STUDIEGIDS BACHELOR SOCIAL WORK Collegejaar 2013-2014
Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Universiteit van de Nederlandse Antillen
Aanleiding tot de opleiding Bachelor Social Work
“De Antilliaanse samenleving is een samenleving in beweging: staatkundige, economische en sociale veranderingen dienen zich dwingend aan”. Sinds de tijd dat deze uitspraak is gedaan zijn deze veranderingen de afgelopen jaren versneld. De huidige ontwikkelingen in het kader van de staatkundige hervormingen, de groeiende sociale problematiek, de vergrijzing van de beroepsbevolking en de behoefte aan hoger opgeleiden die beschikken over een kennisbasis en competenties die zijn toegespitst op de Antilliaanse context, onderstrepen eens te meer de noodzaak om het hoger onderwijs op de Antillen en met name op Curaçao een flinke impuls te geven. Wanneer een samenleving snelle maatschappelijke veranderingen doormaakt, is het van belang dat goed opgeleide mensen dit proces en de mogelijke negatieve consequenties daarvan kunnen analyseren, interpreteren en in beleid en praktijk vorm te geven en te begeleiden. Dit dient zowel op groepsniveau (maatschappij) als op het niveau van individuele en groepen cliënten (gedrag) te gebeuren.
Uit: Opleidingsplan Bachelor Social Work (2009)
2|BS W
Voorwoord Voor je ligt de studiegids van de opleiding Bachelor Social Work. Social Work wordt aangeboden door de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen. De faculteit maakt deel uit van de Universiteit van de Nederlandse Antillen (UNA). Deze studiegids informeert studenten, docenten en andere betrokkenen over de opleiding en de organisatie van de Bachelor Social Work in het studiejaar 2013 – 2014.
De studiegids is een wegwijzer, waarmee je jezelf kunt oriënteren op de organisatie van het instituut en de opleiding, op algemene regelgeving en op de inhoud en opzet van het studieprogramma.
Naslagwerk We raden al onze studenten aan terdege kennis te nemen van de inhoud. Niet alleen voorafgaand aan, maar ook tijdens het studiejaar. Want de studiegids dient tevens als naslagwerk, waarin je het antwoord kunt vinden op veel van je vragen. Hoewel deze gids met de grootst mogelijke zorgvuldigheid is opgesteld, kunnen er toch fouten in staan. Je kunt aan de beschrijving in de studiegids dan ook geen rechten ontlenen.
NVAO-toetsing In december 2009 is de opleiding beoordeeld door de Nederlands Vlaamse Accreditatie Organisatie. De toetsing heeft tot een ‘positieve beoordeling’ geleid van BSW als Nieuwe Opleiding. Dit betekent dat de opleiding qua niveau vergelijkbaar is met de opleidingen in Nederland die geaccrediteerd zijn en dat – afgezien van inhoudelijke verschillen – studenten kunnen doorstromen naar opleidingen in Nederland. Het niveau voor een HBObachelor is vastgelegd in officiële documenten. Deze toetsing betekent ook dat de opleiding in 2015 wederom beoordeeld zal gaan worden. In de tussenliggende 6 jaren wordt daarom hard gewerkt om het niveau van de opleiding te garanderen en te handhaven. Voor de studenten betekent dit dat indien zij de opleiding volgens het gestelde niveau afronden, ook werkelijk voldoen aan het HBObachelor niveau.
Man en vrouw Met het oog op leesbaarheid verwijzen we in de tekst naar de student of de Social Worker met hij. Het spreekt voor zich dat hiermee ook altijd zij is bedoeld.
3|BS W
Inhoudsopgave 1.
Factsheet
6
2. 2.1. 2.2. 2.3. 2.4. 2.5. 2.6. 2.7. 2.8.
Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen De opleiding Bachelor Social Work Sociaal Agogisch Handelen Drie taakgebieden Uitstroomprofielen Fasen en niveaus in de opleiding Major-Minor structuur Stage Studieloopbaanbegeleiding (SLB)
8 8 8 10 10 12 12 13 13
3. 3.1. 3.2. 3.3. 3.4. 3.5.
Het onderwijs Competentiegericht onderwijs Kennis (blijven) ontwikkelen, verbreding en specialisering Sociaal-agogische eindcompetenties Competentiegericht leren in leerlijnen Invulling van leerlijnen
15 15 15 16 17 18
4. 4.1. 4.2. 4.3. 4.4. 4.5. 4.6.
Programma opbouw Jaarplanschema eerste jaar – Propedeuse Jaarplanschema tweede jaar – eerste jaar hoofdfase Jaarplanschema derde jaar – Stagejaar Jaarplanschema vierde jaar – Afstudeerfase Beschrijving studieonderdelen. Verplichte literatuur
23 23 24 25 26 27 27
5. Toetsen en examens 5.1. Fasen in de opleiding 5.2. Doorstroomregeling / drempelregeling / bindend afwijzend studieadvies 5.3. Toetsing 5.4. Portfolio 5.5. Tijdvakken en frequentie van toetsing 5.6. Bekendmaking van de uitslag en studievoortgangsregistratie 5.7. Aanvraag vrijstellingen 5.8. Schriftelijke toetsen, tentamens, etc. inzien en nabespreken 5.9. Bewaring tentamens, werkstukken e.d. 5.10. Aanwezigheidsplicht en consequenties van niet voldoen aan de gestelde eisen
28 28 28 29 30 30 31 31 31 32 32
6. Kwaliteitszorg 6.1. Opleidingsadviesraad 6.2. Faculteitsraad
33 33 34
7. Toelating, inschrijving en kosten 7.1. Toelatingseisen 7.1.1. Algemeen 7.1.2. Buitenlands diploma 7.1.3. Colloquium Doctum 7.2. Vormen van Inschrijving 7.2.1. Reguliere voltijd student 7.2.2. Toehoorder, alleen bij theorievakken 7.2.3. Certificaatstudent 7.3. Inschrijfprocedure 7.3.1. Inschrijfformulier 7.3.2. Collegekaart
35 35 35 35 35 35 36 36 37 37 37 38
4|BS W
7.4. Inschrijf-, college- en examengelden 7.4.1. Tarieven 7.4.2. Examengeld Bachelor 7.5. Schuldbekentenis
38 39 39 40
8. 8.1. 8.2. 8.3. 8.4. 8.5. 8.6. 8.7. 8.8. 8.9.
Overige regelingen Onderwijsexamenregeling (OER) Geldigheidsduur van studieresultaten Examencommissie Indienen verzoekschriften voor extra herkansing of vrijstellingen Fraude Beroepscommissie Suggesties en klachten Faculteitsraad Studentenraad
41 41 43 43 44 44 45 45 46 46
9. 9.1. 9.2. 9.3. 9.4. 9.5. 9.6. 9.7.
Praktische informatie Plaats Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen Het officemanagement De stagecoördinator De programmanager De decaan De team Bereikbaarheid gastdocenten
47 47 47 47 47 47 48 48
10. Faciliteiten en diensten 10.1. Student Services Center 10.2. Finance 10.3. Bibliotheek 10.4. Campus 10.5. Computercentrum (CCUNA) 10.6. Communicatie binnen de opleiding 10.7. Bereikbaarheid studenten 10.8. Roostering
49 49 50 50 51 51 51 52 52
Bijlagen 1. competenties uitgewerkt naar Leerresultaten
53 54
5|BS W
1.
Factsheet Opleiding Bachelor Social Work Titel: Uitstroomprofielen: Omvang: Major: Minor: Nominale studieduur: Opleidingsvariant: Voertaal: Literatuur:
Bachelor of Social Work Maatschappelijk en Sociaal Juridisch Werk (MSJW) Pedagogische Hulpverlening (PH) Human Resource Management (HRM) 240 studiepunten (EC) Propedeusefase: 60 EC Profielfase 150 EC Keuzeprogramma 30 EC 4 jaar Voltijd Nederlands/Papiamentu/Engels Nederlands/Papiamentu/Engels
ECTS/EC - Studiepuntenregeling Bij de opzet van een studieonderdeel houden we rekening met de tijdsinvestering die redelijkerwijs van studenten verwacht mag worden om een opleiding te kunnen volgen en voltooien. Internationaal is die investering gesteld op 42 weken van veertig uur. De gevraagde tijdsinvestering wordt studiebelasting of studielast genoemd. Die wordt uitgedrukt in studiebelastinguren of in studiepunten. De studiepuntenregeling stelt vast hoe studiepunten bij de opzet van een studieonderdeel worden ingezet. Doel van de studiepuntenregeling is om de studielast van het vierjarige opleidingscurriculum optimaal te beheersen en te spreiden. De studiepunten die je behaalt worden bij BSW in ECTS ‘European Credit Transfer System’ uitgedrukt. ECTS is een soort gemeenschappelijke munt in cijfers en studiepunten voor de studielast. Een EC (European Credit) staat voor 28 uur studie. Onder studielast verstaan we de inspanning, uitgedrukt in studie-uren, die de gemiddelde student moet opbrengen om op een gemiddeld niveau de afstand te overbruggen tussen het begin en eindtermen van een studieonderdeel of een gedeelte daarvan. Uit de studiepuntenregeling moet niet geconcludeerd worden dat veertig uur studeren per week zonder meer voldoende is. Studenten die op een hoger dan gemiddeld niveau willen afstuderen zullen in het algemeen eveneens méér tijd nodig hebben.
Eisen aan de studielast Bij de planning en beheersing van de studielast gelden de volgende spelregels: 1.
De studielast wordt uitgedrukt in studiepunten, waarbij 1 studiepunt = 28 uur studielast.
2.
De studielast van elk studieonderdeel wordt uitgedrukt in hele studiepunten.
3.
De studielast van een studiejaar bedraagt 60 studiepunten of 1680 studie-uren.
6|BS W
4.
De studielast van het vierjarige curriculum bedraagt 240 (= 4 x 60) studiepunten of 6720 (= 4 x 1680) uren.
5.
De studielast van de propedeutische fase bedraagt 60 studiepunten, die van de hoofdfase 180 studiepunten.
6.
Bij het bepalen van de studielast worden praktijkactiviteiten uitgedrukt in studiepunten. Dit geldt voor zowel voltijd- als deeltijdopleidingen.
De studietijd die je kwijt bent aan een studieonderdeel, uitgedrukt in een bepaald aantal studiepunten, omvat deelname aan programma's, voorbereiden en bijwonen van colleges, nazorg, literatuur bestuderen, voorbereiden en maken van een tentamen. Voorbereidingstijd voor herkansing en deelname aan een herkansingstoets is niet inbegrepen.
7|BS W
2.
Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen
2.1.
De opleiding Bachelor Social Work
De Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen biedt studies aan op het vlak van maatschappelijk, sociale- en gedragswetenschappelijk vraagstukken binnen de Curaçaose resp. Koninkrijkse samenleving.
De opleiding” Bachelor Social Work” is opgezet in nauwe samenwerking met de Hogeschool van Amsterdam. Na afronding van deze opleiding wordt de titel Bachelor of Social Work verkregen met één van de volgende gekozen uitstroomprofielen: Maatschappelijk en Sociaal Juridisch Werk (MSJW), Pedagogische Hulpverlening (PH) of Human Resource Management (HRM). Dit hoofdstuk beschrijft de kern van Social Work en structuur van de opleiding op hoofdlijnen.
2.2.
Sociaal Agogisch Handelen
Wat is de kern van de opleiding Social Work? De kern van het Social Work bestaat uit Sociaal Agogisch Handelen.
Sociaal... Het sociale doel dat de professional zich stelt, is steeds de realisatie van een menswaardig bestaan (to enhance well-being), zowel feitelijk (materieel) als vanuit beleving (immaterieel). En zowel op individueel niveau als op het niveau van groep en samenleving. Het handelen is gericht op vrijwel alle facetten van de verhouding van het individu en zijn of haar omgeving (social work intervenes where people interact with their environments). Het kan dus zowel gaan om persoonlijke zelfrealisatie als om het realiseren van menswaardige maatschappelijke en culturele verhoudingen. Wat op politiek niveau menswaardig is, is deels expliciet vastgelegd in rechten, plichten, sociale regelgeving en maatschappelijke voorzieningen; deels krijgt het ook inhoud in meer impliciete waarden en normen (gewoontes, zeden, gedrag). Aan het sociale wordt ook vorm gegeven door de (vrijwillige) inzet van individuen, groepen, samenlevingsverbanden (buurten) op sociaal en cultureel gebied. Voorzieningen en waarden waarin het sociale karakter van de samenleving tot uitdrukking komt, zijn bijvoorbeeld sociale zekerheid, toegankelijke gezondheidszorg voor allen, deelname aan cultuur, toegankelijkheid onderwijs voor allen,
8|BS W
diverse vormen van zorg, ondersteunde vrijetijdsvoorzieningen (verenigingen, activiteiten, enzovoort).
Agogisch.... Agogisch handelen houdt in: het zodanig interveniëren, begeleiden, faciliteren, enzovoort, dat wat optimaal mogelijk is c.q. wordt beschouwd, ook daadwerkelijk wordt gerealiseerd. De interventie is daarbij steeds zodanig, dat de betrokken individuen zelf, samen met anderen, hun situatie maken zoals zij vinden dat deze moet zijn, binnen de kaders van hun eigen en de gegeven contextuele mogelijkheden. Binnen de sociaalagogische beroepen is de professioneel echter degene die veranderingen initieert, begeleidt en/of faciliteert in de verhouding individu – maatschappij. Hij of zij opereert ontwikkelingsgericht en op basis van wederkerigheid: in de dialoog wordt de richting bepaald. Dat brengt met zich mee dat sociaal-agogen niet zozeer gericht zijn op het beschrijven van situaties (diagnostisch) maar op de dynamiek van het veranderen. Ook is de sociaal-agoog niet gericht op het overnemen van de ontwikkeling, maar op het stimuleren van de ander tot het zelf in gang zetten van een ontwikkeling. Dit komt het sterkst tot uiting in het 2e jaar bij het studieonderdeel ‘Community Development’.
Grondtrekken van het sociaalagogisch handelen De basiskenmerken van het professioneel sociaalagogisch handelen zijn: 1.
Sociaalagogisch handelen is professioneel normatief handelen, dat wil zeggen handelen in een situatie waar per definitie waarden in het geding zijn.
2.
Sociaalagogisch handelen draagt bij aan het oplossen of het hanteerbaar maken van sociale vraagstukken/ problemen en sociale initiatieven. Het is gericht op verschillende facetten van de verhouding individu en samenleving bij het bereiken van een menswaardig bestaan en op het onderkennen en beïnvloeden van individuele condities en omgevingscondities.
3.
Sociaalagogisch handelen is gericht op het activeren, mobiliseren en versterken van het handelingsvermogen van individuen, groepen en organisaties in hun context door de toepassing van sociaalagogische en creatief-agogische methoden.
4.
Sociaalagogisch handelen is interactief en dialogisch, gekarakteriseerd door wederkerigheid (verbaal of non-verbaal). In die dialoog wordt normativiteit expliciet aan de orde gesteld.
5.
In het sociaalagogisch handelen is steeds expliciet de persoonlijkheid van de professional mee in het geding: persoonlijke kwaliteiten worden professioneel ingezet ten behoeve van het initiëren van verandering c.q. versterken van het zelfregulerend vermogen.
9|BS W
6.
De sociaalagoog beschikt in de dialogische relatie wél over professionele macht en draagt verantwoordelijkheid voor de relatie. Hij of zij verantwoordt zich naar de mensen voor wie hij werkt, naar de eigen organisatie, naar collega-professionals en naar de wereld van beleid en overheid.
2.3.
Drie taakgebieden
De taken binnen de sociaalagogische beroepen kunnen in drie gebieden worden ingedeeld: 1.
Agogisch-vakmatige taken Deze taken voeren sociaalagogen uit in zes domeinen, te weten: het menselijk bestaan op zichzelf, de vitale levensverrichtingen, de dagelijkse levensverrichtingen, de primaire leefsituatie, de directe sociale omgeving en het functioneren in de samenleving
2.
Organisatorische en bedrijfsmatige taken Het werken in en vanuit een bedrijf of arbeidsorganisatie bevat het vermogen tot het ondernemend denken en handelen en het bijdragen aan het functioneren van een bedrijf of arbeidsorganisatie – waaronder kwaliteitszorg, beleidsontwikkelingen, samenwerking in netwerken, aansturing van medewerkers en vrijwilligers en dergelijke.
3.
Professionaliseringstaken Het werken aan professionaliteit en professionalisering omvat alle taken die bijdragen aan de ontwikkeling van een eigen beroepsidentiteit en het vermogen een bijdrage te leveren aan het beroep of de beroepsontwikkeling door signalering van lacunes tussen wat beleidsmatig en politiek wordt beoogd in de werkvelden en de praktijk van alledag waarin niet aan beoogde normen en/of standaarden wordt voldaan. Daarnaast gaat het om onderzoek en innovatie en het ontwerpen van diensten en methodieken voor klanten of klantgroepen.
De taken in deze drie gebieden worden uitgevoerd met een grote mate van verantwoordelijkheid en zelfstandigheid in een vaak complexe situatie. De taakuitvoering is mede beschreven in wet- en regelgeving en beleidskaders. Onjuiste taakuitvoering kan grote consequenties hebben voor de beroepspersoon, tot en met rechtsvervolging.
2.4.
Uitstroomprofielen
Na een algemene sociaalagogische basis van 1 jaar kan de student tussen drie uitstroomprofielen kiezen. Elk uitstroomprofiel staat voor een specialisatie naar een werkveld, waar de basis gevormd wordt door het sociaalagogische handelen.
10 | B S W
Na het afronden van de studie wordt de titel “Bachelor of Social Work” verkregen met een zelf gekozen uitstroomprofiel. Dit houdt in dat de student zich heeft ontwikkeld in de specifieke kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het uitoefenen van het beroep in een specifieke beroepstak. Hieronder volgt een beknopte beroeps- en taakbeschrijving van de drie uitstroomprofielen:
Maatschappelijk en Sociaal Juridisch Werk De maatschappelijke werker zet zich in voor de verbetering in het sociaal functioneren van personen, door methodisch te werken met de cliënt en met de omgeving. Hij is werkzaam in allerlei organisaties die hulp en steun bieden aan mensen met problemen die lichamelijke, (psycho)sociale, psychische en materiële, juridische kennis vereisen. Hij helpt mensen uit te vinden wat hun rechten en plichten zijn en bij welke instantie ze het beste terecht kunnen. De maatschappelijke werker werkt met individuele cliënten, gezinnen en soms met groepen, onder meer in het bedrijfsleven, de (geestelijke) gezondheidszorg, het onderwijs, de reclassering, de jeugdzorg, de sociale zekerheid, de maatschappelijke opvang en revalidatiecentra. Daarnaast zijn er ook maatschappelijk en sociaal juridisch werkers die een eigen praktijk hebben.
Pedagogische Hulpverlening Pedagogische Hulpverlening leidt studenten op om mensen te helpen – van jong tot oud hun leven (weer) zo zelfstandig mogelijk in te richten. Het gaat om tijdelijke, langdurige of permanente hulp bij problemen in relaties, het gezin, de opvoeding of de eigen ontwikkeling, maar ook bij handicaps, geestelijke stoornissen of ziekte. De hulp bestaat uit begeleiding, ondersteuning en/of verzorging thuis maar vaak ook binnen de instelling waar de cliënt verblijft. Pedagogische hulpverleners werken onder meer in de jeugdzorg en de jeugdhulpverlening, geestelijke gezondheidszorg, zorg voor verstandelijk gehandicapten, verslavingszorg, justitiële hulpverlening, maatschappelijke opvang, ouderenzorg, jongerenwerk en bij de overheid. Pedagogische hulpverleners kunnen hun beroep ook in een zelfstandige praktijk uitoefenen.
Human Resource Management De HRM professional is thuis in het werkgebied van personeel en arbeid en richt zich op mensen, werk en organisaties. Denk hierbij aan onderwerpen als werving en selectie, loopbaan- en verzuimbeleid, beoordeling van medewerkers, individuele begeleiding van werknemers in hun loopbaan, communicatie en leidinggeven. In de meeste organisaties,
11 | B S W
groot of klein, profit of non-profit, speelt de personeelsdeskundige een belangrijke rol. Bovendien is het werk van de HRM-er afwisselend: je werkt met veel verschillende soorten mensen, werknemers èn werkgevers. Daarbij krijg je te maken met de meest uiteenlopende vragen en problemen. In de praktijk kom je de HRM-er overal tegen. Denk aan grote instellingen, zoals een ziekenhuis, een universiteit of ministeries, financiële instellingen of uitzendbureaus of bedrijfsleven, zoals banken, havenbedrijf, etc.
2.5.
Fasen en niveaus in de opleiding
Gedurende de opleiding ontwikkelen en tonen studenten hun competenties in kenmerkende en/of kritische beroepssituaties. In elke fase van de opleiding worden hogere prestatie-eisen gesteld aan de student. De competenties zijn hiertoe uitgewerkt naar drie niveaus (Zie in de bijlage voor de beschrijving van de competenties per niveau). Deze niveaus zijn: 1.
niveau 1 – hoofdfase bekwaam (propedeutisch examen)
2.
niveau 2 – stage bekwaam
3.
niveau 3 – start bekwaam (bachelor examen)
Via de behaalde studieresultaten en een assessment toont de student dat hij of zij geschikt is om door te gaan naar de volgende fase (het volgende niveau) van de opleiding. In overeenstemming met de niveaueisen worden in elke fase van de opleiding hogere eisen gesteld aan de mate waarin de student sturing geeft aan zijn leerproces en de resultaten daarvan. Deze toenemende zelfsturing uit zich onder meer in een grotere eigen verantwoordelijkheid voor studiekeuzes, studieactiviteiten en studieresultaten gedurende de opleiding en een overgang van overwegend opleidingsgestuurde onderwijs naar meer sturing door de student. Zal het eerste jaar nog vrij sturend zijn, vanaf het derde jaar zal de student meer zijn studeren vanuit eigen doelen vorm moeten gaan geven.
2.6.
Major-Minor structuur
De Bachelor Social Work hanteert de Major-Minor structuur. 1.
Major: de nominale basisopleiding van 3,5 studiejaar (210 EC), waarin je de competenties verwerft om je beroep als Social Worker te kunnen uitoefenen.
2.
Minor: een samenhangend keuzeprogramma dat een half studiejaar duurt (1 semester, 30 EC). In dat halve jaar kun je je competenties verbreden of verdiepen binnen je eigen afstudeerrichting of kennismaken met een ander vakgebied, dat raakvlakken heeft met je eigen beroepsdomein.
12 | B S W
Steeds meer instellingen in het Hoger Beroepsonderwijs, in Nederland, en ook elders bieden deze keuze voor major – minor aan. Dat levert extra keuzemogelijkheden en flexibiliteit. Het geeft de mogelijkheid om snel in te spelen op actuele ontwikkelingen in het werkveld. Met dit aanbod van minoren, die specifiek gericht zijn op de actualiteit, behoeften en trends binnen het (internationale) beroepenveld, biedt de opleiding studenten – naast een volledig majorprogramma – de extra mogelijkheden om een gedeelte van hun studie in het buitenland te volgen en zich optimaal voor te bereiden op hun toekomstig beroep.
2.7.
Stage
Kennismaken met de praktijk en leren werken / werkend leren in de praktijk vindt plaats zowel binnenschools als buitenschools. In het eerste jaar vindt het binnenschoolse gedeelte primair in de projecten plaats waar door simulatie en reflectie inzicht verkregen wordt in realistische beroepssituaties én hoe daarin te handelen. Binnen elk project gaat de student op onderzoek uit in het werkveld.
Daarnaast kent het binnenschoolse gedeelte praktijkbegeleiding en supervisie in het derde jaar. De praktijkbegeleiding heeft tot doel de student vanuit de instelling te ondersteunen door middel van themadagen en specifieke trainingen bij de inhoudelijke vraagstukken waar zij tegen aan loopt. Supervisie heeft als doel het professionele handelen als beroepspersoon te ontwikkelen en bij te sturen.
Het buitenschoolse gedeelte start in het tweede jaar met een snuffelstage. De student gaat het werkveld van zijn interesse nader in kaart brengen door een oriënterende stage. Het derde jaar is het stagejaar, alwaar de student competenties in de beroepspraktijk, aangestuurd door opdrachten vanuit de opleiding én de instelling gaat verwerven.
2.8.
Studieloopbaanbegeleiding (SLB)
Een belangrijk programma, dat als een rode draad door de opleiding loopt is de Studieloopbaanbegeleiding (SLB). De studieloopbaan begeleider is de eerste aanspreekpunt en vertrouwenspersoon voor de student. Contacten tussen de SLBer en de student kunnen de studievoortgang betreffen, maar kunnen ook gaan over persoonlijke problemen waarmee de student zich geconfronteerd ziet. De studieloopbaan begeleider kan dan verwijzen naar een student counselor van de afdeling Student Services Center van de UNA.
13 | B S W
SLB is de didactische werkvorm, waarin de student in de eerste plaats zijn eigen studieloopbaan en later de eigen loopbaan leert ‘managen’. Referentiepunten in dat ontwikkelingsproces zijn de opleidingscompetenties en de studieresultaten. Van belang is antwoord te geven op de vragen: ‘wie ben ik’?; ‘wat kan ik’? ‘wat wil ik? En hoe ga ik dat bereiken?’. Elk van de genoemde invalshoeken brengt waarden, eisen, dynamiek, dilemma’s, mogelijkheden en beperkingen met zich mee die de student in samenhang onderzoekt. Het product daarvan is dat een student op een steeds bewuster niveau de eigen ontwikkeling kan sturen. SLB biedt een eigen onderwijsinhoud aan. Binnen het SLB begeleidingsmodel geldt het doel dat de student als (beroeps)persoon zich voorbereidt op een beroepsleven met ‘verscheidenheid en veranderlijkheid”. Daarbinnen is de opdracht te blijven leren, actief vorm te geven aan het leven en de arbeidsidentiteit en de beroepsidentiteit die vorm krijgen in steeds verschillende contexten. In SLB leer je dat zelfsturende vaardigheden en koerszoekend vermogen belangrijke metacognitieve vaardigheden zijn voor een professional. SLB stuurt vooral de competentieontwikkeling op het punt van reflectie en zelfregulering. De docent heeft binnen deze werkvorm naast een beoordelende een betekenisgevende en coachende rol. SLB is een individueel proces. De dialoog met anderen is in dat proces van reflectie en betekenisgeving essentieel.
14 | B S W
3.
Het onderwijs
3.1.
Competentiegericht onderwijs
De opleiding Bachelor Social Work is opgezet als een competentiegerichte opleiding. Doel van het onderwijs dat wordt aangeboden is dat elke student de opleidingscompetenties ontwikkelt op bachelor niveau. Studenten worden zodanig opgeleid, dat zij aan het eind van hun studie beschikken over de juiste combinatie van kennis, vaardigheden en houding. Deze worden vervolgens ingezet om in de beroepspraktijk aan de slag te kunnen gaan als social worker met één van de afstudeerprofielen, en zich vervolgens beroepsmatig verder te ontwikkelen tijdens hun verdere loopbaan. Onder het begrip competentie verstaat de opleiding ‘Een integraal geheel van kennis, vaardigheden en houding die een persoon binnen een beroeps- en/of wetenschappelijke context adequaat weet in te zetten’. Met andere woorden: kennis, vaardigheden en houdingsaspecten (attitude) binnen de beroepscontext vormen de bouwstenen van de competenties.
3.2.
Kennis (blijven) ontwikkelen, verbreding en specialisering
In alle HBO-opleidingen in Nederland is de afgelopen jaren meer nadruk komen te liggen op het kunnen doen van toegepast onderzoek, het levenslang leren en de vraag om breed inzetbare maar ook gespecialiseerde professionals. Deze elementen zijn ook een belangrijk onderdeel van de opleiding BSW.
Kennisontwikkeling Kennisontwikkeling en onderzoeksvaardigheden zijn een onderdeel geworden van de studie. Kennisontwikkeling is een deel van de ontwikkeling van jezelf als beroepsbeoefenaar. Kennis ontwikkel je niet alleen door theorie te bestuderen. Er wordt van een HBO-bachelor opgeleide professional verwacht dat deze ook gaat bijdragen aan de verdere ontwikkeling van het beroep, door het uitvoeren van projecten en onderzoek. Je start in de opleiding met relatief eenvoudig onderzoek. Later lever je tijdens je studie een bijdrage aan methodiekverbetering of methodiekontwikkeling ten behoeve van een of meerdere cliënten (project maatwerk). Het uiteindelijke doel is dat je, als startbekwame professional, in de beroepspraktijk met onderzoeksgegevens van anderen kunt werken en ook dat je zelf een project kunt leiden en relatief eenvoudig toegepast onderzoek kunt doen.
15 | B S W
Leren leren Van elke student wordt verwacht dat deze zich ook na de studie blijft ontwikkelen. Inmiddels staat vast dat het levenslang leren niet alleen een ambitie, maar een pure noodzaak is. Kennis en inzichten veranderen in de loop van de tijd. Afgestudeerden en werknemers en werkgevers, ieder moet zich blijven ontwikkelen en zich nieuwe kennis, inzichten en handelswijzen eigen maken. Stilstand betekent in dit verband achteruitgang. Tijdens de studie wordt veel aandacht besteed aan hoe je kunt leren en hoe je je eigen leerstijl kunt analyseren en daarmee je voordeel kunt doen. Je leert je eigen leerdoelen te stellen en vast te stellen of je deze ook haalt. Je leert vooruit kijken en te plannen waar en hoe je verder kunt leren om effectief te kunnen handelen in verschillende (beroeps-) contexten. Reflectie op jezelf, op je leerproces, op je doelen, op je werk is een rode draad door de opleiding. Door reflectie zul je veel beter hetgeen in de boeken staat koppelen aan jouw eigenheid van een professioneel Social Worker. In de derde jaar zal hier via supervisie nog eens extra aandacht aan besteed worden.
Brede inzetbaarheid De HBO-opleiding bachelor Social Work leidt breed inzetbare agogische professionals op bachelor niveau. Afgestudeerden beschikken over een brede basis social work in combinatie met een afstudeerprofiel dat is gericht op een specifiek werkveld. De professional kan bijdragen aan duurzame ontwikkeling van zijn samenleving, hij heeft een eigen visie op zijn beroep en de context waarbinnen hij dit beroep uitoefent. Hij is in staat om creatief en pro-actief te werken in uitdagende omstandigheden en complexe beroepssituaties. Daarnaast ontwikkelt de Social Work professional beleid in wisselwerking met de praktijk. Hij is in staat zijn professioneel handelen te verantwoorden.
3.3.
Sociaal-agogische eindcompetenties
De opleiding Social Work formuleren haar eindkwalificaties in zes clusters van competenties, gelegen binnen deze taakgebieden. De zes clusters per taakgebied zijn: Taakgebied Taakgebied 1 – Agogischvakmatige taken
Competentiecluster Verkennen, analyseren, definiëren (agogisch)
Sociaalagogisch handelen (beroep)
Omschrijving De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende manieren waarop individu, groep en samenleving op elkaar betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De professional is in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaalagogische contexten wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, groep en
16 | B S W
organisatie en samenleving. Taakgebied 2 – Organisatorische en bedrijfsmatige taken
Taakgebied 3 – Professionaliseringstaken
Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie
De organisatorische context van waaruit de sociaalagoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident.
De persoon van de professional als instrument
De professional is in staat een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Denk daarbij aan betrokkenheid, empathie, assertiviteit, representativiteit, integriteit en het kunnen hanteren van professionele macht en verantwoordelijkheid.
Onderzoeken
De professional kan praktijkgericht onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling en beroepsontwikkeling .
Professionaliseren
De professional is in staat tot en voelt zich verantwoordelijk zich gedurende zijn loopbaan professioneel te blijven ontwikkelen en de eigen beroepscompetenties te onderhouden.
Zie verder in de bijlage voor een uitgebreide beschrijving van de eindkwalificaties per competentiecluster per opleidingsniveau.
Vanuit de uitstroomprofielen wordt hierop ingestoken door aan te geven hoe ze hun afgestudeerden voor die competenties kwalificeren.
3.4.
Competentiegericht leren in leerlijnen
Het programma bestaat uit een aantal didactische leerlijnen, aan de hand waarvan de opbouw en samenhang tot stand komt. De theorielijn, de integratielijn met daarin de projecten en de flankerende colleges, de vaardighedenlijn, de studieloopbaan begeleidingslijn en de praktijklijn (vanaf de hoofdfase). Elke leerlijn heeft een bepaald type leerdoelen met bijpassende didactische werkvormen, groepering, docent- en studentactiviteiten, docentrollen en toetsvormen. Leerlijn Theorielijn
Doelen Ontwikkelen van Sociaalagogische kennis en beroepshouding.
Resultaten Kennisbasis van het beroep, wetenschappelijke toepassing
Vaardighedenlijn
Ontwikkelen van beroepsvaardigheden en beroepshouding Ontwikkeling van competenties door integratie van kennis, vaardigheden en houdingsaspecten in kritische beroepssituaties.
Kritische beroepsvaardigheden.
Integratielijn
Competenties social work, generieke HBO-competenties, praktijkgericht onderzoek , methodisch
17 | B S W
Leerlijn
Leren in de beroepspraktijk
Studieloopbaanlijn
Doelen
Resultaten en reflectief denken en handelen en probleemgericht werken
Toepassen en verder ontwikkelen van competenties in praktijksituaties.
Competenties social work,
Ontwikkelen van kennis, houding en vaardigheden gericht op zelfsturend werken en leren (reflecteren op eigen handelen, continue professionele ontwikkeling).
Zelfsturende competenties (Lerende Professional), kritische houding
generieke HBO-competenties praktijkgericht onderzoek, methodisch en reflectief denken en handelen en probleemgericht werken
Ontwikkelen van een perspectief voor (studie-) loopbaanmanagement ten behoeve van de eigen competentieontwikkeling en afstudeerprofiel.
Leerlijnen brengen in relatie tot de inhouden van de programma’s samenhang aan in het programma. Deze samenhang krijgt vorm op kwartaalniveau en op curriculumniveau. In elk kwartaal worden alle leerlijnen aangeboden. De integratielijn, met het bijbehorende project en de flankerende colleges en de vaardighedenlijn staan altijd in het teken van een bepaald kernvraagstuk uit het beroep van de Social Worker. Daarnaast is er ook sprake van een longitudinale samenhang door de opbouw binnen elke afzonderlijke leerlijn.
3.5.
Invulling van leerlijnen
Hierna zijn voor elke leerlijn de doelstelling, de werkvormen, de docentrollen en de toetsvorm beschreven.
A.) Theorielijn Een solide kennisbasis is een randvoorwaarde voor studenten om zich te ontwikkelen tot competente beroepsbeoefenaars. Sociaalagogische kennis ligt aan de basis van de ontwikkeling van het professioneel denken en handelen en van de competenties van de Social Worker. Sociaalagogische kennis via de theorievakken vormt de basis voor het verantwoord en wetenschappelijk onderbouwd beroepsmatig handelen. Deze vakken bieden de concepten en modellen om problemen te analyseren, te verkennen, te definiëren en daarvoor effectieve methodieken te kunnen ontwerpen, die later in de praktijk toegepast kunnen worden.
18 | B S W
Dit betekent dat de ontwikkeling van kennis nauw is verbonden met de beroepspraktijk. In de theorielijn wordt verwezen naar de relevantie van kennis voor de projecten, stages en praktijkopdracht. In samenhang met de competentieniveaus neemt het niveau van onderwijsactiviteiten, literatuur, toepassing in beroepscontexten, zelfstudieopdrachten en ander onderwijsmateriaal toe gedurende de opleiding.
De didactische werkvormen zijn hoor- en werkcollege. De docent heeft de rol van expert die beschikt over actuele kennis op het gebied van het kennisdomein en het beroep. Hij introduceert studenten in een bepaald thema of kennisgebied, positioneert deze in de kennisbasis van Social Work en legt steeds de relatie met de beroepspraktijk, in het bijzonder met het vraagstuk uit de beroepspraktijk dat in het project aan de orde is.
B.) Vaardighedenleerlijn In deze leerlijn ontwikkelen studenten kritische beroepsvaardigheden, met aandacht voor de eisen die de beroepspraktijk stelt. De vaardighedenlijn draagt bij aan de ontwikkeling van de competenties. Er is onderscheid te maken naar verschillende vaardighedenlijnen: 1.
Communicatieve beroepsvaardigheden Gedurende het eerste jaar wordt communicatieve beroepsvaardigheden getraind, zoals gespreksvaardigheden, interviewvaardigheden, samenwerkingsvaardigheden, presentatievaardigheden en gespreksvormen.
2.
Onderzoeksvaardigheden In het eerste en tweede jaar worden er verschillende blokken besteed aan onderzoeksvaardigheden en onderzoeksmethodieken.
3.
Expressievaardigheden Drama en Community art zijn vaardigheden gericht op het gebruiken van expressietechnieken ten behoeve van de eigen ontwikkeling, alswel in het kader van ontwikkeling van de doelgroep.
4.
Schriftelijke vaardigheden In het eerste jaar wordt veel aandacht besteedt aan de schriftelijke vaardigheid van het rapporteren.
5.
Methodische vaardigheden Onder deze categorie vallen de vaardigheden die te maken hebben met community building: het ontwikkelen en versterken van de kracht en oplossingsvermogen van de mens zelf.
19 | B S W
Didactische werkvormen behorend bij deze leerlijn zijn: vaardigheidstraining en rollenspelen. Studenten leren (deel) vaardigheden door te oefenen in oefensituaties. Gedurende de opleiding neemt de complexiteit van de oefensituaties toe. Daarbij wordt van studenten steeds meer verwacht dat zij een zelfstandige houding hebben, kritisch naar zichzelf kunnen kijken en hun beroepsmatig handelen kunnen verantwoorden vanuit professionele standaarden. De docent is de trainer en geeft criteriumgerichte en constructieve feedback op de voortgang van het professioneel handelen van de student. Wanneer in relatie tot het professionele handelen richtinggevende werkmodellen en achterliggende theorie worden aangeboden is het werkcollege de didactische werkvorm. De toetsing van de vaardighedenlijn gebeurt door vaardigheidstoetsen waarin de student laat zien dat hij of zij over de getrainde vaardigheden beschikt.
C.) Integratielijn 6.
Project Het project binnen deze leerlijn levert een bijdrage aan de ontwikkeling van competenties, doordat via werkend leren, kennis, vaardigheden en houdingselementen in samenhang worden toegepast in kenmerkende of kritische beroepssituaties. Hiertoe krijgen studenten opdrachten die zijn gebaseerd op kennisontwikkeling via (verkenning van) vraagstukken en dilemma’s uit de beroepspraktijk. De opdracht leidt tot beroepsproduct(en) en/of een bepaald resultaat voor een doelgroep. De integratielijn heeft een opbouw van ‘door de opleiding gestuurde’ naar ‘beroepspraktijk gestuurde opdrachten’. In projecten leren studenten in een projectgroep samen werkem door systematisch te werken aan de oplossing van een complex beroepsprobleem of –vraagstuk. Dit is in praktijk een vraagstuk waarvoor meerdere oplossingen mogelijk zijn. Het probleem is representatief voor het beroep en doet zich voor in een kritische beroepssituatie. De projectopdracht stimuleert studenten tot methodisch en reflectief denken, probleemgericht werken en andere generieke vaardigheden om beroepsproblemen op een effectieve manier aan te pakken. Ook scherpt de opdracht het kwaliteitsbesef aan, doordat studenten de gekozen oplossing dienen te verantwoorden vanuit het perspectief van verschillende actoren. Didactische werkvormen zijn projectbijeenkomsten en zelfstandig werken aan (onderzoeks-) opdrachten, individueel en in de projectgroep. In de propedeuse en het begin van de hoofdfase is de docent begeleider. In het kader van het principe van toenemende zelfsturing verandert de rol van de docent in projecten gedurende de hoofdfase van begeleider via coach naar consultant. Daarbij verandert de mate waarin studenten het leerproces op groeps-
20 | B S W
en individueel niveau sturen op de aspecten leerdoelen, organisatie en kwaliteit van projectresultaten of beroeps-product(en). Hierdoor verandert de sturing van het leerproces van docentgestuurd via gedeelde sturing naar studentgestuurd. In de laatste fase is de student in staat om alle fasen van het leerproces (oriëntatie – planning – uitvoering – evaluatie) van de projectopdrachten vrijwel zelfstandig te doorlopen. 7.
Flankerende colleges In de flankerende colleges worden studenten geïntroduceerd in de theoretische begrippen en modellen die voor de projectopdracht van belang zijn.
Didactische werkvormen zijn hoor- en werkcolleges, gastcolleges, seminars, expertmeetings en dergelijke. De docent heeft de rol van expert in theorie en praktijk en beschikt over actuele kennis op het gebied van het kennisdomein en het beroep. Hij of zij introduceert studenten in de theoretische achtergronden van het project en in samenhang daarmee in de vraagstukken en dilemma’s uit beroepspraktijk. De toetsing van het college gebeurt in de projectopdracht waarbinnen de student aantoonbaar maakt de vergaarde kennis toe te kunnen passen.
D.) Studieloopbaanlijn Binnen de studieloopbaan zijn twee trajecten te onderscheiden. De eerste is de studieloopbaanbegeleiding zelf, de tweede is gericht op taalontwikkeling.
Studieloopbaanbegeleiding (SLB) SLB levert een bijdrage aan de professionele en persoonlijke ontwikkeling van de student. De student wordt gezien als een actief, zich zelf sturend wezen, die mede richting geeft aan zijn persoonlijke en professionele ontwikkeling en ambities. Het is niet de opleiding alleen die bepaalt wat de student moet leren. De student heeft hier een grote eigen verantwoordelijkheid. Het SLB programma kent vier onderdelen: 1.
Oriëntatie op de opleiding en het beroep en de afstudeerrichtingen Vanuit de opleiding en het beroep reflecteert de student in samenhang op vragen als: wat wil ik, wat kan ik, hoe ga ik dat aanpakken? Daarbij legt hij een verband tussen zijn talenten, mogelijkheden en ambities.
2.
Aanleren van studievaardigheden en reflectie op studiehouding In samenhang met het eerste doel ontwikkelen studenten in het SLB programma generieke studievaardigheden, zoals studieplanning, het sturen en aantonen van de eigen competentieontwikkeling, reflectie op de eigen leer- en werkstijl en zelfregulatie en dergelijke.
21 | B S W
3.
Bewaking van de individuele studievoortgang De SLB’er heeft een signalerende taak naar de student: Zijn haar of zijn studieresultaten en studievoortgang volgens plan? Komen er sterke of zwakke kanten uit naar voren? Wat kan de opleiding de student binnen of buiten het programma bieden om sterke kanten te kapitaliseren en zwakke kanten te versterken? Wat kan de student zelf doen, hoe, wanneer, met wie? Zo nodig maakt de SLB’er remediërende afspraken met de student. Deze afspraken legt de student vast in zijn POP en/of een studieplan waarin hij onder andere uiteenzet welke eventuele studie-achterstanden hij op welke wijze gaat inhalen en binnen welke termijn.
4.
Toetsing van het niveau van competenties Het niveau van het onderwijs, de mate van zelfsturing die van studenten wordt verwacht en het beoogde competentieniveau verschillen per fase van de opleiding. Bij elke overgang vindt een toetsing van het niveau van de competenties plaats. Dit gebeurt aan de hand van een portfolio-assessment.
Didactische werkvormen zijn groepsbijeenkomsten en individuele gesprekken. Dit zijn individuele begeleidingsgesprekken, portfolio- of POP-gesprekken, voortgangs- en functioneringsgesprekken. In de propedeuse en aan het begin van de verdiepingsfase heeft de SLB-docent de rol van begeleider. Daarna verandert diens rol naar die van coach en vervolgens die van consultant. Dit is in overeenstemming met de uitgangspunten voor toenemende zelfsturing door de student. SLB wordt getoetst via een voortgangs- en eindassessment.
E.) Taalontwikkeling Als Social Worker zul je later veel rapporten en verslagen in het Nederlands moeten opstellen. Gesprekken met cliënten en korte verslagen zullen meestal in het Papiamentu uitgevoerd dienen te worden. Daarom besteed de opleiding ook aandacht aan de ontwikkeling van de taalvaardigheden van de student, zowel voor Papiamentu als voor het Nederlands. In het eerste jaar krijgt de student een taalprogramma aangeboden om zijn grammaticale/spelling, schriftelijke en mondelinge gespreksvaardigheden te verbeteren. Gezien de ervaringen met en de eisen aan de schriftelijke taalbeheersing staat dit onderdeel verplicht op het programma. In het tweede jaar wordt Papiamentu aangeboden, gericht op zowel de mondelinge als schriftelijke vaardigheden. Hiervoor geldt het zelfde als voor Nederlands. Het is een verplicht onderdeel voor de studenten. Ook studenten die nog geen Papiamentstalige achtergrond hebben, dienen dit studieonderdeel te volgen. Zij krijgen een aangepast programma van de faculteit aangeboden.
22 | B S W
4.
Programma opbouw
In dit hoofdstuk wordt een overzicht van de jaarplanschema’s gegeven van het eerste tot en met het vierde jaar.
4.1.
Jaarplanschema eerste jaar – Propedeuse
Het jaarprogramma van de opleiding is opgedeeld in vier periodes van elk 10 weken. Per periode staat een bepaald thema centraal, waar om heen het onderwijs georganiseerd wordt. In onderstaand schema worden per kwartaal, de thema’s, vakken, aantal EC per leerlijn weergegeven. Horizontaal zijn de leerlijnen te vinden; verticaal de studieonderdelen, die rond het betreffende onderdeel worden aangeboden. Na het afronden van het eerste jaar (60 ECTS) ontvangt de student zijn propedeusecertificaat. Het eerste studiejaar is als volgt opgebouwd: 1e kwartaal
2e kwartaal
3e kwartaal
4e kwartaal
Thema: Oriëntatie op het werkveld
Thema: Jeugd en jongeren
Thema: Gezinsproblematiek
Thema: De werknemer
Theorie Ontwikkelings psychologie 3 EC
Agogiek 3 EC
Sociologie
Inleiding tot Recht
3 EC
3 EC
Project Werkveldverkenning
Veldonderzoek Jeugd in ontwikkeling
Veldonderzoek Werken met gezinnen
Veldonderzoek Human Resource Management
Flankerende colleges Geschiedenis van het Welzijnswerk
Flankerende colleges Pedagogiek
Flankerende colleges Werken met gezinnen
Flankerende colleges Organisatiekunde
6 EC
5 EC
6 EC
5 EC
Communicatieve beroepsvaardigheden Project- en interview vaardigheden 2 EC
Presentatie vaardigheden
Gespreksvaardigheden
2 EC
2 EC
(Hulpverlenings) gesprekken 2 EC
Algemene Vaardigheden Onderzoeksvaardigheden 1 2 EC
Onderzoeksvaardigheden 2 3 EC
Drama 3 EC
Studie- en loopbaanbegeleiding (SLB) Verdieping in het werkveld en netwerken Competentie Assessment Hoofdfase bekwaam 3 EC Schriftelijk rapporteren 2 EC
Kennismaken Verdieping eigen ontwikkeling 3 EC Taal – Nederlands 2 EC 60 EC Schema 1 - Jaarplanschema propedeuse
23 | B S W
4.2.
Jaarplanschema tweede jaar – eerste jaar hoofdfase
In het tweede jaar van de studie begint de student vaardigheden, methodieken en projecten te krijgen in zijn gekozen uitstroomprofiel. De theoretische kader is hetzelfde voor alle profielen maar de student moet deze vertalen in zijn specifieke profiel. Alleen bij studieloopbaanbegeleiding en Papiamentu blijft de student bijeenkomsten volgen binnen zijn oorspronkelijke groep. Het tweede studiejaar is als volgt opgebouwd: 1e kwartaal
2e kwartaal
3e kwartaal
4e kwartaal
Theorie Psychopathologie
Managementskills
Interculturele sensitiviteit
Filosofie en ethiek
3 EC
3 EC
3 EC
3 EC
Arbeidsrecht
Project Profielen MSJW, PH, HRM
Profielen MSJW, PH, HRM
Community Development project
Flankerend colleges Profiel
Flankerend colleges Profiel
Flankerend colleges Community Development
5 EC
5 EC
5 EC
3 EC HRM in cijfers – HRM Flankerend college – MSJW, PH 2 EC
Methodiek Profielen MSJW, PH, HRM
Profielen MSJW, PH, HRM
Profielen MSJW, PH, HRM Community Development: Methodiek
Methodisch denken – MSJW, PH HRD denken - HRM
2 EC
2 EC
2 EC
2 EC
Profielvaardigheden MSJW, PH, HRM 2 EC
Profielvaardigheden MSJW, PH, HRM 2 EC
Community Development: Vaardigheden 2 EC
Profielvaardigheden MSJW, PH, HRM 2 EC
Vaardigheden
Praktijk – Snuffelstage 4 EC Studie- en loopbaanbegeleiding (SLB) Voorbereiding stagejaar Vaardigheden
Competentie Assessment Stagebekwaam
3 EC
3 EC Taal – Papiamentu 2 EC 60 EC
Schema 2 – Jaarplanschema hoofdfase jaar 1 (2e studiejaar)
24 | B S W
4.3.
Jaarplanschema derde jaar – Stagejaar
Studenten vervullen in het derde studiejaar een stage in de beroepspraktijk. De stage kan bestaan uit één aaneengesloten periode van 10 maanden in één organisatie of uit twee opeenvolgende periodes van vijf maanden in twee verschillende organisaties. De duur van de stage hangt samen met de beoogde leerdoelen en de complexiteit van de stageopdracht. Ook de ambities en talenten van de student en de mogelijkheden van organisaties spelen een rol. Voor het bereiken van leerdoelen die zijn gerelateerd aan de ontwikkeling van de competenties sociaalagogisch handelen en de persoon van de professional als instrument in een setting met zware problematiek is in de regel een periode van tien maanden nodig. Stages van vijf maanden vinden plaats in organisaties die relevant zijn omdat ze goed passen bij één van de uitstroomprofielen, maar onvoldoende mogelijkheden bieden voor een student om zich tien maanden lang te blijven ontwikkelen.
Semester 1
Semester 2
Stage 1 (inclusief evaluatie en verslaggeving) 5 maanden
Stage 2 (inclusief evaluatie en verslaggeving) 5 maanden
25 EC
26 EC Terugkomdagen 4 EC Studieloopbaanbegeleiding Elke kwartaal 1x 1 EC Supervisie 14 bijeekomsten (1x per 2 weken) 4 EC 60 EC
Schema 3 – Jaarplanschema hoofdfase jaar 2 (3e studiejaar)
Tijdens de stage werkt de student aan stageopdrachten, waarvan hij een aantal doelen zelf formuleert. De student wordt begeleid door een stagedocent en een praktijkbegeleider. Taken en verantwoordelijkheden van de student en de begeleiders (de stagedocent en de praktijkbegeleider) zijn omschreven in de stagehandleiding. Tijdens de stage krijgt de student een terugkomprogramma met onderwijs/training, intervisie, supervisie of studieloopbaanbegeleiding. Er bestaat ook de mogelijkheid voor het doen van de stage in het buitenland. Indien een student hierin geïnteresseerd is, kan contact opgenomen worden met de stageadministratie.
25 | B S W
Praktijkbegeleiders krijgen tijdens de stage scholing, zodat zij bekend zijn met het competentieprofiel van de opleiding, het startniveau en beoogde eindniveau van stagestudenten en de aanpak.
4.4.
Jaarplanschema vierde jaar – Afstudeerfase
In de afstudeerfase kiezen studenten gedurende één semester een Minor. De opleiding BSW biedt een aantal verdiepende minoren aan, die gericht zijn op het werken in een beroepscontext, die kenmerkend is voor het uitstroomprofiel. Door een minor te kiezen kan de student zich verder profileren in de richting waarin hij wil gaan werken. In het laatste semester van de studie bereidt de student zich voor op de afstudeeropdracht. Daartoe voert hij zelfstandig een onderzoeksopdracht uit in de praktijk. Met de afstudeeropdracht profileert de student zich op de arbeidsmarkt
MINOR programma
Werken met gezinnen – PH/MSJW/Human Resource Management – HRM/Elders te volgen minor 30 EC Mediation – HRM/Pedagogiek – PH/Privaatrecht - MSJW 5 EC Doelgericht schrijven I 2 EC Doelgericht schrijven II 3 EC Studieloopbaanbegeleiding Eindassessment: startbekwaam 2 EC Scriptie 18 EC 60 EC Schema 4 – Jaarplanschema hoofdfase jaar 3 (4e studiejaar)
De ‘elders te volgen minor’ kan een minor zijn aan een andere faculteit van de UNA of een minor aan een elders geaccrediteerde hogeschool. Indien een student hierin geïnteresseerd is, kan contact opgenomen worden met de programmanager van de opleiding
26 | B S W
4.4.1.
Minor Werken met Gezinnen
De vakken die onder deze minor vallen zijn:
Vaknaam Theorie 1: Werken met gezinnen Methodiek/Vaardigheden Training Zorgen voor jezelf Onderzoek 1 Geweldloze Communicatie Theorie 2: Personen- en familierecht Vaardigheden Methodiek voor de hulpverlening Onderzoek 2
ECTS 5 5 2 3 2 4 3 3 3
Voor meer informatie wordt verwezen naar de studiehandeleiding Minor Werken met Gezinnen.
4.4.2. Minor Human Resource Management De vakken die onder deze minor vallen zijn:
Vaknaam Business Writing Performance Management HRM actueel HRM & Arbeidsethiek Onderzoek 1 Change Management Financial Management Vaardigheden HRM Flankerend college HRM Onderzoek 2
ECTS 2 4 3 3 3 4 4 2 2 3
Voor meer informatie wordt verwezen naar de studiehandeleiding Minor Human Resource Management.
4.5.
Beschrijving studieonderdelen
De inhoud en opzet van elk studieonderdeel wordt uitgebreid vastgelegd in de studiehandleidingen. Deze zijn via het blackboard te downloaden. Van de student wordt verwacht dat de studiehandleidingen van Blackboard download, teneinde om zich goed op de hoogte te stellen van de vereisten van het studieonderdeel, wat betreft de inhoud, werkvormen, materialen, literatuur en toetsvormen. De verantwoordelijkheid voor het verkrijgen van de informatie over de inhoud van het studieonderdeel ligt bij het student.
27 | B S W
4.5.
Verplichte literatuur
De student krijgt bij inschrijving een literatuurlijst met daarop de verplichte en aanvullende literatuur behorend bij de opleiding. Deze literatuurlijst kan hij ook downloaden via Blackboard. De student is zelf verantwoordelijk de (verplichte) literatuur aan te schaffen.
28 | B S W
5.
Toetsen en examens
5.1.
Fasen in de opleiding
De opleiding bestaat uit een propedeutische fase van nominaal 1 jaar en een hoofdfase van nominaal 3 jaar. De propedeutische fase wordt afgerond met een certificaat. De hoofdfase wordt afgerond met een diploma. De propedeuse heeft een selecterende, oriënterende en verwijzende functie. De centrale doelstelling van de propedeuse is dat studenten zich voorbereiden op de hoofdfase en op een bewuste opleidingskeuze. De selecterende functie is terug te vinden in de competenties van de propedeuse (zie in de bijlage). De eindtermen beschrijven in termen van kennis, vaardigheden en attitude de eisen waaraan studenten moeten voldoen om het propedeutische examen met goed gevolg af te leggen.
De oriënterende functie heeft te maken met de inhoud en het niveau van het onderwijs in de propedeuse. Er wordt expliciet aandacht besteed aan: 1.
De voornaamste kenmerken, overeenkomsten en verschillen van de verschillende sociaalagogische beroepen (HRM/PH/MSJW)
2.
De voornaamste accenten in, en de opbouw van de opleidingen in het hoger sociaalagogisch onderwijs.
3.
De oriënterende functie in het onderwijsaanbod draagt er ook toe bij dat de propedeuse de selecterende functie vervult.
Een verantwoorde studiekeuzebegeleiding met daarin een voortgangsassessment en een eindassessment zorgt tenslotte voor de verwijzende functie van de propedeuse.
5.2.
Doorstroomregeling / drempelregeling / bindend afwijzend studieadvies
Doorstroom en drempelregeling De propedeuse bestaat uit 60 EC. Om aan de hoofdfase (het tweede jaar) te mogen beginnen dienen van deze 60 punten er tenminste 40 behaald te zijn. Als je minder dan 40 punten hebt dan moet je het eerste jaar over doen. In ieder geval moeten na twee jaar alle 60 punten van de propedeuse behaald te zijn. Als dat niet het geval is, moet je de opleiding verlaten. Dit is de zogenaamde drempelregeling. De examencommissie kan op deze regel een uitzondering maken als er sprake is van bijzondere omstandigheden waarin toepassing van deze regel onredelijk is. Hierbij kan men denken aan persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte die de student tijdelijk hebben belemmerd aan zijn studieverplichtingen te voldoen. Een verzoek om uitzondering op de regel dient ingediend te worden bij de examencommissie, ondersteund door een positief advies van de studieloopbaanbegeleider. De examencommissie zal in haar afwegingen dit advies uitdrukkelijk betrekken (OER, art. 6.3)
29 | B S W
Doorstroom naar de stage is mogelijk als de propedeuse behaald is en minimaal 45 ECTS van het 2e jaar. Hiervan dient het vak Praktijk – snuffelstage behaald te zijn. Doorstroom naar het 4e jaar is mogelijk als voldaan is aan de 100 ECTS van het 2e en 3e studiejaar met dien verstande dat de stage uiterlijk eind september afgerond is. De student kan beginnen met het afstudeeropdracht indien alle vakken van de eerste drie studiejaren zijn behaald en van het eerste kwartaal van jaar 4 alleen één vak niet. Met dien verstande dat dit niet het vak Onderzoek 1 is.
Gevolgen bindend afwijzend studieadvies De student die een bindend afwijzend studieadvies heeft ontvangen, kan niet meer aan de UNA voor dezelfde opleiding als student worden ingeschreven, behoudens de uitzondering als omschreven in het volgende. De student die een bindend afwijzend studieadvies heeft ontvangen en zich toch op een later tijdstip weer wil inschrijven bij dezelfde opleiding of bij een andere opleiding waarop het ontvangen bindend afwijzend studieadvies van toepassing is, dient daartoe een verzoek in bij de examencommissie. De examencommissie besluit alleen positief op dat verzoek indien betrokkene voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij de opleiding alsnog met goed gevolg zal kunnen afronden (OER, art. 6.4).
5.3.
Toetsing
De toetsing binnen de opleiding vindt plaats op basis van competentiegerichte principes. Dit houdt in dat er verschillende toetsvormen worden gehanteerd, waar zicht wordt verkregen op de afzonderlijke noodzakelijke kennis, vaardigheden, attitude en de uiteindelijk integrale competenties. De opleiding zorgt voor om efficiënte toetsen en biedt afwisselende toetsvormen aan. De toetsvormen die de opleiding gebruikt zijn:
a)
Projectopdrachten. Eindproducten zijn het uiteindelijke antwoord van de projectgroep op de projectopdracht en de verantwoording daarvan. Een presentatie maakt soms deel uit van dit eindproduct.
b)
Reflectieopdrachten. Het gaat hier om reflectie- en leerverslagen waarin de studenten demonstreren te kunnen reflecteren op het eigen handelen en op specifieke leer- en oplossingsstrategieën. Via verslagen worden handelen en gemaakte keuzes gelegitimeerd. Daarnaast maakt de student regelmatig leer- en werkplannen met eigen leerdoelen en eigen activiteitenplannen om de leerdoelen te behalen.
c)
Kennistoetsen, waarin studenten op de voor het beroep benodigde begrippen en theorieën worden getoetst.
30 | B S W
d)
Stage- en praktijkopdrachten, waarin studenten worden getoetst op hun handelen in de praktijk.
e)
Gedragassessments, waarin studenten in gesimuleerde praktijksituaties demonstreren competenties te hebben verworven.
f)
Portfolio assessments, waarin de studenten aantonen, dat zij bepaalde competenties op een voorafgegeven niveau beheersen aan de hand van bewijslast uit hun portfolio.
g)
Peer assessments, waarin studenten elkaar feedback geven op elkaars producten, prestaties en het proces.
5.4.
Portfolio
Het curriculum van de opleiding BSW is competentiegericht ingericht. Competentiegericht leren impliceert dat studenten hun leerproces zelf beheren en zelf verantwoordelijkheid dragen voor hun eigen ontwikkeling. Studenten zijn zelf verantwoordelijk voor het aantonen van de voor het beroep vereiste competenties. Het is daarom belangrijk om gedurende de opleiding een portfolio bij te houden.
Een portfolio behoort steeds meer tot de standaard leeromgeving voor elke student. Het portfolio zal ook nadat de opleiding voltooid is, geactualiseerd dienen te worden, want ook de arbeidsomgeving vraagt bij sollicitatiegesprekken én bij functioneringsgesprekken steeds meer om aangetoonde verworven competenties. Het werken aan een portfolio is een geïntegreerd onderdeel van het onderwijsprogramma ‘studieloopbaanbegeleiding’. In het portfolio toont de student zijn studieloopbaanbegeleider dat hij gewerkt heeft aan de noodzakelijke competenties voor het beroep en welk niveau hij daarin heeft bereikt. Hij etaleert daartoe alle van belang zijnde documenten en zelf gemaakte schriftelijke producten.
5.5.
Tijdvakken en frequentie van toetsing
De toetsing vindt plaats aan het einde van een periode. Aan het einde van het daarop volgende blok vinden de herkansingen plaats. Als de toets opnieuw als onvoldoende beoordeeld wordt, moet de student in het volgende jaar van inschrijving het betreffende onderdeel voor die periode (en voor de betreffende leerlijn) opnieuw volgen en uitvoeren. Dan zijn er wederom twee kansen: de reguliere en de herkansing. Ga dan wel tijdig na of er eventuele veranderingen zijn in het programma.
Indien je in de toetsweek niet deelneemt aan de toets van een bepaald onderdeel, maar dat pas doet in de herkansingsweek, heb je géén recht op herkansing in het betreffende
31 | B S W
collegejaar en moet je, als je een onvoldoende behaalt, het volgende jaar van inschrijving het betreffende onderdeel opnieuw volgen en uitvoeren. Als je door ziekte of een andere vorm van overmacht een toets mist, dien je dat van te voren te melden bij de docent en bij je studieloopbaanbegeleider. Als je in aanmerking wilt komen voor een extra herkansing in hetzelfde studiejaar kun je een schriftelijk verzoek indienen bij de examencommissie, ondersteund door een positief advies van de studieloopbaanbegeleider. Of je in aanmerking komt voor een extra herkansing wordt door de examencommissie aan het einde van het studiejaar beoordeeld. Bij deze beoordeling wordt uitdrukkelijk meegenomen of de extra herkansing de student kan helpen om het aantal studiepunten te halen wat nodig is om toegelaten te worden tot de hoofdfase, dan wel de propedeuse te kunnen behalen binnen twee studiejaren. In die gevallen waarbij dat niet aan de orde is wordt de extra herkansing niet toegekend. Ook enkel een melding dat de student ziek is, is niet voldoende om automatisch voor een extra herkansing in aanmerking te komen. De ziekte dient te worden aangetoond door middel van een doktersverklaring. Ook in dit geval geldt dat een student als hij ziek is bij de eerste kans eerst gebruik moet maken van de herkansing en dat ook in dit geval de beoordeling van het verzoek pas plaats vindt aan het einde van het studiejaar.
5.6.
Bekendmaking van de uitslag en studievoortgangsregistratie
Uiterlijk drie weken na de toetsperiode worden de uitslagen van de toetsen bekend gemaakt. De resultaten worden ingevoerd in Progress door de afdeling Student Services Center. De student volgt zelf in Progress zijn studievoortgang. Regelmatig bijhouden is gewenst om op tijd op de hoogte te zijn van de noodzakelijke studiepunten. Teven plaatst de faculteit de cijfers op de mededelingsbord in de gang.
5.7.
Aanvraag vrijstellingen
Vrijstellingen van onderwijsprogramma’s moeten studenten ruim voor de start van een onderwijsperiode van het lopende studiejaar schriftelijk bij de examencommissie aanvragen. Dit geldt voor alle programma’s, voor elk blok en voor het gehele studiejaar. De aanvragen worden inhoudelijk beoordeeld door de examencommissie in samenwerking met de inhoudelijk deskundige docenten. De student dient een brief in te leveren bij het office management. In de brief moet de student duidelijk aangeven voor welke vak(ken) hij vrijstelling wilt aan vragen, een cijferlijst en alle andere onderbouwende documenten/nodige bewijzen moeten als bijlagen worden bijgevoegd.
5.8.
Schriftelijke toetsen, tentamens, etc. inzien en nabespreken
Nadat de toetsuitslagen bekend zijn gemaakt wordt een inzage gepland op basis van verzoek van de studenten. Studenten kunnen via het Officemanagement een aanvraag
32 | B S W
doen voor inzage van het tentamen tot uiterlijk 3 weken na ontvangst van de uitslag. Daarna is geen inzage meer mogelijk.
5.9
Aanwezigheidsplicht en consequenties van niet voldoen aan de gestelde eisen
De aanwezigheidsplicht is als volgt beschreven: Alleen de student die meer dan 80% (minimaal 5 colleges) van de colleges heeft bijgewoond, kan meedoen met de tentaminering. Deze regel geldt voor zowel het schriftelijk tentamen als verslagen en presentaties. Indien de student niet voldoet aan de aanwezigheidsplicht en meegewerkt heeft aan een presentatie/verslag dan komt het resultaat te vervallen en moet de student het vak opnieuw doen in het volgend studiejaar. Indien de student legitieme redenen (o.a. ziekte) heeft dan kan er een uitzondering gemaakt worden. Deze uitzondering geldt niet voor de vaardigheden vakken. De student moet bij de eerst volgende collegedag de brief met de nodige bewijzen inleveren bij het office management.
33 | B S W
6.
Kwaliteitszorg
Kwaliteitszorg heeft betrekking op alle onderdelen van het onderwijs, het curriculum, de studievoortgang, de begeleiding, de onderwijsorganisatie, de relatie opleidingarbeidsmarkt, etc. De kwaliteit van het onderwijs kan natuurlijk prima beoordeeld worden door degenen die het onderwijs genieten: de studenten. Van jou wordt daarom regelmatig gevraagd schriftelijk te evalueren. Daarvoor zijn aparte evaluatieformulieren ontwikkeld. Een evaluatieformulier kun je anoniem invullen. Je loopt op die manier geen enkel risico dat negatieve oordelen tegen je zullen werken. Op basis van de resultaten van de evaluatie en de suggesties ter verbetering die door jou zijn genoemd, wordt bekeken op welke punten er aanpassingen plaats zullen vinden.
Natuurlijk kun je ook altijd zonder dat daar rechtstreeks om gevraagd wordt bij de desbetreffende docent of je studieloopbaanbegeleider je opmerkingen kwijt over het onderwijs. Met hem of haar kun je dan bespreken wat er eventueel verder zou kunnen gebeuren.
6.1.
Werkveldcommissie
Ook met het werkveld wordt gecommuniceerd en geëvalueerd. Viermaal per jaar vinden vergaderingen plaats met het werkveldcommissie; daarin hebben vertegenwoordigers uit het beroepenveld zitting. De raad bestaat uit vijf leden, afkomstig uit de drie beroepscontexten waarvoor de opleiding opleidt. De hoofdtaken van de opleidingsadviesraad zijn:
Toetsen van het opleidingsprofiel aan de eisen en ontwikkelingen van de arbeidsmarkt;
Toetsen van het curriculum van de opleiding aan de eisen en ontwikkelingen van de arbeidsmarkt;
Bijdragen aan de kwaliteitsbewaking vanuit het perspectief van het werkveld;
Bevorderen van een structureel contact van de opleiding met het werkveld;
Bekend maken van de opleiding Social Work op het eiland en in de regio als ambassadeurs.
De opleiding en het werkveldcommissie overleggen tweemaal per jaar met elkaar. De leden van het werkveldcommissie organiseren in samenwerking met de opleiding symposia voor het werkveld en zij treden op als ambassadeurs van de opleiding. Zij ondersteunen de opleiding bij de opbouw van het netwerk dat nodig is om stageplaatsen en afstudeeropdrachten te werven.
34 | B S W
6.2.
Faculteitsraad
De opleiding kent een faculteitsraad die 1 x per periode bij elkaar komt. De faculteitsraad wordt gehoord in geval van ontslag of benoemen van een decaan. De faculteitsraad adviseert de decaan met betrekking tot:
de facultaire onderwijs- en onderzoekprogramma’s en de examenregelingen;
de studeerbaarheid van de facultaire programma’s;
belangrijke organisatieveranderingen binnen de faculteit;
de op de faculteit betrekking hebbende onderdelen van de begroting, het jaarplan, de jaarrekening en het jaarverslag.
Art. 12 van de LUNA stelt het volgende aangaande de faculteitsraad: De decaan stelt de faculteitsraad tenminste vier maal per jaar in de gelegenheid de algemene gang vanzaken in de faculteit met hem te bespreken. De decaan en de faculteitsraad komen met elkaar bijeen, indien daarom onder opgave van redenen wordt verzocht door de decaan of de faculteitsraad. De decaan verstrekt de faculteitsraad aan het begin van het studiejaar schriftelijk de basisgegevens met betrekking tot de organisatie binnen de faculteit. De decaan stelt de faculteitsraad tenminste eenmaal per jaar schriftelijk in kennis van het door hem gevoerde en te voeren bestuur en beheer ten aanzien van de faculteit op financieel, personeel, organisatorisch en onderwijskundig gebied. Indien bij een bepaalde vergadering of een onderdeel daarvan een bij uitstek persoonlijk belang van een van de leden van de faculteitsraad in het geding is, kan de faculteitsraad besluiten dat het betrokken lid aan die vergadering of dat onderdeel daarvan niet deelneemt. De faculteitsraad besluit dan tevens dat de behandeling van de desbetreffende aangelegenheid in een besloten vergadering plaatsheeft. De rector magnificus en de decaan dragen er jegens de faculteitsraad zorg voor dat de leden van de faculteitsraad niet uit hoofde van hun lidmaatschap daarvan worden benadeeld in hun positie met betrekking tot de Universiteit dan wel de faculteit.
35 | B S W
7.
Toelating, inschrijving en kosten
7.1. Toelatingseisen
7.1.1. Algemeen Tot de bachelorstudie Social Work wordt directe toelating verkregen door personen met een diploma behaald op minimaal MBO- / SBO-niveau 4, HAVO of VWO.
7.1.2. Buitenlands diploma Degenen die in het bezit zijn van een in het buitenland verkregen getuigschrift/diploma kunnen zich met betrekking tot de mogelijkheid van toelating wenden tot de International Office welke deel uitmaakt van de afdeling Student Services Center van de UNA. Het emailadres is:
[email protected].
7.1.3. Colloquium Doctum Hij/zij die de leeftijd van 23 jaar heeft bereikt en niet voldoet aan de in paragraaf 7.1.1 genoemde toelatingseisen, kan door de Minister van Onderwijs, Sport & Cultuur tot de examens van de opleiding Bachelor Social Work worden toegelaten, op grond van een verklaring dat hij bij een door de Faculteit ingesteld onderzoek blijk heeft gegeven van een voldoende algemene ontwikkeling en geschiktheid voor het volgen van het onderwijs aan de opleiding Bachelor Social Work. Het colloquium doctum wordt in mei van het voorafgaande studiejaar afgenomen. Meer informatie hierover kunt je krijgen bij de Informatiebalie van de afdeling Student Services Center.
7.2. Vormen van Inschrijving Krachtens artikel 22, lid 1 van de Landsverordening Universiteit Nederlandse Antillen wordt het recht op het bijwonen van het onderwijs aan de UNA gedurende een studiejaar verkregen door de inschrijving als student, tegen overlegging van het bewijs dat het verschuldigde inschrijf- en collegegeld is betaald of vrijstelling van collegegeld is verleend. Inschrijving aan de opleiding Social Work is mogelijk als reguliere voltijd student, als toehoorder en als certificaatstudent.
7.2.1. Reguliere voltijd student
Een student schrijft zich in als voltijd student voor het deelnemen aan het jaarprogramma van de opleiding Bachelor Social Work onder betaling van vereist inschrijf- en collegegeld. De voltijdstudent kan het volledige programma volgen en aan alle toetsopdrachten deelnemen. Hij kan zich inschrijven om de opleiding te volgen voor kantooruren of na
36 | B S W
kantooruren. De colleges na kantooruren zijn voor de werkende studenten en worden gepland vanaf half zes.
7.2.2. Toehoorder, alleen bij theorievakken
De Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen biedt de mogelijkheid om als toehoorder de colleges bij te wonen. Studenten die studieonderdelen volgen, anders dan ter voorbereiding op het examen of een gedeelte daarvan, schrijven zich in als toehoorder. Toehoorders mogen dan ook niet meedoen aan tentamens en krijgen geen bewijs dat ze een opleiding hebben afgerond. Toehoorders worden toegestaan, zolang het belang van het onderwijs zich daartegen niet verzet. De decaan van de faculteit en de betreffende docent bepalen gezamenlijk hoeveel toehoorders tot een college kunnen worden toegelaten. Men kan pas deelnemen als toehoorder, wanneer het cursusgeld voor het betreffende college is betaald. Het is de toehoorders niet toegestaan tentamens of examens af te leggen. Aan een toehoorder kan wel op verzoek een verklaring worden afgegeven door de faculteit dat het vak als toehoorder is gevolgd. Aan het volgen van een college als toehoorder zijn er geen vereisten verbonden. Op grond van de geconstateerde belangstelling worden bij de volgende studieonderdelen toehoorders toegelaten:
1e jaar: theorieleerlijn, flankerende colleges,
2e jaar: theorieleerlijn, flankerende colleges en methodiekleerlijn
4e jaar: de minor
Inschrijving als toehoorder vindt plaats bij Student Services Center.
7.2.3. Certificaatstudent
Daarnaast kan een student zich als certificaat student inschrijven voor het volgen van een deel van het jaarprogramma onder betaling van het inschrijf- en collegegeld op basis van het aantal ECTS van de studieonderdelen. Een student die in aanmerking wenst te komen voor het volgen van certificaatonderwijs, dient daartoe een verzoek in bij de decaan van de faculteit onder opgave van de studieonderdelen die hij wenst te volgen en de ten aanzien van die studieonderdelen reeds verworven kennis. Na akkoord van decaan en betaling van de cursusgelden is de student gerechtigd zich in te schrijven voor de opgegeven studieonderdelen bij de afdeling Student Services Center.
Om aan het certificaatonderwijs te kunnen deelnemen, moet men voldoen aan de toelatingsvereisten van inschrijving van de faculteit der Maatschappij- en
37 | B S W
Gedragswetenschappen. Certificaatstudenten kunnen deelnemen aan de volgende studieonderdelen:
1e jaar: theorieleerlijn, flankerende colleges en vaardigheden leerlijn,
2e jaar: theorieleerlijn en flankerende colleges en methodiekleerlijn.
Voor een aantal studieonderdelen is een specifiek voorkennisadvies of –vereiste nodig. Dit staat aangegeven in de studiehandleidingen. Bij een voorkennis vereiste mag het studieonderdeel pas worden gevolgd indien hieraan is voldaan.
Inschrijving geschiedt op dezelfde wijze als voor gewone studenten, onder vermelding van ‘Certificaatstudent’ op de inschrijfformulier. Na inschrijving is men gerechtigd tot het afleggen van (deel)tentamens in het opgegeven vak of de opgegeven vakken.
7.3. Inschrijfprocedures
7.3.1. inschrijfformulier
Het inschrijfformulier voor de opleiding “Bachelor Social Work” aan de faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen is op de website van de UNA te downloaden. Dit formulier dient volledig te worden ingevuld en bij Student Services Center ingeleverd. In de maand juli kan men beginnen zich in te schrijven voor het nieuwe studiejaar. De exacte begindatum wordt in de krant en op de website van de UNA aangegeven. Voor meer informatie kan je de website van de UNA raadplegen op http://www.una.an. Na inschrijving en eerste betaling ontvangt de student zijn collegekaart.
7.3.2. Collegekaart
Vanaf 1 oktober van elk collegejaar wordt gecontroleerd op het bezit van collegekaarten. De student is verplicht zijn collegekaart te allen tijde bij zich te hebben en deze bij controle te tonen. Een student die geen collegekaart bij zich heeft, wordt niet toegelaten tot de colleges noch tot andere studiefaciliteiten van de UNA en kan de toegang worden ontzegd tot het terrein van de UNA. Bij tentamens wordt een student die geen collegekaart bij zich heeft, de toegang hiertoe onherroepelijk ontzegd. De student kan bij Student Services Center tegen betaling van ANG 25,- een tentamenbrief ophalen, welke toegang geeft tot het tentamen voor 1 dag. De tentamenbrief is een bewijs dat de student ingeschreven staat bij de UNA. Bij verlies of diefstal van de collegekaart, kan er tegen betaling van ANG 10.60,- een duplicaat collegekaart worden afgehaald. Het duplicaat wordt 1 dag na melding van het verlies of diefstal, uitgereikt aan de student. Certificaatstudenten dienen bij tentamens
38 | B S W
naast hun collegekaart tevens een verklaring van Student Services Center te overleggen met hierin opgenomen de vakken waar hij/zij zich voor ingeschreven heeft.
7.4. Inschrijf-, college- en examengelden
Vanaf het tweede studiejaar dient de student om de colleges bij te wonen zich elk studiejaar te laten herinschrijven. Dit geldt gedurende de gehele periode waarin men met de studie bezig is. Herinschrijving vindt plaats door het invullen van een herinschrijf formulier en te voldoen aan de betreffende betalingsvereisten. Het is mogelijk om zich bij meer dan één faculteit in te schrijven of om meer dan één opleiding te volgen. Voor de tweede inschrijving is geen extra inschrijf- en collegegeld verschuldigd. Studenten met achterstallige schulden (inschrijf- en collegegeld, campus, bibliotheek) wordt de toegang tot Progress, Blackboard en tentamens ontzegd en kunnen zich niet herinschrijven voor het nieuwe collegejaar. Zolang de student openstaande schulden heeft, waar geen passende regeling voor is getroffen, wordt tevens geen bul, certificaat en transcript uitgereikt. Het examengeld dient vóór het afleggen van het bachelorexamen (4e jaar) betaald te zijn, anders wordt de student niet toegelaten tot het examen.
7.4.1.
Tarieven
Voor de tarieven voor het inschrijf-, college- en examengeld en overige betalingsvoorwaarden van 2013-2014 wordt er verwezen naar de Studenten Statuut op de website van de UNA. Naast eerdergenoemde tarieven kan de UNA andere kosten gerelateerd aan te volgen zomer-, winter- of toelatingscursussen die buiten het reguliere onderwijs vallen aan de student doorberekenen. Voor alle niet – reguliere opleidingen of cursussen wordt er 6% omzetbelasting in rekening gebracht. Studenten die het regulier onderwijs volgen hebben de mogelijkheid om de verschuldigde tarieven in gespreide betaling te voldoen.
7.4.2.
Examengeld Bachelor
Voor het afleggen van elk bachelorexamen is de student een examengeld van ANG 500,verschuldigd. Het examengeld dient vóór het afleggen van het laatste afsluitende examen en/of het eindassessment betaald te zijn. Indien de student voor één van de voornoemde examens is afgewezen, is hij voor de eerste herhaling geen examengeld verschuldigd.
39 | B S W
Indien de student nog openstaande schulden heeft bij afstuderen, dan wordt er geen bul, en/of transcript uitgereikt aan de student. De borgsom voor de toga wordt apart afgerekend en na inlevering van de toga teruggegeven.
7.5. Schuldbekentenis
De student is aansprakelijk voor de betaling van het verschuldigde inschrijf- en collegegeld. Dit is ook het geval indien de betaling door een derde persoon dan wel door een instantie geschiedt. Indien de betaling niet volledig wordt voldaan door de derde of door de instantie dan is de student verplicht de betaling van het restant over te nemen. In alle gevallen is de student aansprakelijk voor de betaling van het volledige inschrijf- en collegegeld, ook in geval de student toestemming krijgt om uit te schrijven doch daarbij niet in aanmerking komt voor restitutie.
40 | B S W
8.
Overige regelingen
Het deelnemen aan de tentamens en examens, fraude en in beroep gaan zijn in verschillende reglementen vastgelegd. Deze reglementen zijn op Blackboard of de website van de UNA te vinden. Iedere student dient zich nadrukkelijk op de hoogte te stellen van deze reglementen. Er kan geen aanspraak gedaan worden op het niet op de hoogte zijn van regelingen die hierin vastgelegd zijn. Onderstaand worden de belangrijkste aandachtspunten van en korte toelichting op de reglementen weergegeven. Voor de volledige informatie wordt naar de regelingen zelf verwezen.
8.1.
Onderwijsexamenregeling (OER)
De Onderwijs en examenregeling beschrijft de regels die gelden voor het toegelaten worden tot toetsen, de inschrijvingsprocedures, herkansingsprocedures, examencommissie en beroepsprocedure. De belangrijkste regels uit de OER samengevat: 1.
Deelname aan tentamens staat open voor alle ingeschreven studenten van het betreffende studiejaar.
2.
De student dient zich volgens de door de opleiding gestelde termijn in te schrijven voor een tentamen. Terugtrekking kan uiterlijk 24 uur vóór het begin van het tentamen plaatsvinden. Indien de kandidaat zich niet binnen de daarvoor gestelde termijn heeft teruggetrokken, wordt hij geacht aan het tentamen te hebben deelgenomen. Indien de kandidaat zich heeft ingeschreven en niet aan het tentamen deelneemt, wordt hem het cijfer 1 (een) toegekend voor het betreffende tentamen. Het is VERPLICHT voor de studenten om zich elektronisch in te schrijven voor hun tentamens. Dat inschrijven doen zij in Progress WWW, een programma dat te vinden is via www.una.an en dan doorklikken naar Progress.WWW.
3.
Elke kandidaat dient een kwartier vóór aanvang van het tentamen aanwezig te zijn.
4.
Controleer of je in het juiste lokaal zit. Wanneer je voor een toets in een bepaald lokaal bent ingedeeld, mag je alleen in dat lokaal je toets maken. Je kunt die zien op je rooster of navragen bij de surveillant.
5.
Legitimering: Iedere deelnemer aan een tentamen moet de presentielijst bij binnenkomst en vertrek tekenen en een geldige collegekaart kunnen overleggen. Als de kandidaat geen geldige collegekaart kan tonen, wordt deze uitgesloten van deelname aan het tentamen. Het collegekaartnummer dient ook vermeld te worden rechtsboven op de eerste pagina van het tentamen of de in te leveren opdracht.
41 | B S W
6.
De kandidaat mag de zaal niet verlaten voordat het tentamenwerk is ingeleverd. Gedurende een half uur volgend op de mededeling van de surveillant, dat het tentamen officieel is begonnen, mogen de kandidaten de examenzaal niet verlaten. Indien medische redenen worden ingeroepen, dient een doktersbriefje te worden getoond. Tijdens de toets is toiletbezoek niet toegestaan.
7.
Een kandidaat die te laat komt, wordt tot uiterlijk 20 minuten na aanvang van het tentamen toegelaten. Inleveren geschiedt echter op hetzelfde tijdstip als de anderen. Na 20 minuten wordt geen deelname aan het tentamen meer verleend
8.
Elke kandidaat is verplicht al zijn tentamenwerk in te leveren. Hij parafeert voor de afgifte op de presentielijst. De kandidaat mag de tentamenopgaven alleen meenemen, indien de betrokken docent/surveillant dit uitdrukkelijk toelaat. Het overtollige tentamen- en kladpapier dient in het tentamenlokaal achtergelaten te worden.
9.
Tassen dienen vooraan in het tentamenlokaal te worden geplaatst.
10. Mobiele telefoons en eventuele andere communicatiemiddelen (pda’s, laptops) moeten worden uitgezet en weggeborgen. Deze mogen niet op tafel liggen. 11. Er mag geen eten op tafel staan. 12. Een kandidaat mag alleen de toegestane boeken, hulpmiddelen en dergelijke zoals op het voorblad van de tentamenopgaven is aangegeven, bij zich op de tafel hebben. 13. Elke kandidaat dient voordat hij met het tentamen begint, te controleren of de tentamenopgave compleet is. 14. Tentamenwerk mag niet met potlood of rode pen worden gemaakt. Dergelijke tentamens worden niet nagekeken. 15. De duur van een toets is variërend. Voor dyslexiestudenten is het 30 minuten langer. 16. De toetsen dienen in het Nederlands beantwoord te worden. Indien de kandidaat in een andere taal mag beantwoorden dan dient deze op de voorkaft van de examenblad vermeld te worden.
Dyslexie Studenten met dyslexie komen in aanmerking voor een voorziening bij schriftelijke toetsen. Zij die in aanmerking willen komen voor deze voorziening, dienen te beschikken over een officiële dyslexieverklaring en deze te overleggen aan hun studieloopbaan begeleider. Dit is een verklaring opgesteld door een daartoe bevoegde psycholoog of arts waarin wordt verklaard dat de student dyslexie heeft. De studieloopbaanbegeleider informeert de studenten bij het begin van de studie over deze voorziening. Zij draagt ook zorg voor het informeren van de decaan, docenten en het Officemanagement. Op basis van de dyslexieverklaring kunnen de volgende faciliteiten verstrekt worden:
een half uur extra tijd bij het afleggen van schriftelijke toetsen
42 | B S W
het ter beschikking stellen van een groot formaat (A3) van de toetsvragen/opdrachten.
het uitsluiten van taalkundige fouten bij de beoordeling van werkstukken en scripties, wanneer deze aannemelijk het gevolg zijn van dyslexie.
Deze regeling geldt voor de student voor de duur van de hele opleiding. 8.2.
Geldigheidsduur van studieresultaten
Conform het examenreglement, art. 5.12 geldt het volgende voor de geldigheidsduur van studieresultaten:
De resultaten van met goed gevolg afgelegde onderwijseenheden en van verleende vrijstellingen zijn niet gebonden aan een beperkte geldigheidsduur, behoudens het bepaalde in het volgende lid of indien sprake is van een onderbroken studie, zulks ter beoordeling van de examencommissie;
De geldigheidsduur van met goed gevolg afgelegde onderwijseenheden en van verleende vrijstellingen wordt voor de hierna genoemde onderwijseenheden beperkt tot genoemde termijn:
Onderdelen van het propedeutisch examen zijn twee (2) jaar geldig, gerekend vanaf de toetsdatum. Reden hiervoor is de selecterende functie van de propedeuse;
Onderdelen van het afsluitend examen zijn vijf (5) jaar geldig, gerekend vanaf de toetsdatum. Reden hiervoor is de noodzaak van voortdurende aanpassing van de inhoud van de opleiding aan wat de beroepspraktijk vraagt;
De rector magnificus kan op verzoek van de student de geldigheidsduur verlengen. Dit verzoek dient door de decaan te worden ondersteund.
8.3. Examencommissie De opleiding BSW heeft een examencommissie benoemd. De examencommissie is conform art. 7.1 van de OER beslast met de volgende taken: 1.
het afnemen van de toetsen en het vaststellen van de uitslag ervan;
2.
de zorg voor de organisatie van de toetsen en voor de goede gang van zaken tijdens de toetsen;
3.
het afhandelen van aanvragen om toestemming voor het volgen van een minor;
4.
het vaststellen van de uitslag van de examens;
5.
het uitreiken van getuigschriften en verklaringen;
6.
het afhandelen van verzoekschriften;
7.
het verlenen van vrijstellingen;
De examencommissie is bevoegd om beschikkingen en incidentele regelingen te treffen die afwijken van het in deze regeling bepaalde:
indien ten gevolge van bijzondere omstandigheden toepassing van deze regeling tot ernstige onbillijkheden of tot onzorgvuldige behandeling zou leiden;
43 | B S W
of indien de belangen van een student of een groep studenten ten gevolge van door de instelling gemaakte fouten geschaad dreigen te worden;
of indien de examencommissie besluit een verzoek van een individuele student in te willigen;
Een beschikking of regeling als hierboven bedoeld wordt terstond aan de betrokken student(en) bekend gemaakt;
10. De examencommissie bepaalt in overleg met de decaan de data en tijdstippen voor het afleggen van de toetsen en maakt deze uiterlijk één maand na aanvang van het studiejaar bekend; 11. De voorzitter van de examencommissie of zijn plaatsvervanger is bevoegd zaken die de examencommissie aangaan en die naar zijn oordeel geen uitstel kunnen verdragen, in overleg met de decaan af te handelen. Hij legt hiervan op de eerstvolgende vergadering van de examencommissie verantwoording af aan de examencommissie; 12. De examencommissie neemt binnen een termijn van vier weken een besluit op een aan haar gericht verzoek. Op grond van zwaarwegende omstandigheden kan de examencommissie afwijken van deze termijn. In dit laatste geval wordt betrokkene hierover geïnformeerd.
8.4. Indienen verzoekschriften voor extra herkansing of vrijstellingen Voor een extra herkansing of vrijstelling kan schriftelijk een verzoek ingediend worden bij de examencommissie. Voor een extra herkansing schrijft de student een getypt verzoek met een uitgebreide motivatie en ondersteund door een onderbouwing door de SLB’er. De SLB’er ondertekent ook het formulier/brief.
Voor de aanvraag van vrijstelling voor één of meer vakken wordt een schriftelijk getypt verzoek ingediend, ondersteund door bewijslast van gevolgd onderwijs in betreffend studieonderdeel waarvoor een vrijstelling wordt aangevraagd. Bewijslast kan bestaan uit: cijferoverzicht, geschreven producten, portfolio, inhoudsoverzicht van het gevolgde programma.
8.5. Fraude Bij fraude dient er gedacht te worden aan het op een oneigenlijke manier aantonen van de verworven competenties, voorafgaande, tijdens of na afloop van de tentamenafname. Ook plagiaat (het bewust overnemen van bronnen, zonder bronvermelding en daarbij doen alsof het authentiek werk is) valt onder fraude. De belangrijkste regels:
Indien een student zich schuldig maakt of heeft gemaakt aan frauduleuze praktijken bij een toets, ontvangt de student geen beoordeling van de toets;
44 | B S W
Als de fraude wordt bemerkt tijdens het afleggen van de toets, kan de examinator c.q. de surveillant de student van verdere deelname aan de toets uitsluiten;
De examinator of de surveillant die de fraude heeft bemerkt, stelt de examencommissie daarvan ten spoedigste op de hoogte;
De examencommissie is bevoegd aan de student die zich schuldig heeft gemaakt aan fraude, het recht te ontnemen één of meer nader aan te geven toetsen van de opleiding af te leggen voor een termijn van ten hoogste één jaar;
In de Tentamen- en Frauderegeling van de UNA is het fraudebeleid nader uitgewerkt (zie blackboard in BSW- algemene informatie: “Regulations Governing Exams, Cheating and Plagiarism UNA 2006”). Van de student wordt verwacht hiervan op de hoogte te zijn.
8.6. Beroepscommissie Op de UNA is er een beroepscommissie, conform de Landsverordening UNA. Een student die zich in zijn belang geschaad acht door een besluit, zoals bedoeld in het 1e lid van art. 23 van de Landverordening UNA, dan wel door het lang uitblijven daarvan kan een beroep instellen bij de Commissie van Beroep. Het 1e lid van art. 23 luidt:
De student, die rechtstreeks in zijn belang is geschaad door een besluit waarbij de uitslag van een examen of een onderdeel daarvan is vastgesteld, dan wel door de wijze waarop een examen of onderdeel daarvan is afgenomen, kan bij een met redenen omkleed beroepschrift beroep instellen bij een door de rector magnificus ingestelde commissie van beroep.
8.7. Suggesties en klachten Eerste aanspreekpunt voor suggesties en klachten ten aanzien van de gang van zaken binnen een bepaald vak en/of de afsluiting daarvan, is de betreffende docent. In tweede instantie en indien noodzakelijk kun je je wenden tot je studieloopbaanbegeleider, vervolgens tot de programmanager van de opleiding en tenslotte bij de decaan van de faculteit. Voor zaken en problemen van meer persoonlijke aard is het studentendecanaat van Student Services Center de aangewezen instantie. 8.8. Faculteitsraad Er is een faculteitsraad, bestaande uit vaste docenten, studenten en ondersteunend personeel. De leden van de faculteitsraad praten mee over zaken die de faculteit aangaan en zij adviseren de decaan dienaangaande. De decaan overlegt iedere onderwijsperiode (elk blok) met de faculteitsraad over de organisatie en de uitvoering van het onderwijs.
45 | B S W
46 | B S W
8.9. Studentenraad Het medezeggenschapsorgaan door middel waarvan studenten hun visie, meningen enz. officieel kenbaar kunnen maken, is de studentenraad. De studentenraad bestaat uit maximaal drie vertegenwoordigers van de studenten per faculteit. Zij adviseert met betrekking tot de studentenvoorzieningen, de kwaliteitszorg van het onderwijs, in het bijzonder de studeerbaarheid van de programma’s en het beroepsreglement. De vergaderingen van de studentenraad met de rector magnificus zijn openbaar. Voor verdere inlichtingen over de studentenraad en de verkiezingsprocedure kan men zich wenden tot de Student Services Center.
47 | B S W
9.
Praktische informatie
9.1.
Plaats Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen
Het kantoor van BSW bevindt zich in het donker blauwe ‘noodkantoor’, links van het hoofdgebouw (achter de D-lokalen). Studenten kunnen te alle tijde vrij inlopen, maar we rekenen wel op omgangsnormen, zoals we deze in de opleiding ontwikkelen (niet roken, niet eten, gepaste kleding, gepast taalgebruik).
9.2.
Het office management
Voor praktische informatie en informatie over ProgRESS en cijfers, kan de student zich in eerste instantie wenden tot het Office management, tel. 844-2213, mw. Ichel Roojer. Email:
[email protected]. Openingstijden zijn:
maandag t/m donderdag: 8.00 – 18.30 uur
vrijdag: 8.00 – 12.00 uur
9.3.
Stagecoördinator BSW
Studenten die hun stage moeten gaan regelen, kunnen daartoe contact opnemen met de stageadministratie, mevrouw Dayanara Fanny.
9.4.
De program manager
Voor vragen over programmadeelname, blackboard, roostering, of over de opleiding in het algemeen kan de student zich wenden tot de Program manager, tel. 844-2201, Magdalis Bakboord, MBA. Email:
[email protected]
9.5.
De decaan
De decaan is belast met de volgende taken: 1.
de interne kwaliteitszorg voor onderwijs en onderzoek binnen de faculteit;
2.
het vaststellen van het onderwijsprogramma en de examenregeling van de faculteit alsmede de regelmatige beoordeling daarvan;
3.
het vaststellen van algemene richtlijnen voor de wetenschapsbeoefening van de faculteit;
4.
het vaststellen van het jaarlijks onderzoeksprogramma van de faculteit;
5.
het houden van toezicht op de uitvoering van het onderwijsprogramma en de examenregeling en op het jaarlijks onderzoeksprogramma, alsmede het uitbrengen van regelmatig verslag hieromtrent aan de rector magnificus en
6.
het instellen van de facultaire examencommissies alsmede de benoeming van de leden van die commissies.
48 | B S W
De decaan is mevrouw drs. Odette van Brummen-Girigori. Een gesprek met haar kan men aanvragen door een email te sturen naar
[email protected].
9.6.
Het team
Per studiejaar 2013-2014 wordt het team van BSW gevormd door acht vaste medewerkers. Daarnaast worden er voor verschillende vakken gastdocenten ingezet. Gastdocenten zijn werkzaam in de praktijk en geven alleen les in het betreffende vak.
Vaste staf
Functie
Odette van Brummen Decaan
Email
[email protected]
Renske Pin
Hoofd Wetenschappelijk medewerkster
[email protected]
Iona Taylor
Wetenschappelijk medewerkster
[email protected]
Keshia Curie
Wetenschappelijk medewerkster
[email protected]
Mikel Mattheeuw
Wetenschappelijk medewerker
[email protected]
Magdalis Bakboord
Program manager
[email protected]
Ichel Roojer
Office manager
[email protected]
Dayanara Fanny
Assistent Office manager
[email protected]
9.7.
Bereikbaarheid gastdocenten
De docenten zijn bereikbaar via hun e-mail adres of via hun postvakken bij de opleiding.
49 | B S W
10.
Faciliteiten en diensten
10.1. Student Services Center De afdeling Student Services Center staat onder leiding van mw. Elica Ras-Fullinck. Contactgegevens:
e-mail :
[email protected]
tel
844 2142
:
Informatiebalie Bij de Student Services Center kun je bij de informatiebalie o.a. terecht: 1.
Voor het verkrijgen van algemene informatie over de UNA
2.
Om je in en uit te schrijven bij een faculteit van de UNA
3.
Voor het aanvragen van verklaringen (voor niet officiële cijferlijsten kan de student terecht op progRESS.www)
Openingstijden:
Contactgegevens:
ma
11.00 – 17.00 uur
di
08.00 – 17.00 uur
wo
08.00 – 17.00 uur
do
08.00 – 17.00 uur
vr
08.00 – 16.30 uur
e-mailadres
:
[email protected]
tel
:
844 2144
Studentendecanaat Ook is bij de Student Services Center het studentendecanaat gevestigd. Het studentendecanaat staat onder leiding van mw. Elica Ras-Fullinck. Zij wordt bijgestaan door mw. Christina Daniel. Zit je met vragen, twijfels of moeilijkheden op het gebied van studiekeuze en –loopbaan; persoonlijke problemen; angstgevoelens (tentamens / presentaties); leerkrachten, studenten en anderen; studiefinanciering; studieproblemen en/of –vaardigheden, dan kun je terecht bij het studentendecanaat. Samen wordt de situatie in kaart gebracht en gezocht naar mogelijke oplossingen. Gegevens worden vertrouwelijk behandeld. Je kunt een afspraak maken of even binnen lopen. Contactgegevens:
e-mailadres
:
[email protected] /
[email protected]
tel
:
844 2149 / 844 2142
50 | B S W
10.2. Finance De afdeling Finance staat onder leiding van mw. Sammy Mourillon. Contactgegevens:
e-mail :
[email protected]
tel
844 2206
:
Reproductiekamer Bij de reproductiekamer kan je terrecht voor:
Kantoorartikelen kopen
UNA-publicaties kopen
Kopieerwerk laten doen van 1 velletje tot een compleet verslag
Verslagen laten inbinden
Openingstijden:
Contactgegevens:
ma t/m do
:
8.00-16.30 uur
vr
:
8.00-16.00 uur
e-mailadres :
[email protected] /
[email protected]
tel
844 2147 / 844 2145
:
Studentenadministratie Hier wordt ook de betaling van de college- en examengelden bijgehouden. Bij het niet nakomen van de betaling van de college gelden dan wordt de toegang tot Blackboard en progRESS afgesloten. Hierdoor kan een student zich niet inschrijven voor een tentamen/hertentamen dus ook niet meedoen met een tentaminering. Openingstijden:
Contactgegevens:
ma t/m vr
:
8.00 – 16 uur
e-mailadres :
[email protected]
tel
8442 208
:
10.3. Bibliotheek De afdeling Bibliotheek staat onder leiding van mw. Margo Groenewoud. Contactgegevens:
e-mail :
[email protected]
tel
844 2236
:
De bibliotheek van de UNA verzorgt voor de hele universiteit de dienstverlening ten behoeve van onderwijs, onderzoek, bestuur en algemene vorming. De bibliotheek onderhoudt contacten met bibliotheken en informatiecentra in binnen- en buitenland. De toegang tot de bibliotheek is vrij. Voor het lenen van boeken moet je echter wel een pasje
51 | B S W
hebben. Studenten van de UNA gebruiken hiervoor hun collegekaart. De bibliotheek heeft de volgende secties en openingstijden. De catalogus is ook toegankelijk via www.una.an.
Uitleen Maandag
12.00 - 17.00 uur
dinsdag t/m donderdag
08.00 - 17.00 uur
vrijdag
08.00 - 16.00 uur
De sectie Antiana / Arubana heeft dezelfde openingstijden als bij uitleen en alleen toegangbaar volgens afspraak. Deze collectie is alleen ter inzage.
Studiezaal maandag t/m zondag
08.00 – 22.30 uur
De contactpersoon voor de studenten van FMG is mw. Lisette Rosini. Contactgegevens:
emailadres
:
[email protected]
tel
:
8442 233
10.4. Campus Tot de campus worden toegelaten studenten die zijn ingeschreven aan de UNA. Daarbij wordt prioriteit gegeven aan studenten die niet afkomstig zijn van Curaçao. De verblijfkosten bedragen ANG 750,- per maand inclusief maaltijden (te betalen gedurende 10 maanden; inclusief OB). Beursstudenten krijgen hierop reductie. De campus heeft tot doel het verschaffen van een rustige studiesfeer aan de studenten en biedt de volgende mogelijkheden. 1.
rustige studieruimte
2.
eigen kamer, met telefoon- en internetaansluiting (campus)
3.
drie maaltijden per dag
4.
sportfaciliteiten
Verdere informatie en inschrijfformulieren zijn beschikbaar bij de Campusmanager, de heer Ernest de Palm in zijn kantoor op de Campus. Je kunt telefonisch inlichtingen krijgen op nummer 844 2217 en 2218 of via e-mail
[email protected].
52 | B S W
10.5. Computercentrum (CCUNA) De afdeling CCUNA staat onder leiding van dhr. Leendert Pengel Contactgegevens:
e-mail :
[email protected]
tel
844 2248
:
CCUNA heeft de beschikking over verschillende computerlabs en biedt ook computer cursussen in de avonduren aan. Studenten van de UNA genieten een 50% korting van het cursusbedrag.
Wireless internet connectie De UNA biedt ook wireless internet connectie aan de UNA studenten. De student moet bij de afdeling langsgaan om een verzoek in te dienen. Dit kan op de dinsdagen en donderdagen van 08.00-12.00.
Lokaal reserveren De student die in de lokalen wilt studeren of aan zijn opdrachten wilt werken in groepen kan een email sturen naar
[email protected]. Vermeld hierbij de gewenste dag en tijd.
Voor meer informatie kun je contact opnemen met de CCUNA administratie onder telefoonnummer 844 2250 / 2251 of via e-mail
[email protected].
10.6. Communicatie binnen de opleiding Via het prikbord en/of Blackboard (het intranetsysteem van UNA) word je op de hoogte gehouden van onder meer roostering, uitslagen, groepsindeling en mededelingen over aan te schaffen materialen. Daarnaast kun je er ook informatie over roosterwijzigingen, ziekte van docenten, activiteiten, conferenties etc. vinden. Het is dus van belang dat je regelmatig (liefst dagelijks!!) deze communicatiekanalen raadpleegt. Bij inschrijving als student ontvang je de inloggegevens voor Blackboard.
Voor tentameninschrijving en het vastleggen en bijhouden van studieresultaten hanteert de faculteit ProgRESS www. Ook hiervoor ontvang je bij inschrijving je inloggegevens. Blackboard en ProgRESS www zijn 2 verschillende systemen met ieder hun eigen inlogprocedure. Voor standaard inlogprocedures wordt verwezen naar het studentenstatuut.
10.7. Bereikbaarheid studenten Elke student krijgt een eigen Blackboard-adres. In een beperkt aantal gevallen zal informatie per post worden verzonden. Je wordt daarom dringend verzocht een adres-
53 | B S W
en/of email wijziging door te geven aan de afdeling Student Services Center en het office management van de Faculteit.
10.8. Roostering Het aantal colleges kan van periode tot periode verschillend zijn, maar er zijn niet de hele week ingeroosterde lesactiviteiten. Wij gaan ervan uit, dat iedereen de niet-ingeroosterde tijd besteedt aan opdrachten, voorbereiding, activiteiten, zelfstudie, en dergelijke. Bij de 42 weken zijn ook de afsluitings- en herkansingsweken meegerekend; ook in deze weken word je geacht te studeren, net als in de inhaalweken. Alleen de weken die in het jaarrooster opgenomen zijn als vakantieweken tellen niet mee.
Per periode wordt er een weekrooster vastgesteld. De weekrooster vind je op Blackboard. De weekrooster wisselt per periode. De nieuwe rooster is uiterlijk een week voordat het ingaat, bekend. De onderwijsactiviteiten (contacttijd) zijn van maandag t/m vrijdag. Er zijn collegetijden voor middaggroepen met collegetijden van 13.00 - 19.00 uur en voor avondgroepen met collegetijden van 17.30 - 21.30 uur.
54 | B S W
Bijlagen
55 | B S W
Bijlage 1 – COMPETENTIES UITGEWERKT NAAR LEERRESULTATEN
Toelichting bij de competentieniveaus De competentieniveaus zijn aanvullend en opvolgend. Om te borgen dat de bouwstenen van de competenties - kennis, vaardigheden en houding - in het onderwijs- en toetsprogramma herleidbaar zijn tot de competenties zijn ze in de niveaus 1 en 2 apart uitgewerkt. Voor niveau 3 zijn de leerresultaten op het niveau van de competenties beschreven. Indicatoren niveau 1 Cluster 1. Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. Kennis: De student heeft kennis van samenlevingsverbanden en achtergronden en levensovertuigingen van diverse klantgroepen en individuen. De student heeft kennis van het welzijnswerk op de Antillen vanuit historisch perspectief. Vaardigheden: De student kan vanuit kennis over diversiteit aan achtergronden en levensovertuigingen benoemen wat de invloed daarvan is op individuen, groepen en organisaties. Attitude: De student reflecteert op de eigen achtergrond en positie in relatie tot de positie en achtergrond van anderen. De student gaat relaties aan vanuit erkenning en respect van de leefwereld en identiteit van betrokkenen. Cluster 2. Sociaal agogisch handelen Toelichting: Sociaal-agogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten binnen de werkvelden MW, PH en HRM en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaal-agogische contexten binnen de werkvelden MW, PH en HRM wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, werknemer, groep en organisatie. Kennis: De student heeft kennis van de belangrijkste sociaal agogische methodieken. Hij is in staat deze in verband te brengen met kenmerkende doelgroepen en contexten. Vaardigheden: De student beheerst de basisvaardigheden van de agogische professional, zoals doorvragen, feedback geven en ontvangen, vergaderen en afspraken maken en nakomen. De student analyseert op methodische wijze de startsituatie van cliënten/werknemers en formuleert op basis daarvan haalbare doelen. Attitude: De student is zich bewust van de invloed van de eigen normen en waarden op zijn denken en handelen. Hij verhoudt zich hiermee tot anderen. Cluster 3. Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaal-agoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven
56 | B S W
hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie Kennis: De student heeft kennis van de structuren en culturen van verschillende typen organisaties. De student heeft kennis van de positionering van de social work professional tussen organisatie en cliënt/werknemer. Vaardigheden: De student kan het eigen werk organiseren binnen de gegeven randvoorwaarden van een organisatie. De student toont dat hij in staat is om informatie te presenteren en te delen met anderen. Attitude: De student is dienstverlenend en coöperatief. Hij toont initiatief in de samenwerking met anderen. De student is bereid om samen te werken en informatie te delen met collega’s. De student durft de eigen grenzen te verleggen. Cluster 4. De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaal-agogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, werknemer, groep en/of organisatie.1 Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Kennis: De student heeft kennis van het belang van taal voor effectief sociaal agogisch handelen. De student heeft kennis van communicatieprocessen in groepen en tussen individuen. Hij heeft kennis van de invloed van culturele factoren en interculturele communicatie. Vaardigheden: De student beheerst voldoende mondelinge en schriftelijke taalvaardigheden in Nederlands en Papiamento, nodig voor effectieve communicatie in de context van de opleiding. De student kan samenwerkingsrelaties in groepen aangaan en ontwikkelen. Hij kan zijn eigen rol binnen samenwerking te benoemen en te hanteren. Hij reflecteert op de eigen rol en het eigen aandeel in communicatieprocessen. Hij betrekt daarbij de kennis over interculturele communicatie. Hij is in staat om duidelijk onder woorden te brengen wat hij bedoelt. Attitude: De student toont respect voor anderen. De student kan agogische relaties aangaan en onderhouden. Hij staat open voor samenwerking. De student is bereid om te leren van successen en fouten van zichzelf en anderen. Cluster 5. Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaal-agoog kan sociaal-agogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling, bedrijfsstrategie en beroepsontwikkeling. Kennis: De student heeft kennis van de basisbegrippen en theorieën van verschillende vormen en opvattingen over kennisontwikkeling en onderzoek. Vaardigheden: Student is in staat om bronnen te gebruiken en systematisch gegevens te verzamelen en te rapporteren. De student past basistechnieken van onderzoek toe en is in staat om een onderzoeksplan te maken. Attitude: De student is nieuwsgierig en onderzoekend.
Cluster 6. Lerende Professional Toelichting: De sociaal-agoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. 1
Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in Klaar voor de Toekomst.
57 | B S W
Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. Kennis: Vanuit literatuur en praktijk geeft de student blijk van besef van het bestaan van de kwaliteitsnormen en standaarden van het beroep. De student heeft kennis van verschillende leerstrategieën en hun effectiviteit voor het behalen van verschillende soorten leerdoelen. Vaardigheden: De student is in staat om te reflecteren op de eigen professionele kennis, vaardigheden en houding. Hij is in staat om eigen ontwikkelingsmogelijkheden te herkennen en te benoemen. De student is in staat om voor hem relevante leerdoelen te benoemen en operationeel te formuleren. De student is in staat om inbreng van anderen te verkrijgen bij het formuleren en realiseren van zijn leerdoelen. Attitude: De student toont dat hij gemotiveerd is om zich te blijven ontwikkelen, binnen en buiten de opleiding. De student staat open voor feedback van anderen en voor het toepassen van verschillende leerstrategieën. De student ontwikkelt een eigen visie op het beroep en de bijdrage die het levert aan de samenleving.
58 | B S W
NIVEAU 2 Stagebekwaam Cluster 1. Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. Kennis: De student is in staat om de kenmerkende problematieken van de Antillen te benoemen en vanuit filosofische, religieuze en interculturele invalshoeken te analyseren. Hij weet dit te vertalen naar zijn professionele handelen als social worker en vanuit het gekozen uitstroomprofiel. Hij is in staat om beroepsdilemma’s te benoemen. Vaardigheden: De student is in staat tot het verzamelen van cliëntgegevens /organisatiekenmerken en het analyseren van cliëntsituaties/organisatiekenmerken vanuit meerdere perspectieven. Met behulp daarvan stelt hij een ontwikkelingsgericht hulpverlenings- c.q. behandelplan of beleidsplan op. De cliënt kan een individu, werknemer, gezin of maatschappelijk systeem zijn. Attitude: De student heeft een visie op de sociale invalshoeken en culturele waarden in de aangetroffen situaties, kan deze verwoorden en beargumenteren op basis van theorie en belanghebbenden. De student betrekt hierbij ethische afwegingen. Cluster 2 Sociaal agogisch handelen Toelichting: Sociaal-agogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten binnen de werkvelden MW, PH en HRM en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaal-agogische contexten binnen de werkvelden MW, PH en HRM wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, werknemer, groep en organisatie. Kennis: De student heeft kennis van de belangrijkste sociaal agogische methodieken en past ze toe op verschillende doelgroepen in eenvoudige beroepscontexten. De student heeft inzicht in het beroepsdilemma afstand en nabijheid. Vaardigheden: De student past de gespreksvaardigheden van het gekozen profiel, zoals leiden en volgen, toe in eenvoudige beroepscontexten. De student analyseert op methodische wijze de startsituatie van cliënten/werknemers en formuleert op basis daarvan haalbare doelen. Hij richt zich daarbij op zowel doelen als proces en werkt daarbij planmatig. Hij is in staat tot het verantwoorden van zijn methodisch handelen. Attitude: De student richt zich bij het sociaal agogisch handelen steeds op het individu, de omgeving, het systeem en hun wederzijdse samenhang en beïnvloeding. Hij houdt daarbij rekening met normatieve perspectieven. Cluster 3 Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaal-agoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dát van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie Kennis: De student heeft inzicht in beleidsmatige en organisatorische aspecten van social work. De student heeft kennis van verschillende managementstijlen en/of HRM instrumenten. De student heeft kennis van de dynamiek en de schaalgrootte van het werkveld en de diverse organisaties. Vaardigheden: De student is in staat om samen te werken met andere medewerkers, zowel vakgenoten als andere beroepsbeoefenaars, zowel professionals als vrijwilligers.
59 | B S W
De student is in staat om beleid van een organisatie te analyseren en te vertalen naar een management aanpak. De student is in staat om het eigen werk te organiseren en toont initiatief in eenvoudige praktijksituaties. De student is in staat een projectplan met een realistische begroting te maken. Attitude: De student is in staat als medewerker of vrijwilliger loyaal en assertief te functioneren vanuit de doelstellingen en het beleid van de organisatie. De student heeft een ondernemende houding. Cluster 4 De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaal-agogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, werknemer, groep en/of organisatie.2 Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. Kennis: De student heeft kennis over hoe hij de eigen kwaliteiten professioneel in kan zetten bij beroepssituaties en beroepsdilemma’s, die zich kunnen voordoen in de context van het gekozen uitstroomprofiel. Vaardigheden: De student kan professionele samenwerkingsrelaties in groepen aangaan en ontwikkelen. Hij kan zijn professionele rol in deze samenwerking benoemen, hanteren en verantwoorden. Hij reflecteert op zijn professionele rol en het eigen aandeel in communicatieprocessen. Hij toont interculturele sensitiviteit aangaande de cliënt/werknemer. Attitude: Hij brengt vanuit de eigen functie en positie kennis, inzicht en een mening in. Hij heeft zicht op de kwaliteiten van teamleden/werknemers en stimuleert anderen om gebruik te maken van hun kwaliteiten, benoemt synergie en is resultaatgericht. Cluster 5 Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaal-agoog kan sociaal-agogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling, bedrijfsstrategie en beroepsontwikkeling. Kennis: De student heeft kennis van de basisbegrippen, theorieën en opvattingen over kwalitatief onderzoek en kan deze toe passen in eenvoudige social work contexten. De student is in staat om resultaten van kwantitatief onderzoek te analyseren en te vertalen naar de betekenis voor de praktijk van social work. Vaardigheden: De student is in staat om ontwikkelingen in een wijk/organisatie te signaleren en deze te vertalen naar een projectplan. De student is in staat om eigen onderzoek te presenteren aan vakgenoten en belanghebbenden. Hij toont daarbij inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van het eigen onderzoek en dat van anderen. Attitude: De student heeft een objectieve en kritische houding ten opzichte van het eigen onderzoek en dat van anderen. De student is ondernemend en pro-actief. Cluster 6 Lerende Professional Toelichting: De sociaal-agoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. Kennis: De student is actief op zoek naar concepten en theorieën die relevant zijn voor het gekozen profiel en die te vertalen naar zijn professie en zijn professionele ontwikkeling. De student toont aan op de hoogte te zijn van relevante en actuele vakliteratuur. 2
Deze vermogens vragen verdere uitwerking en argumentatie. Voorlopig sluiten we op dit punt grotendeels aan bij de persoonlijke en zogenoemde ‘generieke vermogens zorg & welzijn’, zoals verzameld in Klaar voor de Toekomst.
60 | B S W
Vaardigheden: De student heeft zicht op zijn sterke en zwakke kanten die hij in zijn professie kan ontwikkelen en inzetten. De student is in staat om te reflecteren op de eigen professionele kennis, vaardigheden en houding. Hij is in staat om eigen (professionele) ontwikkeling te benoemen en te sturen. De student is in staat om door middel van intervisie te leren van de inbreng van anderen. Hij vertaalt dit naar leerdoelen en concreet handelen. Attitude: De student toont dat hij gemotiveerd is om zich te ontwikkelen binnen en buiten de opleiding en zich te verdiepen in het gekozen profiel. De student ontwikkelt een eigen visie op het beroep binnen het gekozen profiel en de bijdrage die hij kan leveren aan de samenleving/de organisatie.
61 | B S W
NIVEAU 3 Startbekwaam Cluster 1 Verkennen, analyseren, definiëren Toelichting: De professional is in staat om – samen met doelgroep, opdrachtgever en andere betrokkenen – de kwaliteit van de verschillende sociale dimensies waarin individu, groep en samenleving betrokken zijn te verkennen, te analyseren en te definiëren; met name in situaties waar de kwaliteit van het bestaan onder druk staat. De ontwikkeling van deze competentie beoogt een professional die gericht is op het bijdragen aan de realisatie van een menswaardig bestaan en die in staat is daar rekenschap van af te leggen in zijn of haar professioneel handelen. 1. De startbekwame professional is in staat tot het opsporen van in concrete situaties benodigde kennis, informatie, objectieve en subjectieve gegevens. 2. Hij kan deze gegevens verwerken tot een ontwikkelingsperspectief. Het gaat hierbij om de verwerving van zowel feitelijke gegevens als bewust maken van beleving, behoeften, vermogens en mogelijkheden tot participatie van individuen en groepen. 3. Hij gebruikt hierbij maatschappelijke en politieke kansen en mogelijkheden. De startbekwame professional kan zodanig handelen dat ontwikkelingsmogelijkheden van cliënten, werknemers, groepen en organisaties binnen maatschappelijke mogelijkheden in de verschillende dimensies worden aangesproken. Hij is in staat zich bewust te maken van zijn eigen sociale en culturele waarden en die van anderen en betrekt deze in overwegingen in verschillende beroepssituaties. De startbekwame professional heeft een beargumenteerde, breed reikende visie op de sociale invalshoeken en culturele waarden in de aangetroffen situaties. Hij is in staat om deze visie verder te ontwikkelen in samenwerking met doelgroep en opdrachtgever. De student maakt ethische afwegingen en verantwoordt deze in situaties waarin het sociale onder druk staat. Cluster 2 Sociaal agogisch handelen Toelichting: Sociaal-agogen zijn in staat tot methodisch handelen in sociaalagogische contexten binnen de werkvelden MW, PH en HRM en tot het verantwoorden van dat handelen. Het eigene van het methodisch handelen in sociaal-agogische contexten binnen de werkvelden MW, PH en HRM wordt primair gekarakteriseerd door de gerichtheid op zelfregulatie en zelfontwikkeling (empowerment) van cliënt, werknemer, groep en organisatie. 1. De startbekwame professional is in staat om het sociaal-agogisch perspectief, zoals in de toelichting hierboven genoemd, optimaal te realiseren, ook juist in situaties / contexten waar dit perspectief onder druk staat. 2. Hij is in staat zich te richten op culturele en maatschappelijke participatie en op identiteitsvorming/vorming van beroepsperspectief. 3. De startbekwame professional is in staat tot het dialogisch en wederkerig benaderen van de doelgroep in zijn of haar context. 4. Hij is in staat tot methodisch handelen binnen het spectrum van voor het uitstroomprofiel relevante sociaalagogische handelingsvormen. 5. Hij is pro-actief, doelgericht en planmatig en richt zich zowel op proces als resultaat. 6. Hij is in staat om zijn handelen methodisch te verantwoorden. Cluster 3 Werken in en vanuit een bedrijf of organisatie Toelichting: De organisatorische context van waaruit de sociaal-agoog opereert kan sterk verschillen: van een zelfstandige kleine onderneming tot een grote organisatie met honderden medewerkers. Dàt van de sociaal agoog op een bepaalde wijze functioneren in die context wordt vereist, is evident. Wij geven hier de voornaamste kwaliteiten. De professional kan zich staande houden in een organisatie 7. De startbekwame professional is in staat vanuit sociaalagogisch perspectief kritisch beleidsmatig te opereren binnen de doelen en strategie van organisatie of bedrijf. 8. Hij levert een bijdrage aan het beleid.
62 | B S W
9. Hij is in staat in mondelinge en schriftelijke rapportages verantwoording af te leggen. 10. Hij is in staat bedrijfsmatig te handelen met betrekking tot de inzet van middelen (materiele voorzieningen). 11. Hij is in staat een bijdrage te leveren aan de kwaliteitszorg van de organisatie of bedrijf. 12. De startbekwame professional is in staat multidisciplinair samen te werken met anderen, zowel vakgenoten, beroepsbeoefenaars uit andere disciplines als vrijwilligers. 13. Hij is in staat (bege)leiding te geven aan anderen, zowel medewerkers als vrijwilligers. 14. Hij is in staat formele relaties met derden op een transparante wijze te ontwikkelen en te onderhouden. 15. Hij is in staat een (professioneel) netwerk te ontwikkelen en te onderhouden. 16. De startbekwame professional is in staat ondernemend te denken en te handelen binnen een organisatie of bedrijf. Cluster 4 De persoon van de professional als instrument Toelichting: In het sociaal-agogisch handelen is steeds een aantal meer persoonlijke kwaliteiten van de werker méé in het geding ten behoeve van de versterking van het zelfregulatieve vermogen van de cliënt, werknemer, groep en/of organisatie. Dat brengt met zich mee dat de sociaal agoog in staat is een aantal aan de eigen persoonlijkheid verbonden vermogens professioneel in te zetten (nabijheid) op zodanige wijze dat afstand en nabijheid, presentie en interventie worden gecombineerd. 1. De startbekwame professional is in staat de eigen kwaliteiten en valkuilen te hanteren en deze door middel van reflectie verder te ontwikkelen. 2. Hij verbindt dit aan geschiktheid en ambities voor het gekozen uitstroomprofiel. 3. De startbekwame professional is betrokken, empatisch, assertief, representatief, integer en in staat professionele macht en verantwoordelijkheid te hanteren. Cluster 5 Onderzoek ontwikkelen Toelichting: De sociaal-agoog kan sociaal-agogisch onderzoek verrichten, gericht op planontwikkeling, bedrijfsstrategie en beroepsontwikkeling. De startbekwame professional is in staat veranderingen in de samenleving te signaleren, deze te relateren aan de Caribische regio en deze te vertalen in consequenties voor het professioneel handelen. De startbekwame professional is in staat onderzoek te doen naar de beroepsuitoefening en de uitkomsten te vertalen naar consequenties voor het beroepshandelen. Hij is in staat eigen onderzoek op passende wijze te presenteren en te representeren voor lokale en regionale stakeholders. De startbekwame professional is in staat om te reflecteren op de gekozen theoretische en normatieve kaders van waaruit hij zijn onderzoek verricht. Cluster 6 Lerende Professional Toelichting: De sociaal-agoog is in staat tot leven lang leren en het onderhouden van de eigen beroepscompetenties. Blijft zich gedurende zijn loopbaan professioneel ontwikkelen. Aandachtspunt: kennisontwikkeling, vakliteratuur en andere bronnen. Zelf kennis ontwikkelen. Systematisch werken, rapporteren. Bijdragen aan gemeenschappelijke visie op beroep. 1. De startbekwame professional is in staat vanuit de eigen professionaliteit een bijdrage te leveren aan de verdere kennisontwikkeling van de professie in de lokale en regionale context. 2. De startbekwame professional is in staat de eigen professionaliteit te ontwikkelen aan de hand van concepten, theorieën en praktijken van het gekozen uitstroomprofiel. 3. De startbekwame professional is in staat te handelen vanuit een eigen beroepsidentiteit.
63 | B S W