SStrattegieën n voo or stterkke rregio o’s
EEindrapportt otterdam, ap pril 2014 Eeesergroen/Ro
Strategieën voor sterke regio’s
Eindrapport
Peter Heerema (Locus ruimtelijke verkenningen; www.locus‐heerema.nl) en Felix Lauffer (Office for Post‐Utopian Architectural Strategies; www.o‐p‐a‐s.org) Eesergroen/Rotterdam, april 2014
2
Inhoudsopgave Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2
Hoofdstuk 3
Hoofdstuk 4
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3
Inleiding 1.1 Aanleiding 1.2 Opdracht 1.3 Aanpak 1.4 Leeswijzer Theoretische perspectieven 2.1 Inleiding 2.2 Clusterperspectief 2.3 Institutioneel perspectief 2.4 Evolutionair perspectief 2.5 Circulair perspectief 2.6 Governance 2.7 Conclusies
Strategieën in de praktijk 3.1 Inleiding 3.2 Noordvleugel Randstad Zuidvleugel Randstad 3.3 3.4 Brainport Zuidoost Nederland 3.5 Maintenance Valley West en Midden Brabant 3.6 Greenport Venlo 3.7 Zuid‐Limburg 3.8 Arnhem Nijmegen 3.9 Netwerkstad Twente 3.10 Noord‐Nederland 3.11 Conclusies Conclusies 4.1 Inleiding 4.2 Maakbaarheid van clusters 4.3 Ruimtelijke schaal van regio's 4.4 Aanzet voor aanvullende strategieën 4.5 Aanbevelingen Geraadpleegde bronnen Overzichtsschema’s van alternatieve perspectieven Overzichtsdiagrammen van maatregelen en schaalniveaus
3
Hoofdstuk 1
In nleiding
1.1 Aanleiiding urvisie Infrasttructuur en R Ruimte van h het Rijk (2012) staat het vversterken In de Structuu vaan de ruimtelijk‐economiische structu uur van ons land geoormerkt als natio onaal belangg. Dee ambitie is o om te komen n tot een exccellent en intternationaal bereikbaar veestigingsklimaat in de steedelijke regio o’s van de Mainports, Braainport, Greeenports en d de Vaalley's. Daarb bij gaat het sspecifiek om de haven vaan Rotterdam m, Schiphol, Brainport Zu uidoost Nede erland, de Grreenports Ve enlo, Westland‐Oostland d, Aalsmeer, Noord‐ Ho olland Noord d, Boskoop een Bollenstreeek, Energypo ort in Gronin ngen, Food V Valley in W Wageningen, Health Valley in Nijmegeen, Maintenaance Valley in n West‐ en M Midden Brrabant, Utreccht Science P Park en de nanotechnolo ogie in Twentte en Delft. D Deze stedelijke regio's beschouw wt het Rijk vvan nationalee betekenis een hiermee ggaat het Rijk ecentrale oveerheden aan de slag. De betreffende stedelijke reegio's staan saamen met de weergegeven in afbeeldingg 1. n concentratiee van topsectoren Affbeelding 1: De stedelijke reegio’s met een
4
Naast het SVIR‐beleid loopt het zgn. topsectorenbeleid. Dat is in beginsel minder ruimtelijk en niet gebiedsgericht. Het vestigingsklimaat is wel uitermate relevant voor de uitwerking van dit beleid. De topsectoren zijn Agro&Food, Chemie, Creatieve Industrie, Energie, High Tech Systemen en Materialen, Life Sciences&Health, Tuinbouw en uitgangsmaterialen en Water. Eén van de opgaven van het Rijk en de decentrale overheden is om met passende ruimtelijk‐economische strategieën de internationale concurrentiekracht en het vestigingsmilieu in de belangrijke stedelijke regio's met een concentratie van topsectoren te versterken. Het ministerie van IenM/DGRW heeft het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) gevraagd om een nadere verkenning van de mogelijkheden om met behulp van ruimtelijk beleid de concurrentiepositie te versterken van de stedelijke regio's van nationaal belang. In deze nadere verkenning hanteert het PBL de invalshoek van de clustertheorie (Porter, 1990), waarin zogenaamde “competitive advantages” (beter zijn dan anderen) een grote rol spelen. In die zienswijze staan vestigingsplaatsfactoren zoals agglomeratiekracht en gerelateerde variëteit centraal, dat wil zeggen een bepaalde mate van ruimtelijk geconcentreerd volume en dichtheid, gecombineerd met een geografische concentratie van gerelateerde bedrijven en instellingen (Atzema, 2013). In een benchmarkstudie is door het PBL onderzocht hoe verschillende regio’s op een aantal vestigingsplaatsfactoren scoren (PBL, 2013). Conclusies van het PBL zijn dat de Nederlandse regio’s ten opzichte van hun concurrenten agglomeratiekracht missen (te weinig massa en dichtheid) en achterblijven in private kennisinvesteringen, maar wel goed bereikbaar zijn over de weg en door de lucht. De uitkomsten zijn onder meer aanleiding voor het PBL om een pleidooi te houden voor een vijftal ruimtelijk‐economische strategieën: (1) vergroten van massa en dichtheid, (2) versterken van “borrowed size & quality”, (3) focus op eigen kracht, (4) spelen in de eigen league en (5) het vergroten van de regionale weerstand. De resultaten van het PBL worden omgewerkt tot een gereedschapskist van nationale en regionale (ruimtelijke) strategieën en verantwoordelijke actoren om de concurrentiekracht van de regio's en de daarin gevestigde topsectoren te vergroten. 1.2. Opdracht Als aanvulling op de uitkomsten van het PBL‐onderzoek is door IenM/DGRW aan ons gevraagd om te onderzoeken of en met welke theoretische dimensies de clustertheorie aangevuld zou kunnen ter verklaring van het economisch functioneren en de concurrentiepositie van regio’s en om te inventariseren welke strategieën in de regionale praktijk op verschillende schaalniveaus worden gehanteerd. Daarbij zoeken we ook naar voorwaarden voor succes of falen van strategieën en zoeken we naar aanvullende strategieën. Het resultaat draagt bij aan de door het PBL op te leveren gereedschapskist. Een belangrijke actie daarvoor is om zorg te dragen voor een eenduidige vertaling van regionale strategiekaarten, het gelijk trekken van legenda's en het verbeelden van de ruimtelijke strategieën. 1.3 Aanpak
Locus en OPAS hebben dit onderzoek gezamenlijk uitgevoerd. Door Locus is de theorie en praktijk van ruimtelijk‐economische strategieën onderzocht. Daartoe is een quick
5
scan van wetenschappelijke literatuur en van regionale beleidsdocumenten uitgevoerd, zijn gesprekken gevoerd met twee experts uit de wetenschap (prof. Lagendijk van Universiteit Nijmegen en prof. Atzema van Universiteit Utrecht) en is regelmatig met een begeleidingsgroep van de opdrachtgever gebrainstormd. Door OPAS zijn de strategiekaarten en het verbeelden van de ruimtelijke strategieën onderzocht. Daarvoor zijn met name de regionale beleidsdocumenten en het daarin voorkomende kaartmateriaal gebruikt.
1.4
Leeswijzer
De opbouw van dit rapport is als volgt. In hoofdstuk 2 doen wij verslag van het versterken van de kennisbasis vanuit de theorie, toegespitst op relevante dimensies uit de institutionele economie, de evolutionaire theorie en het perspectief van de circulaire economie. Het derde hoofdstuk richt zich op het versterken van de kennisbasis vanuit de praktijk op basis van beleidsstrategieën, die in de negen stedelijke regio’s van nationaal belang worden gehanteerd, toegelicht met verscheidene strategiekaarten. In hoofdstuk 4 zetten we onze conclusies en aanbevelingen op een rij. Bronvermeldingen, verwijzingen en enkele schematische voorstellingen zijn opgenomen in de bijlagen bij dit rapport.
6
Hoofdstuk 2
Theoretische perspectieven
2.1 Inleiding Voor behoud en toename van welvaart is bedrijvigheid nodig. Die is altijd ergens gelokaliseerd. In de keuze van die plek spelen fysiek‐ruimtelijke omstandigheden een belangrijke rol, zoals de bereikbaarheid van een locatie en de aanwezigheid van geschikte ruimte of grondstoffen. De afweging tussen potentiële vestigingsplekken wordt ook beïnvloed door talrijke andere factoren, zoals de kosten van transport en communicatie, de nabijheid van afnemers, de grondprijs, het fiscale regiem of de aanwezigheid van concurrenten en voorzieningen. Conceptueel is het hierbij van belang om onderscheid te maken in de vestigingsplaatskeuze van een ondernemer en het vestigingsklimaat van een regio. Over het belang van en de samenhang tussen deze factoren zijn in de loop van de tijd verschillende verklaringen opgesteld in de vorm van vestigingsplaatstheorieën. Voorbeelden zijn de neoklassieke evenwichtstheorie (die stelt dat de markt er zelf voor zorgt dat regionaal‐economische verschillen verdwijnen), de theorie van cumulatieve causatie (Myrdal, die stelt dat een centrum groeit als gevolg van schaalvoordelen ten opzichte van de periferie van dat centrum, waar die voordelen ontbreken), de groeipooltheorie van Perroux, die de economische ontwikkeling van een regio verklaart uit de multipliereffecten van een bepaald sleutelbedrijf, of de theorie van Schumpeter, die regionaal economische groei vooral verklaart uit de innovatie van productiefactoren. Eén van de oudste theorieën is die van Weber uit 1909, die voorop stelde dat bedrijven (gedreven door winstmaximalisatie) zich bij het zoeken naar een vestigingsplaats vooral laten leiden door het streven naar minimale transportkosten. Daarnaast vond hij de arbeidskosten en de agglomeratie‐effecten van belang. Die effecten treden op als bedrijven zich in elkaars buurt vestigen. Een kostenvoordeel kan bijvoorbeeld al optreden uit een gemeenschappelijk gebruik van infrastructuur (Heijman, 2001). Externe schaalvoordelen stimuleren een verhoogde mate van ruimtelijke concentratie (Krugman, 1995; het meest beroemde en genoemde voorbeeld is waarschijnlijk Silicon Valley met zijn op informatietechnologie gebaseerde bedrijvigheid). Overigens wijst Weber er ook op dat er na verloop van tijd agglomeratienadelen kunnen ontstaan zoals oplopende congestie, grondprijzen of arbeidskosten. Deze agglomeratienadelen kunnen leiden tot ruimtelijke deconcentratie van bedrijven. 2.2 Clusterperspectief In de vertrouwde, naoorlogse zienswijze op de regionale economie staan begrippen centraal zoals economische groei, economische structuur en ruimtelijke omgeving. De gedachte was dat de groei van het BRP in een regio gemaximaliseerd kon worden door het inzetten van een zo gunstig mogelijke economische structuur met groeisectoren in combinatie met een ruimtelijke omgeving, die zo is ingericht dat de groei optimaal wordt ondersteund. Nieuwere zienswijzen onderstrepen – in navolging van de clustertheorie van Porter (1990) – het belang van agglomeratiekracht en gerelateerde variëteit. Het stimuleren van groei volstaat volgens die zienswijzen niet, het gaat er om beter te zijn dan de anderen op basis van "competitive advantages". Landen en regio's
7
moeten volgens deze theorie concurreren op factorkosten, kennis en innovatie en op focus (rivaliteit en specialisatie) om zich verder te ontwikkelen (productiviteitsgroei). Het regionaal‐economisch beleid van de afgelopen decennia in ons land is geïnspireerd door deze clustertheorie. Volgens deze theorie kunnen de fysieke nabijheid van andere bedrijven in een bepaalde sector, een gekwalificeerde lokale arbeidsmarkt, de aanwezigheid van gespecialiseerde afnemers en toeleveranciers en het voorkomen van technologische kennis spillovers leiden tot een geografische concentratie en tot economische ontwikkeling. Omgevingskenmerken zijn volgens deze theorie dus een belangrijke factor voor economische groei. Ruimtelijke nabijheid van bedrijven zou de onderlinge concurrentie stimuleren, wat zou zorgen voor een groeiende behoefte aan innovatie en nieuwe activiteiten in het werkveld. Het profiteren van elkaars nabijheid door kennisuitwisseling en onderlinge samenwerking zou dit stimuleren. Steden kennen in principe lagere transactiekosten (kosten voor contact, contract en controle) omdat de variëteit (en dus de keuzemogelijkheden) aan gespecialiseerde diensten en arbeidskrachten groot is. Afstand speelt daarbij geen dominante rol. Het leuke aan een stad is bovendien dat er in principe een grotere kans is om mensen te ontmoeten die dingen weten die jij niet weet (Jane Jacobs). Empirisch onderzoek van Atzema in de regio Amsterdam (2011) leert dat geografische nabijheid nauwelijks van belang is bij de uitwisseling van kennis binnen en tussen clusters van bedrijven, noch voor de uitwisseling van kennis met universiteiten, hogescholen of speciale instellingen. Als er al relaties tussen bedrijven zijn, zijn ze zakelijk van aard. Belangrijke locatiefactoren blijken te zijn de autobereikbaarheid (die belangrijker is dan nabijheid) en parkeermogelijkheden, de aanwezigheid van geschikt personeel, geschikte huisvesting en de grootstedelijke culturele en ruimtelijke kwaliteit van Amsterdam (voorzieningen, afstraling en allure). De geringe mate van onderlinge kennisuitwisseling is bevestigd in een onderzoek van Smit (2012) naar creatieve werkmilieus in Amsterdam. Een creatieve reputatie van de buurt, de belevingswaarde, de visuele gebiedskenmerken (een fijne werkplek, leuk om te bezoeken) en de nabijheid tot de eigen woning, scholen, parken en gelijkgestemde gezinnen blijken van groot belang. Respondenten in dit onderzoek geven als verklaring dat de toenemende digitalisering van hun werk het hen mogelijk maakt om nabijheid van hun bedrijf tot huis belangrijker te vinden dan nabijheid tot klanten en andere creatieve bedrijven, getuige de volgende quote van een van haar respondenten (Smit, 2012, pagina 211): “Gebiedskwaliteiten van mijn bedrijf gaan meer over privé. De school is om de hoek. Het park is dichtbij. Het is een leuke woonbuurt met veel kinderen. Je kunt op straat spelen, je kunt zo naar de binnenstad lopen, even naar de bieb. Ik heb mijn werk dus om mijn privéleven gebouwd…. Ik ben eigenlijk heel plaatsonafhankelijk. Er komt hier haast nooit een klant. Over het algemeen ga ik naar hen toe. En ik werk heel veel via internet met een heleboel freelancers, heel veel met mensen die ik nog nooit heb ontmoet. Die zitten gewoon over de hele wereld. Dat gaat allemaal via internet, dus ik zit nu hier. Voor mijn werk maakt het eigenlijk niet uit. Als ik het maar een beetje leuk vind en in de buurt van mijn huis is, dan vind ik het prima” (een filmmaker).
8
Belangrijke wetenschappelijke kritiek op de clustertheorie is dat de theorie een statisch beeld geeft (lokale efficiency) en geen dynamisch beeld van leer‐ en innovatieprocessen, dat het marktgedreven is (kostenreductie) en niet kennisgedreven (uitwisseling van ideeën) en dat het concurrentiekracht misschien wel aannemelijk maakt, maar niet verklaart hoe het tot stand komt (Atzema, 2013). Clustering in termen van bedrijfsconcentratie blijkt bovendien geen garantie voor groei te zijn (PBL, 2007; Atzema, 2011). Ook blijkt dat het relevante schaalniveau voor clustering niet automatisch het schaalniveau van een regio of landsdeel is (PBL, 2007). Centraal bij bedrijven staan hun netwerkpositie en hoe ze interacteren met andere bedrijven. De ruimtelijkheid van zo'n netwerk kan van verschillende schaal zijn. Ook wordt door diverse auteurs naar voren gebracht dat de maakbaarheid van het succes van clusters twijfelachtig is. Anders dan in de tijd van de groeipooltheorie (toen het geloof in maakbaarheid nog hoogtij vierde), lijkt clustervorming vooral de uitkomst van een autonoom proces. Er kunnen uiteraard betere ruimtelijke condities worden gecreëerd, zoals betere ontsluiting van een regio, maar dat betekent nog niet dat clustervorming daadwerkelijk zal optreden (wel een voldoende, maar niet een noodzakelijke voorwaarde). Clusters blijken geen gouden regel te zijn voor succes. Het is een illusie dat er generieke succes‐ en faalfactoren zijn voor clusters (Dankbaar, 2013) en de schijnwereld van de zogenaamde rankings geven misschien wel aan wat je concurrenten doen, maar niet wat je zelf zou moeten verbeteren (Lagendijk, 2013). Alle wetenschappelijke kritiek neemt niet weg dat het clusterbegrip hardnekkig is en andere interessante benaderingen (zoals de perspectieven die in dit hoofdstuk worden geschetst) in de weg zit (Lagendijk, 2013). 2.3 Institutioneel perspectief Ondernemingen opereren niet in een vacuüm, maar hebben te maken met een institutionele omgeving (als geheel van waarden, normen, organisaties en arrangementen), die in belangrijke mate bepaalt hoe zij zich gedragen. Markten ontstaan niet vanzelf, er zijn marktinstituties nodig (Knaack en Jager, 2002). Dat zegt de clustertheorie ook, maar anders dan de clustertheorie lanceert de institutionele economie verdergaande veronderstellingen ten aanzien van de culturele omgeving (waarden), de rol van formele instituties (regels) en de betekenis van institutionele arrangementen (zoals contracten). De analyse van processen (en ook van machtsverhoudingen) staat daarbij centraal. In tegenstelling tot de comparatieve analyse tracht de institutionele benadering door dynamische analyse van processen greep te krijgen op de evolutie van systemen, waarin diverse elementen interdependent zijn en een co‐evolutie doormaken (Groenewegen, 2004). Aantrekkelijk is dat deze benadering (die verschillende stromingen kent en een lange geschiedenis van vallen en opstaan) ingrediënten aanreikt, waarmee maakbaarheid een plaats krijgt in het idioom. Daartoe wordt in deze benadering onderscheid gemaakt in verschillende lagen, waaruit de omgeving van de onderneming is opgebouwd (zie schema in bijlage 2). De culturele laag van waarden, normen, routines en houdingen is van groot belang, maar kent een zeer beperkte maakbaarheid. De tweede laag van formele instituties (wetten, regels en procedures) en vooral de derde laag van arrangementen ("governance structuren") kennen daarentegen een grotere
9
maakbaarheid. Voorbeelden in het ruimtelijke domein zijn recente veranderingen met betrekking tot decentralisatie, deregulering, de Omgevingswet en de sterkere rol van de provincie in het ruimtelijke beleid (laag 2) en de groeiende aandacht voor comakership van beleid, cocreatie met belanghebbenden, de gebiedsgerichte benadering ("Elverding") en het honoreren van initiatieven van cq. de participatie door verschillende actoren (laag 3). Een waarschuwing ten aanzien van maakbaarheid is hier overigens wel op zijn plaats: er is ontzettend veel maakbaar, maar wat niet maakbaar is, is het succes (Lagendijk). Een belangrijk dilemma is dat de dynamiek van ontwikkeling wel gestoeld moet zijn op een "verhaal" en een brede set aan kennis en inzichten ("strategische intelligentie"), maar dat echte Schumpeteriaanse innovatie pas plaats vindt door het ongewisse te doen, wat per definitie risicovol en onzeker is (Lagendijk). Silicon Valley paste bijvoorbeeld in geen enkel kader, maar werd wel een succes en had even zo goed kunnen falen. Kennis van best practices kan behulpzaam zijn (voor welvaart kan imitatie van praktijken en ontwerpen van elders voldoende zijn, vgl. Japan en China), maar is geen garantie voor succes omdat elke ontwikkeling contextspecifiek is (Lagendijk: ieder Aziatisch land heeft het net weer anders gedaan). We moeten dan ook bij maakbaarheid niet focussen op als de uiteindelijke gewenste performance, maar op het proces hoe we met onze economie omgaan. Dat is een institutioneel proces. De causaliteiten tussen de lagen in het schema verlopen daarbij twee kanten op: enerzijds van de informele instituties (bijvoorbeeld: "wij doen zaken nu eenmaal anders dan in de VS of Japan"), die de speelruimte bepalen voor de formele instituties, die vervolgens bepalen binnen welk kader economische actoren zoeken naar efficiënte arrangementen, waarbinnen vervolgens een doelmatige aanwending van productiefactoren kan worden gerealiseerd. Is het bijvoorbeeld met de formele institutie van het eigendomsrecht niet goed gesteld, dan kan de allocatie op markten ook niet efficiënt zijn (Groenewegen, 2004). De causaliteiten verlopen echter ook andersom. Als in de derde laag bijvoorbeeld buitenlandse overnames plaatsvinden, dan kan de overheersende (buitenlandse) onderneming druk uitoefenen op aanpassing van wetten en richtlijnen (bijv. aangaande concurrentie of beloningen), die op den duur de normen van de samenleving beïnvloeden (Groenewegen noemt in dit verband de “Amerikanisering van het Poldermodel'). Een benadering volgens de institutionele economie biedt aanknopingspunten voor beleid. Beïnvloedbare bedrijfsexterne factoren zijn immers belangrijk in de locatiekeuze en daar kan een zekere mate van agglomererende werking van uitgaan (Schuddebeurs, 2013). Dat betekent wel dat gebruik gemaakt moet worden van de kennis die in allerlei "hoeken van de regio" aanwezig is, van de ondernemers in het gebied zelf, van de universiteiten en hogescholen die er gevestigd zijn, van lokale en regionale platforms etcetera. In plaats van een gouden formule te omhelzen, zouden we veel meer naar dergelijke actoren moeten luisteren om die kennis vervolgens te verankeren in strategieontwikkeling (Lagendijk vergelijkt dat met de Vlamingen, die ‐ anders dan in Nederland ‐ deze vaardigheid wel bezitten, en noemt het de pragmatische "borreltafelstrategie"). De verhalen en arrangementen bijvoorbeeld die recentelijk regionaal gemaakt worden in het kader van Health Valley en soortgelijke innovatieve regio's, kunnen aantrekkelijk zijn voor daarbij passende bedrijven om aan te haken en zich daar te vestigen of te blijven. Regionaal en lokaal ruimtelijk beleid zou gebruik kunnen maken van inzichten uit de place making theorie, d.w.z. hoe planning, ontwerp
10
en management van plekken van invloed is op het gebruik en de beleving van gebruikers (Smit, 2012). Ook hier geldt wederom een waarschuwing: we moeten accepteren dat de meeste innovaties falen én we moeten accepteren dat met ruimtelijkheid maar in zeer beperkte mate een bepaald gedrag kan worden bewerkstelligd (Lagendijk). In deze context is het vestigingsklimaat alleen op een scherp gefocusseerde manier van belang. Bij Health Valley helpt het dat er een paar trekkers zijn, bij Food Valley ligt het verhaal waarschijnlijk weer anders. Kortom: het verhaal is in ieder gebied weer anders. Wat nodig is, is wat Lagendijk noemt "strategische intelligentie": hoe bouw je in een regio een kennisbasis met elkaar op, hoe bouw je samen een visie, hoe heb je een verhaal achter wat je aan het doen bent? Deze strategische intelligentie wordt gevoed door talent. "Civic entrepreneurs" spelen daarbij een grote rol. Regionaal‐economische ontwikkeling draait in die zin veel meer om mensen en leiderschap dan om rankings. De manier waarop we met ruimte omgaan, is daarbij fluïde, dat wil zeggen: ruimte voegt zich naar de economische praktijk (Lagendijk: de ruimtelijkheid is een functie van de praktijken waar ondernemers in zitten). Respondenten in het onderzoek naar creatieve werkmilieus in Amsterdam (Smit 2012) geven bijvoorbeeld aan dat hun werkpraktijk de ruimte creëert: voor de kenniswerker in de digitale wereld is de fysieke bereikbaarheid van klanten niet zo belangrijk. Voor een ondernemer daarentegen, wiens werkpraktijk gebaseerd is op het verrichten van logistieke handelingen, is bereikbaarheid, snelheid en een goede locatie langs de snelweg wel van essentieel belang. Het relatieve gewicht van bereikbaarheid verschilt dus per werkpraktijk. Volgens Lagendijk is er in Nederland echter sprake van een monomane fixatie op fysieke bereikbaarheid als bouwsteen voor concurrentiekracht. Die focus lijkt te zijn blijven hangen in de werkpraktijken van de industriële en diensteneconomie, waarin fysieke stromen (van goederen en mensen) een belangrijke plaats innemen. Die focus miskent daarmee de variatie aan nieuwe werkpraktijken als gevolg van toenemende digitalisering en mondialisering en de opkomst van internet en nieuwe media. In dit opzicht zou de virtuele connectiviteit van een locatie in deze eeuw wel eens van groter belang kunnen worden dan een traditionele vestigingsplaatsfactor zoals de fysieke bereikbaarheid ervan (reistijd, congestie). Regionale gebiedskenmerken en kwaliteiten leveren alleen dan een voorsprong voor economische ontwikkeling op wanneer zij voldoen aan de strategische behoefte van "global networks" (Jacobs en Lagendijk, 2013). Om ontwikkeling te bestendigen, dient die regionale identiteit op grotere (mondiale) schaal voor het voetlicht te worden gebracht ("branding"). Daarvoor is een institutionele voorziening nodig, die dat doet. 2.4 Evolutionair perspectief De evolutionaire theorie beschouwt instituties ook als belangrijk selectiemechanisme (Atzema, 2012). Zij zien deze echter als "enabling constraints", d.w.z. beperkingen en regels die als het ware het beste uit de ondernemer naar boven halen. De evolutionaire theorie legt daarbij de nadruk op evolutie van nieuwe sectoren in een regio en gaat er van uit dat in een dynamische setting bedrijven zich aanpassen aan de omgeving. Net als bij de institutionele theorie is interactie en samenwerking met andere actoren nodig. Agglomeratie is in theorie een belangrijke conditie (Schuddebeurs, 2013).
11
Grondgedachten van de evolutionaire economie zijn variatie, selectie en overerving. Variatie als systeembegrip is goed voor ontwikkeling, maar te grote heterogeniteit is ook weer niet goed. Selectieomgevingen zijn de markt (sommige bedrijven overleven en andere niet), de instituties (sommige regels werken in het voordeel van bepaalde bedrijven) en de ruimte (sommige inrichtingen sluiten beter aan bij de een dan bij de ander). Overerving (in de biologie het DNA) heeft betrekking op de persistentie en overdracht van routines. Het oude verhaal van de regionale economie was gebaseerd op "economies of scale" (schaalvergroting en efficiëntie), nu is het veel meer een verhaal van "economies of scope" (bereik en effectiviteit) en de relatie van het bedrijf met zijn omgeving (Atzema). Dat betekent: voordeel behalen uit overlap van kennis en kunde, voordeel halen uit de aanwezigheid van andere bedrijven, voordeel halen uit een gevarieerde arbeidsmarkt etc. Vroeger dachten we dat als we de ruimtelijke omgeving maar aanpasten (zoals een nieuwe weg aanleggen), dan zouden we een betere economie krijgen. Nu denken we dat we vooral moeten kijken naar de gerelateerde variëteit (Atzema). De concurrentiekracht van een regio wordt dan bepaald door de manier waarop die regio er in slaagt om variatie en diversiteit in de productiestructuur te realiseren. Dat is niet te plannen, maar je moet er wel naar zoeken. De route daar naartoe is echt wat anders dan het aanleggen van een nieuwe spoorlijn of een bedrijventerrein. Het gaat om de creatie van een dusdanige compositie van de regionale structuur dat de kans om op de internationale markt opportunities te benutten zo groot mogelijk is (zie bijlage 3). Belangrijke indicatoren daarvoor zijn ondernemerschap, arbeidsmobiliteit (flexibiliteit) en kennisintensiteit (uitwisseling en leerprocessen). Slimme groei is het vermogen van het bedrijfsleven in de regio om zich efficiënt en effectief aan te passen aan veranderende marktcondities door gebruik te maken van elkaars complementaire kennisvelden. Dat stimuleert de vitaliteit van de regionale economie. 2.5 Circulair perspectief Het denken over de circulaire economie draait om waardecreatie en shared value, waarmee een verbinding wordt gezocht tussen economische, ecologische en maatschappelijke vraagstukken (Porter, 2011: "shared value creation focuses on identifying and expanding the connections between societal and economic progress"). De gedachte is dat het beter zou zijn om het huidige lineaire economische systeem van productie en consumptie (een "take‐make‐dispose" systeem) te vervangen door een manier van denken, die gebaseerd is op inzichten uit de ecologie (systeemdenken) en uit de kringloopbenadering (en overigens als pad voor transitie nauw aansluit op de institutionele benadering) (zie bijlage 2). Conceptueel liggen er links met vroegere ruimtelijke programma's zoals duurzame stedelijke ontwikkeling (DOSS, EVSO en De ecologische stad als missie, RPD, 1995), waarin via de weg van ruimtelijke pilots en voorbeeldprojecten gezocht werd naar lokale en regionale reorganisatie en recombinatie van netwerken, plekken en verantwoordelijkheden. Het denken over circulaire economie is nog volop in beweging. Door TNO is circulaire economie onlangs gedefinieerd als: een economisch en industrieel systeem, dat de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt neemt, waardevernietiging in het totale
12
systeem minimaliseert en waardecreatie in iedere schakel van het systeem nastreeft (TNO, 2013). Er is nog geen omvangrijke kennisbasis. Eén van de waarschijnlijke redenen dat deze benadering populair wordt, is dat het denken over duurzaamheid uit de hoek van de restricties en het normatieve milieubewustzijn is getrokken. Er wordt veel meer de verbinding gelegd met goed leven, met openstaan voor nieuwe economische en maatschappelijke "opportunities" (people, planet, profit) en met een toenemende maatschappelijke behoefte aan zeggenschap, verantwoordelijkheid en betrokkenheid. Om die reden wordt ook wel de term 'civic economy' gebruikt, waarin burgers of gemeenschappen door zelforganisatie een sterkere rol nemen voor het oplossen van maatschappelijke vraagstukken in plaats van naar de (centrale) overheid te kijken voor oplossingen. In de praktijk zou dit leiden tot (ook in geld uit te drukken) transactiebaten (Van der Heijden, 2013). Ondernemerschap is hiervoor van essentiële betekenis. Er kan geen duurzame toekomst zijn zonder ondernemerschap, evenmin als we de problemen kunnen oplossen zonder verdere technologische ontwikkeling (Dankbaar, 2013). Dat betekent dat de overheid er voor moet zorgen dat de spelregels geen andere keuze dan een duurzame ontwikkeling toelaten, kortom: we moeten de institutionele setting aanpassen (vgl. de Triple Helix van samenwerking van overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen, ieder vanuit eigen verantwoordelijkheid werkend aan een gemeenschappelijke toekomst). Het denken over circulaire economie trekt niet alleen vakmatige belangstelling, maar spreekt ook sommige bedrijven en vooral talrijke, in nieuwe collectieven georganiseerde individuen en maatschappelijke organisaties aan. Het is dan ook een sterk actiegericht paradigma met een variëteit aan zelfhelpboeken en dito websites, "waarin mensen van nu de weg wijzen hoe wij heden ten dage het 'bonum commune' wereldwijd en intergenerationeel kunnen nastreven" (aldus Ruud Lubbers in zijn Voorwoord in het boek Duurzaam denken en doen, 2011). De door Porter (2011) bepleitte insteek dat het voor bedrijven noodzakelijk is om de stap te maken naar de creatie van shared value ("which is integral to a company's profitability and competitive position"), geeft bovendien een steviger fundament aan het denken over waardecreatie en circulaire economie. De reden dat inzichten uit de circulaire economie van belang kunnen zijn voor ruimtelijke strategieën ter versterking van het vestigingsklimaat, heeft te maken met de ruimtelijke schaal van de kringlopen. Circulaire economie wordt door sommige organisaties ook wel gedefinieerd als "het regionaal produceren van goederen, gebruikmakend van een cascade van nutriënten en energie uitgaande van optimalisatie in de eigen keten en tussen verschillende bedrijven"(TNO, 2013, p. 16). Het begrip 'cascade' is een ruimtelijk concept van inrichting, situering en zonering van ruimtegebruik ten opzichte van elkaar en wordt bijvoorbeeld voor het optimaliseren van energiestromen bij de realisering van duurzame energieprojecten gebruikt. Hiervoor is het begrip 'diversiteit' van belang. De overstap ("transitie") naar een andere, houdbare economie, waarin langdurige, duurzame verbindingen tussen bedrijven onderling en tussen bedrijven en consumenten nodig zijn, vergt samenwerking in en tussen ketens en het delen van
13
kennis (Oosting, 2012). Dat vooronderstelt een redelijke nabijheid tot elkaar van actoren en dus een zekere mate van agglomeratie hoewel bottom‐up initiatieven zowel in de stad als op het platteland ontstaan). Zie de initiatieven op het vlak van duurzame decentrale energieopwekking, smart grids en biobased alternatieven in onder meer de chemie en energie‐efficiëntie in de gebouwde omgeving (MVO Nederland, 2012). Concepten als cradle‐to‐cradle (afval is grondstof), symbiotische relaties (de wederkerigheid in afhankelijkheidsrelaties), resilience (adaptief vermogen en veerkracht) en het leren van de natuur (vgl. het concept van building with nature in het waterveiligheidsdomein) winnen daarbij aan aandacht en doorwerking (Joustra, 2012). De Nederlandse architect Thomas Rau gebruikt twee fundamentele ecologische principes ‐ kringlopen (behoud en hergebruik van grondstoffen) en symbiose (waardecreatie tussen organismen) – voor een concept dat TurnToo heet. Op de website wordt gesproken van 'vergeet bezit, ga voor prestatie', waardoor een andere klant‐producent relatie ontstaat. In deze relatie is niet het bezit van goederen belangrijk, maar het gebruik ervan. De gebruiker betaalt voor het gebruik. Producenten of aanbieders blijven de beschikbaarheid houden over hun eigen producten en/of grondstoffen. D.w.z.: geen auto kopen, maar kilometers. Of: geen lampen kopen, maar lichturen. 2.6 Governance Overheden (landen, steden, regio's) zoeken vanouds naar manieren en concurreren ook met elkaar om aantrekkelijk te zijn voor bedrijven om er te blijven of er zich te vestigen (en soms naar manieren om bepaalde bedrijven te weren). Een goed vestigingsklimaat is een belangrijke factor in de internationale concurrentiestrijd tussen landen, steden en regio's. Door bijvoorbeeld van overheidswege de bereikbaarheid te verbeteren of de innovatie in een regio te stimuleren, zou de economische ontwikkeling van een regio kunnen worden bevorderd. Ook nemen regio's steeds vaker zelf verantwoordelijkheid voor de eigen economische ontwikkeling. Na "Pieken in de Delta" (met de focus op sleutelgebieden en innovatiemogelijkheden in zes regio's), krijgen in het rijksbeleid nu negen topsectoren de nadruk en staan in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte negen stedelijke regio's centraal. Het zijn regio's van nationaal belang met concentraties van topsectoren, internationale verbindingen en mainports. Voor het behouden en versterken van de economische concurrentiepositie van Nederland is het van belang dat de negen regio's van nationaal belang beschikken over een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor specifieke kennisintensieve sectoren en een goede internationale bereikbaarheid (p. 31, SVIR). Na jaren van aandacht voor sociale rechtvaardigheid (equity) en het verkleinen van regionale verschillen (met behulp van spreidingsbeleid, regionaal‐economisch beleid en –deels Europese‐ steun aan minder ontwikkelde regio's), is de laatste decennia de aandacht verlegd naar het benadrukken van de sterke punten van een regio. Sleutelwoorden in die beweging zijn economische doelmatigheid en internationalisering. In de ruimtelijke terminologie zien we dat terug in onder meer ruimtelijk‐economische concepten zoals de mainports en de achterlandverbindingen. In deze terminologie is de term "regionaal‐economisch" vervangen door "ruimtelijk‐ economisch", omdat de regionaal‐economische verschillen in ons land zo klein zijn, dat
14
daaarvoor geen n specifiek reegionaal‐economisch beleid nodig is (Atzema). Daaarbij is het beegrip "smart regions" opggekomen alss uitdrukkingg van de naoo orlogse verschuiving van n eeen landbouw w‐ en industriële economie naar een d diensten‐ en n kenniseconomie. Teegelijkertijd m met de opko omst van een n ander type economisch he activiteiten is ook het ru uimtelijk‐economisch beleid gedecentraliseerd en n zijn er veraanderingen o opgetreden in n heet institution nele veld. De eisen, die bedrijven stellen aan de vvestigingsplaats en het veestigingsklimaat, verandeeren en polittiek‐bestuurlijk groeit de aandacht vo oor go overnance teen opzichte vvan governm ment. Dat vraaagt om nieuw we kaders ho oe om te gaaan met de concurrrentiepositie en het vesstigingsklimaat. Dee "smart eco onomy" moett anders geo organiseerd w worden (Atze ema) en in ieeder geval beeter, met meeer lef en slim mmer (Lagen ndijk). De stu uringsfilosofie is die van eeen neetwerksamen nleving ondeer twee prem missen: (1) ovverheden, m marktpartijen en maatschappelijke organisaaties zoeken samen naarr bevredigende combinatties van 2) partijen beïnvloeden eelkaar bij hett maken en u uitvoeren van beleid beelangen en (2 (A Atzema, 2013 3). In een reccente presen ntatie voor EZZ gebruikte A Atzema het vvolgende scchema van reegionale governance (uit een onderzo oek over Sch hiphol dat hijj samen met Geeert Teisman n uitvoerde):: Heet vastleggen nd vermogen n biedt een kkader op bassis van afspraaken tussen lokale ovverheden over samenweerking (bestuursconvenan nten). De beleidsoptie is om de basiss op p orde te heb bben. Sturen nd is de stip aaan de horizon, die houvvast biedt. He et stabiliserend vvermogen gaaat over agen ndavorming en het afstemmen van p privaat‐ ublieke belan ngen via proffessionaliserring van samenwerkingsaarrangementten en pu reegionale samenwerking o op basis van daadkracht iin plaats van n bevoegdheid. Denk aan n dee vorm van eeen "econom mic board". Het organiserend vermogen om de eiggen co oncurrentiekkracht te verssterken betreeft de strategische bundeling van publieke en prrivate actoreen met een ru uimtelijk‐eco onomische agenda, deskundige onde ersteuning, tijdelijke ondeernemersplattforms en lokale samenw werkingsinitiaatieven (zoals Brainport)). ngsvermogen n tot slot wil voorkomen dat er lock‐in's ontstaan of chaos Heet aanpassin op ptreedt doorr met behulp p van regionaale en internationale netwerkvorming en alliantiees op p basis van kkansen te zoeeken naar paartners buiten de regio. D Dat kan gaan n over het integreren van n productie een consumpttie (ketens), het benutten van werking van kennis (ontm moetingen), het stimuleren van overllap in aggglomeratiew vaaardigheden en kennis (p platforms), het vergroten n van de versscheidenheid d van
15
bestaande clusters (onontdekte parels), het koppelen van "local buzz" aan "global pipelines" (over grenzen) en het vormen van nieuwe combinaties uit bestaande kennisvelden (Atzema, 2013). De rijksoverheid tot slot is systeemverantwoordelijk, waarbij het bieden van duidelijke kaders en het opstellen van procesvereisten de belangrijkste taken lijken te worden. Wederom is een waarschuwing op zijn plek. De mogelijkheden voor overheidsbeleid om innovatieprocessen te bevorderen zijn beperkt (WRR, 2008). De Nederlandse paradox – sterk in de productie van wetenschappelijke kennis en patenten, maar niet in het toepassen en op de markt brengen hiervan – kan volgens de WRR niet worden opgelost door macro‐economisch overheidsbeleid. De meeste kansen voor het verbeteren van de innovatiecapaciteit van Nederland liggen volgens de WRR in het veranderen van de institutionele en organisatorische condities van innovatieprocessen op meso‐ en microniveau. Overheden zouden tot slot het vraagstuk van concurrentie en vestigingsmilieu op een nieuwe leest moeten schoeien, waarin meer aandacht moet zijn voor strategische intelligentie en de wijze om dat te vergaren. Dat is nodig omdat het oude model (zo het al gefunctioneerd heeft) niet langer voldoet, het is (in de woorden van Lagendijk) "echt jaren zeventig economisch denken". Daarbij is het van belang om ruimtelijkheid te zien als functie van netwerkpraktijken van bedrijven en niet andersom. Het is vervolgens de kunst om netwerken van verschillend schaalniveau met elkaar te verbinden. Geografische nabijheid is in dit verband maar een van de vormen van nabijheid. Er is ook sociale nabijheid, organisatorische nabijheid, institutionele nabijheid en cognitieve nabijheid. Het draait daarbij voortdurend om het zoeken van een optimum. Bijvoorbeeld: als de sociale nabijheid groot is, is er geen concurrentie; is de sociale nabijheid klein dan dreigt chaos; als de cognitieve afstand groot is, neemt de innovatiewaarde toe. In een globaliserende netwerkeconomie draait het hierbij om strategische koppelingen tussen lokale kwaliteiten en de mondiale vraag ("matching local assets with global network demands", Jacobs en Lagendijk, 2013). 2.7 Conclusies De quick scan van enkele andere theoretische perspectieven dan de clustertheorie heeft enkele interessante invalshoeken naar voren gebracht. We vatten deze samen in de volgende drie conclusies. a. Ruimtelijke condities blijven van invloed op het economisch functioneren van regio's. Vanzelfsprekend blijven ruimtelijke condities van invloed op het functioneren van regionale economieën (al was het maar omdat we simpelweg in een fysieke wereld leven). Onbereikbaarheid van locaties, tekort aan geschikte ruimte en afwezigheid van grondstoffen, voorzieningen of gekwalificeerde arbeidskrachten vormen geen gunstige omstandigheden voor een voorspoedige economische ontwikkeling. Welke typen ruimtelijke condities meer of minder van belang zijn, verandert onder invloed van structuurveranderingen in de economie. Met de verschuiving van een industriële en diensteneconomie naar een netwerkeconomie worden voorwaarden voor
16
kenniscirculatie (connectiviteit, al dan niet virtueel, en ontmoeting) steeds belangrijker: verschuiving van voorwaarden voor schaalvergroting (scale) naar voorwaarden voor synergie (scope). Uiteraard blijven de oude ruimtelijke condities, die te maken hebben met verplaatsingen van mensen en goederen, van belang voor sectoren zoals de logistiek of industrie. Behalve de fysiek‐ruimtelijke omstandigheden, speelt ook de institutionele omgeving (gezien de goede staat van ons land en de goede bereikbaarheid van locaties misschien wel meer dan ooit) een rol: van de gilden in de middeleeuwen tot en met de Kamers van Koophandel, fiscale regimes, stimuleringsbeleid of specifieke voorrechten of arrangementen voor bepaalde beroepsgroepen of bedrijfssectoren (zoals de negen topsectoren). Overigens kunnen agglomeratie‐effecten en institutionele omstandigheden ook omslaan in een rem op ontwikkeling, bijvoorbeeld vanwege stijgende grondprijzen, congestie, segregatie, luchtvervuiling, arbeidskosten of door bijvoorbeeld overregulering en een overmaat aan bureaucratische procedures. b. het veranderen van institutionele omstandigheden kan de weg vrijmaken voor een nieuwe sturingsfilosofie voor regionaal‐economische ontwikkeling. Het blijkt dat de institutionele theoretische perspectieven vooral aanhaken aan omstandigheden die buiten het fysiek‐ruimtelijke domein cq. buiten het met fysiek‐ ruimtelijke strategieën en maatregelen te beïnvloeden veld liggen (Lagendijk, 2013). Zo legt de institutionele theorie veel nadruk op het belang van de culturele omgeving (waarden), de rol van formele instituties (regels) en de betekenis van institutionele arrangementen, zoals contracten (Groenewegen 2004). Nu is het ruimtelijk domein niet alleen een domein van fysiek‐ruimtelijke interventies, maar uiteraard ook een institutioneel domein met waarden, regels en arrangementen. Door aanpassing of vernieuwing daarvan (zoals met deregulering of een andere governance) veranderen per definitie de regels van het spel en dus waarschijnlijk ook de uitkomsten. Denk aan zaken zoals de gebiedsgerichte benadering, promotie van ondernemerschap en nieuwe financieringsarrangementen. De waarde van het institutionele perspectief voor het versterken van de stedelijke regio's is dat daarmee het denken over een andere/nieuwe contextspecifieke sturingsfilosofie voor het voetlicht brengt. Zoals eerder gezegd: maakbaarheid van ontwikkeling moeten we daarbij niet zien als de uiteindelijke gewenste performance, maar als onderdeel van een proces hoe we met onze economie omgaan en welke veranderingen we in de lagen van het institutionele model van waarden, regels, arrangementen en de allocatie van middelen we (als gezamenlijke overheden, bedrijven en maatschappelijke partners) zouden willen nastreven. Dat proces kan in regionale en lokale ruimtelijke structuren of in het ruimtegebruik een zichtbare neerslag krijgen en kan bijdragen aan versterking van de regionale focus (het regionale verhaal achter wat de actoren in de regio ambiëren). Het luisteren naar en interacteren met mensen, die er in de regio toe doen, en het tonen van leiderschap met betrekking tot het ontwikkelen van de regionale strategische intelligentie zijn in dit geval belangrijke vaardigheden. Het ontwikkelen van het regionale verhaal en het veranderen van de institutionele en organisatorische condities van innovatieprocessen op meso‐ en microniveau (WRR, 2014) gaan daarmee hand in hand.
17
c.
een veranderende wereldeconomie, de noodzaak om te komen tot een houdbare economie en veranderende marktcondities vereisen een herinterpretatie van ruimtelijke schalen op basis van het functioneren van moderne economische praktijken en daarmee ook een nieuwe definitie van de term 'regio'.
De evolutionaire en de circulaire theorie dragen vanuit hun eigen perspectief een belangrijke notie aan als het gaat om de variatie en diversiteit in de productiestructuur van een regio (Atzema, 2012; TNO, 2013). In beide gevallen wordt variatie, diversiteit, het benutten van kansen en het inspelen op veranderende marktcondities benadrukt. De evolutionaire theorie kijkt daarbij vooral naar het vermogen om (slim) in te spelen op de internationale markt, de circulaire economie kijkt (vooralsnog) naar het vermogen binnen een regio om (systemisch en duurzaam) in te spelen op een regionale kringloop van herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het herstellend vermogen van natuurlijke hulpbronnen. Vanuit het eerste perspectief van de evolutionaire theorie is in fysiek‐ruimtelijk opzicht bereikbaarheid (en meer nog misschien de connectiviteit) van belang, voor het tweede perspectief van de circulaire economie gaat het vooral om nabijheid en korte afstanden, wat te maken heeft met de ruimtelijke schaal voor het organiseren van duurzame kringlopen (TNO, 2013; Oosting, 2012). Een relevant ruimtelijk concept in dat verband is het begrip ‘cascade’, dat betrekking heeft op de inrichting, situering en zonering van functies en stromen ten opzichte van elkaar in een bepaalde regio. Een belangrijke (in ons onderzoek niet te beantwoorden) vraag is wel wat de meest effectieve ruimtelijke schaal voor het organiseren van kringlopen werkelijk is cq. wat de begrenzing van een regio is. Onze veronderstelling is dat in elke werkpraktijk sprake zal zijn van een zekere mate van veelschaligheid cq. opereren door de schaalniveaus van lokaal tot mondiaal heen. De in een regio te creëren specifieke ruimtelijke omstandigheden en kwaliteiten zouden daarbij zowel robuust (continuïteit) als veerkrachtig (adaptief) genoeg moeten zijn ten aanzien van de zich daar ontwikkelende economische praktijken.
18
Hoofdstuk 3
Sttrategieën n in de praaktijk
3.1 Inleidiing uk gaat het o om in de praktijk gehanteeerde typen van ruimteliijk‐ In dit hoofdstu ecconomische strategieën. Als bronnen n zijn gebruikkt diverse rap pporten van provincies een reegio's. Leidraad voor de kkeuze van dee regio's was de kaart van n de nationale stedelijke reegio's uit de SStructuurvisiie infrastructtuur en ruimte. In de parragraven hierrna besprekeen we achtereenvvolgens de eessentie volgens ons van de ruimtelijkk‐economiscche ugel Randstaad, Zuidvleuggel Randstad, Brainport ZZuidoost strategieën vaan Noordvleu Neederland, Maintenance V Valley West en Midden B Brabant, Greenport Venlo o, Zuid‐ Lim mburg, Arnh hem Nijmegeen1, Netwerkkstad Twentee en Noord‐N Nederland. Dee werkwijze was een quick scan van d de beleidsstrrategieën in alle negen stedelijke reegio's van nattionaal belan ng. Bij elke reegiobeschrijvving hebben we een visu ualisering van n dee strategische ingrediëntten toegevoeegd met linkss van de afbeeeldingen de e strategieën n uit de clustertheorie (confform het PBLL) en rechts vvan de afbeeeldingen de aaanvullende inzichten uit d de institution nele, evolutio onaire en circculaire theorrie. Leeeswijzer strrategiekaarte en
1
H Hoewel Arnhem‐N Nijmegen samen met Wageningen n een stedelijke regio van nationaal belang vormt, is hiervoor geen gezzamenlijk strateggiedocument beschikbaar. Wij hebben ons daarom m geconcentreerd d op de regio Arn nhem‐Nijmegen.
19
3.2 Noordvleugel Randstad Kernpunten van de ruimtelijk‐economische strategie van de Noordvleugel zijn het verbeteren van het vestigingsklimaat en het woon‐ en leefklimaat. Het eerste heeft met name betrekking op de fysieke ruimte en verbindingen: ontwikkelruimte voor Schiphol i.c.m. Lelystad, uitbouw van de knooppuntfunctie van Utrecht, opwaardering onderliggend wegennet, verfijning van de digitale infrastructuur (glasvezel) en zorgen voor voldoende aanbod en diversiteit aan werklocaties. Het tweede betreft de mogelijkheden voor huisvesting, stedelijke herstructurering, de verkeersinfrastructuur (w.o. OV) en hoogwaardige groenvoorzieningen, cultuur en overige voorzieningen. Hiervoor zijn o.m. nieuwe publiek‐publieke (Rijk/regio) en privaat‐publieke investeringen nodig. In 2013 is door de provincies Noord‐Holland, Flevoland en Utrecht, de stadsregio's Amsterdam en Utrecht en de gemeenten Almere, Amsterdam en Utrecht een "Economische actieagenda Noordvleugel" uitgebracht. Dat gebied van de Metropoolregio Amsterdam, een deel van Flevoland en de regio Utrecht inclusief Amersfoort wordt beschouwd als de belangrijkste economische motor van ons land. De kracht is als eerste gebaseerd op de aanwezigheid van een aantrekkelijk woon‐ en leefklimaat, inclusief het toeristisch‐recreatief aanbod (incl. congressen). De regionale economie bestaat verder uit een aantal sterke economische clusters, zoals de tuinbouw rond Aalsmeer, agrofood in de Zaanstreek, de logistiek van Schiphol en Amsterdamse haven, financiële en zakelijke diensten, de creatieve industrie, life sciences en een nog relatief omvangrijke maakindustrie (o.m. in IJmond). Bedrijven kiezen voor deze locatie vanwege de prettige combinatie van woon‐ en werkomgeving, de goede internationale bereikbaarheid, de gevarieerde, jonge en relatief goed opgeleide beroepsbevolking, de hoogwaardige kennisinfrastructuur en het aantrekkelijke voorzieningenniveau. De strategie van de Noordvleugel voor de komende jaren is gericht op groei en verbinding. Dat wil zeggen: meer topbedrijven, meer kenniswerkers en meer ontwikkelruimte voor Schiphol (i.r.t. Lelystad) en een betere benutting van kennis en innovatie (m.b.v. onder andere campussen en incubators), een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt, betere fysieke en economische verbindingen en betere huisvesting. Ook wordt ingezet op meer samenwerking met andere regio's, zoals Zuidvleugel, Brainport en Food Valley. Als uitdrukking van de gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen zijn de Amsterdam Economic Board en de Economic Board Utrecht opgericht. Die bepalen de strategie voor economische ontwikkeling en geven impulsen aan het innovatievermogen in de regio. De nadruk ligt op de Noordvleugel als slimme regio, de aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en het aantrekken van bedrijven, talent en investeringen. Nieuwe acties zijn o.m. het vergroenen van ICT, een regionale voedselstrategie i.c.m. circulaire economie, doorontwikkelen van de Green Life sciences hub, versterken van de innovatieagenda gezondheid en zorg, de gaming industrie, valorisatie van niches in de high tech (o.m. NLR, ESTEC), informatie‐uitwisseling en regio‐overschrijdende projecten op het vlak van logistieke processen, de verbinding tussen verduurzaming en financiering en het vermarkten van cultuurhistorische waarden, zoals de Stelling van Amsterdam en de HWL. Voor het zo optimaal mogelijk benutten van het grote potentieel aan arbeidskrachten zal o.m. gewerkt worden aan Human Capital Agenda's voor speerpuntclusters en het stimuleren van ondernemerschap.
20
Strategiekaarrt Noordvleu ugel Randsta ad
21
3.3 Zuidvleugel Randstad De ruimtelijk‐economische strategie van de Zuidvleugel berust met name op het vergroten van de agglomeratiekracht. Bedrijven moeten meer kunnen profiteren van elkaars nabijheid (meer synergie, meer persoonlijk contact). De kansen hiervoor liggen in de steden en knooppunten op de as Leiden, Den Haag, Delft, Rotterdam en Dordrecht. Nieuwe interactiemilieus moeten de samenkomst van mensen, bedrijven en kennisinstellingen faciliteren. Dat zijn locaties met een hoge economische dynamiek waar veel functies (wonen, werken, voorzieningen, recreatie en cultuur) en mensen elkaar kunnen ontmoeten. Daartoe moeten het openbaar vervoersysteem (o.m. Stedenbaan) en het wegen‐ en fietsnetwerk binnen en tussen de agglomeraties van het metropolitane stedelijke gebied van de Zuidvleugel versterkt worden. De Zuidvleugel is een samenwerkingsverband van de gemeenten Den Haag en Rotterdam, de regio’s Holland Rijnland, Drechtsteden, Midden‐Holland, Stadsgewest Haaglanden, Stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid‐Holland. De regio onderscheidt zich als economische topregio met een aantrekkelijk woon‐ en vestigingsklimaat, sterke economische clusters, historische steden en een gevarieerd landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden. De economische identiteit ligt in de internationale handel, logistiek en waterbouw en de bestuurlijke en juridische organisatie daarvan. Er is een sterke havengebonden procesindustrie en een bloeiende tuinbouwsector. De laatste decennia is een meer diverse economische structuur ontstaan, gekoppeld aan de drie universiteiten en de vele kenniscentra in de regio. Eind 2011 is een economische agenda voor de regio opgesteld met accenten op de transitie van het Haven Industrieel Complex, de verduurzaming van de Greenports, campusontwikkeling en kennisvalorisatie rond de universiteiten en kennisinstellingen en de groei van de kennisintensieve en zakelijke dienstverlening in het stedelijk gebied. De economische kracht van de Zuidvleugel kan bovendien worden vergroot als de verschillende steden meer profiteren van elkaars nabijheid. De vorming van de metropool Rotterdam‐Den Haag levert daaraan een belangrijke bijdrage. Voortbouwend op o.m. de economische agenda Zuidvleugel is in 2013 door het rijk en de Zuidvleugelpartners een zgn. "Adaptieve agenda Zuidelijke Randstad 2040" opgesteld. De reden is dat de context, waarbinnen overheden opereren, structureel verandert, m.n. als gevolg van onzekerheid over toekomstige ontwikkelingen. De adaptieve strategie, die nu wordt voorzien, mikt op drie onderdelen: (1) samenhang tussen productie en diensten creëren door meer verbinding (waardetoevoeging, kennisdeling, cross‐overs en valorisatie), (2) interactie faciliteren tussen burgers, bedrijven en kennisinstellingen in het metropolitane gebied van Leiden tot Dordrecht (intensivering BSG, functiemenging, interactiemilieus en bereikbaarheid/internationale connectiviteit) en (3) stimuleren van een duurzame transitie in combinatie met een circulaire economie (energie, sluiten van ketens en meerlaagse veiligheid). Deze drie onderdelen van de strategie staan niet los van elkaar, maar versterken elkaar. De betrokken overheden nodigen maatschappelijke partners uit om met voorstellen te komen. Een in te richten Economische Programmaraad Zuidvleugel zal hierin een schakelfunctie gaan vervullen.
22
Sttrategiekaartt Zuidvleugell Randstad
23
3.4 Brainport Zuidoost Nederland De ruimtelijk‐economische strategie van Brainport om zich te onderscheiden in de internationale concurrentiestrijd is gebaseerd op bereikbaarheid, topmilieus (w.o. de kennisas A2) en kwaliteit van woon‐ en leefomgeving. Er moet meer groeiruimte zijn voor Eindhoven Airport en een betere ontsluiting met hoogwaardig openbaar vervoer. Ook moet het imago van de regio versterkt worden en dient moderne digitale infrastructuur aangelegd te worden. Brainport is de strategie én tegelijkertijd het programma dat Zuidoost Nederland tot koploper in de internationale kenniseconomie moet maken. Het begrip ‘Brainport’ betreft verschillende schaalniveaus: o.a. Eindhoven en omgeving en ook wel de regio Midden‐Brabant, Noordoost‐ en Zuidoost‐Brabant en de provincie Limburg (Greenport Venlo, Sittard‐Geleen). In een later stadium van uitvoering zou de regio opgeschaald kunnen worden naar onder andere Belgisch Brabant en Limburg en Nordrhein‐ Westfalen. De doelstelling en ambitie van Brainport 2020 is te behoren tot de top 3 van economieën in Europa en de top 10 van de wereld. Dat wordt bereikt door de bestaande clusters te versterken, met elkaar te verbinden en samen te werken met alle regionale netwerken (zoals Greenport Venlo). Ook wordt dat bereikt door nieuwe clusters, zoals slimme mobiliteit, energie en slimme niet‐klinische zorg op afstand (homecare) te ontwikkelen. Deze combinaties koppelen mondiale groeimarkten en stabiele lokale markten aan elkaar. Dat gaat o.m. over de verbinding tussen technologie, design, biologie en de gedragswetenschappen. De strategie van Brainport is gericht op focus en een integrale aanpak. De focus ligt op de bestaande topclusters in de regio (high tech systemen en chemie), op sterke ketens, op meer toegevoegde waarde en hogere productiviteit en op een open en ondernemende cultuur. Beter, breder en bijzonder. De uitdaging is om antwoorden te vinden op maatschappelijke opgaven op het gebied van klimaat, energie, schaarste aan grondstoffen en voedselvoorziening. Om de regio internationaal competitief te houden en sterker te maken, dient de regio zo aantrekkelijk mogelijk te zijn voor bedrijven, inwoners en bezoekers. Sommige vestigingsvoorwaarden zijn gericht op de absolute internationale top (bijvoorbeeld internationaal gezien excellente innovatiecampussen: de High Tech Campus Eindhoven en de Chemelot Campus in Sittard‐Geleen). Voor het verhogen van die top zijn echter een bredere basis en een sterker fundament nodig. Bij die bredere basis gaat het bijvoorbeeld om het verkrijgen van meer bedrijvigheid uit kennisinstellingen en de beschikbaarheid van kapitaal voor ondernemers die willen groeien. Voldoende aanwas van jongeren in technische opleidingen en beroepen en een attractief woonklimaat (met zaken als prettig wonen, fraaie natuur, aantrekkelijke steden, goed onderwijs en gevarieerde cultuur) maken het fundament sterker. Daarbij passen snelle en hoogwaardige verbindingen naar afzetmarkten, toeleveranciers en internationale vestigingen, groeiruimte voor Eindhoven Airport (25.000 extra vliegbewegingen tot 2020, o.m. mogelijk te maken door verplaatsing van militaire functies), toplocaties voor de kennisindustrie en ook thematische bedrijvenparken, zoals de Brainport Innovatie Campus Eindhoven, een Health Technology Park in Veldhoven en een Sunrise Businesspark in Venlo met innovatie op het gebied van zonne‐energie en glas.
24
Sttrategiekaartt Brainport ZZuidoost Ned derland
25
3.5 Maintenance Valley West en Midden Brabant De ruimtelijk‐economische strategie van Maintenance Valley is gericht op het faciliteren en zo goed mogelijk ruimtelijk inpassen van de jonge groeisector van maintenance in al zijn vormen. Dat betreft o.m. de ontsluiting (A58), het toegankelijk maken van militaire terreinen, aanpassing van de regelgeving (aanwijzing luchtruim rond Woensdrecht als testgebied) en het fysiek mogelijk maken van nieuwe bedrijvigheid. Uit oogpunt van de logistiek is de koppeling van belang met het multimodale netwerk van de wereldhavens Rotterdam en Antwerpen met de potentie van een gecombineerde zee‐/binnenhaven Moerdijk als knooppunt naar het achterland. Maintenance Valley is de ruimtelijke concentratie in West‐ en Midden‐Brabant van bedrijven die gespecialiseerd zijn in het onderhoud, de revisie en de reparatie van kapitaalsintensieve productiegoederen. De drie topsectoren van Chemie, Logistiek en High Tech Systems en Materialen zijn hier sterk vertegenwoordigd. Een van de toplocaties is Aviolanda in Woensdrecht. Vliegbasis Woensdrecht en omgeving is een ideale vestigingsomgeving voor nationale en internationale bedrijven op het gebied van militair en civiel vliegtuigonderhoud. In het ruimtelijk programma van Aviolanda staan kwesties centraal rond de ontwikkeling van het gebied als bedrijventerrein, groen (inpassing in het natuurgebied de Brabantse Wal), geluid en leefbaarheid. Het Business Park Aviolanda wil uitgroeien tot het Europese centrum voor nationale en internationale luchtvaartgeboden bedrijfsactiviteiten. Daarbij wordt het concept van een business campus gebruikt, dat wil zeggen: een innovatie stimulerende omgeving, waar kennisintensieve organisaties zijn gevestigd en waar door fysieke nabijheid, ondersteunende activiteiten en ruimtelijke inrichting, maar ook door een open cultuur en actief management, onderlinge samenwerking wordt geactiveerd met innovatie en groei als doelstelling. Naast Woensdrecht zijn voor het luchtvaartcluster en de maintenancesector ook Gate 2 in Gilze en Rijen, de haven van Werkendam en het industrieterrein Loven in Tilburg van belang. Een mogelijke nieuwe toplocatie in de regio kan Maintenance Valuepark Moerdijk worden. In West‐Brabant spelen voorts ontwikkelingen in de biobased economy (hergebruik van groene reststromen) en in de groene energie (warmte en afvalverbranding).
26
Sttrategiekaartt Maintenance Valley West en Middeen Noord‐Bra abant
27
3.6 Greenport Venlo Het fundament van de ruimtelijk‐economische strategie van Greenport Venlo berust op de cradle‐to‐cradle filosofie, d.w.z. het op zo'n manier sluiten van kringlopen in processen dat geen verlies optreedt, maar waarde wordt toegevoegd. Er is in de regio een grote vraag naar kavels voor glastuinbouw en logistieke bedrijvigheid. Stroomlijning van de verschillende initiatieven en ze in hun onderlinge wisselwerking en samenhang aanpakken, geeft een coherent en harmonieus geheel. Bovendien kunnen de verschillende initiatienemers samen meer dan alleen qua waardecreatie, "leren leren", quality of life en gebiedsontwikkeling. Daar is de strategie op gericht, in een open innovation space van steeds wisselende allianties van ondernemers en instellingen in de markt voor "agri, nutrition, food, fresh & logistics". Vier gemeenten (Horst aan de Maas, Maasbree, Sevenum en Venlo) en de provincie Limburg werken in nauw overleg met rijk en private partners al geruime tijd aan de ontwikkeling van Klavertje 4 en Greenport Venlo. De regio is een belangrijk logistiek knooppunt met multimodale overslagfaciliteiten, gelegen aan (inter)nationale transportroutes over weg, water en spoor. Ook vormt het (samen met de Duitse regio Niederrhein) één van de grootste tuinbouwgebieden van Europa. Hier bevindt zich onder de noemer Greenport Venlo een (inter)nationaal centrum van bedrijvigheid in de logistiek, agrofood en tuinbouw. De concentratie van bedrijven in het gebied is sterk met elkaar verbonden, zoals teeltbedrijven, veilingen, afzetorganisaties, handelsbedrijven, exporteurs en toeleveranciers. Ook kennisinstellingen die actief zijn in de tuinbouw, zitten er dicht bij het vuur, evenals dienstverleners en financiële instellingen. De strategie van Greenport Venlo is een combinatie van gebiedsontwikkeling, innovatieve slagkracht, gekwalificeerd personeel en woonklimaat. De belangrijkste gebiedsontwikkelaar binnen Greenport Venlo is Development Company Greenport Venlo (DCGV). DCGV verzorgt de regiefunctie van zaken zoals herontwikkeling, realisering, beheer, uitgifte van werklandschappen en parkmanagement. Het Greenport Venlo Innovation Center bundelt en concentreert de inzet van innovatiestimulerende instrumenten, actoren en middelen. Het is de verbindende schakel tussen projecten en initiatieven op het gebied van duurzame innovatie rond agro, logistiek en maakindustrie in de regio. De acties om te komen tot een ideaal woon‐ en leefklimaat worden geregisseerd door Regio Venlo (i.s.m. onder meer provincie Limburg en het rijk) en hebben betrekking op aanwezigheid van groen, natuur en landschap, mogelijkheden om te recreëren en het aanbod aan culturele activiteiten en vrijetijdsbesteding. De ambitie is gericht op het ontwikkelen van het gebied conform de cradle‐to‐cradle principes. Zelfvoorziening (energie, water), meervoudig ruimtegebruik en ruimtelijke kwaliteit geven richting aan de landschappelijke inpassing van bedrijfsvestigingen.
28
Sttrategiekaartt Greenport Venlo
29
3.7 Zuid‐Limburg Zuid‐Limburg afficheert zich als complete regio, waar economische dynamiek samengaat met een hoge kwaliteit van leven en verblijven (in de sfeer van wonen, cultuur, landschap, stabiliteit en veiligheid). De focus verschuift daarbij van een optelsom van delen naar het vergroten van de slagkracht van het totaal. De ruimtelijk‐ economische strategie van Zuid‐Limburg is gebaseerd op structuurversterking van de bestaande kennisintensieve en creatieve sectoren (bijvoorbeeld door meer samenwerking tussen Duitse, Belgische en Nederlandse universiteiten), betere (ook grensoverschrijdende) verbindingen per openbaar vervoer en gebiedsontwikkeling (zoals de A2 zone). Belangrijke economische clusters in de regio zijn technologie en materialen (slimme materialen, high tech systemen, innovatieve energiesystemen en de creatieve industrie) en healthcare (koppeling van kennis en kansen in de biomedische en zorgsector & medische life sciences). Brandpunten zijn de campusontwikkeling rondom Chemelot in Sittard‐Geleen en het medisch cluster in Maastricht, met verbindingen naar Brainport Eindhoven en Parkstad (o.a. Heerlen en Kerkrade). Het inzetten op de economische potenties van Limburg vergt onder meer een internationaal georiënteerd kennisklimaat, met een voldoende omvangrijk en gekwalificeerd arbeidspotentieel en een aantrekkelijke woonmilieu en werk‐ en leefomgeving. Het Stedelijk Netwerk Zuid‐Limburg is onderdeel van het grensoverschrijdende stedelijke netwerk Maastricht ‐ Aken ‐ Heerlen – Hasselt ‐ Luik (MAHHL). De strategie van de regio is gebaseerd op 2 pijlers: meer grensoverschrijdend samenwerken om de economische ontwikkeling als kennisregio te versterken en meer aandacht voor de kwaliteit van de hoogwaardige werkmilieus en de leefomgeving. Doel is te komen tot een duurzame economische structuur met een goede balans tussen mens, ruimte en milieu én met het vermogen om economische cycli op te vangen. Er wordt gestreefd naar internationaal onderwijs en een excellente 'work‐life balance' voor kenniswerkers. De attractieve steden en het Nationaal Landschap Zuid‐Limburg spelen hierin een grote rol. Voor de economische structuurversterking, gericht op kennis en innovatie, moet er sprake zijn van een grensoverschrijdende arbeidsmarkt, onderwijsruimte en infrastructuur. Integrale gebiedsontwikkeling richt zich met name op de A2 zone met ontwikkelruimte voor de logistiek en de chemische industrie, de plaatsen Maastricht en Valkenburg met de combinatie van topzorg en wellness en de ontwikkeling van de buitenring van Parkstad Limburg met voldoende ruimte voor werklocaties. Daarnaast wordt geïnvesteerd in de culturele kwaliteit, de stedelijke kwaliteit en de versterking van het landschappelijk raamwerk.
30
Sttrategiekaartt Zuid‐Limbu urg
31
3.8 Arnhem‐Nijmegen De ruimtelijk‐economische strategie van Arnhem‐Nijmegen is gebaseerd op het versterken van de regio als samenhangend netwerk met ruimte voor ondernemers en aantrekkelijke woonmilieus in steden en dorpen. Goede interne en externe verbindingen zijn daarvoor van wezenlijk belang. Een belangrijke drager voor ontwikkeling is de S‐as: de centrale spooras van Zevenaar via de twee economische motoren Arnhem en Nijmegen naar Wijchen. De S‐as vormt de ruggengraat voor woningbouwlocaties, winkelcentra, bedrijventerreinen, een landschapspark en grootschalige (inter)nationale infrastructuur van weg, water en spoor. De regio Arnhem‐Nijmegen bestaat uit twintig regiogemeenten. In het Regionaal Plan 2005 – 2015 van de toenmalige stadsregio staat dat de regio ruimte wil geven voor innovatie in de kennisintensieve diensten, de ‘creatieve’ industrie en nieuwe combinaties van zorg, welzijn en recreatie als nieuwe stimulans voor de regionale economie. Binnen de rijke variëteit van economische activiteiten kunnen deze opkomende sectoren zorgen voor een meer onderscheidend profiel van de regio. In de Regionale Omgevingsagenda (opgesteld door de 20 regiogemeenten als input voor de provinciale omgevingsvisie) uit 2013 ligt de focus op de groeisectoren gezondheid, zorg en welzijn, milieu‐ en energietechnologie, logistiek, halfgeleiders en cultuur, mode, vormgeving en toerisme. Deze sectoren kennen elk hun eigen vestigingsmilieu. Ook wil de regio de relatie met Food Valley versterken. De regio is de thuisbasis van Health Valley: het medische technologiecluster in Nijmegen en omgeving dat bedrijven, overheden, gezondheidszorg‐ en kennisinstellingen met elkaar verbindt. De focusgebieden in Health Valley zijn moleculaire diagnostiek en therapie, medical devices & robotica, e‐health en preventieve gezondheidszorg. Rond de universiteit van Nijmegen is een concentratie van zo'n 300 kennisinstellingen en bedrijven in de gezondheidssector. In Arnhem is de topsector Creatieve Industrie gevestigd. De creatieve industrie ‐ ondernemers op het gebied van mode, productontwerp, grafisch ontwerp, architectuur, multimedia en ICT en dergelijke ‐ is hier sterk vertegenwoordigd. Cruciaal voor de regio zijn een goede bereikbaarheid (w.o. de zgn. S‐as als voornaamste ontwikkelingsas van de regio), een aantrekkelijk opleidingsaanbod en werkgelegenheid, ruimte voor bedrijven en een diversiteit aan aantrekkelijke woon‐ en werkmilieus, zowel in de steden als in het ommeland. Ook de verbinding met de omliggende regio’s en daarbij specifiek met Food Valley en Brabant is belangrijk. De regio kiest daarbij voor een vraaggerichte strategie: minder sturing op kwantitatieve kaders, maar een benadering van onderaf waarbij de kwaliteit centraal staat. Met de vraaggerichte benadering stelt de regio de woon‐ en vestigingsbehoefte van bewoners, organisaties en ondernemers centraal. Bij ontwikkelkeuzes en het faciliteren van initiatieven moet kwaliteit centraler staan en moet de diversiteit in de regio beter worden benut. Bestaande werkgebieden kunnen vraaggericht worden verbeterd door herstructurering, transformatie en (beter) beheer. Daarnaast is ruimte nodig voor nieuwe bedrijven en voor thematische bedrijventerreinen. Het versterken van en investeren in kwaliteiten is noodzakelijk om een prettig economisch milieu te kunnen blijven bieden en bedrijven van buiten de regio te kunnen blijven verleiden.
32
Sttrategiekaartt Arnhem‐Nijjmegen
33
3.9 Netwerkstad Twente De ruimtelijk‐economische strategie van Netwerkstad Twente richt zich vooral op transformatie en herstructurering in het huidige stedelijke gebied met speciale aandacht voor bereikbaarheid, hoogwaardige bedrijfslocaties, duurzame woon‐ en leefmilieus en complementaire binnensteden met ruimte voor de "Spontane Stad". Netwerkstad Twente is het stedelijk gebied van Almelo, Borne, Enschede, Hengelo en Oldenzaal. De 'Ontwikkelagenda Netwerkstad Twente, deel 1: Ontwikkelingsperspectief 2040' van juni 2013 is een initiatief van Netwerkstad Twente en de provincie Overijssel. Twente kent een hoog percentage innovatieve bedrijven. Landelijk neemt Twente de tweede plaats in op het gebied van innovatie, achter Zuidoost‐Brabant. De kennisintensieve industrie en de technologische dienstverlening zijn sterke sectoren, vooral op het vlak van materialen, energie, veiligheid en gezondheid. Twente heeft een strategische ligging aan snelweg (A1), spoorweg, vaarwater en luchtverkeer. Het telt enkele grote binnenhavens (met o.a. de modernste watergebonden inland‐ combiterminal van Nederland in Hengelo) en Twente heeft een luchthaven. De ambitie van de regio is: een vitale samenleving in een aantrekkelijke omgeving, een innovatieve top‐kennisregio van internationaal belang en brede werkgelegenheid, gebaseerd op de economische kracht en groei van bestaande bedrijven en de aantrekking van nieuwe bedrijven in de speerpuntsectoren van de kennisintensieve maakindustrie van high tech systemen en materialen (HTSM), de logistiek, recreatie en het toerisme. Voor HTSM wordt ingezet op kennisvalorisatie in de Innovatiedriehoek als economisch vliegwiel voor heel Twente met de gebieden Kennispark, Hart van Zuid met WTC en gebiedsontwikkeling Luchthaven Twente. Voor de logistiek zijn Port of Twente, de A1, het spoor en de combiterminal van belang. De kansen voor recreatie en toerisme liggen in het vermarkten van de diversiteit van Twente aan landschappen, cultuur en complementaire binnensteden. Daarnaast wordt gestreefd naar het vasthouden en aantrekken van talent met behulp van uitstekend onderwijs, goede aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt en uitstekende vestigingsvoorwaarden (zoals culturele voorzieningen, levendige binnensteden, recreatieve mogelijkheden en een divers woningaanbod). De strategie van Netwerkstad Twente is vooral gericht op het investeren in bestaand stedelijk gebied, de drie speerpuntsectoren, talent en bereikbaarheid om de kwaliteit op niveau te brengen en te houden, ook als het gaat om bedrijfslocaties. Daarbij is ruimte voor de 'spontane stad', d.w.z. initiatieven van inwoners, ondernemers, maatschappelijke organisaties en onderwijs‐ en kennisinstellingen.
34
Sttrategiekaartt Netwerksta ad Twente
35
3.10 Noord‐Nederland Met de Noordervisie 2040 slaat Noord‐Nederland een nieuwe weg in. De huidige Strategische Agenda voor Noord‐Nederland 2007‐2013 loopt af. Recent is door de Noordelijke provincies een Noordervisie 2040 opgesteld om de krachten te bundelen rond de transities van water, voedsel en energie. Noordervisie laat ook een nieuwe rolverdeling tussen provincie en samenleving zien. De provincie wil zich ontwikkelen van regisseur naar speler in een netwerk van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties. Dat betekent: ruimte bieden aan initiatieven en waar nodig richting geven en ondersteunen. De strategie van het economisch offensief van Noord‐Nederland is gestoeld op eigen kracht. In eerste instantie is dat energie. De economische kracht van Noord‐Nederland ligt voor een belangrijk deel op het gebied van energie. Noord‐Nederland vervult van oudsher een grote rol in de nationale energievoorziening. Drenthe, Friesland, Groningen en Noord‐Holland Noord zijn samen de incubatieregio voor schone, betrouwbare en innovatieve energie. Bedrijven, kennisinstellingen en overheden werken daarbij nauw samen om met concrete projecten werk te maken van een toekomstbestendige energie‐ economie. De regio bevindt zich letterlijk bovenop de nationale gasvoorraden, in het centrum van het Europese gas‐ en elektriciteitsnetwerk, met een sterke energie‐ en agro‐industrie, goed bereikbare havens en een strategisch ligging voor offshore windenergie. Meer dan 400 bedrijven zijn actief betrokken bij talrijke energieprojecten, ondersteund door een stevige kennisfundament en gericht overheidsbeleid. Door voort te bouwen op de reeds bestaande kennis, faciliteiten en bedrijvigheid in Noord‐ Nederland wil Energy Valley voorop blijven lopen in de transitie naar een toekomstbestendige energievoorziening. Door de werkgelegenheid en kenniseconomie verder uit te bouwen wil Energy Valley de energiepositie van Noord‐Nederland versterken en heeft het de ambitie om te groeien tot toonaangevende Energy Valley regio van Europa. Naast energie speelt ook traditioneel agrifood een belangrijke rol in de regio, maar het investeringsprogramma van de Noordervisie 2040 richt zich ook op nieuwe veelbelovende 'parels': initiatieven die de potentie hebben voor opschaling en export vanuit het Noorden naar andere delen van Nederland en de wereld. Het gaat onder meer om zorg en healthy aging, slimme (sensor)systemen, materialen, watertechnologie en recreatie en toerisme. Voor dat offensief wordt een beroep gedaan op de in het Noorden aanwezige expertise bij bedrijven, ondernemersorganisaties en kennisinstellingen. Daarbij past een verbeterde infrastructuur, zoals een betere spoorverbinding met Duitsland, de aanpak van knelpunten rondom Groningen‐Assen en Leeuwarden en goede verbindingen met de Randstad. Luchthaven Groningen Airport Eelde wordt verder ontwikkeld tot internationale aan‐ en afvoerlijn.
36
Sttrategiekaartt Noord‐Ned derland 4.11
37
3.11 Conclusies De ervaring leert dat in de praktijk van regionaal ruimtelijk‐economisch beleid in de afgelopen decennia de focus vaak gericht is geweest op bijvoorbeeld het aanleggen of verbeteren van wegen, spoorlijnen, havens en luchthavens, het aanleggen van bedrijventerreinen of het zorgen voor huisvesting van arbeidskrachten, zoals ooit Heveadorp en recent de zogenaamde Polenhotels. Deze omstandigheden kunnen van invloed zijn op de transportkosten, de arbeidskosten en de transactiekosten. Ruimtelijke concentratie (massa en dichtheid) kan bepaalde schaalvoordelen met zich meebrengen. Uit de analyse in dit hoofdstuk van de recente praktijk van regionale ruimtelijk‐ economische strategieën komt naar voren dat de negen stedelijke regio’s zich het gedachtegoed van de clustertheorie goed eigen hebben gemaakt. De regio’s blijken zich in strategisch fysiek‐ruimtelijk opzicht namelijk te focussen op de vijf strategieën, zoals door het PBL onderscheiden zijn. Daarmee haken zij vooral aan op het beïnvloeden van de ruimtelijke condities voor het economisch functioneren van de desbetreffende regio (zie de eerste conclusie in paragraaf 3.7). Op de eerste plaats is dat de strategie van geografische concentratie (massa/dichtheid) en het vergroten van de regionale weerstand op basis van een meer diverse productiestructuur (gerelateerde variëteit) en deels ook de strategie van borrowed size and quality en focus op eigen kracht. Minder expliciet komt uit de strategiedocumenten naar voren dat regio's kiezen voor het spelen in de eigen league ("meet je met de werkelijke concurrenten"). De strategieën van concentratie en vergroten van weerstand zien we in de recente praktijk bij alle stedelijke regio's terug in de aandacht voor het zorgen voor voldoende aanbod (ontwikkelruimte), een diversiteit aan werklocaties, het verbeteren van de infrastructuur (weg, openbaar vervoer, lucht) en de knooppunten in het netwerk, het versterken van relaties tussen kennisontwikkeling en kennistoepassing, het stimuleren van een gevarieerde arbeidsmarkt, diversiteit in de productiestructuur en verscheidenheid in het woon‐ en leefklimaat (wonen, groen, landschap, recreatie en voorzieningen). De Zuidvleugel van de Randstad is overigens de enige stedelijke regio van de negen die een expliciet nieuw ruimtelijk concept introduceert ten behoeve van het faciliteren van de ontmoeting tussen kennisontwikkeling en kennistoepassing, namelijk de interactiemilieus. De strategie van borrowed size and quality (waarbij de scope van een regio wordt opgerekt) zien we in de praktijk het duidelijkst bij de Noordvleugel (samenwerking met Zuidvleugel, Brainport en Food Valley), bij Brainport Zuidoost Nederland (verbinding met Greenport Venlo, Sittard‐Geleen, Belgisch Brabant en Limburg en Nordrhein‐ Westfalen) en bij Zuid‐Limburg, i.c. de grensoverschrijdende samenwerking met Aken, Hasselt en Luik. De strategie van focus op eigen kracht herkennen we bij veel van de stedelijke regio's, maar het meest bij de Zuidvleugel van de Randstad (o.m. de synergie tussen aanwezige kennis, productie en diensten, het creëren van interactiemilieus, Stedenbaan), Brainport Zuidoost Nederland (o.m. door clusters met elkaar te verbinden), Maintenance Valley (focus op een groeisector), Greenport Venlo (tuinbouw en
38
logistiek), Arnhem‐Nijmegen (de Valley's en de S‐as als ruggengraat van de regio), Netwerkstad Twente (kennisvalorisatie) en Noord‐Nederland (krachten bundelen rond water, voedsel en energie). In institutioneel opzicht blijken de regio’s inventief te zijn met de vernieuwing van governance structuren en samenwerkingsarrangementen, zoals met behulp van bijvoorbeeld Economic Boards, innovatiecampussen en Valley’s. Qua strategische intelligentie en de kracht en focus van het regionale verhaal springt met name Brainport naar voren als regio die in dit opzicht succesvol is en de verbinding weet te leggen tussen regionale kwaliteiten en mondiale markten. De andere stedelijke regio's lijken toch vooral aan te willen koersen op een breed spectrum aan economische activiteiten. Tot slot plaatsen slechts enkele regio’s (Zuidvleugel, Greenport Venlo) kwesties met betrekking tot duurzame ontwikkeling en de noodzaak van ruimtelijke adaptatie aan onzekere toekomstige ontwikkelingen (zoals klimaatverandering) expliciet op de agenda. In deze twee regio’s komen de thema's kringlopen en veerkracht expliciet terug als onderdeel van de ruimtelijk‐economische strategie. De Zuidvleugel heeft een adaptieve agenda met verschillende transitie ambities en Greenport Venlo past het cradle to cradle principe toe (Masterplan gebiedsontwikkeling Klavertje4/Greenport Venlo, 2009). Uit de Adaptieve Agenda Zuidelijke Randstad (2013) halen we het volgende voorbeeld; De Adaptieve Agenda van de Zuidelijke Randstad is uitgewerkt in drie strategieën. Naast het vergroten van de samenhang tussen de productie‐ economie en de diensteneconomie en het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan stedelijk gebied door het stimuleren van onder meer de interactie, is de focus gericht op het stimuleren van een circulaire economie. Samen met kennisinstellingen en bedrijfsleven wil de overheid zich inzetten voor een biobased economie, het sluiten van kringlopen, duurzame mobiliteit, het vergroten van de zelfvoorzienendheid van energie en doelmatig gebruik van zoet water, meerlaagse waterveiligheid en waterkwaliteit. Een concreet voorbeeld is het opschalen van bestaande initiatieven tot een geïntegreerd warmtenet voor de gehele Zuidelijke Randstad. Dit gebeurt door het koppelen van vragers en aanbieders en door hier de ruimtelijke voorwaarden voor te creëren, zoals het verlenen van vergunningen voor de opsporing of winning van aardwarmte, het identificeren van gebieden (m.n. in de Rotterdamse haven), waar bedrijven warmte uitwisselen en het zorgen voor warmtetransportnetwerken, o.m. vanuit de haven door het Westland (glastuinbouw!) naar Den Haag. Samenvattend kunnen we concluderen dat in aanvulling op de vijf door het PBL geformuleerde strategieën, zowel de theorie als de strategische praktijk enkele nieuwe inzichten aandragen op het vlak van ruimtelijk‐economische strategievorming. In de volgende paragraaf werken we die inzichten verder uit in een aanvullende strategieën. Het betreft inzichten met betrekking tot de betekenis van het regionale profiel (het 'Verhaal'), de veerkracht van de regio en de betekenis van interactie en netwerkpraktijken.
39
Hoofdstuk 4
Conclusies
4.1 Inleiding Op grond van de bevindingen uit de analyse van theorie en praktijk, formuleren we in dit hoofdstuk een drietal ruimtelijk‐economische strategieën als aanvulling op de vijf door het PBL ontwikkelde strategieën. Meer dan we in de PBL‐strategieën herkennen willen we met de aanvullende strategieën benadrukken dat (ook) regionaal‐ economische ontwikkeling mensenwerk is, d.w.z. een proces van actoren in de regio (en ook daarbuiten, zoals actoren bij het Rijk) met ambities, rollen en verantwoordelijkheden en een droom, die richting geeft. Strategie willen we hierbij definiëren als het plan om te bereiken wat je wilt. In het licht van de concurrentiepositie van regio’s in ruimtelijk‐economisch opzicht vormen de fysiek‐ruimtelijke condities van de regio een belangrijke bouwsteen voor zo’n strategie. Die condities dienen op orde te zijn, maar zijn evenwel niet voldoende om te kunnen bereiken wat je wilt. Voordat we dat verder uitwerken eerst een opmerking over twee thema's, die in ons onderzoek voortdurend terugkeren, namelijk over de maakbaarheid van clusters en over de schaal van de regio. 4.2 Maakbaarheid van clusters De eerste opmerking betreft de maakbaarheid van clusters. Zowel het PBL als het wetenschappelijk onderzoek geven aan dat clustervorming wel maakbaar is, maar dat er geen garantie is op het economisch succes van regio’s volgens deze benadering. Clustervorming lijkt de uitkomst van een contextspecifiek proces, waarin ruimtelijke condities wel een rol spelen als voldoende, maar niet perse noodzakelijke voorwaarde voor de performance van de regio (PBL, 2007; Atzema, 2011; Dankbaar, 2013; Lagendijk, 2013). Clustervorming kan daarom wel aangetoond en beschreven, maar niet voorspeld worden. Het zijn geografische concentraties van bedrijven en instellingen, die soms met elkaar concurreren en soms coöpereren. Het volgende voorbeeld illustreert volgens ons voortreffelijk de maatschappelijke en culturele dimensie van economische ontwikkeling, waarin het van elkaar leren, de uitwisseling van ideeën, de interactie met andere actoren en bedrijven en de combinatie van lokale en internationale netwerkpraktijken met elkaar verbonden zijn. Zoals eerder gezegd: regionaal‐economische ontwikkeling draait meer om mensen en leiderschap dan om rankings. Een goed voorbeeld is het gebied van het Westland als food&flower cluster (Greenport Westland). In een relatief klein geografisch gebied is sprake van een sterke concentratie van ondernemers in teelt, handel, toelevering en logistieke dienstverlening in de tuinbouwsector. Door processen van modernisering, professionalisering, schaalvergroting en mondialisering is het Westland een wereldspeler van formaat geworden. Concurrentie (bijv. op prijs of kwaliteit), imitatie (afkijken van de buurman, kennisdelen) en samenwerken (nieuwe productcollectieven vormen om als telers samen sterker te staan tegenover afnemers) behoren er tot de gangbare ondernemerspraktijken (Greenport Holland International, 2013). Tegelijkertijd is het Westland ook een
40
schoolvoorbeeld van een gemaakt landschap. Dat begon al enkele honderden jaren geleden met het paleis van Prins Frederik Hendrik in Honselersdijk, dat de geboorte van de tuinbouw inluidde. Meer recent kan dat geïllustreerd worden door onder meer de continue processen van herverkaveling, de modernisering van de infrastructuur en de technologische beheersing van de waterproblemen. Dát het Westland een succes is (geworden) is echter vooral dankzij het gunstige klimaat en de cultuur van hard werken, onderlinge concurrentie en ondernemingszin van de inwoners van het Westland. 4.3 Ruimtelijke schaal van regio's De tweede opmerking betreft de ruimtelijke schaal van een regio. Die blijkt in de economische praktijken van ondernemers tamelijk fluïde te zijn. Feitelijk is de term regio in fysiek‐ruimtelijk opzicht een schaalneutraal begrip. De term is bijvoorbeeld zowel van toepassing op de relatief kleinschalige fysiek‐ruimtelijk eenheid van Greenport Venlo als voor de relatief onbegrensde fysiek‐ruimtelijke regio van Brainport Zuidoost Nederland. Ruimtelijke grenzen kunnen bovendien worden opgerekt als gevolg van versnelling in verkeersnetwerken. Met behoud van dezelfde reistijd kan dan immers een grotere afstand worden afgelegd. Meer relevant dan het ruimtelijke kenmerk van de schaal van een regio en de bestuurlijke begrenzing ervan lijken ons de netwerkpraktijken van ondernemers (de schaal waarop zij zaken doen). De definitie van wat een regio is wordt in dat geval bepaald door de afspraken die daarover zijn of kunnen worden gemaakt, waarmee de regio meer een collectieve entiteit is geworden van ondernemers en bestuurders. De PBL‐strategie van borrowed size&quality maakt volgens ons dan ook onderdeel uit van een bestuurlijke en bedrijfsrelevante definitie en begrenzing van een regio (bijvoorbeeld in de zin van afspraken maken over samenwerking). In deze betekenis zal een bepaalde economische activiteit vaak gekenmerkt worden door veelschaligheid. Voor vele ondernemers in het Westland geldt bijvoorbeeld dat de lokale schaal van belang is vanwege nabijheid van distributiebedrijven, dat de grote steden in de omgeving van steeds groter belang worden vanwege de behoefte aan hoger opgeleide arbeidskrachten (die niet in het Westland willen of kunnen wonen), dat voor kennisinnovatie een nog grotere schaal van belang is (Delft, Leiden, Wageningen), dat vanwege beschikbare ruimte en relatief lage grondprijzen satellietbedrijven zijn opgericht in o.m. Noord‐Holland en dat de mondiale schaal niet alleen van belang is voor toelevering en afzet, maar ook voor de vestiging van productiebedrijven (zoals o.m. Kenia). 4.4 Aanzet voor aanvullende strategieën Op basis van onze bevindingen in de theorie en in de praktijk willen wij een lans breken voor een aanvulling op de PBL‐strategieën met drie ruimtelijk‐economische strategieën, die gericht zijn op de verbinding van de people‐planet‐profit kwaliteiten van een regio, namelijk de kracht van het regionale verhaal, de regionale veerkracht en de regionale verbindingskracht.
41
Strategie 1: Regionale verhaalkracht Agglomeratiekracht is in onze ogen meer dan alleen volume (dichtheid en massa). Het heeft ook te maken met stedelijkheid, place making en de kracht van het regionale verhaal. Dat gaat over de strategische intelligentie om regionale actoren, assets en resources, w.o. kennis, om te zetten, te verbinden en te verankeren in een specifieke economische ontwikkeling. Daartoe kan het van belang zijn om de waarden (culturele omgeving), de regels van het spel en de wijze waarop het spel gespeeld wordt (arrangementen, de governance) af te stemmen op de door stakeholders gedeelde visie en ambitie voor de regio, i.c. de bepaling van wat de doelen zijn, die bereikt moeten worden. Belangrijk voor het succes van zo’n verhaal is een sterke focus, gezamenlijke betrokkenheid van verschillende partijen met een duidelijk commitment op alle niveaus, een gedeelde sense of urgency, verankering in het beleid van verschillende actoren, het gezamenlijk uitdragen van de visie (regiomarketing) en – niet op de laatste plaats – realiteitszin, vastgelegd in een regionaal programma (Maussart, 2009). In cultureel opzicht moet in de regio een ons‐kent‐ons gevoel aanwezig zijn, waarbij partijen elkaar weten te vinden. Door Maussart (2009) is ook een aantal succes‐ en faalfactoren voor dergelijke regionaal‐economische programma’s onderscheiden (zie overzichtstabel 1). Overzichtstabel 1: succes‐ en faalfactoren voor regionaal‐economische programma’s (bron: Maussart, 2009) succesfactoren Goede organisatiestructuur Monitoring, evaluatie en controlesysteem Gezamenlijke probleemerkenning Haalbaar en realistisch doel voor ogen hebben Het bijeen brengen van overheden, onderwijsinstellingen en ondernemers Sense of urgency Lokaal beleid verankerd in regionaal beleid Goede aansluiting op beleid van het Rijk Goede aansluiting op algemene economische ontwikkelingen Voldoende evaluatiemomenten Goede externe oriëntatie Creëren van betrouwbaarheid Handel vanuit besef van wederzijds afhankelijkheid Netwerkcultuur in een regio faalfactoren Betrokkenheid te klein Nog geen economische ontwikkeling an sich Te lage capaciteit Samenwerking tussen gemeenten zwak Te weinig focus Zwakke regiomarketing/communicatie naar buiten toe Lange procedures Weinig samenwerking tussen regio’s onderling
42
Het beschikken over en kunnen uitdragen van een helder regionaal verhaal is een belangrijke extra (governance)kwaliteit van een regio en vormt daarmee een belangrijke bouwsteen voor de regionaal‐economische strategie. In zo’n verhaal spelen waarden, zoals kwaliteit, identiteit, allure/uitstraling en reputatie, een belangrijke rol. Met fysiek‐ ruimtelijke interventies kan daar invloed op worden uitgeoefend door de basiskwaliteit van gebieden op te waarderen (place making), functies en voorzieningen te mengen of te combineren en diversiteit in woon‐ en werkmilieus te bewerkstelligen. Een belangrijke ingrediënt van zo’n regionaal verhaal is de capaciteit om kennisontwikkeling te verbinden met product‐ en diensteninnovatie. Strategie 2: Regionale veerkracht De PBL‐strategie van vergroten van regionale weerstand (diversiteit aan sectoren maakt minder kwetsbaar) zouden wij willen aanvullen met een strategie gericht op het vergroten van regionale veerkracht en adaptief vermogen: kringlopen en systeemdenken maken minder kwetsbaar. Dat maakt de weg vrij om op innovatieve wijze te kijken naar fysiek‐ruimtelijke condities die bijdragen aan duurzaam rendement van hergebruik, arbeid, natuurlijk kapitaal, gerelateerde variëteit en (een brede definitie van) waardecreatie. Ondernemerschap (en dus concurrentie) zou in onze ogen opgevat moeten worden als de wijze van houdbaar omgaan met bronnen (resources en opportunities). Dat vergt verbindingen tussen bedrijven onderling (ketens), tussen bedrijven en de markt (delen van kennis) en tussen bedrijven en hun omgeving (regionale kringlopen). Nabijheid is daarvoor een belangrijke enabling factor. Fysiek‐ ruimtelijke interventies kunnen betrekking hebben op beter benutten van de ruimte, beheer en transformatie, optimaliseren, renoveren, meebewegen, klimaatrobuust maken en dergelijke. Belangrijke ingrediënten voor regionale veerkracht zijn ruimte bieden voor innovatie en experimenten, bottom‐up maatschappelijke initiatieven (bijvoorbeeld rond nieuwe collectieven op het gebied van milieu, energie, zorg), maatschappelijk ondernemerschap, regionale kringlopen van productie en consumptie, de herstructurering en slimmere benutting van plekken en stromen, voorzieningen en netwerken voor duurzame energie, waterveiligheid en klimaatbestendigheid en de fysieke nabijheid van producenten, afnemers, toeleveranciers en gebruikers. Ter illustratie zien we de verbeelding van deze strategie terug in de volgende strategiekaarten van Zuidvleugel Randstad en Greenport Venlo.
43
Voorbeeld den regionalle veerkrach ht Zuidvleugeel: regionaal warmtenet – infrastructtuur voor resstwarmte en n geothermie e/ waterveiligheid en klim maatbestend digheid Greenportt Venlo: crad dle‐to‐cradle principe. kriingloop lokale energiewinning
44
Strategie 3: Regionale verbindingskracht Verbinding is meer dan alleen fysieke bereikbaarheid (weg, spoor, etc.), maar gaat ook en met name over de netwerkpraktijken van ondernemers en de analoge en digitale mogelijkheden voor wederzijdse bevruchting, innovatie, onverwachte ontmoetingen en interacties, die meer met verschillende typen van nabijheid (geografisch, sociaal, organisatorisch, institutioneel en cognitief) te maken hebben dan met knooppunten in het infrastructurele netwerk (die de overstapmachines zijn in het stedelijk weefsel). De creatie van speciale ontmoetingsplekken voor regionale actoren (‘interactiemilieus’) als gelegenheid voor ontmoeting en de uitwisseling van ideeën, kennis en diensten is meer dan het plaatsen van stations op het traject van een regionaal infrastructureel netwerk. Vanuit de veronderstelling dat de ruimte zich voegt naar economische praktijken, zou eerst gekeken en geluisterd moeten worden naar hoe ontmoeting in de praktijk plaatsvindt, hoe regionale actoren daartoe kunnen worden uitgenodigd worden en welk beeld zij zelf hebben van zo'n trefpunt. Belangrijke ingrediënten voor regionale verbindingskracht zijn niet alleen het kunnen beschikken over een robuust en intermodaal mobiliteitssysteem, moderne digitale voorzieningen en een regionale ruggengraat als drager voor ruimtelijke ontwikkelingen, maar ook de regionale interactiemilieus als trefpunt voor mensen en markt voor kennis, ideeën en innovatie. Ter illustratie: het scherpst hebben we deze ingrediënten aangetroffen in de ruimtelijk‐economische strategiekaarten van de Zuidvleugel en van Netwerkstad Twente.
45
Voorbeeld den regionalle verbindinggskracht Zuidvleugeel: stedelijkee interactiem milieus en nieeuwe verbanden tussen d de kennis‐ en n productie‐ economie Netwerksttad Twente: ontwikkelingg langs een rregionale rugggengraat
46
4.5 Aanbevelingen Door deze verkenning van andere wetenschappelijke perspectieven en de praktijk van regionale ontwikkeling is volgens ons de kennisbasis versterkt van ruimtelijk‐ economische strategieën voor verbetering van de concurrentiepositie van stedelijke regio’s in Nederland. In aanvulling op het werk van het PBL bevelen wij aan om in een gereedschapskist strategieën van het ministerie van IenM drie nieuwe strategieën op te nemen om te bereiken wat je als regio wilt, namelijk strategieën over verhaalkracht, veerkracht en verbindingskracht. Het thema governance speelt hierin in onze ogen een vanzelfsprekende rol, want elke moderne strategie bestaat uit afwegingen en keuzes met betrekking tot de rol/verantwoordelijkheid van overheden en private partijen, ondernemerschap, spelregels voor duurzame ontwikkeling, arrangementen voor regionale samenwerking en allianties op alle schaalniveaus van lokaal, regionaal, nationaal en internationaal.
47
Bijlage 1: Geraadpleegde bronnen Geraadpleegde bronnen voor hoofdstuk 2: Asheim, Bjorn, Ron Boschma en Philip Cooke; Constructing regional advantage: platform policies based on related variety and differentiated knowledge bases, 2012 Atzema, Oedzge e.a.; The Amsterdam family of clusters, Utrecht 2011 Atzema, Oedzge e.a.; Vitale bedrijvenclusters in de regio Amersfoort, Utrecht 2012 Atzema, Oedzge; Kracht van Utrecht, vertrouwde en nieuwe zienswijzen op regionale economie, Utrecht 2013 Atzema, Oedzge; impressies gesprek op 1 november 2013 Bastein, Ton e.a.; Kansen voor de circulaire economie in Nederland, TNO 2013 Boekema, Frans; Economie en geografie; over de moeizame pogingen tot interdisciplinaire synergie, Kwartaaltijdschrift, jrg. 1, 2004 Boschma, Ron en Koen Frenken; Why is economic geography not an evolutionary science? In: Journal of Economic Geography 6, 2006 Dankbaar, Ben; Kapitalisme, ondernemerschap en duurzaamheid, Nijmegen 2013 Deloitte Real Estate Advisory; Bedrijfsleven aan het woord: monitor tevredenheid vestigingsklimaat, 2012 Ebbekink, Miranda en Arnoud Lagendijk; What's next in researching Cluster Policy: Place based governance for effective cluster policy, European Planning Studies 2012 Ellen Macarthur Foundation; Towards the circular economy deel 1 en 2, 2013 Ernst&Young; Nederland op Koers Barometer Nederlandse vestigingsklimaat, 2013 Groenewegen, John; Inzichten uit de institutionele economie, in: Managing Accounting, 2004 Heijman, W.J.M.; Wortels van de regionale economie, Inaugurele rede Nijmegen 2001 Jacobs, Wouter en Arnoud Lagendijk; Strategic coupling as strategy: how seaports connect to global flows of containerized transport, 2013 Joustra, Douwe Jan; Leren van de natuur, de weg naar de circulaire economie, maart 2012
48
Knaack, Ruud en Henk Jager; De relevantie van institutionele economie voor economische transities, 2002 Kooij, Henk Jan, Kristof van Assche en Arnoud Lagendijk; Open concepts as crystallization points and enablers of discursive configurations: the case of the Innovation Campus in the Netherlands, European Planning Studies 2012 Lagendijk, Arnoud; impressies gesprek op 1 november 2013 Massart, Laura; Regio's op eigen kracht?, Nijmegen 2009 Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie; Voortgangsrapportage bedrijvenbeleid in uitvoering, brief aan de TK 2012 Ministerie van Economische Zaken; Uitwerking Regeerakkoord voor versterking kenniseconomie, brief aan TK, 2013 Ministerie van Economische Zaken; Bedrijvenbeleid in volle gang, Voortgangsrapportage bedrijvenbeleid 2013 Ministerie van Infrastructuur en Milieu; Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, 2012 Ministerie van Infrastructuur en Milieu; Uitvoering Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, brief aan de TK 2013 MVO Nederland; Circulaire economie, 2012 Nagelkerke, A.G.; De klassieke institutionele economie en de mainstream; een passage langs oude en nieuwe thema's, in: Beleid en Maatschappij, XXI (5) 1994 Oosting, Jan; Delen is het nieuwe vermenigvuldigen, Nijmegen 2012 Raad voor de leefomgeving en infrastructuur; Essays Toekomst van de stad, 2012 Raad voor de leefomgeving en infrastructuur; Nederlandse logistiek 2040, Designed to last, 2013 Raspe, Otto en Frank van Oort; Ruimtelijk‐economisch beleid in de kenniseconomie, Ruimtelijk Planbureau, 2007 Raspe, Otto en Frank van Dongen e.a.; Werken aan de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse regio's, PBL 2013 Raspe, Otto e.a.; presentatie voor I&M over Werken aan de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse regio's, 2013 Schuddebeurs, A.P.; Bedrijven en steden, Delft 2013
49
Smit, Annet Jantien; Ruimtelijke kwaliteiten van creatieve werkmilieus, 2012 Vanthillo, Ties en Ann Verhetsel; Paradigm change in regional policy: towards smart specialisation? Lessons from Flanders (Belgium), Belgeo 2012 Weterings, Annet e.a.; Clusters en economische groei, Ruimtelijk Planbureau, 2007 WRR; Innovatie vernieuwd, opening in viervoud, 2008 Geraadpleegde bronnen voor hoofdstuk 3 Economische actieagenda Noordvleugel, provincies Flevoland, Noord‐Holland en Utrecht, stadsregio's Amsterdam en Utrecht, gemeenten Almere, Amsterdam en Utrecht, maart 2013 Zuidvleugel, de topregio van Nederland; naar een nieuwe economische agenda Zuidvleugel 2010‐2020, A. van der Slot e.a., Roland Berger, 2011 Manifest voor een sterke Zuidvleugel Randstad, Beraad Bedrijfsleven Zuidvleugel, maart 2013 De weerbare regio, ruimtelijk‐economisch beleid in de Zuid‐Hollandse kenniseconomie, presentatie Frank van Oort bij provincie Zuid‐Holland, januari 2013 Hoofdkantoor nieuwe Regionale Ontwikkelingsmaatschappij naar Den Haag, persbericht denhaag.nl, oktober 2013 Adaptieve Agenda Zuidelijke Randstad 2040, Rijk en Zuidvleugelpartners, vastgesteld in Bestuurlijk Overleg MIRT 14 november 2013 Brainport 2020: Top Economy, Smart Society, februari 2011 Aviolanda Woensdrecht, een weg naar de oplossing, Projectgroep Aviolanda Woensdrecht, augustus 2008 Ruimtelijke visie Aviolanda Woensdrecht, Bestuurlijke Kerngroep, januari 2010 Strategische ontwikkelingsvisie 1e fase 2011‐2016 Aviolanda Woensdrecht, mei 2011 Masterplan gebiedsontwikkeling Klavertje 4/Greenport Venlo, projectorganisatie K4GV, 2009 De koers van de regio; agenda stedelijk netwerk Zuid‐Limburg Op volle stoom vooruit; activiteitenplan regiobranding Zuid‐Limburg, 2013 Regionaal Plan 2005‐2020 Stadsregio Arnhem Nijmegen, 2006
50
Regionale omgevingsagenda Stadsregio Arnhem Nijmegen, april 2013 Ontwikkelagenda Netwerkstad Twente; ontwikkelingsperspectief 2040, juni 2013 Innovatieregio Energy Valley, provincies Drenthe, Groningen, Friesland en Noord‐ Holland, januari 2009 Energy Valley, transitie in versnelling, Energy Valley april 2013 Ontwerp Noordervisie gepresenteerd, persbericht provincies Groningen, Friesland en Drenthe, juni 2013 Geraadpleegde websites: www.rijksoverheid.nl/documenten‐en‐publicaties/rapporten www.noord‐holland.nl www.zuidvleugel.nl www.brainport2020.nl www.brainport.nl www.nivr.nl www.dcgv.nl www.greenportvenlo.nl www.aviolanda.nl www.zuidlimburg.nl www.destadsregio.nl www.health‐valley.nl www.regiotwente.nl www.energyvalley.nl www.noordervisie2040.nl mirt2014.mirtprojectenboek.nl
51
Bijlage 2 A..
Enkele oveerzichtsschem ma’s van alteernatieve theorieën
Het vie er lagen scheema van de institutionele economie cf. Williamso on, 1998.
52
B.
Concu urrentiekrach ht van regio'ss: het piramiidemodel (Attzema; Gardiner 2004)
53
C. Vergelijking van heet traditioneele productieeproces en ee en circulair e economisch model (bron: MVO Nedeerland, 2012 2)
54
Bijlage 3:
Overzichtssdiagrammen n van maatreegelen en schaalniveaus
55
56
57