het informele karakter en de collegialiteit door met enige regelmaat activiteiten naast het werk te organiseren of te stimuleren. Door hun inbreng in het wel en wee van de ORN goed te organiseren creëert de ORN betrokkenheid van de medewerkers.
44/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 6 Ondersteunende taken 6.1
Structurering en omvang van de overhead 6.1 Bij de start van de ORN ligt de nadruk op kwaliteit en het verminderen van de kwetsbaarheid van de overhead. Om het primaire proces binnen de nieuw te vormen ORN effectief en efficiënt te laten verlopen, is een aantal ondersteunende taken en functies vereist. Tot deze ondersteunende functies, ofwel ‘overhead’, verstaan wij in dit kader alle management- en secretariaatsfuncties en functies op de terreinen Personeel en Organisatie, Informatisering en Automatisering, Financiën en Control, Communicatie, Facilitaire en Juridische Zaken. 6.2 De overhead wordt bepaald op maximaal 27,3% van de primaire processen. Hierbij wordt de doelmatigheid in het oog gehouden. Uitgangspunt is het beperken van de kwetsbaarheid van de nieuwe organisatie en bevorderen van de continuïteit. Dit kan gerealiseerd worden door de ondersteunende functies zo veel als mogelijk decentraal te beleggen bij de deelnemende partners. Een centrale positionering van ondersteunende functies binnen de ORN wordt slechts overwogen als de onafhankelijkheid bij de uitvoering van de taken gewaarborgd moet zijn. Er wordt dan ook uitgegaan van aansturing door integraal verantwoordelijk leidinggevenden voor de zogenaamde PIOFAH-taken en voor de ondersteuning van een zo minimaal mogelijke variant. 6.3 De werving van personele capaciteit vindt plaats bij de deelnemende partijen van de ORN. Alleen als er onvoldoende capaciteit of expertise aanwezig is, wordt gekozen voor een externe vacatureopenstelling. De intentie bestaat om samen te werken met andere RUD’s om onderlinge uitruil en kennisbehoud te waarborgen en om eventuele externe vacatureopenstelling via deze RUD’s te laten verlopen.
6.2
Voorgestelde ‘oplossing’ voor ondersteuning primair proces 6.4 Uitgangspunten hierbij zijn gastheerschap en decentralisatie. Hiermee wordt bedoeld dat PIOFAH-taken en andere ondersteuning gebundeld worden bij een gastheer maar dit los van de formatieve discussie. De kwartiermaker vult dit vervolgens in, in samenwerking met de ORN. Dit om een uniforme werkwijze te bewerkstelligen en te bevorderen en om uitwisselingen en vervangbaarheid positief te beïnvloeden. Dit gastheerschap wordt nader onderzocht, mede ook in relatie tot de mogelijkheid van centrale huisvesting.
45/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
6.3
ICT-voorzieningen binnen de RUD 6.5 ICT is een cruciaal onderdeel van het functioneren van de ORN. Zowel binnen de regio als in relatie tot het strafrecht én het RUD-stelsel in Gelderland als geheel. De opgaven zijn globaal onder te verdelen in: • beheer en uitvoering primaire processen (databases en workflowmanagement); • koppelingen tussen frontoffice/bevoegd gezag en backoffice/ORN én andere RUD’s binnen Gelderland op zaakniveau, inclusief afstemming strafrecht; • programmering en monitoring op schaal ORN, inclusief afstemming met andere RUD’s en strafrecht; • communicatie en informatievoorziening algemeen, waaronder de website; • ondersteunende processen en bedrijfsvoering ORN (overheadfuncties). 6.6 Voor deze inrichting gebruikt de ORN twee modellen: 1. Fase 1, vanaf 1 januari 2013 tot het moment dat er een centraal systeem functionerend wordt opgeleverd het inlogmodel: de ORN krijgt toegang tot de systemen van de deelnemers en maakt een kopie naar het eigen systeem. De ORN kan worden geautoriseerd om gegevens in de toegewezen dossiers te beheren. 2. Fase 2 het centraal systeem: de ORN beheert alle gegevens van de deelnemers inzake de uitvoering van de VTH-taken. De deelnemers kunnen inloggen op het systeem van de ORN. 6.7 In de opstartfase zullen de taken die uitgevoerd worden, ondersteund worden door de beschikbare ICT-systemen van de gemeenten/provincie; het inlogmodel. Vanuit dat model zal de ORN gebruikmaken van een ‘dun’ zaakregistratiesysteem. Hierdoor beschikt de kwartiermaker over basismanagementinformatie en sturingsinformatie. 6.8 Uitgangspunt in de ORN wordt – ongeacht het scenario – dat processen in vergaande mate worden geharmoniseerd, maar dat de ‘knip’ in de processen die in de frontoffice worden afgewikkeld en die door de backoffice gebeuren, per deelnemer – zeker in de startsituatie – kunnen verschillen (zie ook artikel 5.11 en artikel 5.12). Harmonisatie is zowel voorwaarde als uitgangspunt voor de inrichting van de ICT. 6.9 De in de begroting opgenomen stelpost voor ICT is kaderstellend en gebaseerd op aannames en informatie vanuit de provinciale expertisegroep. De belangrijkste investeringen in ICT betreffen: • inrichting infrastructuur (server, bekabeling, randapparatuur, werkstations et cetera); • software (kernapplicatie, ondersteuning bedrijfsvoering et cetera); • maken koppelingen; • dataconversie; • training en opleiding.
46/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
6.10 Voor 2013 wordt, waar nodig, gebruikgemaakt van tijdelijke voorzieningen voor informatie-uitwisseling tussen de ORN en de deelnemers alsmede de aggregatie van gegevens en de uitwisseling van gegevens op bovenregionaal niveau. Bij de opstart moet er uitgegaan worden van tijdelijke voorzieningen, waarbij de medewerkers op afstand inloggen op de bestaande systemen van de gemeenten/provincie en er is voor de ORN een zaakregistratiesysteem beschikbaar ten behoeve van bedrijfsvoeringsinformatie alsmede voor de bovenregionale taken.
47/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 7 Volgende fase en HR 7.1
Doorkijk werkzaamheden kwartiermaker 7.1 De opdracht aan de kwartiermaker/beoogd directeur in de eerste jaren is het daadwerkelijk realiseren (waaronder het benoemen en plaatsen van de managementteam (MT)-leden en medewerkers) en vervolgens uitbouwen van een op meerdere aandachtsgebieden adequaat functionerende RUD voor alle opgedragen taken. Een RUD die opereert binnen de kaders die door de eigenaren van die dienst worden gesteld en voldoet aan de prestatieafspraken die met opdrachtgevers worden gemaakt. In de ORN wordt nadrukkelijk gekozen voor een groeimodel: er wordt uitgegaan van de taken, die nu worden ingebracht; op basis van opgedane ervaringen kan het takenpakket van de ORN te zijner tijd worden uitgebreid. 7.2 De taken van de kwartiermaker/beoogd directeur (hierna directeur) zijn: • Inhoudelijk en procesmatig vormgeven van de ORN. De directeur leidt het veranderingstraject in de richting van een organisatie met kwalitatief hoogstaande uitvoering en een efficiënte werkwijze (kostenbewust, productief en toegankelijk). In dat licht bouwt de directeur actief aan een cultuur die stimulerend is voor het personeel en die uitnodigt tot professionele groei en werkt hij/zij aan een attitude van gerichtheid op dienstverlening en samenwerken. • Zakelijk opbouwen, beheren en beheersen van de ORN. De overeengekomen prestatieafspraken op het terrein van de uitvoering van de wettelijke taken, adviesdiensten en programma’s vormen hierbij de basis. De directeur biedt en realiseert een overeengekomen producten- en dienstenpakket voor de provincie en de deelnemende gemeenten. Een adequaat ingericht en goed geëquipeerd accountmanagement is hierbij een van de kritische succesfactoren. Daarnaast richt de directeur zich op een kwalitatief goede aansluiting op externe partijen in het speelveld. De directeur investeert in een duurzame dienstverleningsrelatie met alle relevante partijen. • Acteren in een bestuurlijk en ambtelijk ingewikkelde omgeving. De directeur is verantwoordelijk voor de continuïteit van de uitvoeringsorganisatie en legt verantwoording af aan enerzijds de provincie en gemeenten als deelnemende organisaties vanuit hun eigenaarsbelang, en anderzijds diezelfde partijen in hun opdrachtgevende rol. De directeur acteert op het snijvlak van bestuur en ambtelijke top. • Verantwoording afleggen aan zijn/haar bestuur. De directeur zal periodiek verantwoording af moeten leggen aan het bestuur van de Wgr over prestaties, financiën en de ontwikkeling van de dienst. • Geeft integraal leiding aan de ORN. Geeft leiding aan resultaatgericht werken en is verantwoordelijk voor de aansturing en uitvoering van alle PIOFAH-taken. • Fungeert als secretaris van het AB en het DB.
48/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Dit vraagt om: • brede kennis van zowel het beleids-, beheer- en/of uitvoeringsterrein van de ORN als van alle relevante aanverwante aandachtsgebieden; • visieontwikkeling en het vanuit die visie handelen op strategisch en tactisch niveau naar het bestuur van de ORN, naar de deelnemende organisaties en naar andere RUD’s; • een zakelijke instelling, gericht op kwaliteit en efficiency van de dienstverlening; • inzicht in het functioneren van het openbaar bestuur en samenhangende besluitvormingscircuits en netwerkvaardigheden om de relatie met opdrachtgevers, relevante partijen en organisaties te onderhouden; • leidinggevende ervaring en samenbindend leiderschap. 7.2
HR-aspecten in de vervolgfase Arbeidsvoorwaarden 7.3 De intentie is uitgesproken om te komen tot één Gelders Sociaal Plan. Over de inhoud van dit Sociaal Plan wordt, met het doel overeenstemming te bereiken, in een Bijzonder Georganiseerd Overleg (BGO), onderhandeld tussen de werkgeversgeleding (vertegenwoordigd door bestuurders) en werknemersvertegenwoordiging (vertegenwoordigd door vakbondsbestuurders). 7.4 Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden zal aansluiting worden gezocht bij een bestaand stelsel van arbeidsvoorwaardelijke regelingen zoals de CAR/UWO. Daar waar frictie blijkt te bestaan tussen de arbeidsvoorwaarden bij de latende organisatie(s) en de nieuwe organisatie, zal deze waar mogelijk moeten worden weggenomen en zal dit zo veel mogelijk worden geregeld in het Sociaal Plan. 7.5 Hiertoe dienen de arbeidsvoorwaardelijke regelingen onderling te worden vergeleken, waarbij de verschillen worden geïnventariseerd tussen oud en nieuw. In een Sociaal Plan, ten slotte, worden garanties en overgangsmaatregelen afgesproken ter overbrugging of reductie van de geconstateerde verschillen.
7.3
Inrichting personele organisatie Huisvesting 7.6 De ORN heeft als organisatie een eigen, herkenbare, huisvesting binnen de regio Nijmegen. Om de samenhang, samenwerking en kennisontwikkeling binnen de ORN te bevorderen, wordt uitgegaan van een centrale huisvestingslocatie. Voor het personeel, werkzaam in de primaire processen, vormt deze locatie de ‘centrale uitvalsbasis’ van waaruit zij hun werk voor, en eventueel bij, de klant verrichten. Het is het ‘basiskamp’ waarnaar zij terugkeren voor afstemming, kennisdeling en ontmoeting. Een centrale locatie draagt tevens bij aan de herkenbaarheid van de ORN als zelfstandige entiteit, niet alleen voor het personeel, maar ook naar opdrachtgevers en externe partners.
49/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
7.7 De centrale locatie kan in de hele regio liggen. Belangrijker zijn de aan een locatie verbonden kosten. Zowel de directe als indirecte kosten. Daarbij kan ook gedacht worden aan de meest voorkomende of frequente werkzaamheden of verkeersbewegingen. 7.8 De locatie zou bij voorkeur goed bereikbaar zijn met het openbaar vervoer en dan met name voor de klanten en andere personen. Maar ook belangrijk is dat het goed bereikbaar is voor auto’s in verband met de mobiliteit van medewerkers die de locatie als uitvalsbasis hebben. Daarvoor dient ook voldoende parkeercapaciteit aanwezig te zijn. De verwachting is dat een belangrijk deel van de medewerkers op de diverse locaties of in het veld actief is. Het openbaar vervoer in de regio is niet hoogwaardig. Dat betekent voor veel medewerkers dat zij met eigen vervoer (moeten) komen en veel onderweg zijn. 7.9 De locatie(s) dient ook potentie te hebben om de te verwachten ontwikkelingen en groeiscenario’s van de ORN op te kunnen vangen. 7.10 Voor de huisvesting kan ook aan de volgende uitgangspunten gedacht/gehanteerd worden: • Het huisvestingsconcept houdt rekening met (elementen van) ‘Het Nieuwe Werken’ (HNW). Het werk kan binnen de ORN georganiseerd gaan worden volgens de principes van HNW. Dit kan worden vertaald naar locatie onafhankelijk werken. Hiermee zijn (op termijn) efficiency voordelen te behalen binnen de primaire processen, maar ook kostenbesparingen op de huisvesting en PIOFAH-taken. Bij de uitwerking in een concreet PvE moet er rekening mee worden gehouden worden, dat werken op basis van HNW om een andersoortig kantoorconcept vraagt met onder andere een groot aandeel flexibele werkplekken, met mogelijkheden voor concentratiewerk, maar ook voor ontmoetingen en vergaderingen. • Huren bij aanvang ORN is uitgangspunt. De opbouwfase van de ORN zal enige tijd in beslag nemen. Bovendien zullen er in de beginperiode nog veel ontwikkelingen plaatsvinden met de daarbij behorende onzekerheden. In dit licht bezien, is huren in deze fase de beste optie. Gelet op de huurmarkt voor kantoren mag verwacht worden dat scherpe financiële afspraken gemaakt kunnen worden. • Huisvesting bij één van de deelnemers geniet de voorkeur. Uitplaatsing van personeel naar de ORN (maar ook als gevolg van andere ontwikkelingen) kan leegstand bij de moederorganisaties tot gevolg hebben. In de afweging van huisvestigingsopties in de regio, is, op basis van een uitgewerkt PvE, huisvesting bij één van de deelnemers aan de ORN preferent. Risico hiervan is wel dat de ORN als verlengstuk van die huisvestende organisatie kan worden gezien. • De beoogde huisvesting biedt mogelijkheden om de groei van de ORN op te vangen. De uiteindelijke omvang van de ORN zal via een groeimodel gestalte krijgen. De beoogde huisvestingslocatie moet de binnen de afgesproken contractduur de voorziene groei van de ORN kunnen opvangen.
50/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
7.4
Medezeggenschap, OR en BOR 7.11 De personele gevolgen van de overdracht worden geregeld in een Sociaal Plan. 7.12 Het besluit tot overdracht van taken houdt tegelijk het besluit in over achterblijvende taken. Het besluit heeft ook voor de latende organisatie personele gevolgen. 7.13 Het adviesrecht van de OR over de personele gevolgen voor de latende organisatie wordt op grond van artikel 25 WOR gegeven en eventueel binnen de lokale afspraken (tussen de lokale bestuurder en de eigen OR). 7.14 Over de juridische vorm van de samenwerking in de regio hebben lokale OR’en of een BOR geen adviesrecht. 7.15 Voor zover dit bedrijfsplan betrekking heeft op de overdracht van taken en het beleid met betrekking tot de uitvoering van die taken, valt dit onder het politiek primaat. Het bedrijfsplan regelt niet de personele gevolgen van de overdracht van taken en personeel naar de ORN. Om die reden heeft noch de OR noch de BOR i.o. adviesrecht op het bedrijfsplan. Wel heeft de OR recht op informatie (artikel 23 WOR). Het is belangrijk de OR (of eventueel de BOR i.o.) goed te informeren en aanbevelingen te laten doen. 7.16 Een BOR kan alleen door een WOR-bestuurder worden ingesteld. Zodra er een RUD-WOR bestuurder is, kan deze een BOR instellen (of een BOR i.o. omzetten in een BOR). 7.17 De WOR-bestuurders wijzen een coördinerend WOR-bestuurder aan, die bevoegd is om met de BOR i.o. in gesprek te gaan. 7.18 Tot de formele instelling van een BOR kan een coördinerend WORbestuurder met de BOR i.o. in gesprek gaan, de BOR i.o. informeren en eventueel aanbevelingen laten doen.
51/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Hoofdstuk 8 Inhoud bijlagen Bijlage A Overzicht exploitatie RUD MARN 2013 tot en met 2018, prijspeil 2012 Bijgewerkt op 19 maart 2012
Boven-
Lasten Milieu 1.
Primair personeel
1.1
Salariskosten
*2.
Overhead en ondersteunende formatie;
*3.
Wabo
bedragen * ! 1,—
regionaal
2013
2014
2015
2016
2017
2018
47,57 fte
42,62 fte
21,86 fte
112,05 fte
112,05 fte
112,05 fte
112,05 fte
112,05 fte
112,05 fte
3.012.900
2.765.600
1.530.200
7.308.700
7.308.700
7.308.700
7.308.700
7.308.700
7.308.700
15,51 fte
13,89 fte
7,13 fte
36,53 fte
36,53 fte
36,53 fte
36,53 fte
36,53 fte
36,53 fte
32,6% van primaire salariskosten
982.200
901.600
498.800
2.382.600
2.382.600
2.382.600
2.382.600
2.382.600
2.382.600
Indirecte kosten 20,0% van primaire
602.600
553.100
306.000
1.461.700
1.461.700
1.461.700
1.461.700
1.461.700
1.461.700
salariskosten 4.
Onvoorzien 0,0% van indirecte kosten
0
0
0
0
0
0
0
0
5.
Dotatie reserve 1% totale lasten maximaal
0
0
0
0
0
0
0
0
0
plafond 5% 6
Efficiencykorting 2,5% (maximaal 10%) totale
-242.300
-478.500
-708.800
-933.400
-933.400
154.000
154.000
154.000
154.000
154.000
154.000
11.307.000
11.064.700
10.828.500
10.598.200
10.373.600
10.373.600
loonsom vanaf 2014-2017 7
Kwaliteitsstelsel milieutaken
Totaal lasten
52/67
154.000
4.751.700
4.220.300
2.335.000
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Baten
8.1
Bijdrage gemeenten
3.311.392
8.2
Bijdrage provincie
1.440.308
8.3
Bijdrage Gelderse RUD's
Totaal baten
4.220.300
7.531.700
7.370.400
7.213.200
7.059.900
6.910.300
6.910.300
1.440.300
1.410.000
1.380.500
1.351.700
1.323.700
1.323.700
2.335.000
2.335.000
2.284.300
2.234.800
2.186.600
2.139.600
2.139.600
4.751.700
4.220.300
2.335.000
11.307.000
11.064.700
10.828.500
10.598.200
10.373.600
10.373.600
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Begroting deelnemers
5.286.000
4.881.000
2.701.000
12.868.000
12.868.000
12.868.000
12.868.000
12.868.000
12.868.000
Lasten huidig model
4.751.700
4.220.300
2.335.000
11.307.000
11.064.700
10.828.500
10.598.200
10.373.600
10.373.600
534.300
660.700
366.000
1.561.000
1.803.300
2.039.500
2.269.800
2.494.400
2.494.400
71,34
70,73
76,30
Resultaat (- is nadelig)
Begroting RUD ten opzichte van huidige begrotingen
Resultaat ten opzichte van huidige begroting deelnemers
Tarief per uur
* Bij de inrichting van de exploitatiebegroting is gebleken dat een hoger budget voor de materiële lasten noodzakelijk is. Een belangrijke pijler hierin zijn de kosten voor ICT. Het uitgangspunt is dat de totale overhead binnen de vastgestelde norm blijft van 52,6% een verschuiving van formatieve overhead 5% naar materiële overhead heeft plaatsgevonden. Hierdoor komen de percentages voor formatieve overhead op 32,6% en materiele overhead van 20%
53/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Bijlage B
Opstartkosten Bijgewerkt op 19 maart 2012 Post! Projectbegroting! Projectleider/procesmanager (extern)
!
Begroting ! ! ! 100.000,—
Projectcoördinator (extern)
! 92.000,—
Projectcoördinatie financiën
! 92.000,—
Oprichten van nieuwe GR
! 20.000,—
Vergaderkosten Subtelling! Personeel:! Ondersteuning P&O (begeleiding plaatsing procedure in geval externe inhuur) Kosten bijzondere OR (opleidingskosten, advies en oprichting nieuwe OR)
! 5.000,— ! 309.000,— ! !
Vertrouwenspersoon vakbond
54/67
! 15.000,—
! 5.000,— ! 10.000,—
Omschrijving posten! ! Projectleider kwartiermaker 4 dagen per week voor een periode van 12 maanden (46 weken). Projectcoördinator 2 dagen per week voor een periode van 12 maanden (46 weken), tarief ! 1.000,— per dag. Voor het inrichten van de financiële producten (begroting, productcatalogus en inrichting financieel systeem) is ondersteuning nodig voor een periode van 12 maanden (46 dagen) 2 dagen per week, tarief ! 1.000,— per dag. Voor de juridische ondersteuning bij het oprichten van een nieuwe GR hebben wij een bedrag van ! 20.000,— opgenomen. Diverse vergaderkosten van de projectorganisatie.
Voor de externe ondersteuning bij de plaatsingsprocedure is ! 15.000,— opgenomen. Voor de vorming van een nieuwe OR is rekening gehouden met extra kosten voor opleiding, advies en de oprichting van een nieuwe OR. De vakbonden zijn betrokken bij de onderhandelingen voor de vorming van RUD’en.
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Functiewaardering
! 34.000,—
Opleidingskosten
! 188.000,—
Subtelling personeel! ICT!
! 252.000,— ! !
Inrichten proefomgeving
Nieuwsbrieven
! Voor de nieuwe organisatie zijn ICT-systemen van groot belang. De kosten voor de inrichting van deze systemen, en de migratie van de bestaande gegevens zijn lastig in te schatten. Het betreft een project op zich zelf. De aanschafkosten worden geactiveerd.
!
! Bij het oprichten van de nieuwe organisaties is communicatie belangrijk om medewerkers te informeren. Om te komen tot integratie en de cultuuraspecten van de nieuwe organisatie is een bedrag van ! 30.000,— geraamd. Voor het ontwikkelen van een nieuwe huisstijl is voor ! 10.000,— opgenomen. Rekening is gehouden dat deze werkzaamheden worden uitbesteed. Voor het ontwikkelen van intra- en internetsites is ! 10.000,— opgenomen. Rekening is gehouden dat deze werkzaamheden worden uitbesteed.
! 100.000,— ! 100.000,— ! 250.000,— ! ! ! 5.000,—
Medewerkersdagen/ integratie/cultuur aspecten
! 30.000,—
Ontwikkelen huisstijl
! 10.000,—
Opzetten intra-/internetsite
! 10.000,—
55/67
! ! 50.000,—
Inrichten systemen Projectcoördinator Subtelling ICT! Communicatie:!
Bij de overgang van personeel zullen verschillende functies veranderen en daardoor opnieuw moeten worden beschreven en gewaardeerd. De waardering van één functie kost gemiddeld ! 750,—. In de berekening is ervan uitgegaan dat 30% van de functies opnieuw gewaardeerd moeten worden. Voor het realiseren van een integratie en kwaliteitsimpuls is training, opleiding en begeleiding noodzakelijk. Voor deze kosten is rekening gehouden met een extra percentage van de bestaande salariskosten.
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Subtelling Communicatie! Overig! Facilitaire aanloopkosten (verhuis en inrichtingskosten)
! 55.000,— ! !
! PM
Verhuizing archief
! 25.000,—
Btw-advies
! 10.000,—
Onvoorzien 10%! Subtelling overig! Totaal projectbegroting!
56/67
! 90.000,— ! 125.000,— ! ! 991.000,— !
! De inrichtingskosten worden geactiveerd in de exploitatiebegroting. Het beoogde gebouw wordt compleet opgeleverd. Als een RUD wordt opgericht dan dienen deze archieven over te gaan. Dit is exclusief de overdracht van digitale archieven. In de RUD komen btw-compensabele overheidstaken. Als er een bedrijfseconomisch verrekenstelsel is bedacht, is het verstandig om een belastingadviseur naar het verrekenstelsel te laten kijken zodat de btw geen kostenpost wordt.
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Bijlage C
Indirecte kosten Bijgewerkt op 19 maart 2012 Aannames! Opzet exploitatiebegroting (prijspeil 2012)! Formatie ! Loonkosten ! Thuiswerkfactor ! Opleidingskosten ! Algemene personeelskosten ! ICT-kosten per werkplek ! Post onvoorzien (exclusief personeelslasten) ! Kosten per werkplek ! 1.750,—/10 jaar ! Kosten vergaderruimte ! 50.000,—/10 jaar ! Werkplek m2 per persoon ! Bruto vloeroppervlak correctie ! Huurprijs per m2 ! Kosten gas/water/elektra/onderhoud per m2 ! Alle bedragen zijn exclusief btw
57/67
! ! 148,58! ! 9.691.300,—! 25%! 2%! 2%! ! 3.917,—! 10%! ! 263,—! ! 7.500,—! 10! 35%! ! 120,—! ! 26,—!
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Post Formatie Loonsom
Primair Management en ondersteuning Primair Management en ondersteuning
2013 112,05 fte 36,53 fte 148,58 fte ! 7.308.700,— ! 2.382.600,— ! 9.691.300,—
Norm = 20% van primaire loonsom
! 1.461.700,—
Personeelskosten
Opleidingskosten 2% Algemene personeelskosten 2%
! 146.000,— ! ! 146.000,—
292.000,—
Vervoer
Autovergoedingen (37 handhavers ! 1.500,— per jaar) Leaseauto’s ten behoeve van vergunningverleners (45 VGl bezetting 10%= 5 auto's)
! 53.000,— !
78.000,—
Huisvesting (pandgebonden)
Huisvesting (dienstgebonden) Catering Beveiliging
Logistiek Groenvoorziening
58/67
2
! 25.000,— !
238.000,—
!
182.000,—
2
Benodigd aantal m op basis van thuiswerken Huurkosten ! 120,— m2 exclusief btw GWE-onderhoud Belastingen et cetera
1.504 m ! ! 180.500,— ! 50.000,— ! 7.500,—
Huur koffieautomaat Verzorgingskosten Ingrediënten + disposables Alarmopvolging Abonnement aansluiting PAC+telefoonlijn Open- en sluitronde tekeningen, ontruimingsoefeningen en begeleiding Bode- en vervoersdienst Verzorging plantenbakken
! 20.000,— ! 7.500,— ! 20.000,— ! 1.500,— ! 1.000,— ! 20.000,— ! 3.000,— ! 8.000,— ! 1.000,—
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Schoonmaak
Telefoonserver Onderhoud meubilair Diverse kosten Verzekeringen Onvoorzien/diversen Inrichting: kapitaallasten ICT Investeringen:
Overige kosten ICT
Reguliere schoonmaak kantoor(! 12,— per m2) Glasbewassing binnenzijde Afvoer kantoorafval en oud papier Verbruik sanitaire artikelen Controle en toezicht IDC-schoonmaak Vast bedrag ! 10,— per werkplek ! 250,— per medewerker Inventarisverzekering Volgens norm
! ! ! ! ! ! ! ! ! !
18.100,— 5.000,— 3.000,— 3.000,— 3.000,— 10.000,— 800,— 28.000,— 4.200,— 20.000,—
Inrichting ! 1,0 mio (meubilair, vloerbedekking) Afschrijving en rente annuitair Applicaties Integraal systeem Gelderland Servers Hardware (pc, laptop, ipad, printer, beeldscherm et cetera) Onderhoud software Licentiekosten software (! 340,— per licentie) Licentiekosten servers Overige ICT-kosten (netwerk, huur apparatuur, modems, opslag et cetera) ! 1.200,— per werkplek
! 130.000,— ! 400.000,— ! 430.000,— ! 50.000,— ! 180.000,— ! 50.000,— ! 43.600,— ! 50.000,—
! 158.000,— ! 67.000,—
! 150.000,— ! 296.700,— Accountantskosten ! 20.000,— Totaal ! 1.461.700,— Onderdekking materiële kosten wordt gecompenseerd door een verlaging op de formatieve overhead van 37,6% naar 31,8% Normbedrag - invulling norm
59/67
-
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Bijlage D ! "#$%$%&!! ! '(&)*&+,-#./&01&.$%&/!! ! 234!)&5%#!"%67&5&.!! !
! !
!
Peter Beumer Pieter-Jan van Zanten 1 juni 2012
60/67
!
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
1. Inleiding Bij de bespreking van het conceptbedrijfsplan van de omgevingsdienst regio Nijmegen zijn vragen gesteld over de consequenties van de voorgestelde organisatieprincipes voor de latende organisaties. Bij diverse deelnemers aan de RUD bestaat er behoefte aan meer inzicht en richting over hoe om te gaan met vraagstukken van afbouw van overhead en het gebruikmaken van bestaande faciliteiten (gedeconcentreerd werken) om zo desintegratiekosten te kunnen voorkomen. Alvorens over te gaan tot de volgende fase van de vorming van de omgevingsdienst Nijmegen is besloten om in kaart te brengen wat de omvang van het overheadprobleem is en of er in regionaal verband ook oplossingen denkbaar zijn. Het nu inventariseren van de handelingsmogelijkheden is winst voor het inrichtingsplan en kan een goed zicht geven op de praktische haalbaarheid van de aannames. In dit stuk behandelen we achtereenvolgens: • Wat is het overheadprobleem? • Wat is het beeld van de regio? • Analyse van de inventarisatie • Wat zijn de consequenties van de organisatiemodellen? • Wat zijn de oplossingsmogelijkheden voor het desintegratievraagstuk? • Advies 2. Wat is het overheadprobleem? Bij het vormen van een RUD als volledige nieuwe organisatie met ondersteuningsorganisatie (Shared Service Center) of als nieuwe organisatie met ondersteuning door een of meer deelnemers (gastheermodel) ontstaan er desintegratiekosten. De deelnemers hebben immers een ondersteunende organisatie waarvan een deel van de financiële dekking wegvalt omdat het overheadbudget naar de RUD gaat. De RUD gaat goedkoper functioneren dan de bestaande organisaties, maar het voordeel realiseert een deelnemer pas volledig als hij de bestaande overhead weet af te bouwen dan wel er andere dekking voor terugkrijgt. Als het om een beperkt aantal fte gaat, is het voor veel gemeenten te overzien. Nu echter bij een aantal deelnemers ook van Wabo-brede inbreng sprake is, wordt het vraagstuk groter. Bij het netwerkmodel ontstaan de desintegratiekosten overigens niet, maar het realiseren van een goedkoper werkende organisatie op termijn is slechts zeer beperkt mogelijk. In de regio Nijmegen is sprake van een principekeuze voor een gastheermodel. Nu zijn er diverse varianten mogelijk voor dit gastheermodel. Ondersteuning kan bij één gemeente worden ingekocht, maar ook bij meerdere. Indien dit laatste het geval is voor huisvesting, noemen we dit een deconcentratiemodel. Dat laatste beperkt de desintegratiekosten, maar bemoeilijkt weer structurele efficiency in het primaire proces. De vraag wat optimaal is, is afhankelijk van de lokale/regionale situatie. Zaken die dan meespelen zijn: wordt er kantoorruimte gehuurd of is er ruimte die afgestoten kan worden, hoe worden de gedecentraliseerde rijkstaken vormgegeven et cetera.
61/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
De drie belangrijkste elementen van het overheadvraagstuk zijn: • de huisvesting; • de ICT; • het personeel (van overheadfuncties: management, secretariaat en PIOFAH). Huisvesting en ICT vormen het leeuwendeel van de materiële overhead waar langdurige verplichtingen (zoals kapitaallasten) tegenover staan. Personele kosten zijn de grootste kostenpost van het overheadbudget. 3. Wat is het beeld van de regio? We hebben voor de regio Nijmegen een inventarisatie gedaan van de genoemde drie elementen én van de ontwikkelingen die spelen en die mogelijk alternatieve dekking kunnen bieden: • huisvesting: ter bepaling van de flexibiliteit; • ICT: wat is de huidige situatie en hoe goed is het te ontvlechten?; • ontwikkeling verloop formatie overhead; • ontwikkelingen: verhuurmogelijkheden huisvesting, rijkstaken en taken naar de gemeente halen. Daarnaast is als aparte vraag ook gekeken naar het frictieprobleem van de inbreng van taken primair proces. De inventarisatie is per e-mail uitgezet en besproken met de secretarissen en controllers van de gemeenten en de provincie. In de bijgevoegde spreadsheet treft u op het totaalblad in één overzicht (A3) de resultaten van de regionale consultatie aan. Onderstaand is een extract hiervan weergegeven (Groesbeek is inclusief Millingen aan de Rijn). Vraag!
Provincie!
Nijmegen!
Druten!
Heumen!
Ubbergen!
Groesbeek!
Wijchen!
Beuningen!
Frictie primair personeel!
!
!
!
!
!
!
!
!
Aantal medewerkers betrokken in inbreng! Aantal met inbreng < 0,4 fte! Hoeveel daarvan zijn ook
41!
67!
4!
Divers!
9!
11!
3!
18!
Geen!
0!
1!
1!
4!
0!
0!
6!
3!
5!
0!
0!
0!
0!
0!
1!
!
!
!
!
!
!
!
!
nvt!
67!
4!
2!
9!
15!
3!
11!
nvt!
Ja!
Nee!
Nee!
Nee!
Ja!
Ja!
Nee!
!
!
!
!
!
!
!
!
1.426!
2.168!
130!
135!
79!
172!
295!
228!
500!
413!
41!
36!
20!
67!
65!
45!
74!
81!
0!
3!
2!
10!
8!
13!
leidinggevende?! Huisvesting! Hoeveel werkplekken gaan gepaard met de inbreng? ! Huurt uw gemeente ook kantoorruimte dan wel hebt u een af te stoten dislocatie?! Personele overhead! Hoeveel personen heeft de gemeente in dienst?! Hoeveel daarvan op PIOFAHfuncties?! Hoeveel medewerkers gaan tussen nu en 3 jaar met pensioen?!
62/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
ICT!
!
!
!
!
!
!
!
!
Welke systemen gebruikt u voor
MPM!
Zelfbouw,
Milis,
Squit-XO!
Squit-XO!
Squit-XO,
MENES,
Squit-XO,
Aiuto,
Roxit,
Decos, SIM!
AVR!
OLO,
PowerF.,
ECS,
Smartdoc.,
BRIS!
de uitvoering van WM en Wabo?!
CODA, Corsa!
Vanuit de gesprekken met de gemeentesecretarissen van de rond Nijmegen liggende gemeenten komt het volgende beeld van de regio naar voren: • Er is sprake van een stapeling van samenwerkingsinitiatieven waarvan de veiligheidsregio, de RUD-vorming, ICT en de decentralisatieopgave de belangrijkste zijn. Dat heeft consequenties voor de ambtelijke organisaties. Er zijn met name zorgen op het punt van het afbouwen van de overhead. De druk op samenwerking wordt grotendeels als externe druk ervaren. Daarnaast zitten gemeenten uiteraard met bestaande en komende taakstellingen in de begroting en dan komt de vraag op wanneer voor de interne organisatie de kritische grens is bereikt. Veel gemeenten realiseren zich dat ze qua schaalniveau niet automatisch als gastheer in beeld zijn en er dus in regionaal verband afspraken gemaakt moeten worden om te voorkomen dat er al teveel lege plekken in hun gemeentehuis komen. • De behoefte om de vorming van de RUD in dit brede verband te zien, is groot. Enkele gemeenten zijn ook bezig met de herindeling dan wel noemen herindeling als toekomstig scenario en ook als oplossing voor een deel van de problemen. De gemeenten zien Nijmegen als een natuurlijke gastheer, maar noemen allemaal solidariteit als belangrijk criterium in de oplossingsrichting. Dit mag zowel in de vorm van een financiële bijdrage als in de vorm van huisvesting en ondersteuning zijn. De gemeente Nijmegen heeft daarnaast te maken met een bezuinigingsoperatie. Er moet een formatiereductie van ruim 200 fte gerealiseerd worden en de huisvesting is vastgelegd in langlopende afspraken. De natuurlijke rol van gastheer als grote gemeente van de regio is in dit verband ook gewenst. Het relatieve voordeel dat daarmee ontstaat wil de gemeente delen met de partners. Ook wil de gemeente Nijmegen afspraken maken over de invulling van mogelijke vacatures bij de ondersteunende taken vanuit de ORN-partners. De provincie doet als partner mee in zeven RUD’s en heeft derhalve te maken met een omvangrijke reorganisatie. In verband met de herschikking van de huisvesting heeft de provincie aangegeven geen desintegratievraagstuk in deze regio als knelpunt te willen inbrengen. Wel wil de provincie naar rato van de inbreng graag personele overhead inbrengen, conform de daartoe vastgelegde afspraken in het bedrijfsplan. De provincie is van mening dat de RUD een robuuste organisatie moet worden en heeft daarbij de voorkeur dat de RUD-directeur zijn eigen ondersteunende organisatie aanstuurt. Het is echter niet problematisch als dit uiteindelijk een gastheervariant wordt.
63/67
Stroomlijn!
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
4. Analyse van de inventarisatie We hebben de opgehaalde gegevens over frictie primair proces, personele overhead, huisvesting en ICT van een analyse voorzien. Deze hebben we onderstaand weergegeven. Frictie Wat betreft de frictie op het primair proces zijn er de nodige inhuurbudgetten beschikbaar om dit probleem te beperken. Dat is een gunstige situatie. Daarnaast is er voor vijf gemeentelijke deelnemers en de provincie weinig tot geen personele bezetting op taakinbreng minder dan 0,4 fte. Juist deze kleinere functionele inbreng is een probleem omdat de medewerkers veelal niet overgaan naar de RUD, maar het budget wel. Alleen voor de gemeenten Ubbergen (vier personen) en Beuningen (zes personen) is dit een reëel probleem als zij hun hele Wabo-pakket inbrengen (bij inbreng van alleen WM is dit niet aan de orde). Voor de gemeenten Nijmegen en de provincie is het probleem dat in de inbreng vijf respectievelijk drie leidinggevenden zijn begrepen. De frictiekosten kunnen daarom een probleem van de latende organisaties blijven met daarbij een maximale inzet in het uitvoeringsplan om zo goed mogelijk te laten aansluiten op de personele inbreng van de gemeenten en de provincie. Op dit punt gaan wij in ons advies niet nader in. Huisvesting Wat betreft huisvesting is duidelijk dat de problemen ontstaan bij de gemeenten die ten tijde van de inventarisatie voornemens waren de Wabo in te brengen: Beuningen (elf werkplekken), Groesbeek-Millingen (vijftien werkplekken) en Ubbergen (negen werkplekken). Vertrek van deze medewerkers naar een andere locatie zorgt voor aanzienlijke herplaatsingsvraagstukken. De gemeenten zien alleen kansen voor herbezetting door gezamenlijke afspraken over de andere samenwerkingen zoals de drie decentralisaties. Als alleen het WM-pakket wordt ingebracht door deze gemeenten is het probleem van een beperkte omvang en oplosbaar binnen de huidige context van diverse ontwikkelingen. Overigens is er wel in de regio sprake van variabele huisvesting waarmee – in regionaal verband – een bijdrage kan worden geleverd aan het desintegratievraagstuk. In de gemeente Millingen wordt het gemeentehuis nog maar beperkt bezet en is er na de herindeling meer ruimte voor externe verhuur. In de gemeente Groesbeek kan de ruimte naast de brandweerwerkplaats worden verhuurd of verkocht (acht werkplekken). De gemeente Wijchen heeft in een nevenlocatie 40 werkplekken en overweegt deze nevenlocatie af te stoten. De provincie heeft als gevolg van de herstructurering van provinciale huisvesting aangegeven geen desintegratie op de huisvesting te hebben door de RUD-vorming. Personele overhead Wat betreft personele overhead is er een vergelijkbaar beeld. De gemeenten die ten tijde van de inventarisatie voornemens waren de Wabo-taken in te brengen, brengen dan 5-7% van hun formatie in (uitgezonderd Nijmegen: 2,65%), terwijl dit bij de WM-gemeenten maar 1-2% is.
64/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
Wat betreft personeelsleden zijn de percentages van de Wabo-inbrengers nog hoger. Daardoor moeten de gemeenten die Wabo inbrengen bij onderbrenging bij een andere gemeente als gastheer aanzienlijke overheadreducties doen. Als percentage van het opgegeven natuurlijk verloop voor de komende drie jaar zijn dit hoge getallen. De gemeentesecretarissen zien tezamen weinig manoeuvreerruimte in de overhead. De afbouw van overhead kan daarom wel langer duren dan voorzien. De afbouw die de gemeente Nijmegen zou moet verrichten als er een gastheer buiten Nijmegen aan de orde zou zijn, is even groot als de andere gemeenten samen. De provincie heeft ook een aanzienlijke desintegratie op personele overhead. De provincie heeft een grote voorkeur voor inbreng van het overheadpersoneel, waar dat niet kan, is financiële compensatie door Nijmegen een oplossing. ICT Wat betreft ICT gebruikt de ene helft SQUIT en de andere helft niet, maar van die anderen heeft er geen een gelijk systeem. Gelet op de diversiteit en de vele interne koppelingen is een snelle oplossing niet snel in beeld. De boekwaarde vormt nauwelijks een probleem. Wel is het zo dat veel gemeenten aangeven dat ze het huidige systeem in de lucht moeten houden voor APV of archivering, ook als de RUD voor een andere oplossing kiest. Daarmee liggen wel problemen voor het realiseren van besparingen op de loer. Een definitieve oplossing moet worden aangedragen door de provinciale expertgroep. In ieder geval is duidelijk dat deze niet per 1 januari 2013 realiseerbaar is. Het is onvermijdelijk starten met iets dat te karakteriseren is als een ‘verlengde kabel’. 5. Wat zijn de consequenties van de organisatiemodellen? Het gastheermodel was het uitgangspunt voor deze regio. Daarbij is gevraagd de netwerkvariant en het SSC als uiterste varianten hierbij te betrekken. Op de drie belangrijke aspecten van kwaliteit, desintegratie en besparingskansen kunnen we de drie modellen als volgt kenschetsen.
Kwaliteit Besparingskansen Desintegratiekosten
Netwerkorganisatie -++
Gastheer +/++ +/++ -
SSC nieuw ++ ++ --
Over de plussen en de minnen is het nodige te zeggen. Dat is sterk afhankelijk van de feitelijke situatie. • Bij een netwerkorganisatie is het realiseren van kwaliteitsverbetering en structurele besparingen een moeilijke opgave. Doordat de bestaande organisaties niet veranderen, is er geen desintegratie. Deze variant is bij een verwachte inschatting van veel moeilijk op te lossen overheadproblemen dus geschikt. Deze variant is niet te gebruiken voor de regio Nijmegen omdat in deze regio de BRZO-taken in een robuuste eigen organisatie moeten worden belegd.
65/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
•
•
Bij een SSC wordt een volledig nieuwe organisatie gemaakt los van de deelnemers. Deze kan efficiënt en kwalitatief goed worden vormgegeven. De desintegratie bij de deelnemers is zeer groot. Deze variant is voor de regio Nijmegen vanwege de desintegratieproblemen financieel erg nadelig. Bij een gastheermodel gaat één of meer deelnemers de ondersteunende organisatie leveren. Deze kan afhankelijk van de variant kwalitatief net zo goed worden vormgegeven als een SSC. Dit geldt ook voor de overhead. Voor de regio Nijmegen is dit het meest aangewezen model omdat gelet op de kansen voor de gemeente Nijmegen om de RUD te huisvesten en de provinciale herschikking van de huisvesting.
Er zijn varianten mogelijk in het gastheermodel mogelijk. Dit behandelen wij in de volgende paragraaf. 6. Wat zijn de oplossingsmogelijkheden voor het desintegratievraagstuk? Het gastheermodel is gelet op het beeld van de regio gebleken de beste variant met het oog op de kansen voor de gemeente Nijmegen om de RUD te huisvesten en de provinciale herschikking van de huisvesting. Daarnaast kan Nijmegen de gevolgen voor de ondersteunende organisatie van de bezuinigingsoperatie opvangen en daarvoor financiële solidariteit bieden aan de omliggende gemeenten. Nijmegen heeft ook uitgesproken wel personeel van de andere deelnemers te willen overnemen. Dit tezamen met de besparingen van de RUD op het primair proces geeft de gemeenten en de provincie compensatie voor project- en desintegratiekosten. Het probleem zit duidelijk bij de gemeenten die voornemens zijn de Wabo in te brengen. De provincie heeft ook een desintegratieprobleem op personeel, maar geeft aan dat naast personele inbreng financiële compensatie ook een optie is. Van de Wabo-inbrengers is de desintegratie dermate hoog dat de gemeenten niet inzien hoe ze dit op een redelijk termijn kunnen oplossen. Daarvoor zijn in principe twee oplossingen mogelijk: • deconcentratie van delen van de organisatie van de RUD; • een groeimodel. Bij deconcentratie is er sprake van meerdere gastheren. Indien dit aantal teveel oploopt, geeft dit problemen in de bedrijfsvoering met consequenties voor besparingen en kwaliteit. Bij een groeimodel geeft een deelnemer aan te willen starten met een bepaalde inbreng en deze inbreng te laten groeien naarmate er meer zicht is in het oplossen van de desintegratiekosten.
66/67
NAAR EEN PROFESSIONELE RUD IN DE REGIO NIJMEGEN
7. Advies Wij hebben in de voorgaande paragraaf aangegeven dat zowel deconcentratie als gefaseerde groei qua takenpakket een optie is voor het probleem van de achterblijvende overhead bij Wabo-inbreng. In een vergadering met het DB van de regio-MARN op 22 maart 2012 is een bestuurlijke consultatie geweest van oplossingen voor het probleem van de achterblijvende overhead bij met name Wabo-inbreng. Daar is een voorkeur uitgesproken voor een groeimodel van de omgevingsdienst. Ons advies is dan ook om als RUD te starten met een groeivariant van het gastheermodel met één locatie, te weten de gemeente Nijmegen. De gemeente Nijmegen en de provincie brengen daarin hun Wabo-pakket in, de regiogemeenten hun WM-pakket. Dit advies is ingegeven vanuit redenen van bestuurlijk en organisatorisch draagvlak. Financiën zijn daarbij ook een argument vóór het groeimodel, maar daarbij geldt een waarschuwing. Voor de achterblijvende Wabotaken zullen ook de kwaliteitscriteria gaan gelden waarvoor aanvullende investeringen nodig zijn. Als echter wordt aangegeven dat dit in fasen wordt ingebracht in de omgevingsdienst is dit mogelijk acceptabel als oplossingsrichting. Daarnaast is het, gelet op de wens van provincie, denkbaar als variant van financiële compensatie redelijk dat de gemeente Nijmegen als gastheer ook een deel van de overhead van de deelnemers in formatie overneemt door openstelling van een aantal ondersteunende functies. Dit is uiteraard naar rato van de inbreng. Dit zal met name voor de provincie mogelijkheden bieden een deel van de personele overhead af te bouwen. Consequentie daarvan is overigens wel dat ook de gemeente Nijmegen met een stuk desintegratie te maken heeft (dit komt echter neer op het doorvoeren van reeds bestaande taakstellingen). Dit is echter solidair naar de regio. Het is aan de gastheer om deze twee varianten (A) alleen financiële compensatie en B) financiële compensatie in combinatie met openstelling overheadformatie) uit te werken. De consequentie van de keuze voor het groeimodel, is afstappen van deconcentratie als alternatief. Het gebruikmaken van deconcentratie is in de groeivariant niet aan de orde aangezien de Wabo-inbrengers provincie en gemeente Nijmegen hechten aan een centrale organisatie met één locatie waar robuust de BRZO-taken kunnen worden belegd. Gelet op hun inbreng is dit valide met een financiële compensatieregeling. Ten slotte Er is thans een scherp beeld van de overheadproblemen, de wensen van de deelnemers en de modelkeuze. Wat nog ontbreekt zijn de financiële compensatiemogelijkheden van de gastheer. Het aanbod van de beoogde gastheer is nog niet bekend.
67/67
Regeling op grond van artikel 51 lid 1 Wet gemeenschappelijke regelingen Omgevingsdienst Regio Nijmegen De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Nijmegen, Ubbergen, Wijchen en Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland, ieder voor zover het hun bevoegdheden betreft; Overwegingen: De deelnemers oefenen bevoegdheden uit op grond van onder andere de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waaronder bevoegdheden tot het beslissen op aanvragen om omgevingsvergunningen, het houden van toezicht en het beslissen over bestuursrechtelijke handhaving van wettelijke voorschriften. De minister van VROM heeft aangedrongen op de vorming van uitvoeringsdiensten op regionale schaal en de provincie verzocht een proces te organiseren waarin dat gestalte krijgt. Naar aanleiding daarvan hebben de colleges van alle Gelderse gemeenten en het college van gedeputeerde staten op 3 november 2009 een intentieverklaring ondertekend. In die intentieverklaring zijn als uitgangspunten opgenomen: - dat de op te richten omgevingsdiensten de vorm van een openbaar lichaam op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen krijgen; - dat de omgevingsdiensten zelf geen beleidstaken uitvoeren en dat de bestuurlijke bevoegdheden door de bevoegde gezagen zelf moeten worden uitgevoerd; - dat voor wat de omvang van het werkterrein van de omgevingsdiensten betreft de samenwerking wordt gebaseerd op de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in Gelderland (de Gelderse maat). De deelnemers hebben in het licht van de Intentieverklaring gezamenlijk besloten tot oprichting van een omgevingsdienst (regionale uitvoeringsdienst) die de juridische vorm heeft van een openbaar lichaam in de zin van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Deze omgevingsdienst is onderdeel van een stelsel van uitvoeringsdiensten in de provincie Gelderland, waarbij bepaalde taken op bovenregionale schaal kunnen worden belegd. De raden van de gemeenten Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Nijmegen, Ubbergen, Wijchen en Provinciale Staten van de provincie Gelderland hebben toestemming verleend als bedoeld in artikel 51 lid 2 Wet gemeenschappelijke regelingen; Gelet op de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Provinciewet en de Gemeentewet; Besluiten: vast te stellen de navolgende regeling Regionale omgevingsdienst regio Nijmegen; Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsomschrijvingen 1. In deze regeling wordt verstaan onder: a. basistaken: taken bedoeld in versie 2.3 van het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011; b. bovenregionale taken: taken die ten behoeve van de deelnemers en van deelnemers aan andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland worden verricht, niet zijnde basistaken; c. burgemeester en wethouders: de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten; d. complexe taken: basistaken ten aanzien van
inrichtingen die worden ingedeeld in milieucategorie 4.2 en hoger als bedoeld in de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering, editie 2009; o inrichtingen waartoe een gpbv-installatie behoort als bedoeld in artikel 1.1., derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; of o inrichtingen die vallen onder het Besluit risico’s zware ongevallen 1999. e. directeur: directeur van het openbaar lichaam; f. Gedeputeerde Staten: het college van Gedeputeerde Staten van Gelderland; g. gemeenteraden: de raden van de gemeenten waartoe burgemeester en wethouders behoren; h. openbaar lichaam: het openbaar lichaam omgevingsdienst Regio Nijmegen; i. deelnemers: de bestuursorganen die deze regeling hebben vastgesteld; j. Provinciale Staten: Provinciale Staten van Gelderland; k. regeling: de gemeenschappelijke regeling omgevingsdienst Regio Nijmegen; l. robuust: in overeenstemming met de KPMG Kwaliteitscriteria, versie 2.0; m. Wet: Wet gemeenschappelijke regelingen. 2. Onder openbaar lichaam worden tevens de organen (algemeen bestuur, dagelijks bestuur en voorzitter) en de medewerkers van het openbaar lichaam verstaan. 3. Onder deelnemers worden tevens begrepen de rechtspersonen waarvan deelnemers bestuursorgaan zijn. o
Artikel 2. Belang De regeling is ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van de belangen van de deelnemers ter zake van vergunningverlening, toezicht en handhaving in het kader van het omgevingsrecht. Onder de belangen van de deelnemers wordt tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland. Artikel 3. Openbaar lichaam 1. Er is een openbaar lichaam, genaamd openbaar lichaam Omgevingsdienst Regio Nijmegen (ORN). 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in Nijmegen. 3. Het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Hoofdstuk 2. Taken, bevoegdheden en bijdragen Artikel 4. Basistaken 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 brengen de deelnemers de uitvoering van de basistaken onder bij het openbaar lichaam. 2. Deelnemers kunnen ook coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken onderbrengen bij het openbaar lichaam. 3. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam. Artikel 5. Overige taken in het omgevingsrecht 1. Ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitvoering van overige taken in het omgevingsrecht, waaronder de overige milieu taken niet vallend onder het basistakenpakket, onderbrengen bij het openbaar lichaam. 2. Deelnemers kunnen ook coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met die taken onderbrengen bij het openbaar lichaam. 3. Het besluit van een deelnemer tot deelname aan de regeling bevat een opgave van de taken bedoeld in het eerste lid. 4. Over het uitvoeren van de taken bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer die het aangaat en het openbaar lichaam. Artikel 6. Andere taken 1. Op verzoek van een deelnemer voert het openbaar lichaam andere uitvoerende, coördinerende, adviserende en ondersteunende taken op het gebied van het omgevingsrecht uit.
2. Over de uitvoering van de andere taken worden afzonderlijke overeenkomsten gesloten tussen de deelnemer en het openbaar lichaam. Artikel 7. Bovenregionale taken en complexe taken 1. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd door het openbaar lichaam, te laten uitvoeren door andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland die de taken aan zich hebben getrokken. 2. Het openbaar lichaam is gehouden bovenregionale taken en complexe taken die het openbaar lichaam aan zich heeft getrokken, uit te voeren voor andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. 3. De taken worden uitgevoerd tegen vergoeding van de tussen de regionale uitvoeringsdiensten overeen gekomen kosten. 4. Over de uitvoering van bovenregionale en complexe taken worden overeenkomsten gesloten tussen het openbaar lichaam en andere uitvoeringsdiensten in Gelderland. 5. Over de uitvoering van complexe taken en bovenregionale taken kunnen in daarvoor in het bijzonder aangewezen gevallen samenwerkingsovereenkomsten worden gesloten tussen het openbaar lichaam en andere publiekrechtelijke rechtspersonen. Artikel 8. Bevoegdheden 1. De deelnemers dragen geen publiekrechtelijke bevoegdheden over aan het openbaar lichaam. 2. De deelnemers beslissen ieder afzonderlijk over de verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het openbaar lichaam. Artikel 9. Beperking privaatrechtelijke bevoegdheden Het openbaar lichaam is behoudens instemming van alle deelnemers niet bevoegd tot: a. het vestigen van opstal-, pand- en hypotheekrechten; b. het afgeven van garanties of andere waarborgen; c. het in erfpacht aannemen of uitgeven van roerende of onroerende zaken; d. het in eigendom aannemen of uitgeven van onroerende zaken; e. het oprichten van en het deelnemen in een rechtspersoon; f. comm erciële dienstverlening aan private partijen. Artikel 10. Bijdragen 1. In de begroting wordt aangegeven de door elke deelnemer voor het jaar waarop de begroting betrekking heeft verschuldigde bijdrage. 2. Het algemeen bestuur stelt met eenparigheid van stemmen een verordening vast over de wijze waarop de door de deelnemers verschuldigde bijdrage wordt berekend. 3. De deelnemers betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari, vóór 16 april, vóór 16 juli en vóór 16 oktober telkens een kwart van de in lid 1 bedoelde bijdrage. 4. De deelnemers dragen er zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen. 5. De deelnemers zijn gezamenlijk garant voor de juiste betaling van rente, aflossing, boeten en kosten van de door het samenwerkingsverband af te sluiten langlopende leningen, kasgeldleningen en in rekening courant op te nemen gelden, naar verhouding van de in lid 1 bedoelde bijdrage op 1 januari van het jaar waarin de rente en aflossing is verschuldigd. Hoofdstuk 3. Algemeen bestuur Artikel 11. Samenstelling en stemverhouding 1. Het algemeen bestuur bestaat uit 9 personen, waaronder de voorzitter. 2. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een lid van het algemeen bestuur aan. 3. Elke deelnemer wijst uit zijn midden een plaatsvervangend lid van het algemeen bestuur aan. 4. Besluiten worden door het algemeen bestuur genomen met normale meerderheid van de uitgebrachte stemmen tenzij in deze regeling anders wordt bepaald. Voor alle besluiten zijn daarenboven de voorstemmen van minimaal 3 deelnemers vereist.
De leden van het algemeen bestuur hebben op basis van de staffel een stemrecht als volgt: Deelnemer Gemeente Beuningen Gemeente Druten Gemeente Groesbeek Gemeente Heumen Gemeente Millingen aan de Rijn Gemeente Nijmegen Gemeente Ubbergen Gemeente Wijchen Provincie Gelderland
Aantal stemmen 3 2 2 1 1 7 1 2 4
Artikel 12. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden algemeen bestuur 1. De deelnemers wijzen in hun eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling de leden van het algemeen bestuur aan. 2. Als tussentijds een vacature in het algemeen bestuur ontstaat, wijst de deelnemer in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan. 3. Een lid van het algemeen bestuur kan door de deelnemer die hem heeft aangewezen ontslag worden verleend of worden geschorst als dit lid het vertrouwen van die deelnemer niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in. 4. Van elke aanwijzing, schorsing of ontslag geeft de deelnemer die het aangaat terstond kennis aan de voorzitter. 5. Een lid van het algemeen bestuur kan ontslag nemen. Hij stelt de voorzitter en de deelnemer die hem heeft aangewezen hiervan tijdig op de hoogte. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien. 6. Het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt van rechtswege zodra het lid geen lid meer is van de deelnemer die hem heeft aangewezen. 7. De leden 1 tot en met 6 zijn van overeenkomstige toepassing op plaatsvervangende leden. Artikel 13. Werkwijze 1. Het algemeen bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dat nodig oordeelt of twee leden van het algemeen bestuur daarom verzoeken, doch ten minste twee maal per jaar. 2. In de vergadering van het algemeen bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is. 3. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag. 4. In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is, de voorzitter niet meegerekend. 5. Het algemeen bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen en andere werkzaamheden. Artikel 14. Bevoegdheden 1. Het algemeen bestuur stelt de begroting en de jaarrekening vast. 2. Het algemeen bestuur benoemt, schorst en ontslaat de directeur 3. Het algemeen bestuur stelt een regeling vast omtrent de ambtelijke organisatie van het openbaar lichaam, alsmede de rechtspositieregelingen voor de directeur en het overige personeel. 4. Het algemeen bestuur stelt alle overige regelingen vast die noodzakelijk zijn. 5. Het algemeen bestuur is bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke overeenkomsten. 6. Het algemeen bestuur kan instructies geven voor de werkwijze van het dagelijks bestuur. 7. De bevoegdheid genoemd in het vijfde lid kan worden overgedragen aan het dagelijks bestuur. 8. Het algemeen bestuur beslist over alle andere aangelegenheden waarvoor de bevoegdheid niet op grond van de Wet of deze regeling aan het dagelijks bestuur of aan de voorzitter toekomt.
Hoofdstuk 4. Dagelijks bestuur Artikel 15. Samenstelling en stemverhouding 1. Het dagelijks bestuur bestaat naast de voorzitter uit drie andere leden. 2. De leden van het dagelijks bestuur hebben ieder een stem. Ingeval van het staken van de uitgebrachte stemmen is de stem van de voorzitter beslissend. Artikel 16. Aanwijzing, schorsing en ontslag leden dagelijks bestuur 1. Het algemeen bestuur wijst in zijn eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling uit zijn midden de andere leden van het dagelijks bestuur als bedoeld in artikel 15, eerste lid, aan. 2. Eén lid wordt aangewezen op bindende voordracht van burgemeester en wethouders van Nijmegen, één lid wordt aangewezen op bindende voordracht van Gedeputeerde Staten. De andere twee leden dienen afkomstig te zijn uit de overige deelnemers. 3. In afwijking van het tweede lid doet de deelnemer waaruit de voorzitter afkomstig is geen voordracht tot aanwijzing van een lid van het dagelijks bestuur, dan wel dient slechts een lid afkomstig te zijn uit de overige deelnemers indien de voorzitter afkomstig is uit de overige deelnemers. 4. Van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de wet om leden van het dagelijks bestuur aan te wijzen van buiten de kring van het algemeen bestuur wordt niet eerder gebruik gemaakt dan na twee jaren na inwerkingtreding van de regeling. 5. Het lidmaatschap van het dagelijks bestuur eindigt zodra het lidmaatschap van het algemeen bestuur eindigt of wanneer een ontslag uit het dagelijks bestuur ingaat. 6. Als tussentijds een vacature in het dagelijks bestuur ontstaat, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna een nieuw lid aan. 7. Een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, kan te allen tijden ontslag nemen. Hij doet daarvan schriftelijk mededeling aan het algemeen bestuur. Het ontslag gaat in zodra in opvolging is voorzien. 8. Het algemeen bestuur kan een lid van het dagelijks bestuur, niet zijnde de voorzitter, ontslag verlenen of schorsen als dat lid het vertrouwen van het algemeen bestuur niet meer bezit. Het ontslag gaat onmiddellijk in. Artikel 17. Werkwijze 1. Het dagelijks bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter dit nodig oordeelt of een lid van het dagelijks bestuur hierom verzoekt. 2. Het dagelijks bestuur stelt een reglement van orde vast voor zijn vergaderingen. 3. In de vergadering van het dagelijks bestuur kan slechts worden beraadslaagd en besloten als ten minste de helft van de leden aanwezig is. 4. Indien het vereiste aantal leden niet aanwezig is, schrijft de voorzitter een nieuwe vergadering uit waarop het tweede lid niet van toepassing is. Tussen de twee vergaderingen zit minimaal een werkdag. 5. In een vergadering als bedoeld in het derde lid kan alleen worden beraadslaagd en besloten over andere aangelegenheden dan die waarvoor de oorspronkelijke vergadering was belegd indien meer dan de helft van de leden aanwezig is. 6. De vergaderingen van het dagelijks bestuur zijn niet openbaar. Artikel 18. Bevoegdheden 1. Het dagelijks bestuur is belast met en bevoegd tot het voeren van het dagelijks bestuur, waaronder in ieder geval wordt verstaan: a. het voorbereiden van al hetgeen aan het algemeen bestuur ter beraadslaging en besluitvorming wordt voorgelegd; b. het uitvoeren van de besluiten van het algemeen bestuur; c. het voorstaan van de belangen van de regeling en het openbaar lichaam bij andere overheden, instellingen en diensten waarmee, of personen met wie contact met het dagelijks bestuur van belang is; d. het beheer van activa en passiva van het openbaar lichaam; e. het nemen van alle conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het doen van alles wat nodig is ter voorkoming van verjaring en verlies van recht en eigendom; 2. Het dagelijks bestuur bepaalt de wijze waarop de directeur bij verhindering of ontstentenis wordt vervangen.
3. Het dagelijks bestuur stelt voor de directeur een instructie vast die ten minste de taken van de directeur en de aansturing van het personeel betreft. 4. Het dagelijks bestuur kan in afwijking van artikel 14, tweede lid ,in spoedeisende gevallen tot schorsing van de directeur overgaan. Het dagelijks bestuur doet daarvan terstond mededeling aan het algemeen bestuur. De schorsing vervalt, wanneer het algemeen bestuur haar niet in zijn volgende vergadering bekrachtigt. 5. Het dagelijks bestuur benoemt, schorst en ontslaat het personeel, met uitzondering van de directeur die door het algemeen bestuur wordt benoemd. Onder benoeming van personeel wordt tevens verstaan de tewerkstelling op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Hoofdstuk 5. Voorzitter Artikel 19. Voorzitter 1. Het algemeen bestuur wijst in zijn eerste vergadering na inwerkingtreding van deze regeling uit zijn midden de voorzitter aan . 2. Het algemeen bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan die de voorzitter vervangt bij diens verhindering of ontstentenis. 3. Als tussentijds de functie van de voorzitter vacant wordt, wijst het algemeen bestuur in zijn eerstvolgende vergadering of ten spoedigste daarna de nieuwe voorzitter aan. 4. De voorzitter is lid van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. Artikel 20. Bevoegdheden 1. De voorzitter is belast met de leiding van de vergaderingen van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. 2. De voorzitter ondertekent de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. 3. De voorzitter vertegenwoordigt het openbaar lichaam in en buiten rechte. Hij kan de vertegenwoordiging opdragen aan een door hem aan te wijzen gemachtigde. Artikel 21. Samenwerking tussen uitvoeringsdiensten 1. De voorzitter voert geregeld overleg met de voorzitters van de dagelijkse besturen van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de uitvoeringsdiensten. 2. De voorzitter van de regionale uitvoeringsdienst De Vallei zit dit overleg voor. 3. Het overleg doet zo nodig voorstellen aan de deelnemers voor de programmering van bovenregionale taken. Hoofdstuk 6. Informatie en verantwoording Artikel 22. Dagelijks bestuur en voorzitter ten opzichte van het algemeen bestuur 1. De leden van het dagelijks bestuur zijn tezamen en ieder afzonderlijk aan het algemeen bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur. 2. Zij geven gevraagd en ongevraagd aan het algemeen bestuur alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het dagelijks bestuur te voeren en gevoerde bestuur nodig is. 3. Zij geven tezamen en ieder afzonderlijk inlichtingen aan het algemeen bestuur wanneer dit bestuur of een of meer leden daarvan hierom verzoekt. Artikel 23. Algemeen en dagelijks bestuur ten opzichte van de gemeenteraden en Provinciale Staten 1. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter geven aan de gemeenteraden en Provinciale Staten gevraagd en ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig is. 2. Het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter verstrekken aan de gemeenteraden en Provinciale Staten alle inlichtingen die door een of meer leden van die gemeenteraden of Provinciale Staten worden verlangd. 3. Een lid van het algemeen bestuur geeft alle inlichtingen waarom is verzocht door een of meer leden van de gemeenteraad van de deelnemer die hem heeft aangewezen, respectievelijk een of meer leden van Provinciale Staten in het geval het lid is aangewezen door Gedepu-
Artikel 24. Leden algemeen bestuur ten opzichte van deelnemers 1. Een lid van het algemeen bestuur verschaft de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen alle inlichtingen die door die deelnemer of door een of meer leden van die deelnemer worden verlangd. 2. Alvorens de gevraagde inlichtingen zoals bedoeld in het eerste lid te verstrekken, kan het lid zich daarover laten adviseren door het dagelijks bestuur. 3. Een lid van het algemeen bestuur is de deelnemer die hem als lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem in het algemeen bestuur gevoerde beleid op de in het reglement van orde voor de vergaderingen van die deelnemer aangegeven wijze. Hoofdstuk 7. Directeur Artikel 25. Directeur 1. De directeur is ambtelijk secretaris van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur en staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur bij de uitoefening van hun taak terzijde. 2. De directeur is in de vergadering van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur aanwezig. 3. De directeur ondertekent mede de stukken die van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur uitgaan. 4. De directeur is hoofd van de ambtelijke organisatie. Artikel 26. Samenwerking tussen uitvoeringsdiensten 1. De directeur voert geregeld overleg met de directeuren van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland. Het overleg heeft als doel het bevorderen van een goede samenwerking tussen de diensten. 2. De directeur van de regionale uitvoeringsdienst De Vallei zit dit overleg voor. Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen Artikel 27. Begrotingsprocedure 1. De vaststelling van de begroting door het algemeen bestuur, zoals bedoeld in artikel 58, eerste lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli in het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient. 2. Het besluit tot vaststelling van de begroting behoeft tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen. 3. Onverminderd het bepaalde in artikel 59, eerste lid, van de Wet zorgt het dagelijks bestuur vóór 1 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient voor de in dat lid bedoelde toezending van de ontwerpbegroting vergezeld van een behoorlijke toelichting. 4. In de begroting wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar verschuldigde bedrag opgenomen. 5. Het dagelijks bestuur houdt bij het opstellen van de ontwerpbegroting rekening met de door de deelnemers opgestelde begrotingsrichtlijnen. 6. De ontwerpbegroting wordt door de deelnemers voor eenieder ter inzage gelegd en algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de terinzagelegging en de verkrijgbaarstelling wordt openbaar kennis gegeven. 7. Provinciale Staten en de gemeenteraden vergaderen niet eerder dan twee weken na de openbare kennisgeving over de ontwerpbegroting. Zij kunnen bij het dagelijks bestuur hun zienswijze over de ontwerpbegroting naar voren brengen. Het dagelijks bestuur voegt deze zienswijzen, voorzien van zijn reactie, toe aan de ontwerpbegroting zoals deze aan het algemeen bestuur wordt aangeboden. 8. Terstond na de vaststelling van de begroting zendt het algemeen bestuur de begroting aan Provinciale Staten en de gemeenteraden, die ter zake bij de minister hun zienswijze naar voren kunnen brengen. 9. Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 juli aan de minister. 10. Dit artikel is, met uitzondering van de daarin genoemde data, van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting.
Artikel 28. Jaarrekening 1. De vaststelling van de jaarrekening als bedoeld in artikel 58, derde lid, van de Wet geschiedt vóór 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft. 2. Artikel 27 leden 2, 3, 8 en 9 van de regeling zijn van overeenkomstige toepassing. 3. Vaststelling van de rekening strekt het dagelijks bestuur tot decharge, behoudens later in rechte gebleken valsheid in geschrifte of andere onregelmatigheden. 4. In de rekening wordt het door elk van de deelnemers over het desbetreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen. 5. Verrekening van het verschil tussen hetgeen op grond van artikel 10 van deze regeling is bepaald enerzijds en hetgeen op basis van de rekening is verschuldigd anderzijds vindt plaats zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de rekening met inachtneming van artikel 29. Artikel 29. Verdeling saldo 1. Een batig saldo van de begroting of jaarrekening wordt toegevoegd aan de reserves tot een maximum van 2,5% van de jaarlijkse exploitatielasten of € 500.000 en wel de laagste van deze twee. 2. Het algemeen bestuur beslist dat een nadelig saldo van de jaarrekening: a. Eerst geheel of gedeeltelijk ten laste van bestaande reserves wordt gebracht b. Bij ontoereikende reserves over de termijn waarbinnen het tekort door het openbaar lichaam moet worden inverdiend en vervolgens c. Voor welk deel het nadelig saldo ten laste van de deelnemers wordt gebracht die naar rato van de begroting daarin bijdragen 3. Het besluit als bedoeld in het tweede lid, sub b en c, behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen. Artikel 30. Financieel beheer Het algemeen bestuur stelt regels vast met betrekking tot de organisatie van de administratie en het beheer van de vermogenswaarden. Deze regels dienen te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, doelmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan. Hoofdstuk 9. Archief Artikel 31. Zorg en beheer archief 1. Ten aanzien van de zorg voor en het beheer van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam, alsmede ten aanzien van het toezicht op het beheer zijn de voorschriften van Nijmegen van overeenkomstige toepassing. 2. De aan de uitvoering van het eerste lid verbonden kosten komen ten laste van het openbaar lichaam. 3. Voor de bewaring van de op grond van artikel 12 van de Archiefwet 1995 over te brengen archiefbescheiden is Nijmegen de archiefbewaarplaats. 4. Als beheerseenheden worden aangemerkt de door het dagelijks bestuur als zodanig aangewezen organisatieonderdelen. Hoofdstuk 10. Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing Artikel 32. Toetreding 1. De deelnemers zijn bevoegd te beslissen over toetreding van nieuwe deelnemers tot de regeling. Het algemeen bestuur wordt in de gelegenheid gesteld hierover zijn zienswijze bekend te maken. 2. De deelnemers regelen de voorwaarden voor toetreding. Artikel 33. Uittreding 1. Een deelnemer kan uittreden uit de regeling na een daartoe strekkend besluit van de deelnemer, doch niet eerder dan na vijf jaar na inwerkingtreding van de regeling. 2. Het besluit tot uittreding wordt niet later genomen dan een jaar voorafgaand aan de datum waarop de uittreding plaatsvindt. Uittreding is slechts mogelijk met ingang van 1 januari. 3. Uittreding is slechts mogelijk onder de voorwaarde dat tussen het openbaar lichaam en de uittredende deelnemer voor de resterende financiële verplichtingen van de uittredende deelnemer een vaststellingsovereenkomst wordt gesloten.
4. Over de vaststellingsovereenkomst als bedoeld in het derde lid wordt besloten door het algemeen bestuur. Het besluit inzake de vaststellingsovereenkomst behoeft een tweederde meerderheid van de uitgebrachte stemmen. 5. Het dagelijks bestuur ziet toe op de uittreding en de vereffening van de financiële verplichtingen. Artikel 34. Wijziging en opheffing 1. De regeling kan tussentijds worden gewijzigd of opgeheven als ten minste tweederde van de deelnemers daartoe besluit. 2. Deelnemers en het algemeen bestuur zijn bevoegd een wijziging in de regeling aan de deelnemers in overweging te geven via een daartoe strekkend voorstel. Het dagelijks bestuur zendt het voorstel van het algemeen bestuur toe aan de deelnemers. 3. Ingeval van opheffing van de regeling stelt het algemeen bestuur vooraf, na overleg met de deelnemers, een liquidatieplan vast waarin in ieder geval wordt aangegeven wat de gevolgen zijn die de beëindiging heeft voor het personeel en de wijze waarop het positieve of negatieve saldo van het openbaar lichaam over de deelnemers wordt verdeeld. Het besluit tot vaststelling van het liquidatieplan behoeft tweederde van de uitgebrachte stemmen. 4. Het dagelijks bestuur is belast met de vereffening van de financiële verplichtingen. 5. Zo nodig blijven de organen van de regeling na het tijdstip van opheffing in functie totdat de liquidatie is voltooid. Hoofdstuk 11. Klachten Artikel 35. Klachtenregeling Het algemeen bestuur stelt, met inachtneming van hoofdstuk 9, titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht, een interne klachtenregeling vast. Hoofdstuk 12. Slot- en overgangsbepalingen Artikel 36. Bijlagen Het Basistakenpakket regionale uitvoeringsorganisaties omgevingsrecht, versie 2.3, zoals vastgesteld door de minister van Infrastructuur en Milieu op 25 mei 2011 en KPMG kwaliteitscriteria, versie 2.0 zijn als bijlagen bij deze regeling gevoegd en maken daarvan onderdeel uit. Artikel 37. Zaakgericht werken 1. Het openbaar lichaam zorgt ervoor dat de deelnemers met ingang van 1 januari 2013 of zoveel later als hij aanvangt zijn taken uit te voeren, op ieder moment kunnen beschikken over informatie met betrekking tot de in hoofdstuk 2 van deze regeling genoemde taken waarvoor zij bevoegd bestuursorgaan zijn. 2. Ten aanzien van de taken als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze regeling geldt dat de wijze van benadering en ontsluiting van de op die taken betrekking hebbende informatie door het openbaar lichaam is afgestemd met die van de andere regionale uitvoeringsdiensten in Gelderland.. Artikel 38. Inwerkingtreding 1. De regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar ingevolge artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 van de Wet in het register hebben opgenomen. 2. Gedeputeerde staten dragen zorg voor de in artikel 26 van de Wet bedoelde toezending. Artikel 39. Duur van de regeling De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd. Artikel 40. Eerste begroting 1. De begroting wordt voor de eerste maal vastgesteld voor de periode aanvangende op de dag waarop de regeling in werking treedt, tot het einde van het kalenderjaar, dan wel, wanneer het algemeen bestuur dit bepaalt, tot het einde van het volgende kalenderjaar. 2. De eerste rekening heeft betrekking op de periode waarvoor de eerste begroting geldt. Artikel 41. Citeertitel
Deze regeling kan worden aangehaald als: gemeenschappelijke regeling Omgevingsdienst Regio Nijmegen. Ondertekening
Toelichting Algemene toelichting De basis voor deze tekst is gelegen in de Modelbepalingen van de regio Nijmegen en het door de provinciale expertgroep Bestuur & Juridisch opgestelde concept waar deelnemers uit de diverse regio’s naast de provinciale regie zitting in hebben en dat in alle regio’s als basis wordt gehanteerd. In elke regio zijn er verschillen die te maken hebben met de keuzes die elke regio hierin maakt. In de regio Nijmegen is de tekst opgesteld aan de hand van deze basisteksten en verder bewerkt door de werkgroep Bestuur & Juridisch bestaande uit (een deel van) de deelnemers aan de regeling. De tekst van de regeling volgt het algemene stramien van de Wet gemeenschappelijke regelingen maar dan toegespitst op het specifieke belang en taak van de omgevingsdienst in deze regio. Artikelgewijze toelichting Artikel 2 Ter uitvoering van artikel 10, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen wordt hier het belang vermeld ter behartiging waarvan de regeling is getroffen. Het begrip omgevingsrecht is in deze omschrijving ruim bedoeld en omvat op grond daarvan niet alleen het milieurecht, maar ook bouwrecht, ruimtelijke ordeningsrecht, natuurbeschermingsrecht en dergelijke. Vanwege het belang van alle deelnemers bij een goed werkend Gelders stelsel, in verband waarmee er relaties ontstaan tussen de omgevingsdienst en andere omgevingsdiensten bijvoorbeeld op het punt van complexe of bovenregionale taken, wordt onder de belangen van de deelnemers tevens begrepen het belang van een goede samenwerking tussen de omgevingsdiensten in Gelderland. Artikel 3 In het eerste lid is met het oog op artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen bepaald dat een openbaar lichaam wordt ingesteld. In het tweede lid is ter uitvoering van artikel 10, derde lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen de vestigingsplaats vastgelegd. Het betreft hier de statutaire vestigingsplaats. Die moet worden onderscheiden van de feitelijke plaats waar het openbaar lichaam zijn taken uitvoert. Die plaats kan verschillen van de statutaire vestigingsplaats. De regeling verzet zich er bovendien niet tegen dat de taken op meerdere plaatsen worden uitgeoefend. Voor alle duidelijkheid wordt in het derde lid aangegeven dat het bestuur van het openbaar lichaam bestaat uit het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter. Artikel 4 De bestuurlijke eis van het Rijk is dat de omgevingsdienst ten minste zorgt voor de uitvoering van de taken zoals opgenomen in het basistakenpakket. Artikel 4 komt aan die eis tegemoet door te bepalen dat de ter behartiging van het belang genoemd in artikel 2 de uitvoering van de basistaken worden ondergebracht bij het openbaar lichaam. Het tweede lid bepaalt dat tot de basistaken kunnen behoren coördinerende, adviserende en ondersteunende taken in verband met de basistaken. Daarbij kan worden gedacht aan interne advisering, documentondersteuning et cetera. De omschrijving is zo gekozen dat een ruime categorie van werkzaamheden daaronder kan worden verstaan, waaronder bijvoorbeeld ook het heffen van leges. Door de formulering wordt bovendien duidelijk dat er geen verplichting bestaat om dergelijke ondersteunende taken onder te brengen. Er kunnen tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers op basis van het derde lid overeenkomsten (dienstverleningsovereenkomsten) worden gesloten. Die bevatten nadere afspraken over de uitoefening van de taken, die krachtens de regeling bij de omgevingsdienst zijn ondergebracht. Afspraken kunnen onder meer worden gemaakt over de omvang en de kwaliteit van de taakuitoefening. Artikel 5 Naast de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen de deelnemers bij het treffen van de regeling de uitoefening van overige taken in het omgevingsrecht aan de omgevingsdienst overlaten, waaronder die milieutaken die niet tot het basistakenpakket behoren. Het besluit van een deelnemer tot het treffen van de regeling bevat op grond van het derde lid een opgave van die taken. Zowel het toevoegen van taken als het terugnemen van taken vergt een wijziging van de regeling, in verband waarmee ook de bijdrage van de deelnemers, de stemverhoudingen en andere zaken in de regeling opnieuw kunnen worden bezien. Net als bij de basistaken als bedoeld in artikel 4 kunnen ten aanzien van de in artikel 5 bedoelde taken dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten tussen de omgevingsdienst en een of meer deelnemers.
1
Artikel 6 Naast het uitvoeren van de basistaken en overige taken als bedoeld in de artikelen 4 en 5 is het voorstelbaar dat de omgevingsdienst andere taken uitvoert op verzoek van een deelnemer. Het gaat daarbij om taken op ad hoc basis. Voor het beleggen van taken bij de omgevingsdienst die zij uitvoert op basis van de artikelen 4 en 5 is immers (zie de toelichting bij artikel 5 hierboven) een wijziging van de regeling vereist. Ook over de taken als bedoeld in artikel 6 kunnen dienstverleningsovereenkomsten worden gesloten. Artikel 7 Dit artikel geeft een regeling voor de complexe taken die niet robuust kunnen worden uitgevoerd, alsmede de bovenregionale taken. Die begrippen zijn omschreven in artikel 1. Ten aanzien van deze taken is bestuurlijk de volgende verdeling tussen de diverse omgevingsdiensten afgesproken: 1. Ten aanzien van complexe vergunningverleningstaken die in geen enkele regio robuust kunnen worden uitgevoerd, met inbegrip van de taken ter uitvoering van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen, is de omgevingsdienst regio Nijmegen de uitvoerder. 2. Het toezicht in het kader van het Besluit Risico’s Zware Ongevallen wordt uitgevoerd door de omgevingsdienst regio Nijmegen. 3. De complexe bestuursrechtelijke handhavingstaken worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem, tenzij die taken in een regio robuust belegd kunnen worden. In dat geval worden die taken door de betreffende omgevingsdienst uitgevoerd. 4. De bestuursrechtelijke handhavingstaken in het kader van de Wet bodembescherming wordt uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio Arnhem. 5. De provinciale meetploeg wordt ondergebracht bij de uitvoeringsdienst regio Arnhem. 6. De coördinatie op de kwaliteit van de taakuitoefening en de coördinatie op de samenwerking tussen de omgevingsdiensten binnen het Gelderse stelsel worden uitgevoerd door de uitvoeringsdienst regio De Vallei. 7. Het portaal voor externe (kennis)partners wordt in combinatie met het kenniscentrum belegd bij de omgevingsdienst Veluwe IJssel. 8. Het gezamenlijke programma Ketentoezicht wordt belegd bij de omgevingsdienst Rivierenland. Het uitgangspunt blijft dat de bevoegdheid deze taak uit te voeren bij de betreffende gemeente of bij de provincie blijft. Daarmee blijft de in het gebied werkzame uitvoeringsdienst het aanspreekpunt. Over de exacte uitvoering van de complexe en bovenregionale taken zullen nadere inhoudelijke en financiële afspraken gemaakt moeten worden. De vergoeding voor de uitvoering van die taken wordt in overleg tussen alle Gelderse omgevingsdiensten vastgesteld. Er is enerzijds een verplichting van de betreffende uitvoeringsdienst om die taken uit te voeren, en anderzijds een verplichting van de ontvangende dienst om die taken te laten uitvoeren. Dat systeem geldt ten aanzien van alle complexe en bovenregionale taken, voor zover die bij de inwerkingtreding van de regeling niet robuust worden uitgevoerd. Het alsnog robuust worden van de omgevingsdienst op eerder niet robuuste taken leidt er derhalve toe dat de regelingen (van de vragende omgevingsdienst en van de leverende omgevingsdienst) mogelijk aangepast zal worden. Daarbij zullen ook de gevolgen voor het personeel en andere gevolgen worden betrokken. Het vijfde lid is opgenomen om de samenwerking in het kader van het Besluit risico’s zware ongevallen te kunnen voortzetten die sinds enkele jaren bestaat tussen de bevoegde organen (van gemeenten en provincies) in Gelderland en Overijssel. De taken in het kader van het Besluit risico’s en zware ongevallen behoren tot de complexe taken. Binnen de provincie Gelderland vindt de aansturing van de taakuitvoering dan ook plaats op reguliere wijze, zoals die ook voor andere complexe taken geldt. Op grond van het artikellid kan een samenwerkingsovereenkomst worden gesloten met bevoegde organen in Overijssel die het mogelijk maakt dat voor de taakuitvoering in Overijssel gebruik wordt gemaakt van kennis en capaciteit binnen de Gelderse uitvoeringsdiensten. Deze samenwerking laat de bevoegdheid van de organen in Overijssel voor de inrichtingen onverlet. Artikel 8 Artikel 10, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen schrijft voor dat een regeling waarbij een openbaar lichaam wordt ingesteld, aangeeft welke bevoegdheden aan het bestuur van het openbaar lichaam worden overgedragen. Het is een uitgangspunt van de deelnemers om aan de omgevingsdienst geen bevoegdheden over te dragen. Dat is vastgelegd in het eerste lid. Dat neemt niet weg dat het functioneel en doelmatig kan zijn om aan (een functionaris van) de omgevingsdienst vertegenwoordigingsbevoegdheid te verlenen met betrekking tot de bevoegdheden van de
2
deelnemers. Daarbij kan het gaan om mandaat (voor publiekrechtelijke bevoegdheden), volmacht (voor privaatrechtelijke bevoegdheden) en machtiging (voor feitelijke handelingen). In het tweede lid is bepaald dat het aan de deelnemers is om daarover te beslissen. Het gaat daarbij voor de goede orde om vertegenwoordiging, niet om het overdragen van enige bevoegdheid. Een krachtens mandaat genomen besluit, als voorbeeld, geldt immers als een besluit van de mandaatgever. Artikel 9 Het openbaar lichaam is krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen een rechtspersoon en uit dien hoofde bevoegd tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen. De Wet gemeenschappelijke regelingen bepaalt in artikel 55 dat bij de regeling beperkingen kunnen worden aangebracht in de bevoegdheden die het openbaar lichaam van rechtswege bezit om aan het maatschappelijk verkeer deel te nemen. Artikel 9 bevat dergelijke beperkingen. Daarbij is ervoor gekozen om de deelnemers de mogelijkheid te geven toestemming te verlenen voor privaatrechtelijke rechtshandelingen die op grond van de regeling anders niet zijn toegestaan. Onder f is bepaald dat het openbaar lichaam niet bevoegd is voor commerciële dienstverlening aan private partijen. De achtergrond daarvan is om te voorkomen dat de omgevingsdienst met inzet van publieke middelen marktverstorend werkt. De deelnemers zijn van opvatting dat de overheid, ook ingeval van samenwerking in een gemeenschappelijke regeling, zich daarvan zou moeten onthouden. Artikel 10 In de begroting wordt bepaald dat in de begroting wat elke deelnemer verschuldigd is aan de ORN. Hoe deze bijdrage wordt berekend wordt in een nog vast te leggen verordening bepaald. In deze verordening kan dan gedetailleerd worden aangegeven hoe de bepaling van de bijdragen wordt berekend en hoe dit tot stand komt. Gestart wordt met een begroting op basis van input maar deze dient binnen maximaal drie jaar omgebouwd te worden naar een verdeling op basis van output. Er is zelfs een inspanningsverplichting om dit al na 1 jaar te hebben bereikt. Door een verordening in het leven te roepen kan daar soepel op ingespeeld worden. Een wijziging in de wijze van bijdragen in de tekst van de regeling zou leiden tot een aanpassing van de tekst. Hier is een lange procedure tijd mee gemoeid. Door de verdeling en hoe dit tot stand komt in de verordening te plaatsen voorkom je lange procedures. Wel is bepaald dat de verordening de instemming behoeft van alle deelnemers om het belang van een gezamenlijk gedragen verordening te benadrukken. Het vierde lid heeft als achtergrond dat de deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling verplicht zijn een daarbij opgericht openbaar lichaam van middelen te voorzien waardoor het de taken waartoe het is opgericht naar behoren kan vervullen. Daartoe behoren ook de financiële verplichtingen die het openbaar lichaam ter uitvoering van die taken is aangegaan. Daarnaast behoren tot de verplichte uitgaven van een openbaar lichaam de aflossing van schulden en renten en andere opeisbare schulden. Dat is bevestigd in de Circulaire aansprakelijkheid voor schulden van openbare lichamen op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen (Circulaire van 8 juli 1999). Het vierde lid geeft zodoende een algemeen geldende rechtsplicht weer voor deelnemers aan een gemeenschappelijke regeling die de positie van derden jegens de omgevingsdienst beschermt. Tevens bedoeld om in voorkomend geval tegen aanvaardbare tarieven geldleningen aan te kunnen gaan. Het lid heeft geen betekenis voor de verdeling van de kosten tussen de deelnemers. Daarvoor geldt de verhouding van de verordening zoals bedoeld in het tweede lid. Artikel 11 Met toepassing van artikel 13 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden de leden van het algemeen bestuur door en uit de deelnemende colleges (van burgemeester en wethouders, en Gedeputeerde Staten) aangewezen. Verder schrijft artikel 13 van die wet voor dat de regeling het aantal leden van het algemeen bestuur bepaalt dat door de deelnemers wordt aangewezen. Het eerste en het tweede lid voorzien daarin door het aantal leden van het algemeen bestuur te vermelden, alsmede te bepalen dat elke deelnemer een lid in het algemeen bestuur benoemt. De aanwijzing van plaatsvervangende leden op grond van het derde lid voorziet in de behoefte van alle deelnemers, gezien de bevoegdheden van het algemeen bestuur, om vertegenwoordigd te zijn in het algemeen bestuur als het gewone lid verhinderd is. De stemverhouding als bedoeld in het vierde lid weerspiegelt de bestuurlijke afspraken die ter zake zijn gemaakt. Op basis van onderstaande staffel zijn de stemverhoudingen in de ORN bepaald. Daarbij is de inbreng zoals die wordt voorzien gehanteerd.
3
Deze stemverhouding kan dus wijzigen indien men meer taken inbrengt. Percentage 0-3% 3-5% 5-10% 10-20% 20-40% 40-60% 60 plus
Stemmen 1 2 3 4 5 6 7
Artikel 12 Het algemeen bestuur is het hoogste orgaan van het openbaar lichaam. In het algemeen bestuur zijn alle deelnemers vertegenwoordigd. Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemers om te zorgen voor het aanwijzen van de leden van het algemeen bestuur volgens het eerste en het tweede lid. Op grond van artikel 18 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, in verbinding met artikel 16, vijfde lid, van die wet is in het derde lid van artikel 12 opgenomen dat een deelnemer een lid dat hij in het algemeen bestuur heeft aangewezen, kan ontslaan indien dat lid het vertrouwen van de deelnemer niet langer bezit. In het vijfde lid is bepaald dat een lid van het algemeen bestuur ontslag kan nemen. In dat geval is het aan de deelnemer om met toepassing van het tweede lid te voorzien in opvolging. Het zesde lid is overeenkomend met artikel 13, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Artikel 14 Dit artikel regelt de bevoegdheden van het algemeen bestuur. De belangrijkste bevoegdheden zijn benoemd, waaronder het vaststellen van de begroting en de jaarrekening, het benoemen van de directeur en het vaststellen van regelingen (verordeningen). Ook de bevoegdheid om te besluiten tot het aangaan van privaatrechtelijke rechtshandelingen behoort aan het algemeen bestuur. Voor alle duidelijkheid wordt in het zevende lid aangegeven dat die bevoegdheid door het algemeen bestuur kan worden gedelegeerd aan het dagelijks bestuur. Artikelen 15 en 16 De Wet gemeenschappelijke regelingen kent als hoofdregel dat het dagelijks bestuur naast de voorzitter bestaat uit twee of meer andere leden die door en uit het algemeen bestuur worden aangewezen, met inachtneming van hetgeen in de regeling is bepaald. Voor de ORN is gekozen voor een dagelijks bestuur bestaande uit vier leden, de voorzitter inbegrepen. Het eerste lid voorziet in een spoedige aanwijzing van de leden na de inwerkingtreding van de regeling. Eén lid wordt aangewezen op basis van een bindende voordracht van de gemeente Nijmegen. Een tweede op een bindende voordracht van de provincie Gelderland. De andere twee leden komen uit de overige deelnemers. Het algemeen bestuur kan daarbij met inachtneming van artikel 14, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen leden van buiten de kring van het algemeen bestuur aanwijzen als lid van het dagelijks bestuur. Hiervoor wordt hier niet gedurende de eerste twee jaar geopteerd maar wordt wel als mogelijkheid opgenomen. Voor wat het ontslag van de leden van het Dagelijks Bestuur betreft is in artikel 16 alleen sprake van ontslag van de overige leden van het Dagelijks Bestuur, niet zijnde de voorzitter. De voorzitter is bij wet zowel voorzitter van het Algemeen Bestuur als van het Dagelijks Bestuur. Indien men geen vertrouwen meer heeft in de betrokken persoon kan de voorzitter worden ontslagen door het Algemeen Bestuur maar dan van zowel het Algemeen als het Dagelijks Bestuur. Artikel 19 Op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen is de voorzitter niet alleen voorzitter van het algemeen bestuur, maar ook van het dagelijks bestuur. De plaatsvervangend voorzitter die op grond van het tweede lid wordt aangewezen, is plaatsvervangend of waarnemend ten aanzien van alle bevoegdheden, dus ook ten aanzien van het voorzitterschap van het dagelijks bestuur en de bevoegdheid tot vertegenwoordiging van het openbaar lichaam in en buiten rechte. Artikel 21 Om op bestuurlijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in
4
Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de voorzitters. Dit overleg wordt voorgezeten door de voorzitter van de RUD de Vallei conform afspraken binnen het stelsel van RUD’s in Gelderland.
Artikel 22 Ter uitvoering van de artikelen 16 tot en met 19 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt de regeling bepalingen in over informatie en verantwoording van het bestuur van het openbaar lichaam aan de deelnemers (met inbegrip van de gemeenteraden en Provinciale Staten). Artikel 26 Om op ambtelijk niveau de samenwerking tussen de Gelderse omgevingsdiensten te waarborgen, is in de regeling (en alle andere gemeenschappelijke regelingen waarbij een omgevingsdienst in Gelderland is ingesteld) voorzien in een overleg tussen de directeuren. Ook hier geldt dat de directeur van de RUD De Vallei conform de afspraken binnen het stelsel dit overleg voorzit. Artikel 27 De begroting is gebaseerd op de wettelijke regels. In lid 5 wordt nadrukkelijk verwezen naar de BRNrichtlijnen die gelden voor het opstellen van de begroting zoals die bestaan in de regio Nijmegen. Artikel 29 Er ligt op grond van het eerste lid een verplichting om een beperkte reserve op te bouwen en aan te houden voor het opvangen van financiële schommelingen. Indien er in de jaarrekening sprake is van een nadelig saldo, beslist het algemeen bestuur op grond van het tweede en het derde lid. Artikel 30 Het openbaar lichaam zal verschillende verordeningen moeten vaststellen zoals omschreven in de tekst. Het Besluit Begroting en Verantwoording is onverminderd van toepassing op het openbaar lichaam ORN. Artikel 31 Op grond van artikel 40 van de Archiefwet houdt een regeling als bedoeld in de Wet gemeenschappelijke regelingen een voorziening in omtrent de zorg voor de archiefbescheiden van bij die regeling ingestelde openbare lichamen. Hieraan wordt invulling gegeven door opneming in de regeling van artikel 31. Artikel 33 Op grond van artikel 9 van de Wet gemeenschappelijke regelingen houdt een regeling die voor onbepaalde tijd wordt getroffen bepalingen in over wijziging, opheffing, toetreding en uittreding. De regeling voorziet daarin in hoofdstuk 10. Voor de eerste fase in het bestaan van de omgevingsdienst is ervoor gekozen uittreding de eerste vijf jaren niet mogelijk te maken. Zou een deelnemer besluiten uit te treden, zorgt het tweede lid ervoor dat er voldoende tijd s om de gevolgen van de uittreding te regelen. Dat gebeurt door middel van een vaststellingsovereenkomst. Het algemeen bestuur is bevoegd te besluiten tot een dergelijke overeenkomst, dat het besluit neemt met tweederde van de uitgebrachte stemmen. In de verdeling van taken tussen het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur is het aan het dagelijks bestuur om de uittreding af te wikkelen. Artikel 34 Het wijzigen van de regeling is onder andere aan de orde als een deelnemer extra taken bij de omgevingsdienst wil onderbrengen. Een deelnemer kan op grond van het tweede lid zelf daarom zelf verzoeken, dan wel kan het algemeen bestuur besluiten tot wijziging van de regeling. Gaat het om opheffing van de regeling, dan zijn het vooral de personele en financiële gevolgen die geregeld moeten worden. Dat geschiedt op grond van het derde lid in een liquidatieplan. Afhankelijk van de specifieke situatie kan dat plan bepalingen inhouden over het overnemen van personeel door deelnemers. Artikel 35 De behandeling van klachten als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht kent twee fasen: de interne fase en de externe fase. Artikel 34 houdt de verplichting in om voor de interne
5
fase een verordening vast te stellen, waartoe het algemeen bestuur bevoegd is. Voor de tweede fase geldt dat de Nationale ombudsman bevoegd is, aangezien geen klachtadviesinstantie is aangewezen. Artikel 36 Op grond van de afspraken tussen het Rijk, het IPO en de VNG dragen de deelnemers aan de uitvoeringsdienst ten minste de voorbereiding van de besluitvorming ten aanzien van de basistaken op aan het openbaar lichaam. De basistaken, eventueel aangevuld met andere taken die de uitvoeringsdienst op vaste basis uitvoert, zijn beschreven in een document van 25 mei 2011 van de minister van Infrastructuur en Milieu. Dat document geeft een exacte omschrijving van de basistaken en is om redenen van rechtszekerheid als bijlage bij de regeling opgenomen. Artikel 37 Om te zorgen voor adequate uitwisseling van gegevens tussen de omgevingsdienst en de deelnemers, zijn in artikel 37 enkele uitgangspunten of kaders aangegeven waaraan de informatievoorziening moet voldoen. Artikel 38 De regeling wordt op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen door alle deelnemers op de voor regelgeving gebruikelijke wijze bekend gemaakt. Voor gedeputeerde staten is dat door plaatsing in het Provinciaal Blad op grond van artikel 137, tweede lid, van de Provinciewet. Voor de colleges van burgemeester en wethouders is dat door plaatsing in het gemeenteblad, dan wel bij gebreke daaraan door opneming in een andere door de gemeente algemene verkrijgbaar gestelde uitgave op grond van artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet. Bovendien bepaalt de Wet gemeenschappelijke regelingen in artikel 52, eerste lid, aanhef en onder j, in samenhang met artikel 27 dat gedeputeerde staten de regeling opnemen in het register van gemeenschappelijke regelingen. Met toepassing van artikel 139 van de Provinciewet en artikel 142 van de Gemeentewet is in de regeling bepaald dat zij in werking treedt met ingang van de dag na de dag waarop gedeputeerde staten haar in het register hebben opgenomen. Gedeputeerde staten dragen vervolgens zorg voor de in artikel 26 van de Wet gemeenschappelijke regelingen bedoelde toezending aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Artikel 40 Het boekjaar voor de begroting van het openbaar lichaam is gelijk aan het kalenderjaar. De begroting beslaat daarom normaal gesproken een kalenderjaar. Ingeval van inwerkingtreding van de regeling midden in het jaar, kan daaraan niet worden voldaan. Artikel 40 bepaalt om die reden dat de begroting geldt vanaf de dag van inwerkingtreding van de regeling tot aan het einde van het kalenderjaar, of naar keuze van het algemeen bestuur tot het einde van het daaropvolgende kalenderjaar. De jaarrekening volgt in dat regime.
6