Politicologie Faculteit der Maatschappijen Gedragswetenschappen Universiteit van Amsterdam
Februari 2010
Uitgave: Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) Catharijnesingel 56 Postbus 8035 3503 RA Utrecht Telefoon: Fax: E-mail: Internet:
030 230 3100 030 230 3129
[email protected] www.qanu.nl
© 2010 QANU Tekst en cijfermateriaal uit deze uitgave mogen, na toestemming van QANU en voorzien van bronvermelding, door middel van druk, fotokopie, of op welke andere wijze dan ook, worden overgenomen.
2
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
INHOUD Voorwoord Deel I 1. 2. 3. 4.
Algemeen deel
Inleiding Taak en samenstelling van de commissie Betrokken opleidingen Werkwijze van de commissie
Deel II 1. 2.
5
Opleidingsdeel
De bacheloropleiding Politicologie van de Universiteit van Amsterdam The master’s programme Political Science of the University of Amsterdam
Bijlagen Bijlage A: Bijlage B: Bijlage C:
7 9 9 10 10
13 15 43
71 Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Domeinspecifiek referentiekader Bezoekprogramma
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
73 75 79
3
4
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
VOORWOORD Dit rapport beschrijft de bevindingen van de visitatiecommissie Politicologie 2009 met betrekking tot de opleidingen Politicologie die worden verzorgd door vier Nederlandse universiteiten. Het is onderdeel van de kwaliteitsbeoordeling van universitaire bachelor- en masteropleidingen in Nederland. Het doel van het rapport is om een betrouwbaar beeld te geven van de resultaten van de voor beoordeling voorgelegde opleidingen, om een terugkoppeling te geven naar de interne kwaliteitszorg van de betrokken organisaties en om als basis te dienen voor accreditatie van de betrokken opleidingen door de NederlandsVlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). De stichting Quality Assurance Netherlands Universities (QANU) beoogt onafhankelijke, objectieve en kritische beoordelingen te laten plaatsvinden en opbouwende kritiek te leveren, zo veel mogelijk uitgaande van een gestandaardiseerde set van kwaliteitscriteria, maar met oog voor specifieke omstandigheden. De visitatiecommissie Politicologie 2009 heeft haar taken met grote toewijding uitgevoerd. De opleidingen zijn op een grondige en zorgvuldige manier beoordeeld. Wij verwachten dat de oordelen en de aanbevelingen in zorgvuldige overweging worden genomen door de betrokken instellingen en opleidingen. Wij danken de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor hun bereidheid deel te nemen aan deze beoordeling en voor de toewijding waarmee ze hun taak hebben uitgevoerd. Onze dank gaat ook uit naar de medewerkers van de betrokken afdelingen en opleidingen voor hun inspanningen en hun medewerking aan deze beoordeling. Quality Assurance Netherlands Universities mr. C.J. Peels directeur
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
drs. J.G.F. Veldhuis voorzitter bestuur
5
6
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
DEEL I: ALGEMEEN DEEL
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
7
8
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
1.
Inleiding
In dit rapport brengt de onderwijsvisitatiecommissie Politicologie (hierna: de commissie) verslag uit van haar bevindingen. Het rapport bestaat uit twee delen: een algemeen deel (I) en een opleidingsdeel (II). Het algemene deel gaat in op de taak, de samenstelling en de werkwijze van de commissie en geeft een beschrijving van de uitgangspunten van de commissie. In het opleidingsdeel beschrijft de commissie de beoordeelde opleidingen aan de hand van de onderwerpen en facetten uit het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO.
2.
Taak en samenstelling van de commissie
Taak van de commissie De taak van de commissie was het uitvoeren van een visitatie van acht opleidingen op het gebied van de politicologie op basis van en in overeenstemming met het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO. De commissie is op basis van door of namens de opleidingen aangeleverde informatie en door middel van ter plaatse gevoerde gesprekken tot een oordeel gekomen over de verschillende aspecten van de kwaliteit van de opleidingen, zoals beschreven in het NVAO-kader, en de punten geïdentificeerd die naar haar oordeel verbeterd zouden kunnen worden. Samenstelling van de commissie Tot voorzitter, tevens lid van de commissie, werd benoemd: • prof. dr. C. (Kris) Deschouwer, hoogleraar Politieke wetenschappen, Vrije Universiteit Brussel, BE; Tot lid van de commissie werden benoemd: • prof. dr. C.W.A.M. (Kees) Aarts, hoogleraar Politicologie, Universiteit Twente, • dr. C. (Christien) van den Anker, University of the West of England, Bristol, VK, • prof. dr. M. (Marijke) Breuning, hoogleraar Politieke wetenschappen, University of North Texas, Denton, VS, • S.Q. (Sjoerd) Veldhuizen, student Universiteit van Amsterdam, • M. (Maaike) Verhoek, student Radboud Universiteit Nijmegen, • prof. dr. B.F. (Frans) van Waarden, hoogleraar Beleid en organisatie, Universiteit Utrecht, • prof. dr. S. (Stefaan) Walgrave, hoogleraar Politieke wetenschappen, Universiteit Antwerpen, BE. Drs. S. (Sietze) Looijenga, medewerker van het bureau van QANU, was projectleider voor de visitatie en secretaris van de commissie. Tijdens de startvergadering van de commissie, die door alle leden van de commissie werd bijgewoond, werd de heer Walgrave gekozen tot vicevoorzitter. Mevrouw Breuning heeft, naast haar inhoudelijke, ook haar onderwijsdeskundige expertise ingebracht in de visitatie. Zij heeft tijdens de bezoeken van de commissie extra aandacht gegeven aan de onderwijskundige aspecten van het beoordelingskader.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
9
De leden van de commissie hebben allen de onafhankelijkheidsverklaring ondertekend die QANU hanteert voor haar visitaties. Vier van de commissieleden hebben aan alle bezoeken deelgenomen: de heer Deschouwer, de heer Walgrave, mevrouw Breuning en mevrouw Van den Anker. De heer Van Waarden heeft alleen aan het bezoek aan de Vrije Universiteit Amsterdam deelgenomen, de heer Aarts aan de overige drie bezoeken, aan de Universiteit van Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Mevrouw Verhoek heeft als student-lid deelgenomen aan de bezoeken aan de Vrije Universiteit Amsterdam en de Universiteit van Amsterdam, de heer Veldhuizen aan de bezoeken aan de Radboud Universiteit Nijmegen en de Universiteit Leiden. Een overzicht van de curricula vitae van de commissieleden is opgenomen in bijlage A.
3.
Betrokken opleidingen
De commissie beoordeelde de volgende opleidingen: Instelling:
Opleiding (CROHO-nummer):
Vrije Universiteit (bezoek: 11 en 12 juni 2009)
B Politicologie (56606) M Political Science (60203) Universiteit van Amsterdam B Politicologie (56606) (bezoek: 15 en 16 juni 2009) M Politicologie (66606) Radboud Universiteit B Politicologie (56606) (bezoek: 21 en 22 september 2009) M Politicologie (66606) Universiteit Leiden B Politicologie (56606) (bezoek: 23 en 24 september 2009) M Political Science (60203)
4.
Variant(en): Voltijd Voltijd Voltijd, deeltijd Voltijd, deeltijd Voltijd Voltijd Voltijd Voltijd
Vervaldatum accreditatie: 17-04-2011 17-04-2011 18-10-2011 18-10-2011 21-03-2011 21-03-2011 02-05-2011 02-05-2011
Werkwijze van de commissie
Startvergadering Op 10 juni 2009 hield de commissie haar startvergadering. Tijdens deze vergadering werd de commissie geïnstalleerd door de voorzitter van het bestuur van QANU, de heer J.G.F. Veldhuis, waarna zij haar taakstelling en werkwijze besprak en het voorstel voor een domeinspecifiek referentiekader voor de visitatie formeel vaststelde. Het domeinspecifiek referentiekader is opgenomen in bijlage B. De voorbereiding op de bezoeken De projectleider heeft de zelfevaluatierapporten van de opleidingen gecontroleerd op kwaliteit en volledigheid en, in overleg met de voorzitter van de commissie, bepaald of de rapporten gebruikt konden worden voor de voorbereidingen op de bezoeken van de commissie. In alle gevallen voldeden de zelfstudies aan de eisen die daaraan gesteld mogen worden. De commissieleden hebben voorafgaand aan elk bezoek de zelfevaluatierapporten van de te beoordelen opleidingen bestudeerd en op basis daarvan vragen en opmerkingen
10
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
geformuleerd. Zij hebben daarnaast voorafgaand aan elk bezoek enkele bachelor- en masterscripties gelezen die waren geselecteerd door de voorzitter. Tijdens een voorbereidende vergadering aan het begin van elk bezoek heeft de commissie de zelfevaluatierapporten, de vooraf geformuleerde vragen en opmerkingen en de afstudeerscripties besproken en de te voeren gesprekken voorbereid. De bezoeken van de commissie Twee van de bezoeken van de commissie hebben plaatsgevonden in juni 2009, twee in september 2009. De commissie heeft voor alle bezoeken hetzelfde bezoekprogramma gehanteerd, omdat zij in alle gevallen de taak had om één bachelor- en één masteropleiding te beoordelen. Dat bezoekprogramma is opgenomen in bijlage C. De projectleider heeft steeds, voorafgaand aan de bezoeken, nadere afspraken gemaakt met de contactpersoon van de instelling over de precieze invulling van het programma. De commissie heeft tijdens elk bezoek gesproken met een groep bachelorstudenten, een groep masterstudenten en een groep docenten. Zij heeft verder in alle gevallen een gesprek gevoerd met een vertegenwoordiging van het faculteitsbestuur, met het opleidingsbestuur of -management, een aantal afgestudeerden, de leden van de Opleidingscommissies en Examencommissies en de studieadviseurs of -begeleiders. Verder heeft zij tijdens het bezoek aanvullend materiaal bestudeerd en een spreekuur georganiseerd voor studenten of docenten die de commissie separaat wilden spreken. De commissie gebruikte het grootste deel van de laatste middag van het bezoek voor het formuleren van haar oordeel over de opleidingen. Zij heeft bij de beoordeling de door QANU opgestelde checklist, die het Accreditatiekader bestaande opleidingen van de NVAO volgt, steeds als uitgangspunt gehanteerd. Aan het einde van een bezoek heeft de voorzitter van de commissie steeds een mondelinge rapportage gegeven van de eerste bevindingen van de commissie. De bestudering van het materiaal tijdens de bezoeken De commissie heeft tijdens haar bezoeken aanvullend materiaal bestudeerd dat zij vooraf ter inzage had gevraagd. Zij heeft veelvuldig gebruik gemaakt van de mogelijkheid om informatie uit de zelfstudie of de gevoerde gesprekken te verifiëren met behulp van dat materiaal. De commissie had de opleidingen gevraagd om de volgende documenten ter beschikking te stellen: alle eindwerkstukken of scripties die in de zelfstudie worden vermeld; de formulieren die worden gebruikt in het kader van de beoordeling van de scripties; voorlichtingsmateriaal (folders, brochures); studiemateriaal: verplichte literatuur, handboeken, syllabi, readers, studiehandleidingen; voorbeelden van werkstukken, portfolio’s, onderzoeksverslagen en stageverslagen; scriptiereglementen, richtlijnen voor het maken van werkstukken; stagereglementen, stagehandleidingen; reglementen met betrekking tot tentamens en examens, toetshandleidingen; toetsmaterialen (opdrachten, tentamens en dergelijke); verslagen van recente vergaderingen van de Opleidingscommissie en de Examencommissie; • materiaal met betrekking tot de evaluatie van colleges en curricula, eventueel ook studententevredenheidsmonitoren; • alumni-enquêtes;
• • • • • • • • • •
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
11
• verslagen of rapporten van relevante ad hoc-commissies; • jaarverslagen (onderwijs, onderzoek, laatste drie jaar).
In een aantal gevallen heeft de commissie tijdens een bezoek om aanvullende documentatie gevraagd. De opleidingen hebben naar de overtuiging van de commissie al het mogelijk gedaan om de commissie te voorzien van de informatie die zij wilde bestuderen. De beslisregels Het accreditatiestelsel kent een vierpuntsschaal voor de beoordeling van de facetten (onvoldoende, voldoende, goed of excellent) en een tweepuntsschaal voor de beoordeling van de onderwerpen (voldoende of onvoldoende). De commissie heeft bij het bepalen van haar oordelen voor de facetten de beslisregels van QANU gevolgd. Deze zijn: • de beoordeling ‘onvoldoende’ geeft aan dat de opleiding niet voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘voldoende’ geeft aan dat de opleiding voldoet aan de criteria voor
basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘goed’ geeft aan dat de opleiding aantoonbaar uitstijgt boven het niveau dat
wordt vastgelegd door de criteria voor basiskwaliteit die gelden voor het desbetreffende facet; • de beoordeling ‘excellent’ geeft aan dat de opleiding als een voorbeeld van best practice mag worden beschouwd met betrekking tot het desbetreffende facet. De rapporten De commissie heeft ervoor gekozen om aparte beoordelingsrapporten te schrijven voor de bachelor- en de masteropleidingen. Zij volgt daarin de keuze van de opleidingen, die tijdens de voorbereidingen voor de visitatie afgesproken hebben om de zelfevaluatierapporten voor de bacheloropleidingen in het Nederlands te schrijven en die voor de masteropleidingen in het Engels. Het is daarbij onvermijdelijk dat de beoordelingsrapporten (net als de zelfevaluatierapporten) overlap vertonen: de opleidingen van een instelling maken gebruik van dezelfde faciliteiten, worden verzorgd door dezelfde groep docenten en hanteren hetzelfde systeem voor de interne kwaliteitszorg. De secretaris van de commissie heeft, op basis van de bevindingen van de commissie tijdens de bezoeken, voor alle opleidingen conceptrapporten opgesteld en die, in overeenstemming met de binnen de commissie gemaakte afspraken, verspreid onder de commissieleden. Hij heeft de opmerkingen van de commissieleden verwerkt in de conceptrapporten en die vervolgens, in het kader van de hoor-wederhoorprocedure, voorgelegd aan de betrokken faculteiten en opleidingen met het verzoek eventuele feitelijke onjuistheden of andere verbeterpunten te identificeren. De reacties van de faculteiten op de conceptrapporten zijn voorgelegd aan de voorzitter van de commissie, die besloten heeft of de opmerkingen en suggesties van de opleidingen werden verwerkt in de tekst. De definitieve versie van het beoordelingsrapport is vastgesteld in februari 2010.
12
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
DEEL II: OPLEIDINGSDEEL
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
13
14
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
1.
De bacheloropleiding Politicologie van de Universiteit van Amsterdam
Administratieve gegevens Bacheloropleiding Politicologie: Naam opleiding: CROHO-nummer: Niveau: Oriëntatie: Studielast: Graad: Variant(en): Locatie(s): Einddatum accreditatie:
Politicologie 56606 bachelor wo 180 EC Bachelor of Science voltijd Amsterdam 18 oktober 2011
Het bezoek van de visitatiecommissie Politicologie aan de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen van de Universiteit van Amsterdam vond plaats op 15 en 16 juni 2009. De deeltijdvariant van de opleiding is in afbouw. 1.0.
Structuur en organisatie van de faculteit
De opleidingen Politicologie worden verzorgd door de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen (FMG), die zes afdelingen kent die de personele inzet leveren voor het onderwijs en onderzoek dat binnen de faculteit wordt verricht, waaronder de afdeling Politicologie. Binnen de instelling is het onderwijs vanaf 2009 ondergebracht in Colleges (voor het bacheloronderwijs) en Graduate Schools (voor het masteronderwijs). De faculteit kent vier Colleges en vier Graduate Schools. De bacheloropleiding Politicologie is ondergebracht in het College Sociale Wetenschappen (CSW). De leiding van het CSW is in handen van een directeur die ook voorzitter van het bestuur van het College is. Dat bestuur bestaat uit de directeuren van de opleidingen, een studentlid, de bedrijfsvoerder en het hoofd van het bureau. Elke opleiding heeft een eigen directeur en beschikt over opleidingsspecifieke ondersteuning. De bacheloropleiding heeft dus een eigen directeur. 1.1.
Het beoordelingskader
1.1.1. Doelstellingen opleiding F1: Domeinspecifieke eisen De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de eisen die door (buitenlandse) vakgenoten en de beroepspraktijk gesteld worden aan een opleiding in het betreffende domein (vakgebied/discipline en/of beroepspraktijk).
Beschrijving De opleiding biedt volgens de zelfstudie een brede oriëntatie op het vakgebied en op de verschillende onderzoeksbenaderingen binnen de sociale wetenschappen. De opleiding is met name gericht op het verwerven van politicologische basiskennis, het kritisch en analytisch
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
15
leren denken en het verwerven van academische vaardigheden. De breedte van het profiel blijkt uit de aandacht voor verschillende theoretische stromingen en paradigmatische benaderingen. De afdeling hecht aan een multidisciplinaire aanpak, die tot uitdrukking komt in de aandacht voor historische, economische, juridische en sociale ontwikkelingen. De opleiding kent drie richtingen: Internationale Betrekkingen, Bestuur & Beleid en Politieke Theorie & Politiek Gedrag. De eindkwalificaties van de opleiding zijn de volgende: Bij de voltooiing van de opleiding dient de student: a. kennis te hebben van de inrichting en werking van nationale, inter- en transnationale politiekbestuurlijke systemen en processen, en van normatieve theorie, b. kennis te hebben over de relevantie van andere disciplines (in het bijzonder recht, economie, geschiedenis, sociologie en filosofie) voor de wetenschap der politiek, c. inzicht te hebben in aard en locus van politiek in de hedendaagse samenleving, d. het vermogen te hebben tot het vergaren van informatie over politieke verschijnselen, het kritisch belichten van die verschijnselen aan de hand van concepten uit voornoemde kennisvoorraden en het met behulp daarvan handelingsgericht kunnen bewerken van zulke verschijnselen in teams. Daartoe dient de afgestudeerde te beschikken over de volgende kennis en vaardigheden: a. een algemeen inzicht hebben in de belangrijkste theoretische stromingen en benaderingen in de politicologie, b. een empirische en theoretische kennis hebben van een van de deelgebieden van de politicologie, c. een globaal inzicht hebben in tenminste één andere sociale wetenschap of in een aansluitende universitaire discipline, d. een breed overzicht hebben van methoden van empirisch politicologisch onderzoek en van hun mogelijkheden en grenzen, e. in staat zijn om, aan de hand van theoretische kennis, actuele maatschappelijke en politieke verschijnselen te analyseren en te interpreteren, alsmede de navolgende praktische vaardigheden: a. het kunnen lezen en mondeling en schriftelijk samenvatten van theoretische en empirische wetenschappelijke teksten, b. het kunnen formuleren van een probleemstelling, c. in staat zijn om de bestanden te gebruiken van de voor de studie relevante bibliotheken en andere relevante informatiebronnen, d. in staat zijn om mondeling kennis over te dragen, met name via het houden van heldere voordrachten, e. in staat zijn om schriftelijk kennis over te dragen, met name via het opstellen van goed leesbare rapporten, f. in staat zijn om actief en met goede argumenten, zowel mondeling als schriftelijk, te participeren in wetenschappelijke en politiek/maatschappelijke discussies, g. het kunnen formuleren van een onderzoeksvraag, h. in staat zijn te formuleren en te verantwoorden, in hoeverre en waarom de in een onderzoek gevonden data een antwoord leveren op de onderzoeksvraag, i. in staat zijn de gevonden data te verwerken in een heldere en goed leesbare rapportage.
16
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Uit een vergelijking met het referentiekader van het Landelijk Overleg Opleidingen Politicologie (LOOP) blijkt volgens de zelfstudie dat de opleiding een bijna alles omvattende opvatting van het ken- en studieobject hanteert. Zo vormt Bestuurskunde een integraal onderdeel van het vakgebied, evenals (de ontwikkeling van) het politiektheoretisch denken. De afdeling heeft de eindkwalificaties en het programma van de opleiding vergeleken met de wetenschappelijke praktijk buiten Nederland, in casu de programma’s politicologie van de universiteiten in San Diego, Warwick en Kopenhagen en de Benchmark Statement van de Britse Quality Assurance Agency for Higher Education (QAAHE) gelegd. Volgens de zelfstudie wijzen deze vergelijkingen uit dat de opleiding in ruime mate voldoet aan de internationaal geldende wetenschappelijke normen voor een bacheloropleiding Politicologie. De relatie met de beroepspraktijk blijkt uit het feit dat de opleiding studenten voorbereidt op de beroepsmatige toepassing van de verworven kennis en vaardigheden. De meeste studenten kiezen er overigens voor om na de bacheloropleiding een masteropleiding te volgen. Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de opleiding bestudeerd en vergeleken met haar domeinspecifieke referentiekader, dat overeenkomt met het referentiekader dat door het LOOP is opgesteld ter voorbereiding op de visitatie Politicologie. Zij heeft vastgesteld dat de eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten op het referentiekader. De eindkwalificaties verwijzen expliciet naar de kennis en inzichten die studenten verwerven, de vaardigheden om die toe te passen, het vermogen om oordelen te vormen, de communicatieve vaardigheden en de leervaardigheden die in het referentiekader worden beschreven. De eerste twee eindkwalificaties, dat studenten een algemeen inzicht hebben in de belangrijkste theoretische stromingen en benaderingen in de politicologie en een empirische en theoretische kennis hebben van een van de deelgebieden van de politicologie, corresponderen bijvoorbeeld met de eindtermen 1 tot en met 3 onder het kopje Kennis en inzicht uit het referentiekader. De overige eindkwalificaties kunnen ook in verband worden gebracht met het kader. De commissie heeft verder vastgesteld dat de eindtermen expliciet verwijzen naar vaardigheden waarover afgestudeerden moeten beschikken wanneer zij na het afronden van de opleiding de arbeidsmarkt betreden, waaronder vakspecifieke vaardigheden zoals het vermogen om informatie over politieke verschijnselen te vergaren en om die verschijnselen kritisch te belichten aan de hand van concepten, en meer algemene vaardigheden, zoals de vaardigheid om actief en met goede argumenten te participeren in wetenschappelijke en politiek-maatschappelijke discussies. De commissie concludeert daarom dat de eindtermen van de opleiding ook aansluiten op de eisen die de beroepspraktijk stelt. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de domeinspecifieke eisen. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F2: Niveau: Bachelor en Master De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij algemene, internationaal geaccepteerde beschrijvingen van de kwalificaties van een Bachelor of een Master.
Beschrijving De zelfstudie bevat een schema waarin de eindtermen van de bacheloropleiding ingedeeld zijn op basis van de Dublin-descriptoren. Uit dat schema blijkt dat de Dublin-descriptoren stuk
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
17
voor stuk in meerdere eindtermen aan de orde komen. Ter illustratie: de eerste Dublindescriptor, kennis en inzicht, keert terug in de volgende eindkwalificaties: • kennis te hebben van de inrichting en werking van nationale, inter- en transnationale politiek-bestuurlijke systemen en processen, en van normatieve theorie, • kennis te hebben over de relevantie van andere disciplines (i.h.b. recht, economie, geschiedenis, sociologie en filosofie) voor de wetenschap der politiek, • inzicht te hebben in aard en locus van politiek in de hedendaagse samenleving, • een algemeen inzicht hebben in de belangrijkste theoretische stromingen en benaderingen in de Politicologie, • een empirische en theoretische kennis hebben van één van de deelgebieden van de Politicologie, • een globaal inzicht hebben in tenminste één andere sociale wetenschap of in een aansluitende universitaire discipline. De zelfstudie bevat voor de overige Dublin-descriptoren een vergelijkbaar overzicht. Oordeel De commissie heeft de eindkwalificaties van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van het niveau. Zij heeft vastgesteld dat die eindkwalificaties in voldoende mate aansluiten bij de Dublin-descriptoren en kan zich vinden in de relatie tussen de eindtermen en de Dublin-descriptoren die in de zelfstudie wordt uitgewerkt. Zij is ook van mening dat de eindkwalificaties het niveau van de opleiding adequaat weerspiegelen. De hierboven herhaalde eindkwalificaties met betrekking tot kennis en inzicht maken bijvoorbeeld duidelijk dat studenten een brede ‘body of knowledge’ verwerven van het vakgebied en zich empirisch en theoretisch oriënteren op één deelgebied, maar dat ze zich daarin nog niet echt verdiepen. De commissie is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op het niveau. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F3: Oriëntatie WO: De eindkwalificaties van de opleiding sluiten aan bij de volgende beschrijvingen van een Bachelor en een Master: • De eindkwalificaties zijn ontleend aan eisen vanuit de wetenschappelijke discipline, de internationale wetenschapsbeoefening en voor daarvoor in aanmerking komende opleidingen de relevante praktijk in het toekomstige beroepenveld. • Een WO-bachelor heeft de kwalificaties voor toegang tot tenminste één verdere WO-studie op masterniveau en eventueel voor het betreden van de arbeidsmarkt. • Een WO-master heeft de kwalificaties om zelfstandig wetenschappelijk onderzoek te verrichten of multi- en interdisciplinaire vraagstukken op te lossen in een beroepspraktijk waarvoor een WO-opleiding vereist is of dienstig is.
Beschrijving Het diploma van de bacheloropleiding biedt volgens de zelfstudie toegang tot de Nederlandse masteropleidingen Politicologie, maar ook tot buitenlandse masteropleidingen, zoals die van het Britse King’s College en de London School of Economics. Studenten die een minor in één van de sociale wetenschappen hebben gevolgd, hebben doorgaans toegang tot een masteropleiding in de desbetreffende discipline. De eindkwalificaties sluiten aan op de eisen die vanuit de politieke wetenschap en de internationale wetenschapsbeoefening worden gesteld. De wetenschappelijke oriëntatie komt ook in de eindkwalificaties tot uitdrukking. De zelfstudie bevat voorbeelden van de manier waarop academische competenties zijn uitgewerkt in de eindkwalificaties. De competenties
18
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
‘het wetenschappelijk behandelen van problemen’ en ‘logisch redeneren en kritisch/analytisch denken’ komen bijvoorbeeld tot uitdrukking in de volgende eindkwalificaties: • het vermogen te hebben tot het vergaren van informatie over politieke verschijnselen, het kritisch belichten van die verschijnselen aan de hand van concepten uit voornoemde kennisvoorraden en het met behulp daarvan handelingsgericht kunnen bewerken van zulke verschijnselen in teams; • in staat zijn om, aan de hand van theoretische kennis, actuele maatschappelijke en politieke verschijnselen te analyseren en te interpreteren. De zelfstudie bevat meer voorbeelden van academische competenties die expliciet in verband worden gebracht met de eindkwalificaties van de opleiding. Oordeel De commissie heeft de eindtermen van de bacheloropleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de oriëntatie. Zij heeft onder F1 al vastgesteld dat de eindtermen voldoende aansluiten bij de eisen vanuit de wetenschappelijke discipline (c.q. de vakgenoten in binnenen buitenland) en de relevante beroepspraktijk. Zij stelt verder vast dat de afgestudeerden van de opleiding zonder voorwaarden vooraf kunnen doorstromen naar de masteropleidingen Politicologie in Nederland, in aanmerking komen voor toelating tot andere masteropleidingen en dus beschikken over de kwalificaties voor toegang tot een vervolgopleiding. De commissie vindt dat de eindtermen van de opleiding ook in voldoende mate zijn ontleend aan de eisen van de internationale wetenschapsbeoefening. Zij kan zich vinden in de manier waarop de zelfstudie illustreert dat algemene academische competenties aan de orde komen in de eindkwalificaties en vindt de voorbeelden die daar worden gegeven, helder en inzichtelijk. De commissie is daarom van oordeel dat de opleiding voldoet aan de criteria die betrekking hebben op de oriëntatie. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Doelstellingen opleiding. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.2. Programma Beschrijving van het programma Het programma van de opleiding bestaat uit verplichte onderdelen in het eerste en een deel van het tweede jaar, een aantal keuzeonderdelen en een bachelorscriptie in het derde jaar. Studenten oriënteren zich op een specialisatie in een kernmodule in de tweede helft van het tweede jaar. In de werkcolleges binnen de specialisatie in het derde jaar brengt de opleiding verdieping in het programma aan. Studenten hebben in het derde jaar de mogelijkheid om een half jaar in het buitenland te studeren, een minor (van 30 EC) te volgen of een stage te lopen. In het eerste jaar maken studenten kennis met de basisbegrippen en theorieën van de discipline en krijgen zij onderwijs in kennisleer en onderzoeksmethoden. In de propedeusewerkgroepen staat het verwerven van academische vaardigheden centraal. Het tweede jaar staat in belangrijke mate nog in het teken van de verwerving van politicologische
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
19
basiskennis. Het programma bouwt voort op de onderdelen uit het eerste jaar, maar studenten volgen ook vakken waarin disciplines als het recht en de economie een belangrijke rol spelen. In het tweede semester maken studenten een keuze uit de kernmodulen Internationale Betrekkingen, Bestuur en Beleid, en Politieke Theorie en Politiek Gedrag. In het derde jaar kiezen studenten twee werkcolleges die horen bij de gekozen specialisatie en drie keuzevakken (waarvan minimaal 20 en maximaal 30 EC buiten de opleiding, eventueel in de vorm van een minor) en schrijven zijn in het kader van een bachelorproject een scriptie. Het is mogelijk de keuzeruimte in te vullen met een stage, een onderzoeksstage binnen de afdeling of vakken aan een buitenlandse universiteit. Het aanbod van werkcolleges wisselt per jaar, maar rond een aantal thema’s worden elk jaar vakken aangeboden, bijvoorbeeld rond populisme, het Midden-Oosten, multi-level governance en internationale organisaties.
F4: Eisen WO Het programma sluit aan bij de volgende criteria voor het programma van een HBO- of een WO-opleiding: • Kennisontwikkeling door studenten vindt plaats in interactie tussen het onderwijs en het wetenschappelijk onderzoek binnen relevante disciplines. • Het programma sluit aan bij ontwikkelingen in de relevante wetenschappelijke discipline(s) door aantoonbare verbanden met actuele wetenschappelijke theorieën. • Het programma waarborgt de ontwikkeling van vaardigheden op het gebied van wetenschappelijk onderzoek. • Bij daarvoor in aanmerking komende opleidingen heeft het programma aantoonbare verbanden met de actuele praktijk van de relevante beroepen.
Beschrijving Het onderzoek van de docenten, nieuwe theoretische ontwikkelingen en actuele onderwerpen komen volgens de zelfstudie veelvuldig aan de orde in het programma. De verplichte vakken in het eerste en tweede jaar worden regelmatig aangepast aan nieuwe ontwikkelingen. In Bestuur & Beleid wordt aandacht besteed aan de veranderende vormen van interactie tussen overheid en burger en de rol van de media in het beleidsproces. In Politieke Structuren en Processen maken studenten kennis met begrippen als sociaal kapitaal, kartelpartij, de mediatisering van de politiek en globalisering. In het tweede jaar worden onder andere actuele internationale vraagstukken behandeld en wordt ingegaan op vormen van governance op nationaal, internationaal en supranationaal niveau. Zo wordt in Politieke Economie niet alleen uitgebreid ingegaan op de verhoudingen tussen marktprocessen en politieke processen, maar ook op de eisen die milieuproblemen en de internationale financiële verhoudingen en crises stellen aan internationale vormen van governance. In Democratische Samenleving wordt veel diepgaander ingegaan op sociaal kapitaal en de relatie tussen geweld en democratiseringprocessen. Het meest expliciet wordt de interactie tussen onderwijs en onderzoek in de werkcolleges en het bachelorproject in het derde jaar. Het onderzoek van de docenten speelt daarin een centrale rol. De band met de beroepspraktijk wordt bij veel vakken gelegd door gastdocenten van buiten de academische wereld. In het derde jaar wordt een onderdeel Ondernemen in de non-profit sector aangeboden. In dat jaar kunnen studenten tijdens een stage (10 EC) kennismaken met de beroepspraktijk. De Studievereniging Machiavelli organiseert bovendien enkele keren per jaar excursies naar bijvoorbeeld de Europese Commissie, het Binnenhof of een departement. Tijdens het bezoek heeft de commissie onder meer gesproken over de opzet van de bachelorwerkgroep in het eerste semester van het eerste jaar. De studenten worden daarin bewust in het diepe gegooid: zij moeten een aanpak voor een probleem opstellen zonder dat ze methodenonderwijs hebben gevolgd. Volgens de docenten biedt het methodenonderwijs
20
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
daarna herkenning: studenten kennen de vragen die daarin gesteld worden al uit de praktijk. Sommige studenten vinden de werkgroep nuttig en leerzaam, andere zijn kritischer. Studenten zijn positief over de begeleidingsgroepen, die vaak bijeenkomen, regelmatig met de docent erbij. De invulling van die groepen varieert en wordt voor een deel bepaald door de wensen van de studenten. Zo is er in het eerste semester veel aandacht voor praktische vaardigheden. Tijdens het bezoek bleek dat studenten voor hun stage geen cijfer krijgen, omdat het volgens de opleiding erg moeilijk is om de geleverde prestatie goed te beoordelen. De opleiding hanteert het criterium dat een stage geen meeloopstage mag zijn, maar een inhoudelijke component moet hebben. De vraag naar stages neemt toe, zo vernam de commissie. Oordeel De commissie heeft het programma van de opleiding bestudeerd vanuit het perspectief van de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Zij heeft vastgesteld dat het programma zo is ingericht dat de interactie tussen onderwijs en onderzoek in voldoende mate aan bod komt. Zij heeft opgemerkt dat een deel van het onderwijs wordt verzorgd door niet-gepromoveerde docenten, die minder goed in staat zullen zijn om de interactie te realiseren, maar dat de eindverantwoordelijkheid altijd ligt bij seniordocenten met veel onderzoekservaring. Studenten maken gebruik van actuele en relevante literatuur waarin de ontwikkelingen in het vakgebied aan de orde komen en maken kennis met het onderzoek van hun docenten. Zij ontwikkelen stapsgewijs de vaardigheden om zelf onderzoek uit te voeren en verwerven de daarvoor noodzakelijk kennis van methoden en technieken. De commissie waardeert de aandacht voor de integratie van het methodenonderwijs. Zij is van mening dat het programma zonder twijfel het predicaat ‘wetenschappelijk’ verdient. De commissie is van oordeel dat het verband met de beroepspraktijk kan worden versterkt. Het valt haar op dat vooral de studievereniging op dit punt actief is en bijvoorbeeld excursies organiseert. Zij vindt in het bijzonder dat de stage sterker aan het programma kan worden gerelateerd en ook inhoudelijk zou moeten worden beoordeeld. Zij heeft van verschillende kanten vernomen dat stages niet echt worden gestimuleerd en vindt dat de afdeling zich meer bewust zou moeten zijn van het belang van een serieuze kennismaking met de praktijk. De commissie komt tot het oordeel dat het programma voldoet aan de eisen die aan een wetenschappelijke opleiding mogen worden gesteld. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F5: Relatie tussen doelstellingen en inhoud programma Het programma is een adequate concretisering van de eindkwalificaties, qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen. De eindkwalificaties zijn adequaat vertaald in leerdoelen van (onderdelen van) het programma. De inhoud van het programma biedt studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken.
Beschrijving In een bijlage bij de zelfstudie wordt een overzicht gegeven van de manier waarop de onderdelen van het programma corresponderen met de eindkwalificaties van de opleiding en daarmee samenhangende leerdoelen. De matrix is gestructureerd met behulp van de Dublindescriptoren en laat volgens de zelfstudie het volgende beeld zien: • De eindtermen onder Kennis en inzicht komen in het eerste jaar in wisselende mate aan de orde en krijgen met name in het tweede jaar in bijna alle onderdelen aandacht. De nadruk ligt vooral op de eindtermen ‘kennis te hebben van de inrichting en werking van nationale,
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
21
•
•
•
•
inter- en transnationale politiek-bestuurlijke systemen en processen, en van normatieve theorie’ en ‘inzicht te hebben in aard en locus van politiek in de hedendaagse samenleving’. De eindtermen onder Toepassen kennis en inzicht staan in de eerste twee jaar nadrukkelijk centraal in de propedeusewerkgroepen, de begeleidingsgroepen en de projecten. Door de kleinschalige werkvormen in het derde jaar (werkcolleges en projecten) komen de eindtermen die onder deze descriptor vallen ook hier ruimschoots aan bod. Aan de eindterm ‘in staat zijn om, aan de hand van theoretische kennis, actuele maatschappelijke en politieke verschijnselen te analyseren en te interpreteren’, die valt onder Oordeelsvorming, wordt door het gehele programma heen veel aandacht besteed. De eindtermen onder Communicatie worden in het eerste jaar vooral gerealiseerd in de propedeusewerkgroepen en de projecten. In het tweede jaar wordt er in de begeleidingsgroepen van de onderdelen Ontwikkeling van de Politicologie, Rechtsorde Politicologisch Beschouwd en Democratische Samenleving veel aandacht aan besteed. De eindtermen onder Leervaardigheden worden in alle werkvormen verwezenlijkt. In het eerste jaar zijn de propedeusewerkgroepen en de projecten in belangrijke mate gericht op het aanleren van de leervaardigheden. In het tweede en derde jaar gaat het in toenemende mate om het zelfstandig toepassen van de leervaardigheden.
Uit het overzicht blijkt volgens de zelfstudie dat het programma zo is opgebouwd dat er vanaf het eerste tot en met het derde jaar aan alle eindkwalificaties aandacht wordt besteed. De eindkwalificaties zijn op een evenwichtige manier over het programma gespreid. Tijdens de hoorcolleges en begeleidingsgroepen ligt de nadruk op het ontwikkelen van kennis en inzicht en oordeelsvorming, terwijl er in de werkgroepen en projecten meer aandacht is voor het toepassen van kennis en inzicht, communicatieve vaardigheden en leervaardigheden. Oordeel De commissie vindt dat het programma een adequate concretisering van de eindkwalificaties is, maar dat de relatie tussen de eindkwalificaties, de leerdoelen en de inhoud van de onderdelen in veel gevallen nogal impliciet is. De leerdoelen van de vakken zijn in het algemeen adequaat omschreven, maar maken niet altijd inzichtelijk hoe een vak bijdraagt aan de realisatie van de eindkwalificaties. Het programma is in de ogen van de commissie niet primair opgebouwd vanuit de gedachte dat studenten de eindkwalificaties van de opleiding moeten kunnen behalen en laat zien dat de docenten een behoorlijke mate van autonomie hebben bij het invullen van hun onderwijs, zoals de zelfstudie op een aantal plaatsen vermeldt. Deze vaststelling impliceert niet dat de leerdoelen geen adequate vertaling zijn van de eindkwalificaties. De commissie had wel enige moeite om vast te stellen dat dat zo is. De commissie vindt dat de inhoudelijke eisen die de opleiding stelt aan de bachelorscripties in voldoende mate corresponderen met de eindkwalificaties van de opleiding en dat daaruit blijkt dat het programma studenten de mogelijkheid biedt om die eindkwalificaties te behalen. De commissie concludeert dat de opleiding voldoet aan de criteria voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F6: Samenhang programma Studenten volgen een inhoudelijk samenhangend studieprogramma.
22
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Beschrijving Het programma kent volgens de zelfstudie vooral in het eerste jaar een sterke interne samenhang. In dit jaar volgen studenten verplichte vakken die inhoudelijk sterk op elkaar zijn afgestemd: politicologische kernvakken (Politieke Structuren en Processen, Bestuur & Beleid, Internationale Betrekkingen, Politieke Theorieën en Ontwikkeling van de Politicologie) en vakken als Kennisleer en Onderzoeksmethoden of Politieke en Economische Geschiedenis. De samenhang wordt in de eerste twee jaar ook gewaarborgd door de keuze voor een centraal thema: de veranderingsprocessen in de lokale, nationale, Europese en mondiale politiek. De inhoudelijke samenhang wordt in het eerste jaar op een aantal manieren verder versterkt. In de propedeusewerkgroep worden studenten door opdrachten en discussiethema’s gestimuleerd verbanden tussen de vakken te leggen. In het project aan het einde van het eerste semester onderzoeken studenten met hun werkgroep een thema dat aansluit bij de vakken van dat semester en doen ze daarvan schriftelijk en mondeling verslag. Aan het einde van het tweede semester volgen de studenten een tweede project. In het tweede jaar bouwt een vak als Ontwikkeling van de Politicologie voort op de vakken van het eerste jaar, maar verdiept deze ook door verschillende theoretische tradities in de politicologie systematisch te behandelen. Rechtsorde Politicologisch Beschouwd sluit aan bij Bestuur en Beleid en geeft studenten ook een inleiding in het internationale volkenrecht. Het vak Democratische Samenleving, in het tweede semester van het tweede jaar, is het integrerende en afsluitende onderdeel van de verplichte modulen in het programma. In het tweede semester van het tweede jaar kiezen studenten een kernmodule die een verdiepende oriëntatie biedt op de subdisciplines binnen het vakgebied. In het derde jaar besteden studenten minimaal 20 EC aan vakken die aansluiten op hun kernmodule en schrijven ze een scriptie (van 10 EC) in het kader van het bachelorproject. Studenten hebben volgens de zelfstudie regelmatig kritiek op het tweede jaar. De afdeling werkt daarom op een aantal punten aan de verdere versterking van de samenhang in dat jaar. Zij wil de onderzoeksmethoden en -technieken beter integreren in het programma en heeft besloten om het vak Kennisleer en Onderzoeksmethoden in het eerste jaar vanaf 2009 te verzwaren en daarin meer aandacht te besteden aan kwalitatieve onderzoeksmethoden. In het derde jaar is de samenhang volgens de zelfstudie relatief zwak. Dat is aan de ene kant onvermijdelijk omdat studenten in dit jaar meer keuzevrijheid hebben en soms een deel van hun studiepunten elders behalen. Aan de andere kant zouden sommige onderdelen sterker kunnen voortbouwen op de vakken uit de eerste twee jaar. Oordeel De commissie vindt dat de opleiding erin geslaagd is om een programma te ontwikkelen dat voldoende inhoudelijke samenhang vertoont. Het programma maakt op haar een doordachte en logische indruk. Zij heeft wel vastgesteld dat er problemen zijn met het programma van het tweede jaar die lastig op te lossen zijn. In de ogen van de commissie is een deel van de verklaring daarvoor dat de opleiding het tweede jaar te weinig in een groter geheel ziet en de problemen probeert op te lossen door in het programma van het tweede jaar wijzigingen aan te brengen. De commissie adviseert de opleiding om de evaluaties van het curriculum zo in te richten dat de vragen met betrekking tot het tweede jaar in een breder perspectief kunnen worden bestudeerd. In de ogen van de commissie zou de samenhang verder kunnen worden vergroot wanneer de opleiding de coördinatie van het programma zou versterken. Zij vindt
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
23
dat de opleiding de samenhang moet blijven bewaken en moet voorkomen dat de inhoud van het onderwijs in te sterke mate wordt bepaald door individuele docenten. De commissie komt op grond van het bovenstaande tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de samenhang. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F7: Studielast Het programma is studeerbaar doordat factoren, die betrekking hebben op dat programma en die de studievoortgang belemmeren zoveel mogelijk worden weggenomen.
Beschrijving Volgens de zelfstudie speelt studeerbaarheid een grote rol in de opbouw van het programma en de keuze voor werk- en onderwijsvormen. In het eerste jaar worden studenten intensief begeleid om de overgang van middelbaar onderwijs naar universiteit soepel te laten verlopen. In de propedeusewerkgroepen krijgen zij vier uur per week inhoudelijke begeleiding. De propedeuse heeft volgens de zelfstudie de gewenste selecterende werking. Ongeveer 20% van de studenten stopt in de loop van het eerste jaar met de opleiding, vaak met geen of een minimaal aantal studiepunten. In deze fase is Kennisleer en Onderzoeksmethoden het meest selectief. De opleiding vindt dat, gezien het belang van methodenonderwijs, onvermijdelijk. Met het oog op de studeerbaarheid kent het programma in het tweede jaar bij elk vak een begeleidingsgroep van twee uur per week. In het eerste semester ligt het aantal contacturen hier met 12 uur hoorcolleges en 6 uur werkcolleges per week nog hoger dan in het eerste jaar. Uit de Bachelorenquête van de Universiteit van Amsterdam uit 2008 blijkt dat 65% van de ondervraagde studenten de werkbelasting/studiedruk als goed ervaart, dat voor 16% de druk iets te hoog is en voor eveneens 16% de druk te laag is. Uit dit onderzoek blijkt ook dat studenten Politicologie gemiddeld 30 uur per week aan hun studie besteden. Onderzoek van Machiavelli laat zien dat studenten het tweede jaar het zwaarste vinden. In evaluaties wordt gevraagd naar de werkdruk, de moeilijkheidsgraad en het aantal uren dat studenten aan een vak besteed hebben. Docenten van werk- en begeleidingsgroepen houden ook een mondelinge evaluatie voor hun onderdeel. De propedeusecommissie van Machiavelli rapporteert regelmatig over de ervaringen van eerstejaarsstudenten. Zo heeft de opleiding een goed beeld van de studeerbaarheid van het programma en heeft zij de mogelijkheid om snel maatregelen te treffen wanneer dat noodzakelijk is. In de zelfstudie wordt vermeld dat het programma volgens studenten en docenten in het algemeen goed studeerbaar is. Het bevat vakken die als moeilijk of zwaar bekend staan, maar die wel een onmisbaar onderdeel van het programma vormen. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding bij het inrichten van het programma veel aandacht besteedt aan de studeerbaarheid. Zij heeft veel waardering voor de manier waarop studenten in het eerste jaar worden begeleid en is ervan overtuigd dat de werkgroepen in deze fase een positief effect hebben op de studeerbaarheid van het programma. Zij vindt ook de instelling van groepen in het afsluitende bachelorproject vanuit het perspectief van de studeerbaarheid een positieve ontwikkeling die ertoe zal leiden dat studenten de scriptie
24
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
sneller zullen afronden. Zij is van mening dat de opleiding goed geïnformeerd is over de feitelijke studeerbaarheid en dat zij goed reageert op signalen dat er problemen zijn. Zij heeft vastgesteld dat de studenten in het algemeen tevreden zijn over de studeerbaarheid en geen informatie ontvangen dat het programma naast het vak Kennisleer en Onderzoeksmethoden serieuze struikelvakken kent. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor het facet dat betrekking heeft op de studeerbaarheid van het programma. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F8: Instroom Het programma sluit qua vorm en inhoud aan bij de kwalificaties van de instromende studenten: WO-bachelor: VWO, HBO-propedeuse of daarmee vergelijkbare kwalificaties, blijkend uit toelatingsonderzoek. WO-master: bachelor en eventueel (inhoudelijke) selectie.
Beschrijving De omvang van de instroom is al jaren hoog en recentelijk gestegen tot rond de 200. Uit een tabel in de zelfstudie blijkt dat studenten met een vwo-diploma met de profielen Economie en Maatschappij en Cultuur en Maatschappij de grootste groepen vormen. In de Onderwijs- en Examenregeling is vastgelegd dat aanstaande studenten met een vwodiploma of een hbo-propedeuse mogen starten met de opleiding. Studenten van 21 jaar of ouder die niet aan deze eisen voldoen, kunnen toegelaten worden na een toelatingsonderzoek. Zij moeten daarvoor vwo-certificaten voor Wiskunde A, Geschiedenis en Engels behalen bij het James Boswell Instituut van de Universiteit Utrecht. Studenten met een buitenlands diploma hebben een toelatingsbeschikking van het College van Bestuur nodig. De Universiteit van Amsterdam organiseert tweemaal per jaar een Bachelordag, waarop de opleidingsdirecteur, een oud-student en een docent informatie geven over het vakgebied, het programma en de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Daarnaast organiseert de Universiteit van Amsterdam éénmaal per jaar een dag Proefstuderen. De opleiding heeft contacten met organisaties van schooldecanen, die evenementen organiseren voor middelbare scholen. Scholieren kunnen ook een dag meelopen met een student. Deze meeloopdagen worden op individuele basis verzorgd door de studievereniging Machiavelli. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de kwalificaties waarover studenten die instromen in de opleiding moeten beschikken, formeel zijn vastgelegd en in overeenstemming zijn met de relevante wettelijke eisen. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat de studenten niet over de kwalificaties beschikken die nodig zijn om het programma te volgen. Voor zover de commissie kan nagaan, zijn er geen aansluitingsproblemen. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F9: Duur De opleiding voldoet aan formele eisen m.b.t. de omvang van het curriculum: WO-bachelor: in de regel 180 studiepunten. WO-master: minimaal 60 studiepunten, afhankelijk van de opleiding.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
25
Beschrijving Het programma van de bacheloropleiding Politicologie omvat 180 EC. Oordeel De bacheloropleiding Politicologie voldoet aan de formele eisen met betrekking tot de omvang van het curriculum.
F10: Afstemming tussen vormgeving en inhoud Het didactisch concept is in lijn met de doelstellingen. De werkvormen sluiten aan bij het didactisch concept.
Beschrijving De opleiding onderscheidt drie uitgangspunten in de opzet van het programma die bepalend zijn voor de keuze van werkvormen. Het eerste uitgangpunt is ‘interactie’ tussen docenten en studenten. Een docent draagt kennis over aan studenten, studenten worden geacht die kennis en de bruikbaarheid ervan steeds weer te onderzoeken door ze toe te passen in concrete situaties. De opleiding combineert de hoorcolleges in de eerste twee jaar steeds met een begeleidingsgroep. Dit leidt tot een relatief hoog aantal contacturen in de eerste twee jaar. Het tweede uitgangspunt is ‘inhoudelijke vaardigheden’: het onderwijs richt zich niet alleen op kennisoverdracht, maar ook op het ontwikkelen van academische vaardigheden. De opleiding koppelt de ontwikkeling van deze vaardigheden aan de ontwikkeling van politicologische kennis en inzicht. Het derde uitgangspunt is ‘groeiende zelfstandigheid’: studenten werken vaak individueel aan een opdracht, een project of een onderzoek. De moeilijkheidsgraad van de opdrachten wordt in de loop van het programma geleidelijk opgevoerd. De toenemende nadruk op zelfstandig werken en de daarmee gepaard gaande verandering in de werkvormen leidt tot een afname van het aantal contacturen na de eerste drie semesters. De combinatie van werkvormen verandert in de loop van de opleiding. Tijdens de eerste twee jaar volgen studenten vakken die worden aangeboden in de vorm van een hoorcollege. In het eerste jaar worden studenten daarnaast begeleid in een werkgroep. In de hoorcolleges in het tweede jaar wordt een grotere hoeveelheid kennis overgedragen en wordt van studenten meer zelfstandigheid verwacht. De eerste drie semesters kennen een afsluitend project waarin de verworven kennis en vaardigheden samenkomen. In deze projecten werken studenten onder begeleiding samen aan een onderzoek of een opzet daarvan. In Project I en III presenteren alle groepen hun onderzoek voor de jaargroep. Deze onderdelen versterken het zelfstandig en analytisch denkvermogen verder omdat studenten de geleerde stof in de praktijk toepassen. Ze bereiden studenten voor op het afsluitende project waarin zij hun scriptie schrijven. In het derde jaar bepalen studenten zelf welke verdieping zij aanbrengen in hun programma. Tijdens het Bachelorproject moeten zij laten zien dat zij het vereiste niveau hebben bereikt. Tijdens het bezoek werd vanuit de afdeling benadrukt dat de zelfstandigheid van studenten bij uitstek getoond wordt in de scriptie. De opleiding heeft de opzet van het afsluitende Bachelorproject recent gewijzigd. Studenten werken ook in deze fase meer in groepen. Voordelen daarvan zijn dat methoden en technieken systematischer behandeld kunnen worden, dat studenten elkaar stimuleren en een community vormen. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de opleiding de uitgangspunten voor de inrichting van het programma op een goede en doordachte manier heeft uitgewerkt en op basis daarvan een afgewogen keuze voor de werkvormen per vak en per studiefase heeft gemaakt. Zij heeft waardering voor de manier waarop de hoorcolleges in het eerste deel van het programma zijn gekoppeld aan werkvormen waarin de interactie en de ontwikkeling van vaardigheden 26
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
uitgebreid aan bod komen. Zij is ook positief over de plaats en de functie van de projecten en de manier waarop de projecten anticiperen op het afsluitende project waarin studenten hun scriptie schrijven. De commissie stelt vast dat de opleiding studenten in toenemende mate onderbrengt in groepen, sinds kort ook in het afsluitende project. Zij vindt de redenen om dat te doen legitiem, maar vindt het aantal contacturen in het tweede jaar hoog en vraagt zich af of het werken in groepen ten koste kan gaan van de zelfstandigheid die studenten moeten bereiken. Zij heeft ook geconstateerd dat er nog wel eens verschillen bestaan in de manier waarop docenten de uitgangspunten van het didactisch concept in de praktijk brengen. Deze bedenkingen doen geen afbreuk aan haar algemene waardering voor het didactisch concept. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F11: Beoordeling en toetsing Door de beoordelingen, toetsingen en examens wordt adequaat getoetst of de studenten de leerdoelen van (onderdelen van) het programma hebben gerealiseerd.
Beschrijving De wijze van beoordelen en toetsen is afhankelijk van de leerdoelen van een vak en het studiejaar waarin het wordt aangeboden. Voor de zes vakken in het eerste jaar doen studenten tweemaal een schriftelijk deeltentamen, dat toetst op kennis van begrippen en theorieën, op inzicht en op feitenkennis. Door te werken met deeltentamens en door de tentamenperiode over twee weken te spreiden houdt de opleiding de tentamendruk binnen redelijke grenzen. De docenten in de werkgroepen beoordelen studenten op basis van schriftelijke opdrachten, presentaties en deelname aan de discussies. In de projecten in het eerste en tweede jaar worden studenten beoordeeld op hun eigen bijdrage en op het gezamenlijke eindproduct. De verplichte vakken in het tweede jaar kennen schriftelijke tentamens. Het tentamencijfer bepaalt bij Politieke Economie, Ontwikkeling van de Politicologie, Onderzoeksmethoden en De Democratische Samenleving voor 50 tot 65 procent het eindcijfer. De opdrachten in de begeleidingsgroepen en de participatie bepalen voor het overige deel het eindcijfer. In dat tweede jaar worden studenten voor een deel op andere academische vaardigheden getoetst dan in het eerste. Voor Ontwikkeling van de Politicologie schrijven zij voor het eerst individueel een afsluitend paper. Voor Politieke Economie krijgen zij drie opdrachten: een boekbespreking en twee essays. Voor de vakken in het derde jaar die door de afdeling verzorgd worden, schrijven studenten in ieder geval een schriftelijk werkstuk of een paper. Daarnaast wordt regelmatig gebruik gemaakt van korte schriftelijke opdrachten, presentaties en debatten. De scriptie wordt volgens de zelfstudie primair beoordeeld op de vraagstelling, het gebruik van relevante theorieën, de kwaliteit van het empirisch onderzoek en de argumentatie. Sinds het studiejaar 2005-2006 wordt voor alle vakken per jaar één herkansing aangeboden. Met ingang van het studiejaar 2009-2010 vinden herkansingen zoveel mogelijk plaats binnen het semester waarin het vak wordt aangeboden. Alleen in het eerste semester van het eerste en het tweede jaar is dat niet het geval, omdat het verplichte project in januari plaatsvindt. De Examencommissie verdiept zich, ook op eigen initiatief, in de inhoud en de kwaliteit van de toetsing en behandelt klachten over de beoordeling. Sinds de vorige visitatie houdt zij zich actiever bezig met de kwaliteit van de beoordeling en toetsing, met name met de beoordeling
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
27
van masterscripties. Tijdens het bezoek meldde de Examencommissie dat er in de toetsing en beoordeling sprake is van een duidelijke tendens naar meer formalisering en explicitering, bijvoorbeeld in de eisen voor bachelorscripties. De opleiding spant zich in om plagiaat te voorkomen, vooral in het eerste jaar. Wanneer zij plagiaat vaststelt, krijgen studenten eerst een berisping en moeten ze een opdracht overmaken. De Examencommissie neemt bij herhaling strengere maatregelen: onlangs is een student een jaar uitgesloten van de studie. Volgens de studenten krijgen zij in eerste jaar mondelinge en schriftelijke feedback op basis van standaardformulieren. In het tweede jaar krijgen studenten soms te weinig feedback, is de feedback soms niet goed gestructureerd en zijn er duidelijke verschillen per docent. Oordeel De commissie heeft tijdens haar bezoek vastgesteld dat de opleiding gevarieerde toetsvormen hanteert die voldoende aansluiten op de werkvormen en de leerdoelen van een onderdeel. Zij heeft kennis genomen van de tentamens en andere toetsen en schriftelijke werkstukken uit verschillende fases van de opleiding bestudeerd en komt op basis daarvan tot de conclusie dat de kwaliteit en het niveau van de toetsen zeker aan de maat is. De opleiding slaagt er redelijk goed in om de tentamendruk te spreiden en om de toetsing zo in te richten dat studenten ook tijdens de onderwijsperiodes al beoordeeld worden. Het beleid voor plagiaat is in de ogen van de commissie genuanceerd. De feedback is een punt van zorg. Onder F18 wordt beschreven dat de opleiding maatregelen heeft genomen om de kwaliteit van de feedback te waarborgen. De commissie is van mening dat goede feedback van cruciaal belang is voor het leerproces en dat de maatregelen van de opleiding voor het eerste jaar adequaat zijn, maar vindt dat het geven van feedback in de rest van het programma nog verbeterd kan worden. Zij adviseert de opleiding om na te gaan of de maatregelen in het hele programma kunnen worden ingevoerd. De commissie komt op basis van bovenstaande afwegingen tot het oordeel ‘voldoende’ voor het facet dat betrekking heeft op de beoordeling en de toetsing. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Programma Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Programma. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.3. Inzet van personeel F12: Eisen WO De opleiding sluit aan bij de volgende criteria voor de inzet van personeel van een WO-opleiding: Het onderwijs wordt voor een belangrijk deel verzorgd door onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied.
Beschrijving De afdeling hanteert het beginsel dat goed academisch onderwijs alleen mogelijk is in combinatie met internationaal onderzoek van hoog niveau. Eén van de docenten uit de vaste staf is niet gepromoveerd, vier docenten zijn geen lid van een erkende onderzoekschool. De meeste stafleden zijn lid van de Amsterdam School for Social science Research (ASSR) en zijn daar ondergebracht in het programma Rethinking Politics. Eén docent is lid van de onderzoekschool NeSCOR, twee anderen doen onderzoek bij het Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES) dat behoort tot de onderzoeksschool CERES. Deze stafleden voldoen
28
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
allemaal aan de wetenschappelijke eisen die deze scholen aan het lidmaatschap verbinden. De hoogleraren leveren belangrijke bijdragen aan onderdelen in het eerste jaar en het tweede jaar en aan de specialisaties in het derde jaar. In de zelfstudie wordt vermeld dat de verantwoordelijkheid voor het onderwijs bij docenten met ruime onderwijs- en onderzoekservaring ligt. Tegelijkertijd wordt ongeveer de helft van het onderwijs verzorgd door docenten zonder onderzoekstaak, vooral juniordocenten in tijdelijke dienst. In de ogen van de afdeling vormt het relatief hoge percentage docenten zonder onderzoekstaak een punt van zorg vanuit het perspectief van de eisen die aan wetenschappelijk onderwijs worden gesteld. Tijdens het bezoek legde de afdeling uit dat het feit dat er relatief veel docenten zonder onderzoekstaak zijn, te maken heeft met de manier waarop het onderwijs gefinancierd wordt: opleidingen die in een korte periode sterk groeien krijgen de extra onderwijsformatie vertraagd toegewezen. De afdeling hanteert het beleid dat docenten die niet gepromoveerd zijn geen vaste aanstelling krijgen. De tijdelijke docenten worden vooral ingezet in de begeleidingsgroepen, de verantwoordelijke docent is altijd een lid van de vaste staf. De financiële situatie is inmiddels verbeterd, waardoor de afdeling het percentage tijdelijke docenten kan terugbrengen. Zij streeft daarbij naar maximaal 30% tijdelijke docenten. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat een relatief groot deel van de docenten niet gepromoveerd is en geen onderzoek verricht, maar dat dat niet het gevolg is van bewust beleid van de afdeling, maar van de ongunstige financiële situatie binnen de faculteit. Zij heeft geconstateerd dat de afdeling het beleid heeft dat docenten in principe gepromoveerd zijn, maar de afgelopen jaren niet in de gelegenheid was om dat beleid volledig uit te voeren. Zij vindt de maatregelen die de afdeling genomen heeft om het wetenschappelijk karakter van het onderwijs te waarborgen adequaat en heeft kennis genomen van het feit dat de afdeling de komende jaren haar beleid kan uitvoeren omdat de financiële situatie is verbeterd. De commissie heeft ook vastgesteld dat bijna alle leden van de vaste wetenschappelijke staf gepromoveerd zijn en deel uitmaken van erkende onderzoekscholen. Zij concludeert dat het onderwijs in voldoende mate wordt verzorgd door actieve onderzoekers die een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het vakgebied en dat de eindverantwoordelijkheid voor het onderwijs in alle gevallen bij zulke actieve onderzoekers ligt en komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F13: Kwantiteit personeel Er wordt voldoende personeel ingezet om de opleiding met de gewenste kwaliteit te verzorgen.
Beschrijving Tijdens de vorige visitatie werd de omvang van de staf als een probleem aangemerkt. Volgens de zelfstudie is op dit punt duidelijk vooruitgang geboekt. In 2002 was de staf-student ratio voor de ongedeelde opleiding nog 1:45, in het studiejaar 2008-2009 bedraagt de ratio voor de bacheloropleiding 1:37 en die voor de masteropleiding 1:24. De afdeling kon de problemen met betrekking tot de omvang van de staf alleen verminderen door een groot beroep te doen op tijdelijke docenten. In het studiejaar 2008-2009 wordt ongeveer de helft van het onderwijs verzorgd door tijdelijke docenten, met name promovendi en juniordocenten.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
29
Volgens de zelfstudie zal het budget voor onderwijs tot 2012 met ongeveer 8% stijgen. De afdeling benut de extra middelen om de werkdruk in het onderwijs iets te verminderen en om de verhouding tussen vast en tijdelijk personeel te normaliseren. Tijdens het bezoek van de commissie vernam zij dat de afdeling verantwoordelijk is voor de verdeling van onderwijs- en onderzoeksformatie en dat de directeur van de opleiding op basis van die verdeling een voorstel doet voor de bemensing van het onderwijs. De docenten zijn tevreden over de manier waarop de onderwijstaken worden verdeeld. Het aantal studenten voor Internationale Betrekkingen is hoog, in het verleden was de onderwijslast voor de docenten op dit terrein erg groot, maar de afdeling is er inmiddels in geslaagd om die last te verkleinen door de onderwijstaken beter te verdelen en door nieuwe docenten aan te stellen. Oordeel De commissie heeft opgemerkt dat de staf-studentratio in vergelijking met de situatie ten tijde van de vorige visitatie duidelijk is verbeterd, maar vindt het lastig om de kwantitatieve informatie te interpreteren en op waarde te schatten. Zij is in het algemeen van oordeel dat de omvang van de staf voldoende is om het onderwijs op een adequate manier te verzorgen. Zij heeft vastgesteld dat de afdeling in het verleden steeds in staat is geweest om de kwantiteit van het personeel te waarborgen door nieuwe docenten aan te stellen wanneer dat noodzakelijk was. Zij heeft geen informatie ontvangen die erop wijst dat er sprake is van serieuze en structurele problemen in de bemensing van het onderwijs. De afdeling is in de ogen van de commissie flexibel en constructief bij het zoeken naar oplossingen en heeft op een goede manier gebruik gemaakt van de mogelijkheden die zij had. De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de kwantiteit van het personeel. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F14: Kwaliteit personeel Het personeel is gekwalificeerd voor de inhoudelijke, onderwijskundige en organisatorische realisatie van het programma.
Beschrijving De staf van de afdeling Politicologie is breed en gevarieerd samengesteld. De afdeling heeft geprobeerd om bij recente benoemingen enkele inhoudelijke lacunes op te vullen en de belangstelling van studenten beter te accommoderen. Zij heeft daarbij gekozen voor versterking van de expertise op het gebied van methoden en technieken en voor uitbreiding binnen de leerstoelgroepen Internationale Betrekkingen en International Governance, Politieke Theorie van Etnische Verhoudingen. Verschillende docenten combineren hun universitaire werkzaamheden met een functie in de praktijk. Anderen zijn lid van adviesraden of bestuursorganen of leveren een bijdrage aan een non-profit organisatie. De docenten brengen deze ervaringen in of met de beroepspraktijk in in het onderwijs dat zij verzorgen. De wetenschappelijke staf is internationaal samengesteld: 26% van de medewerkers heeft een niet-Nederlandse nationaliteit. Volgens de zelfstudie heeft de aanwezigheid van buitenlandse stafleden in het algemeen een positieve invloed op de kwaliteit van het onderwijs, maar is het een probleem dat deze stafleden beperkt inzetbaar zijn in Nederlandstalig onderwijs. De afdeling betrekt bij selectieprocedures altijd een vertegenwoordiger van het College of de Graduate School die in het bijzonder let op de onderwijskwalificaties van de kandidaten.
30
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Positieve onderwijsevaluaties vormen volgens de zelfstudie een voorwaarde bij de bevordering van vast personeel. Dat werd tijdens het bezoek bevestigd door de docenten. De oordelen van studenten over de didactische kwaliteiten van docenten zijn volgens zelfstudie traditiegetrouw wat lager dan die over de vakinhoudelijke deskundigheid. In meest recente bachelorenquête (uit 2008) was de ontevredenheid van studenten over didactische kwaliteiten relatief groot. De oordelen met betrekking tot betrokkenheid enthousiasmerend vermogen zijn goed.
de de de en
De afdeling heeft in het verleden geen gericht beleid gevoerd voor de didactische scholing van docenten. Beginnende docenten kregen de mogelijkheid om een driedaagse basiscursus didactiek voor beginnende docenten te volgen en deden dat in het algemeen ook. De afdeling heeft recent een meer proactief beleid voor docentprofessionalisering in gang gezet om de didactische kwaliteiten van de staf verder te verbeteren. Zo stelt de afdeling vanaf 2009-2010 de didactische basisvorming voor nieuwe docenten in tijdelijke dienst verplicht. Beginnende docenten krijgen ook begeleiding van een ervaren docent die daarvoor een speciale training volgt. Alle docenten die in vaste dienst komen moeten de basiskwalificatie onderwijs (BKO) behalen. Ook zittende medewerkers moeten deze kwalificatie behalen. Universitair hoofddocenten en hoogleraren moeten over een senior kwalificatie onderwijs (SKO) beschikken. Vaste medewerkers worden aangemoedigd hun didactische vaardigheden op peil te houden. Zij moeten eens in de vijf jaar een bijscholingscursus naar eigen keuze volgen. Bijscholing wordt een vast onderdeel van de jaargesprekken met docenten. Tijdens het bezoek bleek dat de afdeling de expertise in Internationale Betrekkingen verder wil versterken en met het oog daarop extra leerstoelen wil instellen. De afdeling beschouwt de Basiskwalificatie Onderwijs als een lichte toets, een bevestiging van kwaliteit. In het studiejaar 2009-2010 wordt getoetst of de docenten voldoen aan de eisen voor de basiskwalificatie. Zij leggen voor die toetsing een portfolio aan. Docenten die niet voldoen aan de eisen kunnen aanvullende scholing volgen of een beroep doen op coaching of intervisie. Oordeel De commissie heeft vastgesteld dat de afdeling bezig is de expertise op het gebied van de Internationale Betrekkingen te versterken. Zij is van oordeel dat de staf nu al beschikt over de inhoudelijke expertise die nodig is om het programma op een goede manier te verzorgen, maar dat de versterking voor internationale betrekkingen belangrijk is vanwege de grote belangstelling van studenten hiervoor. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding in grote mate mate een beroep doet op jonge en tijdelijke docenten, die nog niet over de inhoudelijke expertise van ervaren en gepromoveerde docenten beschikken. De commissie heeft waardering voor de aandacht voor de professionalisering van de docenten en ondersteunt de maatregelen die de afdeling recentelijk heeft ingevoerd. Zij heeft vastgesteld dat de onderwijskwalificaties en -prestaties in het personeelsbeleid van de afdeling een vaste plaats hebben en zowel in de werving en selectie van nieuwe docenten als in de beoordeling van zittende docenten aan de orde komen. De commissie is ook van oordeel dat het programma adequaat georganiseerd is, dat de docenten voldoende samenwerken en dat de afdeling op een flexibele en creatieve manier zoekt naar oplossingen voor eventuele problemen in de bemensing van het onderwijs. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de kwaliteit van het personeel.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
31
Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Inzet van personeel Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Inzet van personeel. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.4. Voorzieningen F15: Materiële voorzieningen De huisvesting en materiële voorzieningen zijn toereikend om het programma te realiseren.
Beschrijving De wetenschappelijke staf en een deel van de ondersteunende staf is gehuisvest op het Binnengasthuisterrein in Amsterdam. De onderwijsbalie bevindt zich in het Oost-Indisch Huis, niet ver van het Binnengasthuisterrein. De onderwijsruimtes bevinden zich vooral in het Binnengasthuis, de Oudemanhuispoort, het Spinhuis en het Oost-Indisch Huis/Bushuis, binnen een straal van een paar honderd meter. Door de grote groei van het aantal studenten kampt de opleiding met een tekort aan zalen in de binnenstad en moet zij soms uitwijken naar het Roeterseilandcomplex. De zalen zijn de afgelopen twee jaar opgeknapt en voorzien van goede audio-visuele hulpmiddelen. De bibliotheek voor de opleidingen Politicologie, gehuisvest in het Bushuis, werkt nauw samen met de Universiteitsbibliotheek. Een groot deel van de collectie is digitaal toegankelijk. De bibliotheek beschikt over 112 studieplekken met en 150 studieplekken zonder computer. De Universiteit van Amsterdam heeft in de binnenstad drie studiecentra. De kwaliteit en de uitrusting van de werkplekken in de studiecentra is goed, maar de vraag naar studieplekken is soms groter dan het aanbod, bijvoorbeeld tijdens de tentamenperiodes. De opleidingen kunnen een beroep doen op een facultair team dat advies geeft en ondersteuning biedt bij het gebruik van ICT in het onderwijs, de elektronische leeromgeving Blackboard en EvaSys, het systeem dat gebruikt wordt voor de onderwijsevaluaties. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat docenten voor studenten soms lastig te bereiken zijn, zeker in het eerste deel van het programma, maar dat de begeleiders van de werkgroepen in het algemeen wel goed bereikbaar zijn. De studenten hebben soms de indruk dat de docenten de minder leuke taken overdagen aan die begeleiders. Oordeel De commissie heeft tijdens haar bezoek de materiële voorzieningen bekeken waarover de opleiding beschikt en is op basis van haar eigen observaties en de informatie uit de zelfstudie en uit de gesprekken met studenten tot het oordeel gekomen dat de materiële voorzieningen adequaat zijn en zonder twijfel voldoede om het programma op een adequate manier uit te voeren. De kwaliteit van de onderwijsruimtes is zeker voldoende. De commissie betreurt het dat de werkplekken van de leden van de vaste staf en de onderwijsruimtes zich niet in hetzelfde gebouw bevinden en dat studenten mede daardoor in het eerste deel van hun studie maar beperkt in contact komen met de seniordocenten, maar realiseert zich ook dat de afdeling kampt met huisvestingsproblemen die niet eenvoudig op te lossen zijn. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de materiële voorzieningen voldoen aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld.
32
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F16: Studiebegeleiding De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op studievoortgang. De studiebegeleiding en de informatievoorziening aan studenten sluiten aan bij de behoefte van studenten.
Beschrijving De studiebegeleiding is erop gericht de voortgang van studenten te bewaken en te bevorderen en studenten te leren zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun studievoortgang. In de propedeuse is de studiebegeleiding intensief. Eerstejaarsstudenten worden begeleid door een tutor, die tevens docent is van een werkgroep. De tutors voeren tijdens het semester met elke student minimaal één gesprek. Studenten zijn in het algemeen positief over hun tutors, die twijfels over de studiekeuze, ongeschiktheid voor de opleiding en persoonlijke problemen die van invloed zijn op de studievoortgang snel kunnen signaleren. De studenten zouden er volgens de zelfstudie baat bij hebben wanneer tutor en studieadviseur meer zouden samenwerken. Omdat de opleiding sinds kort over een tweede studieadviseur beschikt, zou deze vorm van samenwerking mogelijk moeten zijn. Vanaf het tweede jaar worden studenten nog steeds actief benaderd met informatie over belangrijke zaken, maar worden ze ook geacht de organisatie goed genoeg te kennen om daar, naar behoefte, een beroep op te doen. De opleiding voorziet studenten van informatie via de studiegids, de website, Blackboard en speciale voorlichtingsbijeenkomsten. Bij de onderwijsbalie zijn brochures en handleidingen verkrijgbaar over onder meer scripties, stages en studeren in het buitenland. Studenten kunnen bij het Onderwijssecretariaat terecht met vragen over toelating, inschrijving, tentamens en examens. Zij kunnen een afspraak met de studieadviseur maken of naar het wekelijks inloopspreekuur komen. Wanneer nodig roept de studieadviseur studenten op voor een gesprek. De studieadviseur verzorgt voorlichtingsmateriaal en mededelingen op de website en organiseert informatiebijeenkomsten voor studenten. Er is bijvoorbeeld voor eerstejaarsstudenten aan het begin en het einde van het jaar een bijeenkomst over het programma en de ingangseisen van het tweede jaar en keuzemogelijkheden. In november is er een voorlichtingsbijeenkomst om bachelorstudenten te informeren over vervolgstudies. Uit een evaluatie van Machiavelli blijkt dat studenten negatief oordelen over de voorlichting. Een voorbeeld dat steeds terug komt is de voorlichting over studeren in het buitenland. Eerstejaarsstudenten ontvangen na het eerste semester een voortgangsoverzicht en een daarop gebaseerd tussentijds studieadvies. Aan het einde van het eerste jaar ontvangen zij een schriftelijk advies. Studenten met een negatief advies wordt geadviseerd hun studie te staken (bij maximaal 18 EC) dan wel hun studiekeuze serieus in heroverweging te nemen (bij meer dan 18, maar maximaal 30 EC). Het aantal studenten dat de opleiding staakt na een negatief advies is de laatste jaren sterk gestegen. In de zelfstudie wordt beschreven dat er de afgelopen jaren problemen waren met de studiebegeleiding als gevolg van onderbezetting. De wachttijden voor het spreekuur waren, met name aan het begin van het studiejaar, onacceptabel lang en het antwoord op e-mails liet te lang op zich wachten. Sinds de aanstelling van een tweede studieadviseur in november 2008 zijn de wachttijden aanvaardbaar en is de beantwoording van de e-mails versneld. Politicologie heeft lange tijd een stagebureau gehad dat werd bemenst door studenten en dat actief zocht naar stageplekken en studenten informeerde over vacatures. De opleiding is van mening dat er door het verdwijnen van het stagebureau een hiaat in de informatievoorziening is ontstaan en wil de situatie op dit punt op korte termijn verbeteren.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
33
Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat de afdeling extra aandacht wil besteden aan de voorlichting over stages en studeren in het buitenland. Onder studenten bestaat veel belangstelling voor een stage, terwijl er volgens de studenten binnen de afdeling geen cultuur is waarin het gebruikelijk is dat studenten een stage lopen. Voor sommige stageplekken is veel concurrentie. Volgens de studenten zou een stagebureau nuttig zijn, omdat de informatie over stageplekken nu niet op één centrale plaats beschikbaar is. De docenten vinden een stagebureau niet nodig, het probleem is in hun ogen veeleer dat de informatiestroom niet goed functioneert, dat docenten informatie over stageplaatsen bij zich houden. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de studiebegeleiding in het algemeen naar behoren functioneert en dat studenten de studieadviezen in het eerste jaar in toenemende mate ter harte nemen. Zij vindt het tutoraat in het eerste jaar een nuttig instrument en waardeert het dat docenten optreden als tutor. Zij is verheugd dat de afdeling inmiddels beschikt over een tweede studieadviseur en gaat ervan uit dat de opleiding daardoor meer tijd kan besteden aan de begeleiding en de voorlichting en de afstemming van de werkzaamheden van de studieadviseurs en de tutors kan verbeteren. Zij heeft vastgesteld dat studenten in het algemeen positief zijn over het functioneren van de studiebegeleiding en de studieadviseur. De commissie is van oordeel dat de informatievoorziening in het algemeen adequaat is. De afdeling en de opleiding ontplooien allerlei activiteiten en stellen plannen op om studenten te informeren over de mogelijkheden tijdens en na de opleiding. De commissie heeft geconstateerd dat niet alle studenten tevreden zijn over de informatievoorziening, maar zij heeft niet de indruk dat het negatieve beeld dat door een aantal studenten werd geschetst, representatief is. Zij heeft kennis genomen van een overzicht van alle activiteiten met betrekking tot de voorlichting en informatievoorziening en vindt het aanbod voldoende breed, aantrekkelijk en evenwichtig. Zij adviseert de afdeling wel om kritisch te blijven kijken naar de effectiviteit van haar activiteiten op dit terrein. De commissie komt op grond van bovenstaande overwegingen tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat geldt voor dit facet. Haar bedenkingen over de informatievoorziening zijn niet zo ernstig dat die leiden tot een onvoldoende. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Voorzieningen Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Voorzieningen. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.5. Interne kwaliteitszorg F17: Evaluatie resultaten De opleiding wordt periodiek geëvalueerd, mede aan de hand van toetsbare streefdoelen.
Beschrijving Bij de inrichting van de interne kwaliteitszorg hanteert de opleiding de beleidslijnen van de instelling, onder meer vastgelegd in de nota Systematiek van Interne Kwaliteitszorg (uit 2006) als belangrijke leidraad. De interne kwaliteitszorg kent overigens niet alleen een formele kant kent: het informele overleg tussen docenten onderling en tussen studenten en docenten is en blijft van onschatbare waarde bij het streven naar verbetering van het onderwijs. 34
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
De Opleidingscommissie, het belangrijkste adviesorgaan voor het management van de opleiding, bespreekt de evaluaties van het onderwijs, organiseert de panelgesprekken en bespreekt de uitkomsten daarvan en initieert de jaarlijkse discussie over de Onderwijs- en Examenregelingen. De Examencommissie houdt zich in toenemende mate actief bezig met de bewaking en bevordering van kwaliteit en heeft onder andere het initiatief genomen voor de instelling van een scriptiecommissie, die de kwaliteit en de beoordeling van scripties toetst. De opleidingsdirecteuren vertalen de uitkomsten van onderwijsevaluaties in verbeteracties. Zij ontwikkelen plannen voor de verbetering van de inhoud, organisatie en kwaliteit van het onderwijs, zien toe op implementatie daarvan en dragen zorg voor de onderlinge samenhang en afstemming tussen onderdelen. Alle vakken worden aan het eind van het semester geëvalueerd met behulp van een vaste schriftelijke vragenlijst. Belangrijke indicatoren in de evaluaties zijn het rapportcijfers voor de cursus als geheel en voor de docent. Docenten krijgen altijd de gelegenheid om schriftelijk te reageren op de uitkomsten van de evaluaties. Als een docent of een cursus lager dan een zeven scoort, wordt uitgebreider naar de evaluatie gekeken. De opleidingsdirecteur vraagt docenten van vakken met onbevredigende scores om verbeteringen aan te brengen. In aanvulling op de kwantitatieve metingen worden panelgesprekken gevoerd voor vakken die de Opleidingscommissie daarvoor selecteert, bijvoorbeeld vanwege eerder geconstateerde problemen of omdat ze nieuw zijn. De studentleden van de Opleidingscommissie werven een student die de gesprekken voert en de groep bijvoorbeeld vragen stelt over de positie van het vak in het programma, de literatuur, de leerdoelen en de docent, en die vervolgens een verslag van het gesprek maakt voor de Opleidingscommissie. Op universitair niveau worden periodiek diverse peilingen gehouden die de opleidingen van waardevolle informatie voorzien, zoals de tweejaarlijkse bachelor- en masterenquêtes en het eerstejaars exitonderzoek. De standaardprocedure voor cursusevaluaties met behulp van Evasys kent enkele knelpunten: de vragenlijst die wordt gebruikt is lang, de terugkoppeling van de uitkomsten naar studenten laat te wensen over omdat de resultaten van de evaluaties niet gepubliceerd worden. Begin 2009 zijn de procedure en de taakverdeling aangepast om deze knelpunten op te lossen. Eén van de afspraken is dat de opleidingscoördinator in de semestergids expliciet aangeeft in welke vakken verbeteringen en/of veranderingen zijn aangebracht op grond van de evaluaties. De opleidingen hebben de afgelopen jaren geen evaluaties laten uitvoeren op vakoverstijgend niveau. Zij ervaren dat als een gemis en hebben in 2009 een nieuw systeem voor programmaen jaarevaluaties geïntroduceerd. De vragenlijst omvat vragen over samenhang, uitdaging, zwaarte, studeerbaarheid en relevantie van vakken. De verslagen van deze evaluaties worden besproken in het opleidingsmanagement en de Opleidingscommissie. Tijdens het bezoek van de commissie bleek dat Machiavelli wel evaluaties op een vakoverstijgend niveau uitvoert. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat het systeem van interne kwaliteitszorg goed functioneert. Het onderwijs wordt op integraal en systematisch geëvalueerd. De opleiding heeft daarbij een weloverwogen keuze gemaakt uit de aanwezige instrumenten. De commissie heeft de formulieren bestudeerd die gebruikt worden voor de vakevaluaties en vastgesteld dat de vragenlijst weliswaar lang is, maar ook veel nuttige en inzichtelijke informatie oplevert die de opleiding in staat stelt om gerichte maatregelen te nemen wanneer daartoe aanleiding is. De opleiding hanteert streefcijfers voor verschillende indicatoren en onderneemt actie wanneer die streefcijfers niet worden gehaald. De commissie heeft veel waardering voor de panelgesprekken, die een goede aanvulling vormen op de schriftelijke evaluaties en die de
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
35
opleiding een goede gelegenheid geven om bij vakken die extra aandacht nodig hebben, de vinger aan de pols te houden. Zij is ook positief over het gebruik van de uitkomsten van evaluaties in jaargesprekken. De commissie vindt het een gemis dat de opleiding geen programma- of jaarevaluaties uitvoert, maar zij heeft gemerkt dat de opleiding die opvatting deelt, beleid heeft ontwikkeld voor zulke evaluaties en in het lopende studiejaar ook op vakoverstijgend niveau evalueert. Zij heeft veel waardering voor de inspanningen van studievereniging Machiavelli om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. De commissie komt daarom tot het oordeel ‘goed’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is goed.
F18: Maatregelen tot verbetering De uitkomsten van deze evaluatie vormen de basis voor aantoonbare verbetermaatregelen die bijdragen aan realisatie van de streefdoelen.
Beschrijving De zelfstudie bevat een lijst met voorbeelden van vernieuwingen en verbeteringen die de afgelopen jaren zijn geïmplementeerd naar aanleiding van de uitkomsten van evaluaties. Na de invoering van een nieuwe structuur voor het methodenonderwijs in 2003 is de kwaliteit daarvan duidelijk verbeterd. Toch bleven er enkele problemen bestaan. Een werkgroep heeft voorstellen ontwikkeld voor aanpassingen die op korte termijn gerealiseerd zullen worden: meer ruimte voor training in kwalitatieve onderzoeksmethoden, meer praktische training in data-analyse en repositionering van het vak Onderzoeksmethoden in het tweede jaar. Studenten en soms ook docenten hebben vanaf de invoering van de bacheloropleiding kritiek op het tweede jaar (en met name het eerste semester). Sinds 2005 zijn er verbeteringen in het programma van dat jaar doorgevoerd om onder meer de te zware belasting in de maand december te verlichten en de variatie in werkvormen in de begeleidingsgroepen te vergroten. Omdat er onvrede bleef bestaan over de inhoud en de opbouw van het tweede jaar, is er in 2008 een commissie ingesteld die een voorstel ontwikkelt voor een betere onderlinge aansluiting van de vakken en voor meer variatie in onderwijsvormen. De voorstellen van de commissie voor de roostering van het vak Onderzoeksmethoden en de invulling van Rechtsorde Politicologisch Beschouwd worden spoedig geïmplementeerd. De afdeling heeft, naar aanleiding van enquêtes en een advies van de Opleidingscommissie, het beleid voor het geven van feedback aangescherpt. Docenten zijn verplicht om voor elk werkstuk, paper of opdracht dat voor meer dan 20% meetelt voor het eindresultaat, feedback te geven. De eisen die zij stellen en de criteria waarop zij beoordelen moeten in de cursushandleiding worden beschreven, net als de manier waarop zij feedback geven. De commissie vernam dat de Opleidingscommissie en de opleidingsdirecteuren toezien op de uitvoering van dit beleid en daarbij een harde lijn hanteren. Dat heeft ertoe geleid dat een docent die te weinig feedback gaf, geen nieuw contract heeft gekregen. Oordeel De commissie heeft kennis genomen van de vele maatregelen die in het recente verleden zijn genomen om problemen of tekortkomingen in het programma op te lossen. In haar ogen maakt de lijst met maatregelen duidelijk dat de opleiding zich zeer bewust is van het belang van de verbetering van de kwaliteit en er vaak in slaagt om maatregelen te treffen die tot verbetering leiden. Tegelijkertijd geeft die lijst ook aan dat het voor de opleiding soms lastig is
36
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
om de implementatie van de maatregelen te waarborgen, om controle te houden op de realisatie van de verbeteringen. De commissie heeft geconstateerd dat de opleiding worstelt met een aantal hardnekkige problemen, zoals de invulling van het programma van het tweede jaar, dat zij met veel creativiteit en energie zoekt naar oplossingen voor die problemen, maar dat het soms moeilijk is om blijvende verbeteringen te realiseren. De commissie concludeert dat de opleiding erin slaagt om de uitkomsten van evaluaties om te zetten in verbetermaatregelen die vaak het gewenste effect hebben, maar dat de implementatie niet altijd onmiddellijk succesvol is. Zij komt tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F19: Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld Bij de interne kwaliteitszorg zijn medewerkers, studenten, alumni en het afnemend beroepenveld van de opleiding actief betrokken.
Beschrijving Het management van het College en de opleidingsdirecteur doen soms een beroep op docenten en (afhankelijk van de opdracht) studenten, bijvoorbeeld voor de aanpassing van het methodenonderwijs en het programma van het tweede jaar. De Opleidingscommissie en de Examencommissie adviseren over alle belangrijke dossiers. In tweede instantie wordt de gehele staf betrokken, bijvoorbeeld via besprekingen van voorstellen tijdens onderwijsdagen. De afdeling betrekt waar mogelijk ook studenten bij de besluitvorming over onderwijszaken. De studentleden van de Opleidingscommissie, de leden van de onderwijscommissie van Machiavelli en de leden van de Facultaire Studentenraad werken nauw samen en vormen een belangrijke partij. De vergaderingen van de Opleidingscommissie zijn openbaar, studenten van Machiavelli kunnen ook onderwerpen inbrengen. In één geval werden de docent- en de studentleden het niet eens over een gemeenschappelijk advies: over het aantal herkansingen. Machiavelli heeft ter voorbereiding op de visitatie een eigen onderzoek uitgevoerd en een sterkte-zwakte-analyse vervaardigd. Er bestaat volgens de zelfstudie geen forum waarin met het beroepsveld meer gericht over de ontwikkeling van het programma wordt gesproken. Het opleidingsmanagement ziet dat niet per se als problematisch, maar wil toch onderzoeken of, en zo ja, op welke wijze een meer structurele voorziening (bijvoorbeeld een externe adviescommissie) gecreëerd kan worden om de relevantie van de opleidingen voor de beroepspraktijk te bewaken. De commissie hoorde tijdens haar bezoek ook dat de afdeling afgestudeerden meer bij stages wil betrekken. De afgestudeerden meldden dat zij niet als groep bij de opleiding betrokken worden, maar soms wel op individuele basis. Zij denken dat het nuttig zou zijn om hen meer bij het onderwijs te betrekken. De opleidingen kennen een alumnivereniging, maar de afgestudeerden met wie de commissie sprak waren daar geen lid van. Oordeel De commissie heeft geconstateerd dat de docenten en de studenten op de gebruikelijke manier, via de Opleidingscommissie, de Examencommissie, de evaluaties van het onderwijs en het reguliere overleg in de afdeling, betrokken zijn bij de kwaliteitszorg. Zij wil de bijdragen van de studieverenging Machiavelli apart vermelden. In haar ogen functioneert de Opleidingscommissie goed.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
37
De betrokkenheid van de afgestudeerden en het afnemend werkveld is duidelijk minder prominent. De afdeling is op dat punt niet erg actief en lijkt ook niet overtuigd van het belang van een systematische vorm van betrokkenheid. De commissie heeft gemerkt dat de afgestudeerden met wie zij sprak, bereid zijn om een bijdrage te leveren en adviseert de afdeling om de mogelijkheden te verkennen om in ieder geval afgestudeerden structureel te betrekken bij het onderwijs. Zij zouden een rol kunnen spelen bij het versterken van de plaats van de stage in het programma, maar ook bij andere activiteiten betrokken kunnen worden. De commissie komt op basis van bovenstaande overwegingen tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Interne kwaliteitszorg. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende. 1.1.6. Resultaten F20: Gerealiseerd niveau De gerealiseerde eindkwalificaties zijn in overeenstemming met de nagestreefde eindkwalificaties qua niveau, oriëntatie en domeinspecifieke eisen.
Beschrijving Studenten schrijven hun scriptie in groepen van maximaal 15 studenten onder intensieve begeleiding. De bachelorscriptie moet volgens de richtlijnen een onderzoekscomponent bevatten, waarbij studenten empirisch materiaal zelfstandig analyseren op basis van een geëxpliciteerde methodologie. Het eindproduct heeft de vorm van een onderzoeksverslag. Studenten doorlopen de gehele empirische cyclus doorloopt, zij hoeven alleen geen data te verzamelen. De scriptie wordt door de begeleider beoordeeld op inhoud, vorm en proces, op basis van een standaardformulier. De Examencommissie bewaakt formeel de eindkwaliteit van de scripties. Zij heeft het voornemen om een commissie in te stellen die elk jaar een aantal scripties opnieuw beoordeelt, zoals dat al gebeurt in de masteropleiding. Tijdens het bezoek vernam de commissie dat docenten wisselende opvattingen hebben over het niveau en de kwaliteit die in een scriptie moeten worden bereikt, dat de formele regels voor de beoordeling niet altijd worden nageleefd en dat oordelen voor scripties daardoor kunnen afwijken van de norm en in het bijzonder te hoog kunnen zijn. De afdeling wil docenten die scripties begeleiden meer en beter instrueren. Zij overweegt om ook voor bachelorscripties een tweede beoordelaar in te schakelen. De afdeling gebruikt hetzelfde formulier voor de scripties van de bachelor- en de masteropleiding. De criteria voor de beoordeling verschillen volgens de docenten niet, het niveau waarop studenten presteren wel. Oordeel De commissie heeft negen recente bachelorscripties bestudeerd en is van oordeel dat de kwaliteit daarvan in alle gevallen minimaal voldoende is. Zij vindt wel dat de onderzoeksvraag in een aantal gevallen niet duidelijk geformuleerd is, dat de bespreking van de gebruikte literatuur niet altijd erg kritisch is en dat het gebruik van methoden en technieken soms verbeterd kan worden. Zij heeft de indruk dat de begeleiding van de scripties niet altijd voldoende aandacht krijgt en dat de verwachtingen die aan een scriptie gesteld mogen worden
38
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
soms niet goed geëxpliciteerd zijn. In de ogen van de commissie zijn de oordelen voor de scripties met enige regelmaat wat te hoog. Zij heeft wel geconstateerd dat de afdeling haar analyse in essentie deelt en ook kan verklaren en zij heeft de verwachting dat de situatie zal verbeteren door een aantal maatregelen die al genomen zijn en nog zullen worden genomen, zoals het instellen van een commissie die namens de Examencommissie de kwaliteit van de scripties bewaakt. De commissie geeft de afdeling in overweging dat een tweede beoordelaar een positief effect kan hebben op de kwaliteit en de objectiviteit van de beoordeling. De commissie heeft geconstateerd dat het beoordelingsformulier voor de scripties niet altijd op dezelfde manier gebruikt wordt en dat de beoordelingscriteria beter uitgewerkt kunnen worden, zodat de criteria en de oordelen explicieter aan elkaar gerelateerd kunnen worden. De commissie vindt dat de opleidingen aan de Universiteit van Amsterdam, meer dan de andere, aandacht aan dit punt moeten besteden vanwege de grotere diversiteit van de staf en de studentenpopulatie. In haar ogen verdient het de voorkeur om voor de bachelor- en de masteropleiding verschillende beoordelingsformulieren te gebruiken, omdat de eisen die gelden voor deze opleidingen duidelijk van elkaar verschillen en omdat die verschillen niet goed tot hun recht komen wanneer er één formulier wordt gebruikt. De commissie vindt, zoals gezegd, dat het gerealiseerde niveau in alle gevallen minimaal voldoende is en komt daarom tot het oordeel ‘voldoende’ voor dit facet. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende.
F21: Onderwijsrendement Voor het onderwijsrendement zijn streefcijfers geformuleerd in vergelijking met relevante andere opleidingen. Het onderwijsrendement voldoet aan deze streefcijfers.
Beschrijving In het bestuursconvenant tussen de faculteit en het College van Bestuur zijn streefcijfers voor de rendementen opgenomen die uitgaan van de cohorten die zich aan het begin van het collegejaar hebben ingeschreven voor de vakken in het eerste semester. Omdat het eerste jaar een oriënterend en selectief karakter heeft, neemt de opleiding bij de berekening van de rendementen alleen die studenten mee die zich na een jaar opnieuw inschrijven. Vervolgens worden de deeltijdstudenten uit de populatie verwijderd. Het rendement van het cohort 2003-2004 bedroeg na vier jaar 42%. Dat blijft achter bij het facultaire gemiddelde van 49% en bij het streefcijfer voor 2012 van 60%. Wanneer alle herinschrijvers worden meegeteld, ligt het rendement van hetzelfde cohort voor de opleiding na vier jaar 38% en dat van de faculteit op 45%. Het rendement van het cohort 2004-2005 (inclusief herinschrijvers) bedroeg na vier jaar 30%. Na één jaar heeft tussen 32% en 39% van het cohort de propedeuse behaald, na twee jaar ligt dat aantal tussen 44% en 59%. De afdeling heeft allerlei maatregelen getroffen om de rendementen te verbeteren. Zij heeft bijvoorbeeld in 2004-2005 de derde tentamenkans afgeschaft, ingangseisen ingevoerd voor vakken uit het tweede en derde jaar, collectieve afstudeerprojecten in de bacheloropleiding ingevoerd en een systeem van tutoren in het eerste jaar geïntroduceerd. Een deel van deze maatregelen moet nog effect sorteren. Een nieuwe maatregel die het College wil introduceren om de rendementen te verhogen is de invoering van een intakeprocedure voor studiekiezers met behulp waarvan aspirant-studenten met een verhoogd risico op vroegtijdig vertrek of studievertraging nog voor de start kunnen worden geïdentificeerd en te adviseren. Het College wil ook met alle tweedejaarsstudenten een individueel studievoortganggesprek voeren.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
39
Oordeel De commissie heeft kennis genomen van de rendementen van de opleiding en van de maatregelen van de afdeling om die te verbeteren. Zij heeft vastgesteld dat de streefcijfers die de opleiding hanteert realistisch zijn, maar op het moment nog niet gehaald worden. De afdeling is zich in de ogen van de commissie voldoende bewust van het probleem van de rendementen en van de noodzaak om maatregelen te treffen die moeten leiden tot verbeteringen. De rendementen vertonen, ondanks alle maatregelen, nog geen stijgende lijn. De afdelig slaagt er nog niet goed in om de lastige materie onder controle te krijgen en legt in de ogen van de commissie bij het zoeken naar een verklaring voor de matige rendementen veel nadruk op externe factoren. De commissie heeft waardering voor de vasthoudendheid waarmee de afdeling nieuwe maatregelen ontwikkelt en adviseert de afdeling en de opleiding te blijven zoeken naar creatieve manieren om studenten meer te betrekken bij de opleiding. De commissie komt tot het oordeel dat de opleiding voldoet aan het criterium dat betrekking heeft op de rendementen. Bacheloropleiding Politicologie: het oordeel van de commissie is voldoende. Oordeel over het onderwerp Resultaten Op basis van de beoordelingen per facet komt de commissie tot een samenvattend oordeel over het onderwerp Resultaten. Voor de bacheloropleiding Politicologie is het oordeel voldoende.
40
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Samenvatting van de oordelen van de commissie Bacheloropleiding Politicologie: Onderwerp 1. Doelstellingen van de opleiding
Oordeel Voldoende
2. Programma
Voldoende
3. Inzet van personeel
Voldoende
4. Voorzieningen Voldoende 5. Interne kwaliteitszorg
Voldoende
6. Resultaten
Voldoende
Facet 1. Domeinspecifieke eisen 2. Niveau 3. Oriëntatie 4. Eisen WO 5. Relatie doelstellingen en programma 6. Samenhang programma 7. Studielast 8. Instroom 9. Duur 10. Afstemming vormgeving en inhoud 11. Beoordeling en toetsing 12. Eisen WO 13. Kwantiteit personeel 14. Kwaliteit personeel 15. Materiële voorzieningen 16. Studiebegeleiding 17. Evaluatie resultaten 18. Maatregelen tot verbetering 19. Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld 20. Gerealiseerd niveau 21. Onderwijsrendement
Oordeel Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoet Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende Goed Voldoende Voldoende Voldoende Voldoende
Eindoordeel van de commissie over de bacheloropleiding Politicologie De commissie komt, op grond van haar oordelen over de onderwerpen en facetten uit het accreditatiekader, tot het volgende eindoordeel: De bacheloropleiding Politicologie voldoet aan de eisen voor basiskwaliteit die een voorwaarde zijn voor accreditatie.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
41
42
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
2.
Report on the master’s programme Political Science offered by the University of Amsterdam
Administrative data Master’s programme Political Science: Name of the programme: CROHO number: Level: Orientation: Number of credits: Degree: Mode(s) of study: Location(s): Expiration of accreditation:
Political Science 66606 master academic 60 EC Master of Science full time Amsterdam 18 October 2011
The site visit of the assessment committee Political Science to the Faculty of Social and Behavioural Sciences of the University of Amsterdam took place on 15 and 16 June 2009. The part time variant of the programme is being discontinued. 2.0.
Structure and organisation of the faculty
The degree programmes in Political Science are offered by the Faculty of Social and Behavioral Sciences, which has six departments providing the staff capacity for the teaching and research conducted within the faculty, among them the Department of Political Science. Since 2009, the degree programmes within the University of Amsterdam are organized in Colleges (for the bachelor’s programmes) and Graduate Schools (for the master’s programmes). The faculty has four Colleges and four Graduate Schools. The master’s programme Political Science is one of the programmes of the Graduate School of Social Sciences (GSSS). The management structure of the Graduate School was in the process of implementation at the time the self-evaluation report was finalized. The structure will be similar to the one adopted for the Colleges within the faculty. Every master’s programme will have a programme director and programme-specific support staff. The master’s programme in Political Science therefore has its own programme director. 2.1.
The assessment framework
2.1.1. Aims and objectives S1: Subject-/discipline-specific requirements The intended learning outcomes of the programme correspond with the requirements set by professional colleagues, both nationally and internationally and the relevant domain concerned (subject/discipline and/or professional practice).
Description According to the self-evaluation report, the master’s programme provides advanced academic grounding for students seeking a professional career in any area of political science or wishing to continue their academic studies. The programme develops students’ ability to analyze an
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
43
empirical and theoretical terrain in a way which ensures the development of their general critical and analytical skills and their competences to apply these skills in different areas within the broad field of social sciences. This general aim is reflected in the programme’s exit qualifications. Several of these are general in nature and not defined by the disciplinary content of the programme. These are: • the ability to become swiftly acquainted with unfamiliar areas and to conduct synthesizing analyses (across disciplines and across analytical concepts); • the ability to conduct scientific research independently; and • the ability to analyze and interpret current societal and political phenomena on the basis of theoretical knowledge and to present a clear report on the outcomes, both verbally and in writing. The remaining exit qualifications combine general and discipline-specific qualifications. They reflect the fact that graduates of the programme are able to transfer the acquired skills to other empirical and theoretical domains and to apply them in these domains. The following exit qualifications refer to the ability to carry out scientific research: • the ability to apply at least one method of empirical political scientific research to a scientific research project in an area of the chosen specialization; • the ability to provide an interpretation of the outcomes of such a project which is scientifically accountable; and • the ability to conduct such scientific research and writing independently. Students also acquire additional knowledge and insight in a particular sub-discipline or field of political science. This is captured in the following exit qualifications: • knowledge of the literature relating to the chosen specialization of the programme; • the ability to compile, in a limited period of time, an adequate inventory of literature and empirical material relating to the chosen specialization, and the ability to evaluate this material critically; • a broad understanding of the most important theories and research findings in the area of the chosen specialization, and the ability to evaluate these critically, both verbally and in writing; • the ability to conduct a critical and actionable analysis of the questions raised by this literature; and, most generally: • the ability to contribute, as a member of a team, to the formulation of political and policyrelated answers to the questions raised in the literature, against the background of the political-societal context in which they arise. The Department conducted a benchmark analysis that compared the programme with those offered by the University of Copenhagen and the University of Warwick. The analysis revealed that all programmes have adopted a broad definition of the domain of Political Science and offer a curriculum which draws on a diverse body of literature and uses different theoretical and methodological approaches, emphasizing the value of multi-disciplinarity. All programmes offer a broad range of specializations. In all of them, International Relations is the largest specialization. The curricula and specializations are remarkably similar. The exit qualifications stress that students should develop critical and analytical skills and the ability to analyze problems independently using the theories and methods of Political Science.
44
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Assessment The committee has studied the programme’s learning outcomes (or exit qualifications) and compared them to its domain-specific frame of reference, which is essentially the same as the framework developed at the national level in preparation of the assessment of the degree programmes in Political Science. It has noted that the central aim of the programme (to provide advanced academic grounding for students seeking a professional career in any area of political science or wishing to continue their academic studies) corresponds with the main aim of the framework of reference. Students select one of the core areas of the discipline in their specialization (described in more detail below). The learning outcomes reveal clearly that students extend and deepen the knowledge, skills and attitudes they have acquired at bachelor’s level. The committee’s content-related requirements for master’s programmes, as specified in the framework of reference, can be related to the programme’s learning outcomes. For example, the committee’s first requirement, that graduates should be able to integrate knowledge and to handle complex issues, is reflected in the exit qualification that students are able to become swiftly acquainted with unfamiliar areas and to conduct synthesizing analyses. The committee’s sixth requirement, that graduates should be able to communicate scientific knowledge, including the design of the research which produced the knowledge and the questions underlying the research design, is reflected in the exit qualifications that students are able to apply at least one method of empirical political scientific research to a research project in an area of the chosen specialization and to provide an interpretation of the outcomes of such a project which is scientifically accountable. The committee has also established that the programme’s learning outcomes explicitly refer to skills which are useful for graduates who enter the labour market. Students learn, for instance, to to contribute to the formulation of political and policy-related answers to questions against the background of the political-societal context in which they arise. The committee concludes that the programme’s learning outcomes also correspond to the demands of the professional practice. The committee therefore assesses the standard related to the domain-specific requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S2: Bachelor and master level The intended learning outcomes of the programme correspond with the general, internationally accepted descriptions of a Bachelor’s qualification or a Master’s qualification.
Description The self-evaluation report contains a table which relates the Dublin-descriptors, the framework of reference that was jointly developed by the Departments participating in this assessment, and the programme’s exit qualifications. According to the self-evaluation report, the table shows that the Department made the following choices for the programme: • With respect to the Dublin descriptor Knowledge and insight: the exit qualifications place a relatively great emphasis on disciplinary depth, as compared to other programmes. • With respect to the Dublin descriptor Application of knowledge and insight: the exit qualifications refer to the ability to conduct analyses aimed at taking action as explicit targets, reflecting the more pragmatic approach that characterizes the programme in comparison with the framework of reference.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
45
• With respect to the Dublin descriptor Judgment: the exit qualifications put less emphasis on the objective of acquiring knowledge of normative theories. This objective is implied by the objective of acquiring knowledge of theories which are relevant to the area. • With respect to the Dublin descriptor Learning skills: the formulation in the programme’s exit qualifications is less ambitious than the one in the framework of reference, as students are not expected to be able to carry out any kind of research in any social-scientific domain, but rather to conduct some chosen form(s) of research in their chosen domain. • With respect to the Dublin descriptor Communication: the exit qualifications emphasize the fact that students should be able to report clearly on the results of their analyses and research in both oral and written form. The self-evaluation report concludes that the Department finds that the exit qualifications match the framework of reference rather closely. Assessment The committee has studied the programme’s intended learning outcomes from the perspective of their level. It has established that the learning outcomes correspond sufficiently to the Dublin descriptors and that they specify the level of the programme adequately. Various exit qualifications (among them the qualification that students acquire a broad understanding of the most important theories and research findings in their area of specialization and that they learn to become swiftly acquainted with unfamiliar areas) refer explicitly to the Dublin descriptor Knowledge and insight. The same is true for the Dublin descriptor which is concerned with the application of knowledge and insight (for instance the exit qualifications that graduates are able to analyze and interpret current societal and political phenomena on the basis of theoretical knowledge and that they are able to conduct synthesizing analyses across disciplines and across analytical concepts) and for the remaining Dublin descriptors. In addition, the committee has established that various exit qualifications clearly reveal that graduates of the programme acquire knowledge, understanding, skills and attitudes at an advanced level that is typical for a master’s programme, among them the qualifications which state that students learn to become swiftly acquainted with unfamiliar areas and to conduct synthesizing analyses across disciplines and across analytical concepts and that they acquire the ability to conduct a critical and actionable analysis of the questions raised by the literature relating to their specialization. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the level of the learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S3: Academic orientation The intended learning outcomes of the programme correspond with the following descriptions of a Bachelor’s and a Master’s qualification: • The intended learning outcomes are derived from requirements set by the scientific discipline, the international scientific practice and, for programmes to which this applies, the practice in the relevant professional field. • An academic bachelor (WO-bachelor) has the qualifications that allow access to at least one further programme at academic master's level (WO-master) and the option to enter the labour market. • An academic master (WO-master) has the qualifications to conduct independent research or to solve multidisciplinary and interdisciplinary questions in a professional field for which academic higher education is required or useful.
46
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Description The programme offers a deepening and sharpening of the qualifications obtained at the bachelor level. The self-evaluation report lists the exit qualifications which represent the academic skills to be acquired in addition to the key qualifications of conducting research and reporting the results of this research in a master’s thesis: • the ability to contribute critical empirical and theoretical evaluations of competing claims and perspectives to the literature in the chosen field; • the ability to become swiftly acquainted with unfamiliar areas and to conduct synthesizing analyses (across disciplines and across analytical concepts); • the ability to conduct theory-guided scientific research independently and provide a scientifically accountable interpretation of the outcomes. The programme provides students with the necessary qualifications to carry out independent research, including academic work at the PhD level. It formally enables students to enter a PhD programme. While the Department aims at preparing students for their professional careers, it primarily provides an academic programme and not a vocationally oriented one. The programme focuses on providing a broad academic education, on the abilities to argue and present on an academic level, scientific thinking, writing, and presenting. Assessment The committee has studied the programme’s intended learning outcomes from the perspective of their orientation. It has already established that the learning outcomes correspond sufficiently to the demands of the scientific discipline (or the professional colleagues and the relevant domain) and the professional practice (cf. F1). It also establishes that graduates of the programme acquire the qualifications to carry out academic research and therefore qualify for PhD programmes. The committee holds the opinion that the learning outcomes also correspond sufficiently to the requirements of the international scientific practice. It has established that the learning outcomes explicitly refer to various academic and scientific skills, among them the ability to compile, in a limited period of time, an adequate inventory of literature and empirical material relating to the chosen specialization, the ability to evaluate this material critically and the ability to apply at least one method of empirical political scientific research to a scientific research project in an area of the chosen specialization. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion that relates to the orientation of the learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Aims and objectives The committee comes to an overall assessment of the theme Aims and objectives on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
47
2.1.2. Curriculum Description of the curriculum of the programme The programme offers six specializations: Political Theory and Behavior (PTB), Governance and Public Policy (GPP), International Relations (IR) in Dutch and in English, European Union in a Global Order (EUGO, in English), and Conflict Resolution and Governance (CRG, in English). The specialization European Union in a Global Order is new and offered for the first time in the academic year 2009-10. It replaces the specialization European Politics (EP, in Dutch), which is offered for the last time in the academic year 2008-2009. In their first semester, students follow an obligatory course, the Specialization module (of 10 EC), which is the core course of their specialization, and they choose two Master’s Seminars (of 10 EC each) that also fit within the chosen specialization. In their second semester, students follow a Thesis Research Project of 30 EC, which includes 20 EC for the master’s thesis and 10 EC for the participation in the project group.
S4: Requirements for academic orientation The proposed curriculum meets the following criteria for an academic orientation: • The students develop their knowledge through the interaction between education and research within the relevant disciplines • The curriculum corresponds with current developments in the relevant discipline(s) by verifiable links with current scientific theories • The programme ensures the development of competences in the field of research • Where appropriate, the curriculum has verifiable links with the current relevant professional practice.
Description According to the self-evaluation report, the Department ensures that the curriculum as a whole and the individual courses within it reflect the academic standards that characterize the academic and research environment. In the optional seminars and in the Thesis Research Projects in particular, lecturers have the opportunity to teach courses in their area of research expertise. The structure and contents of courses are reviewed every year on the basis of the evaluations and the lecturers’ experiences and adapted when necessary. For instance, the literature used is regularly updated to reflect the most recent developments in the discipline. Students are expected to write research papers in most of the seminars and a master’s thesis at the end of the programme. The Department also aims at providing students with insight into the professional practice. To this end, it invites guest lecturers and organizes lectures and discussions. The programme thus aims at strengthening the links between the knowledge and skills acquired in the classroom and the professional and political practices outside the classroom. The student association Machiavelli is also active in inviting guest lecturers and organizing workshops. During its site visit, the committee learnt that the specialization modules are aimed at familiarizing students with the level of the master’s programme, which focuses on obtaining depth in the area of specialization. The differences between the bachelor’s programme and the master’s programme are, among other things, to be found in the literature used and in the assignments given to students. According to the staff members, the level of the discussions is higher in the master’s programme, the challenges posed to students are bigger, the reflection is deeper. The students reported that they don’t really notice a substantial difference between the programmes in the first semester, they consider the programmes a continuum. They confirmed that the second semester is indeed more demanding and challenging.
48
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
The committee raised the issue whether the various specializations in the master’s programme don’t contain a single common course which is followed by every master’s student. According to the staff members and the management of the programme, the main reason for not including such a course is that the curriculum as a whole has a study load of 60 EC only and that any courses which deviate from the main aim of obtaining depth in the area of specialization should be avoided. The staff members pointed out that several courses are followed by students from various specializations. The students the committee spoke to don’t consider the lack of a common course as a problem. They highly appreciate the flexibility of the programme, which gives them a real opportunity to pursue their ambitions and interests. The committee learnt that students who participate in the thesis research project initially spend quite a lot of time on the development of their research design and on the collection and review of relevant literature. The thesis research project is not entirely devoted to the work on the thesis, but it also contains a learning component: students read and comment on drafts of the theses of their fellow students, they participate in group activities and reflect on their progress and achievements. Some of the thesis groups are not very well structured, partly because students choose rather different topics for their theses. In some cases, the group activities are not very challenging and the actual study load is less than it should be. Assessment The committee has studied the curriculum from the perspective of the requirements that hold for an academic programme. It has established that the programme sufficiently ensures that students acquire knowledge and skills through the interaction of education and research. The curriculum is organized in such a way that students become familiar with recent developments in their area of specialization. The structure of the specializations sufficiently guarantees that students deepen their knowledge and expertise. The literature used for the specialization modules and the master’s seminars is relevant, current and updated regularly. Staff members include their own research in their teaching when possible. The committee has established that the programme focuses on the development of academic and research skills and that its links with the professional practice are not very strong. The extracurriular activities organized by the study association Machiavelli have a clear added value, but are not an integral part of the curriculum. The committee has noted that the entire second semester is reserved for the thesis research project. Students acquire the skills to carry out scientific research and go through all the stages of the empirical cycle. The committee is certain that students have ample opportunity to develop competences in the field of research, but it is not entirely convinced that the participation in the project group always amounts to 10 EC. It has noted that the criteria the theses have to fulfil are specified adequately in the Guideline for master’s theses. The committee regrets the fact that the curriculum doesn’t have a course which links the specializations and embeds them in the discipline as a whole. In its view, the programme lacks a core, an identifying profile. It can understand the Department’s reasoning that such a course would be at the expense of the depth the programme aims at, but it believes that the gains of the introduction of a common course would outweigh the loss of depth. It also regrets the fact that the curriculum doesn’t include a course which focuses on methods and techniques. The committee therefore concludes that the programme fulfils the requirements that hold for an academic programme. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
49
S5: Correspondence between the aims and objectives and the curriculum The curriculum is an adequate realisation of the intended learning outcomes of the programme and this regards the level, the orientation and the subject-/discipline-specific requirements. The intended learning outcomes are adequately transferred into the educational goals of the curriculum or parts thereof. The contents of the curriculum ensure the students’ achievement of the intended learning outcomes.
Description The programme’s exit qualifications are translated into learning objectives in the course outline of each course taught within the programme. According to the self-evaluation report, each course includes didactic components relating to all five categories of Dublin descriptors. This means that each course aims at transferring knowledge and insight, at training students to apply this knowledge and insight, at training and encouraging students to develop and express informed judgment, and at developing students’ learning and communication skills. The self-evaluation report continues to point out that there are obvious differences between the components of the programme with respect to the priority with which they address the exit qualifications. The self-evaluation report presents a table which provides an overview of the attention given to the various exit qualifications in the respective components of the programme. The table shows that the Specialization module in the first semester is meant to introduce students to their chosen specialization. Students acquire knowledge and insight at an advanced level in the sub-discipline and they learn to apply the knowledge and insight. The master’s seminars in the first semester offer students the opportunity to deepen their research interests, to further develop their ability to formulate and express their opinion and to practice their research and communicative skills in the final papers to be produced. In the first part of the Thesis Research Projects, students study relevant literature and acquire the necessary knowledge of research design and methods of data collection and analysis. During this period, they choose their research topic, elaborate their research question and begin work on their research design. The remainder of the semester is dedicated to the improvement and implementation of the research design and to the writing of the thesis. Assessment The committee has established that the curriculum is an adequate realization of the programme’s exit qualifications, but that the relation between these qualifications and the aims and objectives of the courses making up the curriculum is often rather implicit. The aims of the courses are described in a comprehensible way, but they don’t always reveal how a course contributes to the realization of the overall learning outcomes. In the committee’s view, the curriculum has not been designed primarily on the basis of the principle that students should have the opportunity to acquire the exit qualifications. The descriptions in the study guide show clearly that staff members are largely autonomous with respect to the contents and the organization of the courses they teach. This doesn’t imply that the learning aims of the courses are not an adequate translation of the overall learning outcomes. However, the committee had some difficulty establishing that this is indeed the case. The committee finds that the content-related requirements for the master’s theses correspond sufficiently to the programme’s exit qualifications and that this is evidence that the curriculum actually enables students to acquire these exit qualifications. The committee therefore assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
50
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
S6: Consistency of the curriculum The contents of the curriculum are internally consistent.
Description According to the self-evaluation report, the thematic structure of the curriculum is fairly straightforward. The Specialization module defines the disciplinary content of the specialization, while the master’s seminars provide a further thematic specialization on specific areas. In the second semester, the Thesis Research Projects allow for a further deepening, mainly by means of in-depth research on a specific research question. Students are obliged to select all the courses they want to follow in the same specialization. The research topic of their thesis is also supposed to be embedded in the specialization. This ensures that students’ individual programmes are sufficiently consistent and coherent. According to the self-evaluation report, the programme allows students to pursue their own specific interests. This flexibility is established in the first semester, in which students select two seminars in addition to the specialization module. Some students choose two seminars that have very little to do with each other. The self-evaluation report states that this should not be considered a problem, because it is usually a reflection of the fact that a student is exploring different domains before settling on a topic for the master’s thesis. Students are expected to be in a better position to select a research project by the end of the first semester. During its site visit, the committee learnt that students can enter the programme in the Spring and in the Fall, but that this doesn’t have a negative effect on the coherence of their curriculum: the specialization modules are offered twice a year and students also have the opportunity to choose master’s seminars and a thesis research project, whether they start in September of in February. Assessment The committee has established that the curricula of the various specializations are sufficiently coherent as a result of the structure of the curriculum as a whole. The specialization modules provide a starting point for an exploration that is restricted to the area of specialization. The requirement that students select both their master’s seminars and their research topic in one and the same specialization area ensures that the individual programmes are internally consistent. The committee has noted that the programme has taken appropriate measures to ensure that students who start in February can also follow a coherent programme. The committee therefore assesses the coherence of the curriculum as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S7: Workload The curriculum can be successfully completed within the set time, as certain programme-related factors that may be an impediment in view of study progress are eliminated where possible.
Description As mentioned above, students can enter the programme twice a year, in the Spring or in the Fall, with the exception of the English-language specializations, which start in the Fall only. Once students have entered the programme, they face only one prerequisite that can impede their progress: to enter a thesis research project, they must have completed the Specialization module and at least one master’s seminar successfully.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
51
The study load is equally divided between the two semesters: 30 EC in the first semester and 30 EC in the second. The amount of contact hours differs significantly: 9 hours per week in the first semester, 3 hours per week in the second, in which students conduct research and write their thesis. The bachelor-master survey carried out by the University of Amsterdam revealed that students spend an average of 29 hours per week on their studies. Since the start of the programme, the Department has taken a number of measures to ensure that students progress in accordance with the schedule of the programme and to enhance the study discipline. The most important measure is the introduction of Thesis Research Projects, which have strict deadlines: theses must be submitted by the end of the semester. If the thesis doesn’t pass, students get an additional period of three months to work on it. Students have the right to one resit for each course. The regulations have recently been elaborated to capture the specific character of the master’s programme: each exam or written assignment that counts for at least 40% of the final grade can be re-submitted once. If there is no component that contributes 40% or more, the heaviest component may be re-submitted. The Department currently aims at reorganizing the schedule for resits and the deadlines for papers which had to be rewritten. Its intention is that all ‘second chances’ must be offered shortly after the end of classes, so that the results can be processed before the beginning of the next semester. This means that students are able to proceed in accordance with the programme schedule as long as they successfully complete their resits. The Department encourages the practice of using multiple grading components in the Specialization modules and the optional seminars as a stimulus to enhance study discipline and as a means to avoid the need for resits. This practice makes students aware of possible gaps in their knowledge and skills at an early stage and gives them the opportunity to improve their performance in time to pass the course at first try. Assessment The committee has established that the programme has paid a lot of attention to the feasibility of the curriculum and that it continues to do so. These efforts have resulted in a curriculum which is in most cases completed within the set time. The committee highly appreciates the introduction of the Thesis Research Groups and the fact that the programme uses clear procedures and strict deadlines for the submission of master’s theses. These groups are organized in such a way that students are really stimulated to complete their theses on time. The committee is also very positive about the attention for the regulations and procedures relating to resits and the deadlines for papers which have been rewritten and it supports the practice of using multiple grading components. The committee therefore assesses the standard relating to the feasibility as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S8: Admission requirements The structure and contents of the intended curriculum are in line with the qualifications of the incoming students: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): VWO (pre-university education), propaedeutic certificate from a hogeschool (HBO)or similar qualifications, as demonstrated in the admission process • Master’s programme (WO-master): a bachelor's degree and possibly a selection (with a view on the contents of the discipline).
52
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Description Students with a bachelor’s degree in Political Science from the University of Amsterdam or another Dutch university can enter the Dutch-language specializations of the programme directly. Students who don’t hold a bachelor’s degree in Political Science can obtain access to the programme via the pre-master programme of 60 EC at most. In each case, the Board of Examiners establishes the structure and contents of the pre-master programme on the basis of the student’s previously acquired knowledge and skills and the preferred specialization. The English-language specializations use different entry requirements: 1. an academic bachelor’s degree (or an equivalent) in a related field of study; 2. for non-native speakers of English (including Dutch students): proficiency in English; 3. previously obtained results demonstrate that a student is able to attain and maintain level of good to excellent; 4. endorsement by two (academic) persons and a motivation letter from the applicant. As the pre-master programme is not designed for international students (not all courses are in English), the English-language specializations have their own preparatory programmes. Applicants are expected to have a basis in the proposed field of study (or a closely related one) of at least (an equivalent of) 30 EC. The international specializations have a limited capacity: the number of students admitted to a specialization (including the preparatory semester) is limited to 30 per year. If the number of applicants exceeds this limit, the candidates with the most convincing academic standing are selected. The decisions are taken by special committees on behalf of the Board of Examiners. The programme’s student body is diverse. The self-evaluation reports describes the challenges that emerge from the large proportion of students who have completed a pre-master’s programme. Many of them are graduates of an institution of higher professional education who have less experience with academic writing (and reading) and can have difficulties with theoretical argumentation and the use of theory in research. Assessment The committee has established that students who have completed a bachelor’s programme in Political Science at the University of Amsterdam or another university in the Netherlands can enter the programme directly and unconditionally and that the programme has developed procedures for admitting students who have a different background. The committee has studied the pre-master’s programme and spoken to students who had followed it. It has noted that the pre-master’s programme provides an adequate and sufficient preparation for the master’s programme. Students who have completed the pre-master’s programme have acquired the starting qualifications of the master’s programme. The committee recognizes the challenges emerging from the diverse body of students, but has not found evidence of serious problems relating to the level of the programme or the workload for individual students. The committee therefore assesses the standard relating to the programme’s admission requirements as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
53
S9: Credits The programme meets the legal requirements regarding the range of credits: • Academic bachelor’s programme (WO-bachelor): 180 credits • Academic master’s programme (WO-master): a minimum of 60 credits.
Description The curriculum of the master’s programme Political Science comprises 60 EC. Assessment: The master’s programme Political Science complies with the formal requirements with respect to the range of credits.
S10: Coherence of structure and contents The educational concept is in line with the aims and objectives. The study methods correspond with this educational concept.
Description The didactic concept of the programme aims at deepening the knowledge and insight within a specialization and at attaining competences for conducting independent research. The selfevaluation report describes the forms of instruction which are used in the curriculum: • specialization module: a combination of knowledge transfer and interactive development of academic skills, in seminar format with lecture elements; • optional seminars: interactive development of analytical and argumentation skills with an element of knowledge transfer, in standard seminar format; • thesis research groups: development of analytical and research skills with a high degree of independence, in small, highly interactive seminar format and independently. Since the previous assessment, the programme has strongly increased the attention for the development of competences. This measure anticipates the needs of students on the labour market, where competences regarding the acquisition of knowledge through scientific research and skills for multidisciplinary research are crucially important. The concluding Thesis Research Project plays a major role in this respect. The didactic methods used in the curriculum reflect and support the increasing independence of students. In master’s seminars, the intersubjective creation of knowledge and insight is very often initiated interactively, via debates and discussions. A clear example of this approach is the Specialization module International Relations, which is structured around formal student debates as the primary method to foster insight in the ontological, epistemological, theoretical and ideological conflicts that characterize this sub-discipline. The programme emphasizes didactic methods which stimulate independence and creativity. Students are challenged to actively participate in these endeavors by critically reading the literature, evaluating conflicting arguments and carving out a position of their own through, for example, the use of short position statements. This process culminates in the Thesis Research Project, where students apply the insight, competences and skills they have obtained to their own research topic. In the last phase of the project, students mostly work independently. During its site visit, the committee learnt that the programme aims at the active participation of students. To that end, it focuses on the Socratic approach and offers interactive teaching methods such as debates instead of more traditional ones, such as lectures. The management of the programme stressed the fact that the introduction of modern didactic methods which aim at students’ participation should never be at the cost of the quality of the programme.
54
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Assessment The committee has established that the programme has not developed an explicit and elaborated didactic concept. The didactic methods it uses are appropriate and in line with the aims and objectives of the courses. These methods aim at stimulating independence and creativity and at developing academic and research skills. In this respect, they correspond to the exit qualifications of the programme. The committee has noted that the curriculum is structured in such a way that the appeal on students’ independence and creativity. According to the committee, the didactic approach is somewhat traditional and academic, but adequate and appropriate. The committee therefore assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S11: Learning assessment By means of evaluations, tests and examinations, the students are assessed in an adequate and for them insightful way to determine whether they have achieved the intended learning outcomes of the programme or parts thereof.
Description The assessment forms used to evaluate students’ work are closely related to the programme’s guiding principle that students participate actively in their learning process. The curriculum doesn’t contain courses in which students are evaluated only on the basis of traditional exams, which primarily test knowledge and insight. Instead, the courses use a variety of assessment methods, each of them testing different, although often overlapping, exit qualifications. For example, in a typical master’s seminar, the final grade will be composed of a grade for the degree and quality of the participation in the discussions, a grade for one or more presentations, and a grade for a final research paper or essay. The distribution of assessment over several components facilitates continuous learning, while the use of different forms of assessment allows the programme to test various competences and skills. The way in which students are assessed is specified in the course guidelines, as is the exact composition of the final grade. The criteria that are applied for the evaluations and assessments are described in the course guidelines and in more detailed instruction handouts when necessary. The self-evaluation report describes which forms of evaluation or assessment are used in specific components of the programme. The Specialization modules generally include written exams, since one of their specific aims is transferring broad and advanced knowledge and insight. In the optional seminars, students are expected to give oral presentations and to write papers. In these courses, the application of knowledge and insight and the development of research, evaluative, and communication skills are most prominent. The evaluation of students in the Thesis Research Projects is fully focused on the master’s thesis as the final product that is supposed to demonstrate the full range of the programme’s exit qualifications. The Department uses a standard evaluation form, which specifies criteria that match the programme’s exit qualifications, to evaluate the master’s theses. Every thesis is assessed by a second reader in addition to the primary supervisor. If the supervisor and the second reader don’t agree on the assessment of the thesis, it is read by a third assessor. A committee of senior staff members guards the standards that are applied in the assessment of master’s theses by randomly and strategically selecting theses for double-checking. Each year, a selection of theses that have received either unusually high or low grades and a number of randomly selected theses are subjected to this process. Staff members whose grades deviate from the standard are asked to amend their practices. In its most recent report (January 2009),
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
55
the thesis committee concluded that “the overwhelming majority of theses […] are on a Master’s level and are evaluated according to their actual merit – not systematically over- or undervalued.” The Department gives special attention to the improvement of the feedback students receive on their exams, papers, presentations, and other assignments. A recent survey revealed that students are not happy with the amount and detail of the feedback. The Department introduced a new procedure according to which feedback is obligatory for all work that counts for more than 20% of the final grade for the course. The regulation demands that grades are supported with a substantive argumentation which takes into account the research question, the research design, the lines of reasoning and the use of literature. Assessment During its site visit, the committee has established that the programme uses a variety of assessment forms which correspond sufficiently to the aims and the didactic methods of the programme components. It has studied exams, assignment, essays and papers produced by students of the master’s programme and concludes that the quality and the level of the assessment and evaluation is adequate and appropriate. The committee appreciates the programme’s efforts to introduce a kind of continuous assessment which stimulates has a positive effect on the feasibility of the programme and on students’ study attitude. The committee is positive about the measures taken to improve the feedback on students’ achievements, but it also thinks that these measures should be aimed primarily at the bachelor’s programme. The committee has not received any information that indicates that feedback is a problem in the master’s programme. The committee appreciates the Board of Examiners’ efforts to ensure that the quality and the assessment of the master’s theses conform to the programme’s standards. This initiative clearly indicates that the Board of Examiners is aware of its role and position in the programme. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criteria relating to the assessment and evaluation of students’ achievements. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Curriculum The committee comes to an overall assessment of the theme Curriculum on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.3. Staff S12: Requirements for academic orientation The programme meets the following criteria for the deployment of staff for a programme with an academic orientation: Teaching is principally provided by researchers who contribute to the development of the subject/discipline.
Description The Department adheres to the principle that good academic education is only possible when combined with scientific research at a high level. One of the permanent staff members does not have a PhD, four of them are not a member of an officially recognized research school.
56
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
The vast majority of the staff members participates in the Amsterdam School for Social science Research (ASSR) and in the research programme Rethinking Politics in particular. One staff member participates in the research school NeSCOR, two staff members conduct research within the Institute for Migration and Ethnic Studies (IMES) which is part of the research school CERES. These staff members fulfil the academic and scientific requirements for membership of the various research schools. The self-evaluation report stresses the fact that senior staff members who have extensive experience in the areas of teaching and research are in the end responsible for the components of the programme. The Department employs a relatively high percentage of lecturers who are not actively involved in research. These lecturers, however, are not active in the master’s programme, they only contribute to the bachelor’s programme. During its site visit, the committee learnt that the fact that the Department has quite a lot of lecturers who don’t conduct research results from the policy underlying the funding of the degree programmes: programmes with a strong increase in the number of students receive the additional staff time for teaching with a delay. The Department has adopted the policy that staff members who haven’t completed their PhD don’t qualify for a permanent position. The financial situation has improved by now, as a result of which the Department is able to reduce the percentage of temporary staff members who don’t conduct research. It aims at having a maximum of 30% of temporary lecturers. Assessment The committee has noted that the Department has adopted the policy that staff members should hold a PhD, but that it was unable to fully carry out this policy in the recent past as a result of the financial situation. In order to be able to assign the teaching tasks to be carried out, the Department was more or less forced to employ temporary lecturers who haven’t completed their PhD and who don’t actively contribute to the development of the discipline. The committee supports the Department’s policy and it shares the Department’s view that there is a clear distinction between the bachelor’s and the master’s programme and that lecturers who don’t have a PhD and who are actively involved in research, should in principle not be assigned teaching tasks in the master’s programme. The committee has observed that almost every permanent staff member holds a PhD and participates in a research school which is formally recognized. It has established that the quality of the research carried out in the programmes in which the staff members participate is good. It appreciates the fact that staff members participate in different research schools, something which strengthens the embedding of the broad range of specializations in research. It concludes that the programme is strongly and solidly linked to research and that the staff contributes significantly and broadly to the development of the discipline. The committee therefore assesses this facet as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S13: Quantity of staff Sufficient staff are deployed to realise the desired quality of the programme.
Description At the time of the previous assessment, the size of the staff was identified as a problem. The self-evaluation report argues that the Department has made considerable progress in this QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
57
respect since then. In 2002, the staff-student ratio for the old, undivided programme was 1:45. In 2008-2009, the ratio for the bachelor’s programme is 1:37, while the ratio for the master’s programme is 1:24. The Department managed to reduce the problems relating to the size of the staff by appointing quite a few temporary lecturers, most of them PhD students and junior lecturers. These temporary lecturers were almost exclusively active in the bachelor’s programme. The courses and seminars in the master’s programme were given by senior lecturers with significant experience in teaching and research. According to the self-evaluation report, the budget available for education will increase approximately 8% until 2012. The Department intends to use the additional means to reduce the pressure on the staff and to restore the balance between permanent and temporary staff. During its site-visit, the committee learnt that the Department is responsible for the distribution of staff time for teaching and research and that the programme director makes a proposal for the division of teaching tasks among staff members which is based on the distribution of staff time. The lecturers appreciate the way in which the teaching tasks are divided. The number of students who choose the specialization International Relations is high. Until recently, the teaching load for staff members in this area was very high. The Department has managed to reduce their teaching load by dividing the teaching tasks more evenly and appointing a number of additional lecturers specializing in International Relations. Assessment The committee has noticed that the staff-student ratio has clearly improved since the previous assessment, but it finds it difficult to interpret and value the quantitative information provided by the Department. Generally speaking, the committee assesses the size of the staff as sufficient for an adequate realization of the programme. The committee has established that the Department has been able to guarantee that the amount of staff time available for teaching was sufficient by appointing new lecturers when necessary. It has not received any information indicating that there are serious or structural problems when it comes to dividing teaching tasks among staff members. In the view of the committee, the Department succeeds in finding flexible and constructive solutions for problems that arise and it makes good use of the available opportunities. The committee therefore concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the size of the staff. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S14: Quality of staff The staff deployed are sufficiently qualified to ensure that the aims and objectives regarding the content, didactics and organisation of the programme are achieved.
Description The staff of the Department of Political Science is broad and varied. In recent appointments, the Department has tried to fill a few content-related gaps and to accommodate the preferences of students. It has decided to strengthen the expertise in the area of methods and techniques and to increase the number of staff members in the areas of International Relations and International Governance, Political Theory of Ethnic Relations. Various staff members combine their activities at the university with a position in professional practice. Others are members of advisory boards or governmental bodies or contribute to the activities
58
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
of non-profit organizations. These staff members integrate their experiences with the professional practice in their teaching. The scientific staff has an international make-up: 20% of the staff members is of a non-Dutch nationality. The self-evaluation report states that the presence of staff members from abroad has in general a positive effect on the quality of the programmes, but that it is a problem that these staff members are not always able to teach in Dutch. The Department always involves a representative of the College or the Graduate School in selection procedures who gives special attention to the didactic qualifications of candidates. According to the self-evaluation report, positive evaluations of teaching achievements are a prerequisite for promotion. The staff members the committee spoke to confirmed this. The assessment by students of the didactic qualities of staff members is mostly less positive than the assessment of their content-related expertise. In the most recent survey among bachelor’s students (held in 2008), the dissatisfaction with the didactic skills was relatively high. The assessment of lecturers’ abilities to stimulate and motivate students is good. In the past, the Department did not have a policy which was aimed specifically at the didactic training of staff members. Newly appointed staff members were offered the opportunity to follow a three-day basic course in didactics. Most of them made use of this opportunity. More recently, the Department has initiated a more pro-active policy for the professionalization of staff members to further improve the staff’s didactic qualifications. For example, since 20092010, the basic course in didactics is obligatory for newly appointed lecturers who have a temporary position. Starting lecturers also receive guidance and supervision from an experienced staff member who has been trained for this specific purpose. All permanent staff members are obliged to obtain a basic didactic qualification (in Dutch: basiskwalificatie onderwijs, abbreviated as BKO). In addition, professors and associate professors should acquire a senior didactic qualification (in Dutch: seniorkwalificatie onderwijs or SKO). Permanent staff members are encouraged to maintain and improve their didactic qualities. They are expected to follow a course in didactics of their own choice every five years. Didactic training will be one of the permanent issues to be discussed in the annual evaluation interviews with staff members. During its site visit, the committee learnt that the Department has the intention to further strengthen the expertise in the area of International Relations and that it wants to install a number of new chairs to that end. The Department considers the basic didactic qualification as a light test, as a confirmation of quality. In the academic year 2009-2010, the Department will test whether staff members fulfil the criteria for this qualification. To that end, staff members are expected to set up a portfolio. Staff members who don’t fulfil the criteria have the opportunity to follow additional didactic training or to apply for coaching or supervision. Assessment The committee has established that the Department has decided to further strengthen the expertise in the area of International Relations. It assesses the content-related expertise among the staff as sufficient when it comes to performing the current programme in an adequate way, but it considers the extension of the expertise in international relations important because of the large number of students who are interested in this area. The committee has noticed that the Department employs a substantial number of young and temporary lectures, but that these lecturers are not active in the master’s programme. The teaching in this programme is provided by experienced staff members who hold a PhD.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
59
The committee appreciated the Department’s attention for the continuing professionalization of staff members and it supports the measures recently taken by the Department. It has established that teaching achievements and qualifications of staff members are systematic ingredients in the Department’s personnel policy and that they play an important role in the selection of new staff members and in the assessment of permanent staff. The committee also finds that the programme is organized in an adequate way, that the staff members co-operate sufficiently and that Department is flexible and creative when it comes to finding solutions for any problems relating to the division and assignment of teaching duties. On the basis of these considerations, the committee concludes that the programme fulfils the criterion that is related to the quality of the staff. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Staff The committee comes to an overall assessment of the theme Staff on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.4. Services S15: Facilities Housing and facilities are adequate to achieve the learning outcomes.
Description The offices of the members of the scientific staff and part of the support staff are at the Binnengasthuisterrein in Amsterdam. The education office is located in the Oost-Indisch Huis, not far from the Binnengasthuisterrein. The classrooms are located mainly in the Binnengasthuis, the Oudemanhuispoort, the Spinhuis en the Oost-Indisch Huis/Bushuis, all within a radius of few hundred meters. As a result of the increase in the number of students, the programme is confronted with a shortage of classrooms in the centre of Amsterdam and is sometimes forced to use classrooms at the Roeterseilandcomplex. The classrooms have recently been renovated and equipped with good audio-visual facilities. The library of the Department of Political Science, located in the Bushuis, closely co-operates with the central university library. A large part of the collection is available in digital form. The library offers 112 study places with a computer and 150 places without one. The University of Amsterdam has three study centres in the inner city. The quality and the facilities of these study centres are good, but the number of study places available is limited and sometimes less than the demand, for example during exam periods. The programmes can use the services of the team of experts at the level of the faculty who provide advice and support with respect to the use of ICT in education, the electronic learning environment Blackboard and Evasys, a system used for the evaluation of educational activities. During its site visit, the committee learnt that staff members are sometimes difficult to access for students, but that the teaching assistants who support working groups are in general easily accessible. Students sometimes have the impression that staff members leave the less attractive tasks to the teaching assistants.
60
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Assessment During its site visit, the committee has studied the material facilities available to the students. On the basis of its own observations, the information provided in the self-evaluation report and the interviews with students, the committee concludes that the material facilities are adequate and that they are without any doubt sufficient from the perspective of the programme’s learning outcomes. The quality of the classrooms is certainly sufficient. The committee regrets the fact that the offices of the staff members and the classrooms are not located in the same building. It is at the same time aware of the fact that the Department is facing housing problems which are not easy to solve. The committee concludes that the material facilities available to the programme fulfil the relevant criteria as specified in the accreditation framework. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S16: Tutoring Tutoring and information provision for students are adequate in view of study progress. Tutoring and information provision for students correspond with the students’ needs.
Description According to the self-evaluation report, tutoring is aimed at monitoring and improving students’ progress and at learning students to take responsibility for their study progress themselves. As of the second year of the bachelor’s programme, students are still approached actively by the study advisor to inform them about their progress, but they are also expected to know the educational organization well enough to find their way when necessary. Students receive information via the study guide, the website, Blackboard and specific information meetings. They can obtain leaflets and instructions about theses, internships and studying abroad at the education desk, turn to the education secretariat with questions about admission, registration, tests and exams and make an appointment with the study advisor or come to the weekly office hour. The study advisor publishes information materials and announcements on the website and organizes information meetings for students. In spite of these efforts, an evaluation by study association Machiavelli revealed that students assess the provision of information very critically. An example which returns in every evaluation is the information about studying abroad. In December, just before the start of the registrations for the second semester, the Department organizes a thesis project market for master’s students. Staff members who coordinate a thesis project contribute to this meeting. Students have the opportunity to talk to them about the thesis projects they are interested in. This market is very popular and successful. Students find out what to expect, both with respect to content and the research methods to be applied. They learn which projects correspond to their interests and preferences and are able to make a well-considered choice. According to the self-evaluation report, this is a good way to prevent disappointment and delays in the master’s programme. The self-evaluation report mentions that the programme had problems with the tutoring because of a lack of staff. The waiting times for the study advisor’s office hours were too long, in particular in the first part of the year, and students did not receive a response to email messages in time. Since the appointment of a second study advisor in November 2008, the waiting times are acceptable and the responses to e-mails have been accelerated.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
61
For quite some time, the Department used to have an office for internships which was managed by students and which actively searched for positions and informed students about any interesting vacancies. The Department finds that the provision of information contains a gap as a result of the disappearance of this office and intends to improve this situation soon. During its site visit, the committee was informed that the Department intends to give more attention to information about internships and studying abroad. Assessment The committee has established that the tutoring of students focuses on the bachelor’s programme and that the Department assumes that master’s students know who to turn to when they have questions or experience problems. This approach is in line with the Department’s starting point that master’s students are increasingly independent. It has learnt that students are generally positive about the study advisors and that the problems relating to the tutoring have decreased strongly since the appointment of a second study advisor. It has noticed that students tend to be very critical about the provision of information and that the Department continues to look for solutions to these problems. It appreciates and admires the perseverance of the Department in this respect. The committee has noted that the Department does not approach master’s students actively or follow them closely, but that it nevertheless has a clear picture of students’ progress or of any problems arising as a result of the way the programme is organized. The committee assesses the standard which is related to tutoring as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Services The committee comes to an overall assessment of the theme Services on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.5. Internal quality assurance system S17: Periodical evaluations The curriculum is periodically evaluated in the light of verifiable objectives and other measures.
Description When it comes to organizing the internal quality Assurance, the programme uses the policy developed by the university, laid down in the policy paper Systematiek van Interne Kwaliteitszorg (2006), as a guideline. The self-evaluation report notes that the system of internal quality assurance doesn’t only have a formal side: the informal deliberations between staff members on the one one hand and between staff members and students on the other hand are and will be immensely valuable for the improvement of the programmes. The Programme Committee, the most important advisory body for the management of the programme, discusses course evaluations, organizes panel reviews and discusses the outcomes of these reviews, and initiates the annual discussion about the Education and Exam Regulations. The Board of Examiners is increasingly involved in the management and improvement of quality and has, among other things, taken the initiative for the establishment of a thesis committee. The programme directors convert the outcomes of the evaluations in 62
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
measures aimed at improving the quality the programme. They develop plans and proposals for the improvement of the contents, the organization and the quality of the courses or the programmes and overlook the implementation of the measures agreed on. Every course is evaluated at the end of the semester by means of a fixed set of questions. Important indicators in the evaluation are the overall appreciation of the course and of the lecturer who taught the course. Lecturers have the opportunity to react in writing on the outcomes of the evaluations. If the grade for a lecturer or a course is less than seven, the evaluation is studied in more detail. The programme director asks lecturers of courses with unsatisfactory grades to propose measures for improvement. In addition to the quantitative assessments, panel reviews are held for courses selected by the Programme Committee, for example because of previously observed problems or because they are new. The student members of the Programme Committee approach a student who conducts the review and asks the students who followed the course questions about the position of the course in the programme, the literature used, the intended learning outcomes and the lecturer, and produces a report of the panel review for the Programme Committee. The University of Amsterdam conducts various surveys which provide the programmes with valuable information, among them the bi-annual bachelor and master surveys and the exit survey among first-year students. The self-evaluation report mentions a number of problems with the standard procedure for course evaluations by means of Evasys: the list of questions to be completed is considered to be too long, the feedback to students is unsatisfactory because the results of the evaluations are not made public. At the beginning of 2009, the procedure and the division of tasks have been adjusted to solve these problems. One of the measures taken is that the programme coordinator has been assigned the task to explicitly indicate in the semester guide for which courses improvements or adjustments have been carried out on the basis of the evaluations. The programmes have not carried out any evaluations recently which went beyond the course level. They consider this a deficiency and have introduced a new system for programme and year evaluations. The list of questions deals with issues such as coherence, challenge, study load and relevance of courses. The reports of these evaluations will be discussed in the programme management and in the Programme Committee. During its site visit, the committee learnt that Machiavelli conducts surveys that exceed the level of courses. Assessment The committee has established that the system of internal quality assurance works very well. The educational activities are assessed in an integral and systematic way. The programme has made a well-considered selection from the instruments available. The committee has studied the evaluation forms which are used for the course evaluations and it has noted that the list of questions is indeed long, but that it also provides useful and valuable information which enables the programme to take targeted measures when necessary. The programme uses target figures for a variety of indicators and takes action when these indicators are not met. The committee highly appreciates the panel reviews, which are a useful addition to the written evaluations and which give the programme the opportunity to keep a close watch on courses which need extra attention. It is equally positive about the use of the outcomes of evaluations in the annual assessment interviews with staff members. The committee considers it a deficiency that the programme does not conduct any systematic evaluations at a level which exceeds that of the courses, but it has noted that the programme shares this view, that it has
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
63
developed a policy for such evaluations and that it will assess educational activities beyond courses in the current academic year. It also highly appreciates the efforts undertaken by the study association Machiavelli to improve the quality of the programme. The committee therefore assesses this standard as ‘good’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as good.
S18: Measures for improvement The outcomes of the evaluation form the basis of verifiable measures for improvement that contribute to the achievement of the objectives.
Description The self-evaluation report contains a list of examples of adjustments and improvements that have been implemented in the last few years on the basis of the outcomes of evaluations. According to this report, the most substantial improvement has been the introduction of the master thesis projects. Students are expected to write their thesis in the context of a thesis project, which helps them to write in a structured form and gives them a firm grip on the process. In addition, the Board of Examiners produced standard assessment forms which the thesis supervisors use to account for the final grade for the thesis. The deadlines for the thesis projects have been tightened in order to prevent delays. The result of these measures is that most of the master’s theses are now completed within a semester. The Department also gave additional attention to the continuity and feasibility of the specializations in the programme. It ensured that the specialization modules link up closely with the core modules. The specialization module International Relations was completely restructured, among other things to accommodate it for the large number of students specializing in this area while at the same time maintaining a format that enabled intensive interaction between staff members and students. At the moment, the Department offers the module in groups of approximately 25 students which offer the same contents and method. The Board of Examiners had observed that a very limited number of master’s theses did not completely fulfil the requirements for the level of the thesis. In response to this observation, it adjusted the guidelines and procedures for theses and made the use of assessment forms obligatory. The Department also established a master’s thesis committee which assesses a number of theses every year and reports its conclusions to the Board of Examiners. Assessment The committee has studied recent measures taken to solve problems or shortcomings in the programme. In the committee’s opinion, the list of measures reveals clearly that the programme is very much aware of the importance of quality improvement and that it quite often succeeds in taking measures which have the desired effects. At the same time, the list indicates that it is sometimes difficult for the programme to fully guarantee the implementation of the measures and to control the realization of the improvements. The committee therefore assesses the standard related to the measure for improvement as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
64
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
S19: Involvement of staff, students, alumni and the professional field Staff, students, alumni and the relevant professional field will be actively involved in the internal quality assurance system.
Description According to the self-evaluation report, the management of the Graduate School and the programme director sometimes involve staff members and (depending on the task to be carried out) students in the development or preparation of measures aimed at improving the programme. The Programme Committee and the Board of Examiners provide advice on every important dossier. In addition, the whole staff is involved as well, for instance via discussions of proposals at staff meetings. If possible, the Department also involves students in the process of decision-making. The student members of the Programme Committee, the members of the education committee of Machiavelli and the members of the faculty student council cooperate closely and intensively and constitute an important party for the management of the programme. The meetings of the Programme Committee are public. Students of Machiavelli propose issues to be discussed as well. In the preparation for the current assessment, Machiavelli has conducted an investigation of its own and produced an analysis of the strengths and weaknesses of the programme. There is currently no forum where the Department discusses the development of the programme with representatives of the professional practice. The management of the programme does not really consider this as problematic, but it nevertheless intends to investigate how a more structural provision (such as an external advisory committee) can be created in order to guard the relevance of the programmes for the professional practice. During its site visit, the committee learnt that the Department wants to increase the involvement of graduates of the programme with internships. The graduates informed the committee that they don’t contribute to the programme as a group, but that some of them do on an individual basis. They believe that it might be useful to involve them more strongly and systematically. The programmes have an alumni association, but none of the graduates the committee spoke to was a member of this association. Assessment The committee has noted that the staff members and the students contribute to the system of quality assurance in the usual way, via the Programme Committee, the Board of Examiners, the evaluations of the courses and the programme and the regular meetings within the Department. It wants to mention the contributions from the study association Machiavelli explicitly. In the committee’s view, the Programme Committee functions well. The involvement of graduates and the professional practice is less prominent. The Department is not very active and it doesn’t seem to be convinced of the importance of a systematic form of involvement of these external parties. The committee has noticed that the graduates it spoke to were willing to contribute to the quality assurance and advises the Department to explore the possibilities to involve at least graduates more systematically. On the basis of these considerations, the committee assesses this standard as ‘satisfactory’. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
65
Assessment of the theme Internal quality assurance system The committee comes to an overall assessment of the theme Internal quality assurance system on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory. 2.1.6. Results S20: Achieved learning outcomes The achieved learning outcomes correspond with the aims and objectives regarding level, orientation and subject/discipline-specific requirements.
Description According to the self-evaluation report, the Department finds that the level accomplished by students generally reflects the exit qualifications when it comes to domain and disciplinary orientation, knowledge and insight in the chosen specialization and generic academic skills. A very limited number of students completes the programme without fully acquiring the desired academic writing skills. These students have acquired sufficient knowledge, insight and other academic skills. The Department conducts a continuous campaign to convince staff members that they shouldn’t assess theses which don’t really meet the threshold level as satisfactory. The programme’s graduates find employment in a wide variety of fields and positions. According to a survey held in January 2009, graduates work, in order of declining numbers, in the national government, in the private sector at large, in consultancy, in provincial or local government, in the media, at a university, and in research institutes. For 63% of them, an academic education is required at the workplace. For 35% of them, this has to be an education in Political Science or a related discipline. For another 36%, the specific disciplinary background is not very important. The graduates reported that the programme has provided them with key abilities and skills that help them succeed in very different work environments. According to 56% of them, there is a good or a sufficient connection between the programme they have followed and their current employment. During its site visit, the committee learnt that the graduates look back positively on the programme they have followed. They appreciate in particular the academic (writing) skills they acquired and their sensitivity for relations. The graduates confirmed that they developed a high degree of independence during their studies. They were critical about the fact that they didn’t really have a clear idea of the professional practice, of the variety of positions available to them after graduation. Prior to its site visit, the committee has studied nine recent produced by students who have recently completed the programme. It has discussed its findings with the management of the programme and the staff members who act as thesis supervisors. Assessment The committee has established that the level and the quality of the master’s theses it has studied are at least satisfactory. The theses reveal that students have acquired advanced knowledge and understanding of their area of specialization and that they are able to conduct research at a level which suits a master’s programme. The committee therefore concludes that the achieved learning outcomes, as exemplified in the theses, sufficiently correspond with the programme’s exit qualifications. It considers some of the grades for the theses too high. In
66
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
some cases, the leading research questions were not formulated very precisely. In the committee’s opinion, the requirements which hold for the theses and the assessment criteria are not clear enough. The fact that the assessment forms used by the Department are not completed in a uniform and consistent way by the thesis supervisors supports this claim. The committee has discussed its findings with the programme management, which turned out to be aware of the problem and had already taken steps to improve the situation. According to the management, the problem emerges from the strong increase in the number of students and, as a result, the appointment of quite a lot of new staff members who have to become acquainted with the Department’s standards and culture. The management confirmed that staff members’ requirements and expectations are not always equal, but that it works hard to familiarize new staff members with the standards to be applied. The committee has noted that the Department uses the same assessment forms for the bachelor’s and the master’s theses. It is not convinced by the Department’s response that this is feasible because the forms are completed differently and thus reflect the distinction in level. It recommends the Department to develop assessment forms which properly reflect the differences between the theses of the bachelor’s and master’s theses. On the basis of these considerations, the committee concludes that the programme fulfils the criterion which relates to the achieved learning outcomes. Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory.
S21: Study progress Target figures that are comparable to other relevant programmes are formulated to express the expected success rate. The programme’s success rate complies with these target figures.
Description According to the self-evaluation report, the programme’s graduation rates are overall satisfactory. In the last four years, 62% of the students completed the programme without any delay in one year. After one and a half years, 76% of the students have obtained their degree. The Department’s aim is that 75% of students graduate within one and a half years. It has managed to realize this aim every year since the introduction of the master’s programme. The progress and the study discipline in the master’s programme are mostly satisfactory. Delays are generally the result of the amount of time our students (can) spend on their studies. In addition, many students follow more courses than they have to, spend time at a university abroad or study two programmes simultaneously. The Department does not want to discourage these practices. Assessment The committee has established that the Department has set a target figure for the success rate of the programme and that this target has been met without an exception until now. It appreciates the efforts taken by the Department to stimulate students’ discipline and to improve the programme’s success rates and to maintain the level achieved. It finds the target figure acceptable and realistic. The committee therefore assesses the standard relating to the success rate of the programme as ‘satisfactory’.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
67
Master’s programme Political Science: the committee assesses this standard as satisfactory. Assessment of the theme Results The committee comes to an overall assessment of the theme Results on the basis of its assessments of the separate standards. In the case of the master’s programme Political Science, it assesses this theme as satisfactory.
68
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Overview of the committee’s assessment Master’s programme Political Science: Theme 1. Aims and objectives
2. Curriculum
Assessment Satisfactory
Satisfactory
3. Staff
Satisfactory
4. Services
Satisfactory
5. Internal quality Satisfactory assurance system
6. Results
Satisfactory
Standard 1. Subject-/discipline-specific requirements 2. Bachelor and master level 3. Academic orientation 4. Requirements for academic orientation 5. Correspondence between the aims and objectives and the curriculum 6. Consistency of the curriculum 7. Workload 8. Admission requirements 9. Credits 10. Coherence of structure and contents 11. Learning assessment 12. Requirements for academic orientation 13. Quantity of staff 14. Quality of staff 15. Facilities 16. Tutoring 17. Periodical evaluations 18. Measures for improvement 19. Involvement of staff, students, alumni and the professional field 20. Achieved learning outcomes 21. Study progress
Assessment Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Complies Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory Good Satisfactory Satisfactory Satisfactory Satisfactory
The committee’s overall assessment of the master’s programme Political Science The committee concludes, on the basis of its assessments of the themes and standards from the assessment framework, that the master’s programme Political Science fulfils the formal requirements which are a prerequisite for accreditation.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
69
70
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
BIJLAGEN
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
71
72
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Bijlage A: Curricula vitae van de leden van de visitatiecommissie Prof. dr. C. (Kris) Deschouwer (1958) is gewoon hoogleraar politieke wetenschappen aan de Vrije Universiteit Brussel. Hij doceerde ook aan de universiteiten van Bergen, Lausanne, Lille en Aix-en-Provence. Zijn onderzoek spitst zich toe op de werking van politieke partijen en vertegenwoordiging in complexe, verdeelde en meerlagige samenlevingen. Hij was van 2003 tot 2009 hoofdredacteur van de European Journal of Political Research. Prof. dr. C.W.A.M. (Kees) Aarts (1959) is hoogleraar Politicologie aan de Universiteit Twente en wetenschappelijk directeur van het Institute for Innovation and Governance Studies aan deze universiteit. Hij studeerde politicologie aan de Universiteit van Amsterdam, en promoveerde aan de Universiteit Twente. Hij is gespecialiseerd in democratie, verkiezingen en kiesgedrag, en survey onderzoek, en publiceert hier regelmatig over. Verder is hij onder meer nationaal coördinator van de European Social Survey, en co-editor van Acta Politica. Dr. C. (Christien) van den Anker (1965) is verbonden aan de University of the West of England in Bristol (UK). Zij studeerde aan de Universiteit van Amsterdam, promoveerde aan de University of Essex (UK) en was eerder werkzaam voor de University of Sussex en de University of Birmingham. Haar onderzoek is onder meer gericht op global justice, mensenrechten en de ethische implicaties van globalisering. Zij is lid van het redactieteam van het Journal of Global Ethics. Prof. dr. M. (Marijke) Breuning (1957) is hoogleraar Politieke wetenschappen aan de University of North Texas, Denton (VS). Zij voltooide haar PhD aan The Ohio State University (1992), waar zij eerder een M.A. in journalistiek en een B.A. in politieke wetenschappen had behaald. Zij werkte ook aan Truman State University (Kirksville, MO, USA) en de University of Arkansas, Fayetteville (AR, USA). Haar onderzoek betreft vooral de besluitvorming in de buitenlandse politiek, alsmede curriculum en onderwijs in de politieke wetenschappen. Zij is lid van het redactie team van het Journal of Political Science Education en Vice-President Elect van de International Studies Association (2009-2010). S.Q. (Sjoerd) Veldhuizen (1985) studeert Politicologie (met als specialisatie Internationale Betrekkingen) aan de Universiteit van Amsterdam. Hij is vanaf zijn eerste jaar actief geweest binnen de opleiding, eerst binnen de Propedeuse Afgevaardigden Commissie (PAC) en later in de Onderwijscommissie van de studievereniging Machiavelli. De laatste twee jaar was hij lid van de Opleidingscommissie Politicologie, daarbinnen heeft hij zich onder meer beziggehouden met de evaluaties van het onderwijs. M. (Maaike) Verhoek (1986) studeert Politicologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2004 is zij begonnen aan haar bacheloropleiding. Naast haar studie heeft ze in het bestuur van haar studievereniging gezeten, is ze voorzitter geweest van de koepel van studieverenigingen in Nijmegen, SOFv, en was ze voorzitter van de Universitaire Studentenraad. Momenteel is ze coördinator van het LOF, het Landelijk Overleg Fracties, dat zich bezighoudt met het ondersteunen van de universitaire medezeggenschap. Prof. dr. B.F. (Frans) van Waarden (1950) is hoogleraar Organisatie en Beleid aan de Universiteit Utrecht en Fellow van het University College Utrecht. Hij studeerde sociologie in Toronto en Leiden, werkte voor het Centrum voor Recht en Beleid van de Rijksuniversiteit Leiden en de Universität Konstanz (faculteit bestuurswetenschappen) en was gasthoogleraar
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
73
c.q. visiting scholar in Wenen, Leipzig, Stanford, Berkeley, het European University Institute in Florence, en het NIAS in Wassenaar. Hij publiceerde onder meer over arbeidsverhoudingen, belangengroepen en corporatisme, de relatie overheid-bedrijfsleven, openbaar bestuur, stijlen van regelgeving en -handhaving, regulering en juridisering, marktwerking, instituties en deregulering. Prof. dr. S. (Stefaan) Walgrave (1966) is hoogleraar Politieke wetenschappen aan de Universiteit Antwerpen (BE). Hij doceert zowel inleidende als meer gespecialiseerde vakken in politieke wetenschappen. Zijn onderzoek richt zich vooral op de verhouding tussen media en politiek, op verkiezingen en op sociale bewegingen en protest.
74
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Bijlage B: Domeinspecifiek referentiekader Doelstelling opleiding Politicologie De opleiding Politicologie bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie en op de beroepsmatige toepassing van de in de opleiding verworven wetenschappelijke kennis en vaardigheden. De politicoloog is gespecialiseerd in het herkennen en analyseren van conflicten tussen en collectieve besluitvormingprocessen door groepen en organisaties, van de materiële en immateriële belangen, instituties en machtsprocessen die deze conflicten en besluitvorming beïnvloeden, en van de resulterende maatschappelijke effecten. In lijn met de afspraken die op Europees niveau voor Politicologie zijn gemaakt (European Conference of National Political Science Associations, 1 september 2003), worden de volgende onderdelen van de Politicologie als wezenlijk voor een goede beroepsbeoefening gezien en zouden minimaal deel van de studie moeten uitmaken: Politieke Theorie/Geschiedenis van politieke ideeën/Politieke Filosofie; Methoden van onderzoek (kwalitatief en kwantitatief); het politieke systeem van het eigen land en van de Europese Unie; Vergelijkende Politicologie; en Internationale Betrekkingen. Verder verschilt per instelling de mate van aandacht voor de volgende onderdelen: Bestuurswetenschap en Beleidsanalyse, Politieke Economie, Politieke Geschiedenis, Politieke Sociologie, en Politieke Psychologie. De bacheloropleiding bereidt voor op de zelfstandige beoefening van de Politicologie; de master Politicologie verscherpt, verdiept en toetst deze zelfstandigheid. De opleidingen hebben niet tot doel één specifiek beroepsprofiel naast dat van de wetenschappelijke onderzoeker te ontwikkelen. De huidige eisen vanuit de kennismaatschappij vergen juist een breed beroepsprofiel dat voldoende mogelijkheden biedt om mobiel en flexibel te kunnen werken zowel in publieke, non-profit en hybride organisaties, als in de particuliere sector. De huidige eisen aan een verantwoordelijke wetenschapsopleiding die voorbereidt op het werken in de kennismaatschappij houden echter ook in dat de opleiding Politicologie studenten opleidt die open staan voor en inzicht hebben in kennis uit andere disciplines en die in staat zijn politicologische kennis op een inzichtelijke manier aan niet-politicologisch geschoolden over te brengen, de hoeveelheid aan informatie doelgericht en effectief te bundelen, verworven kennis toe te passen in situatie van (collectieve) besluitvorming, actief en kritisch aan publieke discussies over politicologische vraagstellingen deel te nemen, alsmede zelfstandig de steeds veranderende stand van kennis bij te houden. Eindtermen Op grond van deze algemene richtlijnen mogen meer in het bijzonder de volgende eisen gesteld worden aan de afgestudeerden (de volgende indeling volgt de ‘Dublin-descriptoren’): Kennis en inzicht: 1. kennis en beheersing van de kernbegrippen in de Politicologie; 2. kennis van de belangrijkste empirische en normatieve Politicologische theorieën 3. en ontwikkelingen; 4. specifieke kennis van theorieën, academisch en politiek debat en empirische bevindingen op ten minste één van de genoemde deelterreinen van de Politicologie en het vermogen daar kritisch op te reflecteren;
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
75
5. kennis van de methoden en technieken van het Politicologisch onderzoek; 6. inzicht in de specifieke positie van de Politicologie temidden van andere wetenschappen. Toepassen kennis en inzicht 1. toepassen van wetenschappelijke theorieën en hanteren van methoden en technieken van Politicologisch onderzoek; 2. beheersen en analyseren van vakliteratuur rond een onderwerp; 3. formuleren, analyseren en oplossen van een wetenschappelijk politicologisch probleem in een schriftelijk rapport en een mondelinge presentatie. Oordeelsvorming 1. kritisch beoordelen van vakliteratuur rond een onderwerp; 2. kritisch reflecteren op eigen (wetenschappelijk) handelen, vaardigheden en ontwikkelingen; 3. kritisch reflecteren op maatschappelijke en politieke vraagstukken door toepassing van verworven politicologische kennis en inzichten; 4. vaardigheid om verworven politicologische kennis te plaatsen in een historisch en (landen- of sector-)vergelijkend perspectief; 5. begrijpen van relevante vraagstukken in andere voor de Politicologie relevante disciplines. Communicatie 1. in staat zijn om deel te nemen aan het wetenschappelijke en publieke debat; 2. in staat zijn om met beoefenaren van andere disciplines een dialoog aan te gaan; 3. in staat zijn om verworven wetenschappelijke kennis in gepopulariseerde mondelinge of schriftelijke vorm om te zetten en voor een breed publiek toegankelijk te maken. Leervaardigheden 1. vinden en zich eigen maken van relevante vakliteratuur en inzichten rond een onderwerp; 2. zoeken, selecteren en verwerken van relevante informatie (o.a. aan de hand van ICT). De criteria die in de ‘Dublin-descriptoren’ worden gebruikt om de bachelor en de master van elkaar te onderscheiden zijn volledig gebaseerd op een verschil in diepte en breedte van de kennis en de mate van autonoom handelen, maar betreffen niet de inhoudelijke kanten van de opleiding. Het volgende schema is aan de hand van de ‘Dublin-descriptoren’ opgesteld: Afgestudeerde bacheloropleiding 1. voldoende kennis over recente ontwikkelingen in het vakgebied om een wetenschappelijk oordeel te vormen; 2. vaardigheid om disciplinaire kennis te verwerken; toepassing van kennis op verschijnselen die tijdens de bachelorstudie onder de aandacht zijn gebracht; 3. in staat zijn om vanuit politicologische inzichten maatschappelijke problemen te onderkennen en te analyseren; 4. op elementair niveau onder begeleiding deelgenomen hebben aan alle fasen van wetenschappelijk onderzoek en kennis te hebben van de volledige empirische cyclus; 5. voldoende kennis van normatieve theorieën om de waardegeladenheid van zowel wetenschappelijke theorieën als van beleidsvoornemens te onderkennen; 6. competenties voor het opstellen en verdiepen van argumentaties in het algemeen en voor het oplossen van problemen op het vakgebied; 7. in staat zijn om informatie, ideeën en oplossingen over te dragen.
76
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Afgestudeerde masteropleiding 1. in staat zijn om kennis te integreren en met complexe materie om te gaan; 2. vaardigheid om kennis uit voor de politicologie relevante disciplines te verwerken en toe te passen op de analyse van politicologische problemen; toepassing van kennis ook op verschijnselen die tijdens de studie niet expliciet onder de aandacht zijn gebracht; 3. in staat zijn om een originele bijdrage ter oplossing van maatschappelijke problemen te leveren; 4. zelfstandig kunnen formuleren en uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek en het verslagleggen daarover; 5. diepgaande kennis van normatieve theorieën om een beargumenteerde positie in te nemen in debatten inzake de waardegeladenheid van zowel wetenschappelijke theorieën als van beleidsvoornemens; 6. in staat zijn om wetenschappelijke kennis, inclusief de opzet van het onderzoek alsmede de motieven en overwegingen die hieraan ten grondslag liggen, duidelijk en ondubbelzinnig over te brengen.
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
77
78
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
Bijlage C: Bezoekprogramma Dag 1: 11:00 – 14:00
15:00 – 15:30 15:30 – 16:00 16:00 – 16:15 16:15 – 17:00 17:00 – 17:30 17:30 – 18:00
Voorbereidende bijeenkomst van de visitatiecommissie: bespreking van de zelfevaluatierapporten en de afstudeeropdrachten van de te beoordelen opleidingen; bestuderen documenten Gesprek met inhoudelijk verantwoordelijken (opleidingsdirecteur, afdelingsvoorzitter, verantwoordelijk hoogleraar, opstellers zelfevaluatierapport, opleidingscoördinatoren etc.) Bachelorstudenten (ongeveer 3 per jaar, maximaal 10) Masterstudenten (6 tot 8) Pauze Docenten (maximaal 10) Intern overleg commissie Alumni (6 tot 8)
19:30 – 21:30
Diner
14:00 – 15:00
Dag 2: 09:00 – 09:30 09:30 – 10:00 10:00 – 10:30 10:30 – 11:00 11:00 – 11:30 11:30 – 12:30 12:30 – 13:00 13:00 – 16:00 16:00 – 16:30 16:30 – 17:00
Studenten van de opleidingscommissie Docenten van de opleidingscommissie Examencommissie en studieadviseur Rondleiding en eventueel spreekuur Overleg commissie, voorbereiding op gesprek met formeel verantwoordelijken Afsluitend gesprek met formeel verantwoordelijken (faculteitsbestuur, opleidingsdirecteur) Lunch Opstellen voorlopige bevindingen Mondelinge rapportage voorlopig oordeel, afsluiting bezoek Receptie
QANU / Politicologie, Universiteit van Amsterdam
79