FACULTEIT DER MAATSCHAPPIJ- EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN Pedagogische en onderwijskundige wetenschappen
Onderzoek naar de effecten van psycho-educatie op de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van ouders met een kind met een autisme spectrum stoornis.
Masterscriptie Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam M. G. de Bondt Begeleiding: Dr. C. Colonnesi en Dr. H. R. Rodenburg Amsterdam, augustus 2012
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
1
Inhoudsopgave Samenvatting…………………………………………………………………………………..…... 2 Inleiding……………………………………………………………………………………………. 3 Autisme……………………………………………………………………………………. 3 Psycho-educatie……………………………………………………………………………
4
E-Health……………………………………………………………………………………
6
Huidig onderzoek………………………………………………………………………….. 8 Onderzoeksvraag…………………………………………………………………………..
9
Hypothesen…………………………………………………………………………………
9
Methode……………………………………………………………………………………………… 10 Participanten………………………………………………………………………………… 10 Procedure…………………………………………………………………………………… 11 Instrumenten………………………………………………………………………………… 11 Opvoedingsbelastingvragenlijst……………………………………………………. 11 Verkorte Vragenlijst Ouderlijkgedrag……………………………………………... 12 Child Behavior Checklist…………………………………………………………… 12 Design van de studie………………………………………………………………………… 13 Statistische analyse………………………………………………………………………...... 13
Resultaten…………………………………………………………………………………………… 14 Opvoedingsbelasting van de ouders………………………………………………………… 14 Opvoedersgedrag van de ouders…………………………………………………………….. 18 Opvoedingsbelasting en opvoedersgedrag met covariaat externaliserend gedrag…………... 20 Discussie……………………………………………………………………………………………... 23 De effecten van de E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting……………………… 23 De effecten van de E-Health oudercursus op het opvoedersgedrag………………………… 24 De effecten van de E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting met externaliserend probleembedrag van het kind als covariaat …………………...…. 25 Adviezen voor verder onderzoek…………………………………………………………… 25 Conclusie……………………………………………………………………………………. 26 Referenties…………………………………………………………………………………………… 27
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
2
Samenvatting Psycho-education is a well-known and regular used way to provide parents, of children with an ASD, of basic knowledge and practical instructions for the upbringing of their child with special needs. This study evaluates a new psycho-education programme called E-Health. This study has investigated whether E-Health psycho-education had positive effects on the parental stress and parental behaviour. Parental stress was measured using the Opvoedingsbelasting vragenlijst and parental behaviour was measured using the Verkorte Schaal voor Opvoedersgedrag. Externalizing behaviour was used as a covariate to investigated whether there was a relation between externalizing behaviour and parental stress and parental behaviour. In this study 24 children (6 to 11 years of age) and their parents participated. The results showed that E-Health had a positive effect on the parent-child relation and upbringing competence of the mothers. No effects where found for the fathers. Neither was a relation found between externalizing behaviour and parental stress or parental behaviour. Keys Words: E-Health; psycho-education; autism spectrum disorder; parental stress; parental behaviour
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
3
Onderzoek naar de effecten van psycho-educatie op de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van ouders met een kind met een autisme spectrum stoornis Autismespectrumstoornissen zijn pervasieve ontwikkelingsstoornissen die gekenmerkt worden door beperkingen in drie domeinen namelijk in de sociale interactie, communicatie en stereotiepe patronen van gedrag, belangstelling en activiteiten (DSM-IV: American Psychiatric Association, 2000). De sociale interactie wordt verstoord door stoornissen in het non-verbale gedrag, zoals het oogcontact, gezichtsuitdrukkingen en gebaren. Kinderen met een ASS slagen er dikwijls niet in om relaties aan te gaan met leeftijdsgenoten die passend zijn voor het ontwikkelingsniveau. Een tekort in het spontaan proberen met anderen plezier te hebben of bezigheden te delen komt vaak voor. Tevens kan er sprake zijn van afwezigheid van sociale of emotionele wederkerigheid. De communicatie kan verstoord worden door volledige afwezigheid of achterstand van de ontwikkeling van gesproken taal, maar ook bij kinderen met voldoende spraakontwikkeling is er vaak sprake van beperkingen in het vermogen een gesprek met anderen te beginnen of te onderhouden. Eveneens kan er sprake zijn van herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik. De beperkte stereotiepe gedragingen die herhaaldelijk voorkomen worden gekenmerkt door een sterke preoccupatie met één of meer stereotiepe en beperkte patronen van belangstelling. Deze belangstelling is abnormaal in intensiteit of in onderwerp. Daarnaast kan er sprake zijn van het rigide vastzitten aan niet-functionele routines of rituelen. Sommige kinderen hebben daarnaast last van fladderen, het draaien met handen of vingers of complexe bewegingen met het hele lichaam. Eveneens kunnen de beperkte stereotiepe gedragingen zich uiten in een aanhoudende preoccupatie met delen van voorwerpen (APA, 2000). De prevalentie van ASS wordt geschat rond de 60 -70 per 10.000, waardoor autismespectrum stoornissen horen bij de vaakst voorkomende neurologische stoornissen bij kinderen. De ratio bij ASS is jongen:meisje staat vier op één (Fombonne, 2009; Charman, 2002). Autismespectrumstoornissen worden verdeeld in drie groepen: klassiek autisme; PDD-NOS (pervasive developmental disorder – not otherwise specified); en de stoornis van Asperger (Gezondheidsraad, 2009). Indien een kind al voor het derde levensjaar problemen heeft op alle drie de domeinen; de sociale interactie, communicatie en gedrag, is er sprake van klassiek autisme. Indien een kind geen significante achterstand in de taalontwikkeling heeft en ook niet in de cognitieve ontwikkeling, maar vooral problemen heeft op het eerste en het derde domein dan is er sprake van de stoornis van Asperger. Indien een kind niet aan de criteria voor de diagnose van klassiek autisme of de stoornis van Asperger voldoet maar wel problemen vertoont op het domein van de sociale interactie en het tweede of het derde domein is er sprake van PDD-NOS (Verheij, Verhulst & Ferdinand, 2010). Kinderen met klassiek autisme worden gekenmerkt door het feit dat ze niet of nauwelijks contact met de buitenwereld maken, terwijl een kind met PDD-NOS of de stoornis van Asperger minder gekenmerkt wordt door deze afwezigheid van contact. Kinderen met PDD-NOS of de stoornis van Asperger worden meer gekenmerkt door het disfunctioneren in de sociale omgeving (Gezondheidsraad, 2009). Hoewel een achterstand of abnormaal functioneren op één van de volgende
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
4
drie gebieden; sociale interacties, taal, symbolisch of fantasiespel, al voor het derde levensjaar aanwezig is (APA, 2000) vindt de diagnose van een ASS vaak op latere leeftijd plaats. Alleen klassiek autisme kan betrouwbaar voor het tweede levensjaar worden vastgesteld. De symptomen van PDDNOS en Asperger komen vaak pas op latere leeftijd aan de orde. De gemiddelde leeftijd waarop een diagnose van ASS in Nederland wordt gesteld is zeven jaar (Gezondheidsraad, 2009). De geschiedenis van het kenmerken van autisme als een op zichzelf staand syndroom voert terug naar 1943. Dr. Kanner was de eerste die in 1943 in een wetenschappelijke publicatie sprak over kinderen met autisme. Hij stelde dat de kinderen een autistische verstoring in het affectieve contact hadden. Dr. Kanner beschreef elf kinderen en veronderstelde dat de karakteristieken van deze kinderen samen een uniek syndroom vormen. Dr. Kanner benoemde als kenmerken van het syndroom onder andere de extreme autistische eenzaamheid, wat het buitensluiten van alles en iedereen uit de directe omgeving van het kind inhoudt, de problemen met het gebruiken van taal voor communicatieve doeleinden, echolalie, de problemen met voedsel, beperkingen in variatie van spontane activiteiten en een obsessief verlangen naar het voortduren van routines (Kanner, 1943). Dr. Asperger schreef in 1944 over de gedragingen van vier jongens welke hij typeerde als autistische psychopathie. Dit syndroom is uiteindelijk naar Dr. Asperger vernoemt. De karakteristieken die Dr. Asperger toentertijd beschreef waren een gebrek aan inlevingsvermogen, een gebrek aan vaardigheden om vriendschappen aan te gaan, eenzijdige communicatie en een enorme belangstelling voor bepaalde zaken (Asperger, 1944). Psycho-educatie Professor Gillberg stelde in 1990 dat het van essentieel belang was dat ouders van kinderen met een ASS optimale praktische ondersteuning kregen om de stress van het leven met een kind met een chronische handicap te minimaliseren. Hij richtte zich specifiek op de stoornis van Asperger waarbij hij benadrukte dat ouders geïnformeerd moesten worden over de conditie van hun kind, dat de basis problemen nooit zouden veranderen en dat behandeling hoogstwaarschijnlijk ineffectief was en veel tijd kostte, maar dat kennis over de stoornis van Asperger bij ouders zeer behulpzaam was (Gillberg, 1990). Kennis over een stoornis is niet alleen bij de stoornis van Asperger van groot belang voor ouders en hun kind. De diagnose van een stoornis binnen het autisme spectrum kan een grote impact hebben op de ouders van het kind. In het onderzoek van Cassidy, McConkey, Truesdale-Kennedy en Slevin (2008) naar de impact van een kind met een ASS op het gezin werden twee probleempunten het meeste genoemd door ouders. Allereerst de stress betreffende het omgaan met de probleemgedragingen van het kind en ten tweede de sociale beperkingen die ervaren worden als gezin. Tevens blijkt uit dit onderzoek dat ouders streven naar een normaal leven voor hun kind. Deze resultaten benadrukken de behoefte aan informatie en praktische begeleiding aan gezinnen met kinderen met een ASS. De kennis die ouders over autisme hebben speelt een belangrijke rol bij het optimaliseren van
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
5
het functioneren van het kind in het dagelijks leven. De basis van de behandeling en begeleiding van kinderen met een ASS is het organiseren van een gestructureerde omgeving waarin het kind zich veilig kan voelen (Gezondheidsraad, 2009). Door middel van psycho-educatie leren ouders wat autisme inhoudt en wat hun kind nodig heeft aan structuur om zich optimaal te kunnen ontwikkelen en zich veilig te voelen. Psycho-educatie speelt dan ook een belangrijke rol in het beslissingsschema waarin staat weergegeven welke onderdelen van behandeling en begeleiding bij een ASS aan de orde komen (Verheij, Verhulst & Ferdinand 2007). Psycho-educatie staat in het beslissingsschema aan het begin van het behandeltraject nadat de diagnose van een ASS is gesteld. Ondanks dat psycho-educatie een essentiële rol speelt bij de behandeling en begeleiding van een ASS is er vrijwel geen wetenschappelijk onderzoek naar psycho-educatie bij ASS gedaan (NvvP, 2009). Toch wordt psycho-educatie aanbevolen omdat het aannemelijk is dat het, net als bij andere stoornissen zoals ADHD en een depressieve stoornis (McCleary & Ridley, 1999; Montoya, Colom, & Ferrin, 2011; Sanford, Boyle, McCleary, Miller, & Steele, 2006) positieve effecten kan hebben. Uit het onderzoek van Brookman-Frazee (2004) naar een ouder educatie programma voor kinderen met autisme kwam naar voren dat de effecten van een ouder/clinicus partnerschap-model positief waren ten opzichte van een clinicusgericht- model bij de behandeling van kinderen met een ASS. Geconcludeerd werd dat bij het ouder/clinicus partnerschap-model de ouders minder stress hadden en meer zelfvertrouwen. De kinderen lieten meer positief affect zien, vaker gepaste toenadering en een verhoogde taalrespons tijdens ouder-kind interacties. Andere positieve resultaten komen onder andere uit het onderzoek van Soffronof, Leslie en Brown (2004). Zij evalueerden een interventie die bestond uit psycho-educatie met aanvullende specifieke strategieën voor ouders om het probleemgedrag te kunnen managen. Hierbij ging het specifiek om opstandig, verstorend gedrag en angstproblematiek bij kinderen met een ASS. Uit de evaluatie bleek dat ouders een verminderde intensiteit van de probleemgedragingen rapporteerden en een toename van sociale interacties na afloop van de interventie. Een zelfde resultaat werd bereikt door een oudertraining interventie voor ouders van kinderen met een ASS tussen de 4 en 18 jaar oud. Hierbij werd ook een afname van probleemgedrag gevonden en tevens een specifieke afname op de sub-schaal verstorend gedrag (Pillay, Alderson-Day, Wright, Williams, & Urwin, 2011). Psycho-educatie heeft ook bewezen effect op de ouders zelf. Zowel een afname van depressieve symptomen in een groep van moeders met jonge kinderen met autisme is aangetoond (Bristol, Gallagher, & Holt, 1993) als een afname van stress bij ouders (Bitsika & Sharpley, 2000 in Pillay et al., 2011). Deze resultaten wijzen op een mogelijk positief effect van psycho-educatie voor ouders van kinderen met een ASS. Veel bewijs van effectiviteit is er echter niet voor psycho-educatie en de bewijzen die er zijn gaan niet over geprotocolleerde trainingen die in Nederland bij kinderen met een ASS worden toegepast. Er zijn geen geprotocolleerde psycho-educatieve trainingen voor ouders van kinderen met
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
6
een ASS die het Nederlands Jeugd Instituut (NJI) aanbeveelt. De enige psycho-educatie die het NJI aanbeveelt is een mediatietherapie voor ouders met een puber met ADHD. Waarbij psycho-educatie en opvoedings- en communicatietraining worden gecombineerd met als doel het problematisch gedrag van hun kind te verminderen. Meerdere studies leveren bewijs voor de effectiviteit van psychoeducatie aan ouders met een kind met ADHD (McCleary & Ridley, 1999; Montoya, Colom, & Ferrin, 2011). Het is op basis van deze resultaten aannemelijk dat psycho-educatie ook effectief zal zijn bij ouders met een kind met een ASS. E-Health E-Health wordt aangeboden door de Sarr. De Sarr is een specialistisch autismeteam waar men terecht kan voor zowel diagnostiek als behandeling en begeleiding. De Sarr is een onderdeel van Lucertis welke weer onder de overkoepelende organisatie Parnassia Bavo Groep valt. Parnassia Bavo Groep is een geestelijke gezondheidzorg instelling. De effectiviteit van de E-Health oudercursus is nog niet eenduidig onderzocht en in dit onderzoek zal gekeken worden naar de invloed die de E-Health oudercursus heeft op de ouders. Specifiek zal gekeken worden naar het ouderlijk gedrag en de opvoedingsbelasting. De Sarr biedt ouders E-Health aan, dit is een psycho-educatieve oudercursus waarbij de nadruk ligt op het verkrijgen van kennis over autisme. De cursus is bedoeld voor ouders van kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar, die op het reguliere basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs (SBO) of het speciaal onderwijs (cluster II of cluster IV) zitten. Het doel van de oudercursus is: het vergroten van kennis over autisme, inzicht geven in de mogelijkheden en problematiek van het kind voortkomend uit autisme en uitwisselen van ervaringen met andere ouders. Besproken wordt wat autisme inhoudt en welke aanpassingen voor een kind met een autisme spectrumstoornis nodig zijn. Daarnaast is er ruimte voor het uitwisselen van ervaringen met andere ouders. De volgende onderwerpen komen in de cursus aan bod: gedrags- en denkkenmerken, communicatie en verduidelijken van de omgeving (zie Tabel 1). De oudercursus bestaat uit vier bijeenkomsten van 1,5 uur op één van de locaties van Lucertis, gecombineerd met online modules op de computer. Voorafgaand aan iedere bijeenkomst doorloopt de ouder thuis op zijn/haar eigen computer de online module. De modules bestaan uit informatie, filmpjes en opdrachten voor de daaropvolgende bijeenkomst. Het voordeel van de online module is dat de voorbereiding op een voor de ouder geschikt moment gedaan kan worden, in het eigen tempo. Ook kan de informatie uit de online module gemakkelijk gedeeld worden door personen die niet meedoen aan de oudercursus, zoals grootouders of oppas (http://www.sarr.nl/documenten/Psychoeducatie%20folder%20ouders%20basisonderwijs-feb2012.pdf).
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
7
Tabel 1. Modules behandeld per bijeenkomst. Bijeenkomst
Module
1
Module Welkom & Module Gedrag Binnen deze module worden de volgende onderwerpen besproken; omgaan met elkaar, beperking in de communicatie, flexibel zijn. Bij omgaan met elkaar, wordt onder andere aan de ouders uitgelegd wat de beperkingen zijn in de omgang met anderen, aangevuld met voorbeelden uit de praktijk. Daarna wordt de beperking in communicatie besproken, weer aangevuld met voorbeelden uit de praktijk. Ten slotte wordt besproken dat kinderen met autisme beperkingen hebben in het flexibel denken en doen. Als afsluitende opdracht moeten de ouders invullen welke gedragingen zij bij hun kind herkennen. De opdracht zal tijdens de bijeenkomst besproken worden.
2
Module Denken Binnen deze module wordt uitgelegd dat het gedrag dat het kind laat zien wordt veroorzaakt door de andere manier van denken welke typerend is voor kinderen met een ASS. De volgende onderwerpen worden besproken: gedetailleerde waarneming, concreet denken, abnormale prikkelverwerking, de gevolgen en verklaringsmodellen. Als afsluitende opdracht worden de ouders getoetst op hun kennis over de denkkenmerken.
3
Module Communicatie Binnen deze module wordt uitgelegd wat een kind met een ASS aan communicatie nodig heeft en dat ouders door aanpassingen in de communicatie hun kind kunnen helpen. Bij deze module hoort een videofragment over communicatie bij kinderen met autisme. Afsluitend is er een opdracht waarbij de ouders de knelpunten in de communicatie met hun eigen kind moeten noteren. Dit zal tijdens de bijeenkomst besproken worden.
4
Module Verduidelijken & Module Eigen probleem Binnen de module verduidelijken wordt uitgelegd dat ouders hun kind kunnen helpen door de wereld om het kind heen duidelijker en overzichtelijker te maken. Hierbij wordt ingegaan op verschillende manieren om dit te bereiken. Tevens worden de voordelen van visualiseren besproken. Afsluitend is er een opdracht waarbij ouders een eigen probleem moeten oplossen door het visueel te maken. Dit zal tijdens de bijeenkomst besproken worden. In de module eigen probleem formuleren ouders een probleem waar zij nog mee zitten. In de afsluitende bijeenkomst is er de gelegenheid om problemen te bespreken waar de ouders nog tegen aan lopen.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
8
Behandeling en begeleiding van patiënten en hun ouders via het internet is een opkomende manier van werken waar op dit moment veel onderzoek naar wordt gedaan. Voordelen van hulp via internet welke in de literatuur worden genoemd zijn onder andere de laagdrempeligheid van de hulp en dat de hulp op deze manier onafhankelijk is van plaats en tijd (Nikken, 2007; Sorbi & Riper, 2009). De bijeenkomsten worden elke keer op een gelijke manier opgebouwd. Er is aan het begin van elke bijeenkomst ruimte voor het bespreken van de opdracht. Vervolgens wordt er nieuwe en aanvullende informatie betreffende het onderwerp van de bijeenkomst geïntroduceerd en besproken. Om deze informatie te verduidelijken wordt er een opdracht of spel gedaan. De ouders krijgen gedurende de bijeenkomst de tijd om in kleine groepjes het onderwerp en de kenmerken van hun eigen kind onderling te bespreken en ervaringen uit te wisselen. Huidige onderzoek, onderzoeksvraag en hypothesen In dit onderzoek is gekeken wat de effectiviteit is van een nieuwe vorm van psycho-educatie voor ouders met een kind met een autisme spectrum stoornis; E-Health (De Sarr, 2011; Sorbi & Riper, 2009). De effecten van E-Health zijn voor een kleine groep ouders (N= 24) van in totaal 14 kinderen vergeleken. De nadruk van E-Health ligt op het verschaffen van kennis over autisme aan ouders. Binnen dit onderzoek wordt onderzocht wat voor invloed E-Health specifiek heeft op de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van de ouders. In Nederland is nooit eerder een psycho-educatie voor ouders van kinderen met een ASS onderzocht welke deels via het internet wordt aangeboden. Het is een unieke manier om ouders te helpen bij het verwerken van de diagnose en informatie over de stoornis te verschaffen. E-Health is een opkomende vorm van behandeling en begeleiding welke in de toekomst veelvuldig gebruikt zal gaan worden (Nikken, 2007; Sorbi & Riper, 2009). Via internet aangeboden hulp voor mentale stoornissen zoals depressieve en angststoornissen blijken effectief te zijn (Pull, 2006). Maar wat betreft hulp aan ouders via het internet omtrent de stoornis van hun kind is nog geen bewijs van effectiviteit geleverd. Het is daarom van groot belang te weten wat de effecten zijn van de aangeboden psycho-educatie in de vorm van E-Health. Juist omdat er bewijs mist voor de effectiviteit van psychoeducatie voor ouders van kinderen met een ASS is het voor instanties die deze vorm van psychoeducatie verzorgen van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar de effecten van de door hen aangeboden begeleiding. In het geval van dit onderzoek wil het Sarr expertise centrum autisme weten wat de effectiviteit is van psycho-educatie op de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van ouders wanneer deze deels via het internet wordt verzorgd. Voor de huidige studie hebben 10 ouderparen en vier alleenstaande ouders (1 vader en 3 moeders) de E-Health oudercursus gevolgd. Er waren drie momenten om te beginnen met de groepscursus namelijk, 30 januari 2012, 6 februari 2012 en 12 maart 2012. Drie ouderparen en twee alleenstaande ouders zijn in januari gestart met de E-Health oudercursus. Drie ouderparen en 1 alleenstaande moeder zijn in februari gestart en twee ouderparen zijn in maart gestart. Tevens hebben
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
9
twee ouderparen en één alleenstaande moeder individueel de E-Health oudercursus gevolgd. Elke ouder heeft voorafgaande aan de cursus vragenlijsten ingevuld; de Verkorte Schaal Opvoedersgedrag, de Opvoedingsbelastingvragenlijst en de Child Behavior Checklist (zie Instrumenten). Deze vragenlijsten hebben zij ook na afloop van de cursus ingevuld. Aan de hand van deze gegevens is gekeken of er verschillen zijn in de ervaren opvoedingsbelasting en of er veranderingen zijn in het ouderlijk gedrag. Tevens is er specifiek naar de opvoedingsbelasting van moeders gekeken en is er aan de hand van de totaalscorers van de CBCL gekeken of er een mediatie effect zichtbaar is van het reduceren van de opvoedingsbelasting en het toenemen van positief ouderlijk gedrag voor kinderen met een hoge mate van externaliserende problematiek.
De onderzoeksvraagstelling luidt: Wat is de effectiviteit van E-Health op de opvoedingsbelasting en op het opvoedersgedrag? Met de opvoedingsbelasting wordt de mate van opvoedingsstress bedoeld die de ouders ervaren. De opvoedingsbelasting wordt gemeten aan de hand van vijf schalen; de opvoeder-kind relatie, de opvoedingscompetentie, depressieve stemmingen, de mate van rolbeperking en gezondheidsklachten. Onder het opvoedersgedrag vallen de concrete ouderlijke gedragingen waarvan in de literatuur is gebleken dat ze een rol spelen bij de ontwikkeling van probleemgedrag bij kinderen, hieronder horen zowel de protectieve als de risicofactoren (Leeuwen van, Vermulst, Kroes, Meyer de, & Veerman, 2010). De onderzoeksvraagstelling wordt aan de hand van vier hypothesen getoetst.
De eerste hypothese verondersteld dat ouders na het volgen van de oudercursus een betere opvoederkind relatie, een positievere opvoedingscompetentie en minder opvoedingsbelasting zullen ervaren. (Brookman-Frazee, & Koegel, 2004).
De tweede hypothese verondersteld dat E-Health effectiever is in het reduceren van de opvoedingsbelasting voor moeders dan voor vaders. Moeders ervaren meer opvoedingsbelasting dan vaders (Moes, Koegel, Schreibman, & Loos, 1992) en zullen significant meer vooruitgang boeken.
De derde hypothese verondersteld dat ouders meer positief ouderlijk gedrag vertonen na het volgen van E-Health (Brookman-Frazee, & Koegel, 2004; Pillay, Alderson-Day, Wright, Williams, &
Urwin, 2011). De vierde hypothese verondersteld ten eerste dat ouders met een kind met externaliserende gedragsproblemen profiteren van de E-Health oudercursus en ten tweede dat verbetering van het externaliserend probleemgedrag van het kind leidt tot verbetering van de opvoeder-kind relatie en de
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
10
opvoedingscompetentie (Bradley et al., 2003; Pillay, Alderson-Day, Wright, Williams, & Urwin,
2011). Methode Participanten De onderzoeksgroep bestaat uit 10 ouderparen en 4 alleenstaande ouders (13 moeders en 11 vaders) van 14 kinderen (3 meisjes en 11 jongens) met een autisme spectrumstoornis (klassiek autisme, stoornis van Asperger en PDD-NOS). De gemiddelde leeftijd van de moeders is 38,3 jaar (SD = 4.8) en de gemiddelde leeftijd van de vaders was 41.6 jaar (SD = 7.2). De gemiddeld leeftijd van de kinderen was 8,4 jaar oud (SD = 1.5). De diagnose PDD-NOS komt in de onderzoeksgroep zes keer voor, de stoornis van Asperger en Klassiek autisme komen beide vier keer. Zie Tabel 1 voor de gegevens van de kinderen waarvan één of beide ouders de E-Health cursus volgen. Tabel 1 Beschrijving leeftijd, diagnose en intelligentieniveau van de deelnemende kinderen. Kind Leeftijd
Diagnose
IQ score
1
8
PDD-NOS
98
2
8
Klassiek autisme
117
3
8
PDD-NOS
99
4
9
Asperger
99
5
11
Asperger
102
6
11
Klassiek autisme
100
7
8
Asperger
109
8
6
PDD-NOS
79
9
7
Klassiek autisme
85
10
8
PPD-NOS
116
11
8
Asperger
95
14
8
PDD-NOS
86
15
7
Klassiek autisme
87
16
10
PDD-NOS
80
Als inclusiecriteria gold dat kinderen maximaal een half jaar voor deelname aan het onderzoek gediagnosticeerd zijn bij een Lucertis vestiging. De kinderen moesten gediagnosticeerd zijn met de diagnose Autistische stoornis, Stoornis van Asperger of PDD-NOSS volgens de DSM-IV (APA, 2001). Tevens moesten zij de Nederlandse taal machtig zijn. Kinderen moesten minimaal een
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
11
benedengemiddeld of gemiddeld intelligentieniveau hebben en in de basisschoolleeftijd zijn (4 tot 13 jaar). Procedure De ouders hebben zich zelfstandig aangemeld voor E-Health. De ouders zijn vervolgens willekeurig toegewezen aan één van twee condities. Deze twee condities zijn: E-Health oudercursus groepsvariant, E-Health oudercursus individuele variant. Er hebben twee meetmomenten plaats gevonden waarop alle ouders dezelfde vragenlijsten hebben ingevuld (zie Instrumenten). Ouders kregen de vragenlijsten via de post opgestuurd en moesten de ingevulde vragenlijsten meenemen naar het intakegesprek. Elke ouder of ouderpaar kreeg voorafgaande aan E-Health een intakegesprek om persoonlijke doelen vast te stellen. T1 was de voormeting, ouders hebben voorafgaande aan de cursus drie vragenlijsten ingevuld (zie Instrumenten). Op T2 hebben alle ouders wederom dezelfde vragenlijsten ingevuld, dit moment heeft plaats gevonden binnen twee weken na afloop van de cursus. De ouders kregen de vragenlijsten na de laatste bijeenkomst mee of opgestuurd via de post. Ouders moesten de vragenlijsten ingevuld terug sturen via de post. Op basis van deze vragenlijsten is vastgesteld wat de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van de ouders was. Waarbij afzonderlijk gekeken is naar de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van de vader en de moeder. Tevens is er op sub-schaal niveau gekeken naar veranderingen. Instrumenten Voor het onderzoek is gebruik gemaakt van de Opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL; Vermulst, Kroes, Meyer de, Nguyen, & Veerman, 2012), de Verkorte Schaal voor opvoedersgedrag (VSOG; Leeuwen van, Vermulst, Kroes, Meyer de, & Veerman, 2010) en de Child Behavior Checklist (CBCL; Achenbach, & Rescorla, 2001). OBVL De OBVL de meet de opvoedingsstress ook wel opvoedingsbelasting genoemd. De OBVL is gericht op de individuele kenmerken van de ouder in relatie tot de opvoeding en de kwaliteit van de ouderkind relatie. De lijst heeft 34 items. Op alle items kan worden gescoord met een 1-4 likert schaal (1 = klopt niet, 2 = klopt een beetje, 3 = klopt behoorlijk tot en met 4 = klopt helemaal). De items zijn verdeeld over 5 sub-schalen: 1. Opvoeder-kind relatie; 2. Opvoedingscompetentie; 3. Depressieve stemmingen; 4. Rolbeperking; 5. Gezondheidsklachten. De eerste en tweede sub-schaal zijn positief geformuleerd. Dit houdt in dat een hoge score een goede opvoeder-kind relatie of een positieve competentiebeleving weergeeft.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
12
Uit het onderzoek van Vermulst, Kroes, Meyer de, Nguyen en Veerman (2011) naar de betrouwbaarheid van de OBVL zijn de volgende resultaten gekomen. De Cronbach’s alpha voor de schalen van de OBVL ligt tussen de .74 en .87 ligt. Volgens de COTAN worden betrouwbaarheidsmaten lager dan .70 als matig beschouwd en betrouwbaarheidsmaten tussen de .70 en de .80 als voldoende. Daarnaast worden betrouwbaarheidsmaten hoger dan .80 geïnterpreteerd als goed (Evers, Lucassen, Meijer & Sijtsma, 2010). Dit betekent dat de betrouwbaarheid van de meeste schalen van de OBVL voldoende is en van enkele goed. Voor de totale schaal opvoedingsbelasting (over 34 items) variëren de alpha's tussen .89 en .91. De betrouwbaarheid van de OBVL is over het algemeen hoog te noemen.
VSOG De Verkorte Schaal voor opvoedersgedrag (VSOG) is een vragenlijst die het opvoedersgedrag in kaart brengt (Vermulst, Kroes, De Meyer, van Leeuwen, & Veerman, 2011). De VSOG bevat 25 vragen. De vragen worden beantwoord met behulp van een 5-punts likert schaal, variërend van 1 = (bijna) nooit, 2 = weinig, 3 = soms, 4 = vaak tot 5 = (bijna) altijd. De vragenlijst is gebaseerd op vijf ouderlijke vaardigheden die door Patterson et al. (1992) als de meest belangrijke werden beschouwd: 1. Ouderlijke betrokkenheid (interesse tonen in het kind); 2. Monitoring (supervisie); 3. Disciplinering (regels bepalen, bestraffen van ongewenst gedrag; 4. Positieve bekrachtiging (belonen van gewenst gedrag); 5. Probleem oplossen (identificeren en oplossen van problemen). De schalen hebben in de test echter een andere benaming gekregen dan de indeling van Patterson et al. (1992) namelijk, positief ouderlijk gedrag; regels; straffen, hard straffen en materieel belonen. De betrouwbaarheid van de VSOG verschilt sterk per schaal. De schaal hard straffen heeft een Cronbach’s alpha van .59, de schalen positief ouderlijk gedrag en regels een alpha van .81, de schaal straffen een alpha van .80 en de schaal materieel belonen een alpha van .69. De betrouwbaarheid van de test varieert hierdoor van matig tot goed (Vermulst, Kroes, De Meyer, van Leeuwen, & Veerman, 2011).
CBCL De CBCL meet competenties en een breed spectrum aan probleemgedrag. De lijst is een vertaling van de oorspronkelijke Amerikaanse vragenlijst (Achenbach & Rescorla, 2001, Verhulst, Ende van der, & Koot, 1996). De vragenlijst bestaat uit een competentiedeel en een gedragsprobleemdeel. In dit onderzoek is alleen het deel van de gedragsproblemen gebruikt. Het gedeelte betreffende de probleemgedragingen bevat 120 vragen over emotionele en gedragsproblemen. Ouders kunnen op een driepuntsschaal (helemaal niet – een beetje of soms – duidelijk of vaak) aan geven in welke mate elk van de beschreven problemen in de afgelopen zes maanden van toepassing waren op hun kind. De Totaalscore, waarin een algemene indruk wordt gegeven van de mate van gedragsproblemen, is
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
13
samengesteld uit acht gedragsfactoren: I Teruggetrokken Gedrag; II Somatische Klachten; III Angstig – Depressief Gedrag; IV Sociale Problemen; V Denkstoornissen; VI Aandachtsproblemen; VII Delinquent Gedrag; VIII Agressief Gedrag. Daarnaast zijn er twee overkoepelende factoren: Internaliserend gedrag en externaliserend gedrag. Onder het externaliserende gedrag valt het naar buiten gekeerde gedrag en de gedragsfactoren VII en VIII (Bandsma, 1997). Voor dit onderzoek is alleen de rapportage van ouders over het externaliserende gedrag gebruikt. De CBCL wordt door de COTAN voor betrouwbaarheid en criteriumvaliditeit als voldoende beoordeeld en op de andere onderdelen als goed, met als kanttekening dat de normen verouderd zijn (Kievit, Tak, & Bosch, 2008).
Design van de studie Het design van de studie is een praktijkgestuurde interventiestudie met pre-test en posttest.
Statistische analyse Voor het analyseren van de data werd er gebruik gemaakt van SPSS (20.0), waarbij een significantieniveau lager dan .05 of .01 werd gehanteerd. T-toetsen voor gekoppelde steekproeven werden uitgevoerd om mogelijke effecten van de behandeling te analyseren op de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van de ouders. Tevens zijn er ANCOVA’s met herhaalde metingen uitgevoerd om te analyseren wat de mogelijke effecten van de behandeling waren op de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie waarbij er gecontroleerd werd voor externaliserend gedrag (CBCL). Bij de ANCOVA’s is in de eerste analyse de verschilscore (T2 – T1) meegenomen als covariaat. De verschilscore is berekend door de scores van de ouders te middelen voor beide meetmomenten. Vervolgens is met deze gemiddelden de verschilscore berekend. In de tweede analyse is als covariaat de gerapporteerde score van externaliserend probleemgedrag van de ouders op T1 meegenomen. Hier is wederom gebruik gemaakt van een gemiddelde van beide ouders op meetmoment T1. Voor de eerste drie hypothese is gebruik gemaakt van een onderzoeksgroep van 14 kinderen, 10 ouderparen en 4 alleenstaande ouders. Voor de vierde hypothese konden er helaas minder respondenten gebruikt worden doordat niet alle respondenten de CBCL op tijd terug gestuurd hadden. Voor de vierde hypothese is gebruik gemaakt van een onderzoeksgroep van 11 kinderen, 8 ouderparen en 3 alleenstaande ouders. Voorafgaande aan de data-analyse is onderzocht of de scores van de schalen van de OBVL en de VSOG normaal verdeeld waren met behulp van de Kolmogorov-Smirnov test. Ondanks dat de scores van enkele schalen niet normaal verdeeld zijn is er toch parametisch getoetst (zie Tabel 2). De mate van interne consistentie van de sub-schalen van de OBVL en VSOG is bepaald met de Cronbach’s alfa (α). Effectgrootten (Cohen’s d) zijn berekend. Effectgrootte d = .10 wordt als een klein effect beoordeeld, d =. 30 als een matig effect en d =.50 als een groot effect (Cohen, 1988, zoals geciteerd in Field, 2009).
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
14
Tabel 2 Aantal items, betrouwbaarheid per (sub)schaal voor Moeder T1/T2 en Vader T1/T2, en resultaten Kolmogorov-Smirnov test voor normaalverdelingen (D). Aantal
α Moeder
α Vader
D Moeder
D Vader
items
(T1/T2)
(T1/T2)
(T1/T2)
(T1/T2)
Opvoeder-kind relatie (OBVL)
6
.96/.87
.41/.85
.03*/.14
.08/.20
Opvoedingscompetentie (OBVL)
7
.87/.80
.39/.77
.20/.20
.20/.09
Depressieve stemmingen (OBVL)
7
.93/.91
.90/.86
.13/.20
.20/.20
Rolbeperking
6
.90/.92
.87/.96
.14/.20
.03*/.01*
Gezondheidsklachten (OBVL)
7
.79/.88
.48/.75
.02*/.01*
.13/.01*
Positief ouderlijk gedrag (VSOG)
7
.85/.80
.86/.88
.20/.20
.20/.20
Regels (VSOG)
5
.81/.74
.81/.70
.20/.07
.16/.20
Straffen (VSOG)
4
.84/.85
.87/.80
.20/.14
.05/.06
Hard straffen (VSOG)
5
.93/.93
.52/.87
.00*/.00*
.00*/.00*
Belonen (VSOG)
3
.81/.56
.57/.00
.20/.01*
.05/.06
(Sub)schaal
Noot: OBVL = Opvoedingsbelastingvragenlijst, VSOG = De Verkorte Schaal voor opvoedersgedrag *p < .05
Resultaten De effecten van E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting van ouders (OBVL)
Voormeting Als eerste is gekeken naar de opvoedingsbelasting van vaders en moeders op de voormeting om te toetsen of er een verschil was in mate van opvoedingsbelasting voor het volgen van de E-Health oudercursus. Hierbij zijn de scores van 10 ouderparen (10 kinderen) meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de OBVL van vader en moeder zijn met elkaar vergeleken. Aan de hand van t-toetsen voor gekoppelde steekproeven zijn de gemiddelde scores en standaard deviaties van de voormeting van de ouders met elkaar vergeleken. Tabel 3 laat de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Cohen’s d) en de t-waarden zien van de moeders en van de vaders op de 6 sub-schalen van de OBVL voor de voormeting. Er is eenzijdig getoetst.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
15
Tabel 3 Voormeting OBVL voor moeder en vader; beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de t-toets met vrijheidsgraden en effectgrootte (cohen’s d). Sub-schalen OBVL
Moeder
Vader
M
SD
M
SD
t (df)
d
Opvoeder-kind relatie
15.30
3.71
20.30
2.11
-3.62(9)*
-1.66
Opvoedingscompetentie
16.30
3.47
19.40
1.71
-3.05(9)*
-1.13
Depressieve stemmingen
15.40
4.22
12.10
4.25
2.57(9)*
0.78
Rolbeperking
11.30
3.36
10.30
4.49
0.87(9)
0.25
Gezondheidsklachten
11.80
2.86
9.10
1.73
2.90(9)*
1.14
Totale score
70.10
14.36
56.80
10.75
2.49(9)*
-3.92
* p < .05 Ten tijde van de voormeting ervoeren moeders significant meer opvoedingsbelasting dan vaders. Dit geldt eveneens voor de overige sub-schalen van de OBVL. Moeders rapporteren een significant slechtere opvoeder-kind relatie te hebben, tevens ervaren ze een significant negatievere opvoedingscompetentie ten opzichte van vaders. Moeders rapporteren significant meer depressieve stemmingen evenals significant meer gezondheidsklachten. Een uitzondering is de sub-schaal Rolbeperking, hier is geen significant verschil tussen moeders en vaders. Beide ouders ervaren ongeveer evenveel rolbeperking. Nameting Ten tweede is gekeken naar de opvoedingsbelasting van vaders en moeders op de nameting om te toetsen of er een verschil was in mate van opvoedingsbelasting na het volgen van de E-Health oudercursus. Hierbij zijn wederom de scores van 10 ouderparen (10 kinderen) meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de OBVL van vader en moeder zijn met elkaar vergeleken. Wederom is een t-toets voor gekoppelde steekproeven uitgevoerd om de gemiddelde scores en standaard deviaties van de voormeting te berekenen. Tabel 4 laat de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Cohen’s d) en de t-waarden zien van de moeders en van de vaders op de 6 sub-schalen van de OBVL voor de nameting. Er is wederom eenzijdig getoetst. Tabel 4 Nameting OBVL voor moeder en vader; beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de t-toets met vrijheidsgraden en effectgrootte (cohen’s d). Sub-schalen OBVL
Moeder
Vader
M
SD
M
SD
t(df)
d
Opvoeder-kind relatie
17.50
4.12
19.30
3.30
-1.17(9)
-0.48
Opvoedingscompetentie
20.60
3.60
19.60
2.41
0.73(9)
0.33
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
16
Depressieve stemmingen
13.90
4.93
11.20
3.36
1.43(9)
0.64
Rolbeperking
12.40
4.38
10.00
5.19
1.79(9)
0.50
Gezondheidsklachten
11.50
3.87
9.70
2.98
1.04(9)
0.52
Totale score
64.70
17.27
57.00
14.12
1.22(9)
0.49
* p < .05 Na het volgen van de E-Health oudercursus zijn er geen significante verschillen tussen moeders en vaders meer. Voormeting en nameting van moeder en vader apart. Als derde is gekeken naar de opvoedingsbelasting op zowel de voor- als de nameting. Hierbij zijn de scores van 13 moeders en 11 vaders (14 kinderen) meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de OBVL van moeders op de voormeting en op de nameting zijn met elkaar vergeleken. Het zelfde is gedaan voor vaders. Wederom is een t-toets voor gekoppelde steekproeven uitgevoerd om de gemiddelde scores en standaard deviaties te berekenen. Tabel 5 laat de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte en de t-waarden zien van de moeders en van de vaders op de 6 sub-schalen van de OBVL op de voor- en de nameting. Er is wederom eenzijdig getoetst. Tabel 5 Voor- en nameting OBVL voor moeder en vader apart; beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de t-toets met vrijheidsgraden en effectgrootte (cohen’s d). Subschalen OBVL
Voormeting
Nameting
M
SD
M
SD
t(df)
d
Moeder
16.85
4.58
18.38
4.11
-2.11(12)*
-0.35
Vader
20.45
2.07
19.73
3.44
1.27(10)
0.25
Moeder
17.54
3.84
20.77
3.17
-3.68(12)*
-0.92
Vader
19.73
1.95
19.82
2.40
-0.15(10)
-0.04
Moeder
14.00
4.56
12.92
4.82
1.35(12)
0.23
Vader
11.64
3.42
10.91
3.33
1.35(10)
0.22
Moeder
12.15
4.62
13.08
5.19
-1.02(12)
-0.19
Vader
9.91
4.46
9.64
5.07
0.23(10)
0.06
Moeder
11.46
2.76
11.77
3.90
0.41(12)
-0.09
Vader
8.91
1.76
9.45
2.95
-0.86(10)
-0.22
Opvoeder-kind relatie
Opvoedingscompetentie
Depressieve stemmingen
Rolbeperking
Gezondheidsklachten
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
17
Totaalscore Moeder
66.85
14.64
63.62
16.25
1.03(12)
0.21
Vader
55.27
11.39
55.45
14.34
-.03(10)
-0.01
* p < .05
Uit de t-toets voor gekoppelde steekproeven blijkt dat voor moeders op de sub-schaal Opvoeder-kind relatie en op de sub-schaal Opvoedingscompetentie een significant verschil is gevonden tussen de voormeting en de nameting. Dit betekent dat de opvoeder-kind relatie tussen moeder en kind significant beter is geworden na het volgen van de E-Health oudercursus. De cursus heeft beduidend een positieve invloed gehad op de relatie van moeders met hun kind. Tevens is de opvoedingscompetentie van moeder significant positiever geworden. Moeders hebben na de cursus meer vertrouwen in hun kwaliteiten en mogelijkheden om hun kind adequaat op te kunnen voeden. Op de andere schalen zijn geen significante verschillen gevonden. Verder blijkt dat voor vaders helemaal geen significante verschillen zijn gevonden tussen de voormeting en de nameting (zie Tabel 5). Zoals verwacht op basis van de eerste hypothese (Ouders zullen na het volgen van de oudercursus een betere opvoeder-kind relatie, een positievere opvoedingscompetentie en minder opvoedingsbelasting ervaren) blijkt dat moeders een betere opvoeder-kind relatie en een positievere opvoedingscompetentie ervaren na het volgen van de E-Health oudercursus. Tegen de verwachting in ervaren vaders echter geen betere opvoeder-kind relatie of positievere opvoedingscompetentie. Tevens blijkt dat geen van beide ouders in totaal minder opvoedingsbelasting ervaart. Zoals verwacht op basis van de tweede hypothese (E-Health is effectiever in het reduceren van de opvoedingsbelasting voor moeders dan voor vaders. Moeders ervaren meer opvoedingsbelasting dan vaders en zullen significant meer vooruitgang boeken) ervoeren moeders significant meer opvoedingsbelasting voor dat zij de E-Health oudercursus gingen volgen dan vaders (zie Tabel 3). Na het volgen van de E-Health oudercursus is er geen significant verschil meer tussen de totaalscore van de opvoedingsbelasting van de moeders vergeleken met de totaal score van de opvoedingsbelasting van de vaders (zie Tabel 4). Eveneens is er geen significant verschil gevonden tussen de vooruitgang van moeders ten opzichte van vaders. Er kan dus niet geconcludeerd worden dat moeders significant meer vooruitgang boeken dan vaders en dat de E-Health oudercursus effectiever is in het reduceren van opvoedingsbelasting voor moeders dan voor vaders.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
18
De effecten van E-Health oudercursus op het opvoedersgedrag van ouders (VSOG) Voormeting Als eerste is er gekeken naar het opvoedersgedrag van vaders en moeders op de voormeting om te toetsen of er verschillen gerapporteerd waren betreffende het opvoedersgedrag voor het volgen van de E-Health oudercursus. Hierbij zijn de scores van 10 ouderparen (10 kinderen) meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de VSOG van vader en moeder zijn met elkaar vergeleken. Aan de hand van t-toetsen voor gekoppelde steekproeven zijn de gemiddelde scores en standaard deviaties van de voormeting van de ouders met elkaar vergeleken. Tabel 6 laat de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Cohen’s d) en de t-waarden zien van de moeders en van de vaders op de 5 sub-schalen van de VSOG voor de voormeting. Er is eenzijdig getoetst.
Tabel 6 Voormeting VSOG voor moeder en vader; beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de t-toets met vrijheidsgraden en effectgrootte (cohen’s d). Sub-schalen VSOG
Moeder
Vader
M
SD
M
SD
t (df)
d
Positief ouderlijk gedrag
29.90
3.51
28.20
3.91
1.09(9)
0.46
Regels
22.30
2.26
20.70
2.95
1.27(9)
0.61
Straffen
10.90
3.35
13.00
2.91
-2.33(9)*
-0.67
Hard straffen
5.90
2.85
5.70
1.10
.25(9)
0.09
Belonen
6.90
2.28
8.50
1.65
-2.23(9)
-0.80
* p < .05 Ten tijde van de voormeting hebben ouders een significant verschil gerapporteerd in de mate van straffen die zij lieten volgen op ongewenst gedrag van hun kind. Vaders rapporteerden significant meer straffen dan moeders. Voor overige schalen van de VSOG hebben zijn geen significante verschillen gerapporteerd (zie Tabel 6). Nameting Ten tweede is gekeken naar de opvoedingsbelasting van vaders en moeders op de nameting om te toetsen of er een verschillen gerapporteerd waren betreffende het opvoedersgedrag na het volgen van de E-Health oudercursus. Hierbij zijn wederom de scores van 10 ouderparen (10 kinderen) meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de VSOG van vader en moeder zijn met elkaar vergeleken. Wederom is een t-toets voor gekoppelde steekproeven uitgevoerd om de gemiddelde scores en standaard deviaties van de voormeting te berekenen. Tabel 7 laat de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Cohen’s d) en de t-waarden zien van de moeders en van de vaders op de 5 sub-schalen van de VSOG voor de nameting. Er is wederom eenzijdig getoetst.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
19
Tabel 7 Nameting VSOG voor moeder en vader; beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de t-toets met vrijheidsgraden en effectgrootte (cohen’s d). Sub-schalen VSOG
Moeder
Vader
M
SD
M
SD
t(df)
d
Positief ouderlijk gedrag
30.20
3.36
27.40
4.27
1.82(9)
0.73
Regels
23.20
2.04
21.00
2.31
2.58(9)* 1.01
Straffen
12.50
5.13
13.20
3.36
-.52(9)
-0.16
Hard straffen
6.20
3.12
5.70
1.49
.76(9)
0.20
Belonen
6.90
1.97
8.20
1.62
-1.41(9)
-0.72
* p < .05 Ten tijde van de nameting hebben ouders een significant verschil gerapporteerd in de hoeveelheid regels die zij hun kind aanleren. Moeders rapporteerden significant meer regels dan vaders. Voor overige schalen van de VSOG hebben zijn geen significante verschillen gerapporteerd (zie Tabel 7). Voormeting en nameting van moeder en vader apart. Om te analyseren of er een toename is in positief ouderlijk gedrag op de nameting ten opzichte van de voormeting is een t-toets voor gekoppelde steekproeven uitgevoerd. Hierbij is eenzijdig getoetst. In de analyses zijn de scores van 13 moeders en 11 vaders (14 kinderen) meegenomen. De gerapporteerde scores van de moeders van de voormeting zijn vergeleken met de scores van de nameting. Dit is eveneens met de scores van de vaders gedaan. Tabel 8 laat de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Cohen’s d) en de t-waarden zien van de moeders en van de vaders op de 5 sub-schalen van de VSOG op de voor- en de nameting.
Tabel 8 Voor- en nameting VSOG moeder en vader apart; beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de t-toets met vrijheidsgraden en effectgrootte (cohen’s d). Sub-schalen VSOG
Voormeting
Nameting
M
SD
M
SD
t(df)
d
Moeder
29.92
3.52
30.38
3.12
-.82(12)
-0.14
Vader
28.45
3.80
27.64
4.13
1.09(10)
0.20
Moeder
22.31
2.06
23.08
1.89
-1.35(12)
-0.39
Vader
21.09
3.08
21.18
2.27
-.18(10)
-0.03
Positief ouderlijk gedrag
Regels
Straffen
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
20
Moeder
10.77
3.37
12.15
4.86
-1.26(12)
-0.33
Vader
13.55
3.30
13.64
3.50
-.19(10)
-0.03
Moeder
5.69
2.50
5.92
2.75
-1.90(12)
-0.09
Vader
5.64
1.03
5.73
1.42
-.36(10)
-0.07
Moeder
46.38
9.94
46.62
8.19
-.08(12)
-0.03
Vader
55.00
7.44
53.36
7.24
.79(10)
0.22
Hard straffen
Belonen
* p < .05
Uit de analyses blijkt dat moeders noch vaders significant meer positief ouderlijk gedrag rapporteren na het volgen van de E-Health oudercursus ten opzichte van de voormeting. Tevens wordt er geen significante toe- of afname gerapporteerd op de overige sub-schalen van de VSOG. Dit houdt in dat beide ouders hun kind na het volgen van de E-Health oudercursus, in vergelijking met de voormeting, niet meer regels aanleren. Tevens rapporteren zij niet meer of minder straffen die volgen als consequentie op ongewenst gedrag. Eveneens rapporteren zij geen verhoging of verlaging van het aantal keren dat zij hard straffen. Als laatste blijkt uit de analyse dat er geen verhoging of verlaging is van het aantal keer dat ouders een materiele beloning laten volgen op gewenst gedrag. Tegen de verwachting van de derde hypothese (Ouders vertonen meer positief ouderlijk gedrag na het volgen van de E-Health oudercursus) in rapporteren ouders na het volgen van de EHealth oudercursus niet meer positief ouderlijk gedrag. De effecten van E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting met externaliserend probleemgedrag als covariaat (CBCL) De voormeting Als eerste is er gekeken naar de gerapporteerde mate van externaliserend gedrag van het kind op de voormeting om te toetsen of er een verschil was in mate van gerapporteerd externaliserend gedrag voor het volgen van de E-Health oudercursus tussen moeders en vaders. Hierbij zijn de scores van 8 ouderparen (8 kinderen) meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de CBCL voor externaliserende problematiek van vader en moeder zijn met elkaar vergeleken. Aan de hand van ttoetsen voor gekoppelde steekproeven zijn de gemiddelde scores en standaard deviaties van de voormeting van de ouders met elkaar vergeleken. Er is tweezijdig getoetst. Er is geen significant verschil in de mate van externaliserend gedrag gerapporteerd door de moeder (M = 67.38, SD = 9.15) en de vader (M = 63.88, SD = 7.30), t(7) = -1.82, p > .05, d = 0.42.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
21
De nameting Vervolgens is het zelfde gedaan voor de nameting. Wederom is er geen significant verschil in de mate van externaliserend gedrag gerapporteerd door de moeder (M = 65.38, SD = 10.58) en de vader (M = 65.13, SD = 6.15), t(7) = -.10, p > .05, d = 0.03.
Voormeting en nameting opvoeder-kind relatie en opvoedingscompetentie met externaliserend probleemgedrag als covariaat Om hypothese vier te toetsen is er ten eerste gekeken naar de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie op zowel de voor- als de nameting, waarbij er gecontroleerd is voor de verschilscore van externaliserende problematiek. De verschilscore is als covariaat meegenomen in de ANCOVA met herhaalde metingen. Hierbij zijn de scores van 11 kinderen meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de OBVL van moeders op de voormeting en op de nameting zijn met elkaar vergeleken. Het zelfde is gedaan voor vaders. In Tabel 9 staan de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Partial N²) en de F-waarden van de moeders en van de vaders op de 2 sub-schalen van de OBVL op de voor- en de nameting.
Tabel 9 Voor- en nameting OBVL van moeder en vader apart, gecontroleerd voor de verschilscore van externaliserend gedrag (CBCL); beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de GLM met vrijheidsgraden en effectgrootte (Partial N²). Sub-schalen OBVL
Voormeting
Nameting
M
SD
M
SD
F(df)
Partial N²
Moeder
17.80
3.70
19.50
3.34
1.39(1,8)
.15
Vader
20.22
2.22
19.44
3.78
2.99(1,7)
.30
Moeder
17.80
3.08
21.40
2.76
.06(1,8)
.01
Vader
19.89
2.15
20.00
2.18
1.34(1,7)
.16
Opvoeder-kind relatie
Opvoedingscompetentie
P < .05* Uit de analyses komen geen significante verschillen naar voren. Moeders noch vaders rapporteren een significant betere opvoeder-kind relatie of opvoedingscompetentie wanneer er gecontroleerd wordt voor de verschilscore van externaliserend probleemgedrag. Dit betekent dat eventuele verbeteringen in het externaliserend probleemgedrag van het kind geen significant effect hebben op de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
22
Ten tweede is er gekeken naar de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie op zowel de voor- als de nameting, waarbij er gecontroleerd is voor de gerapporteerde waarde op T1 van vader en moeder van externaliserende problematiek. Deze is al covariaat meegenomen in de herhaalde metingen ANCOVA. Hierbij zijn de scores van 11 kinderen meegenomen in de analyses. De gerapporteerde scores op de OBVL van moeders op de voormeting en op de nameting zijn met elkaar vergeleken. Het zelfde is gedaan voor vaders. In Tabel 10 staan de gemiddelde scores, de standaard deviaties, de effectgrootte (Partial N²) en de F-waarden van de moeders en van de vaders op de 2 subschalen van de OBVL op de voor- en de nameting. Tabel 10 Voor- en nameting OBVL van vader en moeder apart, gecontroleerd voor de T1 van externaliserend gedrag (CBCL); beschrijvingen (gemiddelden, standaard deviaties),resultaten van de GLM met vrijheidsgraden en effectgrootte (Partial N²). Sub-schalen OBVL
Voormeting
Nameting
M
SD
M
SD
F(df)
Partial N²
Moeder
17.80
3.71
19.50
3.34
.18(1,8)
.02
Vader
20.22
2.22
19.44
3.78
.01(1,7)
.00
Moeder
17.80
3.08
21.40
2.76
2.29(1,8)
.22
Vader
19.89
2.15
20.00
2.18
.09(1,7)
.01
Opvoeder-kind relatie
Opvoedingscompetentie
P < .05*
Uit de analyses komen geen significante verschillen naar voren. Moeders noch vaders rapporteren een significant betere opvoeder-kind relatie of opvoedingscompetentie wanneer er gecontroleerd wordt voor externaliserend probleemgedrag op de voormeting. Dit betekent dat externaliserend probleemgedrag van het kind op T1 niet leidt tot een significante verbetering van de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie op T2. Tegen de verwachtingen in (Verbetering van het externaliserend probleemgedrag van het kind leidt tot verbetering van de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie en ouders met een kind met externaliserende gedragsproblemen op T1 profiteren van de E-Health oudercursus) leidt het externaliserend probleemgedrag van het kind op T1 niet tot een significante verbetering van de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie op T2, eveneens leiden eventuele verbeteringen in het externaliserend probleemgedrag van het kind niet tot een significante verbetering van de opvoederkind relatie en de opvoedingscompetentie.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
23
Discussie De effecten van de E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting (OBVL) Om de eerste hypothese (Ouders zullen na het volgen van de oudercursus een betere opvoeder-kind relatie, een positievere opvoedingscompetentie en minder opvoedingsbelasting) en de tweede hypothese (De E-Health oudercursus is effectiever in het reduceren van de opvoedingsbelasting voor moeders dan voor vaders. Moeders ervaren meer opvoedingsbelasting dan vaders en zullen significant meer vooruitgang boeken) te toetsen zijn er verschillende analyses uitgevoerd. Uit deze analyses kwamen de volgende resultaten naar voren. Het eerste belangrijke resultaat was het significante verschil in opvoedingsbelasting tussen moeders en vaders op de voormeting. Moeders rapporteerden significant meer opvoedingsbelasting dan vaders. Op alle sub-schalen van de OBVL rapporteerden moeders significante verschillen ten opzichte van vaders, behalve op de sub-schaal rolbeperking. Moeders rapporteerden een significant slechtere opvoeder-kind relatie evenals een minder positieve opvoedingscompetentie. Moeders rapporteerden significant meer depressieve stemmingen dan vaders, dit komt overeen met resultaten van andere onderzoeken (Hastings, 2005; Bristol, Gallagher, & Holt, 1993) en tevens rapporteerden moeders meer gezondheidsklachten. Na het volgen van de E-Health oudercursus zijn er geen significante verschillen meer tussen ouders op de sub-schalen van de OBVL. Dit kan gezien worden als een positief resultaat want het betekent dat de rapportages op de nameting van de ouders dichter bij elkaar liggen dan op de voormeting. Uit de analyses blijkt dat de scores van de moeders zijn verbeterd terwijl de scores van de vaders slechts licht zijn verbeterd of stabiel zijn gebleven. Er kunnen verschillende mogelijke verklaringen worden gegeven voor het uitblijven van resultaten van de vaders. Uit de literatuur (Fabiano, 2007) blijkt dat moeders vaker deelnemen aan psycho-educatie dan vaders. Aan het huidige onderzoek namen 11 vaders en 13 moeders deel. Het betrekken van vaders bij de psycho-educatie was voor het huidige onderzoek dus geen probleempunt. Uit de literatuur blijkt echter ook dat de psycho-educatie beter op vaders afgesteld zou kunnen worden. Dit is mogelijk een verklaring voor het uitblijven van resultaten bij vaders in het huidige onderzoek. Een tweede belangrijk resultaat is dat moeders op de sub-schalen Opvoeder-kind relatie en Opvoedingscompetentie significant vooruitgaan. De moeders rapporteren op de nameting een significant betere opvoeder-kind relatie, dit houdt in dat de mate waarin de moeder zich gelukkig voelt met het kind en van het kind kan genieten vergroot is (Vermulst, Kroes, Meyer de, Leeuwen van, &Veerman, 2011). Tevens rapporteren moeders een positievere opvoedingscompetentie vergeleken met de voormeting. Dit houdt in dat de moeder significant meer het gevoel heeft over genoeg vaardigheden te beschikken in de opvoeding van haar kind en meer vertrouwen heeft het kind te kunnen corrigeren, kalmeren en sturen. En tevens dat de moeder de omgang met haar kind als gemakkelijker ervaart (Vermulst, Kroes, Meyer de, Leeuwen van, &Veerman, 2011). Een toename in
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
24
opvoedingscompetentie kan een toename in self-efficacy weerspiegelen. Self-efficacy is het gevoel van een persoon in staat te zijn effectief een bepaald doel te kunnen behalen, het geloof in persoonlijke competentie voor bepaalde taken (Bandura, 1997). Deze toename in self-efficacy zou mogelijk op de langer termijn tevens positieve gevolgen kunnen voortbrengen op andere schalen van de OBVL. Moeders rapporteren minder depressieve stemmingen na het volgen van de E-Health oudercursus, deze afname is echter niet significant. Het feit dat de depressieve stemmingen bij moeders niet significant afnemen is te verklaren vanuit de wetenschappelijke inzichten over de behandeling van een depressie. Een effectieve manier om een depressie te behandelen is ofwel met een cognitieve (gedrags-)therapie eventueel gecombineerd met antidepressieve medicatie ofwel met alleen medicatie (Multidisciplinaire Richtlijn Angst en Depressie, 2009/2010). Aangezien de E-Health oudercursus niet specifiek gericht is op het behandelen van een depressie is het niet waarschijnlijk dat depressieve stemmingen significant zouden afnemen. Dit heeft mogelijk gevolgen op de totaalscore van de opvoedingsbelasting. De totaalscore van de OBVL, de opvoedingsbelasting, neemt af maar echter niet significant. Dit was wel verwacht, het uitblijven van een verbetering van de opvoedingsbelasting is echter te verklaren doordat drie van de vijf sub-schalen niet significant verbeteren. Geconcludeerd kan worden dat de eerste hypothese gedeeltelijk wordt aangenomen. Volgens de verwachting kan bevestigd worden dat moeders een betere opvoeder-kind relatie en een positievere opvoedingscompetentie rapporteren op de nameting. De hypothese kan echter niet bevestigd worden wat betreft de opvoeder-kind relatie en opvoedingscompetentie voor vaders, evenals de opvoedingsbelasting zowel voor beide ouders. Geconcludeerd kan worden dat de tweede hypothese niet aangenomen kan worden. Er kan niet bevestigd worden dat moeders significant meer vooruitgang boeken ten opzichte van vaders en dat de E-Health oudercursus effectiever is in het reduceren van de opvoedingsbelasting voor moeders dan voor vaders. De effecten van de E-Health oudercursus op het opvoedersgedrag (VSOG) Om de derde hypothese (Ouders vertonen meer positief ouderlijk gedrag na het volgen van de EHealth oudercursus) te toetsen zijn er verschillende analyses uitgevoerd. Uit deze analyses kwamen de volgende resultaten naar voren. Op de voormeting zijn er op vier van de vijf schalen van de VSOG geen significante verschillen tussen de gerapporteerde scores van de moeders en de vaders. Opvallend is dat slechts de sub-schaal Straffen significant verschilt. Vaders rapporteren significant meer straffen die volgen als consequentie op ongewenst gedrag dan moeders. Op de nameting zijn er wederom vier schalen niet significant en één wel. Nu komt echter uit de analyses naar voren dat moeders significant meer regels rapporteren dan vaders. Een mogelijke verklaring hiervoor kan zijn dat moeders door de cursus hebben geleerd dat hun kind meer uitleg en regels nodig heeft om de wereld te begrijpen en voorspelbaar te
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
25
maken. Eveneens blijkt dat moeders ten opzichte van de voormeting meer straffen geven ten tijde van de nameting. Dit kan mogelijk evengoed verklaard worden vanuit de cursus. Moeders hebben geleerd dat consequent handelen belangrijk is voor hun kinderen en hieronder zou kunnen vallen dat moeders consequenter een straf laten volgen op ongewenst gedrag. Het verschil in de mate van gerapporteerde straffen door moeders op de voor- en nameting is echter niet significant. Uit de analyses blijkt dat er op zowel de voor- als de nameting tussen moeder en vader geen significante verschillen zitten op de sub-schaal positief ouderlijk gedrag. Evengoed blijkt dat er geen significante vooruitgang te rapporteren valt wanneer er gekeken wordt naar de scores van moeders en vaders apart op de voor- en nameting. Geconcludeerd kan worden dat de derde hypothese niet aangenomen kan worden. Er is geen toename in positief ouderlijk gedrag gevonden voor ouders na het volgen van de E-Health oudercursus. De effecten van de E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting wanneer er gecontroleerd wordt voor externaliserend gedrag van het kind Om de vierde hypothese (Verbetering van het externaliserend probleemgedrag van het kind leidt tot verbetering van de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie en ouders met een kind met externaliserende gedragsproblemen op T1 profiteren van de E-Health oudercursus) te toetsen zijn er verschillende analyses uitgevoerd. Uit deze analyses kwamen de volgende resultaten naar voren. Als eerste resultaat bleek dat moeders en vaders zowel op de voor- als de nameting geen significant verschil rapporteerden in de mate van externaliserend probleemgedrag. Als tweede resultaat bleek uit de daarop volgende analyses dat een eventuele verbeteringen in het externaliserend probleemgedrag van het kind geen significant effect hebben op de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie. Als derde resultaat bleek dat het externaliserend probleemgedrag van het kind op T1 niet leidde tot een significante verbetering van de opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie op T2. Dit was wel verwacht op basis van de literatuur, omdat uit de literatuur bleek dat ouders met een kind met externaliserend probleemgedrag baat hadden bij psycho-educatie of vergelijkbare interventies (Bradley et al., 2003; Pillay, Alderson-Day, Wright, Williams, & Urwin, 2011). Het uitblijven van resultaten op de vierde hypothese kan mogelijkerwijs verklaard worden door de kleine onderzoeksgroep die gebruikt is voor deze hypothese. Hierdoor was door de power te beperkt waardoor het wellicht niet mogelijk was om een verschil te ontdekken. Aanbevelingen voor verder onderzoek. Verder onderzoek met gebruik van de OBVL zou baat kunnen hebben bij het maken van een selectie welke schalen betrokken worden in het onderzoek naar verbeteringen van de opvoedingsbelasting. De schaal depressie zorgt mogelijk voor een vertekening van de resultaten. Het is een bruikbare schaal die de ernst van de situatie in kaart helpt te brengen, maar wanneer psycho-educatieve begeleiding wordt
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
26
onderzocht is deze schaal wellicht minder bruikbaar voor het evalueren van de effecten. Voor huidig onderzoek is het niet gelukt om een controle groep in het onderzoek te implementeren, dit is voor vervolg onderzoek zeker aan te raden. Aangezien er dan met zekerheid geconcludeerd kan worden dat de gevonden effecten voortkomen uit de E-Health oudercursus. Tevens is het aan te raden om een follow-up meting te doen enkele maanden na het beëindigen van de E-Health oudercursus. Een mogelijke oorzaak voor het uitblijven van verwachte resultaten kan namelijk gezocht worden in de beperkte tijd die tussen de metingen zat. Het aanleren en uitvoeren van nieuwe regels heeft doorgaans tijd nodig. Daarnaast leidt het invoeren van nieuwe regels niet gelijk tot gedragsverandering. Zowel het gedrag van de ouders als het gedrag van het kind kan dus nog ten goede verbeteren in de loop van de tijd als gevolg van de E-Health oudercursus. Als uitbreiding op het huidige onderzoek zou het interessant zijn om te onderzoek hoe de vaders uit de onderzoeksgroep de oudercursus hebben ervaren en wat mogelijk aangepast kan worden zodat de cursus beter aansluit bij vaders. Om vervolgens te onderzoeken of aanpassingen in het programma leiden tot betere resultaten bij vaders. Conclusie In deze scriptie werd het effect onderzocht van de E-Health oudercursus op de opvoedingsbelasting en het opvoedersgedrag van ouders van 14 kinderen in de leeftijd van 6 tot 11 jaar. De opvoedingsbelasting werd gemeten met de OBVL en het opvoedersgedrag werd gemeten met de VSOG. Als covariaat is het externaliserend probleemgedrag van het kind meegenomen, dit werd gemeten aan de hand van een sub-schaal van de CBCL. De E-Health oudercursus heeft met name effect bij moeders op twee aspecten namelijk, opvoeder-kind relatie en de opvoedingscompetentie. De resultaten laten zien dat moeders op deze twee sub-schalen van de OBVL significant vooruitgaan. Er is geen relatie gevonden tussen externaliserend probleemgedrag van het kind en de opvoedingsbelasting en het opvoedingsgedrag. Tevens zijn er geen significante resultaten gevonden voor vaders.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
27
Referenties Achenbach, T. M., & Rescorla, L. A. (2001). Manual for the ASEBA school-age Forms & Profiles. Burlington, VT: University Vermont, Research Center For children, Youth, & Families. Asperger, H. (1944). Die ‘Autistischen Psychopathen’ im Kindesalter. Asperger, Archiv fur Psychiatrie und Nervenkrankheiten, 117, 76-136 American Psychiatric Association (2000) Diagnostic and statistical manual of mental disorders (fourth edition, text revision). Washington, DC: Author.
Bitsika, V., & Sharpley, C. (2000). Development and testing of the effects of support groups on the well-being of parents of children with autism-II: Specific stress management techniques. Journal of Applied Health Behaviour, 2, 8–15. Bradley, S. J., Jadaa, D., Brody, J., Landy, S., Tallett, S. E., Watson, W., Shea, B., & Stephens, D. (2003). Brief psychoeducational parenting program: An evaluation and 1-year
follow-up. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry, 42, 1171– 1178. Bristol, M.M., Gallagher, J.J., & Holt, K.D. (1993). Maternal depressive symptoms in autism: Response to psychoeducational intervention. Rehabilitation Psychology, 38, 3–10.
Brookman-Frazee, L. (2004). Using parent/clinician partnerships in parent education programs for children with autism. Journal of Positive Behavior Interventions, 6, 195-213.
Charman, T. (2002) The prevalence of autism spectrum disorders. Recent evidence and future challenges. Journal of European Child & Adolescent Psychiatry, 11, 249 –256. DOI 10.1007/s00787-002-0297-8
Evers, A., Lucassen, W., Meijer, R., & Sijtsma, S. (2010). COTAN Beoordelingssysteem voor de kwaliteit van tests. Amsterdam: NIP.
Fabiano, G. A. (2007) Father participation in behavioral parent training for ADHD: review and recommendations for increasing inclusion and engagement. Journal of Family Psychology, 21, 683 – 693.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
28
Field, A. (2009) Discovering statistics using SPSS. Londen: SAGE Publications.
Fombonne, E. (2005). Epidemiology of autistic disorder and other pervasive developmental disorders. Journal Clinical Psychiatry, 66, 3-8.
Gezondheidsraad (2009). Autismespectrumstoornissen: een leven lang anders. Den Haag: Gezondheidsraad.
Gillberg, C. (1990). What is autism? International Review of Psychiatry, 2, 61-66.
Kanner, L. (1943). Autistic disturbances of affective contact. Nervous Children, 2, 217-250.
Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (2009). Richtlijn Diagnostiek en behandeling autismespectrumstoornissen bij kinderen en jeugdigen. Utrecht: NVvP.
Leeuwen van, K. G., Vermulst, A. A., Kroes, G., Meyer de, R., & Veerman J. W. (2011) Verkorte schaal voor ouderlijk gedrag. Praktikon: Nijmegen.
McCleary, L., & Ridley, T. (1999). Parenting adolescents with ADHD: evaluation of a psychoeducation group. Patient Education and Counseling, 38, 3–10. Moes, D., Koegel, R. L., Schreibman, L., & Loos, L. M. (1992). Stress profiles for mothers and fathers of children with autism. Psychological Reports, 71, 1272 – 1274. Montoya, A., Colom, F., & Ferrin, M. (2011). Is psychoeducation for parents and teachers of children and adolescents with ADHD efficacious? A systematic literature review. European Psychiatry, 26, 166–175. Nederlands Jeugdinstituut (2007). Online hulp verdient nog veel aandacht. Een verkenning naar het hulpaanbod voor jeugdigen in Nederland. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Pillay, M., Alderson-Day, B., Wright, B., Williams, C., & Urwin, B. (2011). Autism Spectrum Conditions – Enhancing Nurture and Development (ASCEND): An evaluation of intervention support groups for parents. Clinical Child Psychology and Psychiatry 16, 5–20.
Sanford, M., Boyle, M., McCleary, L., Miller, M., & Steele, M. (2006). A pilot study of adjunctive family psychoeducation in adolescent major depression: feasibility and treatment effect. Journal of the American Academy of Child and Adolescent Psychiatry. 43, 386 – 395.
E-HEALTH: PSYCHO-EDUCATIE VOOR OUDERS MET EEN KIND MET ASS
29
Sofronoff, K., Leslie, A., & Brown, W. (2004). Parent management training and Asperger syndrome: A randomized controlled trial to evaluate a parent based intervention. Autism, 8, 301–317. Sorbi, M. J., & Riper, H. (2009). E-Health – gezondheidszorg via internet. Psychologie en Gezondheid, 2009, 37, 191 – 201. Velde van der, V. (2005). Multidisciplinaire richtlijn Depressie. Richtlijn voor de diagnostiek en behandeling van volwassen cliënten met een depressie. Trimbos-instituut: Utrecht.
Verheij, F., Verhulst, F. C., & Ferdinand, R. F. (2010). Kinder- en Jeugdpsychiatrie. Behandeling en begeleiding. Assen: Van Gorcum.
Vermulst, A. A., Kroes, G., Meyer de, R., Nguyen, L., & Veerman J. W. (2012). Opvoedingsbelastingvragenlijst. Praktikon: Nijmegen.
Vermulst, A. A., Kroes, G., Meyer de, R., Leeuwen van, K., & Veerman J. W. (2011). Vragenlijsten gezin en opvoeding (VG&O) Voorlopige handleiding. Praktikon: Nijmegen.