Workmate voor een sterke burger Effectieve cliëntenparticipatie in de Wmo
EEN HANDLEIDING VOOR GEMEENTELIJKE BELEIDSBEÏNVLOEDING MET AANDACHTSPUNTEN
1. DE INHOUD VAN HET GEMEENTELIJK STANDPUNTEN WMO BELEID INSTRUMENTEN
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
COLOFON Titel
Workmate voor een sterke burger. Effectieve cliëntenparticipatie in de Wmo. Een handleiding voor gemeentelijke beleidsbeïnvloeding met aandachtspunten, standpunten en beïnvloedingsinstrumenten.
Uitgave
Zorgbelang Brabant
Concept
Wmo Adviesgroep en Zorgbelang Brabant
Tekst
Diana van Doorn, Gert-Jan Bloemendal, Hans Blaauwbroek, Renske Mol
Ontwerp
Vormix, Maarssen
Druk
Stimio Consultants Drukwerk & Design bv, Tiel (FSC-gecertificeerd)
Datum
3e herziene uitgave, mei 2008
Alle informatie in deze Workmate is auteursrechtelijk beschermd. Gehele of gedeeltelijke overname van passages uit deze publicatie is toegestaan, mits daarbij de bron, Zorgbelang Brabant wordt vermeld. Hoewel deze publicatie met veel zorg is samengesteld, aanvaardt Zorgbelang Brabant geen aansprakelijkheid voor schade onstaan door eventuele fouten en/of onvolkomenheden in deze publicatie. Uiteraard stellen wij het op prijs als u onvolledigheden en/of fouten aan ons meldt. U kunt hierover contact opnemen met Renske Mol,
[email protected]
INFORMATIE Meer informatie over deze uitgave kunt u krijgen bij Zorgbelang Brabant: Lokatie Noordoost-Brabant T 073 612 33 55
[email protected] Lokatie Midden-Brabant T 013 594 21 70
[email protected] Lokatie West-Brabant T 076 522 33 43
[email protected] Lokatie Zuidoost-Brabant T 040 212 56 78
[email protected] De adressen van alle zorgbelangorganisaties in Nederland vindt u bij hoofdstuk 5.
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Deze uitgave is in 2005 tot stand gekomen in nauwe samenwerking tussen: - Brabants Samenwerkingsverband van Zorgvragers in de GGZ - Brabantse Raad van Mantelzorgers - Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid - LOC (Landelijke Organisatie Cliëntenraden) - POG Regioraad (Brabants Centrum voor Gehandicaptenbeleid) - Provinciaal Samenwerkingsverband Ypsilon Noord-Brabant - PFvO (Provinciaal Samenwerkingsverband van de vier Regionale Federaties van Ouderverenigingen) - RPCP Midden-Brabant * - RPCP Noordoost-Brabant * - RPCP West-Brabant * - RPCP Zuidoost-Brabant * - VBOB (Stichting Verenigde Bonden Overleg Brabant) VBOB is een overlegplatform van de ouderenorganisaties: ANBO, PCOB, KBO, PSOB, BOOG en NVOG * Eind 2006 is de naam RPCP veranderd in Zorgbelang Brabant.
Dit product is tot stand gekomen met steun van de provincie Noord-Brabant. Deze derde uitgave is mede gefinancierd door stichting Fonds PGO.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
INHOUD Inleiding
5
Leeswijzer 5 Samenvatting 7
7
1.
De inhoud van het gemeentelijk Wmo-beleid 1.1 Algemeen 1.1.1 Inclusief beleid 1.1.2 Regie en afstemming 1.1.3 Civil Society 1.1.4 Kwaliteit 1.2 Prestatievelden 1.2.1 Bevorderen sociale samenhang 1.2.2 Preventief jeugdbeleid 1.2.3 Geven van informatie, advies en cliëntondersteuning 1.2.4 Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers 1.2.5 Bevorderen maatschappelijke participatie van mensen met een beperking 1.2.6 Verlenen van voorzieningen 1.2.7 Maatschappelijke opvang en het bestrijden van huiselijk geweld 1.2.8 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg 1.2.9 Ambulante verslavingszorg
2.
De organisatie van het Wmo-beleid
9
17 17 1018 19 20 21 22 23 24 25 26 28 29 30 31 32
33
2.1 Cliëntenparticipatie
34
2.2 Eén loket
35
2.3 Voorlichting
36
2.4 Compensatieplicht
37
2.5 Indicatiestelling
39
2.6 Keuzevrijheid 2.6.1 Persoonsgebonden budget (PGB) 2.6.2 Zorg in natura
40 41 42
2.7 Rechtspositie
43
3
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2.8 Financieel kader 2.8.1 Omvang beschikbare middelen 2.8.2 Eigen bijdrage
3.
4
Effectieve cliëntenparticipatie
45 45 46
47
3.1 Aspecten van beïnvloeding 3.1.1 Inleiding en afbakening 3.1.2 Effectieve invloed en ambitie
48 48 48
3.2 Vormen en modellen van cliëntenparticipatie 3.2.1 De participatieladder 3.2.2 Participatiemodellen
51 51 52
3.3 Wie participeert? 3.3.1 Samenwerking 3.3.2 Vertegenwoordiging
54 54 54
3.4 Momenten van participatie 3.4.1 De Wmo-kapstok
56 56
3.5 Beïnvloedingsinstrumenten 3.5.1 Algemeen 3.5.2 Formele beïnvloedingsinstrumenten 3.5.3 Informele beïnvloedingsinstrumenten 3.5.4 Voorbeelden van informele beïnvloedingsinstrumenten
58 58 58 59 60
3.6 Samenwerking en afstemming 3.6.1 Algemeen 3.6.2 Ondersteuningsaanbod Zorgbelang Organisaties
61 61 61
4.
Beleid en wetgeving
63
5.
Adressen en informatiebronnen
65
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
INLEIDING De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) heeft als doel dat iedereen, met of zonder een beperking, volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. Gemeenten krijgen de belangrijke taak om Wmo-beleid te ontwikkelen én uit te voeren. Cliëntenparticipatie is daarbij belangrijk. In de Wmo is vastgelegd dat 'belanghebbenden' door de gemeente betrokken worden bij de ontwikkeling van het beleid. Doel van de Wmo is dat alle burgers, dus ook mensen met een beperking, kunnen deelnemen aan de samenleving. Dit betekent dat het beleid goed moet aansluiten op de wensen en behoeften van verschillende cliënten. Dat lukt beter als beleid samen met cliëntenorganisaties wordt ontwikkeld. Deze handleiding ‘Workmate voor een sterke burger. Effectieve cliëntenparticipatie in de Wmo’ bevat aandachtspunten en standpunten voor de vormgeving van gemeentelijk Wmo-beleid. In deze map zitten verder aanbevelingen voor het beïnvloeden van dit beleid: Hoe bereikt u uw doel? Kortweg: de handleiding gaat in op de vragen over wat u wilt bereiken met betrekking tot de Wmo en hoe u dit kunt realiseren. De handleiding is een hulpmiddel voor lokale cliëntenorganisaties en belangenbehartigers. De informatie, aandachtspunten en methoden uit deze map staan u ten dienste bij uw werkzaamheden als belangenbehartiger in uw gemeente. De informatie is algemeen van aard. U bepaalt zelf op welke wijze u de informatie gebruikt, wat haalbaar en effectief is. U neemt deel aan een politiek proces. De lokale situatie is bepalend voor de uitkomsten daarvan. Standpunten en ideeën over de Wmo zullen zich de komende jaren nog volop ontwikkelen. Zo ontstaat steeds meer duidelijkheid over de inhoud en de grenzen van de wet, over de beschikbare financiële middelen en de manier waarop gemeenten de wet gaan invullen. Dit geldt ook voor ideeën en standpunten vanuit cliëntenperspectief. Daarom is deze workmate een losbladig systeem. Het heeft onze bedoeling om komende jaren nog aanvullingen te maken. Deze kunt u op eenvoudige wijze toevoegen. Deze derde herziene uitgave van de ‘Workmate voor een sterke burger. Effectieve cliëntenparticipatie in de Wmo’ wordt u aangeboden door Zorgbelang Brabant. De teksten en aanbevelingen zijn gebaseerd op de wettekst die door de Tweede Kamer is goedgekeurd. De inhoud is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provinciale en regionale cliëntenorganisaties. Wij willen u met deze informatie van dienst zijn en denken dat het gebruik leidt tot een cliëntgericht Wmo-beleid. Heeft u vragen of opmerkingen? Neem dan contact op met de zorgbelangorganisatie in uw regio. De telefoonnummers vindt u in hoofdstuk 5.
5
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
6
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
LEESWIJZER De handleiding ‘Workmate voor een sterke burger. Effectieve cliëntenparticipatie in de Wmo’ bevat verschillende soorten informatie: 1. 2. 3. 4. 5.
De inhoud van het gemeentelijk Wmo-beleid De organisatie van het Wmo-beleid Effectieve cliëntenparticipatie Beleid en wetgeving Adressen en informatiebronnen.
Sinds 1 januari 2007 is de Wmo in werking en voert de gemeente deze wet uit. Maar de wet is nog lang niet 'uit-ontwikkeld'. Daarom is deze handleiding een losbladig systeem. Dat u kunt aanvullen met actuele informatie. Na deze leewijzer treft u eerst een samenvatting met per onderdeel een korte omschrijving van de Wmo en aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief. Hoofdstuk 1 en 2 beginnen steeds met een beschrijving van de plannen op basis van de wettekst. Daaronder vindt u een aantal aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief. Deze punten kunnen u behulpzaam zijn bij de voorbereidingen op het gesprek met de gemeentelijke ambtenaar of wethouder.
1.
De inhoud van het gemeentelijke Wmo-beleid
Iedere gemeente legt haar Wmo-beleid vast in een beleidsplan. De gemeente stelt dit minimaal één keer in de vier jaren op. In het beleidsplan staan de visie van de gemeente en de doelen die de gemeente wil behalen op negen prestatievelden. In de handleiding vindt u een korte beschrijving van enkele algemene onderwerpen en de negen prestatievelden. Deze beschrijvingen zijn ontleend aan de wettekst en de Memorie van Toelichting zoals vastgesteld in 2006. Het zijn feitelijke beschrijvingen van de plannen met betrekking tot de Wmo. Per onderwerp en per prestatieveld zijn belangrijke aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief beschreven. Deze zijn tot stand gekomen door het bundelen van standpunten en visies van diverse cliëntenorganisaties. Gekozen is om algemeen geldende aandachtspunten op te nemen. U kunt de handleiding aanvullen met aandachtspunten die specifiek van belang zijn voor uw doelgroep.
2.
De organisatie van het Wmo-beleid
Iedere gemeente legt in een verordening vast hoe de Wmo wordt uitgevoerd. Hierin staat bijvoorbeeld wanneer burgers een beroep kunnen doen op ondersteuning in het kader van de Wmo, hoe de gemeente het compensatiebeginsel invult en welke eigen bijdragen worden gevraagd. In deze handleiding vindt u een korte beschrijving van belangrijke onderwerpen die in de verordening geregeld moeten worden. Per onderwerp zijn belangrijke aandachtspunten vanuit het cliëntenperspectief beschreven.
3.
Effectieve cliëntenparticipatie
Bij onderdeel 1 en 2 vindt u informatie over de inhoud van Wmo-beleid. Wat wilt u bereiken? Bij onderdeel 3 gaat het over de vraag hoe u dit kunt realiseren.
7
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
De gemeente betrekt 'belanghebbenden' bij het ontwikkelen van Wmo-beleid. We noemen dit cliëntenparticipatie. Belanghebbenden zijn cliënten die gebruik maken van voorzieningen en diensten die onder de Wmo vallen. Meestal worden zij vertegenwoordigd door cliëntenorganisaties. Het is belangrijk dat cliëntenorganisaties op verschillende manieren én op verschillende momenten bij de ontwikkeling van het Wmo-beleid zijn betrokken. In de handleiding vindt u manieren en suggesties voor effectieve cliëntenparticipatie.
4.
Beleid en wetgeving
Dit deel bevat feitelijke informatie over de wet- en regelgeving met betrekking tot de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
5.
Adressen en informatiebronnen
Hier vindt u de gegevens van alle zorgbelangorganisaties in Nederland en ook de telefoonnummers en websites van organisaties waar u meer informatie over de Wmo kunt vinden.
8
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • 3E HERZIENE UITGAVE • SAMENVATTING
Samenvatting De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) heeft als doel dat iedereen, met of zonder een beperking, volwaardig aan de samenleving kan deelnemen. De Wmo wordt vanaf 2007 uitgevoerd door de gemeenten. Zij krijgen een grote beleidsvrijheid bij het invullen en uitvoeren van het Wmo-beleid. Voor veel lokale belangenorganisaties speelt de vraag hoe zij dit gemeentelijke beleid kunnen beïnvloeden. De handleiding ‘Workmate voor een sterke burger. Effectieve cliëntenparticipatie in de Wmo’ biedt u hiervoor handreikingen. De informatie is opgebouwd in drie delen: 1 De inhoud van het gemeentelijk Wmo-beleid. 2 De uitvoering van het Wmo-beleid. 3 Effectieve cliëntenparticipatie.
Onderdeel 1:
De inhoud van gemeentelijk Wmo-beleid
Inhoud wetsvoorstel Wmo
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief
Paragraaf
Beleidsnota Wmo - eens in de vier jaar, vaker mag. - beschrijft de onderdelen inclusief beleid, regie en afstemming, civil society en kwaliteit.
Cliënten en hun organisaties worden door de gemeenten betrokken bij: - het schrijven van het beleidsplan; - de evaluatie van het beleidsplan. Neem zonodig zelf initiatief voor betrokkenheid.
1.1
- Inclusief beleid Beleid dat is gericht op een samenleving waarin iedereen kan meedoen. Een beperking mag hierin geen belemmering vormen.
Inclusief beleid wordt met cliënten opgesteld. Het lokale beleidsplan is opgesteld op basis van Agenda 22.
1.1.1
- Regie en afstemming De gemeente krijgt met de Wmo veel verantwoordelijkheden. Het gemeentelijke beleid wordt afgestemd met andere partijen zoals cliëntenorganisaties, woningcorporaties en zorgaanbieders.
Zorg dat u weet wat de regierol van de 1.1.2 gemeente inhoudt en wat de verantwoordelijkheid is van de gemeente. Spreek de gemeente hier op aan. Gemeenten investeren in bovenlokale samenwerking.
- Civil society Met civil society wordt het sociale netwerk bedoeld om de burger heen. Denk aan familie en vrienden maar ook maatschappelijke organisaties als de kerk en vrijwilligersorganisaties. Met hulpvragen moeten burgers zich eerst wenden tot de civil society, dan pas tot de gemeente.
Zelfzorg is een belangrijk onderdeel van 1.1.3 de civil society. De gemeente stimuleert en faciliteert zelfzorg. Draag de voorwaarden aan de gemeente aan, die nodig zijn om sociale netwerken te organiseren. De civil society mag niet gebruikt worden om zorg af te kunnen schuiven. Professionele zorg mag niet worden vervangen door informele zorg.
9
SAMENVATTING • 3E HERZIENE UITGAVE • WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER
- Kwaliteit De gemeente heeft een grote beleidsvrijheid bij het invullen van het kwaliteitsbeleid. Zij bepaalt welke kwaliteitseisen gehanteerd worden en het toezicht op de naleving daarvan.
Cliënten worden betrokken bij: - het opstellen van kwaliteitscriteria; - toetsen van de kwaliteit. De kwaliteit van voorzieningen is het uitgangspunt, daarna kan een prijsvergelijking plaatsvinden
Prestatievelden In de Wmo zijn negen prestatievelden (beleidsterreinen) opgenomen. De gemeente legt per prestatieveld vast welke resultaten zij wil bereiken. Dit maakt het gemeentelijke beleid toetsbaar.
1.1.4
1.2
1 Bevorderen sociale samenhang Het versterken van maatschappelijke verbanden.
Vraag de gemeente een probleemverkenning uit te voeren. De resultaten zijn beschikbaar voor cliëntenorganisaties. Er is aandacht voor kwetsbare groepen.
1.2.1
2 Preventief jeugdbeleid
De gemeentelijke taken op het gebied van jeugdbeleid zijn duidelijk voor cliëntenorganisaties. Gemeenten werken aan goede bovenlokale samenwerking ten aanzien van het jeugdbeleid.
1.2.2 & aanv. 8
3 Geven van Informatie, advies en cliëntondersteuning Activiteiten gericht op het ondersteunen van de burger bij het vinden van de weg in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Er zijn geen vormeisen gesteld.
Cliënten beschikken over onafhankelijke informatie en advies. Ervaringsdeskundigheid is onderdeel van de informatievoorziening. Gemeenten laten zich leiden door de één loket gedachte.
1.2.3 & aanv. 2
4 Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers
Versterking van mantelzorg, bijvoorbeeld door het faciliteren van steunpunten mantelzorg en het geven van informatie en advies over mantelzorg in het gemeentelijk Wmo-loket. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers valt onder de compensatieplicht van de gemeente. Dit betekent dat mantelzorgers een beroep kunnen doen op de gemeente voor voorzieningen.
1.2.4 & aanv. 8
10
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • 3E HERZIENE UITGAVE • SAMENVATTING
5 Bevorderen maatschappelijke participatie van mensen met een beperking Algemene maatregelen ter bevordering van participatie van iedere burger en mensen uit kwetsbare groepen in het bijzonder.
De inhoud van het beleid wordt gecon1.2.5 cretiseerd. En de gemeente is hierop aanspreekbaar. Het beleid is afgestemd op wensen van deze groepen. Bij bouwplannen en inrichtingsplannen openbare omgeving wordt advies BTB (bereikbaarheid, toegankelijkheid, bruikbaarheid) ingewonnen.
6 Verlenen van voorzieningen De gemeente verstrekt individuele voorzieningen, zoals huishoudelijke hulp.
De gemeente geeft aan wat zij verstaat onder zelfredzaamheid en maatschappelijk participeren. De gemeente legt duidelijk vast wat haar doelstelling is bij het aanbieden van voorzieningen aan individuele burgers. De integrale indicatiestelling wordt uitgevoerd door een onafhankelijke organisatie.
1.2.6
7 Maatschappelijke opvang en het bestrijden van huiselijk geweld
De gemeente beschrijft voor welke doelgroepen maatschappelijke opvang beschikbaar is en welke voorzieningen hiervoor worden getroffen. Er is afstemming met andere organisaties zoals de politie, crisisopvang GGZ en GGD.
1.2.7 11
8 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg De gemeente kent de kwetsbare groepen 1.2.8 in de gemeente. De gemeente betrekt deze groepen bij het opstellen van beleid. 9 Ambulante verslavingszorg
Behoud van 'bemoeizorg'.
1.2.9
SAMENVATTING • 3E HERZIENE UITGAVE • WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER
Onderdeel 2: De organisatie van het Wmo-beleid Uitvoeringsplannen Wmo
12
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief
Paragraaf
De gemeente is verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van de Wmo. Dit betekent dat de gemeente een verordening opstelt met de beschrijving hóe en onder welke voorwaarden burgers in aanmerking komen voor voorzieningen. Daarnaast zet de gemeente een organisatie op voor uitvoering van de Wmo.
Belangrijke onderwerpen: - cliëntenparticipatie; - één loket; - voorlichting; - compensatieplicht; - indicatiestelling; - keuzevrijheid; - rechtspositie; - financieel kader.
2
Cliëntenparticipatie De overheid hecht veel waarde aan cliëntenparticipatie bij het opstellen van gemeentelijk beleid voor de Wmo. De gemeente is verplicht om cliëntenorganisaties te betrekken bij de ontwikkeling en vaststelling van Wmo beleid.
Cliëntenorganisaties worden door de gemeente betrokken bij de ontwikkeling van het Wmo beleidsplan en het opstellen van de Wmo verordening. De gemeente stelt alle relevante informatie beschikbaar. Cliëntenorganisaties stimuleren de gemeente om een budget beschikbaar te stellen voor cliëntenparticipatie.
2.1
Eén loket Er zijn veel voorzieningen en regelingen en het informatieaanbod hierover is versnipperd. Cliënten weten vaak niet waar zij terecht kunnen voor vragen en ondersteuning. Gemeenten hebben beleidsvrijheid ten aanzien van vormgeving. Het opzetten van lokale loketten wordt wenselijk geacht.
De gemeente zorgt voor voldoende bekendheid bij de burger van doel, functie en werkwijze van het loket. Cliënten kunnen bij het loket terecht voor Wmo-voorzieningen én AWBZ Zorg. Cliënten kunnen bij het loket terecht voor ondersteuning van indicatie en de uiteindelijke realisatie van de vraag.
2.2 & aanv. 2
Voorlichting De Wmo betekent veranderingen voor burgers. De gemeente zorgt voor voorlichting over de veranderingen en de inhoud van het gemeentelijke beleid. De veranderingen worden beschreven voor verschillende groepen die met de Wmo te maken krijgen.
Cliëntenorganisaties worden betrokken bij de gemeentelijke informatiecampagne met betrekking tot de inhoud en uitvoering van het Wmo beleid.
2.3
Compensatieplicht De gemeente biedt mensen met een fysieke, geestelijke of sociale beperking voorzieningen aan die zelfredzaamheid
Het doel van het aanbieden van voorzieningen is het vergroten van zelfredzaamheid of mogelijkheden voor maatschappelijke participatie.
2.4 & aanv. 6
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • 3E HERZIENE UITGAVE • SAMENVATTING
of maatschappelijke participatie bevorderen.
De gemeente legt deze doelstelling vast in haar beleid en verordening. Voorzieningen die ter compensatie worden aangeboden moeten adequaat zijn. De gemeente baseert haar beleid op de modelverordening van de gezamenlijke cliëntenorganisaties. (www.programmavcp.nl)
Indicatiestelling Om te bepalen of iemand in aanmerking komt voor een individuele voorziening op basis van de Wmo wordt een indicatie gesteld. De gemeente bepaalt hoe de indicatiestelling plaatsvindt en wie deze uitvoert: de gemeente zelf of een externe organisatie.
De indicatiestelling voor Wmo-voorzieningen vindt onafhankelijk, objectief en integraal plaats, met zo min mogelijke bureaucratie. De gemeente maakt hiervoor gebruik van de ICF. Er is een eenvoudige klachtenregeling voor de indicatiestelling die bij cliënten bekend is.
Keuzevrijheid Cliënten die in aanmerking komen voor een individuele voorziening kunnen kiezen uit een voorziening in natura of een PGB. Wanneer een cliënt kiest voor een voorziening in natura moet hij minimaal de keuze hebben uit twee aanbieders.
2.5 & aanv. 6
2.6
13
PGB De gemeente is verplicht om cliënten de mogelijkheid van een PGB aan te bieden voor alle individuele voorzieningen, tenzij hiertegen bij bepaalde personen overwegende bezwaren bestaan.
Wanneer een collectieve voorziening adequaat is, hoeft de gemeente geen individuele voorziening aan te bieden. De gemeente sluit niet op voorhand groepen cliënten uit voor een PGB. De gemeente treft goede overgangsmaatregelen voor cliënten met een bestaand PGB.
Zorg in natura Voor de levering van zorg, hulpmiddelen of diensten sluit de gemeente overeenkomsten af met aanbieders. De gemeente levert in principe zelf geen diensten. Wat er wordt ingekocht is afhankelijk van het gemeentelijke beleid.
De gemeente realiseert voldoende keuze- 2.6.2 mogelijkheden voor mensen die kiezen & voor voorzieningen in natura. aanv. De gemeente stelt in samenwerking met 7 cliëntenorganisaties een programma van eisen (het bestek) op voor de in te kopen voorzieningen. De kwaliteit van de voorzieningen is leidend. Pas daarna kan een prijsvergelijking worden gemaakt.
2.6.1
SAMENVATTING • 3E HERZIENE UITGAVE • WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER
Rechtspositie De rechtspositie van cliënten wordt in de Wmo bepaalt door: - de motiveringsplicht - het recht op bezwaar en beroep - de toepassing van patiëntenrechten - het recht op kwaliteit
De gemeente motiveert haar beslissingen over het toekennen of afwijzen van voorzieningen in voor de burger begrijpelijke taal. De gemeente hanteert een duidelijke regeling voor bezwaar en beroep. De wet Klachtrecht (WKCZ) en wet Medezeggenschap (WMCZ) zijn van toepassing onder de Wmo. De Kwaliteitswet Zorginstellingen is van toepassing onder de Wmo.
Financieel kader
14
2.7
2.8
Omvang beschikbare middelen Aan het Gemeentefonds worden middelen toegevoegd voor uitvoering van de Wmo.
Cliëntenorganisaties krijgen inzicht in de beschikbare middelen voor Wmo-beleid op het moment van overdracht.
2.8.1
Eigen bijdrage In de Wmo krijgen gemeenten een beperkte beleidsvrijheid bij het hanteren van een eigen bijdrageregeling. De eigen bijdrage voor de extramurale AWBZ en de Wmo worden op elkaar afgestemd, zodat een stapeling van eigen bijdragen wordt voorkomen.
De gemeente voert een terughoudend gemeentelijk beleid met betrekking tot eigen bijdragen. Dit geldt zeker voor kwetsbare groepen. Het minimumniveau van voorzieningen is beschikbaar en toegankelijk voor mensen met een minimum inkomen
2.8.2
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • 3E HERZIENE UITGAVE • SAMENVATTING
Onderdeel 3:
Effectieve beleidsbeïnvloeding
Uitgangspunten voor effectieve cliëntenparticipatie
Paragraaf
Participatie betekent mee doen, mee praten en in sommige gevallen mee beslissen. Door te participeren kunt u invloed uitoefenen op het gemeentelijke beleid en besluitvorming en zo opkomen voor de belangen van uw achterban.
3
Zorg dat u inzicht heeft in het ‘speelveld’ dat u wilt beïnvloeden en de ‘spelers’: waar gaat het over en wie zijn de betrokken partijen. Met betrekking tot de Wmo is het gemeentelijke beleid het speelveld: daar wilt u invloed op uitoefenen. De spelers zijn, in ieder geval de gemeente, maar ook cliëntenorganisaties, woningcorporaties, zorgaanbieders.
3.1.2
Verken het speelveld: verdiep u in de wet- en regelgeving, onderzoek wie uw medestanders en tegenstanders zijn.
3.1.2
Bepaal uw doelen, argumenten, strategie, tijdpad en participatie- en beïnvloedingsinstrumenten die u wilt gebruiken. Verwerk dit in een plan. Toets regelmatig of de gestelde doelen, de gekozen strategie en het beïnvloedingsinstrument nog steeds geldend en effectief zijn. Zo niet pas deze dan aan, aan de actuele situatie.
3.1.2
Invloed betekent ook verantwoordelijkheid: u wordt mede verantwoordelijk voor gekozen beleid. U bent daarop ook aanspreekbaar. Dit is niet altijd de meest gewenste situatie. Bepaal vooraf hoeveel invloed u wilt hebben en hoeveel verantwoordelijkheid u wilt nemen.
3.2.1
Maximale invloed is geen doel op zich. Cliëntenparticipatie blijft een middel om inhoudelijke standpunten te realiseren. Niet altijd geldt: hoe meer invloed, hoe meer wensen worden gerealiseerd.
3.2.2
Creëer draagvlak. Dit betekent samenwerken met andere partijen. Samenwerking op lokaal niveau kan betekenen dat u meer invloed kan uitoefenen op het beleid. De invloed van één grote groep is vaak sterker dan van tien kleine.
3.3.1
Benoem een vertegenwoordiger die namens de doelgroep optreedt (mandaat).
3.3.2
Ieder beleidsproces kent een aantal opeenvolgende fasen. - bewustwording; - probleemverkenning; - beleidsontwikkeling; - besluitvorming; - implementatie; - evaluatie. In elke fase kan invloed worden uitgeoefend op de uitkomsten.
3.4 3.4.1
15
SAMENVATTING • 3E HERZIENE UITGAVE • WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER
16
De grootste mogelijkheden voor beïnvloeding liggen ver vóór de besluitvormingsfase, dikwijls zelfs voor het moment waarop de concepten worden opgesteld. Stel hier uw planning op in en zorg dat u op tijd uw stem laat horen.
3.4.2
De fase besluitvorming leent zich vaak voor formele beïnvloedingsmogelijkheden In de fasen bewustwording, probleemverkenning en beleidsontwikkeling is informele beïnvloeding geschikt.
3.4.2
Voorbeelden van instrumenten voor formele beïnvloeding: - inspraak; - petities; - bezwaar.
3.5.2
Voorbeelden van instrumenten voor informele beïnvloeding: - ontwikkelen van een netwerk binnen lokale politiek en maatschappelijke organisaties; - inschakelen van de pers bijvoorbeeld door een ingezonden brief of een persbericht; - organiseren van bijeenkomsten, zoals een politiek café of manifestaties.
3.5.4
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1. De inhoud van gemeentelijk Wmo-beleid 1.1
Algemeen
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De gemeente legt haar Wmo-beleid vast in een beleidsnota. Deze beleidsnota verschijnt minimaal één keer per vier jaar. Vaker mag. De nota wordt vastgesteld door de Gemeenteraad. In de nota beschrijft de gemeente haar visie op maatschappelijke ondersteuning. Het is belangrijk dat de gemeente hier in elk geval haar opvatting beschrijft ten aanzien van: - inclusief beleid; - regie en afstemming; - civil society; - kwaliteit. 17 De gemeentelijke visie op deze punten is bepalend voor de invulling van de daadwerkelijke dienstverlening van de gemeente op het gebied van wonen, welzijn en zorg.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - Het beleidsplan wordt opgesteld vanuit cliëntenperspectief. Dit betekent dat cliënten en hun organisaties betrokken zijn bij: • het schrijven van het beleidsplan; • de evaluatie van het beleidsplan. - Informeer bij uw gemeente wanneer men start met het opstellen van het beleidsplan en hoe deze procedure verloopt. Neem zonodig zelf het initiatief voor betrokkenheid bij het opstellen van het beleidsplan. - Vergelijk het beleidsplan van uw gemeente met dat van omliggende gemeenten. Uit deze vergelijking kunt u de goede en slechte punten halen. Op basis hiervan kunt u suggesties doen aan uw gemeente.
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.1.1 Inclusief beleid Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Het maatschappelijke doel van de Wmo is om alle burgers in staat te stellen deel te nemen aan de samenleving. Deelnemen aan de samenleving betekent kunnen werken, winkelen, sporten, of meedoen aan sociale activiteiten. “Inclusief beleid” betekent dat het beleid gericht is op het voorkomen of wegnemen van fysieke, sociale, geestelijke en financiële belemmeringen. Hierdoor ontstaat een samenleving waarin iedereen kan meedoen. Uitgangspunt daarbij is: Gewoon waar het kan, maar speciaal als het moet.
쏅
18
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - Het uitgangspunt is een volwaardige deelname aan de samenleving voor iedereen. Het voeren van inclusief beleid is het middel. De uitwerking is een samenhangend beleid in wonen, welzijn en zorg. Dit kan bijvoorbeeld door het bouwen van levensloopbestendige en aanpasbare woningen, of door het stimuleren van zelfzorg. - Inclusief beleid wordt mét cliënten opgesteld. Het is belangrijk dat in het Wmo-beleidsplan van de gemeente cliëntenparticipatie op basis van vertegenwoordiging van doelgroepen verankerd is. - Het lokale beleidsplan is opgesteld op basis van Agenda 22.
Agenda 22 is een uitwerking van het Handvest van de Verenigde Naties voor inclusief lokaal beleid. Agenda 22 stelt dat het beleidsplan wordt opgesteld in samenwerking met de belangenorganisaties, concrete doelstellingen bevat, specifieke maatregelen benoemt, beschrijft wie verantwoordelijk is en hoe de financiering is geregeld. De tekst van Agenda 22 kunt u vinden op de website van de Chronisch Zieken en Gehandicaptenraad: www.cg-raad.nl. U kunt de tekst ook bij de CG-raad opvragen: 030 291 66 00.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1.1.2 Regie en afstemming Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Regie betekent: initiatief nemen en partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. In de Wmo krijgt de gemeente de regie over het beleid op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. Het is een kaderwet. Dit houdt in dat de landelijke overheid alleen kaders geeft met betrekking tot de invulling van de wet. Gemeenten krijgen een grote beleidsvrijheid bij de uitwerking van het beleid. De gemeente stemt haar beleid af met andere partijen door overleg. Andere partijen zijn: cliëntenorganisaties, woningcorporaties, zorgaanbieders en zorgverzekeraars. De gemeente krijgt geen bevoegdheden om het beleid van andere partijen mede te bepalen. Met het oog op bovenlokaal beleid is afstemming met omliggende gemeenten van groot belang. Bijvoorbeeld om te zorgen voor een goed functionerend vervoerssysteem (zie ook aanvulling 9).
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente beschrijft duidelijk welke doelen zij nastreeft bij het voeren van regie en hoe zij haar regierol invult. Voor cliëntenorganisaties is duidelijk wat zij van de gemeente kunnen verwachten op het gebied van regie en afstemming. - De gemeente stimuleert samenwerking met omliggende gemeenten, zodat Wmo-beleid zo goed mogelijk op elkaar wordt afgestemd. Het voorkómen van rechtsongelijkheid is hierbij een belangrijk doel. - De gemeente formuleert duidelijke criteria ten aanzien van het voeren van regie. Hierdoor wordt de regierol toetsbaar voor cliëntenorganisaties. - Veel voorzieningen zijn bovenlokaal, zoals vervoersvoorzieningen. Dit betekent dat gemeenten investeren in een goede samenwerking met andere gemeenten met als doel het waarborgen van bovenlokale voorzieningen. Kijk hoe de gemeente hier vorm aan geeft.
19
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.1.3 Civil Society Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Een belangrijk begrip in de Wmo is de civil society. De civil society is het sociale netwerk om de burger heen. Hier valt veel onder: familie, vrienden, buren. Maar ook maatschappelijke organisaties, zoals de kerk en de vakbond. En vrijwilligersorganisaties, zoals Tafeltje Dekje en de sportvereniging. Met de Wmo krijgen burgers meer eigen verantwoordelijkheid. Zij zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het oplossen van problemen die hen belemmeren bij deelname aan de samenleving. Als dit niet lukt doen zij een beroep op het netwerk om hun heen, de civil society. De gemeente fungeert in de Wmo als een vangnet. Gemeentelijk Wmo-beleid is gericht op het versterken van de civil society, zodat door de civil society meer problemen en belemmeringen van burgers kunnen worden opgevangen of opgelost. De gemeente kan dit doen door het versterken van samenlevingsverbanden. Bijvoorbeeld door het ondersteunen van mantelzorg. Of door het stimuleren van vrijwilligerswerk en buurtactiviteiten.
20
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - Niet iedereen is in staat eigen verantwoordelijkheid te nemen, sommige mensen hebben hierbij ondersteuning nodig. Deelname aan een zelfhulpgroep (zelfzorg) is hier een voorbeeld van. Het uitwisselen van kennis, ervaringen en informatie tussen mensen met dezelfde beperking of problematiek draagt bij aan het versterken van de burger. De gemeente stimuleert en faciliteert zelfzorg. - Een civil society ontstaat niet vanzelf en is meer dan het organiseren van activiteiten. Het vraagt een georganiseerde sociale infrastructuur: een netwerk van mensen die de burger omsluiten. De gemeente levert de voorwaarden om sociale netwerken te organiseren. Binnen deze netwerken is continuïteit van belang. Zij doet dit bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van accommodatie, financiële middelen en ondersteuning. - De civil society mag niet gebruikt worden om zorg af te kunnen schuiven. Professionele zorg mag niet worden vervangen door informele zorg. - De druk op de informele zorg (mantelzorg, zelfhulp, vrijwillige hulp) mag niet toenemen.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1.1.4 Kwaliteit Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Over kwaliteit van zorg en diensten is in het wetsvoorstel Wmo niet veel vastgelegd. Voorzieningen dienen deugdelijk en veilig te zijn. Wát deugdelijk en veilig is, wordt niet nader omschreven. Op de zorg die in het kader van de Wmo wordt geleverd is de Kwaliteitswet Zorginstellingen van toepassing. Voorzieningen dienen volgens die wet doelmatig, doeltreffend en cliëntgericht te zijn. De gemeente heeft een grote beleidsvrijheid bij het invullen van het kwaliteitsbeleid. Deze beleidsvrijheid geldt ook ten aanzien van de kwaliteitseisen die zij stelt aan organisaties die zorg en diensten leveren en hoe dit wordt gecontroleerd. De gemeente bepaalt welke kwaliteitseisen gehanteerd worden en houdt toezicht op de naleving daarvan. Zij is verplicht om het kwaliteitsbeleid te beschrijven in het Wmo-beleidsplan.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - Cliënten worden betrokken bij: • het opstellen van kwaliteitscriteria; • het toetsen van de kwaliteit. Bij het opstellen van kwaliteitscriteria wordt gebruik gemaakt van de kwaliteitseisen vanuit cliëntenperspectief. - De gemeente betrekt cliënten en hun organisaties bij het toetsen van kwaliteit bijvoorbeeld door gebruikersraadpleging. - Gemeenten kopen diensten voor maatschappelijke ondersteuning alleen in bij gecertificeerde organisaties. Mensen met een Persoonsgebonden Budget (PGB) houden zelf zeggenschap bij wie zij zorg inkopen. Zie paragraaf 2.6.
21
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.2
Prestatievelden
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De Wet Maatschappelijke Ondersteuning heeft betrekking op negen inhoudelijke beleidsterreinen, de zogenaamde prestatievelden. De gemeente legt in de beleidsnota per prestatieveld vast welke resultaten zij wil bereiken. Doel hiervan is om het gemeentelijke beleid voor de burger toetsbaar te maken. De prestatievelden zijn: 1 Bevorderen sociale samenhang 2 Preventief jeugdbeleid 3 Informatie, advies en cliëntondersteuning 4 Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers 5 Bevorderen maatschappelijke participatie van mensen met een beperking 6 Verlenen van voorzieningen 7 Maatschappelijke opvang en het bestrijden van huiselijk geweld 8 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg 9 Ambulante verslavingszorg
22
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1.2.1 Bevorderen sociale samenhang Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld ‘bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten’ is ruim en breed geformuleerd. Het gaat over het versterken van maatschappelijke verbanden tussen burgers en onderlinge samenwerking en ondersteuning. Zoals het opzetten van sociale netwerken. De gemeente heeft een grote vrijheid om een lokale invulling te geven en prioriteiten te stellen. Te denken valt aan het bevorderen van de 'civil society' (de maatschappelijke verbanden van burgers), het ondernemen van activiteiten ter bevordering van veiligheid, het bevorderen van interculturalisatie, het realiseren van accommodaties ten behoeve van maatschappelijke activiteiten en sport, jeugdhonken, et cetera.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente onderzoekt welke knelpunten er zijn op het gebied van sociale samenhang (probleemverkenning) en stelt de resultaten beschikbaar aan cliëntenorganisaties. - De gemeente stimuleert verbetering van de beeldvorming over specifieke kwetsbare groepen zoals ouderen, mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, verslaafden, dak- en thuislozen door bijvoorbeeld schoolvoorlichtingsactiviteiten. De gemeente stelt hiervoor middelen beschikbaar. - De toegang tot voorzieningen voor kwetsbare groepen is laagdrempelig en toegankelijk. - De gemeenten heeft aandacht voor kwetsbare groepen. Er bestaat inzicht in de omvang, de problemen en de behoeften van specifieke doelgroepen. Hierop wordt beleid gemaakt.
23
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.2.2 Preventief jeugdbeleid Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld ‘preventief jeugdbeleid’ heeft betrekking op het bieden van ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders, die problemen hebben met opgroeien en opvoeden. Het gaat om een groep jongeren bij wie sprake is van een verhoogd risico op ontwikkelingsachterstand, schooluitval of criminaliteit.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente omschrijft haar taken op het gebied van preventief jeugdbeleid en haar hulpverleningsaanbod. - De gemeente werkt aan goede bovenlokale samenwerking ten aanzien van het jeugdbeleid. - Er is speciale aandacht voor kwetsbare groepen.
(Voor meer informatie over Wmo en jeugd, zie aanvulling 8)
24
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1.2.3 Geven van informatie, advies en cliëntondersteuning Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld ‘geven van informatie, advies en cliëntondersteuning’, is gericht op zowel algemene informatievoorziening en ondersteuning als individuele. Het doel hiervan is het ondersteunen van de burger bij het vinden van de weg in het veld van maatschappelijke ondersteuning. De gemeente verstrekt bijvoorbeeld algemene informatie over beschikbare voorzieningen en stelt een consulent aan om cliënten te helpen bij het verhelderen van hun vraag. Aan de wijze waarop gemeenten informatie en advies vormgeven, worden vanuit de wet geen eisen gesteld. Wel is bepaald dat burgers op één plaats terecht moeten kunnen voor het aanvragen van ondersteuning, zowel in het kader van de Wmo als de AWBZ. Het is wenselijk dat een gemeente zich bij dit beleidsterrein laat leiden door de 'één loket gedachte'. Bij dit loket kan de burger terecht voor alle informatie en aanvragen over voorzieningen op het gebied van wonen, zorg en welzijn.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente geeft vorm aan één loket, waar cliënten terecht kunnen voor informatie, advies en ondersteuning (zie verder ook 2.2 en aanvulling 2). - Bij het loket kunnen cliënten beschikken over onafhankelijke informatie en advies. Informatie gebaseerd op ervaringsdeskundigheid is onderdeel van het aanbod. - Informatie draagt bij aan kennis, zelfstandigheid en het maken van keuzen en is hiermee essentieel voor cliënten. - Aanvulling 2 bevat een uitgebreide lijst met aandachtspunten voor het loket van de gemeente.
25
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.2.4 Ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers 1 Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld ‘ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers’ is gericht op het ondersteunen van mantelzorgers en lokale mantelzorgorganisaties. Daarnaast op het stimuleren en faciliteren van vrijwilligersprojecten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning. De gemeente kan hierbij denken aan de financiering van de bestaande steunpunten mantelzorg met een advies-, verwijzings- en beleidsfunctie, lotgenotencontacten en het financieren van instellingen voor vrijwillige thuishulp. Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers valt onder de compensatieplicht van de gemeente (zie paragraaf 2.4). Dit betekent dat de gemeente individuele mantelzorgers in bepaalde gevallen ondersteuning of voorzieningen moet aanbieden, zodat de mantelzorger normaal maatschappelijk kan participeren. Denk hierbij aan de inzet van een oppasdienst, vormen van inkomensondersteuning of het versoepelen van de sollicitatieplicht voor mantelzorgers. De gemeente bepaalt in haar Wmo-beleid welke ondersteuning of voorzieningen beschikbaar zijn.
Mantelzorg is langdurende zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden maar waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.
26
Vrijwillige inzet van burgers, informeel en ongeorganiseerd, vormt een onmisbaar deel van de 'civil society'.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente maakt beleid voor het ondersteunen van individuele mantelzorgers. Hierbij wordt niet alleen gekeken naar de mogelijkheden die de Wmo biedt, maar ook naar de Wet Werk & Bijstand en andere relevante beleidsterreinen. - Met de Wmo wordt een extra beroep gedaan op de zorgbereidheid van de burger. Dit kan alleen als mantelzorg wordt versterkt. Bijvoorbeeld door betere facilitering van ondersteunende organisaties zoals de steunpunten mantelzorg. Denk ook aan de stimulering van voorzieningen als klussendiensten, boodschappenservice, maaltijdverzorging, etc. - Zorg voor beschikbaarheid van vangnetvoorzieningen voor mantelzorgers, zoals logeerhuizen en beschikbaarheid van vrijwillige thuiszorg. - Steunpunten voor mantelzorg worden betrokken bij opstellen van beleid en zijn onderdeel van de informatie en adviesfunctie van gemeenten. - Mantelzorg, vrijwilligerszorg en zelfhulp mogen niet worden ingezet ter vervanging van professionele hulp. - Informele Zorg is in het Wmo-wetsvoorstel beperkt tot mantelzorg en vrijwilligerswerk in de thuiszorg. Hieraan dient te worden toegevoegd 'zelfhulp en
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
-
ervaringsdeskundigheid' Deze drie vormen gezamenlijk de Informele Zorg. Informele zorg neemt, in het kader van de zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid, een centrale plaats in in de Wmo. Zelfhulp heeft een onmiskenbare toegevoegde waarde op de reguliere hulp. Ouders van een kind met een verstandelijke of lichamelijke beperking zijn per definitie mantelzorgers. De gemeente zorgt voor ondersteuning van deze gezinssystemen.
(Voor meer informatie over mantelzorgondersteuning in de Wmo zie aanvulling 8.)
1.
Het provinciale bestuur van Noord-Brabant huldigt het standpunt dat bij de opsomming van mantelzorg en vrijwilligerswerk in de thuiszorg eveneens zelfhulp en ervaringsdeskundigheid dienen te worden vermeld. Samen vormen deze drie onderdelen de “Informele Zorg”. Het Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid heeft deze visie bepleit bij het ministerie van VWS met het verzoek de wettekst dienovereenkomstig aan te passen.
27
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.2.5 Bevorderen maatschappelijke participatie van mensen met een beperking Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld “Bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem”, is gericht op het bevorderen van deelname aan de maatschappij van iedereen en mensen uit kwetsbare groepen in het bijzonder. De definitie van kwetsbare groepen is breed: het gaat om iedereen die extra ondersteuning nodig heeft vanwege gezondheid, achtergrond of leeftijd. Inhoudelijk gaat het om algemene maatregelen die nodig zijn om deelname te bevorderen zoals toegankelijkheid van openbare gebouwen en het organiseren van activiteiten voor specifieke groepen. Gemeenten zijn vrij in de wijze waarop zij deelname aan de samenleving bevorderen.
28
Het bevorderen van maatschappelijke participatie door kwetsbare groepen valt onder de compensatieplicht van de gemeente. Dit betekent dat de gemeente algemene maatregelen moet treffen om maatschappelijke participatie van kwetsbare groepen mogelijk te maken. Denk bijvoorbeeld aan maatregelen om sportverenigingen beter toegankelijk te maken voor mensen met een fysieke beperking. Algemene maatregelen gericht op het toegankelijk maken van de samenleving kunnen er toe bijdragen dat minder individuele voorzieningen noodzakelijk zijn. Het gaat om een breed scala aan mogelijkheden, zoals: - de toegankelijkheid van de woonomgeving; - de toegankelijkheid van openbare ruimten zoals leeszalen en gemeenschapshuizen; - activiteiten op het gebied van beeldvorming en acceptatie; - bevorderen van mogelijkheden voor openbaar vervoer; - verbreding van het aanbod van vrijetijdsbesteding voor mensen met een beperking.
Definitie van toegankelijkheid vanuit cliëntenperspectief Onder toegankelijkheid vanuit cliëntenperspectief wordt zowel fysieke toegankelijkheid, zoals rolstoeltoegankelijkheid, verstaan als immateriële toegankelijkheid (bejegening). Dé beperking bestaat niet. Er zijn evenveel mensen als beperkingen, denk aan niet-aangeboren hersenletsel, slechthorend, visueel beperkt. Elke beperking vraagt een eigen aanpassing. Voorzieningen, diensten of activiteiten moeten door elke doelgroep 'gebruikt' kunnen worden ofwel voor elke beperking toegankelijk zijn.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente beschrijft kwetsbare groepen en de maatregelen die zij treft om maatschappelijke participatie van deze groepen mogelijk te maken. Dit gebeurt op basis van onderzoek naar kenmerken en wensen van deze groepen. - De inhoud van het beleid is concreet en toetsbaar, zodat de gemeente aanspreekbaar is op haar inspanningen met betrekking tot participatiebevordering. - Bij bouwplannen van de gemeente wordt advies BTB (bereikbaarheid, toegankelijkheid, bruikbaarheid) ingewonnen. Bij vergunningaanvragen voor publiek toegankelijke gebouwen wordt dit verplicht gesteld.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1.2.6 Verlenen van voorzieningen
Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld betreft: “Het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer.” In het kader van dit prestatieveld verstrekt de gemeente individuele voorzieningen, zoals huishoudelijke hulp aan mensen met een beperking. Het kan gaan om een beperking van fysieke, psychische of verstandelijke aard. Het gaat om individueel te verlenen voorzieningen, die passen bij de behoefte van een individu. Dat individuele betekent niet dat de gemeente het verlenen van die voorziening niet op collectieve wijze vorm kan geven. Denk bijvoorbeeld aan het vervoer voor mensen met een beperking. Het verstrekken van voorzieningen valt onder de compensatieplicht van de gemeente. Dit betekent dat de gemeente individuele burgers een voorziening kan verstrekken die hen in staat stelt op een 'normale' wijze maatschappelijk te participeren. Ten aanzien van de invulling van de compensatieplicht hebben gemeenten een grote beleidsvrijheid. Dit geldt bijvoorbeeld ten aanzien van wat als 'normaal maatschappelijk participeren' wordt beschouwd.
De compensatieplicht komt in de plaats van de beperkte zorgplicht In het oorspronkelijke wetsvoorstel Wmo hadden de gemeenten een beperkte en tijdelijke zorgplicht. Op basis hiervan waren zij wettelijk verplicht bepaalde voorzieningen te verstrekken aan burgers met een indicatie. Hiervoor in de plaats komt de permanente compensatieplicht: de gemeente moet een burger compenseren voor zijn beperking van fysieke, psychische of sociale aard. Deze compensatie moet leiden tot zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Niet vastgelegd is welke voorzieningen verstrekt moeten worden. Dit valt onder de gemeentelijke beleidsvrijheid. Zie verder paragraaf 2.4 en aanvulling 6.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - In het gemeentelijk beleid zijn duidelijke definities opgenomen van de begrippen 'zelfredzaamheid' en 'maatschappelijke participatie'. - De gemeente legt in haar beleid in algemene termen vast welk doel bereikt dient te worden met het bieden van compensatie aan individuele burgers. - Cliëntenorganisaties worden bij het opstellen van beleid met betrekking tot het compensatiebeginsel betrokken. - De gemeente laat indicatiestelling voor Wmo-voorzieningen uitvoeren door een onafhankelijke organisatie. De indicatiestelling is integraal, objectief en onafhankelijk. (zie verder paragraaf 2.5).
29
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.2.7 Maatschappelijke opvang en het bestrijden van huiselijk geweld Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld ‘bieden van maatschappelijke opvang’ heeft betrekking op het organiseren van maatschappelijke opvang voor mensen die door problemen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Denk aan tijdelijk onderdak, sociale pensions, vrouwenopvang en begeleiding en advies. Een specifiek aandachtspunt is het bestrijden van huiselijk geweld. Dit blijft doordat het zich afspeelt in de privésfeer vaak onzichtbaar, maar vormt een toenemend maatschappelijk probleem.
쏅
30
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De opvang in de centrumgemeenten blijft gehandhaafd en wordt versterkt. Vanwege het beschermende karakter van de maatschappelijke opvanghuizen is toegang niet regiogebonden. - De gemeente stelt voldoende middelen beschikbaar voor nachtopvang van thuis- en daklozen. - De gemeente zorgt voor een goede organisatie van crisisopvang voor mensen met psychiatrische problemen. - De gemeente besteedt aandacht aan het tegengaan van huiselijk geweld en ouderenmishandeling. Ouderenmishandeling is een groeiend probleem. Slachtoffers weten niet waar zij terecht kunnen voor hulp en ondersteuning. Gemeenten stimuleren het opzetten van een systeem voor signalering. - Er is goede afstemming met andere organisaties zoals de politie en woningcorporaties.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
1.2.8 Openbare Geestelijke Gezondheidszorg Omschrijving van het prestatieveld: Onder dit presatieveld vallen alle activiteiten van de gemeente op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg, zoals crisisopvang, het bereiken en begeleiden van kwetsbare groepen en het voeren van preventief beleid op het gebied van geestelijke gezondheidszorg. Het beleid op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg wordt meestal uitgevoerd door een GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst).
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente kent de kwetsbare groepen in de gemeente en hun problemen. - De gemeente betrekt deze groepen bij het opstellen en uitvoeren van beleid. - Het gemeentelijk beleid is gericht op het voorkomen of oplossen van problemen op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg in de eigen gemeente.
31
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
1.2.9 Ambulante verslavingszorg Omschrijving van het prestatieveld: Het prestatieveld Voeren van verslavingsbeleid betreft activiteiten op het gebied van ambulante hulpverlening aan verslaafden. Hieronder vallen ook activiteiten gericht op het voorkómen van verslavingsproblemen en overlastbestrijding.
쏅
32
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - 'Bemoeizorg' is onderdeel van het Wmo-aanbod. Mensen met een verslavingsproblematiek vragen zelden vanuit zichzelf om ondersteuning. Desondanks willen zij dit vaak wel. Bemoeizorg is voor hen belangrijk.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2. Organisatie van het Wmo-beleid Algemeen Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De gemeente is verantwoordelijk voor de organisatie en uitvoering van de Wmo. Zij stelt een verordening op waarin wordt beschreven hoe en onder welke voorwaarden burgers in aanmerking komen voor voorzieningen op basis van de Wmo. Daarnaast zet de gemeente een organisatie op voor uitvoering van de Wmo. Vanuit het cliëntenperspectief zijn hierbij in elk geval de volgende onderwerpen belangrijk: - cliëntenparticipatie; - één loket; - voorlichting; - compensatieplicht; - indicatiestelling; - keuzevrijheid; - rechtspositie; - financieel kader.
33
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2.1
Cliëntenparticipatie
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De overheid hecht veel waarde aan cliëntenparticipatie bij het opstellen en uitvoeren van gemeentelijk beleid voor de Wmo. Cliëntenparticipatie krijgt op twee manieren vorm: - De gemeente betrekt belanghebbende personen of organisaties bij de ontwikkeling van het beleid. Belanghebbenden zijn burgers die zijn aangewezen op voorzieningen die in het kader van de Wmo worden verstrekt. De gemeente legt de manier waarop zij belanghebbenden betrekt bij de beleidsontwikkeling vast in een verordening. - De gemeente vraagt cliëntenorganisaties om advies uit te brengen over het Wmobeleidsplan. Het uitgebrachte advies wordt samen met het beleidsplan door het College van B&W aan de Gemeenteraad voorgelegd. De gemeente bepaalt zelf op welke wijze zij haar beleid op het gebied van cliëntenparticipatie vorm geeft. Er worden door de wetgever wel aanvullende eisen gesteld. De gemeente moet haar best doen om de wensen en behoeften van onzichtbare groepen in kaart te brengen. Denk hierbij aan daklozen of mensen met een niet-aangeboren hersenletsel. Daarnaast is de gemeente verplicht om alle informatie te verstrekken die nodig is voor effectieve cliëntenparticipatie.
34
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente beschrijft haar visie op cliëntenparticipatie in de Wmo. Belangrijk is dat de gemeente belanghebbenden continu betrekt: bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van het Wmo-beleid. - De gemeente stelt samen met cliëntenorganisaties een verordening op voor cliëntenparticipatie. - De gemeente betrekt cliënten bij beleidsontwikkeling, het opstellen van de Wmo-verordening en bij het inrichten van de Wmo-organisatie. - De gemeente stelt financiële middelen en ondersteuning beschikbaar voor cliëntenparticipatie in het kader van de Wmo. - Het is belangrijk dat cliëntenorganisaties zelf het initiatief nemen tot participatie in het gemeentelijk Wmo-beleid.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2.2
Eén loket
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Er zijn veel voorzieningen en even zoveel regelingen om daarvoor in aanmerking te komen. Het informatieaanbod hierover is groot en versnipperd. Cliënten weten vaak niet welke mogelijkheden zij hebben en waar zij terecht kunnen voor informatie of ondersteuning. De komst van de Wmo betekent dat veel verschillende regels en voorzieningen onder één wet gaan vallen. In de Wmo staat dat elke gemeente een loket heeft waar mensen terecht kunnen met vragen op het gebied van Wmo-voorzieningen, AWBZ-zorg en mogelijkheden voor mantelzorgondersteuning. Als er een indicatiestelling nodig is, wordt dit ook door de medewerkers van het loket geregeld. Dit geldt voor Wmo-voorzieningen en voor AWBZ zorg. Gemeenten bepalen zelf op welke wijze zij vormgeven aan het loket. Belangrijk is dat burgers op één plaats terecht kunnen met al hun vragen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente geeft vorm aan één loket voor alle Wmo-diensten. - Het loket biedt minimaal informatie, vraagverheldering, advies en ondersteuning bij alle vragen op het terrein van wonen, zorg en welzijn. Zo mogelijk biedt het loket ook diensten op het gebied van toeleiding, verwijzing en bemiddeling. Het streven is dat een cliënt bij het loket terecht kan voor de gehele keten van informatie tot realisatie van de vraag. - Het loket biedt mogelijkheden voor indicatiestelling voor Wmo-voorzieningen en AWBZ-zorg. Belangrijk is dat de indicatiestelling objectief, integraal en onafhankelijk wordt uitgevoerd. Dit betekent dat een indicatie niet gesteld kan worden door dezelfde persoon als degene die informatie, advies of ondersteuning geeft. - De gemeente zorgt voor voldoende bekendheid bij de burger van doel, functie en werkwijze van het loket. - Het loket is fysiek, telefonisch en digitaal toegankelijk, ook voor mensen met een beperking. Zo nodig gaan medewerkers van het loket op huisbezoek. - Het loket is uitgerust met een gespreksruimte die voldoende privacy biedt. - Er is sprake van een goede afstemming en samenwerking tussen de medewerkers aan het loket (de frontoffice) en de medewerkers/ organisaties die de diensten leveren (de back-office). - Voor een goede uitvoering van deze functie is het noodzakelijk dat loketmedewerkers over voldoende kennis en communicatieve vaardigheid beschikken onder het motto: “de besten aan de voordeur”. - De gemeente onderzoekt het functioneren van het loket. Cliënttevredenheid is onderdeel van dit onderzoek. De uitkomsten worden beschikbaar gesteld aan cliëntenorganisaties.
(Zie voor meer informatie en toetsingscriteria over het loket aanvulling 2.)
35
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2.3
Voorlichting
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De Wmo betekent veranderingen voor burgers. Het is belangrijk dat burgers tijdig worden geïnformeerd over de veranderingen en de inhoud van het gemeentelijke beleid. Belangrijk is dat de veranderingen worden beschreven voor verschillende groepen burgers die met de Wmo te maken krijgen. Een deel van de voorlichting wordt verzorgd door het Ministerie van VWS. Hierbij ligt het accent op algemene informatie over de Wmo en de wijzigingen die persoonlijke gevolgen voor burgers kunnen hebben. De gemeentelijke voorlichting kan aansluiten op de informatie van het Ministerie van VWS en zich richten op de inhoud van gemeentelijk beleid en de organisatie.
쏅
36
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente zet een informatiecampagne op met betrekking tot de inhoud en uitvoering van het Wmo-beleid. Cliëntenorganisaties worden hierbij betrokken. - De gemeente maakt gebruik van de kennis en netwerken van cliëntenorganisaties en belangenorganisaties bij de uitvoering van de informatiecampagne. - De gemeente zorgt voor de beschikbaarheid van informatiemateriaal in diverse talen. - De Wet zal zich voortdurend blijven ontwikkelen. Niet alleen tijdens de invoeringsfase maar ook wanneer de Wet inmiddels bestaat blijft de gemeente informatie verstrekken over de inhoud en uitvoering van het beleid.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2.4
De compensatieplicht
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Doel van de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat iedere burger, ook zij met een beperking, zelfredzaam is of maatschappelijk kan participeren. De gemeente biedt burgers met een fysieke, geestelijke of sociale beperking voorzieningen aan die zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie bevorderen. Dit heet de compensatieplicht. In de wet is deze compensatieplicht nader omschreven. De compensatieplicht moet mensen met een beperking in staat stellen om: - een huishouden te voeren; - zich te verplaatsen in en om de woning; - zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; - medemensen te ontmoeten en op basis daarvan aangaan van sociale contacten. De gemeente biedt compensatie aan, wanneer iemand er niet zelf in slaagt om een passende oplossing voor zijn beperking te vinden. In de eerste plaats is iemand zelf verantwoordelijk voor het vinden van een oplossing. Daaraan kan ook zijn omgeving (familie, vrienden, maatschappelijke organisaties) een bijdrage leveren. In het gemeentelijk beleid en de verordening wordt vastgelegd wanneer iemand in aanmerking komt voor ondersteuning door de gemeente. Bij de compensatieplicht telt het resultaat. Dat betekent dat de voorziening die door de gemeente wordt aangeboden iemand in staat stelt om zelfredzaam te zijn of maatschappelijk te participeren. Niet iedereen met dezelfde beperking krijgt dezelfde voorziening. De aangeboden oplossing moet adequaat zijn. Dat wil zeggen: een bijdrage leveren aan het oplossen van de problemen van iemand met een beperking op het gebied van het voeren van een huishouding, zich verplaatsen of het ontmoeten van medemensen. De aangeboden oplossing kan zowel een collectieve als een individuele voorziening zijn. De compensatieplicht van gemeenten geeft burgers geen recht op een voorziening. Het geeft burgers recht op een inspanning van de gemeente om compensatie te bieden voor een beperking. Die inspanning dient 'normaal' functioneren mogelijk maken. Wat als 'normaal' wordt beschouwd hangt af van wat iemand in een vergelijkbare situatie zonder beperking kan.
Voorbeeld Een vrouw van 30 jaar heeft een lichamelijke beperking waardoor ze niet kan koken. Voor iemand van 30 jaar is het over het algemeen normaal om zelf te koken. Ze wil dit ook graag. Daarom wordt in dit geval als oplossing gekozen voor het plaatsen van een aangepaste keuken. Een vrouw van 80 jaar heeft dezelfde lichamelijke beperking waardoor ze niet kan koken. Voor iemand van 80 jaar is het niet vanzelfsprekend om zelf te koken. Dit hoeft van haar ook niet meer. Daarom wordt in dit geval gekozen voor het inschakelen van 'Tafeltje Dekje'.
37
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Als de gemeente besluit om een voorziening in het kader van de compensatieplicht te verstrekken doet zij dat in de vorm van een beschikking. Bij het vaststellen van de voorziening moet de gemeente rekening houden met de individuele behoeften van de aanvrager. Dit betekent dat een aanbod op maat moet worden gedaan.
쏅
38
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente legt in haar verordening vast wat wordt verstaan onder zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. - De gemeente legt in algemene termen vast wat het doel van het bieden van compensatie is. - Voorzieningen die ter compensatie worden aangeboden moeten in de eerste plaats adequaat zijn: zij moeten de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie van een persoon bevorderen. In de tweede plaats spelen de kosten een rol. - De gemeente legt in haar beleid vast dat samen met de cliënt naar een adequate oplossing wordt gezocht. - De gemeente baseert haar verordening op de modelverordening van de gezamenlijke cliëntenorganisaties (zie www.programmavcp.nl).
(Voor meer informatie over het compensatieplicht, zie aanvulling 6.)
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2.5
Indicatiestelling
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Om te bepalen welke maatregelen nodig zijn om de zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie van iemand te bevorderen vindt een onderzoek plaats. Dit onderzoek heet indicatiestelling. Indicatiestelling kan leiden tot het toewijzen of afwijzen van een individuele voorziening of een collectieve voorziening. Dit gebeurt in de vorm van een beschikking. De gemeente bepaalt zelf op welke wijze de indicatiestelling plaatsvindt. Dit betekent dat de gemeente zelf de criteria vaststelt wíe, in welke situatie, waarvoor in aanmerking komt. Het beleid hierin moet wel voor elke burger in de gemeente gelijk zijn. De gemeente is ook vrij in de keuze om de indicatiestelling uit te besteden aan een onafhankelijke instantie of om dit zelf te doen.
ICF (International Classification of Functioning, Disability and Health) De wetgever beveelt gemeenten aan om bij de indicatiestelling gebruik te maken van de ICF. Dit is een systeem waarmee op objectieve wijze kan worden vastgesteld welke beperkingen iemand heeft op fysiek, psychisch of sociaal gebied. De ICF geeft aan welke beperkingen iemand heeft. Het geeft niet aan welke compenserende maatregelen nodig zijn om de beperking op te heffen. Dit is afhankelijk van de behoefte van de cliënt en het gemeentelijk beleid. Meer informatie over de ICF: www.rivm.nl/who-fic.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente zorgt dat de indicatiestelling voor Wmo-voorzieningen onafhankelijk, objectief en integraal plaatsvindt met zo min mogelijke bureaucratie. • Onafhankelijk wil zeggen: niet door de gemeente zelf en niet door een organisatie die tevens zorg of diensten aanbiedt in de gemeente. • Objectief wil zeggen: op basis van algemeen aanvaarde normen en criteria. • Integraal wil zeggen: bij de indicatiestelling wordt gekeken naar het totaal aan zorg en diensten dat iemand nodig heeft om maatschappelijk te participeren. De indicatiestelling blijft niet beperkt tot Wmo-voorzieningen. - De gemeente maakt bij indicatiestelling gebruik van de ICF. - De indicatiestelling wordt uitgevoerd door deskundige personen. - De procedure voor indicatiestelling is eenvoudig en met zo min mogelijk bureaucratie omgeven. - Het indicatiebeleid van de gemeente is transparant en vergelijkbaar met andere gemeenten. - Er is een eenvoudige klachtenregeling voor de indicatiestelling die bij cliënten bekend is. - Er is duidelijke informatie over de bezwaarprocedure (zie 2.7). - Cliëntenorganisaties worden betrokken bij het opstellen van criteria met betrekking tot indicatiestelling en de evaluatie hiervan.
(Voor meer informatie over ICF, zie aanvulling 6.)
39
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2.6
Keuzevrijheid
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De Wmo biedt cliënten die in aanmerking komen voor een individuele voorziening keuzevrijheid bij de invulling van die voorziening. Gemeente zijn verplicht om cliënten een keuze te geven tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Bij zorg in natura hebben cliënten in elk geval de keuze uit twee aanbieders.
40
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2.6.1 Persoonsgebonden budget (PGB) Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Een persoonsgebonden budget (PGB) is een geldbedrag waarmee mensen zelf zorg, hulp en begeleiding kunnen inkopen. Een PGB betekent grote keuzevrijheid voor mensen met een beperking. Zij kiezen zelf de zorgaanbieder, hulpverleners en begeleiders uit. Met hen worden afspraken gemaakt over wat er gedaan moet worden, de dagen en uren waarop de hulp werkt en de vergoeding die zij daarvoor uit het PGB betalen. Op die manier houden mensen met een beperking zelf de regie over de hulp en daarmee de regie over eigen leven. De gemeente is verplicht om cliënten een PGB aan te bieden voor het realiseren van alle individuele voorzieningen. Deze keuzevrijheid bestaat voor iedereen die in aanmerking komt voor een individuele voorziening 'tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan'. Denk hierbij aan situaties waarin iemand naar verwachting niet verantwoord met een persoonsgebonden budget kan omgaan. Als de gemeente hiertoe besluit moet zij dit toelichten. De hoogte van het PGB wordt door de gemeente vastgesteld. Het bedrag moet voldoende hoog zijn om de toegekende voorziening te kunnen realiseren. De gemeente kan zich hierbij baseren op de bedragen die zij betaalt voor zorg in natura.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - Het PGB wordt als mogelijkheid voor alle individuele voorzieningen opgenomen in de gemeentelijke verordening. - Voor mensen met een bestaand PGB voor huishoudelijke verzorging treft de gemeente een goede overgangsregeling naar de Wmo. De hoogte van de vergoeding wordt niet onverwacht aangepast. - De PGB vergoedingen zijn voldoende hoog om de noodzakelijke zorg of diensten mee te kunnen inkopen.
41
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2.6.2 Zorg in natura Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Voor de levering van huishoudelijk zorg, hulpmiddelen of diensten sluit de gemeente overeenkomsten af met aanbieders, zoals welzijnsinstellingen en thuiszorgorganisaties. De gemeente levert in principe zelf geen diensten. Wat er precies wordt ingekocht is afhankelijk van het gemeentelijke beleid. In de Wmo is vastgelegd dat cliënten die voorzieningen in natura krijgen kunnen kiezen uit minimaal twee aanbieders. Dit betekent dat de gemeente bij het inkopen van diensten in elk geval twee aanbieders moet contracteren. Het afsluiten van contracten met zorgaanbieders zal meestal gaan door middel van een openbare aanbesteding. De gemeente omschrijft welke diensten zij wil inkopen. Deze omschrijving heet 'het bestek'. Hierin staat hoeveel de gemeente van een bepaalde dienst wil inkopen en aan welke kwaliteitseisen deze diensten moeten voldoen. De gemeente nodigt aanbieders uit om op basis van dit bestek een offerte uit te brengen. Gemeenten kunnen voor het inkopen van diensten voor de Wmo terugvallen op de ervaring die zij hebben met de WVG en reïntegratietrajecten in de sociale zekerheid.
42
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente werkt met een duidelijk programma van eisen voor de inkoop van zorg, hulpmiddelen en diensten. Dit programma van eisen is opgesteld in samenwerking met cliëntenorganisaties en gebaseerd op kwaliteitscriteria vanuit 2 cliëntenperspectief . - De gemeente contracteert meerdere aanbieders bij de inkoop van Wmodiensten. - Het inkoopbeleid is transparant en toetsbaar. Cliëntenorganisaties hebben inzicht in het programma van eisen (“het bestek”) en de aanbestedingsprocedure.
(Voor meer informatie over het traject van aanbesteding, zie aanvulling 7.)
2.
Hierin kunnen zaken aan de orde komen als algemene (professionele) kwaliteit en kwaliteitsbeleid, maar ook zaken als beheersing van de Nederlandse taal, afspraken over signalering e.d. Informatie over kwaliteit vanuit cliëntenperspectief kan o.a. worden verkregen bij één van de zorgbelangorganisaties.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2.7
Rechtspositie
Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: In de Wmo zijn een aantal regelingen opgenomen die de rechtspositie van de burger bepalen: - de motiveringsplicht voor gemeenten; - het recht op bezwaar en beroep; - de toepassing van patiëntenrechten; - het recht op kwaliteit. Motiveringsplicht Wanneer een gemeente een besluit neemt over het wel of niet toekennen van een voorziening in het kader van de Wmo, moet zij dit besluit schriftelijk motiveren. In de beschikking die een burger ontvangt geeft de gemeente aan waarom zij een bepaalde voorziening toekent, of waarom zij dit niet doet. De basis voor deze motivatie is dat de aangeboden voorziening als resultaat oplevert dat de aanvrager zelfredzaam is of maatschappelijke kan participeren. De motivatie die de gemeente geeft is voor de burger de basis waarop bezwaar of beroep kan worden aangetekend tegen de beschikking van de gemeente. Bezwaar en beroep Op basis van de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) kan een burger bezwaar en beroep aantekenen tegen een beslissing van de gemeente. Deze beslissing staat beschreven in de beschikking die de burger ontvangt. De gemeente neemt dit bezwaar in behandeling en overweegt de beslissing. Dit kan inhouden dat de gemeente de burger in het gelijk stelt en de beslissing herziet, of niet. In dit laatste geval is de volgende stap voor de burger een gerechtelijke procedure.
De AWB kent geen procedure voor genoegdoening voor de burger of voor klachten over de organisatie van de gemeente. Soms kunnen klachten door bemiddeling worden opgelost. Met deze reden hebben sommige gemeenten een ombudsman ingesteld. Bij deze gemeentelijke ombudsman kunnen burgers terecht als zij het niet eens zijn met een besluit van de gemeente of ontevreden zijn over de organisatie of de wijze waarop zij zijn behandeld. De ombudsman bemiddelt tussen burger en gemeente. Ook bestaat er een externe klachtenregeling waar gemeenten zich bij kunnen aansluiten.
Patiëntenrechten De Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ) en de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen zijn van toepassing in de Wmo. Dit betekent dat organisaties die door de gemeente worden gecontracteerd in het kader van de Wmo moeten beschikken over een klachtenprocedure en een medezeggenschapsraad. Ook het loket van de gemeente dient te beschikken over een klachtenprocedure.
43
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Kwaliteit De Kwaliteitswet Zorginstellingen is van toepassing op organisaties die in het kader van de Wmo zorg verlenen. Dit geldt in elk geval voor organisaties die huishoudelijke verzorging leveren. De Kwaliteitswet Zorginstellingen wordt gehandhaafd door de Inspectie voor de Gezondheidszorg.
쏅
44
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente motiveert haar beslissingen over het wel of niet toekennen van een voorziening in een taal die de burger begrijpt. - De gemeente treft een regeling voor klachten met betrekking tot de organisatie en uitvoering van de Wmo. - De procedures van de bezwaar- en beroepsprocedures zijn in begrijpelijke taal opgesteld. Deze informatie is goed toegankelijk voor burgers. - De gemeente contracteert in het kader van de Wmo alleen aanbieders van diensten die voldoen aan de geldende patiëntenrechten en de Kwaliteitswet Zorginstellingen. - In het burgerjaarverslag van de gemeente wordt een overzicht opgenomen over klachten-, bezwaar- en beroepsprocedures met betrekking tot de Wmo. Dit betreft onder andere het aantal klachten of procedures en de signalen die hieruit te herleiden zijn.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
2.8
Financieel kader
2.8.1 Omvang beschikbare middelen Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: De middelen om de Wmo uit te voeren worden door de Rijksoverheid toegevoegd aan het Gemeentefonds. De gemeentelijke beleidsvrijheid wordt hierdoor groot. De gemeente bepaalt zelf hoe het geld uit het Gemeentefonds wordt verdeeld over verschillende gemeentelijke taken. Geld voor de Wmo wordt niet geoormerkt. De gemeente heeft wel de wettelijke plicht om burgers met een beperking voorzieningen aan te bieden die hen in staat stellen om zelfredzaam te zijn of maatschappelijk te participeren. De gemeente draagt de kosten voor deze voorzieningen. De verantwoording voor het beleid vindt plaats op gemeentelijk niveau, aan de gemeenteraad. De Rijksoverheid draagt de taken aan de gemeente over zonder korting op het budget. Het gaat hierbij in eerste instantie om geld voor de huishoudelijke verzorging en enkele AWBZsubsidieregelingen. De middelen voor de uitvoering van de welzijnswet en de WVG maken al deel uit van het Gemeentefonds. De middelen voor het Besluit Rijksvergoeding WVG-woonvoorzieningen en de tijdelijke bijdrageregeling AWBZ-gemeenten zullen aan het Gemeentefonds worden toegevoegd. De Rijksoverheid stelt een onafhankelijke commissie in die gaat onderzoeken of het budget dat wordt overgedragen aan de gemeente voldoende hoog is. Op basis van de uitkomsten van het beleid zal deze commissie adviseren over aanpassing van het budget. De overheid heeft toegezegd dit advies over te nemen.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente verschaft inzicht in alle beschikbare middelen voor Wmo-beleid op het moment van overdracht. - De gemeente stelt het beschikbare bedrag voor Wmo-beleid jaarlijks bij op basis van ontwikkelingen in vraag- en aanbod. - Het Wmo-beleidsplan biedt inzicht in de beschikbare middelen, uitgesplitst naar de negen prestatievelden en de uitvoeringskosten. De begroting is transparant. - De begroting is gebaseerd op een goed inzicht van de gemeente in het aantal mensen dat gebruik maakt van Wmo voorzieningen.
45
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2.8.2 Eigen bijdrage Inhoud van het wetsvoorstel Wmo: Een eigen bijdrageregeling houdt in dat burgers een financiële tegemoetkoming betalen voor de verkregen zorg, hulpmiddelen of diensten. In de Wmo krijgen de gemeenten een beperkte beleidsvrijheid bij het hanteren van een eigen bijdrageregeling voor het leveren van zorg, hulpmiddelen en diensten. Het instellen van een eigen bijdrageregeling is toegestaan, maar dit mag niet leiden tot beleid dat het inkomen beïnvloedt. De eigen bijdrage voor de extramurale AWBZ en de Wmo worden op elkaar afgestemd, zodat een stapeling van eigen bijdrage voor burgers wordt voorkomen. Het bestaande anti-cumulatiebeding (regeling gericht op het voorkomen van stapeling van eigen bijdragen) voor de WVG blijft voor de Wmo gehandhaafd.
쏅
46
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - De gemeente voert een terughoudend beleid met betrekking tot eigen bijdragen. Dit geldt zeker voor kwetsbare groepen. - Iedere inwoner van de gemeente heeft ongeacht de hoogte van zijn inkomen toegang tot voorzieningen in het kader van de Wmo. Een hoog inkomen kan wel betekenen dat iemand een hoge eigen bijdrage betaalt, oplopend tot 100 %. - Het minimumniveau van voorzieningen is beschikbaar en toegankelijk voor mensen met een minimum inkomen. - De gemeente hanteert instrumenten om de stapeling van eigen bijdragen te voorkomen.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
3. Effectieve cliëntenparticipatie Samenvatting In dit deel van de handleiding wordt ingegaan op effectieve beleidsbeïnvloeding door middel van participatie. Participatie betekent mee doen, mee praten en in sommige gevallen mee beslissen. Door te participeren kunt u invloed uitoefenen op het gemeentelijke beleid en besluitvorming en zo opkomen voor de belangen van uw achterban. Dit hoofdstuk geeft u handvatten voor effectieve beleidsbeïnvloeding. De volgende vragen komen aan de orde: - Welke keuzes zijn er? - Welke vormen en modellen van participatie? - Wie participeert? - Welke fasen in het beleidsproces zijn te onderkennen. - Welke beïnvloedingsinstrumenten zijn te onderscheiden. - Hoe wordt u ondersteund door de regionale en/of provinciale belangenorganisaties? Iedere paragraaf is voorzien van enkele aanbevelingen en voor zover nodig een voorbeeld.
47
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3.1
Aspecten van beïnvloeding
3.1.1 Inleiding en afbakening Dit hoofdstuk gaat over het uitoefenen van invloed door middel van cliëntenparticipatie. In het voorgaande deel is besproken welke inhoudelijke aandachtspunten kunnen bijdragen aan het innemen van standpunten vanuit cliëntenperspectief over maatschappelijke ondersteuning. Hier behandelen we de vraag hoe cliëntenparticipatie effectief kan zijn. Een aantal zaken zijn van belang. Vanzelfsprekend de inhoudelijke standpunten en argumenten. Zijn deze duidelijk en doordacht, wat zijn uw tegenargumenten én wat zijn uw verbeteringsvoorstellen. Effectieve participatie betekent ook dat deze argumenten op het goede moment, bij de juiste persoon of instantie en met het goede middel of combinatie van middelen worden ingebracht. Er is een duidelijke samenhang tussen het eerste deel van deze handleiding (hoofdstuk 1 en 2) en het tweede deel (hoofdstuk 3). Kernachtig geformuleerd gaan de aandachtspunten in de voorgaande hoofdstukken vooral over het “wat” (wat vinden wij van...). In dit derde hoofdstuk ligt het accent op het “hoe” (hoe realiseren wij dat...).
48
Ook in dit onderdeel van de handleiding wordt geen blauwdruk of pasklare oplossing geboden. De handleiding effectieve cliëntenparticipatie is vooral een inventarisatie van instrumenten die helpen bij effectieve beïnvloeding. De echte mix van standpunten en instrumenten blijft maatwerk dat op het lokale niveau tot stand komt.
3.1.2 Effectieve invloed en ambitie Effectieve beïnvloeding vraagt inzicht in wat te beïnvloeden is en wat niet. Met andere woorden: wat is het ‘speelveld’ en wie zijn de ‘spelers’? Op gemeentelijk niveau gaat cliëntenparticipatie over de invulling van beleid door de gemeente. Het speelveld wordt bepaald door de ruimte die de Wmo de gemeente biedt om zelf beleid te maken. Het is belangrijk dat u het speelveld goed kent en weet waar u wel en geen invloed op kunt uitoefenen. Standpunten die de inhoud van de Wmo zelf ter discussie stellen kunnen van belang zijn om een positie duidelijk te maken maar beïnvloeden het beleid van de gemeente niet. De gemeente heeft hierop immers geen invloed.
Bijvoorbeeld: Wij zijn tegen de overheveling van huishoudelijke hulp van het zorgkantoor naar de gemeente.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
De Invloed-dimensie
de gemeente (wetgever)
de burger
100%= TOTAAL INVLOED
Uw invloed op het gemeentelijke beleid is geen statisch gegeven. De illustraties bij deze paragraaf geven aan dat de mate van invloed varieert. Dit is afhankelijk van het onderwerp en de effectiviteit van uw participatie. Het is belangrijk om vooraf goed na te denken over de ruimte die u hebt in het speelveld, wie de andere spelers zijn, de doelen die u wilt behalen, de instrumenten die u hiervoor inzet en wanneer u deze gebruikt. Een effectieve inzet van instrumenten zal het speelveld voor de burger vergroten.
De hulpmiddelen daarbij wat kan?
Wmo
hoe doen?
de burger met wie?
K.S.F. wanneer?
KSF: Kritische Succes Factoren (factoren die bepalend zijn voor het succes)
In het verlengde hiervan past het advies om uw ambities goed af stemmen op uw mogelijkheden. Beïnvloeding kan een intensief en langdurig proces zijn dat veel energie kost. Soms gaat het ook met emoties gepaard. Denk daarom vooraf goed na over zaken als:
49
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
-
Hoe belangrijk is het onderwerp? Zijn de doelstellingen haalbaar? Is er voldoende kennis aanwezig? Hoeveel menskracht, tijd en geld zijn er beschikbaar? Op wie kunnen we een beroep doen voor samenwerking of ondersteuning? Zijn de betrokkenen enthousiast?
쏅
50
3.
AANBEVELINGEN - Verken het speelveld goed: verdiep u in de wet- en regelgeving. Onderzoek de betrokken partijen, wie zijn uw medestanders en tegenstanders. Welke mensen maken het beleid, wie stelt het vast en wanneer gebeurt dit (planning)? - Maak hierbij gebruik van de plannen van de gemeente zelf. Eén van de eerste acties die de gemeente zal ondernemen is het opstellen van een stappenplan met tijdpad. - Maak een plan: bepaal uw doelen, uw strategie, tijdpad, de instrumenten die u wilt gebruiken en wanneer u deze inzet 3. - Benoem prioriteiten: stel vast wat echt belangrijk is. - Maak een duidelijke haalbare planning. - Bepaal uw werkwijze en verdeel taken over de verschillende betrokkenen. - Bespreek regelmatig de voortgang en kijk waar uw strategie kan worden bijgesteld.
De handleiding effectief belangen behartigen, een zeven stappenplan van het Verweij Jonker instituut kan hier heel behulpzaam bij zijn. De handleiding is te downloaden via www.verweij-jonker.nl De zeven stappen zijn: wat is het probleem; wat is het doel; de keuze van een strategie; het kiezen van een methode; het maken van een werkbaar plan; de uitvoering en tenslotte het resultaat.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
3.2
Vormen en modellen van cliëntenparticipatie
Participeren kan op verschillende manieren en met een verschillende mate van invloed. De keuze voor een bepaalde participatievorm maakt u gedeeltelijk zelf. De keuze wordt ook bepaald door de opvattingen over cliëntenparticipatie die leven bij de gemeente. Belangrijk is dat u zelf goed weet wat u wilt, om vervolgens met de gemeente tot overeenstemming te komen. In dit onderdeel van de handleiding gaat het over de mate van verantwoordelijkheid die u wilt of kunt dragen. Beslist u mee over de inhoud van het beleid, dan bent u ook medeverantwoordelijk voor de uitkomsten hiervan.
3.2.1 De participatieladder De participatieladder 4 is een handig hulpmiddel om te bepalen hoeveel invloed u wilt of kunt hebben.
Niveau van participatie De participatieladder 51 5. meebeslissen VEEL 4. coproduceren Invloed burgers
3. adviseren 2. raadplegen
WEINIG
1. informeren
VEEL
Invloed overheid
WEINIG
1. Informeren
De gemeente bepaalt zelf de agenda voor besluitvorming en houdt cliënten hiervan op de hoogte. De gemeente maakt geen gebruik van de mogelijkheid om cliënten een inbreng te geven in de beleidsontwikkeling.
2. Raadplegen
De gemeente bepaalt in hoge mate zelf de agenda, maar ziet cliënten als gesprekspartner bij de ontwikkeling van beleid. De gemeente verbindt zich echter niet aan de resultaten die uit de gesprekken voortkomen.
4.
Bron: Interactieve beleidsvorming: begrippen en leidraad, P. Sturm Instituut voor Publiek en Politiek 2002, pagina 3, uit: J. Edelenbos, R. Monnikhof (red) 1998, spanning in interactie, Instituut voor Publiek en Politiek.
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3. Adviseren
De gemeente stelt in beginsel samen met cliënten de agenda op en geeft hen de gelegenheid om problemen aan te dragen en oplossingen te formuleren. De ideeën van cliënten spelen een volwaardige rol bij de ontwikkeling van beleid. De gemeente verbindt zich in principe aan de resultaten, maar kan bij de uiteindelijke besluitvorming hiervan (beargumenteerd) afwijken.
4. Coproduceren De gemeente komt samen met cliënten een agenda overeen en partijen zoeken samen naar oplossingen. De gemeente verbindt zich in principe aan deze oplossingen met betrekking tot de uiteindelijke besluitvorming. 5. Meebeslissen
De gemeente laat de beleids- en bestuursvorming over aan de cliënten, waarbij het ambtelijke apparaat een adviserende rol vervult. Zij neemt de resultaten over, na toetsing aan vooraf gestelde randvoorwaarden.
Voorbeeld: Over de inhoud van de gemeentelijke verordening beslist uiteindelijk de gemeenteraad. Participatie zal daarbij maximaal op het niveau van adviseren plaatsvinden. De conceptverordening wordt voor advies voorgelegd aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties. Het kan anders gaan bij het opstellen van een bestek voor de openbare aanbesteding van de huishoudelijke zorg in de gemeente. Het is bijvoorbeeld mogelijk dit bestek
52
onder verantwoordelijkheid van een breed samengestelde stuurgroep te laten opstellen. Dan is er sprake van coproductie.
3.2.2 Participatiemodellen De gemeente kan bij cliëntenparticipatie kiezen uit drie modellen 5: - Het reactiemodel
In dit model kunnen burgers reageren op een voorlopig plan. Vaak zal degene die het plan heeft opgesteld zijn best doen het plan te verdedigen en, nadat het plan is vastgesteld, beargumenteren waarom alternatieven het niet hebben gehaald. Het reactiemodel correspondeert met trede 1 en 2 uit de participatieladder.
- Het inventarisatiemodel
Voorafgaand aan het opstellen van het plan vindt een peiling plaats van opvattingen. Meningen uit de peiling worden meegenomen bij het opstellen en verdedigen van het plan. Het inventarisatiemodel komt overeen met trede 2 en 3 uit de participatieladder.
5.
Burgerparticipatie, een praktische handleiding voor gemeenten, Mark Hendrikx en Rob Eijsermans, SDU 2004.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
- Het coproductiemodel
In dit – meest vergaande – participatiemodel wordt de burger volledig betrokken bij het gehele proces. Hij/zij is meebedenker en vaak ook deelnemer in een projectteam dat verantwoordelijk is voor in- en uitvoering van het plan. Het coproductiemodel komt overeen met trede 4 en 5 uit de participatieladder.
Het spreekt voor zich dat de keuze voor één van deze modellen gevolgen heeft voor de invloed. De verticale streep in de illustratie over de invloed-dimensie (zie hieronder) zal naar links of rechts opschuiven. Bij het uitspreken van een voorkeur voor een model is het belangrijk om antwoord te geven op de volgende vragen: - Is het duidelijk namens wie we kunnen spreken en welk mandaat (zie 3.3.1) we hebben? - Willen we wel of geen verantwoordelijkheid dragen voor de uitkomsten van beleid? - Wat zijn onze mogelijkheden in termen van menskracht, tijd, kennis en geld? - Maximale invloed is geen doel op zich. Cliëntenparticipatie blijft een middel om inhoudelijke standpunten te realiseren. Niet altijd geldt: hoe meer invloed, hoe meer wensen worden gerealiseerd.
De Invloed-dimensie 53
de gemeente (wetgever)
de burger
100%= TOTAAL INVLOED
쏅
AANBEVELINGEN - Maak een zorgvuldige afweging voor de manier waarop u wilt participeren bij de beleidsontwikkeling Wmo. - Het is belangrijk om in elk geval antwoord te geven op de volgende vragen: • Willen we wel of geen verantwoordelijkheid dragen voor de uitkomsten van beleid? • Wat zijn onze mogelijkheden in termen van menskracht, tijd, kennis en geld? - Zorg dat u weet hoe de gemeente denkt over cliëntenparticipatie. Informeer de gemeente over de verschillende mogelijkheden. - Een algemene stelregel is: hoe groter de verantwoordelijkheid, hoe belangrijker het mandaat. Is helder namens wie u spreekt en in hoeverre u hen kunt binden aan de uitkomsten (3.3).
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3.3
Wie participeert?
Voor gemeenten is het niet altijd duidelijk wie de vertegenwoordigers zijn van cliënten. Er zijn vele verschillende organisaties die de belangen van bepaalde groepen vertegenwoordigen. De gemeente heeft het liefste één aanspreekpunt voor alle patiënten, cliënten en consumenten.
3.3.1 Samenwerking Met de komst van de Wmo wordt de gemeente verantwoordelijk voor maatschappelijke ondersteuning aan alle burgers. Het gaat daarbij om een grote diversiteit aan belangen. Samenwerking tussen cliëntenorganisaties om op alle prestatievelden (zie hoofdstuk 1) een bijdrage te kunnen leveren, ligt daarom voor de hand. Soms wordt cliëntenorganisaties een gebrek aan samenwerking verweten: de vertegenwoordigers van belangenorganisaties bakkeleien voornamelijk over de vraag wie aan tafel mag zitten en wie daarbij vertegenwoordigd wordt. Hoewel deze discussie natuurlijk van belang is, kan het interne overleg tussen de cliëntenorganisaties natuurlijk niet zolang duren dat het goede moment om invloed uit te oefenen dreigt te passeren. Tegelijkertijd mag van de gemeenten worden verwacht dat zij beseffen dat cliëntenbelangen zeer divers zijn. 54
Samenwerking tussen verschillende cliëntenorganisaties op lokaal niveau geeft een sterkere machtspositie. De invloed van één grote groep is vaak sterker dan van tien kleine. Succesvolle samenwerking ontstaat als aan een aantal voorwaarden wordt voldaan: - respecteer belangen van andere cliëntenorganisaties; - onderzoek welke belangen gemeenschappelijk zijn en welke niet; - maak op basis hiervan een gemeenschappelijk plan; - bewaak de grenzen van de samenwerking goed.
3.3.2 Vertegenwoordiging Samenwerking zal van gemeente tot gemeente en van onderwerp tot onderwerp verschillen. Voor vertegenwoordigers van cliënten is het van belang om duidelijk in beeld te hebben: namens wie zit ik hier. Bij die vraag horen andere vragen: - Wie is mijn achterban? - Wat wil mijn achterban? - Op welke manier kan ik mijn achterban raadplegen? - Wat kan ik namens mijn achterban zeggen? - Hoe vertel ik mijn achterban wat ik namens hen heb ingebracht? Deze vragen hebben betrekking op de vertegenwoordiging en zijn lang niet altijd eenvoudig te beantwoorden. Zeker bij de introductie van een nieuwe wet als de Wmo is het daarom verstandig om te bezien wie er aan tafel zit en in alle eerlijkheid te besluiten of dit een representatieve delegatie is. Daarnaast is goed communiceren met de achterban van groot belang.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
Goed communiceren kost veel tijd en energie, maar het kan ook veel ellende voorkomen. Het internet kan hierbij een praktisch hulpmiddel zijn. De zorgbelangorganisaties kunnen behulpzaam zijn bij het formuleren en uitdragen van standpunten. Zie hierover ook paragraaf 3.6.
쏅
AANBEVELINGEN - Streef naar een brede samenwerking tussen de verschillende partijen op lokaal niveau. - Maak duidelijk naar de gemeente namens welke partijen u spreekt en welke partijen worden vertegenwoordigd. - Wees duidelijk naar de achterban over inbreng en uitkomsten van overleg. - Stel een communicatieplan op. Probeer met de gemeente afspraken te maken over ondersteuning bij de uitvoering van het communicatieplan. - Vermijd dat de gemeente nadelige besluiten kan nemen omdat in eigen kring geen overeenstemming bestaat en daardoor geen beïnvloeding mogelijk is. - Maak gebruik van de diensten van de regionale, provinciale en landelijke organisaties.
55
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3.4
Momenten van participatie
Iedere procedure om beleid te ontwikkelen en tot een besluit te komen kent een aantal opeenvolgende fasen: 1. bewustwording; 2. probleemverkenning; 3. beleidsontwikkeling; 4. besluitvorming; 5. implementatie; 6. evaluatie. In elk van deze fasen kan invloed worden uitgeoefend op de uitkomsten. Het gaat om een cyclisch proces dat zich steeds herhaalt.
3.4.1 De Wmo-kapstok
56
Voor effectieve cliëntenparticipatie is het nuttig de verschillende fasen in het beleidsproces te onderscheiden. In de onderstaande figuur, de Wmo-kapstok, worden de verschillende fasen weergegeven. Bij de verschillende stappen in het beleidsproces zijn enkele activiteiten benoemd en vragen die daarbij aan de orde zijn. Let op: in dit schema zijn activiteiten genoemd die kúnnen plaatsvinden. Of dat in iedere gemeente ook werkelijk het geval zal zijn, is niet zeker. In een aantal gevallen kunt u zelf het initiatief tot participatie nemen.
Figuur: Zes fasen Wmo-beleidsproces 1
Bewustwording Gesprek met de gemeente over Wmo en cliëntenparticipatie Vragen: Wat is de visie van de gemeente op cliëntenparticipatie? Hoe ziet het beleidsproces eruit? Wat zijn de mogelijkheden voor samenwerking?
2
3
Probleemverkenning
Beleidsontwikkeling
Inventarisatie van de vraag: kwantitatief en kwalitatief
Inbreng bij ontwikkelen Wmo-beleidsplan en verordening.
Inventarisatie van het aanbod. Vragen: Hoe bent u betrokken?
Vragen: Hoe wilt u betrokken zijn? Wat zijn uw wensen en standpunten?
4
5
Besluitvorming
Implementatie
Evaluatie
Inspraakprocedure voor beleidsplan en verordening.
Betrokkenheid bij uitvoering:
- onderzoek naar gebruikerservaringen - evaluatie uitkomsten in Wmo-platform
Vragen: Hoe legt u de uitkomsten voor aan uw achterban?
- voorlichting - steunfuncties - klachtenregeling
6
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
Voorbeelden: In de fase van bewustwording en probleemverkenning weten partijen (gemeenten, cliëntenorganisaties) nog niet goed hoe hun opdracht handen en voeten zal krijgen. Er zijn bijvoorbeeld nog géén definitieve cijfers bekend over geld en/of aantallen en het speelveld is nog onbekend. In deze fase ligt het voor de hand dat u zich richt op het verkennen van het speelveld. Wat is het onderwerp of het probleem, waar gaat het precies over? Wat is belangrijk vanuit cliëntenperspectief? Wat zjin de plannen van de gemeente? Wat zijn de mogelijkheden voor samenwerking, wie zijn uw partners? Denk aan kennismakingsgesprekken en informatiebijeenkomsten.
In de besluitvormingsfase worden in juridische zin de puntjes op de i gezet. In deze fase is het van belang ook de formele mogelijkheden goed te verkennen en te benutten. Hoorzittingen, inspraakmogelijkheden, brieven aan het College van B en W en de gemeenteraad en soms ook bezwaar en beroep kunnen daarbij horen.
쏅
AANBEVELINGEN - Probeer bij iedere activiteit waarin u wilt participeren of gevraagd wordt te participeren, vast te stellen welke fase in het beleidsproces aan de orde is. - De grootste mogelijkheden voor beïnvloeding liggen ver voor de besluitvormingsfase, dikwijls zelfs voor het moment waarop de concepten worden opgesteld. Stel hier uw planning op af. - Zorg dat u bekend bent bij de betrokken ambtenaar en/of de gemeentelijke commissie die de Wmo onder haar hoede heeft en bij de politiek verantwoordelijke wethouder. - In de fasen bewustwording, probleemverkenning en beleidsontwikkeling is informele beïnvloeding geschikt. Denk hierbij aan persoonlijke gesprekken, het inschakelen van de pers en het voeren van acties. De fase besluitvorming leent zich vaak voor formele beïnvloedingsmogelijkheden als inspraak en het indienen van petities (zie 3.5).
57
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3.5
Beïnvloedingsinstrumenten
In alle fasen van het beleidsproces vinden andersoortige activiteiten plaats. Het is verstandig vooraf te bedenken welke beïnvloedingsinstrumenten bij deze verschillende activiteiten van dienst kunnen zijn. Ook de mate van betrokkenheid zal in de verschillende fasen verschillen.
3.5.1 Algemeen Er zijn veel methoden beschikbaar om invloed uit te oefenen op de besluitvorming van de gemeente. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden in vormen van formele en informele beïnvloeding. Formele vormen van beïnvloeding zijn vastgelegd in wetten en regels. Denk bijvoorbeeld aan de inspraakprocedures bij het vaststellen van een bestemmingsplan. Ook in de Wmo worden regels vastgelegd voor formele beïnvloeding. Informele vormen van beïnvloeding zijn alle activiteiten die u zelf onderneemt om de uitkomsten van het beleidsproces te beïnvloeden. Dit kan een ingezonden brief in de krant zijn, of een gesprek met de wethouder, of het uitvoeren van een eigen onderzoek naar de wensen van uw achterban.
58
Uit paragraaf 3.4 blijkt dat het beleidsproces van de gemeente verschillende fasen kent. Bij die verschillende fasen passen ook verschillende instrumenten om daadwerkelijk invloed uit te oefenen. In het algemeen geldt de stelregel dat hoe eerder je bij het beleidsproces betrokken bent hoe groter de invloed. Het is eenvoudiger om een ambtenaar die de problemen inventariseert enkele suggesties aan de hand te doen dan een conceptverordening te wijzigen die aan de gemeenteraad is voorgelegd. In deze paragraaf vindt u een inventarisatie van beïnvloedingsinstrumenten. Het overzicht is zeker niet uitputtend. Vooral de inzet van de informele beïnvloedingsinstrumenten biedt vele mogelijkheden. De grens aan deze instrumenten wordt bepaald door de creativiteit van de gebruiker.
3.5.2 Formele beïnvloedingsinstrumenten Formele beïnvloedingsinstrumenten zijn op wet- en regelgeving gebaseerd. De Wmo geeft regels met betrekking tot cliëntenparticipatie en zij draagt de gemeenten op daaraan uitvoering te geven. Dat is logisch, omdat het bevorderen van burgerparticipatie één van de nadrukkelijke opdrachten aan de gemeenten is. Zie hiervoor artikel 11 en 12 van de wet. Artikel 11 is een bepaling die de gemeente verplicht om burgers te betrekken bij de voorbereiding van het beleid rond de maatschappelijke ondersteuning. Artikel 12 verplicht gemeenten om advies te vragen aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties van vragers over het concept beleidsplan. In deze wetten worden algemene mogelijkheden geboden om invloed op het beleid en besluiten van de gemeente uit te oefenen. Zo hebben burgers of organisaties het recht om in te spreken op vergaderingen van de gemeenteraad of commissie daarvan.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
Het is daarnaast ook mogelijk om bezwaar te maken tegen individuele besluiten of beslissingen. In dat geval zal de gemeente het besluit opnieuw moeten bezien. Vaak is daarna beroep mogelijk bij de bestuursrechter. Andere voorbeelden zijn het wettelijke klachtrecht en het recht om overheidsdocumenten in te zien of op te vragen. Al deze instrumenten noemen we formele beïnvloedingsinstrumenten omdat zij gebaseerd zijn op een wettelijk recht. De gemeente zal in overleg met de lokale cliëntenorganisaties bepalen op welke wijze in de praktijk invulling aan deze wetsartikelen wordt gegeven. Daarnaast zijn er diverse andere formele beïnvloedingsmogelijkheden met betrekking tot besluitvorming over het Wmo-beleid. Formele instrumenten zijn lang niet altijd inzetbaar. Vaak zijn ze aan regels over termijnen en aan vormvoorschriften gebonden. Het inzetten van formele instrumenten kan effectief zijn als de besluitvorming een kant dreigt op te gaan die niet wordt gewenst. Het gebruik van formele instrumenten komt het meest voor in de fasen kort voor- en onmiddellijk na besluitvorming.
Bijvoorbeeld: Inspreken op een commissievergadering van de gemeenteraad is een formele vorm van beleidsbeïnvloeding die effectief kan zijn op het moment voorafgaand aan de besluitvorming over het beleidsplan of de verordening.
3.5.3 Informele beïnvloedingsinstrumenten Beïnvloeding loopt niet alleen langs formele lijnen. Het is belangrijk ook op informele wijze het beleidsproces te beïnvloeden. Dat kan op veel verschillende manieren en is afhankelijk van de fase waarin het beleidsproces verkeert. Bij het benutten van informele beïnvloedingsinstrumenten is het van belang dat u vooraf bedenkt welk doel u wilt bereiken en wie u wilt beïnvloeden. Dit kan bepalend zijn voor de vorm, het tijdstip en de inhoud die u kiest.
Voorbeeld: De gemeentelijke bibliotheek is slecht toegankelijk voor mensen in een rolstoel. Er wordt verbouwd, maar bij de plannen is onvoldoende rekening gehouden met toegankelijkheid. U organiseert een actie met als doel gemeenteraadsleden te informeren over dit probleem. Hiervoor nodigt u de plaatselijke krant en de gemeenteraadsleden uit om hun in praktijk te laten kennismaken met de problemen van rolstoelgebruikers bij de bibliotheek. Daarbij houdt u rekening met de data van gemeenteraadsvergaderingen.
59
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Voor succesvolle informele beïnvloeding zijn persoonlijke contacten met ambtenaren van de gemeente, leden van de (commissies van de) gemeenteraad en het College van Burgermeester en Wethouders van groot belang. Ook andere contacten met bijvoorbeeld de directies van zorginstellingen, de zorgverzekeraar, andere maatschappelijke organisaties en de pers kunnen bijdragen aan succes.
3.5.4 Voorbeelden van informele beïnvloedingsinstrumenten Het aantal informele beïnvloedingsinstrumenten is oneindig. Wij noemen hier: - Het voeren van een persoonlijk gesprek met wethouder of ambtenaar. - Het ontwikkelen van een netwerk binnen lokale politiek, maatschappelijke organisaties en pers. - Het inschakelen van de pers bijvoorbeeld door het schrijven van een ingezonden brief of het uitgeven van een persbericht. - Het organiseren van bijeenkomsten, zoals een politiek café of manifestaties. - Het uitvoeren van onderzoek en publiceren van de resultaten. - Maken en ophangen van affiches. - Het voeren van acties (demonstraties, belacties, ludieke acties). - Uitgeven van een (electronische) nieuwsbrief.
60
Er zijn ook nog andere vormen van burgerparticipatie die wij hier graag onder uw aandacht willen brengen. Daarbij speelt creativiteit vaak een belangrijke rol. In Noord-Brabant zijn er projecten met als doel gemeenten ‘ouderenproof’ te maken. In een viertal gemeenten zijn pilots gestart rondom ‘handicapproof’ (informatie via Stichting Zet). Cliëntenbelang Utrecht (voorheen PPCP Utrecht)) heeft in het najaar van 2004 een handboek cliëntenparticipatie bij wonen, welzijn en zorg uitgegeven 6. In dit handboek zijn vele voorbeelden opgenomen van alternatieve mogelijkheden die burgers, organisaties en gemeenten kunnen benutten om burgerparticipatie effectief te laten zijn.
쏅
6.
AANBEVELINGEN - Anticiperen is vaak beter dan reageren, probeer actief te zijn. - Denk na over het belang van de gemeente en zoek een win-win situatie. - Wees creatief. Een verrassend initiatief kan ook goede publiciteit opleveren. - Informeer naar goede voorbeelden elders in het land. - Informele beïnvloeding kan niet vroeg genoeg plaatsvinden. - Formele beïnvloeding (inspreken, brieven schrijven) is meestal effectief vlak voor de besluiten genomen moeten worden. - Informeer zo veel mogelijk de lokale pers.
Klanten betrekken bij wonen, welzijn en zorg, Draagvlak voor beleid, een handboek. Uitgave PPCP Utrecht december 2004.
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
3.6
Samenwerking en afstemming
3.6.1 Algemeen Effectief participeren kunt u niet alleen. Standpuntontwikkeling, onderzoek en meedoen aan beleidsontwikkelingen kosten veel tijd, energie en geld. Vaak meer dan beschikbaar is. Het is jammer om het wiel steeds opnieuw uit te vinden. Een terugvalmogelijkheid voor lokale belangenbehartigers is daarom van groot belang. O.a. zorgbelangorganisaties kunnen ondersteuning en informatie geven.
3.6.2 Ondersteuningsaanbod Zorgbelangorganisaties 1. Zorgbelangorganisaties zorgen voor toerusting en deskundigheidsbevordering van de lokale belangenorganisaties/ Wmo-raden. Zij kunnen cursussen en training verzorgen en organiseren uitwisselingsmomenten tussen Wmo-raden onderling. Soms bieden Zorgbelangorganisaties dit zélf aan, soms ook in samenwerking met andere organisaties. 2. Bij elke Zorgbelangorganisatie kunt u terecht met vragen over de Wmo. 3. Zorgbelangorganisaties verstrekken informatie over de Wmo en de gevolgen daarvan voor zorgvragers. Zij staan voor het belang van zorgvragers en dragen het cliëntenperspectief uit. 4. Zorgbelangorganisaties hebben inzicht in de wijze waarop lokale belangenbehartiging binnen de regio is georganiseerd. Het is een informatiepunt over de Wmo en over zorg en het patiëntenperspectief in het algemeen. 5. Alle Zorgbelangorganisaties hebben een website met informatie over de eigen organisatie, standpunten, de ondersteuningsmogelijkheden en het aanbod. Vaak versturen zij ook een eigen (provinciale) nieuwsbrief. De website van Zorgbelang Nederland is www.zorgbelang-nederland.nl. In hoofdstuk 5 vindt u de adressen van alle Zorgbelangorganisaties in het land.
61
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER
62
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
4. Beleid en wetgeving
63
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
64
Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden Jaargang 2006
351 Wet van 29 juni 2006, houdende nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en daarbij de rol van de gemeente te versterken; Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
§ 1. Algemene bepalingen Artikel 1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; b. mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt; c. maatschappelijke opvang: het tijdelijk bieden van onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving; d. vrouwenopvang: het tijdelijk bieden van onderdak en begeleiding aan vrouwen die, al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten in verband met problemen van relationele aard of geweld; e. openbare geestelijke gezondheidszorg: het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg;
Staatsblad 2006
351
1
f. verslavingsbeleid: maatschappelijke zorg gericht op verslaafden, alle individuele geneeskundige verslavingszorg daaronder niet begrepen, en preventie van verslavingsproblemen, met inbegrip van activiteiten in het kader van de bestrijding van overlast door verslaving; g. maatschappelijke ondersteuning: 1°. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten; 2°. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; 3°. het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning; 4°. het ondersteunen van mantelzorgers daar onder begrepen steun bij het vinden van adequate oplossingen indien zij hun taken tijdelijk niet kunnen waarnemen, alsmede het ondersteunen van vrijwilligers; 5°. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem; 6°. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en aan mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behouden en het bevorderen van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijke verkeer; 7°. het bieden van maatschappelijke opvang, waaronder vrouwenopvang en het voeren van beleid ter bestrijding van geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd; 8°. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, met uitzondering van het bieden van psychosociale hulp bij rampen; 9°. het bevorderen van verslavingsbeleid; h. huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort; i. steunfunctiewerk: activiteiten die het uitvoeren of voorbereiden daarvan, ondersteunen van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning. 2. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt gelijkgesteld met: a. echtgenoot: geregistreerde partner; b. gehuwd: als partner geregistreerd. 3. Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt: a. als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad; b. als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is. 4. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins. 5. Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en: a. zij met elkaar gehuwd zijn geweest of eerder voor de toepassing van deze wet daarmee gelijk zijn gesteld, b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander, c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract, of
Staatsblad 2006
351
2
d. zij op grond van een registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het vierde lid. 6. Bij algemene maatregel van bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het vijfde lid, onderdeel d. 7. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van hetgeen wordt verstaan onder het blijk geven zorg te dragen voor een ander, zoals bedoeld in het vierde lid. Artikel 2 Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.
§ 2. Gemeenteraad en college van burgemeester en wethouders Artikel 3 1. De gemeenteraad stelt een of meer plannen vast, die richting geven aan de door de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders te nemen beslissingen betreffende maatschappelijke ondersteuning. 2. De gemeenteraad stelt het plan telkens voor een periode van ten hoogste vier jaren vast. Het plan kan tussentijds gewijzigd worden. 3. Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning. 4. In het plan wordt in ieder geval aangegeven: a. wat de gemeentelijke doelstellingen zijn op de verschillende in artikel 1, eerste lid, onder g, genoemde onderdelen van maatschappelijke ondersteuning; b. hoe het samenhangende beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning zal worden uitgevoerd en welke acties in de door het plan bestreken periode zullen worden ondernomen; c. welke resultaten de gemeente in de door het plan bestreken periode wenst te behalen; d. welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om de kwaliteit te borgen van de wijze waarop de maatschappelijke ondersteuning wordt uitgevoerd; e. welke maatregelen de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders nemen om voor degene aan wie maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdelen 2°, 5° en 6°, wordt verleend, keuzevrijheid te bieden met betrekking tot de activiteiten van maatschappelijke ondersteuning; f. op welke wijze de gemeenteraad en het college van burgemeester en wethouders zich hebben vergewist van de behoeften van kleine doelgroepen. Artikel 4 1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
Staatsblad 2006
351
3
d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. 2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. Artikel 5 1. De gemeenteraad stelt met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet bij verordening regels vast over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen individuele voorzieningen en de voorwaarden waaronder personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die voorziening in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget. 2. De verordening, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste de bepaling: a. op welke wijze de toegang tot het aanvragen van individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geregeld; b. op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd op de situatie van de aanvrager worden bepaald. Artikel 6 Het college van burgemeester en wethouders biedt personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening de keuze tussen het ontvangen van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan. Artikel 7 1. Op de persoonsgebonden budgetten en de financiële tegemoetkomingen is titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. 2. Een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte wordt verleend aan de eigenaar van de woonruimte. Artikel 6 is van overeenkomstige toepassing. Artikel 8 1. Een vreemdeling kan voor het verlenen van een individuele voorziening slechts in aanmerking komen indien hij rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. 2. In afwijking van het eerste lid kunnen in bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te noemen gevallen, zo nodig in afwijking van artikel 10 van de Vreemdelingenwet 2000, bij of krachtens die maatregel aan te geven categorieën niet-rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen, geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor bij die maatregel aan te geven individuele voorzieningen. Het in aanmerking komen voor een individuele voorziening geeft een vreemdeling geen recht op rechtmatig verblijf.
Staatsblad 2006
351
4
3. In de in het tweede lid genoemde maatregel kan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders zorg draagt voor het verlenen van bij die maatregel aangewezen voorzieningen. Artikel 9 1. Het college van burgemeester en wethouders publiceert jaarlijks voor 1 juli: a. de uitkomsten van onderzoek naar de tevredenheid van vragers van maatschappelijke ondersteuning over de uitvoering van de wet, die verkregen zijn volgens een methode die na overleg met representatieve organisaties op het gebied van maatschappelijke ondersteuning tot stand is gekomen, en b. bij ministeriële regeling aangewezen gegevens over de prestaties van gemeenten op het gebied van maatschappelijke ondersteuning betreffende het voorgaande kalenderjaar. 2. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister of een door Onze Minister aangewezen instelling de in het eerste lid omschreven gegevens. 3. Onze Minister draagt er zorg voor dat op basis van de door de gemeente verstrekte gegevens voor 1 januari volgend op de in het tweede lid genoemde datum een rapportage wordt opgesteld en gepubliceerd waarin de gegevens van de gemeenten worden vergeleken. Artikel 10 1. Het college van burgemeester en wethouders laat het verlenen van maatschappelijke ondersteuning zoveel mogelijk verrichten door derden. 2. Het college van burgemeester en wethouders betrekt zaken die in het kader van het verlenen van maatschappelijke ondersteuning aan een persoon in eigendom worden overgedragen of in bruikleen worden gegeven, van derden, tenzij dit redelijkerwijs niet mogelijk is. Artikel 11 1. Het college van burgemeester en wethouders betrekt de ingezetenen van de gemeente en in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, op de wijze voorzien in de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. 2. Het college van burgemeester en wethouders stelt ingezetenen van de gemeente en in de gemeente belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen vroegtijdig in de gelegenheid zelfstandig voorstellen voor het beleid inzake maatschappelijke ondersteuning te doen. 3. Het college van burgemeester en wethouders verschaft informatie die nodig is ter uitvoering van het bepaalde in het eerste en tweede lid. 4. Onverminderd het eerste lid vergewist het college van burgemeester en wethouders zich bij de voorbereiding van het beleid tevens van de belangen en behoeften van ingezetenen die hun belangen en behoeften niet goed kenbaar kunnen maken. Artikel 12 1. Alvorens een voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad te doen, vraagt het college van burgemeester en wethouders over het ontwerp-plan advies aan de gezamenlijke vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning.
Staatsblad 2006
351
5
2. Het college van burgemeester en wethouders voegt bij de voordracht tot vaststelling door de gemeenteraad tevens een motivering hoe het de belangen en behoeften van personen als bedoeld in artikel 11, tweede lid, heeft gewogen.
§ 3. Provinciale staten en gedeputeerde staten Artikel 13 Provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten dragen zorg voor het voeren van beleid betreffende het steunfunctiewerk. Artikel 14 1. De gemeenteraad onderscheidenlijk het college van burgemeester en wethouders van de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht worden voor de toepassing van artikel 13 gelijkgesteld met provinciale staten onderscheidenlijk gedeputeerde staten. 2. De in het eerste lid genoemde gemeenten worden ten aanzien van het beleid inzake steunfunctiewerk voor minderheden niet gelijk gesteld met een provincie.
§ 4. Eigen bijdrage Artikel 15 1. De gemeenteraad kan bij verordening bepalen dat een persoon van 18 jaren of ouder aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend, voor zover die ondersteuning bestaat uit het verlenen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget en niet bestaat uit een aan hem verleende financiële tegemoetkoming, een eigen bijdrage is verschuldigd. 2. De hoogte van de eigen bijdrage kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de eigen bijdrage. Artikel 16 Een eigen bijdrage wordt vastgesteld en geïnd door een door Onze Minister aan te wijzen rechtspersoon. Artikel 17 Indien naar het oordeel van Onze Minister de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, zijn in dat artikel omschreven taak niet langer naar behoren verricht, kan Onze Minister bepalen dat de bevoegdheden die met die taak verband houden niet langer aan die rechtspersoon toekomen. De betrokken bevoegdheden gaan in dat geval over op Onze Minister. Artikel 18 1. Gemeenten, samenwerkingsverbanden van gemeenten en de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, kunnen het sociaal-fiscaalnummer van een persoon die een eigen bijdrage verschuldigd is, gebruiken voor zover dat noodzakelijk is ter uitvoering van artikel 19, onderscheidenlijk artikel 16, waarbij eveneens van dat nummer gebruik kan worden gemaakt:
Staatsblad 2006
351
6
a. in het verkeer met de persoon op wie het nummer betrekking heeft, en b. in hun contacten met de personen en instanties voor zover deze zelf gemachtigd zijn tot het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer. 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ter zake van de uitvoering van deze wet op bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen personen en instellingen.
§ 4a. Financiële tegemoetkomingen Artikel 19 1. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen kan voor de verschillende soorten van maatschappelijke ondersteuning verschillend worden vastgesteld en mede afhankelijk gesteld worden van het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning is verleend en van zijn echtgenoot. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de financiële tegemoetkomingen.
§ 5. Specifieke uitkeringen Artikel 20 1. Onze Minister kan aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gemeenten een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van beleid op het terrein van openbare geestelijke gezondheidszorg, maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid. 2. Onze Minister kan aan bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gemeenten een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van beleid op het terrein van vrouwenopvang. 3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld ten aanzien van: a. het bedrag van de uitkering dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald; b. de aanvraag van een uitkering en de besluitvorming daarover; c. de aan de verlening van een uitkering verbonden verplichtingen; d. de vaststelling van de uitkering; e. de intrekking of wijziging van de beschikking tot verlening en vaststelling van de uitkering; f. de betaling, de terugvordering van de uitkering alsmede het verlenen van voorschotten op de uitkering. 4. Een gemeente waaraan een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verstrekt en die financiële middelen verstrekt aan instellingen, draagt er zorg voor dat die instellingen overeenkomstig door Onze Minister bij ministeriële regeling te stellen regels hun werkzaamheden registreren en de geregistreerde gegevens verstrekken aan een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling. 5. Een gemeente die een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid ontvangt, overlegt over de besteding van die uitkering met de omringende gemeenten. 6. De door gemeenten ingevolge het eerste en tweede lid bekostigde voorzieningen op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid zijn toegankelijk voor iedereen die in Nederland woont.
Staatsblad 2006
351
7
§ 6. Stimuleringsuitkeringen Artikel 21 1. Onze Minister kan aan gemeenten een uitkering verstrekken ten behoeve van de stimulering van de maatschappelijke ondersteuning. 2. Artikel 20, derde lid, is van toepassing.
§ 7. Gegevensverstrekking Artikel 22 1. Het college van burgemeester en wethouders verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die hij met betrekking tot deze wet nodig heeft. 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van de in het eerste lid bedoelde gegevens. Artikel 23 De rijksbelastingdienst verstrekt: a. het college van burgemeester en wethouders de persoonsgegevens die voor het college noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 19, en b. de rechtspersoon, bedoeld in artikel 16, de persoonsgegevens die voor die rechtspersoon noodzakelijk zijn voor de uitvoering van artikel 16.
§ 8. Evaluatiebepaling Artikel 24 Onze Minister zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet, en vervolgens telkens na vier jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
§ 9. Overige bepalingen Artikel 25 Roerende zaken, voor de aanschaf waarvan krachtens deze wet een financiële tegemoetkoming is verstrekt, die zijn aangeschaft met een persoonsgebonden budget of die krachtens deze wet in eigendom of bruikleen zijn verleend, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag, zolang die roerende zaken voor de rechthebbende op die zaken nodig zijn. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig. Artikel 26 1. De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. 2. Bij een beslissing op het bezwaar als bedoeld in artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht en een beslissing op het beroep als bedoeld in artikel 7:26 van de Algemene wet bestuursrecht is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
Staatsblad 2006
351
8
§ 10. Wijziging van andere wetten Artikel 27 De Kaderwet volksgezondheidssubsidies wordt als volgt gewijzigd: A. In artikel 2 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende: d. de maatschappelijke zorg, voor zover van landelijke betekenis; e. de sport, voor zover van landelijke betekenis. B. Artikel 3 wordt gewijzigd als volgt: 1. In het tweede lid vervalt onderdeel i en wordt tevens de puntkomma aan het slot van onderdeel h vervangen door een punt. 2. Een derde lid wordt toegevoegd, luidende: 3. Onze Minister kan de uitvoering van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid, met inbegrip van het nemen van besluiten op grond van deze regels, delegeren aan andere bestuursorganen. C. Artikel 11 komt te luiden: Artikel 11 Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet VWS-subsidies. Artikel 28 Artikel 1, eerste lid, onder b, onderdeel 2° onder b, van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen komt te luiden: b. door Onze Minister op grond van Kaderwet VWS-subsidies of een gemeente op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning;. Artikel 29 De Wet klachtrecht cliënten zorgsector wordt gewijzigd als volgt: 1. Artikel 1, eerste lid, onder b, onderdeel 1°, onder b, komt te luiden: b. maatschappelijke ondersteuning wordt geboden door derden als bedoeld in artikel 10 van de Wet maatschappelijke ondersteuning;. 2. In artikel 1, eerste lid, onder d, tweede en derde lid, wordt «maatschappelijke zorg» telkens vervangen door: maatschappelijke ondersteuning. Artikel 30 Artikel 2, tweede lid, onderdeel f, van de Wet collectieve preventie volksgezondheid komt te luiden: f. het bieden van psychosociale hulp bij rampen. Artikel 31 Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: A. Artikel 255 wordt als volgt gewijzigd:
Staatsblad 2006
351
9
1. In het eerste lid, onder a, vervalt de zinsnede: , als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a, van de Wet voorzieningen gehandicapten,. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Onder gehandicapte in het eerste lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt. B. Artikel 274 wordt als volgt gewijzigd: 1. In het derde lid, onder b, vervalt de zinsnede: als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder a, van de Wet voorzieningen gehandicapten. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 6. Onder gehandicapte in het derde lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt. Artikel 32 1. Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (Kamerstukken II 2003/2004, 29 392, nrs. 1–2) (verbetering handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving), nog niet tot wet is verheven en in werking is getreden, wordt artikel 15a van de Woningwet als volgt gewijzigd: a. In het eerste lid vervalt de zinsnede: in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten. b. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 4. Onder gehandicapte in het eerste lid wordt verstaan een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen ondervindt. 2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, wordt in het in dat lid genoemde voorstel van wet, nadat dat tot wet is verheven, in artikel I, onderdeel L, in artikel 16 van de Woningwet «de Wet voorzieningen gehandicapten» vervangen door: de Wet maatschappelijke ondersteuning. Artikel 33 Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het bij koninklijke boodschap van 5 januari 2004 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Woningwet (Kamerstukken II 2003/2004, 29 392, nrs. 1–2) (verbetering handhaafbaarheid en handhaving bouwregelgeving), na tot wet te zijn verheven, in werking is getreden, wordt in artikel 16 van de Woningwet «de Wet voorzieningen gehandicapten» vervangen door: de Wet maatschappelijke ondersteuning. Artikel 34 In artikel 67, vierde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt «2, onder d, van de Welzijnswet 1994 (Stb. 447)» vervangen door: 1, eerste lid, onderdeel g, onder 7°, van de Wet maatschappelijke ondersteuning. Artikel 35 Artikel 24, vierde lid, van de Wet inburgering nieuwkomers komt te luiden:
Staatsblad 2006
351
10
4. Voor zover deze wet of de Wet educatie en beroepsonderwijs daarin niet voorziet, alsmede indien nodig in afwijking van het bij of krachtens deze wetten bepaalde, worden bij ministeriële regeling regels vastgesteld ten behoeve van een goede invoering van deze wet of de Wet educatie en beroepsonderwijs, zoals gewijzigd door deze wet. Artikel 36 De Wet kinderopvang wordt als volgt gewijzigd: A Artikel 90 komt te luiden: Artikel 90 1. Het college van burgemeester en wethouders neemt in het register, bedoeld in artikel 46, de kindercentra en gastouderbureaus op die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang blijkens een door de betrokken gemeente verstrekte verklaring of vergunning voldoen aan de krachtens de Welzijnswet 1994 gestelde eisen met betrekking tot de kwaliteit, zoals deze wet luidde voor 1 januari 2005. Artikel 46 is van toepassing. 2. Een houder van een kindercentrum of gastouderbureau als bedoeld in het eerste lid verstrekt desgevraagd aan het college de gegevens, bedoeld in artikel 45, tweede lid. Hoofdstuk 5 is van overeenkomstige toepassing. 3. Personen die op het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang werkzaam zijn bij een kindercentrum of bij een gastouderbureau dan wel gastouders die op dat tijdstip gastouderopvang bieden door tussenkomst van een gastouderbureau, leggen aan de houder binnen twee maanden na de inwerkingtreding een verklaring over als bedoeld in artikel 50, tweede lid. Voor de toepassing van de eerste volzin wordt met een verklaring als bedoeld in artikel 50, tweede lid, gelijkgesteld een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag. B Artikel 97 komt te luiden: Artikel 97 Ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet kinderopvang door het Rijk en gemeenten op grond van de Welzijnswet 1994 verleende subsidies en uitkeringen aan kinderopvang, voorzover dat kinderopvang betreft waarop deze wet van toepassing is, blijft het bepaalde bij of krachtens de Welzijnswet 1994, zoals dat laatstelijk voor 1 januari 2005 luidde, van toepassing op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van die subsidies en uitkeringen. Artikel 37 In Bijlage C van de Beroepswet wordt na onderdeel 24d een onderdeel ingevoegd, luidende als volgt: 24e. Wet maatschappelijke ondersteuning.
Staatsblad 2006
351
11
§ 11. Overgangs- en slotbepalingen Artikel 38 1. Na de inwerkingtreding van artikel 20 van deze wet berust het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid op het eerste en tweede lid van dat artikel. 2. Na de inwerkingtreding van artikel 21 van deze wet berusten de Tijdelijke stimuleringsregeling advies- en steunpunten huiselijk geweld en de Tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport op dat artikel. Artikel 39 De Welzijnswet 1994 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft: a. op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van de Welzijnswet 1994 verleende subsidies en uitkeringen, aangevraagde en aan te vragen subsidies en uitkeringen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet; b. in wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Welzijnswet 1994 zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie. Artikel 40 1. De Wet voorzieningen gehandicapten wordt ingetrokken, met dien verstande dat: a. zij van toepassing blijft op de financiële verantwoording, vaststelling en uitbetaling van op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten verleende uitkeringen, aangevraagde en aan te vragen uitkeringen tot aan het tijdstip van inwerkingtreding van de wet; b. artikel 9 van de Wet voorzieningen gehandicapten van toepassing blijft op roerende zaken, voor de aanschaf waarvan met toepassing van of krachtens die wet een financiële vergoeding is verleend, dan wel die met toepassing van of krachtens die wet in eigendom of bruikleen zijn verleend; c. andere rechten en verplichtingen dan die die voortvloeien uit artikel 9 van de Wet voorzieningen gehandicapten als bedoeld onder b, die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot een beschikking waarbij op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten een voorziening is verleend, blijven gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet; d. zij van toepassing blijft ten aanzien van een aanvraag om een woonvoorziening, vervoersvoorziening of rolstoel tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5 van deze wet, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet. 2. Indien op een aanvraag als bedoeld in het eerste lid, onder d, met toepassing van de Wet voorzieningen gehandicapten bij beschikking een voorziening is verleend, blijven de andere rechten en verplichtingen dan die die voortvloeien uit artikel 9 van die wet als bedoeld in het eerste lid, onder b, met betrekking tot die beschikking gelden gedurende de looptijd van de beschikking, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet.
Staatsblad 2006
351
12
3. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten die op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijven, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, de regels van toepassing, die golden voor de intrekking van die wet. Artikel 41 1. In afwijking van artikel 1, eerste lid, onder h, wordt in dit artikel verstaan onder huishoudelijke verzorging: het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van een persoon dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort, te verlenen door een instelling. 2. De aanspraken op zorg, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, omvatten niet huishoudelijke verzorging ten behoeve van het behoud van zelfstandig functioneren of deelname aan het maatschappelijke verkeer. 3. De rechten en verplichtingen die gelden op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze wet met betrekking tot huishoudelijke verzorging waarvoor op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten een indicatiebesluit is afgegeven voor de inwerkingtreding van deze wet, tenzij de verzekerde in het buitenland woont, blijven gelden gedurende de looptijd van het indicatiebesluit, doch ten hoogste een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders in de plaats treedt van de zorgverzekeraar van betrokkene, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en dat betrokkene de bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, aan het college van burgemeester en wethouders is verschuldigd. 4. Op een aanvraag om huishoudelijke verzorging wordt door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woont, tot drie maanden nadat de gemeenteraad de verordening, bedoeld in artikel 5, heeft vastgesteld, doch uiterlijk tot een jaar na de inwerkingtreding van deze wet, een beslissing genomen overeenkomstig de regels zoals die voor de inwerkingtreding van deze wet op deze verzorging van toepassing waren, met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders optreedt als onafhankelijk indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten. 5. Indien op grond van het vierde lid op een aanvraag een indicatiebesluit voor huishoudelijke verzorging is afgegeven, is het derde lid van overeenkomstige toepassing. 6. In wettelijke procedures en rechtsgedingen tegen besluiten betreffende huishoudelijke verzorging die op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn genomen, dan wel op tegen deze besluiten in te stellen of ingestelde beroepen, blijft, zowel in eerste aanleg als in verdere instantie, het bepaalde bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten van toepassing. Artikel 42 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.
Staatsblad 2006
351
13
Artikel 43 Deze wet wordt aangehaald als: Wet maatschappelijke ondersteuning.
Kamerstuk 30 131
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te ’s-Gravenhage, 29 juni 2006 Beatrix De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. I. J. M. Ross-van Dorp Uitgegeven de eerste augustus 2006 De Minister van Justitie a.i., S. M. Dekker
STB10347 ISSN 0920 - 2064 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2006
Staatsblad 2006
351
14
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
5. Adressen en informatiebronnen ALGEMENE INFORMATIE WMO www.info-wmo.nl www.invoeringwmo.nl www.vng.nl www.vraagwijzer.nl www.wmoadviesgroep.nl
Ministerie van VWS, publieksvoorlichting Wmo Ministerie van VWS en Vereniging Nederlandse Gemeenten Vereniging Nederlandse Gemeenten Stichting Vraagwijzer Éen loket Wmo adviesgroep
LANDELIJKE BELANGENORGANISATIES www.zorgbelang-nederland.nl www.cg-raad.nl www.programmavcp.nl www.persaldo.nl www.mezzo.nl www.kenniscentrum-ze.nl
Brancheorganisatie van de regionale zorgbelangorganisaties Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Programma Versterking Cliëntenpositie Vereniging voor Budgethouders Per Saldo Landelijke vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg Stichting Kenniscentrum Zelfhulp en Ervaringsdeskundigheid.
ADRESSEN ZORGBELANGORGANISATIES Zorgbelang Overijssel Kievitstraat 9 7557 AP HENGELO T 074 250 01 55
[email protected] www.zorgbelang-overijssel.nl Zorgbelang Fryslân Postbus 186 8900 AD LEEUWARDEN T 058 215 92 22
[email protected] www.zorgbelang-fryslan.nl
65
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Zorgbelang Zuid-Holland Postbus 2148 2800 BG GOUDA T 0182 51 27 77
[email protected] www.zorgbelang-zuidholland.nl Zorgbelang Groningen Hoendiep 95 9718 TE GRONINGEN T 050 571 39 99
[email protected] www.zorgbelang-groningen.nl Zorgbelang Flevoland De Meent 6 8224 BR LELYSTAD T 032 025 57 55
[email protected] www.zorgbelang-flevoland.nl
66
CliëntenBelang Utrecht Kaap Hoorndreef 42 3563 AV UTRECHT T 030 262 80 24
[email protected] www.clientenbelangutrecht.nl Zorgbelang Drenthe Postbus 278 9400 AG ASSEN T 0592 243 844
[email protected] www.zorgbelangdrenthe.nl Huis voor de Zorg Postbus 5185 6130 PD SITTARD T 046 420 80 27
[email protected] www.huisvoordezorg.nl Klaverblad Zeeland Van Hertumweg 17-19 4462 EV GOES T 011 324 93 25
[email protected] www.klaverbladzeeland.nl
EFFECTIEVE CLIËNTENPARTICIPATIE IN DE WMO • 3E HERZIENE UITGAVE
APCP, Amsterdams Patiënten Consumenten Platform Plantage Middenlaan 14 1018 DD AMSTERDAM T 020 577 79 77
[email protected] www.apcp.nl Zorgbelang Gelderland Postbus 5310 6802 EH ARNHEM T 026 384 28 22
[email protected] www.zorgbelanggelderland.nl Zorgbelang Brabant Postbus 1041 5004 BA TILBURG T 013 594 21 99
[email protected] www.zorgbelang-brabant.nl Zorgbelang Noord Holland Westzijde 414 1506 GM ZAANDAM T 075 612 01 31
[email protected] www.zorgbelang-noordholland.nl Zorgbelang Nederland Postbus 2250 3500 GG UTRECHT T 030 299 19 70
[email protected] www.zorgbelang-nederland.nl Mezzo, Landelijke Vereniging voor Mantelzorgers en Vrijwilligerszorg John F. Kennedylan 99 3981 GB Bunnik T 030 659 22 22
[email protected] www.mezzo.nl Landelijk Platform GGZ Maliebaan 71H 3581 CG Utrecht T 030 236 37 65
[email protected] www.platformggz.nl
67
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
CG-raad, Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad Nederland Churchilllaan 11 3527 GV Utrecht T 030 291 66 00 F 030 297 01 11
[email protected] www.cg-raad.nl CSO, Coördinatieorgaan Samenwerkende Ouderenorganisaties Postbus 2069 3500 GB Utrecht T 030 276 99 85 F 030 271 90 38
[email protected] www.ouderenorganisaties.nl
68
LOC: Landelijke Organisatie Cliëntenraden Postbus 700 3500 AS Utrecht T 030 231 46 79
[email protected] www.loc.nl NPCF Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie Postbus 1539 3500 BM Utrecht T 030 297 03 03
[email protected] www.npcf.nl
INVLOED IN UW GEMEENTE • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 1
Aanvulling 1 Organiseer invloed in uw eigen gemeente In dit gedeelte van de Workmate geven we een praktische handleiding voor het organiseren van invloed op het beleid van de gemeente. Het bestaat uit twee onderdelen:
1.
De weg binnen het lokale bestuur:
om doeltreffend invloed uit te kunnen oefenen moet u weten hoe het bestuur van uw gemeente georganiseerd is.
2.
10 - Stappenplan voor gemeentelijke lobby:
een handig plan om uw belangen onder de aandacht te brengen, mede met het oog op de gemeentelijke verkiezingen (in 2006).
Deel 1
Geschreven door Renske Mol, Zorgbelang Brabant.
Deel 2
Ontwikkeld door het Samenwerkingsverband van patiënten/cliëntenorganisaties provincie Utrecht. Voor nadere informatie: www.clientenbelangutrecht.nl.
1
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2
INVLOED IN UW GEMEENTE • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 1
1. De weg binnen het lokale bestuur Het is belangrijk dat u de weg kent binnen de gemeente, zodat u op het juiste moment en op de juiste plaats uw belangen naar voren kunt brengen. Deze notitie geeft uitleg over het lokale bestuur. U vindt uitleg over de verschillende functies en rollen binnen de gemeente. Ook leest u wanneer u wie in kunt schakelen. In het kort wordt uitleg gegeven over de functie van de gemeenteraad. U vindt ook uitleg over het duale systeem, dat in 2002 zijn intrede deed in het gemeentelijk bestuur. Invulling van dit systeem is per gemeente verschillend. Door de grote lijnen te kennen kunt u binnen uw gemeente sneller de weg vinden.
Het duale systeem Sinds maart 2002 worden de gemeenten in Nederland 'duaal' bestuurd. Dualisme betekent: ontvlechting in de taken en verantwoordelijkheden van het college van Burgemeesters en Wethouders en die van de gemeenteraad. Vergelijkbaar met het onderscheid tussen Kabinet en Tweede Kamer. Voorheen bestond het monisme: wethouders maakten deel uit van de gemeenteraad. Bedoeling van het dualisme - De lokale politiek moet transparanter worden - scheiding van bestuurlijke taak en controlerende taak. - Er moet meer politieke discussie komen in de raad - raad werkt op hoofdlijnen, uitvoering is verantwoordelijkheid van het college. - De raad moet zich weer meer als volksvertegenwoordiging opstellen. Wat doet de gemeenteraad? - Volksvertegenwoordiger zijn. - Kaders voor het beleid stellen. - Controleren; toezicht houden op de uitvoering van de besluiten. Wat doet het college van B&W? - Uitvoering geven aan het door de raad vastgestelde beleid. - Besturen en beheersen. - Verantwoording afleggen over de uitvoering van zijn beleid.
3
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
De verschillende functies binnen de gemeente 1. Gemeenteraad De gemeenteraad vertegenwoordigt de gehele bevolking van de gemeente. Raadsleden zitten altijd namens een politieke partij in de gemeenteraad. De leden van de gemeenteraad worden gekozen voor een periode van 4 jaar. De grootte van de raad is verschillend. Dit wordt bepaald op basis van het inwoneraantal van de gemeente. De gemeenteraad bestaat uit fracties van meerdere partijen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de partijen van de coalitie en de oppositie, die laatste heeft geen bestuurlijke vertegenwoordiging in het college van B&W. De twee belangrijkste taken van de raad zijn: 1. Het stellen van kaders voor het college van B&W. 2. Het controleren van B&W.
4
De raadsvergaderingen zijn openbaar. Burgers hebben het recht om in te spreken bij raadsvergaderingen. De regels die hiervoor gelden verschillen per gemeente. De gemeenteraad vergadert doorgaans eens per maand. De wijze waarop de raadsagenda wordt vastgesteld is per gemeente verschillend. Over het algemeen is er een agendacommissie of presidium, aangevuld met de burgemeester, als voorzitter van de gemeenteraad, die de agenda voorbereidt. Aan het begin van zijn zittingsperiode stelt de raad raadscommissies in. Deze zijn kleiner qua samenstelling en vergaderen vaak diepgaander over onderwerpen. In de raadscommissies zitten raadsleden en soms deskundige partijleden. Ook bij commissievergaderingen bestaat voor burgers vaak de mogelijkheid om in te spreken. Daarnaast is het soms mogelijk om voorafgaand overleg te voeren met de raadsleden. Dit verschilt per gemeente. Het is verstandig om na te gaan hoe het inspreken in uw eigen gemeente geregeld is. Wanneer schakelt u de gemeenteraad in? - De raad wil graag gevoed worden door maatschappelijke organisaties. Tegelijkertijd is het zo dat de gemeenteraad voortaan op hoofdlijnen bestuurt en dat de uitvoering bij het college ligt. - Het is altijd verstandig de gemeenteraad geïnformeerd te houden over de doelstelling van uw organisatie en de activiteiten die u onderneemt. - Wanneer u het niet eens bent met de koers van het gemeentelijk beleid. U probeert dan raadsleden te benaderen om samen met u voor een bepaald doel te strijden. 2. College van Burgemeester en Wethouders, het college Het aantal wethouders is per gemeente verschillend. Een financiële vergoeding van het Rijk, gebaseerd op het inwonersaantal is hierin bepalend. Wethouders hebben ieder hun eigen portefeuille, maar het college opereert naar buiten toe als één geheel. Het college vergadert meestal één keer per week (vaak op dinsdag). De wet verplicht het college de besluiten die voor bezwaar in aanmerking komen te publiceren in de lokale krant en vaak worden deze op de website van de gemeente gepubliceerd.
INVLOED IN UW GEMEENTE • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 1
De gemeenteraad benoemt de wethouders. Ná de gemeenteraadsverkiezingen gaan de fractievoorzitters van de gekozen partijen met elkaar in overleg. De fracties die in het college vertegenwoordigd zijn worden samen ook wel de coalitie genoemd. Zij vormen vrijwel altijd een meerderheid binnen de gemeenteraad. Wethouders maken sinds 2002 geen deel meer uit van de gemeenteraad. Over het algemeen zijn zij wel lid van een politieke fractie, hoewel het sinds het duale systeem ook mogelijk is om wethouders van buiten het politieke spectrum aan te trekken. Het college is beleidsvoorbereidend, de gemeenteraad stelt de kaders, het college voert vervolgens dit vastgestelde beleid uit. Het college bereidt jaarlijks talloze onderwerpen voor en maakt daarover voorstellen aan de raad. Het college heeft een actieve informatieplicht richting de gemeenteraad. Wanneer schakelt u de wethouder in? - Voor alles wat met diens portefeuille te maken heeft of ermee te maken zou moeten hebben. 3. Burgemeester De burgemeester is voorzitter van de gemeenteraad en voorzitter van het college. De burgemeester brengt jaarlijks een burgerjaarverslag uit, hierin wordt de kwaliteit van de gemeentelijke dienstverlening doorgelicht. Het gaat dan om zaken als de klachtenafhandeling maar ook om het betrekken van burgers bij beleid. Het is een openbaar stuk en heeft het karakter van een publieksvriendelijk jaarverslag. Wanneer schakelt u de burgemeester in? - Wanneer het gaat over de openbare orde en veiligheid. - Wanneer het gaat over burgerparticipatie; hiermee wordt burgerparticipatie in algemene zin bedoeld, vaak op bestuurlijk niveau. Bijvoorbeeld de wijk- en dorpsraden. - Voor representatieve taken in de gemeente. 4. Gemeentesecretaris De gemeentesecretaris vormt de verbinding tussen het college van B&W en het ambtelijk apparaat. Hij is aanwezig bij de vergaderingen van B&W en is verantwoordelijk voor het goed functioneren van de ambtelijke organisatie. Het college is via de gemeentesecretaris verantwoordelijk voor de ambtenaren. Maar uiteindelijk bepaalt de raad met de begroting hoeveel geld er is voor het ambtelijk apparaat. De raad bepaalt dus ook eventuele verschuivingen in de begroting. Wanneer schakelt u de gemeentesecretaris in? - Het is niet gebruikelijk dat burgers of maatschappelijke organisaties de gemeentesecretaris aanspreken. Ook niet bij een klacht over een ambtenaar. In dat geval gaat het via de klachtenfunctionaris. 5. Griffier De raadsgriffier is een nieuwe functie in het lokale bestuur. De griffier is de secretaris van de gemeenteraad en doet veel om het werk van de gemeenteraadsleden te vergemakkelijken.
5
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
De griffier doet geen politieke uitspraken. De griffier kan een belangrijke poortwachtersfunctie hebben binnen de gemeentelijke politiek. In grotere gemeenten hebben raadsfracties ook hun eigen ondersteuning. Deze zogenaamde fractiemedewerkers werken alleen voor de eigen fractie. De Raadsgriffier werkt voor alle raadsfracties. Wanneer schakelt u de griffier in? - Als u wilt weten of er al gemeentelijk beleid is vastgesteld betreffende uw onderwerp. - Als u niet weet of uw brief naar de raad of naar het college moet. - Als u advies wilt over het beste moment en het beste orgaan om uw onderwerp te agenderen. - Als u de hele raad wilt benaderen. - Als u meer wilt weten over de regels en de werkwijze van de gemeenteraad. - Als u informatie wilt over de raadsagenda. - Als u het woord wilt voeren tijdens een commissievergadering of raadsvergadering. - Als u kennis wilt nemen van raadsstukken.
6
6. Burgers Burgers kunnen de gemeenteraad helpen om het volk te vertegenwoordigen. Zij hebben daar een aantal mogelijkheden voor: - informeren; - inspreken; - burgerinitiatief: dit houdt in dat een individuele burger, mits die voldoende handtekeningen heeft, een onderwerp op de agenda van de gemeenteraad of raadscommissie kan krijgen. Op dit moment komt dit nog weinig voor; - burgerparticipatie en interactieve beleidsvorming; - wijkraden en dorpsraden; zij proberen lokale belangen te behartigen. Meer informatie over cliëntenparticipatie in de Wmo vindt u in hoofdstuk 3 van de 'Workmate voor een sterke burger'.
Stel u wilt binnen uw gemeente in gesprek gaan over de Wmo. Bijvoorbeeld: hoe zijn de plannen van de gemeente t.a.v. de wijze van indicatiestelling? En ook wilt u graag dat de gemeente op de hoogte is van uw wensen t.a.v. dit onderwerp en u wilt betrokken worden bij de beleidsvorming. Wat kunt u doen: • Als eerste stap neemt u contact op met de betreffende ambtenaar. U treedt in overleg met hem of haar en vraagt naar de stand van zaken. • Vervolgens kunt u, in overleg met de ambtenaar, een afspraak maken met de wethouder. Het is dan wel belangrijk dat u een duidelijk standpunt of visie hebt dan wel een goed beargumenteerde reden om de wethouder te informeren over opvattingen van uw organisatie. Vaak zal de ambtenaar bij het overleg aanwezig zijn. • U brengt raadsleden op de hoogte van de doelstelling van uw organisatie en informeert hen globaal over uw visie op dit onderwerp.
INVLOED IN UW GEMEENTE • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 1
• Daadwerkelijk in contact treden met raadsleden is verstandig wanneer u zich zorgen maakt over de richting van het beleid. • Daarnaast is er natuurlijk altijd de mogelijkheid om een formele brief te sturen naar het college en/of de gemeenteraad met vragen en/of adviezen met betrekking tot het beleid. • Ook is het verstandig als individu of als belangenorganisatie, na te gaan welke formele adviesorganen een gemeente kent en in hoeverre het zinvol is om hiermee in overleg te treden. Deze formele adviesorganen, zoals een gehandicaptenplatform of een seniorenraad, hebben structureel overleg met de gemeente en kennen vaak goede argumenten.
De financiële cyclus binnen de gemeente Voor maatschappelijke organisaties is het belangrijk om de gemeentelijke financiële cyclus te begrijpen en daarop in te kunnen spelen. De momenten waarop de raad beslissingen neemt over de financiën zijn tevens momenten waarop besluiten over het beleid genomen worden. De gemeenteraad moet aan de hand van de cijfers kunnen zien hoeveel geld besteed wordt en ze moet daarmee kunnen controleren of het gemeentebestuur zijn taken goed heeft uitgevoerd. De begroting heeft vooral de functie als beleidsprogramma en de jaarrekening als jaarverslag. De begroting bestaat uit: I. De programmabegroting De programmabegroting wordt opgesteld door de raad. Hij bestaat uit een aantal beleidsprogramma's. Per programma wordt op hoofdlijnen aangegeven wat de raad ermee wil bereiken, wat hij daarvoor wil doen en wat dat mag kosten. De nadruk ligt op doelmatigheid en doeltreffendheid. Om echt bij de hoofdlijnen te blijven zou de raad zich moeten beperken tot het stellen van politiek relevante randvoorwaarden. Deze begroting moet aangeven wat de missie en de politieke doelen zijn. II. De productbegroting Deze begroting is de specifieke invulling van de programmabegroting door het college. Hierbij gaat het dus met name om de uitvoering van de programmabegroting. De productbegroting is gedetailleerd ingevuld, de nadruk ligt op de verdeling van de gelden over de verschillende activiteiten. De kadernota wordt ook wel voorjaarsnota of zomernota genoemd. Hij dient als voorbereiding op de begroting van het volgend jaar die in het najaar wordt vastgesteld. De behandeling van de kadernota is hét moment om in te spreken in de commissies, zodat eventuele voorstellen in de begroting kunnen worden meegenomen. De gemeenterekening bestaat uit het beleidsmatige jaarverslag én het financiële jaarverslag, de zogenaamde jaarrekening over het afgelopen kalenderjaar.
7
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
쏅
8
AANBEVELINGEN - Het is raadzaam om het burgerjaarverslag binnen de gemeente op te vragen. Verkiezingsprogramma's geven veel informatie over de standpunten van de verschillende partijen. Ook kunt u het collegeprogramma en het raadsprogramma opvragen. Deze verschijnen 1 keer in de 4 jaar. Hierin staan de hoofdlijnen van het beleid van de gemeente. Raad en college hebben beide een programma, deze sluiten meestal op elkaar aan. Het is echter vrij technische taal. - Wanneer u bepaalde informatie breed wilt verspreiden binnen het gemeentelijk bestuur stuurt u deze naar: - de betreffende wethouder, evt. naar het volledige college; - de betreffende ambtenaar; - alle raadsleden. U stuurt dan het aantal benodigde exemplaren naar de griffier en hij/ zij zorgt voor verspreiding onder de raadsleden. Via e-mail kan natuurlijk ook. - Probeer 'goodwill' te kweken. Benader mensen niet te pas en te onpas. Een goed (informeer-) contact met de betreffende ambtenaar is erg belangrijk. - Zorg dat u bekend bent met de manier waarop het inspreken binnen uw gemeente is geregeld.
INVLOED IN UW GEMEENTE • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 1
2. 10 - Stappenplan voor gemeentelijke lobby Lobbyen: wat is dat? Lobbyen betekent kortweg dat u vanuit uw belang probeert het besluitvormingsproces van een ander te beïnvloeden. In dit geval is dat besluitvorming over de inhoud van de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen in uw gemeente. Die programma’s hebben op zichzelf een vrij beperkte functie, maar ze vormen wel de basis voor onderhandelingen bij de vorming van het nieuwe college van B&W en het collegeprogramma. Voor de lobby zoekt u medestanders, onderhandelt u met de juiste medewerkers bij de partijen en probeert u hen ervan te overtuigen om uw punten in het verkiezingsprogramma op te nemen. U bevindt zich hierbij in een afhankelijke positie: u hebt hen nodig om uw doel te bereiken. Maar de politiek is ook afhankelijk van u: u vertegenwoordigt een belangrijke (en stemgerechtigde!) achterban en u bezit specialistische ervaringskennis vanuit die positie. U hebt elkaar dus nodig. 9 Om sterk te staan is het van belang om de krachten te bundelen met andere belangenbehartigers in uw gemeente: samen waar het kan, apart waar het moet. Vanaf 2006 zal de gemeente voor de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo) een nieuwe vorm van cliëntenparticipatie instellen, zoals een cliëntenpanel of een Wmo-adviesraad. Ook daarom is het goed om nu al samen om de tafel te gaan zitten. Voor een goed resultaat is het zaak om bij de lobby positief en planmatig te werk te gaan en te streven naar een win-win verhouding met uw gesprekspartners. Dit 10-stappenplan kan u daarbij behulpzaam zijn. Veel succes toegewenst!
1. Maak een plan van aanpak - Wie gaat wat, waarom, wanneer, waar en hoe doen? U kunt hierbij van dit stappenplan gebruikmaken. - In de eerste stappen oriënteert u zich op het veld en op uw inhoudelijke aandachtspunten. Met die gegevens maakt u een planning voor de daadwerkelijke lobby. - Vergeet de evaluatie niet: wat is gelukt en wat niet? Waar lag dat aan? Hoe kan het de volgende keer beter? 2. Welke onderwerpen zijn voor u belangrijk? - Als startpunt kunt u bijvoorbeeld de aandachtspunten uit deze Workmate gebruiken. - Organiseer een raadpleging onder uw achterban: welke wensen en behoeften leven er? Vraag naar knelpunten én naar mogelijke oplossingen. Vraag ook naar voorbeelden uit de praktijk.
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
- Bij het organiseren van een raadpleging kan een Zorgbelangorganisatie of een andere belangenorganisatie u ondersteuning bieden. 3. Welke medestanders zijn er in uw gemeente? En hebt u mogelijke tegenstanders? - Een overzicht van provinciale cliëntenorganisaties en hun achterban vindt u in de Workmate bij het hoofdstuk adressen. In de gemeentegids vindt u adressen van lokale belangenorganisaties - Welke cliëntenorganisaties hebben (deels) dezelfde aandachtspunten als u? Neem contact met hen op en bespreek mogelijkheden om samen te werken. Kijk naar gezamenlijke belangen: vergelijkbare aandachtspunten, participatie bij de Wmo. Vraag of zij een overzicht van hun aandachtspunten maken. - Zijn er andere medestanders waar u iets aan kunt hebben? Denk b.v. aan de seniorenraad, een andere adviesraad of aan een bekende figuur uit uw gemeente die uw zaak mogelijk een warm hart toedraagt en voor publiciteit kan zorgen. Ook kunt u steun zoeken bij raadsleden. - Zijn er tegenstanders of moeizame relaties waar u rekening mee dient te houden? 4. Informeer naar de procedure bij het schrijven van het verkiezingsprogramma
10
Vraag bij de (secretaris van) afdelingen van politieke partijen: - Wanneer wordt het programma geschreven en door wie? - In welke fase bevinden de plannen zich op dit moment en wat komt er nog? - Hoe wordt het programma vastgesteld? - Hoe is de inspraak geregeld? - Wie zijn de juiste personen om contact mee te hebben? Let op functie en bevoegdheden. Ze moeten van voldoende gewicht zijn, zoals de fractievoorzitter of woordvoerder van sociale zaken, zorg, welzijn, Wmo. Ga na wie ‘beslissers’ zijn en wie ‘beïnvloeders’. - Langs welke kanalen komt de partij de inbreng van cliënten(organisaties) te weten? - Vraag het laatste verkiezingsprogramma op. 5. Neem ook contact op met de gemeente - Vraag het huidige collegeprogramma op. - Goede contacten met invloedrijke ambtenaren bij de gemeente kunnen nuttig zijn. Bij hen komt u formeel niet om te lobbyen maar om hen te ‘informeren’. 6. Bepaal uw boodschap en met wie u samenwerkt - Betrek hierbij de uitkomsten van de raadpleging onder uw achterban: wensen en behoeften, knelpunten en oplossingen. - Bepaal met welke cliëntenorganisaties u wilt samenwerken. Als het goed is hebben zij hun aandachtspunten inmiddels ook geformuleerd. Stem uw wensen waar mogelijk op elkaar af. - Bekijk de laatste verkiezingsprogramma’s en het huidige collegeprogramma. Komen uw punten daarin voor of niet? Wat wilt u verbeteren? - Formuleer uw aandachtspunten zo positief en SMART mogelijk. SMART wil zeggen: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, Tijdgebonden.
INVLOED IN UW GEMEENTE • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 1
- Probeer uw wensen zó te formuleren dat ze ‘aantrekkelijk’ zijn voor de partijen. Streef naar een win-win situatie. - Breng in de lijst een verdeling naar prioriteit aan. 7. Maak een planning voor de lobby - Maak een taakverdeling en een tijdpad. Houd rekening met de planning van politieke partijen, met hun inspraakmogelijkheden en met gangbare kanalen waarlangs zij informatie vergaren. Verzin zelf nog andere manieren. - Timing is belangrijk: als plannen in een verkennende fase zijn, komt uw inbreng anders ‘binnen’ dan wanneer er al geschreven wordt. Wees er zo vroeg mogelijk bij en overleg over uw inbreng op verschillende momenten. - Bedenk wat u maximaal uit de lobby kunt halen en ook wat u minimaal wilt bereiken. - Wat doet u alleen en wat doet u samen met andere cliëntenorganisaties? Maak van de samenwerking geen log bolwerk: houd het flexibel. - Wees ook flexibel in uw doelen en strategie: werkt het niet? Stel dan bij. - Leg contact met andere medestanders en houd rekening met moeizame relaties. - Besteed de meeste aandacht aan de grote partijen, maar vergeet de kleintjes niet. Houd ook rekening met ervaringen die u al hebt met partijen of raadsleden. - Neem PR op in het plan. Bel de plaatselijke pers op als er iets te melden valt: uitslag raadpleging achterban, samenwerking cliëntenorganisaties, belangrijke bijeenkomst, geboekt succes e.d. Maak ook een persbericht. Timing is ook hier belangrijk. 8. Doe zoveel mogelijk via persoonlijk contact - Er gaat niets boven persoonlijk contact. Een visie of programma van eisen is prima, maar overhandig het zelf en licht het toe in een gesprek. - Wees zuinig op goede contacten en probeer die uit te breiden. Denk ook aan de contacten die u al hebt. - Zorg dat u niet pas aan het eind in beeld komt en laat u niet als ‘excuus-truus’ gebruiken: u levert belangrijke informatie over de wensen van een groep kiezers. - Wees op de hoogte van rol en positie van uw gesprekspartner. Is hij/zij beslisser of alleen beïnvloeder? Wat is zijn/haar belang en wat is het belang van de partij? - Leg uw aandachtspunten voor en vraag de partijen naar die van hen. Sta voor uw eigen zaak, maar laat de ander ook ‘scoren’ en wees bereid compromissen te sluiten. Zijn er gevoelige punten? Ga hier tactvol mee om. - Wees concreet en constructief en zorg voor een goede kennis van zaken, ook praktisch. Zet uw inzet en aandachtspunten bondig op papier. Maak een vervolgafspraak aan het eind van het gesprek. - Probeer concrete en toetsbare (SMART) doelen in de programma’s te laten opnemen. 9. Ga naar partij- en/of commissievergaderingen toe - Vraag hiervoor zonodig een uitnodiging. - Spreek in of vraag een uitnodiging om uw verhaal te komen vertellen: houd het kort en positief en gebruik voorbeelden uit de praktijk. - Combineer vergaderingen met een praatje in de pauze.
11
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
10. Organiseer een informatie- en/of discussiebijeenkomst voor uw achterban -
12
Nodig sprekers van de verschillende partijen uit, b.v. raadsleden. Laat politici eens door de bril van ervaringsdeskundigen kijken: geef hen ook het woord. Vergeet niet de media uit te nodigen en eventueel een persbericht te sturen. Bij het organiseren van een informatie- of discussiebijeenkomst kan een Zorgbelangorganisatie of een andere belangenorganisatie advies geven.
NOG ENKELE TIPS > Doe de lobby het liefst zelf als vertegenwoordiger van uw achterban. Mocht u een professional beschikbaar hebben, laat die dan op de achtergrond werken. > Wees niet bescheiden, laat van u horen! Als men u kent, kan men u als dat nodig is ook later om advies vragen. > Het draait allemaal om uw achterban. Praat niet over organisaties, maar over mensen. > Niet doen: onvolledige of onware dingen zeggen, bluffen, te nadrukkelijk aanwezig zijn of te laat komen. > Val andere cliëntenorganisaties nooit af! Dit verzwakt ook uw eigen positie. Met ruziënde partijen kan de politiek zich gemakkelijk aan verantwoordelijkheden onttrekken. Zoek gedurende de lobby ‘goede’ publiciteit. Een positieve insteek kan u veel opleveren, terwijl één negatieve opmerking alles onderuit kan halen! Als binnenkort iets besloten wordt, is een verwachtingsvol stukje in de krant of een leuke PR-stunt een goed idee. Meet positieve resultaten breed uit en zeg als het niet zo wil vlotten iets als: “Wij hopen dat ... snel een positief standpunt zal innemen over...” Bedenk dat raadsleden en wethouders graag met u worden gesignaleerd. Samen op de foto in de krant is voor alle partijen gunstig. > Let op in welke fase de zaak zich bevindt en op welk moment u invloed kunt uitoefenen (fase 1,4 en 6): 1. Politieke partijen schrijven het programma (laat weten wat u belangrijk vindt). 2. Programma's worden besproken met partijleden en andere belangstellenden. 3. Programma's worden vastgesteld en ingebracht in de verkiezingsstrijd. 4. Belangenorganisaties vragen programma's op en formuleren een stemadvies of aandachtspunten voor burgers (vergelijk programma’s: zijn uw punten opgenomen?). 5. De burgers kiezen. 6. Collegeonderhandelingen en vaststellen van het collegeprogramma (volg dit kritisch en laat horen wat u vindt: is er aandacht voor uw punten in het programma?).
Als u invloed wilt uitoefenen op de ontwikkelingen rond de Wmo, laat dan ook in gemeenteraadsvergaderingen van u horen! Neem bovendien contact op met de beleidsambtenaar die de startnotitie Wmo opstelt. Informeer in welk stadium dat is, of u de huidige versie al kunt inzien en maak een afspraak om hem/haar op de hoogte te stellen van uw punten. Vraag welk traject de gemeente volgt bij de invoering van de Wmo, op welk punt ze nu zitten, welke contactpersonen er zijn en hoe de inspraak geregeld is.
LOKALE LOKETTEN • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 2
Aanvulling 2 Lokale loketten Leeswijzer In deze aanvulling voor de Workmate vindt u in het kort uitleg over wat lokale loketten zijn en wat de Wmo hierover zegt. De nadruk van deze notitie ligt op een lijst met toetsingscriteria aan de hand waarvan u beleidsstukken van de gemeente over dit onderwerp en de daadwerkelijke invulling van het loket kunt beoordelen. Wat is een lokaal loket? Een lokaal loket is een gemeentelijke voorziening die informatie, vraagverheldering, advies, bemiddeling biedt en mogelijk ook ondersteuning en toegang tot individuele voorzieningen op de terreinen van wonen, zorg en welzijn. Het loket kan worden uitgebreid met de terreinen leefbaarheid, mobiliteit, werk en inkomen. Vanuit de burger geredeneerd is een lokaal loket een plek, dichtbij en goed toegankelijk, waarin een aantal functies worden vervuld: - vraagverduidelijking (het begrijpen van de situatie, wensen en problemen en mogelijkheden voor oplossingen benoemen); - transparant aanbod (de burger krijgt een overzicht van het passend aanbod, voordelen, nadelen, voorwaarden etc.); - het regelen van (toegang tot) de voorzieningen (helpen aanvragen, verzamelen gegevens, bemiddelen). Een lokaal loket heeft tot doel om de inwoners van een gemeente dusdanig te informeren, te adviseren en te ondersteunen dat deze in staat zijn om zelfstandig keuzes te maken en daarmee de regie over hun leven te voeren op de terreinen wonen, zorg en welzijn. Inhoud van de Wmo Het is wenselijk dat gemeenten beschikken over één of meer centrale plekken waar mensen met vragen om ondersteuning op grond van de Wmo terecht kunnen: een lokaal loket. Het lokale loket helpt mensen op weg naar een Wmo-voorziening en AWBZ-zorg, en naar mogelijkheden voor mantelzorg en vrijwillige zorg. Gemeenten moeten in een verordening vastleggen hoe ze individuele voorzieningen gaan verstrekken. In deze verordening moeten ze ook vastleggen dat cliënten maar één intake krijgen aan het ene loket. Samenhang tussen de voorzieningen is dus het uitgangspunt. De mensen achter het loket bepalen of iemand ondersteuning nodig heeft van de Wmo, zorg uit de AWBZ of beide. Cliënten mogen dan ook niks merken van dit onderscheid. In dit kader heeft de Kamer ook vastgelegd dat het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg, dat de AWBZ-indicatiestelling verzorgt) in alle lokale zorgloketten vertegenwoordigd moet zijn.
1
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2
LOKALE LOKETTEN • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 2
Toetsingscritera lokale loketten Onderstaande punten bieden u criteria, die u behulpzaam kunnen zijn bij het beoordelen van de beleidsstukken van uw gemeente over lokale loketten. Ook kunnen zij u van dienst zijn bij de evaluatie van het feitelijke loket.
Organisatie - Het loket handelt zaken snel af. Procedures zijn transparant en kortdurend. De verschillende stappen zijn voor de cliënt te volgen. Het loket bevordert de toegang tot zorg en ondersteuning. - Het lokale loket is gericht op alle doelgroepen met een zorgvraag: • mensen met een lichamelijke beperking; • mensen met een verstandelijke beperking; • ouderen; • chronisch zieken; • mantelzorgers; • GGZ-cliënten; • jeugd. - De cliënt krijgt een vaste contactpersoon toegewezen. - Er zijn geen wachtlijsten bij het lokale loket. - Onnodig doorverwijzen wordt voorkomen. Wanneer doorverwijzen nodig is wordt bij het lokale loket een afspraak geregeld. - Er zijn afspraken gemaakt over de samenwerking met: • ouderenadviseurs; • maatschappelijk werk; • ondersteuners/consulenten van MEE; • indicatiestellers; • steunpunten Mantelzorg; • steunpunten GGZ; • mogelijk andere steunpunten. - Het recht van de burger op informatie, advies en cliëntenondersteuning is geregeld in een gemeentelijke verordening. - Bepalingen over continuïteit, kwaliteit, organisatorische inbedding en financiering worden vastgelegd in de beleidsnota Wmo en de begroting. - De gemeente draagt zorg voor de financiering van de functie informatie, advies en cliëntondersteuning. Voor cliënten zijn hier geen kosten aan verbonden.
3
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Kwaliteit - Wanneer het gaat om meerdere vragen worden deze integraal (in samenhang met elkaar) afgehandeld. Ook als het om een combinatie van Wmo en AWBZ zorg gaat. - Er wordt respectvol omgegaan met cliënten, zoals: beleefdheidsnormen, passend taalgebruik, begrip voor andere culturen, waarborging van privacy. - Medewerkers van het loket zijn opgeleid in het geven van informatie, advies en ondersteuning. - Er is een afgescheiden plek (spreekkamer) waar vrijuit gesproken kan worden. - De privacy bij het loket is geregeld. - Er is een privacy- en klachtenreglement en de cliënt wordt daarover geïnformeerd. - Onderdeel van het privacyreglement is dat er alleen informatie wordt verstrekt aan derden ná toestemming van de cliënt. - De cliënt heeft zicht op de doorlooptijd van zijn vraag. Ook weet hij wat er met zijn vraag gebeurt. Hij heeft antwoord op de wíe, wát, wáár en wanneer vraag. - Wanneer de afgesproken doorlooptijd niet gehaald wordt, wordt samen met de cliënt naar een oplossing gezocht. - Het loket geeft informatie over zorgvragersorganisaties. - Het loket werkt in het belang van de cliënt.
4
Toegankelijkheid Indicatiestelling: Voor bepaalde voorzieningen geldt dat een indicatie nodig is om toegang te krijgen. Voor het bevorderen van een snelle afhandeling en een goede doorstroom kan men er voor kiezen om ook de indicatiestelling binnen het loket uit te voeren. Wij vinden dat de indicatiestelling onafhankelijk van aanbieders, integraal en objectief moet worden uitgevoerd. Wanneer indicatiestelling onderdeel is van het lokale loket verdient dit aspect extra alertheid. - Het lokale loket is te bereiken: • fysiek (door een bezoek); • via de telefoon (met antwoordapparaat), waarbij het lokale tarief geldt; • via de e-mail en fax; • via een eigen website. - Er is gekozen voor een neutrale en voor iedereen toegankelijke locatie. - Het loket is toegankelijk voor mensen met een beperking, volgens het Handboek voor toegankelijkheid. - Binnen een straal van 200 meter is een halte voor openbaar vervoer en er is parkeergelegenheid voor mensen met een beperking. - Parkeren is gratis. - Het loket is iedere werkdag minstens een dagdeel telefonisch en een dagdeel fysiek bereikbaar. - De openingstijden worden duidelijk kenbaar gemaakt. - Voor mensen die niet mobiel zijn of om andere reden niet in staat zijn het loket te bezoeken bestaat de mogelijkheid tot een huisbezoek. - Bellers krijgen meteen iemand aan de lijn, niet eerst een meerkeuze menu.
LOKALE LOKETTEN • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 2
-
Het fysieke loket is als zodanig ook duidelijk herkenbaar. Er is regelmatig publiciteit over het loket. Er zijn initiatieven genomen om groepen kwetsbare burgers te bereiken. Vragen die via de telefoon of via de e-mail binnenkomen worden binnen 24 uur beantwoord. Indien de vraag gecompliceerd is, krijgt de vrager uiterlijk de volgende dag bericht wanneer en door wie de vraag zal worden beantwoord. - Voor mensen met een auditieve, visuele of andere handicap bestaat de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de informatie. - Voor mensen die de Nederlandse taal niet beheersen bestaat de mogelijkheid om toegang te krijgen tot de informatie.
Onafhankelijkheid van het loket - Er zijn waarborgen voor de onafhankelijkheid van het loket: • Cliënten krijgen meerder alternatieven aangeboden. • Er is sprake van een transparante werkwijze. • De verwijzingsregistratie is inzichtelijk voor lokale belangenorganisaties. • De indicatiestelling is onafhankelijk van de toewijzing.
Evaluatie - Er vindt periodiek onderzoek plaats onder gebruikers en niet-gebruikers naar de bekendheid met het lokale loket. - Er vindt periodiek onderzoek plaats onder bezoekers van het lokale loket naar de kwaliteit van de informatie-, advies en cliëntondersteuningsfunctie. Dit onderzoek vindt plaats op basis van objectieve criteria. Bij deze evaluatie zijn belangenorganisaties betrokken. Verbeterpunten worden met deze organisaties besproken en er worden afspraken gemaakt over het traject van verbetering. - Cliënten worden uitgenodigd ideeën ter verbetering aan te leveren. - Er wordt bekeken hoe de klachtenregistratie verloopt en deze wordt geëvalueerd. - Er is sprake van geautomatiseerde registratie, zodat vraagpatronen zichtbaar worden. - Door deze registratie kan worden gesignaleerd of er hiaten zitten in het aanbod, de indicatiestelling en de zorgtoewijzing en of er sprake is van wachtlijsten.
Bij het samenstellen van deze lijst is gebruik gemaakt van: -
Zorgbelang Gelderland; Informatie, advies en cliëntondersteuning. Prestatiecriteria vanuit cliëntenperspectief. Voor beleid in gemeenten.
-
Stichting het Klaverblad Zeeland; Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Welzijn en de Wmo! De prestatievelden meetbaar.
-
Zorgbelang Zuid-Holland. Lokale loketten, zorgvragersperspectief & checklist.
Geschreven door: Carla Driessen (Zorgbelang Brabant), Wies Arts POG (Stichting Zet Brabant) en Renske Mol (Zorgbelang Brabant).
5
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
6
MENSEN MET EEN NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 3
Aanvulling 3 Mensen met een Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH) Kwetsbare burgers in beeld Deze informatie is bedoeld om een onzichtbare maar kwetsbare groep mensen in beeld te brengen, om te voorkomen dat deze groep in het gemeentelijke beleid vergeten wordt. In de afgelopen jaren is meer aandacht gekomen voor mensen die door een psychische, een verstandelijke of een lichamelijke beperking moeilijkheden ondervinden in het 'meedoen' in onze samenleving. Een groep waar heel weinig aandacht voor bestaat en die nog erg onzichtbaar is, is de groep mensen met een niet-aangeboren hersenletsel (NAH). Mensen met NAH hebben beperkingen ten gevolge van een ongeval, beroerte, hersentumor of hartstilstand. De gevolgen hiervan zijn nauwelijks eenduidig te omschrijven. Kenmerkend is dat naast fysieke problemen ook cognitieve- en gedragsproblemen ontstaan. Deze mensen hebben vaak ondersteuning nodig in alle aspecten van het leven. Hun aantal is groot.
Leeswijzer U vindt eerst uitleg over wat NAH is, wat de oorzaken en wat de gevolgen zijn. In hoofdstuk 2 staan voorwaarden geformuleerd om deel te kunnen nemen aan de maatschappij. Met daarbij de specifieke hulpvragen die mensen met een hersenletsel hebben op het gebied van zorg, welzijn, wonen, arbeid en vrije tijd. Tot slot vindt u in hoofdstuk 3 aandachtspunten en aanbevelingen met betrekking tot het gemeentelijke beleid. Veel van de beschreven informatie is niet exclusief voor genoemde groep mensen, maar is ook van toepassing op andere mensen met een beperking die zich om wat voor reden dan ook moeilijk staande kunnen houden in onze samenleving.
1
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2
MENSEN MET EEN NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 3
1. Niet-aangeboren hersenletsel, wat is dat? NAH staat voor niet-aangeboren hersenletsel. Het is een verzamelnaam om de gevolgen van stoornissen die de hersenen raken aan te duiden. De definitie is als volgt: Hersenletsel ten gevolge van welke oorzaak dan ook, anders dan rond of vanwege de geboorte ontstaan. Dat leidt tot een onomkeerbare breuk in de levenslijn en tot het aangewezen zijn op hulpverlening. Dagelijks komen we mensen tegen met NAH, want ongeveer één op de drieëndertig mensen onder de 65 jaar heeft NAH. Het aantal boven de 65 jaar is nog hoger. En iedere huisarts heeft gemiddeld 70 mensen met NAH in zijn praktijk (bron, rapport Prismant 'Een kwestie van toeval en geluk'). Cijfers in Brabant: Noord Brabant: 70.000 getroffenen - Zuidoost: 20.500 - Noordoost: 18.500 - Midden: 12.000 - West: 19.000 Het gaat over het algemeen om mensen die nog een heel leven voor zich hebben. Meer dan de helft blijft levenslang gevolgen ervaren. Een deel hiervan is permanent aangewezen op hulpverlening, van lichte begeleiding tot 24-uurs verpleging en verzorging. Het is onmogelijk om te spreken over dé NAH patiënt. Er is een grote diversiteit aan oorzaken en problemen. Een hersenletsel kan bijvoorbeeld optreden door: - een ongeluk met hoofdletsel zoals een schedelbasisfractuur; - een hersentumor; - zuurstofgebrek, bijvoorbeeld na reanimatie; - een hersenbloeding of herseninfarct; - het werken met schadelijke stoffen zoals terpentine (de zogenaamde schildersziekte); - een hersenvliesontsteking; - een ziekte als MS; - herhaaldelijk koppen met voetballen.
3
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Complexe problematiek Mensen met NAH ervaren hun stoornissen/beperkingen op verschillende levensterreinen zoals: gezondheid, wonen, werken, onderwijs, vervoer, vrijetijdsbesteding. Het grote verschil met de mensen met een aangeboren hersenletsel is, dat de mensen waar wij het hier over hebben een leven vóór de beperking hebben gekend. Getroffenen kunnen een partner en/of kinderen hebben, werken vaak of hebben al jarenlang dezelfde hobby's of vrienden. Van de één op de andere dag kan veel veranderen. Mensen met een hersenbeschadiging zijn te vinden in alle sectoren van de gezondheidszorg: binnen de zorg voor lichamelijk gehandicapten, in de sector verpleging en verzorging, in de zorg voor verstandelijk gehandicapten en in de geestelijke gezondheidszorg. Vaak wordt de specifieke NAH-problematiek niet onderkend. Mensen met NAH wordt hierdoor tekort gedaan omdat ze niet de hulpverlening krijgen die ze eigenlijk nodig hebben. Iemand die ten gevolge van een hersenletsel te maken krijgt met een ernstig geheugenprobleem wordt al snel dement genoemd en als zodanig behandeld. En iemand met gedragsproblemen komt terecht in de hoek van de psychiatrie.
4
Bekend is dat mensen met een CVA, een hersenbloeding of herseninfarct, veel meer problemen hebben met de onzichtbare gevolgen, zoals veranderend gedrag en emoties, dan met de zichtbare gevolgen van de beschadigingen, zoals een halfzijdige verlamming. De onzichtbare gevolgen worden gemakkelijk als bijzaak getypeerd terwijl deze het maatschappelijk functioneren enorm kunnen beperken.
Voorbeeld Femke was iemand die vóór het CVA als rustig, verstandig en weloverwogen bekend stond. Na terugkeer op haar werk is ze snel ongeduldig en een flapuit. Hier kunnen collega's en vrienden moeilijk mee overweg. Eén voor één raakt ze al haar vrienden kwijt. Door de goede revalidatie zijn haar lichamelijke problemen bijna allemaal verholpen maar haar karakterverandering blijft.
Kenmerkend bij NAH: - er zijn altijd onzichtbare gevolgen na een hersenletsel, zoals gedragsproblemen, ongeremde emoties, geheugenverlies, concentratiestoornis; - de mate waarin de problematiek zich voordoet kan sterk variëren; - er is vrijwel altijd sprake van multi-problematiek; dat wil zeggen dat meerdere problemen zich tegelijk voordoen; - de getroffene heeft vaak een beperkt ziekte-inzicht waarbij hij/zij de problematiek ontkent of onderschat; - de maatschappelijke positie verandert drastisch; - bij elke levensfase ontstaan nieuwe problemen, revalideren heeft een levenslange betekenis.
MENSEN MET EEN NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 3
De ontstaansdiagnose van NAH is voor de gevolgen minder relevant. Essentieel is welke hersencellen beschadigd zijn en in welke mate. Als een jonge man met zijn brommer tegen een boom rijdt en hij wordt bijna dood in het ziekenhuis opgenomen kan hij halfzijdig verlamd zijn. Door de vitaliteit van de jeugd komt hij er na maanden weer lopend uit en dan zeggen we: 'hij is er goed vanaf gekomen'. De karakterverandering, de gedragsveranderingen en de cognitieve stoornissen zijn niet zichtbaar. En de meeste mensen hebben geen idee van de levenslange gevolgen die dit met zich meebrengt voor de getroffene en voor zijn omgeving. Erger nog: de getroffenen zelf en de ouders of partners verkeren vaak in een totaal isolement. Niet begrepen worden is bij NAH een van de meest schrijnende klachten, zowel bij getroffene als bij familie. Afhankelijk van de levensfase waarin hersenletsel ontstaat doen zich verschillende problemen voor. Als iemand in de kracht van zijn leven is (carrière, gezin, huis) zijn de gevolgen van een andere aard dan bij een oudere die voor zijn gevoel het leven gehad heeft.
Voorbeeld Man heeft hersenletsel en is snel geïrriteerd als iets afwijkt van het dagelijks ritme. Als naast de echtgenote ook nog drie pubers deel zijn van het gezin is het onmogelijk om de noodzakelijke rust en structuur te handhaven, terwijl dit meestal wel kan als er geen kinderen meer thuis zijn. 5
Netwerk Om te kunnen participeren in een samenleving is het belangrijk om te weten welke factoren deelname aan de samenleving beïnvloeden. Status en respect zijn van belang om toegang te hebben tot vrienden en kennissen. Dit netwerk vormt de poort tot deelname aan het maatschappelijk leven. Naarmate de vriendenkring een grotere diversiteit kent, worden maatschappelijke activiteiten meer divers. Gemiddeld beschikt een mens over een netwerk van 700 personen waarop kan worden teruggevallen. Mensen met een beperking hebben, enigszins gerelateerd aan de mate van de beperking, een netwerk van slechts 70 personen. Dat is dus een enorme inperking van de kansen op deelname aan maatschappelijke activiteiten. De specifieke problematiek van mensen met NAH maakt dat zij soms een netwerk hebben van misschien maar 6 mensen, waarvan 2 professionele krachten. Participatie in de gemeenschap wordt hierdoor moeilijk.
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2. Voorwaarden voor maatschappelijke participatie Om mee te kunnen doen in het maatschappelijk leven is het noodzakelijk een aantal voorwaarden te creëren. Zorg, welzijn, wonen, arbeid, dag- en vrijetijdsbesteding zijn daar de belangrijkste componenten in.
(24-uurs) Zorg
6
Een klein deel van de mensen met NAH is aangewezen op specifieke (24-uurs) zorg. Zij hebben permanente sturing en ondersteuning nodig die, afhankelijk van de problematiek, gegeven kan worden in de gehandicaptenzorg, de thuiszorg, het verpleeghuis of in de geestelijke gezondheidszorg (GGZ). Deze sectoren bieden ook ambulante hulp aan mensen met NAH die hulp nodig hebben bij de regievoering over hun leven.
Welzijn Kennis van NAH en de gevolgen voor de getroffenen en hun families is essentieel om welzijnsactiviteiten ook toegankelijk te maken voor deze doelgroep. Denk bijvoorbeeld aan activiteiten gericht op dag- en vrijetijdsbesteding, mantelzorg, informele zorg, participatie in het sociale leven etc.
Gemeenschapshuis Op een informatie-avond voor mensen met NAH in een van de zaaltjes van De Ruchte was met alles rekening gehouden; rustige prikkelarme ruimte, geen geloop of gesleep met meubilair. Maar er was geen rekening gehouden met het feit dat de biljartclub in de ruimte ernaast speelde. Op gezette tijden liep de klok af en rinkelde de bel. Voor 'gewone' mensen een verstoring; voor mensen met NAH vergelijkbaar met het afgaan van een sirene.
MENSEN MET EEN NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 3
Wonen Vaak heeft het hebben van een hersenbeschadiging direct gevolgen voor het zelfstandig kunnen blijven wonen. Bepalend is vanzelfsprekend de ernst en de combinatie van de verschillende beperkingen op psychisch, sociaal of fysiek gebied. Van grote invloed is ook de sociale context: - jong of volwassen; - alleen of samenwonend; - met of zonder relatie; - met of zonder jonge kinderen. Aan het woonmilieu voor mensen met NAH worden specifieke eisen gesteld, of dit nu in een woongroep is of in een zelfstandige woonvorm. De omgevingsvoorwaarden moeten optimaal zijn en kunnen per individu verschillen.
Prikkelarme woonomgeving Bij iemand met NAH kan het mechanisme om zijn impulsen in toom te houden in meer of mindere mate beschadigd zijn. Hij kan bijvoorbeeld geen maat houden. Als zo iemand naast een café woont en daar ook nog eens vrienden tegenkomt die zijn impulscontrole op de proef stellen, kan hij elke avond dronken zijn. Iets dergelijks kan ook gebeuren als teveel prikkels (herrie/onrust) op hem afkomen; van harde muziek of straatgeluiden kan iemand met NAH door het lint gaan.
Woningcorporaties stellen zich ten doel woondiensten te leveren aan mensen die daar zelf tijdelijk of blijvend niet toe in staat zijn. Van oudsher staan corporaties midden in de samenleving. Zij vervullen een sleutelrol in het leefbaar maken en houden van buurten en wijken. Hun uitgangspunt is het creëren van een goede woonplek voor kwetsbare burgers. Ook gemeenten kunnen investeren in leefbaarheid in dorpen, buurten en wijken. Dit kan zowel de fysieke infrastructuur betreffen als de sociale samenhang. En zij kunnen een stimulerende rol hebben in dit geheel richting woningcorporaties. Daarnaast hebben zij invloed via ruimtelijke ordening en bestemmingsplannen, aanleg van wegen en straten, groenvoorziening, spelen en recreëren, de welstandscommissie, winkels, scholen, woningaanpassingen en gemeenschapsvoorzieningen
Structuur en ondersteuning Een NAH-getroffene kan zijn zaken vaak niet goed plannen en de consequenties van zijn handelen onvoldoende of niet overzien, terwijl hij doet voorkomen dit prima te kunnen. Het gebeurt regelmatig dat iemand met een hersenletsel afspraken vergeet, de huur niet betaalt of zijn huishouding niet kan overzien en er een puinhoop van maakt. Al snel worden dan draconische maatregelen voorgesteld, terwijl met de nodige kennis vooraf en de juiste samenwerking met hulpverleners, sociale omgeving en familie de situatie prima in de hand gehouden kan worden. Bij NAH gaat het vooral om een op de beperkingen afgestemde woon- en werkplek, met mensen in de omgeving die weten wat NAH is en er mee om kunnen gaan.
7
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Arbeid of dagactiviteiten De meeste mensen met NAH zijn prima in staat om arbeid te verrichten in hun oude baan of in een aangepaste baan met minder stress, mits de voorwaarden om dit te doen gecreëerd zijn. U kunt dan bijvoorbeeld denken aan flexibele werkuren, prikkelarme omgeving, duidelijke en afgebakende opdrachten die ook op papier staan en een zekere sympathie en acceptatie bij collega's. De integratieprocessen duren langer dan bij de gemiddelde arbeidsgehandicapten, soms kan een begeleiding van jaren nodig zijn om zowel de werknemer als de 'werkplek' voldoende handvatten te bieden. Een hoge mate van creativiteit en maatschappelijk ondernemerschap van reïntegratiebureaus, jobcoaches en andere begeleiders wordt gevraagd. Ook hier is kennis de basis voor het slagen van de arbeidsparticipatie.
8
Regelmaat en duidelijkheid Via de WSW (Wet Sociale Werkvoorziening) heeft Jan, die voorheen leerplichtambtenaar was, na zijn verkeersongeluk een baan gevonden als conciërge op een basisschool, elke ochtend van 9 tot 12 uur. Dit ging prima tot die dag dat de school gesloten was vanwege een studiedag voor de leerkrachten. Jan was vergeten dat hij thuis moest blijven en niet de school in kon. Om 10 uur meldde hij zich in verwarde toestand op het politiebureau. Gelukkig kende de politie hem en wisten ze wie ze in konden schakelen om de ontregelde situatie weer tot normale proporties terug te brengen.
Mensen met NAH die niet meer in staat zijn om loonvormend werk te verrichten hebben meer dan andere doelgroepen behoefte aan een op (het vorige) werk lijkende dagbesteding. Voor het dagelijkse ritme is het belangrijk dat zij als het ware 's morgens met een broodtrommel de deur uit gaan en 's avonds weer (moe) thuis komen. In de huidige voorzieningen bestaat deze mogelijkheid nauwelijks. Tot nu toe zijn ook werkgevers, inclusief gemeenten en andere overheidsgefinancierde organisaties, weinig bereid om écht iets te doen aan zinvolle dagbesteding. Wanneer mensen met een hersenletsel dagbesteding zoeken zijn zij op dit moment voornamelijk aangewezen op AWBZ-gefinancierde instellingen.
Structurele dagbesteding en/of vrijwilligerswerk Hier en daar zijn arbeidsmatige voorzieningen als restaurant/lunchroom, zorgboerderij, ictbedrijf of drukkerij toegankelijk voor mensen met NAH. En voor individuen worden soms bij de oude werkgever toch mogelijkheden gevonden. Enkele voorbeelden van dagbesteding: - in kleine overzichtelijke gemeenschappen kan een klussendienst worden opgezet in samenwerking met een activiteitencentrum en een woningcorporatie; - een groenvoorziening in samenwerking met de WSW; - een buurtwinkel of gemeenschapshuis annex eetcafé. Juist mensen met NAH kunnen vele van deze werkzaamheden vervullen; vóór het hersenletsel waren zij immers gewone burgers met een baan, opleiding en werkervaring, kwaliteiten
MENSEN MET EEN NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 3
die niet verloren zijn ná het letsel. Mits rekening gehouden wordt met hun beperkingen kunnen en willen zij graag hun bijdrage leveren aan de economie en, niet onbelangrijk, als normale burgers hun plek in de samenleving weer innemen.
Vrije tijd Zoals gesteld wordt het persoonlijk netwerk rondom een getroffene aanzienlijk kleiner. Een nieuwe kennissenkring opbouwen is vaak erg moeilijk. Daarnaast speelt dat aan de vrijetijdsbesteding specifieke eisen worden gesteld. Er moet structuur in zitten en tegelijkertijd mag het niet te belastend of druk zijn. Een nieuwe hobby aanleren kan in beperkte mate, dit geldt ook voor sporten en leren. Het kan wel, maar onder condities. Voor mensen die activiteiten aanbieden is het belangrijk om kennis te hebben van de specifieke problematiek aangaande NAH.
Keramiekcursus Francien is moeder van Maarten, die op zijn 15de een brommerongeluk heeft gehad. Daarnaast geeft Francien al een aantal jaren keramiekles aan de volksuniversiteit. Met de organisatie heeft ze af kunnen spreken dat ze vroeg op de avond, als het nog rustig is in het gebouw, een groepje van 6 mensen met hersenletsel begeleidt. Een grotere groep zou te onrustig zijn.
9
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3. Aandachtspunten en aanbevelingen voor gemeenten bij invoering van de Wmo
10
1. Eigen verantwoordelijkheid In de Wmo wordt nadrukkelijk gesproken over de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Twee problemen bij mensen met NAH zijn het hebben van een beperkt ziekte-inzicht en een grote mate van initiatiefloosheid. Dit maakt dat zij niet gemakkelijk uit eigen beweging om hulp zullen vragen of hun problemen zullen bespreken. Voor medewerkers bij het gemeentelijk loket is het belangrijk om kennis te hebben over NAH en de gevolgen hiervan, zodat ze signalen op kunnen pikken. Daarnaast is het belangrijk dat de informatie laagdrempelig wordt aangeboden. Overzichtelijk, in eenvoudige taal, in een ruimte met weinig prikkels en ondersteund door schriftelijke informatie. 2. Indicatiestelling Wanneer een NAH-getroffene uit de revalidatiefase komt begint het proces van indiceren op het gebied van de continue zorg. Het betreft een indicatie voor wonen, zorg, welzijn en arbeid. In dit proces worden essentiële keuzes gemaakt voor een verder leven. De gevolgen van NAH zijn lang niet altijd zichtbaar. Dit samen met het eerder genoemde beperkte ziekteinzicht en de neiging om de mogelijkheden te overschatten geeft een grote kans op een indicatie die niet volstaat. Daarom is het van groot belang dat de indicatiestelling uitgevoerd wordt door mensen die kennis hebben van NAH en de gevolgen. Een proces van hulpvraagverduidelijking moet hieraan voorafgaan. Ook is het belangrijk dat de indicatiestelling integraal is, dat wil zeggen: over alle levensterreinen plaatsvindt. 3. Mantelzorg Bij mensen met NAH is mantelzorg vaak onzichtbaar aanwezig. Het gaat niet om lichamelijke verzorging of het schoonmaken van een huis (soms ook wel) maar meer om het (soms continu) aanwezig zijn. Het structureren van iemands leven en het fungeren als iemands geheugen. En dat is een levenslange taak. In veel gevallen zijn de mantelzorgers ook de verbinding tussen NAH-getroffene en buitenwereld. Risico van de Wmo is dat de druk op mantelzorgers toe gaat nemen, en voor deze specifieke groep geldt dat nog meer. Het is belangrijk dat gemeenten ook deze doelgroep in het beleid proberen te bereiken. Daarnaast is het belangrijk dat gezinnen en naasten van mensen met NAH specifieke begeleiding krijgen zodat ze een nieuwe evenwicht in hun leven kunnen vinden. We spreken dan van systeem-begeleiding.
MENSEN MET EEN NIET AANGEBOREN HERSENLETSEL • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 3
Voorbeeld “Opstaan; tanden poetsen; je schema heb ik op de spiegel geplakt; om 9 uur moet je op je werk zijn; vanmiddag om 14 uur heb je een afspraak bij de dokter en dan ga ik mee; vanavond komen de buren voor een kop koffie; ze heten Jan en Jantine, etc”. Zo kan elke ochtend eruit zien als je partner hersenletsel heeft. Dit plannen en regelen doe je per dag, per week, per maand, per jaar. De rest van je leven.
4. Vervoer Veel mensen met NAH kunnen of mogen geen auto (meer) besturen. Zij zijn aangewezen op hulp van familie (mantelzorg) of aangewezen op openbaar vervoer. Door oriëntatie- of geheugenproblemen en overgevoeligheid voor prikkels is het gebruik maken van openbaar vervoer een hele ingrijpende onderneming, vaak een onmogelijke opgave. Het vervoer van deur naar deur is dan alleen per taxi mogelijk, maar is onbetaalbaar uit eigen middelen, met als gevolg sociaal isolement. Om dit te voorkomen moet binnen de (bestaande) vervoersregelingen rekening gehouden worden met onzichtbare beperkingen zoals die bij NAH voorkomen. Het is belangrijk dat de gemeente zich realiseert dat je kunnen verplaatsen van de ene naar de andere plek van het grootste belang is voor sociaal contact. 5. Arbeid Mensen met NAH willen blijven werken. In veel gevallen kan dat, mits omgevingscondities zijn gerealiseerd. Hierbij gaat het o.a. om routine en regelmaat, schriftelijke en herhaalde instructies, rustpauzes, prikkelarme omgeving, kennis en acceptatie bij baas en collega's. Soms zal ander werk gezocht moeten worden of vervangend werk. In de wereld van arbeid is er nog nauwelijks deskundigheid op dit gebied, recent onderzoek van TNO heeft uitgewezen dat slechts 7 van de 700 arbeids-integratiebedrijven kennis hebben van NAH. Mensen met een hersenbeschadiging worden al snel als lastig/onbemiddelbaar of werkonwillig beschouwd. Alternatieven en 'aanpassingen' om met cognitieve- en gedragsproblemen om te gaan zijn maatwerk en vragen levenslange begeleiding of aandacht. Het inroepen van externe deskundigheid op dit gebied is noodzakelijk. Daarnaast is het verstandig om deel te nemen aan een netwerk NAH - Arbeid.
Tot slot: NAH-netwerk Samenwerking tussen de verschillende aanbieders en hulpverleners in het hele proces van ziekte, revalidatie en reïntegratie is belangrijk, we noemen dit ook wel ketenzorg. Om dit te bereiken is in elke (gezondheids)regio een project- of stuurgroep gevormd die de ontwikkeling van een NAH-netwerk op zich heeft genomen. Ook is er in elke regio een hersenletselteam actief dat bestaat uit deskundigen op het gebied van NAH, die op persoonlijke titel een rol vervullen in het adviseren van getroffenen, familieleden, hulpverleners of andere belanghebbenden (zoals gemeenten, welzijnsorganisaties, corporaties of werkgevers). Gemeenten kunnen een beroep doen dit NAH-netwerk. Voor contactpersonen en adressen in uw regio kunt u de site www.hersenletsel.nl raadplegen.
Geschreven door: An Cremers (Stichting Zet Brabant) en Renske Mol (Zorgbelang Brabant)
11
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
12
HUISHOUDELIJKE VERZORGING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 4
Aanvulling 4 Huishoudelijke verzorging Leeswijzer Onderstaand vindt u uitleg over het onderwerp huishoudelijke verzorging in de Wmo. Steeds vaker wordt gesproken over hulp in of bij het huishouden. Voor de leesbaarheid van de tekst en om onduidelijkheid te voorkomen hebben wij de term huishoudelijke verzorging aangehouden, zoals thans in de AWBZ gebruikt wordt. Eerst vindt u uitleg over wat huishoudelijke verzorging is, wie het leveren en hoe cliënten er over denken. Daarna leest u hoe u huishoudelijke verzorging kunt krijgen, hoe is de toegang geregeld. Dit wordt vervolgd door een aantal aandachtspunten. En tot slot vindt u een lijst met kwaliteitscriteria voor huishoudelijke verzorging die vanuit cliëntenperspectief zijn opgesteld. Uitgangspunt bij het aanbieden van huishoudelijke verzorging1 in de Wmo is dat door deze vorm van ondersteuning wordt bevorderd dat mensen de regie over het eigen leven kunnen houden. De ondersteuning is gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid. Voor cliëntenorganisaties is het van belang om vroegtijdig bij het beleidsproces van de gemeente betrokken te zijn. Zowel bij de regeling van de toegang tot zorg (indicatiestelling, eigen bijdrage, organisatie van de zorg) als bij de inkoop van zorg (kwaliteit, omvang, keuzevrijheid) en de uitvoering (kwaliteitsbewaking en evaluatie).
1
Bij diverse gemeenten is de term 'huishoudelijk verzorging' inmiddels vervangen door 'hulp bij het huishouden'.
1
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2
HUISHOUDELIJKE VERZORGING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 4
Wat is huishoudelijke verzorging? In de AWBZ staat huishoudelijke verzorging omschreven als: “Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling”.
Huishoudelijke verzorging ingedeeld naar taken Op dit moment wordt binnen de AWBZ onderscheid gemaakt tussen: 1. Huishoudelijke verzorging in enge zin, waarbij de activiteiten voornamelijk gericht zijn op het 'draaiende houden van het huishouden'. 2. Huishoudelijke verzorging in brede zin waarbij de activiteiten mede gericht zijn op het organiseren van het huishouden en het geven van hulp bij een ontregelde huishouding in verband met een psychische stoornis, verzorgen en opvangen van kinderen. Voor deze verschillende taken geldt dat er verschillende eisen worden gesteld aan de kwaliteit van het personeel dat die taken uitvoert.
Wat kost huishoudelijke verzorging (Onderstaande prijzen zijn AWBZ prijzen uit 2006.) Huishoudelijke verzorging in enge zin kost €15,20 per uur. Huishoudelijke verzorging in brede zin kost €24,30 per uur. De uurtarieven voor een PGB worden bepaald door de zorgaanbieder of stelt de cliënt vast in samenspraak met de hulpverlener.
Enkelvoudig en meervoudig Mensen met een indicatie voor enkelvoudige huishoudelijke verzorging hebben alleen een indicatie voor huishoudelijke verzorging, zoals hierboven beschreven. Van meervoudige huishoudelijke verzorging is sprake wanneer huishoudelijke verzorging wordt gecombineerd met andere AWBZ-functies zoals persoonlijke verzorging, ondersteunende en activerende begeleiding.
3
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Het cliëntenperspectief op huishoudelijke verzorging versus schoonmaken Cliënten geven steeds opnieuw aan dat huishoudelijke verzorging meer is dan het schoonmaken van een huis: "Een kantoor poetsen is heel iets anders dan het huis van een chronisch zieke poetsen". Onderstaand een citaat uit een panelbijeenkomst met ervaringsdeskundigen, dat de waarde van huishoudelijke verzorging onderstreept. “Keer op keer blijkt dat cliënten - naast het schoonmaakresultaat - ook waarde hechten aan de persoonlijke relatie met de medewerker. De kwaliteit van die relatie bepaalt de tevredenheid van de klant. De essentie van huishoudelijk werk in de thuisssituatie is het ondersteunen van de cliënt bij het behouden van de regie over zijn/haar leven. Dat betekent indien mogelijk cliënten betrekken bij het huishoudelijk werk, in gesprek blijven met de cliënt tijdens de uitvoering van het werk, oppikken als het niet goed gaat etc. Het gaat dus niet alleen over het verkrijgen van een schoon huis. Het is meer. Het schone huis is een middel om de eigen regie te behouden: als alle beschikbare tijd en energie gaat zitten in het zelf doen van het huishouden of het organiseren ervan, blijft er weinig tijd en energie over om iets te doen met de werkelijke talenten. Het gaat ook over meedenken over de organisatie van het huishouden. Eigen regie over het leven kunnen blijven hebben, zelfstandigheid."
4
Meneer van 86 jaar is dementerend. Zijn vrouw is 85 jaar, raakt slechter ter been en kan het huishouden niet alleen aan. Twee keer per week ontvangen zij huishoudelijke verzorging. Deze hulp houdt tevens in de gaten of mevrouw niet overbelast raakt.
Een gezin met 2 jonge kinderen. Moeder heeft een chronische ziekte met een wisselend beeld. De ene week kan ze meer dan de andere week. Het is belangrijk dat het huishouden blijft 'draaien'. Daarbij moet voortdurend afstemming plaats vinden tussen vader en moeder over wat de eigen mogelijkheden zijn en welke aanvullende hulp nodig is. Continuïteit is belangrijk, vooral voor de kinderen. Ze hebben een Persoons Gebonden Budget (PGB) en een flexibele hulp. Zo houden ze de eigen regie over het leven.
Een alleenstaande depressieve man van 52 heeft huishoudelijke verzorging nodig omdat hij door zijn depressie niet de kracht heeft om 's ochtends uit bed te komen, zichzelf goed te verzorgen en regelmatig boodschappen te doen. Wanneer hij zijn woning verwaarloost, versterkt dat zijn ziektebeeld. Hij krijgt één keer per week hulp van een medewerkster van de thuiszorg. Binnen haar werk heeft zij de GGz problematiek als specifiek aandachtsgebied. Behalve dat zij het huis schoonmaakt, gaat ze met hem in gesprek en stimuleert hem tot meewerken. Ook heeft zij een signalerende rol. Wanneer zijn directe woonomgeving enigszins schoon is, verlaagt dat voor hem de drempel om zelf iets te ondernemen.
HUISHOUDELIJKE VERZORGING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 4
Wie leveren huishoudelijke verzorging? Er is een grote diversiteit aan organisaties die huishoudelijke verzorging leveren. Er zijn veel kleine particuliere thuiszorgorganisaties en er zijn grote ondernemingen met honderden medewerkers. Daarnaast zijn er PGB-hulpverleners, vaak mensen uit het persoonlijk netwerk van de zorgvrager. In het kader van huishoudelijke verzorging verleend door thuiszorgorganisaties worden de volgende soorten medewerkers onderscheiden: 1. Alpha hulpen: zij zijn niet in dienst van een instelling. Zij werken op freelance basis voor een thuiszorgorganisatie. 2. Medewerkers niveau 1: zij hebben een eenjarige opleiding gevolgd. Naast de huishoudelijke verzorging besteden zij ook aandacht aan de sociale omgeving van de cliënt (tijdelijke gezinsondersteuning, stimuleren van de zelfredzaamheid van de cliënt en dergelijke). 3. Medewerkers niveau 2: Hebben een tweejarige opleiding gevolgd. Naast het bieden van huishoudelijke verzorging in brede zin hebben zij ook enkele verzorgende taken zoals het wassen en aankleden van de cliënt en het aantrekken van steunkousen. Daarnaast bestaan specifieke deskundigheden gerelateerd aan een bepaalde doelgroep. Zoals hulp aan mensen met een psychische beperking, niet aangeboren hersenletsel en dementie.
5
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Toegang tot huishoudelijke verzorging Indicatiestelling Gemeenten zijn vrij in de wijze waarop ze de toegang tot huishoudelijke verzorging binnen de Wmo regelen. Gemeenten kunnen zelf de indicatiestelling regelen, maar ze kunnen dit ook overlaten aan het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg), het aan een thuiszorgorganisatie. overlaten of deze bevoegdheid aan de huisarts delegeren. Ook bij het bepalen van de criteria, onder welke omstandigheden iemand huishoudelijke verzorging krijgt, heeft de gemeente beleidsvrijheid.
Eigen bijdrage bij huishoudelijke verzorging 6
Gemeenten mogen voor de huishoudelijke verzorging een eigen bijdrage vragen. Het Kabinet spreekt van een 'begrensde gemeentelijke vrijheid' omdat het voeren van een eigenbijdrageregeling niet mag leiden tot een eigen inkomensbeleid. De gemeentelijke vrijheid wordt daarnaast beperkt door een aantal uitgangspunten die het kabinet heeft geformuleerd. Deze uitgangspunten zijn onder andere: - Gemeenten mogen zélf bepalen welke eigen bijdrage er betaald wordt, waarbij ook gekeken mag worden naar het inkomen van een eventuele partner. Wel worden in de wet, via de Algemene Maatregel van Bestuur, maximale bedragen genoemd. Deze zijn gekoppeld aan het wel of niet hebben van een partner en aan de hoogte van het inkomen. De gemeente mag van deze bedragen afwijken, mits het om een lager bedrag gaat. - Het is belangrijk dat bij het heffen van eigen bijdragen een koppeling wordt gemaakt tussen de eigen bijdrage in het kader van de Wmo en in het kader van de AWBZ. Bijdragen moeten bij elkaar opgeteld worden en gekoppeld worden aan een maximale bijdrage per inkomen. Inning van de eigen bijdrage verloopt via het CAK. - Het bestaande anticumulatiebeding voor de WVG (Wet Voorzieningen Gehandicapten) blijft voor de Wmo gehandhaafd. Concreet houdt dit in dat de eigen bijdrage die burgers betalen voor een Wmo-voorziening, in mindering wordt gebracht op de eigen bijdrageregeling van de AWBZ. - Gemeenten mogen voor een Wmo-voorziening niet meer dan de kostprijs vragen.
Overgangsregeling De klant mag niet de dupe worden van de veranderingen rond de huishoudelijke verzorging. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft voor gemeenten een voorlopig
HUISHOUDELIJKE VERZORGING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 4
overgangsprotocol huishoudelijke verzorging opgesteld. Dit document gaat over cliënten die voor 1 januari 2007 al een geldige AWBZ-indicatie voor huishoudelijke verzorging hebben en waarbij de geldigheid van die indicatie doorloopt tot na 1 januari 2007. Zij behouden, volgens dit protocol, de geldende rechten en verplichtingen tot maximaal 1 januari 2008. Cliënten van wie de indicatiestelling afloopt tussen 1 januari 2007 en 1 januari 2008 moeten een nieuwe aanvraag indienen bij de gemeenten en vallen dan onder het Wmo regime. Het is belangrijk dat de gemeente via goede contractering zorgt voor voldoende aanbod van de aanbieders. Zodat cliënten die zorg in natura krijgen dit ook kunnen behouden. Voor cliënten die gebruik maken van een PGB moet de gemeente de PGB-regels toepassen, zoals die onder de regeling subsidies AWBZ gelden. Vervolgens is het voor cliënten van groot belang dat zij bij de invoering van de Wmo kunnen blijven beschikken over dezelfde hulpverlener(s). De relatie met de hulpverlener is vaak net zo belangrijk als de uitvoering van de werkzaamheden. Wanneer de gemeente andere of nieuwe zorgaanbieders contracteert moet een cliënt altijd het aanbod krijgen om met behulp van een PGB zijn huidige hulpverlener te contracteren. De tekst van het overgangsprotocol is te vinden op www.vng.nl. Het programma Versterking Cliënten Positie heeft een samenvatting van de belangrijkste punten uit de brief en aandachtspunten gemaakt. Deze vindt u op www.pogrammavcp.nl.
쏅
AANDACHTSPUNTEN VANUIT CLIËNTENPERSPECTIEF - Wanneer een cliënt behalve huishoudelijke verzorging ook andere vormen van (AWBZ)hulpverlening in de thuissituatie krijgt, dient het streven van de gemeente er op gericht te zijn dat het aantal verschillende zorgverleners bij de cliënt thuis beperkt blijft. Dit vraagt om afstemming tussen de betreffende zorgaanbieders in nauw overleg met de cliënt. De gemeente heeft hierin een stimulerende rol. - De indicatiestelling voor Wmo, AWBZ en andere voorzieningen vindt integraal plaats. Dat wil zeggen dat gekeken wordt wat de cliënt op alle levensterreinen (wonen, welzijn en zorg) aan voorzieningen en hulp nodig heeft. De indicatiestelling is objectief en onafhankelijk en wordt uitgevoerd door iemand die deskundig is. Dit laatste is in het bijzonder van belang wanneer het gaat om een complexe situatie. De gemeente of de door de gemeente aangewezen indicatiesteller maakt bij de indicatiestelling zoveel mogelijk gebruik van informatie die al vanuit andere indicaties beschikbaar is, met toestemming van de cliënt. Het is belangrijk dat een regeling voorziet in indicatiestelling achteraf in het geval van spoedeisende situaties. De indicatiestelling wordt schriftelijk vastgelegd met cliënt en aanbieder. - Sommige cliëntengroepen vragen om specifieke deskundigheden en vaardigheden. Bijvoorbeeld cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg, mensen met een niet-aangeboren hersenletsel of mensen met een zintuiglijke of verstandelijke beperking. Het is wenselijk dat huishoudelijke verzorging in deze situaties gegeven wordt door zorgaanbieders die deze specifieke deskundigheid in huis hebben.
7
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
-
-
8
-
-
-
Het gemeentelijk beleid biedt keuzevrijheid aan cliënten: a. keuze tussen het persoonsgebonden budget (PGB) en zorg in natura. • Zorgvragers hebben de keuze tussen de verstrekking van zorg via een PGB of zorg in natura. De gemeenten bieden via het lokale loket onafhankelijke informatie en geven waar nodig advies om een weloverwogen keuze van de cliënt mogelijk te maken. • Bij inkoop van zorg via het PGB heeft de cliënt een vrije keus tussen professionele of andere zorg. De gemeente stelt niet de eis om zorg in te kopen via een erkende aanbieder. • Om een weloverwogen keuze te kunnen maken moeten gemeenten de cliënt inzicht bieden in het totale aanbod en de keuzemogelijkheden. Duidelijke en begrijpelijke informatie voor alle doelgroepen is van belang. b. keuzevrijheid van aanbieder. Wanneer cliënten kiezen voor verstrekking via zorg in natura hebben zij een vrije keuze van de zorgaanbieder naar voorkeur. Het gemeentelijk aankoopbeleid is gericht op meerdere aanbieders zodat ook werkelijk sprake is van keuzevrijheid. Het risico bestaat dat vermindering van huishoudelijke verzorging leidt tot meer persoonlijke verzorging. Dit substitutie effect leidt tot zwaardere en dus ook duurdere zorg. Dit effect treedt ook op wanneer vermindering van huishoudelijke verzorging leidt tot overbelasting van de mantelzorger. Toepassing van het huidige document gebruikelijke zorg bij de indicatiestelling heeft dit risico. Vanuit cliëntenperspectief is het wenselijk dat gekeken wordt welke huishoudelijke hulp in de betreffende situatie nodig is. Zodat de cliënt zelfredzaam is en maatschappelijk kan (blijven) participeren. Het compensatiebeginsel nodigt hier toe uit. Strak hanteren van het huidige document gebruikelijke zorg kan deze gedachten doorkruisen. Mantelzorg en vrijwillige zorg wordt soms bij de indicatiestelling meegenomen. Echter, beide vormen van zorg zijn niet afdwingbaar zodat continuïteit en kwaliteit van de zorg onvoldoende gewaarborgd kunnen worden. Bij indicatiestelling moet hiermee rekening worden gehouden. Iedere inwoner van de gemeente heeft, ongeacht de hoogte van zijn inkomen, bij een indicatie voor huishoudelijke verzorging toegang tot deze voorziening in het kader van de Wmo. Hij kan dus niet geweigerd worden voor hulp. Een hoog inkomen kan wel betekenen dat iemand een hoge eigen bijdrage betaalt, oplopend tot 100 %.
HUISHOUDELIJKE VERZORGING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 4
Kwaliteitscriteria voor huishoudelijke verzorging Voor de levering van huishoudelijke verzorging sluit de gemeente overeenkomsten af met aanbieders, zoals thuiszorgorganisaties, die voldoen aan de wettelijke regelingen. De gemeente levert in principe zelf geen diensten. Wat precies wordt ingekocht is afhankelijk van het gemeentelijk beleid. Hieronder vindt u kwaliteitscriteria voor huishoudelijke verzorging die vanuit patiëntenperspectief zijn opgesteld. Bij de opstelling van het programma van eisen voor de inkoop van zorg en bij de evaluatie van de uitvoering van de zorg kunnen zij u behulpzaam zijn. Bejegening - De medewerker neemt de cliënt serieus. - De medewerker toont respect voor de privacy van de cliënt, is betrouwbaar en gaat discreet om met vertrouwelijke informatie. - De medewerker toont respect voor de geloofsovertuiging of leefwijze van de cliënt. - De medewerker is vriendelijk in de omgang. - De medewerker toont voldoende persoonlijke aandacht voor de cliënt. Deskundigheid en kwaliteit - De medewerker houdt rekening met gewoontes en wensen van de cliënt. - De medewerker heeft voldoende deskundigheid in het omgaan met de persoonlijke situatie van de cliënt: zoals ouderdom, lichamelijke beperking, verstandelijke beperking, e.d. Wanneer sprake is van een visuele of auditieve handicap vraagt dit bijzondere aandacht.
Wanneer een cliënt niet (goed) kan zien vraagt dit bijzondere aandacht in het huishouden. Het is bijvoorbeeld van groot belang dat alle spullen op precies dezelfde plaats worden teruggezet als waar ze stonden. Tafels en stoelen, maar ook het bestek, de kopjes, de asbak enzovoort. Ook cliënten die niet goed kunnen horen vragen specifieke aandacht. Vooral op het gebied van de communicatie tussen hulpverlener en cliënt.
-
De medewerker heeft voldoende deskundigheid in het omgaan met culturele verschillen. De medewerker beheerst de Nederlandse taal. De medewerker werkt hygiënisch. De medewerker is een vaste persoon. Hij/zij komt in de persoonlijke leefomgeving van de cliënt en het opbouwen van een band is van belang voor het leveren van kwaliteit. - De medewerker kan problemen bij de cliënt signaleren en in overleg met de cliënt adequaat optreden.
9
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Autonomie - De medewerker komt op tijdstippen die de cliënt schikken. - Cliënt en hulpverlener maken samen afspraken over de invulling van het programma. - De cliënt heeft medezeggenschap over wie de verzorging biedt. - Zoveel mogelijk inzet van een vaste hulp. Informatie - De cliënt ontvangt schriftelijke informatie over hoeveelheid hulp, wat deze hulp inhoudt en hoeveel het kost. - De cliënt ontvangt de informatie mondeling of in een aangepaste leesvorm als de schriftelijke informatie moeilijk toegankelijk is voor de cliënt zoals slecht zien. - De informatie wordt door een groep cliënten getoetst op leesbaarheid en begrijpelijkheid. - De cliënt heeft een vaste contactpersoon bij de thuiszorgorganisatie. - De cliënt ontvangt schriftelijke informatie over de wijze van klachtbehandeling.
10
Organisatie - Evaluatie en terugkoppeling: minstens één keer per jaar vindt er evaluatie plaats met de individuele cliënt en/of diens mantelzorger. De resultaten dienen bekend gemaakt te worden evenals de te ondernemen acties. - Continuïteit: medewerker komt op de tijden die zijn afgesproken en de organisatie geeft tijdig door als de medewerker verhinderd is bijvoorbeeld door ziekte. De organisatie draagt er zorg voor dat bij ziekte adequate vervanging plaats vindt. - Kwaliteitsbeleid: er is sprake van aantoonbare aandacht voor kwaliteitsbeleid waarbij cliënten betrokken zijn. - Klachtenprocedure: er dient een duidelijke en toegankelijke klachtenprocedure te zijn met een goede en openbare registratie. - Er dient een privacyreglement te zijn. - De Kwaliteitswet zorginstellingen blijft van toepassing. Deze wet stelt eisen aan de aanbieder over verantwoorde zorg, de organisatie van de zorgverlening, de kwaliteitsbewaking en de verslaglegging. - De thuiszorgorganisatie voldoet aan de eisen geformuleerd binnen de WMCZ (Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen) ten aanzien van de betrokkenheid van cliëntenraden.
Uitvoering: Kwaliteitsbewaking en evaluatie In haar beleid omtrent het verstrekken van huishoudelijke verzorging neemt de gemeente het onderwerp kwaliteitsbewaking en evaluatie op. Hierin staat onder andere beschreven hóe zij de kwaliteit van de geleverde thuiszorg gaat toetsen en op basis van welke criteria. In feite is de vraag: wanneer zijn we tevreden en hoe gaan we dat meten. Het is belangrijk dat cliëntenorganisaties bij beide vragen betrokken worden. Er bestaan verschillende methoden waarmee de kwaliteit gemeten wordt. Enquêtes, panelbijeenkomsten, onderzoek door externe kwaliteitsorganisaties enzovoort. Het is belangrijk dat dit periodiek gebeurt en dat de échte gebruiker hierbij betrokken wordt. Zorgbelangorganisaties kunnen u meer uitleg geven of ondersteuning bieden bij het onderwerp kwaliteitstoetsing. Deze aanvulling is geschreven door: Petra Pouwels (Zorgbelang Gelderland) en Renske Mol (Zorgbelang Brabant). Bij het opstellen van de lijst ‘kwaliteitscriteria’ is gebruik gemaakt van een concept checklist van Zorgbelang Zuid-Holland.
MANTELZORGONDERSTEUNING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 5
Aanvulling 5 Mantelzorgondersteuning op de gemeentelijke agenda Inleiding Met de invoering van de Wmo worden gemeenten voor het eerst wettelijk verantwoordelijk voor het voeren van mantelzorg- en vrijwilligersbeleid. Alle gemeenten moeten plannen gaan maken voor ondersteuning van, en inspraak door, mantelzorgers en vrijwilligers. Dit is wettelijk vastgesteld in de vorm van het prestatieveld mantelzorg en vrijwilligerswerk. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) verwacht dat gemeenten een impuls geven aan de zorgbereidheid van inwoners en dat de ondersteuning wordt georganiseerd die burgers hierbij nodig hebben. Gemeenten krijgen daarbij een centrale rol als regisseur, als (beleids)ontwikkelaar en als aanjager van het publieke debat over vraaggerichte zorg en mantelzorgondersteuning. In deze aanvulling richten wij ons alleen op de belangen van mantelzorgers. In paragraaf 1.2.4 van de Workmate staat een korte omschrijving van het prestatieveld.
Leeswijzer Deze aanvulling bevat de volgende onderdelen: 1. Hoofdzaken in het kort 2. Belangrijkste thema's 3. Ten slotte 4. Verwijzingen en adressen
1
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2
MANTELZORGONDERSTEUNING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 5
1. Hoofdzaken in het kort Definitie mantelzorg Mantelzorg is langdurende zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. Mantelzorg wordt onderscheiden van gebruikelijke zorg: dit is de normale dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden. Vrijwilligerszorg wordt gekenmerkt door de vrije keuze van de vrijwilliger vanuit een persoonlijke behoefte om dienstbaar te zijn (aan de maatschappij).
Thema's Bij de aandacht voor de belangen van mantelzorgers komen veel thema's aan bod. Wij sommen hier de belangrijkste thema's op, onder 2.2 worden deze verder besproken: - het opsporen en informeren van 'verborgen' mantelzorgers; - toepassing van de compensatieplicht; - respijtzorg; - de één loket-functie; - subsidie-overgangsregeling; - indicatiestelling; - handhaving keuzevrijheid; - bijzondere doelgroepen mantelzorgers; - afstemming tussen de wet- en regelgeving en de Wmo; - samenwerking tussen informele en formele zorg voor een sluitende zorgketen; - kwaliteitsbewaking van mantelzorgondersteuning; - inspraakmogelijkheden.
Vragen en thema's die voorgelegd kunnen worden aan gemeenten Voorbeelden van algemene vragen die u zou kunnen stellen: - Hoe vult u het prestatieveld ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers in? - Is het ene loket voor wonen, zorg en welzijn ook toegankelijk voor en toegesneden op mantelzorgers? - Worden ondersteuningsmogelijkheden voor mantelzorgers uitgebreid? - Een specifieke vraag kan ook zijn hoe de gemeente het compensatiebeginsel invult voor mantelzorgers.
3
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
2. Thema's voor effectief mantelzorg- en vrijwilligersbeleid Gemeenten moeten regelmatig onderzoek uitvoeren naar het aantal mantelzorgers en hun behoeften. Hieronder staat een overzicht van de thema's die de aandacht verdienen in het Wmo-beleidsplan. Het is de taak van de gemeente hierin initiatieven te nemen en voor afstemming te zorgen.
Het opsporen en informeren van 'verborgen' mantelzorgers
4
Veel mantelzorgers weten niet dat ze mantelzorger zijn en zij zijn ook niet bekend met het ondersteuningsaanbod. Gemeenten kunnen hulp- en dienstverleners (zoals thuiszorginstellingen, welzijnsorganisaties en intramurale instellingen) instrueren deze moeilijk bereikbare mantelzorgers te signaleren en te informeren.
Compensatieplicht Mantelzorgers zijn opgenomen in de Wmo als specifieke doelgroepen voor de compensatieplicht van een gemeente. Dit betekent dat ook zij op grond van de ICF-normen (maatwerk dus) gecompenseerd zouden moeten worden. De Wmo schept ruimte voor drie gemeentelijke benaderingen om een mantelzorger te compenseren: 1. De gemeente ontlast een mantelzorger door het bevorderen van zelfredzaamheid van diegene waar de mantelzorger voor zorgt. Het bevorderen van de zelfredzaamheid heeft een verlichting van het werk van de mantelzorger tot gevolg. 2. De gemeente compenseert beperkingen, die een mantelzorger ondervindt bij zijn eigen werkzaamheden. Denk hier bijvoorbeeld aan een te zware taak voor de mantelzorger om iemand uit bad te tillen. 3. Een derde mogelijkheid voor een gemeente is voorkomen dat een mantelzorger overbelast raakt. Overbelasting kan voorkomen omdat de mantelzorger het huis niet meer uitkomt. Ook voor mantelzorgers is participatie in de zin van het ontmoeten van anderen en deelname aan sociale verbanden van belang. De gemeente kan dan bijvoorbeeld zorgdragen voor goede vervanging van de mantelzorger, zonder nieuwe aanvraag of indicatie. Ook kan een gemeente contacten tussen mantelzorgers stimuleren.
MANTELZORGONDERSTEUNING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 5
Overigens zijn ook vrijwilligers genoemd als doelgroep voor de compensatieplicht. Dit onderschrijft het belang dat een gemeente aan vrijwilligers hecht (kapitaal van de samenleving). De Wmo schept ruimte voor twee gemeentelijke benaderingen: - Vrijwilligers met beperkingen. Zij kunnen - als zij dat willen - als vrijwilliger hun bijdrage aan de samenleving leveren. In deze opzet gaat het om zelfredzaamheid en participatie. Hier ligt een combinatie met de gemeentelijke inzet op het terrein van arbeidsintegratie voor de hand. - Vrijwilligers zonder beperkingen. Bij deze groep is zelfredzaamheid geen probleem. Wel kunnen ook zij belemmeringen in hun participatie als vrijwilliger ondervinden doordat zij bijvoorbeeld te hoge kosten voor vervoer moeten betalen. Voor meer informatie over de compensatieplicht, zie aanvulling 6 van deze workmate.
Respijtzorg Veel mantelzorgers hebben behoefte aan tijdelijke overname van zorg door een vrijwilliger of professional, zodat ze 'de batterij weer op kunnen laden' (respijtzorg). Dat geldt in het bijzonder voor de mantelzorgers die zich zwaar belast of zelfs overbelast voelen. De Wmo vergroot mogelijkheden om sectoroverschrijdende respijtzorgvoorzieningen aan te bieden, zoals logeermogelijkheden en oppas voor bijvoorbeeld dementerenden. Het platform van mantelzorgers in West-Brabant heeft onderzoek gedaan naar respijtzorg en de redenen waarom hier zo weinig gebruik van wordt gemaakt. De notitie heet: ‘Wensen en knelpunten van mantelzorgers in West-Brabant’. Het PON, instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant, heeft in juni 2005 een boekje uitgebracht met als titel: ‘Respijtvoorzieningen in Noord-Brabant, adressenlijst voor mantelzorgers’.
Het lokaal loket Voor mantelzorgers moet duidelijk zijn dat zij met hun vragen terecht kunnen bij het loket. Het is van belang dat de medewerker van het loket ('frontoffice') bekend is met mantelzorgproblematiek en betrokkenen hierover kan informeren en adviseren. Dit vraagt een goede opleiding met veel aandacht voor luistervaardigheid; een cliënt zal zich vaak niet meteen presenteren als mantelzorger met problemen maar bijvoorbeeld informatie komen halen voor de persoon die hij verzorgt. Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor Vrijwillige Thuishulp en Buddyzorg kunnen aan het loket verbonden zijn als 'backoffice'. Zie ook aanvulling 2 in deze Workmate over het lokaal loket.
Subsidie-overgangsregeling Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor Vrijwillige Thuishulp en Buddyzorg worden gefinancierd door de subsidieregeling Coördinatie Vrijwillige Thuishulp en Mantelzorg (CVTM). Deze wordt tot 1 januari 2007 door de zorgkantoren uitgevoerd en komt daarna onder de verantwoordelijkheid van gemeenten te vallen. Samenwerking tussen gemeenten is van belang om de regionale voorzieningen voor mantelzorgers en vrijwilligers te behouden en te versterken. Ook een goede subsidie-overgangsregeling is nodig.
5
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
Indicatiestelling Naast ondersteuning van mantelzorgers (draagkracht-vergroting) moet er ook aandacht zijn voor het verminderen van de draaglast. Dat begint bij de indicatiestelling. Indicatiestelling is de formele vaststelling van de hulpbehoefte en de daarbij passende zorg. De gemeenten zijn in het kader van de Wmo eindverantwoordelijk voor de indicatiestelling. Het is belangrijk dat bij de indicatiestelling rekening wordt gehouden met de mantelzorg. Dat houdt bijvoorbeeld in: - dat de gebruikte normen realistisch zijn, zodat de mantelzorgers niet overbelast raken (dat het begrip gebruikelijke zorg* niet onnodig wordt opgerekt); - dat mantelzorgers betrokken worden bij de indicatiestelling; - dat de indicatiestelling voor Wmo- en AWBZ-voorzieningen op elkaar is afgestemd; - dat cliënten en hun mantelzorgers niet meerdere keren hetzelfde verhaal hoeven te vertellen; - dat indicatiestellers mantelzorgers kunnen adviseren over ondersteuningsmogelijkheden. (Zie verder ook de informatie over indicatiestelling in deze Workmate.)
Handhaving keuzevrijheid 6
Handhaving van de keuzemogelijkheid tussen zorg in natura of een Persoonsgebonden Budget (PGB) is van groot belang, waarbij de mogelijkheid dient te blijven bestaan om uit het PGB verwanten te betalen.
Bijzondere doelgroepen mantelzorgers Aandacht voor bijzondere doelgroepen mantelzorgers is wenselijk, zoals jongeren, allochtonen en mantelzorgers voor mensen met een onzichtbare handicap, zoals niet-aangeboren hersenletsel of een psychiatrische aandoening.
Afstemming wet- en regelgeving en de Wmo Gemeenten kunnen door afstemming tussen andere wetten en verordeningen en de Wmo mantelzorgers ontlasten, bijvoorbeeld: - door ontheffing van sollicitatieplicht (gedeeltelijk en/of tijdelijk) van zwaar belaste mantelzorgers; - door ondersteuning van uitkeringsgerechtigde mantelzorgers bij de reïntegratie op de arbeidsmarkt; - door aanvaarding van passende arbeid alleen af te dwingen als voldoende rekening is gehouden met de individuele omstandigheden;
* Het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) gebruikt bij de indicatiestelling het protocol gebruikelijke zorg, wat in de praktijk bij (her)indicaties leidt tot lagere indicaties en grotere belasting van de mantelzorg. Platforms van mantelzorgers adviseren gemeenten dan ook om dit protocol niet zonder meer over te nemen.
MANTELZORGONDERSTEUNING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 5
- door maatregelen die financiële verlichting geven aan mantelzorgers in de WWB (Wet werk en bijstand), bijvoorbeeld door: • een ruimhartige onkostenvergoeding te hanteren; • kinderopvangvoorzieningen te realiseren voor mantelzorgers; • mogelijkheden tot bij- of aanbouw mogelijk te maken (bestemmingsplan); • parkeerontheffingen aan mantelzorgers te verlenen, analoog aan invalidenkaarten.
Samenwerking tussen informele en formele zorg voor een sluitende zorgketen Als regievoerders van de Wmo kunnen gemeenten de samenwerking tussen de informele en de formele zorg stimuleren zodat mantelzorgers en beroepskrachten elkaar versterken en er afstemming plaatsvindt van de zorg of dienstverlening, bijvoorbeeld: - flexibele werktijden van beroepskrachten die aansluiten bij de planning van mantelzorgers; - overname van de zorg bij uitval van de mantelzorgers, bijvoorbeeld door ziekte; - het wederzijds gebruik maken van elkaars kennis en deskundigheid.
Kwaliteitsbewaking van mantelzorgondersteuning Om de kwaliteit van mantelzorgondersteuning te bewaken is het van belang tevredenheidsonderzoek te doen, klachtenprocedures te ontwikkelen en belangenbehartigers inspraak te geven bij de aanbesteding van Wmo-voorzieningen. Belangenorganisaties kunnen hierbij worden betrokken.
Inspraakmogelijkheden De Wmo bepaalt dat per prestatieveld de betrokken doelgroepen worden betrokken, waaronder mantelzorgers en vrijwilligers. Om inzicht te krijgen in de situatie en behoeften van mantelzorgers kunnen gemeenten hiervoor contact zoeken met Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor Vrijwillige Thuishulp en Buddyzorg. Ook kunnen zij contact zoeken met regionale en provinciale mantelzorgplatforms die als zelforganisaties de stem van mantelzorgers in de omgeving vertegenwoordigen.
7
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
3. Ten slotte Volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) zijn er in Nederland 3,75 miljoen mantelzorgers. Van deze groep levert 1 miljoen mensen meer dan 8 uur per week zorg. 750.000 Mensen doen dat langer dan 3 maanden. Zo'n 200.000 mantelzorgers voelen zich zwaar belast of zelfs overbelast. Het aandeel van de totale zorg (inclusief informele zorg) is vier tot vijf maal groter dan dat van de professionele zorg.
8
Mantelzorgers vormen het fundament voor zorg voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten (mantelzorgers nemen 80 procent van de totale zorg voor hun rekening). Daarom is het van groot belang dat de ondersteuning van mantelzorgers wordt verankerd in lokaal en regionaal Wmo-beleid. Door de ondersteuning te versterken kunnen mantelzorgers de zorg voor een ander langer volhouden, waardoor minder een beroep zal worden gedaan op (duurdere) intramurale voorzieningen uit de AWBZ. In deze aanvulling komen diverse mogelijkheden aan de orde waarmee gemeenten het prestatieveld mantelzorg en vrijwilligers invulling kunnen geven. Maar voor goede mantelzorgondersteuning is ook verankering van het thema nodig binnen diverse andere prestatievelden. Daarom worden verbindingen gelegd met bijvoorbeeld de prestatievelden 'informatie en advies' en 'maatschappelijke participatie'.
Wat hebben mantelzorgers minimaal nodig aan ondersteuning? Mezzo beschrijft in de pleitnota ‘Barsten of beleid’ wat mantelzorgers en betrokkenen zelf minimaal aan (extra) ondersteuning nodig vinden: 1. mantelzorgers zouden recht moeten hebben op minimaal 4 uur per week overname van zorg thuis door professionals of vrijwilligers; 2. mantelzorgers zouden recht moeten hebben op de zekerheid van 24-uurs-noodopvang bij onverwachte uitval van de mantelzorger (bijvoorbeeld bij ziekte); 3. mantelzorgers zouden, indien gewenst, minimaal 20 uur per jaar individuele ondersteuning, bemiddeling en lotgenotencontact moeten krijgen; 4. mantelzorgers zouden geheel of gedeeltelijk vrijstelling van de sollicitatieplicht moeten krijgen; 5. mantelzorgers met een laag inkomen zouden een vergoeding moeten krijgen. De Wmo gaat uit van het idee dat mensen in principe zelf verantwoordelijk zijn voor het regelen en organiseren van de zorg voor hun naaste. Alleen als de betrokkene zelf en de omgeving niet kunnen voorzien in de ondersteuning kan een beroep worden gedaan op de Wmo. Bovendien zal de druk op mantelzorgers verder toenemen omdat de Wmo geen recht geeft op zorg. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het creëren van de juiste voorwaarden om de onderlinge zorg te versterken. Hiervoor is inzicht nodig in behoeften aan mantelzorgondersteuning.
MANTELZORGONDERSTEUNING • 3E HERZIENE UITGAVE • AANVULLING 5
4. Verwijzingen en adressen Lokaal: Steunpunt mantelzorg (indien aanwezig in uw gemeente) kijk in uw gemeentegids, soms is er één steunpunt voor meerdere gemeenten.
Landelijk: Mezzo (voorheen LOT/Xzorg) Mezzo is de vereniging van mantelzorgers, Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor Vrijwillige Thuishulp en Buddyzorg. Samen met de lidorganisaties werkt Mezzo als brancheorganisatie aan de belangenbehartiging en ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers die zorgen voor een ander die over het algemeen intensief zorgbehoevend is en die dankzij deze hulp langer thuis kan blijven wonen. Mezzo adviseert gemeenten hoe het thema mantelzorg en (zorg-)vrijwilligers een plek te geven in de Wmo. - Als u meer informatie wenst over de landelijke Wmo-lobby dan kunt u de pleitnota 'Barsten of beleid' opvragen of downloaden (www.mantelzorg.nl). Op deze website treft u het Wmo-dossier aan met daarin informatie over activiteiten van Mezzo in het kader van de Wmo. - Voor ondersteuning bij de lokale of regionale lobby kunt u een gebruik maken van de dienstverlening van consulenten van Mezzo. - Voor informatie of advies over regionale/lokale mantelzorgondersteuning kunt u contact opnemen met een van de lidorganisaties en/of de regioconsulenten (zie www.mantelzorg.nl) van Mezzo. - De lidorganisaties van Mezzo kunnen inzicht geven in behoeften aan respijtzorgvoorzieningen. - Organisaties voor Vrijwillige Thuishulp hebben vaak ruime ervaring in het aanbieden van respijtzorg. Gemeenten kunnen deze organisaties raadplegen voor versterking van de respijtzorg.
PON, Tilburg: www.ponbrabant.nl
CIZ: www.ciz.nl
Deze aanvulling is gemaakt in samenwerking met Mezzo (voorheen LOT/Xzorg) de vereniging van mantelzorgers, Steunpunten Mantelzorg en organisaties voor Vrijwillige Thuishulp en Buddyzorg.
9
WORKMATE VOOR EEN STERKE BURGER • ZORGBELANG BRABANT
10
CompensatiEplicht en ICF • 3e herziene uitgave • aanvulling 6
Aanvulling 6 Compensatieplicht en ICF De compensatieplicht en het ICF zijn twee belangrijke bestanddelen van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. In deze aanvulling wordt uiteengezet wat de inhoud van deze begrippen is, wat de intentie van de wetgever is en hoe dit in praktijk uitpakt. We sluiten af met een aantal aandachtspunten.
Doelstelling van de Wmo De Wet Maatschappelijke Ondersteuning heeft als doel dat mensen kunnen deelnemen aan de samenleving. Ongeacht de beperkingen die mensen hebben als gevolg van een handicap, psychische of sociale problemen. De Wmo is gericht op het herstellen van zelfredzaamheid en het bevorderen van maatschappelijke participatie. Dit zijn twee kernbegrippen in de Wmo.
Zelfredzaamheid Het vermogen om dagelijkse algemene levenverrichtingen zelfstandig te kunnen doen. Dit is bijvoorbeeld wassen, aankleden, koken, boodschappen doen of uitgaan. Maatschappelijk participeren Meedoen aan het maatschappelijk leven op alle levensterreinen (leren, werken, sporten, winkelen, vrijwilligerswerk doen) en in staat zijn om een volwaardig lid van de maatschappij te zijn.
1
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
2
CompensatiEplicht en ICF • 3e herziene uitgave • aanvulling 6
Compensatieplicht De gemeente moet mensen die als gevolg van een beperking niet zelfredzaam zijn en/of er niet in slagen om maatschappelijk te participeren ondersteuning bieden. Dit heet de compensatieplicht.
Het idee De compensatieplicht is een nieuw begrip in de Nederlandse wetgeving. Het vervangt een ander begrip: de zorgplicht. Het uitgangspunt achter de compensatieplicht is dat iedereen in staat moet worden gesteld om zelfredzaam te zijn en om maatschappelijk te participeren. Dit lukt sommige mensen niet als gevolg van een beperking. Compenseren betekent dan maatregelen treffen om de beperking op te heffen. Deze maatregelen hoeven niet voor iedereen hetzelfde te zijn. Verschillen kunnen ontstaan door leeftijd, woonomgeving, gezinssituatie, economische omstandigheden en persoonlijke voorkeuren. De compensatieplicht stelt gemeenten in staat om individuele burgers een oplossing op maat te bieden. Hierin verschilt de compensatieplicht van het oude begrip zorgplicht. In die situatie kreeg iedereen met dezelfde beperking dezelfde standaardoplossing.
Uitwerking in de Wmo De tekst over de compensatieplicht in de Wmo luidt: Lid 1. Ter compensatie van de beperkingen die een persoon ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, treft het college van burgemeester en wethouders voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: a. een huishouden te voeren; b. zich te verplaatsen in en om de woning; c. zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel; d. medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Lid 2. Bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeesters en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien. In het eerste lid wordt beschreven tot welke vormen van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie de voorzieningen die een gemeente biedt moeten leiden. Bij de behandeling van de Wmo in de Eerste Kamer is vastgesteld dat de gemeente wat dit betreft een resultaatverplichting heeft. Dit betekent dat de maatregelen die een gemeente voorstelt voor iemand ook daadwerkelijk moeten leiden tot resultaten op het gebied van zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Daarbij geldt natuurlijk wel dat iemand hier ook zelf inspan-
3
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
ningen voor moet leveren. Eigen verantwoordelijkheid voor een burger staat in de Wmo voorop. In het tweede lid staat dat de voorzieningen die de gemeente treft moeten worden afgestemd op de kenmerken en behoeften van de persoon waar ze voor bedoeld zijn. De geboden oplossing moet adequaat zijn, dat wil zeggen bijdragen aan de oplossing van het probleem zoals de persoon dat ervaart. De gemeente mag bij het aanbieden van een voorziening wel kijken naar het inkomen van de aanvrager. Op basis hiervan kan besloten worden tot het vragen van een eigen bijdrage of het afwijzen van een aanvraag. De compensatieplicht voor gemeenten is van toepassing op de prestatievelden 4 (ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers), 5 (bevorderen van maatschappelijke participatie) en 6 (individuele voorzieningen). Voor mantelzorgers en vrijwilligers is de compensatieplicht gericht op het wegnemen van belemmeringen om als vrijwilliger of mantelzorger te functioneren. Compensatie van mantelzorgers kan bijvoorbeeld gericht zijn op het ontlasten van de werkzaamheden van de mantelzorger. Denkt u bijvoorbeeld aan een tillift. Ook kan de compensatie bestaan uit het zorgen voor vervanging van de mantelzorger zodat hij/zij het huis uit kan. Bij het compenseren van vrijwilligers kunt u denken aan een vervoers- of onkostenvergoeding.
4
Uitwerking in praktijk De Wmo is geen (volks)verzekering. Dit betekent dat burgers geen verzekerd recht op zorg of voorzieningen hebben. De wet beoogt dat gemeenten maatregelen nemen waardoor burgers met een beperking maatschappelijk kunnen participeren. De compensatieplicht regelt het toekennen van voorzieningen aan burgers wanneer zij er niet zelf in slagen om zich te redden of maatschappelijk te participeren. Het gemeentelijk beleid rondom het verstrekken van voorzieningen ligt vast in een verordening en een beleidsplan. Beide worden vastgesteld door de gemeenteraad. Op basis hiervan kan de burger een beroep doen op voorzieningen in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De persoonlijke situatie wordt vastgesteld aan de hand van een indicatie. Afhankelijk van de situatie doet de gemeente een compensatievoorstel. Dit voorstel moet bijdragen aan de oplossing van de beperking die iemand ondervindt. Als het gemeentelijk beleid hier geen oplossing voor biedt, is de gemeente verplicht op zoek te gaan naar een wel passende oplossing. Voor alle situaties geldt de eis van redelijkheid en billijkheid. Onevenredig dure of ingewikkelde oplossingen hoeven niet te worden aangeboden. Het idee achter de compensatieplicht in de Wmo is mooi: voorzieningen op maat, gericht op het 'meedoen' in de samenleving. Hieraan in de praktijk vorm geven is veel moeilijker. Het vraagt van de burger een assertieve houding: weten wat je wilt en nodig hebt. Het vraagt van medewerkers van de gemeente de bereidheid om achter iedere aanvraag te kijken. Wie is de persoon die om compensatie vraagt en wat is een adequate oplossing voor deze persoon? Die vraag kan alleen samen met de aanvrager worden beantwoord.
CompensatiEplicht en ICF • 3e herziene uitgave • aanvulling 6
Contact tussen aanvrager en gemeente wordt veel belangrijker. Het Wmo-loket in de gemeente gaat hier een hele belangrijke rol in spelen. Daar vindt het contact tussen aanvrager en gemeente plaats. Daar moeten mensen zitten die weten wat de compensatieplicht inhoudt en wat de mogelijkheden zijn.
5
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Recht op compensatie: ICF ICF staat voor International Classification of Functioning, Disability and Health . Het is een hulpmiddel voor het bepalen van de beperking die iemand heeft als gevolg van lichamelijke, psychische of sociale problemen. Het is ontwikkeld door de Wereld Gezondheidsorganisatie, een onderdeel van de Verenigde Naties. Gemeenten is nadrukkelijk aanbevolen om dit instrument te gebruiken bij het stellen van indicaties in het kader van de Wmo. 1
Het ICF werkt op basis van onderstaand schema:
ziekte/aandoening
functies/ anatomische eigenschappen (stoornissen)
activiteiten (beperkingen)
participatie (participatieproblemen)
6 externe factoren
persoonlijke factoren
In het ICF wordt steeds gekeken wat de oorzaak is van de beperking die iemand ondervindt in zelfredzaamheid of maatschappelijke participatie. Dit kan het gevolg zijn van een ziekte of handicap, maar ook van een gebrek aan kennis of vaardigheden. Bijvoorbeeld niet kunnen lezen. Het kan ook zijn dat de beperking bij de samenleving ligt in plaats van bij een persoon.
Twee voorbeelden: 1. Het feit dat iemand in een rolstoel zit en zich niet zelfstandig kan verplaatsen leidt tot problemen in het maatschappelijk participeren. Maar de oorzaak is wellicht minder gelegen in de ziekte of aandoening die iemand heeft als wel in het feit dat ons openbaar vervoerssysteem niet rolstoeltoegankelijk is; 2. Een mogelijkheid om medemensen te ontmoeten voor iemand met een handicap wordt beperkt wanneer iemand niet als lid wordt geaccepteerd bij een sportvereniging. Een oplossing is in dit geval wellicht gelegen in een activiteit gericht op beeldvorming.
Het ICF maakt het mogelijk om goed te kijken naar wat de oorzaak van een beperking is. Daardoor wordt het beter mogelijk om een passende compensatie aan te bieden. De toepassing van het ICF in de praktijk vereist kennis van de mensen die er mee werken.
1
De Nederlandse versie van het ICF wordt uitgegeven door het RIVM. ISBN nummer: 90 313 3913 X
CompensatiEplicht en ICF • 3e herziene uitgave • aanvulling 6
Samenhang tussen ICF en compensatieplicht Het ICF biedt zelf geen oplossingen. Het biedt de sleutel om een oplossing te vinden. De compensatie die door de gemeente geboden wordt op basis van een indicatiestelling hangt vervolgens af van het gemeentelijk beleid, de behoeften van de klant en diens vermogen om zelf financieel aan een oplossing bij te dragen. In onderstaand schema wordt de samenhang geschetst.
ICF in het Wmo-proces vraag
beschrijving
match
antwoord
cliënt
vaststellen beperking
match kader gemeente en wensen cliënt
compensatie voorstel
behoefte
ICF
gemeentelijk beleid
oplossing
Voorbeeld: Een klant meldt zich bij het gemeentelijk zorgloket met het verzoek om inzet van ‘Tafeltje Dekje’. Zij slaagt er niet meer in om zelf te koken door reuma. Uit het gesprek wordt duidelijk dat de klant wel heel graag zelf wil koken. Als dat mogelijk zou zijn, is Tafeltje Dekje niet nodig. De medewerker bij het loket spreekt met de klant af dat er een indicatiestelling plaatsvindt. Uit de indicatiestelling wordt duidelijk dat de klant lichamelijke beperkingen heeft door reuma. Hierdoor is lang staan moeilijk en zijn normale keukengereedschappen niet te hanteren. Het probleem wordt deels veroorzaakt door de reuma en deels door de omstandigheden en de materialen waarmee gekookt moet worden. Met deze kennis kan gezocht worden naar een oplossing die past binnen het gemeentelijk beleid en past bij de klant. Zij wil graag zelf koken. Dit vereist een beperkte aanpassing in de keuken, een verhoogde keukenstoel en aangepaste keukenspullen. Een behoorlijke investering. De klant is 35 jaar. Gezien het inkomen van de klant en het gemeentelijk beleid wordt geen eigen bijdrage gevraagd. In dit voorbeeld accepteert de klant het compensatievoorstel van de gemeente. Is dit niet het geval, dan kan de klant bezwaar aantekenen tegen het voorstel.
7
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Compensatieplicht en motivatieplicht Het compensatievoorstel van de gemeente in het hierboven genoemde voorbeeld wordt door de gemeente aan de klant gedaan in de vorm van een beschikking. In deze beschikking motiveert de gemeente waarom de aangeboden voorziening een adequate oplossing biedt voor de beperking van de aanvrager. De gemeente geeft in haar motivatie aan waarom de voorziening bijdraagt aan het vergroten van zelfredzaamheid of mogelijkheden voor maatschappelijke participatie. Als een klant het niet eens is met het compensatievoorstel van de gemeente kan deze beroep aantekenen tegen de beschikking van de gemeente. Dit gebeurt volgens de regels van de Algemene Bestuurswet. Bij de behandeling van het beroep zal gekeken worden naar de vraag of de gemeente een correcte motivatie heeft gegeven bij de toe- of afwijzing van een voorziening én of de voorziening een adequate oplossing voor de burger biedt. Meer informatie over bezwaar en beroep kunt u vinden in hoofdstuk 2.7 van deze Workmate.
W
8
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Van een medewerker van het Wmo-loket wordt een grote deskundigheid verwacht. Het is belangrijk dat zij kennis heeft van ICF en hiermee kan werken. Maar ook is het van groot belang dat zij goede communicatieve vaardigheden bezit. - Het compensatiebeginsel en ICF veronderstellen een assertieve burger die weet wat zijn hulpvraag is. Dit is lang niet altijd het geval. Het mag niet zo zijn dat mensen die minder goed kunnen verwoorden wat ze nodig hebben buiten de boot vallen. - In de verordening en de beleidsstukken van de gemeenten staat omschreven wat de gemeente onder het compensatiebeginsel verstaat. Ook is terug te vinden dat de gemeente ICF hanteert als afwegingskader voor het doen van een compensatievoorstel in individuele gevallen. - In de verordening en de beleidsstukken wordt aandacht besteed aan toepassing van het compensatiebeginsel voor de doelgroep mantelzorgers en vrijwilligers. - ICF en het compensatiebeginsel veronderstellen een andere manier van denken. Zowel burgers als gemeenten zijn vaak gewend te denken in een kader van aanbod en voorzieningen. De compensatieplicht nodigt uit om na te denken in flexibele oplossingen voor problemen die mensen met een beperking, mantelzorgers en vrijwilligers ervaren. Het vraagt om lef van zowel gemeenten als burgers om deze kanteling in denken te maken. - Zie ook de aanbeveling uit hoofdstuk 2.4 en 2.5 uit deze Workmate.
Deze aanvulling is geschreven door Hans Blaauwbroek (Bureau voor Vraaggestuurde Zorg) en Renske Mol (Zorgbelang Brabant).
Aanbesteding in de Wmo • 3e herziene uitgave • aanvulling 7
Aanvulling 7 Aanbesteding in de Wmo Met de komst van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning worden gemeenten verantwoordelijk voor de inkoop van huishoudelijke verzorging, (Wvg)-hulpmiddelen, vervoer en welzijnsvoorzieningen. Veelal zal de gemeente daarbij een aanbestedingsprocedure volgen. Hierbij worden essentiële keuzes gemaakt met betrekking tot o.a. de kwaliteitscriteria die gesteld worden aan aanbieders. Via deze aanvulling in de Workmate krijgt u informatie over het proces van aanbesteden. Wat is aanbesteden, hoe verloopt het en wat zijn de momenten wanneer u invloed uit kunt oefenen? Daarnaast vindt u uitleg over een alternatief model, het zogenaamde 'Zeeuwse Model'. De Wmo stelt mensen in staat zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren. Juist bij het opstellen van het programma van eisen is inbreng van cliëntenorganisaties belangrijk om ervoor te zorgen dat ingekochte diensten hier daadwerkelijk aan bijdragen. Ook is het belangrijk dat u voldoende adviestijd krijgt om te reageren.
1
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
2
Aanbesteding in de Wmo • 3e herziene uitgave • aanvulling 7
Wat is aanbesteden? Gemeenten moeten private aanbieders inschakelen voor de levering van goederen en diensten, ook in het kader van de Wmo. In principe mogen zij de dienstverlening niet zelf leveren. Dit inkopen gaat via een proces dat we aanbesteden noemen. Aanbesteden is een vorm van inkopen waartoe gemeenten verplicht zijn wanneer de waarde van de opdracht boven een drempelbedrag ligt. Dit drempelbedrag is per 1 januari 2006 vastgesteld op E 211.000,- exclusief BTW. Om de twee jaar kan dit bedrag worden gewijzigd. In de aanbestedingsprocedure worden eisen geformuleerd met betrekking tot de kwaliteit van de zorg. Deze kwaliteitscriteria worden in het voortraject van een Europese Aanbesteding vastgelegd in een programma van eisen en wensen. Dit programma van eisen en wensen is het belangrijkste inhoudelijke onderdeel van het aanbestedingsdocument, dat ook wel bestek wordt genoemd. Als het bestek eenmaal is gepubliceerd en de aanbesteding is gestart kan ook de gemeente niet gemakkelijk op haar eigen eisen en wensen terugkomen. Gedurende het proces van aanbesteden is de gemeente gebonden aan een aantal formele procedureregels. Objectiviteit, transparantie en niet discrimineren zijn belangrijke kenmerken van dit proces: - Objectief: de eisen die de gemeente aan potentiële aanbieders stelt zijn inzichtelijk en voor iedereen hetzelfde. - Transparant: het moet voor elk bedrijf zichtbaar zijn dat de gemeente iets aan wil kopen. - Non-discriminatoir: op voorhand worden geen aanbieders uitgesloten. Het aanbestedingsdocument, ofwel het bestek, bestaat uit het programma van eisen en wensen, de uitsluitingscriteria, de selectiecriteria, de wegingsfactoren voor de selectiecriteria en de gunningscriteria. Op basis van het bestek worden aanbieders uitgenodigd om een aanbieding te doen. De gemeente kan vervolgens kiezen voor de aanbieding met de laagste prijs of voor de economische meest voordelige aanbieding. In het laatste geval is een afweging mogelijk op basis van de beste prijs- kwaliteitsverhouding. Over het algemeen wordt in een aanbesteding voor deze vorm gekozen.
3
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Programma van eisen en wensen Bij een aanbesteding schrijft de gemeente eerst welke eisen zij stelt (hieraan móet je voldoen) en welke aanvullende wensen zij heeft (hieraan kun je voldoen). Dit wordt omschreven in het programma van eisen en wensen. Bij het opstellen van een programma van eisen komen onder meer de volgende vragen aan de orde: - De beschrijving van de aan te besteden producten of diensten. - Wat willen de cliënten, welke eisen stellen zij? - Hoe wordt invulling gegeven aan het recht op keuze? - Hoeveel zorg of dienstverlening is nodig? - Wat zijn de kwaliteitseisen? - Wat is de prijs? - Wat is de levertijd? - Hoe wordt het administratieve verkeer geregeld?
4
Naast het programma van eisen bestaat het bestek (aanbestedingsdocument) uit de volgende onderdelen: 1. Uitsluitingscriteria: als een aanbieder niet aan deze criteria voldoet kan hij niet inschrijven. Bijvoorbeeld: een aanbieder van thuiszorg moet een rechtspersoon zijn en mag niet in staat van faillissement verkeren. 2. Selectiecriteria: hierin staan de criteria die de keuze van de aanbieder bepalen. Aspecten die een rol spelen bij het beoordelen van de verschillende aanbieders zijn bijvoorbeeld: prijs, snelheid, levertijd, kwaliteit etc. 3. Beschrijving van de procedure. 4. Voorschriften voor het indienen van een offerte. 5. De inkoopvoorwaarden van een gemeente, alsmede een concept raamovereenkomst. Potentiële aanbieders moeten aangeven of zij het hier mee eens zijn. 6. Wegingsfactoren: met de wegingsfactoren geeft de gemeente van tevoren aan hoe belangrijk zij bij het beoordelen van het voorstel de verschillende selectiecriteria vindt. 7. Gunningscriteria: de gemeente geeft op voorhand aan of zij uiteindelijk zal beslissen op basis van de laagste prijs of op basis van de economisch meest voordelige aanbieding. Vrijwel altijd wordt gekozen voor dit laatste. Dan kan met veel meer aspecten dan alleen de prijs rekening worden gehouden, bijvoorbeeld met allerlei extra’s die een aanbieder aanbiedt.
Procedure De procedure voor een aanbesteding bestaat uit de volgende stappen: 1. Het maken van een keuze over het al dan niet toepassen van een aanbestedingsprocedure, welke aanbestedingsprocedure, op welk moment en voor welke periode. Hierbij wordt gekozen voor een openbare of een niet-openbare procedure. In de bijlage vindt u hierover meer informatie. 2. Het opstellen van programma van eisen en bestek.
Aanbesteding in de Wmo • 3e herziene uitgave • aanvulling 7
3. Bekendmaking van de aanbesteding (meestal in het publicatieblad van de EG, soms ook op andere wijze). 4. Informatiebijeenkomst voor potentiële inschrijvers op de aanbesteding (dus niet voor cliëntenorganisaties!). 5. Opdrachtnemers hebben een beperkte tijd (meestal 52 dagen) voor het inleveren van een offerte. Termijnen en procedures worden zeer strikt gehanteerd. 6. De gemeente beoordeelt de offerte aan de hand van de hierboven benoemde criteria. 7. De aanbieder(s) worden aangewezen en de verliezers ontvangen gemotiveerd bericht. Een openbare aanbestedingsprocedure duurt ongeveer 6 maanden. Vervolgens wordt een contract of een overeenkomst afgesloten met de uitgekozen aanbieders. Bij een overeenkomst is geen sprake van een totale afnameverplichting door de opdrachtgever bij één leverancier. Bij een contract is deze verplichting er wel. Over wat de wenselijke duur van een contract of overeenkomst is wordt verschillend gedacht. Een kortere duur leidt tot meer onzekerheid voor de cliënt. Een langere duur kan tot problemen leiden wanneer de kwaliteit van de geleverde diensten onvoldoende blijkt te zijn. In dit kader is het in ieder geval van belang om heldere afspraken te maken over evaluatie-criteria en evaluatie-momenten en over ontbindende voorwaarden. Uit deze aanbestedingsprocedure volgt voor de cliënt dat hij vervolgens kan kiezen tussen de aanbieders waar de gemeente een contract mee heeft gesloten. Dat kunnen 3, maar ook 20 aanbieders zijn. Dit is per gemeente verschillend. Wil de cliënt zorg van een andere aanbieder dan door de gemeente gecontracteerd ontvangen, dan kan dat alleen door het aanvragen van een PGB. Dan ligt de keuze volledig in handen van de cliënt.
5
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Het Zeeuwse Model als alternatief Dit model wordt op dit moment, 2006, veel genoemd en wordt door de VNG en anderen als een voorbeeld beschouwd. Bijzonder aan dit model is dat de gemeente de prijs heeft vastgelegd en dat vervolgens (op basis van een aanbesteding) een raamovereenkomst wordt afgesloten met minimaal 3 zorgaanbieders. Alle aanbieders die de gevraagde kwaliteit (zie programma van eisen) kunnen en willen leveren, kunnen aanbieder worden. De cliënt kiest vervolgens één van de toegelaten aanbieders. In dit model gaat het om de aanbestedingsprocedure van 2 producten: 1. Huishoudelijke werkzaamheden; 2. Huishoudelijke werkzaamheden plus organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden.
6
Eisen die het model stelt aan mogelijk aanbieders zijn: - beheersing Nederlandse taal; - voldoen aan Kwaliteitswet Zorginstellingen; - voldoen aan Wet Klachtrecht; - waarborgen van de privacy; - toepassing van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ); - aantoonbare ervaring; - financiële draagkracht; - externe toetsing klanttevredenheid; - hulp binnen 5 dagen na indicatie; - overeenkomst met de cliënt; - afstemming met andere hulpverleners; - geprotocolleerd werken; - levering van hulp in gehele gemeente; - digitale communicatie met gemeenten en CAK. Voor meer informatie over dit model kunt u terecht op de website van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG): www.vng.nl.
Aanbesteding in de Wmo • 3e herziene uitgave • aanvulling 7
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - De gemeente moet contracten afsluiten met meerdere aanbieders zodat de keuzemogelijkheid van de cliënt gewaarborgd blijft. - Vraag aan de gemeente toelichting op het aanbestedingstraject en welke eisen in het bestek staan. - Let op dat van de aanbieder waarborgen worden gevraagd ten aanzien van: • Wet Bescherming Persoonsgegevens; • Kwaliteitswet Zorginstellingen; • Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector (WKCZ); • Wet Medezeggenschap Cliënten Zorgsector (WMCZ). - Eis een onafhankelijk klanttevredenheidsonderzoek. - Dienstverlening in overleg met de cliënt en afspraken over: • werktijden; • beheersing Nederlandse taal/taal van de cliënt; • continuïteit (zoveel mogelijk dezelfde hulpverlener); • kwaliteit (keurmerk, opleidingen, HKZ model, …); • levertijd (vanuit cliëntenperspectief binnen 5 dagen na indicatie); • administratief zo eenvoudig mogelijk; • duidelijke afspraken over eventuele eigen bijdrage. Zie voor het aanbestedingstraject van huishoudelijke zorg ook de checklist uit aanvulling 4 van de 'Workmate voor een sterke burger'. - De zorgverlening moet aansluiten op de overige zorg, waaronder ook een goede overgang vanuit de AWBZ. - Gemeente kiest voor de economische meest voordelige aanbieding en laat kwaliteitscriteria voor minimaal 50 % de keuze bepalen. - Voor een goede mogelijkheid tot cliëntenparticipatie is het belangrijk te weten wanneer met de procedure voor een volgende aanbestedingsronde gestart wordt. Bij het schrijven van het bestek liggen de inspraakmomenten. - Maak duidelijke afspraken met de gemeente over de wijze waarop cliënten organisaties worden betrokken bij evaluatie van de afspraken met aanbieders en het opstellen van het aanbestedingsdocument.
Geschreven door Edwin Bos en Renske Mol (Zorgbelang Brabant). Met medewerking van Gert-Jan Bloemendal (Wmo Adviesgroep).
7
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Bijlage: De openbare en niet-openbare procedure Openbare procedure - Bekendmaking in Publicatieblad EG. - Iedere geïnteresseerde kan een inschrijving indienen. - Ten minste 52 dagen voor inschrijving. - Deze termijn mag verkort worden tot 45 dagen als de aankondiging voor de aanbesteding langs elektronische weg aan het Publicatieblad van de EG is gezonden. - De minimumtermijn mag met nog 5 extra dagen verkort worden, dus tot 40 dagen, als u alle aanbestedingsstukken vrij en volledig toegankelijk maakt op uw website. - Beoordeling inschrijvingen aan de hand van geschiktheideisen en gunningcriteria. - Winnaar(s) aanwijzen en anderen afwijzen: ten minste 15 dagen tussen gunningvoornemen en daadwerkelijke gunning, zodat afgewezenen de beslissing eventueel kunnen aanvechten. - Uitslag gunning meedelen aan Publicatieblad binnen 48 dagen na gunning.
Niet-openbare procedure
8
- Bekendmaking Publicatieblad EG. - Iedere geïnteresseerde kan zich melden als gegadigde. - Ten minste 37 dagen voor aanmelden als gegadigde. - Deze termijn mag verkort worden tot 30 dagen als de aankondiging voor de aanbesteding langs elektronische weg aan het Publicatieblad van de EG is gezonden. - Gegadigden worden beoordeeld aan de hand van selectiecriteria. - Geselecteerden uitnodigen om offerte uit te brengen. - Ten minste 40 dagen voor ontvangen offertes. - Deze minimumtermijn mag met 5 dagen verkort worden, dus tot 35 dagen, als u alle aanbestedingsstukken vrij en volledig toegankelijk maakt op uw website. - Beoordeling offertes aan de hand van gunningcriteria. - Winnaar(s) aanwijzen en anderen afwijzen: ten minste 15 dagen tussen gunningvoornemen en daadwerkelijke gunning, zodat afgewezenen de beslissing eventueel kunnen aanvechten. - Uitslag gunning meedelen aan Publicatieblad binnen 48 dagen na gunning. Bron: Invoering Wmo, Handreiking Inkopen en aanbesteden in de Wmo
WMO en jeugd • 3e herziene uitgave • aanvulling 8
Aanvulling 8 Wmo en jeugd Prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning is expliciet gericht op jeugd. Maar ook de andere prestatievelden bieden kansen voor jeugdigen. Wat gemeenten binnen de Wmo voor jeugdigen kunnen betekenen en hoe dit in relatie staat met gemeentelijk jeugdbeleid, daarover gaat deze aanvulling. De Wmo richt zich vooral op het voorkómen van problemen. Er zijn meer wetten voor de jeugd en voor jongeren met problemen, zoals de Wet op de jeugdzorg die de begeleiding, behandeling en bescherming van jeugdigen met problemen regelt. Uitvoering van de Wet op de jeugdzorg is de verantwoordelijkheid van de provincie. Voorzieningen voor de jeugd die onder de Wmo vallen zijn bijvoorbeeld ondersteuning voor ouders bij het opvoeden van hun kinderen, schoolmaatschappelijk werk, het wegwerken van onderwijsachterstanden, helpen van jongeren die sommige dingen vanwege een beperking niet zelf kunnen.
Cliëntenparticipatie Jongeren zijn vaak moeilijk te bereiken als het gaat om beleidsvorming. Om jongeren of vertegenwoordigers van jongeren te betrekken bij cliëntenparticipatie is het belangrijk dat gemeenten er rekening mee houden dat deze doelgroep op dit terrein minder gemobiliseerd is. Jongeren en ouders met hulpvragen betrekken bij beleidsvoering vergt dan ook een specifieke aanpak. Dat kan bijvoorbeeld door het invoeren van vormen van raadpleging waarbij wensen en bevindingen van jongeren, als consumenten van diensten en zorg, worden meegenomen in resultaatafspraken die gemaakt worden met de verschillende lokale voorzieningen. Zo geven jongeren input voor beleid en wordt hun stem gehoord bij het meten van de resultaten.
Wat vindt u in deze aanvulling? - Hoofdstuk 1 beschrijft hoe gemeentelijk Wmo-beleid voor jeugdigen een hoofdstuk kan zijn van het gemeentelijk jeugdbeleid. - Hoofdstuk 2 behandelt prestatieveld 2 van de Wmo: het prestatieveld dat specifiek gericht is op jeugd. - Hoofdstuk 3 beschrijft welke rol jeugd kan spelen binnen de overige prestatievelden - Ten slotte geven we u nog wat nuttige adressen en websites. Door de tekst heen vindt u aandachtspunten vanuit het perspectief van jeugdigen en hun ouders.
1
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
2
WMO en jeugd • 3e herziene uitgave • aanvulling 8
1. Wmo-beleid voor jeugdigen en gemeentelijk jeugdbeleid Vrijwel iedere gemeente heeft in de afgelopen jaren gewerkt aan de ontwikkeling van het eigen lokale jeugdbeleid. Doorgaans worden daarin beleidsvoornemens verwoord op een groot aantal terreinen waarbij de belangen van alle jeugdigen binnen de gemeente aan de orde zijn: van kinderopvang en spelen-op-straat tot huisvesting en werkgelegenheid, van schooluitval tot verslavingsbeleid, van jeugdsport tot leefbaarheid in wijken. Over het algemeen liggen de speerpunten van lokaal jeugdbeleid op terreinen als opvoedingsondersteuning, veiligheid en de preventieve en curatieve jeugdzorg. Daarbij zijn begrippen als samenhang, samenwerking en afstemming – samengebundeld in het begrip “ketenregie” – leidend voor de beleidsontwikkeling. Binnen de Wmo gaat het als het om de categorie jeugd gaat – voor veel gemeenten vooral om prestatieveld 2 van de Wmo: de op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden. Daarin immers zijn de vijf functies opgenomen die binnen de Wet op de Jeugdzorg worden aangemerkt als gemeentelijke verantwoordelijkheid. In de volgende paragraaf worden deze besproken. Daarmee dreigt wellicht het gevaar dat het lokale jeugdbeleid beperkt wordt tot het beleid op prestatieveld 2 van de Wmo. In feite moeten alle beleidsvoornemens voor jeugd op de negen prestatievelden van de Wmo onderdeel zijn van het (bredere) lokale jeugdbeleid.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - In alle prestatievelden van de Wmo dient aandacht te zijn voor de belangen van jeugdigen binnen het betreffende beleidsterrein. - Er is een wethouder speciaal belast met jeugdbeleid.
3
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
2. Prestatieveld 2: opgroei- en opvoedhulp Prestatieveld 2 houdt in: 'Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden'. Dit prestatieveld heeft betrekking op jeugdigen – en hun ouders/verzorgers – bij wie sprake is van een verhoogd risico als het gaat om ontwikkelingsachterstand of uitval zoals schooluitval of criminaliteit, maar voor wie zorg op grond van de Wet op de jeugdzorg niet nodig is of voorkomen kan worden.
Rol van de gemeente: vijf functies
4
Sinds de invoering van de wet op de Jeugdzorg op 1 januari 2005 is de gemeente verantwoordelijk voor het preventieve aanbod in geval van lichte opgroei- en opvoedproblemen. De wettelijke verankering vindt plaats in de Wmo. De gemeente moet met hulp van de specifieke lokale voorzieningen op het gebied van opvoed- en opgroeiondersteuning voorkomen dat ernstige opgroei- en opvoedproblemen ontstaan. De verantwoordelijkheid hiervoor wordt uitgedrukt in vijf functies: 1. Informatie verstrekken aan ouders, kinderen en jeugdigen over opvoeden en opgroeien. Dat wil zeggen: er is voor ouders én voor jeugdigen goede informatie over opvoeden en opgroeien, en deze is gemakkelijk te verkrijgen. 2. Signaleren van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg, jeugd- en jongerenwerk en het onderwijs. Deze instanties komen in actie als zij signalen opvangen. De gemeente zorgt dat die instanties samenwerken zodat een basis voor aanpak van problemen ontstaat. 3. Toegang tot het (gemeentelijk) hulpaanbod, beoordelen en toeleiden naar voorzieningen aan de hand van een 'sociale kaart' voor ouders, kinderen, jeugdigen en verwijzers. Ouders, kinderen en jeugdigen weten welke instanties er zijn en waar. Zij kunnen contact leggen en weten hoe de instanties ouders, kinderen en jeugdigen verder kunnen helpen met hun vraag. 4. Licht pedagogische hulpverlening, zoals schoolmaatschappelijk werk en coachen van jongeren. Hulp en begeleiding aan kinderen en jeugdigen als zij met vragen zitten, als hun gedrag problematisch wordt of hun schoolprestaties plotseling slechter worden. 5. Coördineren van zorg in het gezin op lokaal niveau. De betrokken instelling(en) werken goed samen in de hulpverlening en er wordt toegezien op de voortgang en het nakomen van afspraken.
WMO en jeugd • 3e herziene uitgave • aanvulling 8
Niet alleen het zo volledig mogelijk invullen van deze vijf functies is van belang, maar ook de wijze waarop een jeugdige en ouders/verzorgers vanaf een hulpvraag verder geholpen worden: de jeugdzorgketen. De jeugdzorgketen omvat tevens de geïndiceerde jeugdzorg, die onder de verantwoordelijkheid van de provincie valt.
Geïndiceerde jeugdzorg Geïndiceerde jeugdzorg bestaat uit alle zorg aan ouders/opvoeders en kinderen met ernstige opgroei- en opvoedproblemen. Verantwoordelijk voor de geïndiceerde jeugdzorg is de provincie. De zorg kan in het gezin of elders, bijvoorbeeld bij een zorgaanbieder (jeugdzorginstelling) geboden worden. De Wet op de Jeugdzorg bepaalt dat Bureaus Jeugdzorg (BJZ) verantwoordelijk zijn voor het indiceren van ernstige opgroei- en opvoedproblemen. Ze zijn de toegangspoort voor de vrijwillige jeugdzorg, jeugd geestelijke gezondheidszorg, zorg voor kinderen met een licht verstandelijke beperking en de opgelegde jeugdzorg, de justitiële jeugdinrichtingen. De provincie is verantwoordelijk voor de afstemming van de jeugdzorg op het gemeentelijk jeugdbeleid. Gemeenten zijn dus verantwoordelijk voor een sluitende lokale zorgketen en moeten samen met de Provincie zorgen voor een goede aansluiting met de geïndiceerde jeugdzorg.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Ouders en jeugdigen hebben elk hun eigen belangen en wensen. Erkenning dat ouders en kinderen/jeugdigen niet altijd hetzelfde over zaken denken. - De toegang tot de informatie is laagdrempelig. Dit komt tot uitdrukking in de vorm en inhoud van de informatie, de locatie en de wijze waarop deze wordt verstrekt. - Speciaal is er aandacht voor het feit dat het vragen om hulp bij opvoeden of opgroeien voor ouders of jeugdigen een gevoelig punt kan zijn en vaak nog in de taboesfeer ligt. Het beleid moet er op gericht zijn de beeldvorming te bevorderen dat hulp bij opgroeien en opvoeden gewoon is. - De gemeente richt contactmogelijkheden in in wijken en buurten voor het informeren, adviseren, verwijzen en ondersteunen van ouders. Het (nieuw te vormen) Centrum voor Jeugd en Gezin kan de functie vervullen van deze lokale loketten. - De gemeente betrekt ouders bij de totstandkoming van een Centrum voor Jeugd en Gezin en evalueert met hen jaarlijks het functioneren ervan. - De samenwerkende organisaties hanteren een eenduidige visie en werkwijze en er is adequate regie. Evaluatie en kwaliteitsverbetering zijn vaste elementen in de werkwijze. Het is voor alle betrokken organisaties duidelijk wie waarvoor verantwoordelijk is. De gemeente coördineert samenwerking tussen organisaties en spreekt iedereen aan op diens verantwoordelijkheid. - Cliënten hebben inbreng in hun ondersteuningsplan. Het plan treedt pas in werking als zij het hebben mede-ondertekend. - In een reglement met betrekking tot informatieverstrekking is bepaald: welke informatie wordt vastgelegd; wie toegang heeft tot deze informatie; hoe de
5
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
privacy van ouders en/of jeugdigen wordt beschermd en waaruit de verslaglegging en de evaluatie bestaat. Ook wordt opgenomen dat de cliënt bij dit alles wordt betrokken. - Er wordt gewerkt met een vast aanspreekpunt (casemanager of gezinscoach) voor ouders en/of jeugdigen. - Er wordt gebruik gemaakt van specifieke deskundigheid over het omgaan met jeugdigen die reeds aanwezig is bij jongerenwerk, sportverenigingen e.a. - Verenigingen kunnen ondersteuning krijgen in het omgaan met jeugdigen uit de doelgroep. - Er wordt gebruik gemaakt van de ervaringsdeskundigheid van ouderverenigingen. - De gemeente zorgt dat ouders over ondersteuning kunnen beschikken, met de mogelijkheid om die ondersteuning zelf in te kopen. - Cliënten worden – bijvoorbeeld via cliënttevredenheidsonderzoeken - in de gelegenheid gesteld hun oordeel te geven over de kwaliteit van de geleverde ondersteuning, hulp of zorg. - De gemeente faciliteert onderling contact en ervaringsuitwisseling van ouders en van kinderen. - De gemeente faciliteert initiatieven van jongeren zelf.
6
WMO en jeugd • 3e herziene uitgave • aanvulling 8
3. Jeugd binnen de overige prestatievelden Ook in de andere prestatievelden is het belangrijk om oog te houden voor jeugd. Hierna volgt een korte omschrijving per prestatieveld in relatie tot jeugd.
Prestatie veld 1 - Leefbaarheid en bevorderen van sociale samenhang Wijk- en buurtleefbaarheid en jeugd kent twee dimensies: - leefbaarheid voor jeugdigen met hun leeftijdspecifieke behoeften; - leefbaarheid voor alle bewoners met als belangrijke agendapunten: veiligheid en voorkoming van (jeugd)overlast. In de eerste dimensie gaat het om zaken als zelfstandige mobiliteit, spelen en ontmoeten, ontdekken en een eigen plek mogen innemen in deze sociale gemeenschap. De tweede heeft alles te maken met prettig wonen en leven. Dat geldt voor jong en oud. Denk bijvoorbeeld aan: participatieprojecten, projecten voor sport en buiten spelen, veilige schoolroutes, straatspeeldagen, informeel toezicht en wijkverkenning door de leerlingen. Kortom, meer communicatie en samenwerking tussen de generaties. Jeugdwerk, buurtsport, onderwijs, kinderopvang, peuterspeelzaalwerk, opbouwwerk, ouderenwerk, woningcorporaties, vrijwilligerswerk, politie, buurtwinkels zijn mogelijke partners.
Prestatieveld 3 - Informatie, advies en cliëntondersteuning De gemeente zorgt voor algemeen toegankelijke voorzieningen, waar iedereen inlichtingen kan krijgen over het gemeentelijke aanbod en andere voorzieningen die van belang zijn voor zelfstandigheid of maatschappelijke participatie. Naast het lokaal loket valt hierbij te denken aan een Centrum voor Jeugd en Gezin.
Prestatieveld 4 - Ondersteunen mantelzorg en vrijwilligerswerk De ondersteuning van mantelzorg en vrijwilligerswerk door de lokale overheid moet ook gericht zijn op de jonge vrijwilliger en mantelzorger. Vrijwilligerswerk Veel jongeren zijn al actief als vrijwilliger. Zij kiezen vaak voor jeugdwerk, sport of cultuur omdat dit aansluit bij hun interesse en ze minder bekend zijn met andere mogelijkheden. Jongeren leren het beste hoe de maatschappij in elkaar zit door actief bij te dragen aan de samenleving. Daardoor kunnen zij ook ervaren wat het betekent om iets te kunnen doen voor anderen. Dat kan door het doen van vrijwilligerswerk als onderdeel van het lesprogramma in de vorm van maatschappelijke stages. De gemeente en haar diensten kunnen aan scholen stageplaatsen beschikbaar stellen. Daarnaast kan de gemeente een appèl doen op bedrijven en maatschappelijke organisaties om ook stageplaatsen beschikbaar te stellen. Bij sportverenigingen, scouting e.d. is deskundigheid aanwezig over het omgaan met en het betrekken van jeugdigen.
7
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Mantelzorg Een groot aantal jongeren groeit op met een chronisch zieke of gehandicapte ouder, een ouder met een psychiatrische diagnose of alcoholprobleem of een chronisch zieke of gehandicapte broer of zus (onder de 25 jaar). In 2006 is een manifest opgesteld om gemeenten op te roepen meer oog te hebben voor de problematiek van de jonge mantelzorger. Voorkomen moet worden dat de jonge mantelzorger te zwaar belast wordt of belemmerd wordt in zijn ontwikkeling en sociale participatie.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Bij ziekte of problemen in het gezin moeten school, thuiszorg, indicatiesteller of huisarts alert zijn op signalen dat een kind of jeugdige extra zwaar belast wordt met zorg of huishoudelijke zaken. - Belangrijk is dat de betrokken instelling(en) zaken niet gaat overnemen: het kind voelt zich verantwoordelijk en wil deze verantwoordelijkheid ook houden, maar ervaart ondersteuning daarbij als heel welkom.
Prestatieveld 5 - Het bevorderen van maatschappelijke participatie van mensen met een beperking 8
De samenleving – dat wil zeggen: burgers, instellingen en overheid – moet ervoor zorgen dat ook mensen met een verstandelijke, motorische of zintuiglijke beperking of met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem zoveel mogelijk aan het gewone maatschappelijk verkeer kunnen deelnemen. Het gaat daarbij op de eerste plaats om materiële aspecten van de samenleving, waarbij gedacht kan worden aan de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid (de BTB) van tal van plaatsen en voorzieningen: de directe woonomgeving van jeugdigen, de speeltuin en speelzaal, de school en de sportaccommodatie, het buurthuis en het jongerencentrum, de bibliotheek en het gemeentehuis, de muziekschool en de bushalte. Uitgangspunt is dat in principe alle jeugdigen, ondanks hun belemmering of beperking, van deze voorzieningen gebruik moeten kunnen maken. Het begrip “deelname aan het maatschappelijk verkeer” heeft daarnaast ook immateriële kanten. Het gaat daarbij om de vraag hoe we als samenleving alle jeugdigen, dus inclusief de jeugdigen met een lichamelijke of verstandelijke beperking (en/of hun ouders/opvoeders), actief betrekken bij de beleidsontwikkeling en de planvorming rond zaken die voor hen van belang zijn. Het aantal instrumenten en mogelijkheden daartoe is legio. Essentieel bij de inzet van deze instrumenten is dat het van meet af aan gericht moet zijn op de actieve participatie van alle jeugdigen. Het “inclusief denken en handelen” op zowel het materiële als het immateriële vlak is méér dan het treffen van maatregelen en het inzetten van instrumenten. Het is een houding, een attitude die voor iedere burger, iedere werker in onderwijs of jeugdzorg, iedere bestuurder van gemeente of woningcorporatie, iedere vrijwilliger in sportclub of speelzaal vanzelfsprekend zou moeten zijn.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Betrek kinderen en jeugdigen met en zonder beperking bij het ontwikkelen en uitvoeren van nieuwe voorzieningen waarbij bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid volop aandacht krijgen.
WMO en jeugd • 3e herziene uitgave • aanvulling 8
Prestatieveld 6 - Verlenen van voorzieningen Hierbij gaat het om het verlenen van voorzieningen aan individuele mensen met een lichamelijke of verstandelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. Het is niet altijd een vanzelfsprekende gedachtegang dat het bij de groep burgers met een lichamelijke of verstandelijke belemmering ook gaat om individuele peuters en kleuters, schoolgaande jeugd, pubers en adolescenten. Het is voor al die kinderen met een lichamelijke of geestelijke belemmering – en voor hun ouders, verzorgers, leerkrachten, buurtgenoten, sportleiders etc. – van groot belang dat zij weet hebben van de mogelijkheden die een gemeente heeft op het terrein van het verlenen van individuele voorzieningen. Aandacht voor afstemming van die voorzieningen op individuele wensen en behoeften is daarbij van bijzonder belang in het kader van zelfredzaamheid en maatschappelijke ontplooiing.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - De gemeente biedt een overzicht van mogelijkheden voor (ouders van) jeugdigen met een beperking en hun omgeving.
Prestatieveld 7 - Maatschappelijke opvang Onder prestatieveld 7 wordt ook de zorg voor slachtoffers van huiselijk geweld ondergebracht, waarvoor gemeenten een regieverantwoordelijkheid dragen. Van belang is dat er specifieke zorg geboden wordt aan jeugdigen die opgroeien in een thuissituatie waar sprake is van huiselijk geweld. De helft van die kinderen ontwikkelt daar ernstige klachten door. De noodzaak voor gemeenten om te zorgen voor goede opvang en zorg aan kinderen na huiselijk geweld is duidelijk. Binnen de Wmo is het ook noodzakelijk om extra aandacht te hebben voor de dak- en thuisloze jongeren. Uit onderzoek is gebleken dat jongeren een extra risico lopen om langdurig dakloos te worden. Problematisch is dat zij in een beleidsvacuüm vallen tussen jeugdzorg, AWBZ-zorg en de gemeentelijke ondersteuning. Het is moeilijk om een duidelijk zicht te krijgen op het aantal zwerfjongeren omdat zij onder verschillende instanties geregistreerd worden. In het kader van de Wmo zijn er landelijk allerlei initiatieven om zwerfjongeren ondersteuning te bieden.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Hier dient een relatie te worden gelegd met de signaleringsfunctie (functie 2) in het kader van het jeugdbeleid. - Voorkom dat jongeren tussen wal en schip van de hulpverlening vallen, volg hen. - Goede en toegankelijke informatie is daarbij essentieel.
9
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Prestatieveld 8 - Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGz) Dit prestatieveld is nauw verweven met de prestatievelden 7 en 9. Het gaat hier om zorg voor mensen die daar vaak zelf niet om vragen. Het kan hierbij gaan om preventie, opvang en zorg. De OGGz is gericht op sociaal kwetsbare mensen en op de samenleving in haar geheel. Bij de samenleving als geheel gaat het vooral om preventieve activiteiten rondom geestelijke gezondheidszorg. Preventieprogramma’s richten zich onder andere op het verminderen van stress, depressie en op het verminderen van faalangst onder scholieren. Bij het versterken van de OGGz gaat het vooral om projecten en activiteiten die ondersteuning bieden bij signalering en het bestrijden van risicofactoren. De gemeente heeft hierin de regie. Daarnaast kan de gemeente een rol spelen in afspraken over de opvang van jongeren uit justitiële jeugdinrichtingen.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Preventie ook door voorlichting op scholen, middelbaar en hoger onderwijs, en bij buurt- en jongerenwerk. Betrek daarbij kinderen en jeugdigen die ervaring hebben met huiselijk geweld, dakloosheid en verslaving.
Prestatieveld 9 - Verslavingszorg 10
De Wmo is er onder meer op gericht om problemen te voorkómen. Door al hulp te bieden als problemen alleen nog maar dreigen, hopen we erger te voorkomen. De gemeente heeft de verantwoordelijkheid dat mensen met een verslaving goede hulp, opvang en begeleiding krijgen. Als het gaat om volwassenen met een verslaving die ook de zorg voor kinderen hebben, is aanvullend aandacht en zorg noodzakelijk voor deze kinderen. Met name om te voorkomen dat problemen van de verslaafde ouder(s) leiden tot problemen voor hun kinderen. Daarnaast is het ook belangrijk oog te houden voor het experimenteergedrag van jongeren. Jongeren zitten in een leeftijdsfase waarbij experimenteren op allerlei gebieden gewoon is. Binnen een gemeente kan gezocht worden naar duidelijke kaders om dit experimenteren zo veilig mogelijk te maken.
WMO en jeugd • 3e herziene uitgave • aanvulling 8
4. Meer weten? Bureau Jeugdzorg Alle kinderen, jongeren en ouders die advies of hulp nodig hebben kunnen terecht bij Bureau Jeugdzorg. Bureau Jeugdzorg kijkt wat er nodig is, geeft informatie en advies en biedt de route naar passende hulp. www.jeugdzorg-nb.nl K2 Brabants kenniscentrum Jeugd Voor begeleiding en advisering op het gebied van jeugd en jeugdbeleid. www.k2.nl
Websites www.operatiejong.nl Operatie Jong heeft maar één doel: een sterk en samenhangend jeugdbeleid. Op deze website kunt u onder meer downloaden de sturingsadviezen van Operatie Jong en de resultaten van het onderzoek naar de behoefte aan en het gebruik van voorzieningen en jeugdhulpverlening. www.jeugdengezin.nl Website van programmaminister Andre Rouvoet voor Jeugd en Gezin. www.jeugdwelzijnswerk.nl U kunt op deze website terecht voor zowel praktijkgerichte als beleidsmatige informatie over jeugdwelzijnswerk. Zo vindt u o.a. actualiteiten, praktijkvoorbeelden, subsidies en signaleringen van nieuwe boeken en rapporten. www.jeugdzorg.nl Deze site verschaft u actuele informatie over ontwikkelingen in de jeugdzorg. Daarnaast vindt u op deze site praktische achtergrondinformatie, zoals bijvoorbeeld beleidsinformatie, praktijkvoorbeelden en signaleringen van nieuwe boeken en rapporten. www.onderwijsachterstanden.nl Website over voor- en vroegschoolse educatie, onderwijskansen en voortijdig schoolverlaten. U vindt op deze website o.a. veel actualiteiten, praktijkvoorbeelden, wet- en regelgeving, subsidies en links naar andere websites. www.opvoedingsondersteuning.info Op deze website vindt u informatie over opvoed- en opgroeihulp. Denk hierbij o.a. aan actualiteiten, beleid, praktijkvoorbeelden en signaleringen van nieuwe boeken en rapporten.
11
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
Indien u meer op zoek bent naar informatie over ontwikkelingsstimulering dan kunt u het beste de site www.ontwikkelingsstimulering.nl bezoeken. www.kanaalsociaalbrabant.nl Op deze website vindt u voorbeelden en best- practices op een breed scala van beleidsterreinen binnen het sociale domein.
Deze aanvulling is samengesteld met gebruikmaking van een eerste concept van de ‘Handreiking Wmo en jeugd voor gemeenten’. Deze handreiking is in opdracht van de provincie Noord-Brabant gemaakt door K2 Brabants kenniscentrum jeugd. Het eerste concept is bijgesteld op basis van een expertmeeting met het werkveld en wordt eind 2007 gepresenteerd door de provincie. Daarnaast is gebruik gemaakt van de notitie ‘Prestatiecriteria jeugdzorg’ van Zorgbelang Gelderland (www.zorgbelanggelderland.nl).
12
WMO en vervoer • 3e herziene uitgave • aanvulling 9
Aanvulling 9 Wmo en vervoer Zonder goede mogelijkheden voor mensen om zich te verplaatsen is deelname aan de maatschappij vrijwel uitgesloten. Ook voor mensen met een beperking. De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) geeft gemeenten de opdracht voorzieningen voor burgers met beperkingen te organiseren, waardoor zij in staat zijn om zich ‘lokaal te verplaatsen per vervoermiddel’. Op deze wijze moeten zij in de gelegenheid worden gesteld om ‘medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan’. De voorzieningen voor vervoer in Nederland vormen een lappendeken. Paragraaf 1 geeft informatie en een groot aantal aandachtspunten over vervoer in algemene zin. Van alle regelingen rondom het vervoer valt een deel onder de verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de Wmo. Maar ook het goed regelen van het leerlingenvervoer is een verantwoordelijkheid van de gemeente. Beide worden in paragraaf 2 behandeld. In paragraaf 3 worden kort enkele andere vervoersvoorzieningen besproken waarmee mensen met een beperking te maken kunnen hebben.
Leeswijzer 1. vervoer algemeen 2. vervoer onder verantwoordelijkheid van de gemeente: de Wmo en het leerlingenvervoer 3. overige regelingen 4. adressen en overige informatie
1
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
2
WMO en vervoer • 3e herziene uitgave • aanvulling 9
1. Vervoer algemeen De overheid is verantwoordelijk voor openbaar vervoer dat voor alle burgers bruikbaar, bereikbaar en toegankelijk is. Dit is nu niet de dagelijkse realiteit, waardoor mensen met een beperking aangewezen zijn op verschillende vervoerssystemen. Naast de algemene vervoersvormen bestaan diverse soorten van doelgroepenvervoer. De Regiotaxi (voorheen het collectief vraagafhankelijk vervoer of CVV) wordt naast zijn OV-functie in veel gebieden specifiek ingezet voor ouderen en mensen met een handicap. Hij rijdt op afroep van deur-tot-deur met assistentie bij het in- en uitstappen. Ook zijn er specifieke vervoerssystemen voor ouderen. Specifiek vervoer naar scholen (Leerlingenvervoer) en werk (Sociale Werkvoorziening) kent een eigen systeem. En ook kennen we het systeem van het (zittend) ziekenvervoer. Dezelfde taxibedrijven verzorgen ritten uit verschillende regelingen. Elke regeling kent verschillende criteria, verantwoordelijken, informatieloketten, eigen bijdrageregelingen, etc.. De Rijksoverheid heeft in de afgelopen periode laten onderzoeken of al deze verschillende vervoersstromen gebundeld kunnen worden. Het lijkt er op dat dit gaat gebeuren, waarbij ook deze operatie gedecentraliseerd wordt naar de gemeenten in Nederland. De overheid heeft de intentie uitgesproken om het spoormaterieel in 2030 en het busmaterieel in 2010 zoveel mogelijk toegankelijk te hebben voor mensen met een functiebeperking.
W
lgemene aandachtspunten bij vervoer voor mensen met een A beperking - Veiligheid Binnen de gemeente moet helder zijn wie verantwoordelijk en aanspreekbaar is wat betreft de veiligheid. De verantwoordelijken voor de verschillende vervoerssystemen moeten kunnen aangeven op welke wijze de veiligheidseisen worden gecontroleerd en gehandhaafd. • vervoer rolstoelinzittenden In het Besluit Personenvervoer staan de veiligheidsvoorschriften geformuleerd die aan taxi’s worden gesteld. Daarnaast werkt de taxibranche aan een eigen keurmerk, zie www.knv.nl. Voor veilig rolstoelvervoer zouden de KBOH-richtlijnen (zie www.vilans.nl) en de Code VVR (Code Veilig Vervoer Rolstoelinzittenden) gehanteerd moeten worden. De Code VVR zou deel uit moeten maken van ieder programma van eisen bij aanbesteding. De kwaliteit van de voertuigen moet aan wettelijke eisen voldoen. Aanvullende eisen kunnen worden opgenomen in het Programma van Eisen bij de aanbesteding, zoals bijvoorbeeld ruimte voor rolstoelplaatsen en scootmobielen, een brandblusser, een EHBO-koffer, leeftijd voertuigen, etc.
3
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
4
• opleiding taxichauffeurs Het diploma SKKP Vakopleiding Taxichauffeur moet verplicht gesteld worden. Daarnaast is kennis van de in voertuigen gehanteerde Rolstoelinzittende Bevestigings Systemen (RIBS), een EHBO-diploma of een certificaat Levensreddend Handelen noodzakelijk. Dat de chauffeur vakbekwaam is moet zichtbaar zijn voor reizigers, bijvoorbeeld door een badge of insigne. • het verkeer De veiligheid in het verkeer kan op verschillende wijzen worden bevorderd, bijvoorbeeld door het stimuleren van verkeerseducatie en door handhaving en herijking van (verkeers)wetgeving en verordeningen: (rijsnelheden binnen de bebouwde kom, stoppen voor een zebrapad, parkeren en andere obstakels op de stoep). Veel zaken kunnen per gemeente worden geregeld in een zogenaamde APV (Algemene plaatselijke verordening). - Kwaliteitsbewaking Aanbieders van vervoerssystemen dienen aantoonbaar te beschikken over een systematisch kwaliteitsbeleid. Onderdeel daarvan is een klanttevredenheidsonderzoek dat aandacht besteedt aan aspecten die van belang zijn voor gebruikers, zoals toegankelijkheid, omrijtijd, bejegening, kwaliteit van dienstverlening en veiligheid. - Klachtenregelingen en de mogelijkheid om bij een onafhankelijke partij bezwaar aan te tekenen. Vanuit cliëntenperspectief is van belang: • heldere ‘spelregels’; • laagdrempeligheid, duidelijk is waar een klacht (telefonisch, per mail) kan worden ingediend; • gratis calamiteitennummer voor snelle oplossing van problemen; • sanctieregeling / reële genoegdoening; • onafhankelijke beoordeling; • reizigers / gebruikers zijn geïnformeerd. - Betaalbaarheid De verschillende vervoerssystemen kennen eigen tarieven en betalingsregelingen. Mensen met een beperking en/of chronische ziekte hebben vaak een weinig rooskleurige financiële positie. Het voorkomen van stapeling van eigen bijdragen is daarom belangrijk. De individuele prijs van een vervoerssysteem mag geen belemmering zijn om gebruik te maken van het systeem en zou niet hoger moeten zijn dan het OV-tarief. - Informatie Bundeling: de informatie over (het combineren van) de verschillende vervoerssystemen moet worden samengebracht en moet vanuit één punt te raadplegen zijn. Afstemming: de informatie moet worden afgestemd op de diverse gebruikers, ook op mensen met een (zintuiglijke) beperking. Het CROW (kenniscentrum voor verkeer, vervoer en infrastructuur) stelt de volgende essentiële voorwaarden waaraan informatie moet voldoen: opvallendheid, leesbaarheid/verstaanbaarheid, begrijpelijkheid, uitvoerbaarheid en bruikbaarheid. Zie bijvoorbeeld ook de website www.designforall.nl.
WMO en vervoer • 3e herziene uitgave • aanvulling 9
- Toegankelijkheid Aan haltes en overstapplaatsen moeten kwaliteitseisen worden gesteld rondom toegankelijkheid, sociale veiligheid en inrichting van de ‘gebouwde’ omgeving van de bushaltes, rolstoelroutes van de haltes naar voorzieningen en/of dorps-/ wijkkernen, etc. De provincie is verantwoordelijk voor de haltes aan de provinciale wegen, de gemeenten zijn verantwoordelijk voor het toegankelijk maken van de OV-haltes aan de gemeentelijke wegen. Mensen die zijn aangewezen op het gebruik van een scootmobiel willen mét hun scootmobiel gebruik maken van het openbaar vervoer en de regiotaxi. - Beleving en bejegening De sociale veiligheid binnen een vervoerssysteem en de omgeving van de haltes is belangrijk voor reizigers. Gebruikers voelen zich niet altijd veilig en ervaren overlast van anderen. De bejegening van mensen met een beperking laat nog steeds te wensen over. Het formuleren van gedragsregels voor zowel reizigers als chauffeurs kan hierbij helpen. - Betrouwbaarheid Met betrouwbaarheid wordt de snelheid en de voorspelbaarheid bedoeld van een vervoerssysteem. Wachttijden en omrijtijden moeten binnen redelijke grenzen blijven. - Beschikbaarheid en bereikbaarheid Op het platteland zijn de afstanden die overbrugd moeten worden relatief groot. In de stad zijn veel voorzieningen, zoals winkels, sportcomplexen, scholen en instellingen, gelegen aan de rand van de stad. De afstand van woonwijken tot deze voorzieningen is vaak groot. Toegankelijk openbaar vervoer moet ook voor mensen met een beperking een alternatief voor de auto bieden. De tijdstippen waarop verschillende vervoersystemen beschikbaar zijn, dienen op elkaar aan te sluiten. - Samenwerking verantwoordelijken Elk vervoerssysteem kent een eigen doelgroep, (dienst)regeling, informatiesysteem, richtlijnen, pasjes en verantwoordelijken. Een combinatie van regelingen zoals bijvoorbeeld van verschillende regiotaxi’s of AWBZ-vervoer en CVV, is vrijwel onmogelijk. Reizigers willen niet beperkt worden door allerlei bureaucratische afspraken. Zij willen van A naar B met vervoer dat bij hen past. Dat betekent niet per se dat alle systemen tot één systeem moeten worden samengebracht. Door samenwerking kunnen de verschillende systemen op elkaar worden afgestemd en de mogelijkheden voor gebruikers worden vergroot.
5
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
2. Vervoer onder verantwoordelijkheid van de gemeente Vervoer in het kader van de Wmo Volgens de Wmo dient de gemeente, ter compensatie van de beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen, drie mogelijkheden voor vervoersvoorzieningen aan te bieden:
6
1. Algemene, collectieve vervoersvoorziening Veel gemeenten zijn nu al aangesloten bij een CVV-systeem (Collectief Vraagafhankelijk Vervoer). Burgers met een indicatie kunnen meestal gebruik maken van de regiotaxi tegen een gereduceerd tarief of men krijgt een vervoersvergoeding voor de extra kosten. Elke gemeente bepaalt zelf de hoogte van de gemeentelijke bijdrage aan het ‘regiotaxi-kaartje’ voor deze burgers en de indicatiecriteria. Dit kan dus per gemeente verschillen. Verder geldt het ‘primaat’ van het collectief vervoer. Dit betekent dat iemand die geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer allereerst in aanmerking komt voor collectief vervoer in plaats van de andere vervoersvoorzieningen. 2. Individuele vervoersvoorziening in natura Burgers komen in aanmerking voor een individuele voorziening, zoals een aanpassing in de auto of een scootmobiel. 3. Persoonsgebonden budget (Pgb) Voor een Pgb komt iemand alleen in aanmerking als het vervoersprobleem niet kan worden opgelost met een algemene voorziening. Als er een collectief vervoerssysteem in een gemeente is, hoeft er geen Pgb te worden verstrekt. De gemeente heeft een compensatieplicht. De gemeente compenseert de beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. De norm hierbij is het functioneren van iemand die geen voorzieningen nodig heeft. Aanbevolen wordt om hierbij de ICF-richtlijnen te gebruiken. ICF staat voor International Clasification of Functioning, Disability and Health. Uitgebreide informatie over deze materie vindt u in aanvulling 6 (Compensatieplicht en ICF) van de Workmate. Gemeenten werken samen in regionaal of provinciaal verband. Gezamenlijk besteden zij de regiotaxi aan of zij kopen dit in bij de provincie. Daarmee komt de verantwoording voor uitvoering bij een derde partij. Dit ontslaat de gemeente niet van de eindverantwoordelijkheid voor voorzieningen voor burgers in haar gemeente.
WMO en vervoer • 3e herziene uitgave • aanvulling 9
Eigenbijdrageregeling Gemeenten kunnen een eigen bijdrage heffen, maar hoeven dit niet te doen. Zij zijn vrij in het vaststellen van de hoogte van de eigen bijdrage en de criteria tot het heffen ervan, binnen de grenzen die het Rijk stelt. De hoogte van de eigen bijdrage is ook afhankelijk van de eigen bijdrage die men betaalt voor de AWBZ. De optelsom van al die eigen bijdragen mag niet hoger zijn dan een maximum bedrag. De hoogte hiervan is afhankelijk van ieders persoonlijke situatie. Deze grenzen zijn vastgelegd in een Algemene Maatregel van Bestuur (nummer 450), zie ook www.invoeringwmo.nl.
Indicatiestelling De criteria om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening stelt de gemeente vast in de verordening Individuele Voorzieningen. Een indicatie kan een voorwaarde zijn om in aanmerking te komen voor de drie mogelijke vervoersvoorzieningen. Een gemeente kan de indicatie zelf stellen of laten uitvoeren door een indicatieorgaan, afhankelijk van de gemeentelijke besluitvorming hierover.
Beperkingen bij het toekennen van een vervoersvoorziening Gemeenten zullen zich richten op sociaal vervoer en daarmee wordt bedoeld het ‘vervoer in het kader van het leven van alledag in de directe woon- of leefomgeving’. Voor vervoer voor andere doeleinden zullen zij verwijzen naar andere regelingen, zoals regelingen voor vervoer in verband met werk, therapie, dagbehandeling/dagopvang, bezoek aan medische behandelaars, onderwijs en vervoer voor cliënten van AWBZ-instellingen (zie de betreffende regelingen verderop in deze notitie). Door de grote beleidsvrijheid van gemeenten worden burgers geconfronteerd met een bepaalde mate van rechtsongelijkheid. Veel gemeenten zullen zich bij het vaststellen van de Wmo-beleidsregels laten leiden door Wvg-jurisprudentie en de modelverordening van de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten): • Het ‘loopafstands-criterium’ is maximaal 800 meter. Dit betekent dat burgers in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening als men geen 800 meter (al dan niet met hulpmiddelen en in een redelijk tempo) kan afleggen. • Burgers met een zeer beperkte loopafstand, maximaal 100 meter, komen in aanmerking voor voorzieningen voor zowel de korte, als de lange afstand. Bij de korte afstand kan worden gedacht aan voorzieningen als een scootmobiel of een driewielfiets. Voor de lange afstand wordt uitgegaan van alternatieven voor het openbaar vervoer, zoals de regiotaxi. Alleen collectief vervoer is voor hen geen adequate oplossing. • Alleen in uitzonderlijke situaties (die nader worden beschreven) wordt collectief vervoer als niet adequaat gezien. • De omvang in kilometers die moet worden geboden bedraagt 1.500 tot 2.000 kilometer per jaar. Tenzij men kan aantonen dat de vervoersbehoefte hoger is, of lager als men ook de beschikking heeft over bijvoorbeeld een scootmobiel.
7
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Stel de algemene vervoersvoorzieningen en regelingen beschikbaar voor meer doelgroepen door het criterium van loopafstand achterwege te laten en vraaggericht te werken. Veel mensen met een psychische, verstandelijke, visuele of auditieve beperking worden door de huidige praktijk met de 800-metergrens beperkt in hun maatschappelijke deelname, doordat hun beperkingen op deze wijze niet aantoonbaar zijn. Veel mensen kunnen bijvoorbeeld wel 800 meter lopen, maar niet zelfstandig reizen. Daarnaast hebben mensen met een chronische (psychische) beperking vaak te maken met een fluc- tuerend ziektebeeld. Het komt voor dat gemeenten verwijzen naar oplossingen in de vorm van een therapie. Dit biedt deze mensen geen of slechts een tijdelijke oplossing. Daarnaast moet de gemeente niet op de stoel van een arts willen plaatsnemen.
8
- Maak geen onderscheid tussen mensen die in een AWBZ-instelling wonen en mensen die zelfstandig wonen.
In de meeste Wmo-verordeningen zal een onderscheid worden gemaakt tussen sociaal vervoer voor mensen die zelfstandig wonen en mensen die in een AWBZ-instelling wonen. Geredeneerd wordt dat het sociale leven van deze mensen zich grotendeels binnen de instelling afspeelt. Deze zienswijze sluit niet meer aan bij de huidige ontwikkelingen, waarbij instellingen zogenaamde ‘geëxtramuraliseerde’ woonvormen in de wijk hebben en instellingsbewoners steeds vaker aangewezen zijn op voorzieningen in de wijk voor hun dagelijkse boodschappen, sociale contacten en recreatieve activiteiten.
- Bij het heffen van een eigen bijdrage is de gemeente verplicht rekening te houden met de eigen bijdrage voor AWBZ-zorg; de zogenaamde anticumulatieregeling. Daarnaast kunnen mensen geconfronteerd worden met meer eigen bijdragen (bijvoorbeeld voor zittend ziekenvervoer) en zou de gemeente rekening moeten houden met de kans op een ongewenste kostenstapeling. - Mensen met beperkingen en ouderen worden tijdens het reizen vaak begeleid door bekenden uit hun eigen netwerk. Maak het mogelijk dat zij de reiskosten van deze vrijwillige begeleiders kunnen vergoeden. Wijs hen ook op de mogelijkheden van een NS-begeleiderskaart. - Houd rekening met de afstand tussen de woning en algemene voorzieningen zoals een regionaal ziekenhuis of een dagbehandelingscentrum voor mensen met visuele beperkingen. Pas de limitering van het aantal kilometers daarop aan. - Binnen de Wmo-vervoersregeling wordt rekening gehouden met het vervoer naar ziekenhuizen en specialisten voor mensen die buiten de regeling Zittend Ziekenvervoer vallen, zoals mensen met beperkingen en ouderen.
WMO en vervoer • 3e herziene uitgave • aanvulling 9
Leerlingenvervoer Het leerlingenvervoer is een verantwoordelijkheid van de gemeente maar valt niet onder de Wmo. Wanneer een school wat verder weg is, kunnen ouders gebruik maken van het zogenaamde ‘leerlingenvervoer’. De gemeente zorgt voor een financiële vergoeding of voor aangepast vervoer. Belangrijk is te benadrukken dat het leerlingenvervoer er is voor kinderen zonder en met vervoershandicap. Op grond van drie wetten (de Wet op het primair onderwijs (WPO), de Wet op de expertisecentra (WEC) en de Wet op voortgezet onderwijs (WVO)) is de gemeente verantwoordelijk voor het treffen van een regeling voor de bekostiging van de (door de gemeente) noodzakelijk geachte vervoerskosten van schoolbezoek. Het doel is de toegankelijkheid te waarborgen van het primair of voortgezet onderwijs. Voor (een vergoeding voor) leerlingenvervoer naar het basisonderwijs komt men in aanmerking wanneer de afstand van huis tot school meer is dan een bepaald aantal kilometers. Iedere gemeente mag deze kilometergrens zelf bepalen, met een maximum van 6 kilometer. Daarnaast zorgt het leerlingenvervoer voor de bekostiging van vervoer van leerlingen naar het speciaal onderwijs en van leerlingen naar het basis- en voortgezet onderwijs die vanwege hun handicap passend vervoer nodig hebben. Voor deze leerlingen geldt geen afstandgrens. De gemeente kan zelf bepalen of zij vervoer in natura biedt (OV-kaart of taxi(bus)) dan wel een financiële vergoeding of een combinatievorm. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de uitvoering van de indicatiestelling.
W
Aandachtspunten vanuit cliëntenperspectief - Het wettelijk uitgangspunt dat ‘passend vervoer’ in principe ‘openbaar vervoer’ is, gaat voor veel leerlingen met beperkingen niet op. Leerlingen met gedragsproblemen, ontwikkelingsstoornissen, verstandelijke beperkingen en/of motorische of zintuiglijke beperkingen zijn in de regel niet in staat om zelfstandig met het openbaar vervoer te reizen. Maak leerlingenvervoer ook mogelijk voor leerlingen met psychische of psychiatrische problemen. - Kinderen met een beperking of handicap zouden ook gebruik moeten kunnen maken van het leerlingenvervoer indien zij gebruik maken van geïndiceerde vormen van logeeropvang, weekendopvang, vakantieopvang, crisisopvang, etc. Veel leerlingen hebben te maken met diverse vervoersregelingen (vanuit gemeente en vanuit zorg), die niet op elkaar zijn afgestemd. Zij vallen nu vaak tussen wal en schip. - Het is belangrijk dat het Wmo-vervoersbeleid aansluit op het leerlingenvervoer. Indien er een adviesraad voor het leerlingenvervoer in een gemeente bestaat, is het wenselijk dat deze contact heeft met de Wmo-raad. Ouders en betrokkenen bij het leerlingenvervoer lopen vaak tegen individuele problemen op. Problemen op het gebied van de reistijden, onveilige situaties, gebrek aan of geen begeleiding tijdens de reis, de hoogte van de eigen bijdrage, verkeerde indicatiestelling, het invoeren van opstapplaatsen, etc.
9
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
3. Overige regelingen Mensen met een beperking worden geconfronteerd met meer vervoerssystemen, zoals Valys, AWBZ-vervoer en vervoer naar het werk of hoger onderwijs.
Zittend Ziekenvervoer
10
Op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw) hebben mensen onder bepaalde omstandigheden recht op zittend ziekenvervoer. Het doel is om patiënten het vervoer naar en van hun medische behandeling te bieden. De zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor de uitvoering. Vier groepen van patiënten komen in aanmerking voor deze regeling: • nierdialysepatiënten; • radiotherapie- en chemokuurpatiënten; • mensen met een visuele beperking; • rolstoelgebruikers. Een behandelend arts moet vaststellen of iemand tot één van deze groepen behoort. Voor mensen met mobiliteitsbeperking die niet behoren tot de vier patiëntgroepen, heeft de minister verwezen naar andere regelingen als de gehandicaptenparkeerkaart en andere vervoersvoorzieningen zoals de Wmo.
Bovenregionaal Vervoer (Valys) Voor sociaal recreatief vervoer verder dan vijf OV zones van het woonadres biedt het bovenregionaal vervoer (Valys) mensen met een vervoersbeperking taxivervoer tegen OV-tarief. Men krijgt een standaard persoonlijk kilometerbudget (pkb) toegewezen. Als mensen helemaal geen gebruik kunnen maken van de trein kunnen ze in aanmerking komen voor een hoog pkb. Deze taxikilometerbudgetten worden jaarlijks vastgesteld, voor 2007 bedragen zij respectievelijk 750 km en 2250 km. Het bovenregionaal vervoerssysteem sluit voor de toegangscriteria aan op reeds bestaande voorzieningen als de gehandicaptenparkeerkaart, de OV-begeleiderskaart en Wmo-vervoersvoorzieningen of rolstoelen. Voor het hoge pkb wordt apart geïndiceerd waarbij bepalend is of de trein voor de betreffende persoon toegankelijk is. Het bovenregionaal vervoer is niet gebaseerd op wetgeving. Het ministerie van VWS is verantwoordelijk voor het beleid en de financiering. Vanaf 1 april 2007 wordt het Valysvervoer uitgevoerd door Connexxion.
WMO en vervoer • 3e herziene uitgave • aanvulling 9
AWBZ-vervoer: vervoer naar dagbesteding of dagactiviteiten De Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) biedt vervoer van en naar AWBZ-dagbesteding (het woon-werk-vervoer). Het doel is mensen die ondersteunende of activerende begeleiding ontvangen in een AWBZ-instelling, vervoer van en naar de instelling te bieden. Die dagbesteding en het vervoer worden georganiseerd door de zorginstellingen.
UWV-vervoersregelingen Het UWV (Uitvoeringsintituut werknemersverzekeringen) helpt mensen met een structurele functionele beperking (langer dan een jaar) om naar school of werk te gaan met vervoersvergoedingen of aanpassingen. Doel is het wegnemen van de belemmeringen die worden ondervonden vanwege ziekte of beperking bij het verrichten van betaalde arbeid of het deelnemen aan activiteiten gericht op werk of bij het volgen van middelbaar beroeps- of hoger onderwijs. De doelgroep bestaat uit studenten met een handicap en arbeidsgehandicapte werknemers. Voorbeelden van vervoersvoorzieningen zijn bruikleenauto’s, (taxi)kostenvergoedingen of aangepaste vervoersvoorzieningen.
Wsw-vervoer: vervoer naar de sociale werkvoorziening Werknemers van de sociale werkvoorzieningen (Wsw) ontvangen een vergoeding voor de vervoerskosten van woon-werkverkeer. Bij hen wordt een eigen bijdrage geheven met uitzondering van werknemers die hierdoor beneden het niveau van het minimumloon uitkomen. De werkgever bepaalt of men in aanmerking komt voor een vervoersvergoeding.
11
Workmate voor een sterke burger • zorgbelang brabant
4. Adressen en informatie Websites www.leerlingenvervoer.net www.crow.nl www.kpvv.nl (Kennisplatform Verkeer en Vervoer). www.designforall.nl www.knv.nl www.vilans.nl www.opc.nu (Ondersteunings collectief Personenvervoer aan Consumentenorganisaties Het vervoer is in beweging. Zaken op papier staan stil. Daarom is het goed om de actuele stand van zaken telkens te checken bij de organisaties die met het onderwerp (toegankelijk) vervoer bezig zijn:
12
CG-Raad Telefoon: 030 - 291 66 00, website: www.cg-raad.nl Landelijk Kenniscentrum To-Do (Toegankelijkheid en Doelgroepenvervoer) Telefoon: 010 - 282 51 77, website: www.kenniscentrumto-do.nl Valys Telefoon: 0900 - 9630, website: www.valys.nl Algemene vervoersinformatie (OVR) Telefoon: 0900 - 9292, website: www.9292ov.nl (in Brabant) BTB-Bouwadvies Telefoon: 013 - 5441 440, website: www.toegankelijkbrabant.nl Zorgbelang, programma VCP en (in Brabant) stichting Zet zijn actief op het terrein van vervoer voor mensen met een beperking.
Deze aanvulling is samengesteld op basis van materiaal van Stichting Zet in Tilburg (www.zet-brabant.nl) en op basis van het rapport ‘Busje komt zo…’ van Zorgbelang Gelderland (het volledige rapport is te downloaden op www.zorgbelang-gelderland.nl). En kwam tot stand met medewerking van Wouter Schelvis, Stichting Zet.